STEUNPUNT OBDAM: VRIJWILLIGERSWERK DOOR CLIËNTEN Esdégé-Reigersdaal, Obdam
‘Gewoon, aan de slag’ Steunpunt Obdam als voorbeeld van participatie
I “Krrr…. Kgggg… ha lekker, koffie!” “Wel afblijven hoor, Kees…” “Kgggrrrr… hallo, hallo!” “Wie ben jij? En jij? Ik ben Janet.” “Brrrr….vrooom, vrrroom, brrr… Ik ben het helemaal met je eens Paul, waar blijft de bus!” “Psst…Psst… psssss….” “Heb je je fluitje, je zaklamp en je horloge? Dan kunnen we gaan!” “Niet doen, Kees, dat mag niet!” “Kgggg… smak, krrr….” “Genoeg gepraat… aan het werk… ik wil wat doen…” “Dit vind ik nou ook Jan, tijd om te gaan. Koffiedrinken kunnen we nog de hele dag, vind je niet?” “Zo is ‘t, aan de slag.” Het is nog vroeg op de ochtend na Sinterklaas in een van de ruimtes van dorpshuis De Brink in Obdam. Kees, Janet, Paul en Jan wachten samen met hun begeleiders Wilma Remmé en Elvis Jankovíc op de rest van de club mensen van Esdégé-Reigersdaal (Heerhugowaard) om samen de wijk in te gaan voor allerlei klussen en karweien die (ook vandaag weer) op de agenda staan. Dat wachten valt niet voor iedereen mee. Jan, die opvalt vanwege zijn grote zwarte broek met daarop zijn minstens zo grote in het oogspringende paarse bretels, houdt niet van niks doen. Hij wil aan de slag. Hij heeft een grijper en verheugt zich erop dat hij straks met Hans Boots -een rustige vriendelijke zestiger uit Langedijk, die er na zijn baan als drukker en zetter plezier in heeft ‘niet achter de geraniums te zitten maar met mensen om te gaan die wel een steuntje in de rug kunnen gebruiken’ - glas gaat ophalen en zwerfvuil gaat prikken in de wijk. Naast Jan zit Kees. Kees kun je moeilijk over het hoofd zien. Hij heeft (toevallig of niet) een prachtig paars horloge en om zijn nek een fluit en een zaklamp. Voor zich op tafel ligt de telefoon van het Steunpunt. Als die gaat, neemt Kees hem op. Maar ’t leukst vindt hij om de net binnengekomen Daphne, deze week begonnen als stagiaire op de groep, te plagen. Als-ie de kans krijgt gooit Kees zijn hoofd in haar boezem, iets waar Daphne, op de hoek schuin tegenover hem gezeten, niet blij van wordt. Haar verweer (‘Hou op’ – ‘Nou is het genoeg geweest’) maakt echter geen indruk op Kees. En zolang het niet echt vervelend wordt, grijpt Wilma, die het tafereel uit een van haar ooghoeken nauw in de gaten houdt, niet in. Zij weet
dat, net als in een klas, uitdagen tot de rituelen van de groep behoort en dat Maria, ook aanwezig in haar rolstoel, zijn grote liefde is. En dan is er nog Janet. Janet hoort ook bij de ouwe getrouwe club, maar zij is deze morgen, enigszins ontregeld door alle drukte rond sinterklaas, niet in goede doen. Ze heeft geen zin, wil niet met het busje mee, huilt om haar moeder en probeert zich af te sluiten. Totdat ze merkt dat dit niet werkt en Martha, net als Hans en de als klusjesman aan De Brink verbonden vrijwilliger Wim, haar uitnodigt de kerstboom op te gaan tuigen. Dan ontdooit ze en merkt ze de verslaggever op. Onder de koffie vertellen Wilma en Elvis hoe de werkzaamheden rond het steunpunt van Obdam mensen met een meervoudige beperking als Bart, Ed, Erik, Kees en Janet zo ontzettend meer zin en plezier in het leven geven dan lange tijd voor mogelijk gehouden werd. Wilma: “Het startsein werd een jaar of acht geleden gegeven, toen ik samen met een collega van het activiteitencentrum van Esdégé-Reigersdaal in Utrecht een symposium bijwoonde over werk voor mensen met een verstandelijke beperking. ‘Hoe kunnen we er voor zorgen dat we de aandacht voor onze cliënten weten te verschuiven van zorg naar activiteit naar werk?’ luidde de vraag. En: hoe stimuleer je deze mensen om zelf actiever te worden ondanks de beperkingen van hun vaak gecompliceerde situatie? Of heel concreet: hoe bezorg je een cliënt een baan en daarmee een volwaardige rol binnen de samenleving? Als voorbeeld diende het succesverhaal van iemand met een meervoudige beperking uit Groningen die met succes werk had gekregen in een bakkerij.” “Eenmaal terug in Heerhugowaard hebben we de koppen bij elkaar gestoken. Wie zou dat bij ons, op DAC 3 (Dag Activiteiten Centrum 3), kunnen? Leuk was dat wij meteen bijval kregen, ondermeer van het bestuur. Met name onze voorzitter, Pierre Quaedvlieg, vond dat zo’n nieuw experiment heel goed aansloot bij onze visie, waarin ‘erbij horen’, ‘respect voor elkaar’, ‘relaties aangaan’, ‘ontplooiing’ en ‘eigen keuze’ hoog in het vaandel staan.” Wilma Remmé: “De eerste naam die viel was die van Paul. Paul zat bij mij in de groep. Hij is blind en zit in een rolstoel, communiceert met geluiden en mimiek, maar heeft een ongelooflijk gevoel voor humor en dol op auto’s. Wij dachten meteen aan een garage maar ook: wat zou Paul daar nou kunnen doen? Arnaud, een andere collega van ons die zo ook komt, kende een vriend die bij Kwik-Fit werkte in Zwaag. Via hem lukte het om Paul een dagdeel per week naar de garage te laten komen. Het klikte meteen. Paul had zo’n plezier dat het hele personeel er vrolijk van werd. Alleen de geluiden al. Soms maakt hij het zoemgeluid van een bij en dan weer dat van een auto: brrr, vrrrrrooom, bzzzz – gas geven!” Inmiddels werkt hij er niet meer omdat de afstand te ver werd en de vrijwilliger ander werk ging doen. Behalve voor Paul werd er ook werk gevonden voor Bart. Hij bracht al snel het blad van buurthuis De Ezel in de wijk rond. Wilma: “Bijzonder in het geval van Bart was dat men hem echt kende. Toen ik een keertje niet mee kon en er iemand anders van ons mee ging, zeiden de mensen onder de koffie: ‘Hé Bart, wie heb je nu weer meegenomen?!’ Bart werd dus niet alleen herkend maar ook gekend! Dat was een geweldige stimulans voor ons om met meer cliënten de wijk in te gaan. Zo kwam iemand anders bij de muziekschool terecht en Linda naar de volkstuin. Een ander mocht niet veel later de handenarbeidlessen op de Vrije School in Bergen bijwonen.” Elvis Jankovíc hield zich bezig met integratie op het terrein in Heerhugowaard. Dat was al bijzonder. Leo bijvoorbeeld, wilde heel graag naar buiten om te vegen en werk te doen in
tuinen en plantsoenen. En dat werkte aanstekelijk. Al snel trok ik op dinsdagmiddag en donderdagmiddag met drie cliënten erop uit. Ik zie dat echt als een doorbraak. Dan hielden we de pleintjes schoon en zorgden we voor alternatief werk voor als het regende.”
“Dit was al leuk, maar in Obdam en omgeving kun je meteen naar buiten. Dus dat was nog beter. Sommige cliënten hebben dat denk ik eerst nog wel lastig gevonden, maar anderen waren meteen hartstikke blij.”
II Zonder dat zij op DAC 3 nu een vastomlijnd plan of draaiboek hadden, groeide het idee dat het mogelijk was om de cliënten structureel van (vrijwilligers-)werk te voorzien. Wilma: “Wij kwamen er achter dat het instellingsterrein in Heerhugowaard eigenlijk steeds meer een beperking werd voor ons werk. Dit werd nog eens versterkt door het feit dat clustermanager Marjolein van Lieshout in Obdam via via contact wist te leggen met een paar mensen die betrokken waren bij de plaatselijk voetbal- en tennisvereniging. Bovendien vond zij niet veel later in hetzelfde Obdam ook nog een bestemming waar DAC 3 gebruik van mocht maken; een ruimte naast de plaatselijke snackbar. Die zorgde ervoor dat er echt een heel nieuwe basis ontstond voor de participatie in de wijk.” Een extra stimulans, vertelt Wilma, was de ontwikkeling die zij en haar collega’s zagen bij mensen als Leo en Kees: “Neem Leo. Hij is doofstom en maakt alleen daarom al moeilijk contact. Maar bij Victoria, de voetbalvereniging, waren ze heel aardig en al snel was er een vrijwilliger met wie het klikte en werd hij ingeschakeld bij het werk in de kantine. En zo kreeg hij de kans te helpen bij het schoonmaken van de tafels, het neerzetten van de asbakken en noem maar op. Het was niet eens ons doel om te participeren, zo ver waren we nog lang niet, maar het gebeurde gewoon… en dan zie je dat de contacten in het dorp toenemen.” “Zo kwam Leo in contact met Johan en zag je hoe men, eenmaal gewend aan het idee, een stapje meer deed en er een natuurlijk netwerk ontstond. Zo verkoopt de beheerder van de sporthal, Kees Bakker, fuchsia’s voor de vereniging en zei hij op een gegeven moment: Kees, ga je mee? Nou, wij schrokken ons rot! Kees? Uh, ug, wat nu? Weet je wel waar je aan begint? Die heeft epilepsie en… moesten wij opeens hardop afvragen, mogen we hem zomaar laten gaan. Is dit nog een verantwoord risico? Want ja, nu gaven we hem echt uit handen!… Maar ja, wel heel mooi natuurlijk…” Na het vinden van de ruimte in Obdam werd het echt leuk. Wilma: “Wij hadden steeds nieuwe plannetjes en de Raad van Bestuur gaf ons alle ruimte. Het ging een beetje zo van ‘Ik heb een plannetje’… ‘Is er een draaiboek?’ ‘Nee, er is geen draaiboek, we gaan het gewoon doen!’ En zo groeide het werk steeds meer. We gingen overal langs en vroegen: ‘Hebben jullie ook werk?’ En van het een kwam het ander en zo hadden we voor we het wisten er weer een paar nieuwe krachten bij plus een eigen busje om de mensen van hun huis, al of niet op het terrein, op te halen en naar hun werk te brengen.” Vanuit die nieuwe basis groeide het werk stukje bij beetje, totdat men aan kon schuiven in het nieuwe dorpshuis aan De Brink, dat in mei 2009 werd opgeleverd. Toen ook groeide de gedachte dat het instellingsterrein steeds meer een beperking werd. “Ja, en nu zijn we zes jaar verder en zijn de werkzaamheden uitgebreid tot een groep van maar liefst 23 cliënten die behalve hier in De Brink zelf ook werk hebben gevonden bij verzorgingstehuis de Horstenburgh, woonzorgcorporatie Theresiahof, de voetbalclubs ARO
en Victoria, de plaatselijke tennisvereniging, het dorpshuis in Obdam zelf, schoonmaakbedrijf Succes en bij enkele particulieren voor wie sommigen van de cliënten de boodschappen doen.” Per dagdeel komen er in Obdam ongeveer 14 cliënten, van wie er vijf, zoals Paul, Nina, Linda (afkomstig van een boerderij uit de omgeving) en Bart in een rolstoel. De begeleiding is vandaag in handen van Wilma, Elvis en Arnaud (gisteren zichtbaar zwarte piet en inmiddels ook aangeschoven), aangevuld met een clubje vaste vrijwilligers zoals Martha, Hans, Wim en Louise, samen met Olga beheerder van De Brink. Het begeleidingsteam bestaat verder uit Jenny, Simone en Mireille. Het dorpshuis - een prachtig complex waar ik door Wim Berkhout, die als vrijwilliger en handige klusjesman van dak (‘je ziet, hier moeten we oppassen voor lekkage met al die regen’) tot de studioruimten in de kelder wordt rondgeleid - bleek de ideale locatie voor Steunpunt Obdam, zoals het project is gaan heten. Toen na de oplevering van het multifunctionele nieuwe gebouw (waarin het oude dorpshuis met toneelzaal werd geïntegreerd) de peuterspeelzaal afhaakte, kwam Esdégé-Reigersdaal in beeld. Aanvankelijk was er, zo vertelt Wilma, nog wel wat watervrees bij de omwonenden in de buurt. Maar die verdween snel. Zo was er een achterbuurman die bezwaar maakte. De uitbreiding van De Brink nam niet alleen zijn uitzicht weg, maar ook de gedachte van allerlei ‘gehandicapten’ in zijn achtertuin stond hem tegen. Vol begrip werd vanaf de eerste dag een ontmoeting georganiseerd en toen de man niet lang daarna ziek werd, bleek dat de cliënten vanuit De Brink wel degelijk iets voor hem konden betekenen. Elvis: “Er lag die eerste winter toevallig nogal wat sneeuw. We zijn toen voor hem gaan sneeuwruimen. Ook deden we boodschappen en kwamen we soms even kijken. Bij zijn afscheidsmis in de kerk zei de familie dat de man de laatste jaren erg eenzaam was geweest, maar dat hij had genoten van de mensen van Esdégé. Een mooier compliment kun je niet krijgen.”
III Naarmate het wachten op het busje langer duurt, wordt het steeds onrustiger aan de grote tafel. Jan wil aan de slag. Hoe langer het duurt, des te harder krabt hij aan zijn hand en onderarm, die in bedwang gehouden worden door een spalk. Hij laat hem zien en zegt: “Die moet ik om, anders kan ik hem niet recht houden. Maar het jeukt en dat is niet lekker.” Dan pakt hij een plastic zak met brood en staat op, waardoor zijn grote zwarte ruimzittende tuinbroek nog meer opvalt: “Dit is brood voor de boerderij…. En nou aan het werk! Met praatjes kom je er niet. Genoeg gepraat. Praatjes doe je maar thuis.” Janet, nog zichtbaar moe van sinterklaas gisteravond, wordt het allemaal wat veel en geeft aan dat ze niet meer mee wil naar Spierdijk. Ze ontpopt zich als een echte Jantje lacht en Jantje huilt en wordt dan opgevangen door Olga. Zij neemt Janet apart en fluistert haar iets in haar oor. Dat helpt. Later blijkt dat zij niet weg hoeft en lekker binnen met Olga de kerstboom in de aangrenzende ontmoetingsruimte mag optuigen. Als het busje eindelijk komt, staat Elvis op en neemt hij een eerste clubje met onder andere Bart mee. Daarna vertrekt Arnaud samen met Daphne. Zij gaan met Ed, Linda en Paul de hond van Nel in Obdam uitlaten en daarna via de Dekamarkt, waar zij boodschappen voor de 6 lunch zullen doen, weer terug. En tenslotte zal Hans met Jan en Kees en Maria de wijk ingaan om zwerfvuil op te halen. Eindelijk! Een paar mensen blijven achter. De tv staat aan terwijl Nina de tafel afveegt met een doekje.
Olga: “Lange tijd zat zij alleen maar in een soort box en reageerde zij als een kind van twee. Maar langzaam maar zeker is ze uit haar rolstoel gekomen en werkt ze. En je ziet, ze geniet ervan.” Het is een bijzonder verhaal vol opgeleefde zielen. Op de vraag ‘wat nu en hoe nu verder?’ antwoordt Wilma dat zij hoopt dat dit voorbeeld in brede kring navolging zal vinden. Juist het effect van alle activiteiten in de wijk op de cliënten, hebben haar ervan overtuigd dat de intramurale setting voor mensen met een meervoudige geestelijke en lichamelijke beperking zoals die in Heerhugowaard op het terrein van Esdégé-Reigersdaal lang heeft bestaan, eigenlijk passé is. In de orthopedagogiek wordt er ook al enige tijd zo over gedacht, maar, benadrukt Wilma, het vergt wel een omslag in het denken van zowel familieleden van cliënten en professionele begeleiders: “Wat je ziet is dat veel activiteitenbegeleiders zelf nog schroom hebben om naar buiten te gaan. En ook vraagt het een andere, actievere, houding om de wijk in te gaan en particulieren en bedrijven of clubs aan te spreken met de vraag of er nog klusjes gedaan kunnen worden. En ook ouders gaan er vaak nog vanuit dat hun kinderen in een intramurale situatie veiliger zijn dan in een huis in de wijk. Aan de andere kant zijn mensen als Paul en Kees overtuigende voorbeelden van wat er met iemand kan gebeuren als je hem of haar uit zijn isolement weet te halen.” Wilma: “Steunpunt Obdam zit nu vol, maar krijgt een vervolg in Zuidwijk, waar EsdégéReigersdaal een vergelijkbaar steunpunt heeft opgezet. Het past ook in het beleid in de brede zin van het woord, dat geheel gericht is op het welzijn van de cliënt in plaats van op de organisatie zelf. Die mag nooit een doel op zichzelf zijn. In goed overleg met de gemeente Heerhugowaard zal er over een aantal jaren op het grote terrein van Esdégé-Reigersdaal een hele nieuwe wijk gebouwd worden: De Draai. Daarin zullen ook woonvoorzieningen voor begeleid zelfstandig wonen getroffen worden en uiteindelijk zal het aantal intramurale woonplaatsen van 500 naar 200 zijn teruggebracht. Dat zijn grote veranderingen, maar ik denk dat het kan. Dat past ook in onze visie: Je begint niet met ‘het kan niet’, maar kijkt wat er wél kan. En zoals je ziet, er kan heel veel!” De namen van de cliënten zijn veranderd met het oog op hun privacy.
Wordt vervolgd: Zuidwijk Het kerndoel - zo formuleert Esdégé-Reigersdaal het doel van het hier beschreven experiment - is: het expliciteren en breder binnen de organisatie implementeren van een methodiek waarbij vrijwilligerswerk door mensen, met een verstandelijke of meervoudige beperking en een complexe ondersteuningsvraag, verricht wordt met als doel het verwerven van een volwaardige plaats in de lokale samenleving. Concreet betekent dit: 1. Het realiseren van vrijwilligersbanen voor cliënten met een intensieve ondersteuningsvraag waarbij de ondersteuning die nodig is tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden een gedeelde verantwoordelijkheid wordt van professionals en niet professionals; 2. Het expliciteren en beschrijven van de gevolgde werkwijze en; 3. Het ontwikkelen van een training, gericht op teams van ondersteuners. Na Obdam is Zuidwijk het tweede experiment waarin gekeken wordt of het daadwerkelijk mogelijk is het nagestreefde doel van integratie en participatie mogelijk te maken.
Zuidwijk is een jonge wijk in Heerhugowaard, die grenst aan de nog nieuwere en groene wijk Stad van de Zon. Het bleken twee ideale gebieden voor Esdégé-Reigersdaal met het oog op de integratie en participatie van cliënten in de wijk. Met Obdam als voorbeeld besloot de instelling in Zuidwijk een project op te zetten dat erin voorziet om circa 30 cliënten in te zetten in de wijk. Clustermanager Yvonne Jansen is blij met de steun en de inzichten vanuit het landelijke programma van Wijk- en Buurtgericht Werken: “Het sluit mooi aan bij iets waar wij al een tijdje mee bezig zijn: hoe krijg je cliënten vanuit de dagbesteding meer de wijk in? Met andere woorden, hoe zorg je dat je niet langer binnen kraaltjes sorteert, maar buiten kranten kunt bezorgen of iets kunt betekenen voor buurtbewoners door hun tuintjes bij te houden? Een van onze cliënten bezorgt nu wekelijks het huis-aan-huisblad van de wijk en ook krijgen we uit de buurt al complimenten over het verzamelen en opruimen van zwerfvuil en lege flessen. Zulke klein klussen, daar begint het mee.” Hoewel de aanloop meer tijd vergt dan Jansen had gehoopt (‘het is nog een beetje wennen, zowel voor de begeleiding als de cliënten en de buurt’), is zij ervan overtuigd dat men op het goede spoor zit: “Er is geen weg meer terug, de koers die we nu hebben ingezet, is niet meer te keren.” Ze schetst het beeld van het grotere proces waarvan Zuidwijk deel uit maakt, waarin de wisselwerking tussen cliënten van Esdégé-Reigersdaal en de buurt niet alleen het welzijn van de eersten vergroot, maar ook bijdraagt aan de sociale verbondenheid in de wijk. Jansen: “Die wisselwerking en wederkerigheid is belangrijk: ik merk dat het stimuleren van participatie in de wijk een aanzuigende werking heeft op cliënten. Wij hebben al goede reacties gehad en ook enkele aanmeldingen. Mensen zien dus dat het niet alleen eng is, al die vreemde mensen die opeens de straat op gaan, maar ook dat het een verrijking is. Maar het mooiste van alles vind ik uiteindelijk toch dat je onze cliënten ziet groeien. Neem Hans, een man met een ernstige verstandelijke beperking. Lange tijd sliep hij tachtig procent van de tijd en zo niet dan zat hij op zijn knieën tegen de muur gehurkt. Echt een heel droevig mannetje – en voor ons een verdrietig gezicht. Totaal gehospitaliseerd. En nu gaat hij mee boodschappen doen in Langendijk en heeft een mandje van de supermarkt aan zijn rolstoel hangen. Zijn leefwereld is in relatief korte tijd enorm vergroot, iets wat wij eigenlijk niet voor mogelijk hadden gehouden.” Hij is nu de hele dag wakker en heeft interesse in zijn omgeving. Geschreven door Peter Sierksma - PS2, 2012 (www.petersierksmaschrijft.nl)