Steunfunctie Cultuurmakelaar Deventer Evaluatie 2001 - 2008
Mei 2009
0 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
Inhoud 1
2
3
Inleiding ........................................................................................................................................... 2 1.1
Evaluatie Cultuurmakelaar ...................................................................................................... 2
1.2
Doelstellingen steunfunctie..................................................................................................... 2
1.3
De steunfunctie Cultuurmakelaar ........................................................................................... 3
1.4
Positiebepaling, nulmeting, en werkplan ................................................................................ 3
1.5
Overzicht van 8 jaar cultuurmakelaar ..................................................................................... 4
Evaluatie .......................................................................................................................................... 6 2.1
Beoogde resultaten en gebruik van indicatoren ..................................................................... 6
2.2
Gemeentelijke ontwikkelingen (bijlage / tabel 1) ................................................................. 7
2.3
Stedelijke instellingen (bijlage / tabel 2) ................................................................................. 8
2.4
Doelgroepen en projecten (bijlage / tabel 3) ........................................................................ 10
2.5
De steunfunctie Cultuurmakelaar ........................................................................................ 12
Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................................ 17 3.1
SWOT ..................................................................................................................................... 17
3.2
Aanbevelingen ....................................................................................................................... 19
1 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
STEUNFUNCTIE CULTUURMAKELAAR DEVENTER Evaluatie van periode 2001-2008 (8 jaar) 1 Inleiding 1.1 Evaluatie Cultuurmakelaar De steunfunctie Cultuurmakelaar Deventer bestaat dit jaar acht jaar. Eind 2008 loopt de tweede projectperiode van 4 jaar af en in 2009 wordt definitief besloten of de steunfunctie een regulier vervolg krijgt. B&W en gemeenteraad hebben de intentie om dit te doen maar willen zich kunnen baseren op een recente evaluatie. Dit document moet daarin voorzien. Voorafgaande aan de evaluatie nog even het volgende: de cultuurmakelaar is vanwege zijn opdracht een aanjager en ontwikkelaar van projecten die door stedelijke organisaties en doelgroepen met een zo hoog mogelijke mate van ‘ownership’ worden uitgevoerd. De projecten die in deze evaluatie worden genoemd waren zonder de aanjaag functie van de cultuurmakelaar niet ontstaan maar ze hadden ook onmogelijk plaats kunnen vinden zonder de vaak gepassioneerde inzet en samenwerking van stedelijke organisaties en doelgroepen in de stad. Voor zover het project een succes is geworden komt dat dus op het conto van het hele stedelijk netwerk. We hebben het samen gedaan. Na acht jaar samen ploeteren en mooie dingen realiseren heeft iedereen een bult ervaring opgedaan en nieuwe inzichten gekregen. Deze zelfevaluatie van de steunfunctie cultuurmakelaar dient om daar het gesprek over te openen en het functioneren van de steunfunctie te herijken op basis van de actuele situatie en de te verwachten uitdagingen in de nabije toekomst. In dit eerste hoofdstuk wordt de uitgangssituatie kort geschetst, in hoofdstuk twee worden de resultaten besproken en in hoofdstuk drie staan de conclusies en aanbevelingen. De conclusies laten zich ook lezen als een korte samenvatting van dit rapport.
1.2 Doelstellingen steunfunctie De functie Cultuurmakelaar is in Deventer begin 2000 ontstaan vanuit het gedachtegoed van enerzijds het Grote Steden Beleid (GSB) van Rogier van Boxtel en het Actieplan Cultuurbereik (APC) van Rick van der ploeg. Vanuit deze programma’s kreeg de functie zowel sociale en artistieke doelstellingen mee. Het bevorderen van sociale en maatschappelijke emancipatie en het bevorderen van cultuurparticipatie van groepen die daarin een achterstand laten zien. In beide gevallen is de doelgroep te vinden in lagere sociale milieus (laag inkomen, lage scholing, minder kansen) waaronder ook veel groepen met cultureel diverse roots. De opdracht van de cultuurmakelaar is om de professionele culturele voorzieningen die in de regel modaal en bovenmodaal bedienen ook van betekenis te laten zijn voor deze groepen en bovendien de kracht van cultuur als middel te gebruiken voor sociale en maatschappelijke emancipatie. Een combinatie dus van cultuurparticipatie en maatschappelijke participatie die elkaar mogelijk ook versterken. In Deventer werd dat vertaald in doelstellingen op drie niveaus die kortweg als volgt zijn samen te vatten (doelstellingen van beleidsplan 2005-20081): 1
De hier geformuleerde doelstellingen zijn vrijwel identiek aan de doelstellingen van de eerste projectperiode. Het onderling verband en de daaraan gekoppelde beoogde resultaten zijn echter aangepast op basis van de voorgaande ervaringen. Doelstelling 1 verwijst nu naar de gemeentelijke dimensie van het project (macro) terwijl deze eerder gebruikt werd als doelstelling voor projecten op wijkniveau (micro). Door deze aanpassing wordt de gelaagdheid van het project duidelijker weergegeven (het macro niveau ontbrak) en vervalt op projectniveau het arbitraire verschil tussen categorale en territoriale projecten (doelstelling 3 dekt nu beide).
2 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
1. Verbeteren van het culturele en sociale leefklimaat in verschillende delen van de stad, aansluitend bij de diversiteit onder de bevolking (Gemeente, macro). 2. Bevorderen van samenwerking tussen culturele instellingen en maatschappelijke organisaties zoals onderwijs, welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties, inclusief bewonersgroepen of – initiatieven en het amateurveld (Instellingen, meso). 3. Bevorderen van actieve deelname van wijkbewoners, autochtonen, allochtonen en jongeren aan activiteiten op het gebied van kunst en cultuur (Doelgroepen, micro). Een belangrijke nevendoelstelling is de ontwikkeling en integratie van de steunfunctie cultuurmakelaar zelf (inmiddels twee keer een pilot van vier jaar) binnen de institutionele infrastructuur van Deventer.
1.3 De steunfunctie Cultuurmakelaar In 2001 is de steunfunctie Cultuurmakelaar ondergebracht bij de Culturele Raad en in september 2001 wordt Sikko Cleveringa aangenomen als Cultuurmakelaar. De functie + overhead + aanjaagfonds kost in totaal € 100.000 per jaar. Binnen deze begroting past een aanstelling van 32 uur per week, overhead voor de ‘moederorganisatie’ en een ‘aanjaagfonds’ van ca. € 20.000 (later € 36.000) per jaar. In de praktijk blijkt de omzet van de door de makelaar ontwikkelde projecten kan oplopen tot gemiddeld € 200.000 per jaar vanwege fondswerving bij derden (zie tabel 3). Het beheer van deze fondsen ligt in de regel bij verschillende culturele instellingen en maatschappelijke organisaties die projecteigenaar zijn van de betreffende projecten. De Cultuurmakelaar beperkt zich tot ontwikkelen en ondersteunen van deze projecten en organisaties. In 2004 is de Culturele Raad vanwege bezuinigen verdwenen en is de functie Cultuurmakelaar ongewijzigd overgegaan naar Kunstcircuit, projectbureau van de Leeuwenkuil, Centrum voor de kunsten. Kunstcircuit ontwikkelt en begeleidt projecten in de sfeer van cultuur en school, amateurkunst, wijken en specifieke doelgroepen en is er voor alle daarin geïnteresseerde instellingen in de stad. Zij valt onder de verantwoordelijkheid van de Leeuwenkuil maar opereert daarbij onafhankelijk ten opzichte van de afdeling kunsteducatie van de Leeuwenkuil. Vanaf 2009 krijgt deze onafhankelijke positie nog verder gestalte in een formeel ‘statuut’ en doordat de kunsteducatieve activiteiten ‘buiten de muren’ van de Leeuwenkuil (zoals FUN4U) die eerste ook onder Kunstcircuit vielen dan worden ondergebracht in een nieuwe afdeling ‘onderwijs en wijken’ van De leeuwenkuil.
1.4 Positiebepaling, nulmeting, en werkplan Begin 2002 presenteert de cultuurmakelaar een positiebepaling, nulmeting en werkplan die maatgevend zijn gebleven voor de acht jaar projectuitvoering. Hierin staat ook de eerste operationele variant geformuleerd van de bovenstaande projectdoelstellingen en resultaten. Positiebepaling. De positiebepaling was aanvankelijk niet voorzien maar werd door de beginnende cultuurmakelaar noodzakelijk geacht omdat er zeer uiteenlopende verwachtingen bleken te zijn ten aanzien van de functie. In essentie waren er twee scenario’s: lok nieuwe doelgroepen richting culturele voorzieningen of lok de culturele voorzieningen richting nieuwe doelgroepen. Het eerste scenario was in de begindagen van het actieplan in Nederland het meest gangbaar. In Vlaanderen werd sterk op het tweede scenario ingezet en dat kreeg op inhoudelijke gronden ook de voorkeur in Deventer. Er werd gekozen voor inzet op wat nu ‘volwaardig cultureel burgerschap’ heet middels het ontwikkelen en uitvoeren van ‘sociaal-artistieke projecten’. Om het ‘verbeteren van het culturele en sociale leefklimaat’ (doelstelling 1) concreter te maken worden vervolgens de sociale en maatschappelijke emancipatieladder geïntroduceerd en gelinkt aan artistieke werkgebieden. Dit resulteert in een typering van vier ‘sociaal-artistieke arena’s’ waarin doelgroepen zowel hun sociale als culturele kapitaal kunnen ontwikkelen met ondersteuning van artistieke en sociale professionals. Daarmee wordt een basis gelegd voor een ‘beslismodel voor sociaal artistieke praktijken’. In de jaren daarna is dit model in opdracht van het Landelijk Centrum Opbouwwerk en Kunstenaars&CO in een consultatieronde met diverse 3 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
ervaringsdeskundigen verder uitgewerkt en uitgebracht als een landelijke publicatie2. Het beslismodel is nog steeds de methodische basis van het programma in Deventer en is ook de grondslag van deze evaluatie. De eerste Post-HBO Community Arts in Nederland (bij de InHolland Academy) heeft het beslismodel ook als rode draad. Het Deventer model is dus echt school gaan maken. Nulmeting In de nulmeting van 2002 wordt geconstateerd dat de doelgroep al wel enig initiatief toont binnen de eigen leefwereld maar daarbij weinig of geen gebruik maakt van professionele culturele voorzieningen. Veel activiteiten blijven steken in de reproductieve sfeer. In de wijken en bij doelgroepen zijn al wel aangrijppunten voor sociaal-artistieke projecten, maar de culturele en maatschappelijke organisaties zijn nog niet gewend daar professionele ondersteuning aan te verlenen. Er is weinig ook of geen contact tussen culturele instellingen en maatschappelijke organisaties. Organisaties als Leeuwenkuil en Kunstenlab (destijds nog onder de naam CBK) hadden bijvoorbeeld zowel in ‘het veld’ als op beleidsniveau geen enkel contact met welzijnsgroep Raster en de woonbedrijven. Zo kenden de directeuren elkaar bijvoorbeeld zelfs niet van naam. Over de gehele linie geven de stedelijke organisaties aan dat ze al problemen hebben om hun reguliere kerntaken rond te krijgen en daardoor weinig mogelijkheden zien om vanuit hun reguliere middelen extra beleid richting doelgroepen vorm te geven. Inhoudelijke interesse en bereidheid tot projectmatige experimenten is er echter wel. Werkplan Het eerste werkplan laat de volgende keuzes zien die in de daaropvolgende projectplannen eigenlijk altijd voortgezet zijn. Gemeente: er wordt gekozen voor de twee wijken Rivierenwijk en Keizerslanden (territoriaal) en daarbij op de eerste plaats voor het ontwikkelen en begeleiden van producties en programmering. Daarnaast wordt gekozen voor de twee stedelijke doelgroepen jongeren en cultureel divers (categoraal) en daarbij op de eerste plaats voor het ontwikkelen en begeleiden van kunsteducatie en zelforganisatie. In 2003 meldt Okkenbroek zich vanuit het buitengebied en in de jaren daarna blijft het buitengebied met de kunstfietsroute “kunst van Hier tot Ginder” als speerpunt gehandhaafd . Instellingen: ten aanzien van stedelijke organisaties worden op de eerste plaats gekozen voor partners in kunstproducties (Kunstenlab) en kunsteducatie (Leeuwenkuil), voor ondersteuning van zelforganisaties en programmering wordt meer tijd genomen. Doelgroepen: er wordt nadrukkelijk gekozen voor het werken met doelgroepen met lage inkomens, scholing en cultuurparticipatie. De belangrijkste ‘vindplaatsen’ zijn de gekozen wijken, de brede scholen, het VMBO en het ROC en de migrantenzelforganisaties met extra aandacht voor de Turkse gemeenschappen als grootse migrantengroep. Cultuurmakelaar: ten aanzien van de cultuurmakelaar wordt gekozen voor een interventiemodel waarbij de cultuurmakelaar proactief zelf doelgroepen en stedelijke organisaties opzoekt voor de ontwikkeling en begeleiding van sociaal-artistieke projecten. Transfer van kennis en middelen, Kwaliteitszorg en Innovatie worden door de cultuurmakelaar zelf waargenomen en tegelijk zoveel mogelijk overgedragen aan stedelijke instellingen en doelgroepen. Er wordt vastgesteld dat de cultuurmakelaar alleen projecten zal ontwikkelen en begeleiden maar niet zelf kan beheren en uitvoeren (ontbreken van capaciteit en ook niet wenselijk gezien beoogd ‘ownership’ van instellingen en doelgroepen). Het al dan niet behalen van resultaten hangt dus sterk af van de feitelijke inzet van stedelijke instellingen en doelgroepen.
1.5 Overzicht van 8 jaar cultuurmakelaar We zijn nu acht jaar verder. De belangrijkste resultaten zijn weergegeven in drie tabellen en een overzicht van projecten die als bijlage 1 t/m 4 zijn opgenomen. 2
Sikko Cleveringa, “uit de kunst in de wijk, sociaal-artistieke projecten als artistiek antwoord op maatschappelijke vraagstukken”, Kunstenaars&CO en Landelijk Centrum Opbouwwerk, 2005.
4 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
Gemeentelijke ontwikkelingen, bijlage/ tabel 1, heeft betrekking op doelstelling 1 (macro). Er wordt per doelgroep schematisch weergegeven hoe het programma zich in de afgelopen 8 jaar heeft ontwikkeld in de vorm van projecten en programma’s in verschillende sociaal-artistieke arena’s (met de daarmee verbonden emancipatoire doelstellingen); Stedelijke instellingen , bijlage / tabel 2, heeft betrekking op doelstelling 2; de ontwikkeling van de stedelijke instellingen en zelforganisaties ten aanzien van sociaal-artistieke praktijken. Doelgroepen en projecten , bijlage / tabel 3 heeft betrekking op doelstelling 3 en biedt een gedetailleerd overzicht per jaar van de belangrijkste projecten met de belangrijkste doelgroep en culturele instelling, alsmede een kwantificering van actieve deelnemers, partners en financiën. Project beschrijvingen / bijlage 4 geeft van de belangrijkste projecten een korte omschrijving. Een meer uitgebreide beschrijving is terug te vinden op de website www.kunstcircuit.nl en in de diverse publicaties die over de projecten zijn verschenen.
Alvorens in de enorme hoeveelheid data te duiken hieronder eerst eens kort en krachtig wat het programma heeft voortgebracht: 1. Producties / smoel in het publieke domein Het programma heeft geresulteerd in een groot aantal sociaal-artistieke producties waarbij professionele kunstenaars doelgroepen die zich anders moeilijk manifesteren smoel geven in het publieke domein. Er zijn sterke projecten geweest met jongeren, migranten en wijken. Het Kunstenlab heeft deze aanpak een structurele plek gegeven in haar beleid en kan de artistieke kwaliteit bewaken . De woonbedrijven en Raster opbouwwerk hebben het zich ook in toenemende mate eigen gemaakt. Voorbeelden van projecten zijn Tatoos for Eagles, Deventer Blik, Thuis en Het Plan van Vooruit; 2. Kunsteducatie binnenschools / persoonlijke zelfversterking Het programma heeft ook geresulteerd in de introductie en een begin van verankering van sociaal-artistieke kunsteducatie op twee Brede Scholen, het VMBO en het ROC. Het levert een unieke bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het onderwijs onderkent dat en integreert het momenteel in haar curriculum. De Leeuwenkuil, en op kleinere schaal Het theaterschip, ruimt er in haar nieuwe beleid een belangrijke plaats voor in en kan de artistieke kwaliteit bewaken. Voorbeelden van projecten zijn Radio What You Like, Kunstenaars in de Brede School, FUN4U en New Arts; 3. Zelforganisatie en talentontwikkeling buitenschools/ sociale zelfversterking Het programma heeft vanaf het begin geknokt voor kunsteducatie en talentontwikkeling voor laaggeschoolde kinderen en jongeren in de vrije tijd. Die race is nog steeds niet gelopen, onder andere omdat de organisatie van de brede scholen en het jongerenwerk kwetsbaar is en de discipline en koopkracht van de jeugd laag. De sociale programma’s van de herstructurering bieden echter kansen voor een doorbraak. Voorbeelden van projecten zijn Tahoungan, Reality Brassband, DOGUS en New Arts Studio’s. 4. Programmering / sociale organisatiegraad Het programma heeft geresulteerd in frequente sociaal-artistieke programmering van podiumkunsten in Keizerslanden en recentelijk ook Rivierenwijk. De betrokkenheid van de doelgroepen en de diverse culturele instellingen (als medeorganisator of eigenaar) groeit maar is nog verre van solide. Stedelijke programmering met jongeren en cultureel diverse groepen heeft al wel een solide basis en verdere ontwikkeling is mogelijk. Voorbeelden van projecten zijn Keizerskunsten, TaLente, Krasse Kunsten, De Karavaan, Turkije Festival en OostCultuur Hoe onmisbaar is de aanjaagfunctie geweest? Het is moeilijk om te zeggen wat er in deze periode was gebeurt zonder de inzet van de cultuurmakelaar. Je kan echter wel stellen dat buiten de vier werkgebieden van de cultuurmakelaar er in Deventer weinig tot geen sociaal-artistieke praktijken zijn ontstaan. Dat beeld zie je ook in andere steden en het is waarschijnlijk niet voor niets dat ook daar steeds meer aanjagers aangesteld worden. Echt onderzoek is hier echter (nog) niet naar gedaan. 5 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
2 Evaluatie 2.1 Beoogde resultaten en gebruik van indicatoren Met het oog de evaluatie zijn de bovenstaande doelstellingen, positiebepaling, en werkplan hieronder vertaalt naar smart resultaten en indicatoren. Deze zijn verwerkt in de tabellen en de uitkomsten worden verderop besproken. Meer informatie en achtergronden over het gehanteerde beslismodel met onderstaande pictogrammen en begrippen zijn te vinden in de betreffende publicatie (o.a. te downloaden vanaf www.hetvertrek.nl) Gemeentelijke ontwikkelingen (macro, doelstelling 1): in de gemeente is er voor de belangrijkste doelgroepen een toenemend aantal sociaal-artistieke projecten en programma’s in diverse sociaalartistieke arena’s. Smart resultaat (sinds 2005): 75% van de inspanningen zijn gericht op bewoners in Rivierenwijk en Keizerslanden. Twee andere speerpunten zijn Jongeren en groepen met cultureel diverse roots. Evaluatie: de ontwikkeling in de tijd van verschillende typen sociaal-artistieke arena’s voor de belangrijkste doelgroepen (tabel 1 en 3) emancipatie in publieke domein / kunstproductie sociale emancipatie / programmering sociale emancipatie / zelforganisatie persoonlijke emancipatie / kunsteducatie
Stedelijke instellingen (meso, doelstelling 2): steeds meer stedelijke instellingen raken betrokken bij deze praktijken, ondersteunen en bewaken vanuit de zijlijn de professionele artistieke en sociale kwaliteit en maken dit zich steeds meer ‘eigen’. Smart resultaat: per jaar worden er tenminste twee extra stedelijke instellingen bij betrokken. Evaluatie: mate van betrokkenheid van stedelijke instellingen bij het ondersteunen en bewaken van de professionele kwaliteit (sociaal en/of artistiek) + aantal partners per project (tabel 2 en 3) Eigenaar Medeorganisator doet mee
Doelgroepen en projecten (micro, doelstelling 3): steeds meer doelgroepen met relatief lage scholing, inkomens en/of cultuurparticipatie {ofwel ‘buitenstaanders’), manifesteren zich met sociaal artistieke projecten en maken zich de betreffende sociaal-artistieke arena’s eigen. Smart resultaat: per jaar tenminste 10 (ver)nieuw(d)e projecten erbij. Evaluatie: mate van betrokkenheid van de doelgroep bij de ontwikkeling en uitvoering van de praktijk (sociaal en/of artistiek) + aantal deelnemers (tabel 3) Eigenaar Medeorganisator doet mee
6 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
2.2 Gemeentelijke ontwikkelingen (bijlage / tabel 1) Beoogd resultaat: In de gemeente is er voor de belangrijkste doelgroepen een toenemend aantal sociaal-artistieke projecten en programma’s in diverse sociaal-artistieke arena’s. Smart resultaat (sinds 2005): 75% van de inspanningen zijn gericht op bewoners in Rivierenwijk en Keizerslanden (territoriale doelstellingen). Twee andere speerpunten zijn jongeren en groepen met cultureel diverse roots (categorale doelstellingen) . Evaluatie: Tabel 1 laat 20 unieke projecten en programma’s zien, uitgevoerd met meer dan 40 partijen in de stad (zie tabel 2) en met meer dan 300 vervolg- en subprojecten (zie tabel 3). Eind 2008 kan geconstateerd worden dat het programma zich trouw aan de positiebepaling en het werkplan heeft ontwikkeld en zeker tot het beoogde resultaat heeft geleid. Veel programmering en producties in de wijken en uiteindelijk ook veel kunsteducatie voor jeugd en jongeren. Zelforganisatie en cultureel ondernemerschap hebben ook veel aandacht gekregen maar moeten de komende jaren nog een stevigere bedding krijgen in de stad. Producties en kunsteducatie met doelgroepen hebben inmiddels wel een heel stevige bedding gekregen binnen het beleid van de betreffende instellingen en in meerjarige programma’s (Kunst in herstructurering , New Arts). Ontwikkeling in de tijd Tabel 1 geeft een mooi overzicht van de ontwikkeling van het programma in de tijd. Daarbij valt op dat in het begin veel aandacht uitging naar stedelijke projecten rond jongeren (Schuttingtaal, RWYL) en culturele diversiteit (Deventer Blik, Turkije Festival) en dat pas daarna de programma’s in de wijken langzaam maar zeker op gang zijn gekomen. In de wijken werd het programma eerst opgebouwd vanuit wijkaanpak en later geïntegreerd binnen de sociale programma’s van de herstructurering met regie van de woonbedrijven. In beide wijken was ‘Kunstenaars in de Klas’ het eerste grotere project (overigens ook uitgevoerd in de Oude Schil, wijk 2), later opgevolgd door FUN4U voor Brede Scholen en jongereninitiatieven in de vrije tijd. Beide ook stedelijk ontwikkelt en uitgevoerd. In beide wijken waren al wel vroeg kleine wijktheaterinitiatieven met vooral vrouwen. Dat is steeds zo gebleven. Keizerslanden en Rivierenwijk In Keizerslanden is eerst veel ingezet op programmering (Keizerskunsten, Talente, Krasse kunsten en recentelijk zijn daarnaast professionele producties belangrijk geworden (Plan van Vooruit, Click van Adriaan Nette). In Rivierenwijk werd omgekeerd eerst veel ingezet op professionele producties ( Buurtmuseum, Thuis) en heeft recentelijk daarnaast programmering (Karavaan) meer aandacht gekregen. Sinds 2007 maakt het sociaal-artistieke programma effectief integraal deel uit van de meerjarige sociale programma’s van beide herstructureringswijken. Buitengebied in het buitengebied is er met kunst van hier tot ginder structureel een programma ontstaan rond thema stad / platteland en de ingrijpende reconstructie van het buitengebied. Het is een mix van programmering en producties met accent op het laatste. Inmiddels zijn daarnaast ook andere initiatieven ontstaan (kunst op rustpunten, landtonen) die we proberen onder te brengen in een programmalijn Kunst in Salland (meerjarig en regionaal) . Jongeren In seizoen 2001/2002 is begonnen met kunsteducatieve projecten met jongeren (Schuttingtaal en RWYL) die leerzaam waren maar op dat moment nog niet te handhaven. Schuttingtaal werd succesvol omgezet naar de productie ‘Tattoos for Eagles’ maar verloor toen in verdere edities haar ‘jonge’ karakter. Schuttingtaal werd onderdeel van het het antigraffiti convenant van de binnenstad, werd het domein van beelden kunstenaars en resulteerde nog in de mooi vormgegeven wildplakborden. Dat was weer een opstapje naar de artistiek vormgegeven feestverlichting in de stad. Mooie ontwikkelingen maar geen sociaal-artistieke projecten. Kunsteducatie voor jeugd en jongeren kreeg een nieuwe impuls met het project ‘Kunstenaars in de Brede school’ met vervolgens het FUN4U programma van 2006 t/m 2008. In FUN4U kwamen eindelijk de jongeren echt weer aan bod en ontstond er ook een duurzame 7 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
relatie met het Etty Hillesum Lyceum (eerst praktijkonderwijs Arkelstein en later VMBO ’t Slatink) en ROC Aventus (vooral GDW op de Middelweg). Karakter stedelijk en zelfs regionaal. Met FUN4U kon ook weer talentwikkeling van kinderen en jongeren in vrije tijd gefinancierd worden (brede school buitenschools, unit 3 en 4 van FUN4U) maar dat is toch altijd kwetsbaar gebleven bij gebrek aan adequate ondersteuning in de stad. Toch zijn er een aantal aansprekende voorbeelden te noemen die met veel kunst en vliegwerk toch tot grote hoogten konden worden gebracht (waarbij de cultuurmakelaar vaak in zijn vrije tijd een uitvoerende rol op zich nam): Tahoungan, Reality Brassband, Dance Like Us en Dogus. Vanaf 2009 gaan OostCultuur, Do-It en FUN4U samen door in New Arts en verwachten we in zgn. ‘New Arts Studio’s’ eindelijk betere condities te kunnen scheppen voor zelforganisaties en cultureel ondernemerschap van jongeren. Culturele Diversiteit heeft ook vanaf het begin veel aandacht gekregen en resulteerde in 20032005 in het project Deventer Blik over migratiegeschiedenis met als resultaat tien prachtige deelprojecten. De resultaten van deze kunstproducties hebben in de jaren daarna een plek gekregen in erfgoededucatie op basisscholen en voortgezet onderwijs. Dat kan overigens beter maar het aanjagen daarvan is er helaas vanwege werkdruk bij de makelaar en de betrokken onderwijsinstellingen er bij ingeschoten. In 2004 was vervolgens het eerste Turkije Festival met o.a. het project ‘Rondom de Moskee’ en ontmoeting tussen Ottomanen en Ridders op de Brink tijdens ‘Op den Berge’. Het Turkije Festival werd vervolgens jaarlijks groter met naast de traditionele bazaar diverse kunstproducties om tenslotte in 2007 en 2008 samen met het Anatolië Festival uit te groeien tot hét Overijssels Festival voor ‘Artistieke Ontwikkeling in Culturele Diversiteit’ met tenminste drie edities per jaar in Zwolle, Deventer, Hengelo en Enschede. In twee jaar tijd passeerde een groot aantal interessante podiumacts uit Turkije en werden lokaal bijzondere projecten gerealiseerd als Parels, Canto Ostinato op Orgel met Derwisjen en Vreemd Gaan aan Tafel met Adriaan Nette. In de overgang naar 2009 sneuvelde onverwacht de provinciale steun voor de festivalprogrammering maar resulteerde een extra investering van OostCultuur in cultureel diverse urban arts wel in een meerjarige financiering voor een combinatie van de jongerenpoot van OostCultuur, FUN4U en Do-It onder de naam New Arts. In 2009 proberen we daar een meerjarig regionaal programma van te maken (in heel Oost Nederland).
2.3 Stedelijke instellingen (bijlage / tabel 2) Beoogd resultaat: steeds meer stedelijke instellingen raken betrokken bij deze praktijken, ondersteunen en bewaken vanuit de zijlijn de professionele artistieke en sociale kwaliteit en maken dit zich steeds meer ‘eigen’. Smart resultaat: per jaar worden er tenminste twee extra stedelijke instellingen bij betrokken. Evaluatie: In tabel 2 is te zien dat in de afgelopen acht jaar tenminste 40 culturele en maatschappelijke instellingen betrokken zijn geraakt bij sociaal-artistieke projecten en dat tenminste de helft daarvan tot op heden daar ook actief in is gebleven (van links naar rechts). De doelstelling om per jaar gemiddeld twee stedelijke instellingen extra te betrekken bij sociaal-artistieke praktijken is gehaald. Er is ook een toename te zien in de mate van verantwoordelijkheid die deze organisaties zelf nemen voor de uitvoering van deze projecten en het bewaken van de sociale of artistieke kwaliteit (van rood naar geel). In 2008 ziet het stedelijk netwerk er al heel anders uit dan in 2001. Culturele instellingen, vooral Kunstenlab en Leeuwenkuil maar ook andere, hebben nu structureel meerdere gezamenlijke projecten en daarbij regulier contact tot op directieniveau met organisaties als Raster Welzijnsgroep, de woonbedrijven Rentree en Ieder1, ROC Aventus, Etty Hillesum Lyceum en Brede Scholen, zorginstellingen als Solis, Ludgerus en Humanitas (Krasse Kunsten) en diverse migrantenorganisaties. Culturele instellingen: Tabel 1 laat zien dat professionele producties en kunsteducatie de afgelopen jaren belangrijkste takken van sport zijn geweest en dat vertaalt zich in het feit dat Het 8 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
Kunstenlab en De Leeuwenkuil vanaf het begin betrokken zijn geraakt bij het programma en zich daar ook het meest in hebben kunnen ontwikkelen. Die ontwikkeling heeft inderdaad plaats gevonden. Terwijl beide instellingen in 2001 nog geen activiteiten in de wijken hadden hebben ze nu zelf deskundigheid opgebouwd om de artistieke kwaliteit van deze projecten te waarborgen en zelfstandig sociaal-artistieke projecten vorm te geven. Beide hebben dit inmiddels structureel een plek hebben gegeven in hun reguliere beleid. Beide instellingen manifesteren zich sterk in zowel stedelijke projecten rond jongeren en culturele diversiteit als in de projecten in wijken en het landelijk gebied. De meeste andere culturele instellingen vinden makkelijker aansluiting bij de doelgroepgerichte stedelijke projecten dan bij projecten in wijken3. Het Historisch Museum deed mee met Tattoos for Eagles en werd eigenaar van ‘Herinneringen in Borduursteken’ van Deventer Blik. Een connectie met het Buurtmuseum en andere erfgoed projecten in wijken is echter (nog) niet gelukt. Voor het Stadsarchief, de Openbare Bibliotheek en de Podia geldt bijna hetzelfde. Voor de podia is vooral OostCultuur belangrijk geweest. Met de connectie met het Anatolië festival in Enschede werd podiumprogrammering belangrijker en zijn Filmhuis De Keizer, Burgerweeshuis en later de Schouwburg overeenkomsten aangegaan voor programmering waarmee zij zelf ook risicodragend werden. Pas zeer recent komt er een meer structurele connectie met de wijken. In Krassekunsten programmeren Leeuwenkuil, Bibliotheek en Kunstenlab en Kunstcircuit / AK structureel iedere laatste zondag van de maand gezamenlijk op 4 locaties in wijk 4 een cultureel programma voor senioren. Burgerweeshuis krijgt nu via New Arts een poot in de beginnende Studio’s in de wijken en programmeert jonge talenten uit die wijken o.a. op haar Talentnights. Kunstcircuit/OostCultuur /, Do-It/Burgerweeshuis en Leeuwenkuil/FUN4U gaan in 2009 samen door onder de vlag van New Arts, inclusief een combinatiefunctie bij het voortgezet onderwijs. Met de Deventer Schouwburg wordt nu onderzocht of zij in 2009 ook een rol kan gaan spelen in Krasse Kunsten en mogelijk ook in de Karavaan van de Rivierenwijk. Bouwkunde heeft in de beginjaren geadviseerd in de programmering van Keizerskunsten en Kunst van Hier tot Ginder. Na het vertrek van Sander van der Schaaf heeft VVV Evenementen die rol overgenomen bij de kunstfietsroute. Maatschappelijke organisaties: In de eerste jaren wordt veel samengewerkt met (stedelijk) jongerenwerk maar dat contact verslapt als Tattoos en RWYL aflopen. Met de komst van FUN4U in 2006 lukt het ook niet gelijk om dat opnieuw weer op te pakken. Sinds 2007 wordt in Rivierenwijk Beweegt wel weer intensief samengewerkt tussen Raster jongerenwerk, kinderwerk, Scheg en (na interventie van de cultuurmakelaar) De Leeuwenkuil. Dat heeft nu een heel positieve impact op de sociaal-artistieke beleidsontwikkeling tussen en binnen de organisaties. Raster opbouwwerk en de wijkaanpak zijn ook vanaf het begin betrokken bij de artistieke projecten binnen de wijken en zijn dat altijd gebleven. De eerste projecten (theatergroepen in beide wijken, programmering in Keizerslanden, Buurtmuseum producties in Rivierenwijk) werden aangedragen door (groepen van) de wijkaanpak. In 2005 kregen de woonbedrijven Rentree (wijk
3
Behalve Kunstenlab en Leeuwenkuil opereren de meeste culturele instellingen (podia, bibliotheken, musea) in de artistieke arena van het programmeren . Doelgroepen die zich daarin willen bewegen zijn lastiger ‘te bedienen’ door professionals dan bij kunstproducties en kunsteducatie. Een aantal factoren: het gaat hier bij uitstek om zelforganisatie waarvoor bij de doelgroep de competenties in het begin ontbreken. Het vraagt veel van alle betrokkenen om deze competenties te compenseren en vervolgens te verwerven en vol te houden; de oriëntatie op de ‘eigen’ groep en cultuur is bij uitstek heel groot en de positie van de professional als ‘buitenstaander’ daardoor relatief problematischer dan in de andere arena’s; culturele uitingen die aansluiten bij de betreffend leefwereld én het reproductieve ontstijgen zijn schaars en dus vaak voor een kleine schaal onbetaalbaar; de betrokken instellingen hebben vaak maar één of enkele professionele programmeurs die de klus zouden kunnen klaren terwijl Kunstenlab en Leeuwenkuil gewend zijn te putten uit een groot bestand van freelance kunstenaars en docenten. De cultuurmakelaar vraagt daarnaast ook al jaren tevergeefs aandacht voor het feit dat er in de gemeente vrijwel geen sociale professionals beschikbaar zijn voor het ondersteunen van nieuwe zelforganisaties en (cultureel) ondernemerschap (vrijwel alle kaarten worden gezet op individuele hulpverlening en wijkaanpak).
9 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
3) en Ieder1 (wijk 4) de regie over het sociale programma. Vanaf 2007 zijn de sociale programma’s operationeel en zijn artistieke praktijken integraal onderdeel van het sociaal programma. In de wijken is met de overgang naar sociaal programma herstructurering de relatie met wijkaanpak wat minder direct geworden vanwege de regierol van de woonbedrijven. . Sociaal-artistieke projecten hebben echter blijvend een belangrijke plek gekregen in het opbouwwerk van Raster en de Deventer Wijkaanpak. Met Krasse Kunsten raken ook zorginstellingen betrokken bij sociaalartistieke projecten zoals Solis , Humanitas/ Leiboom, Ludgerus en later ook Ouderenwerk Raster (voormalig SOD). In Rivierenwijk, Keizerslanden en in eerste instantie ook de Oude Schil wordt vanaf 2003 ook stevig geïnvesteerd in het basisonderwijs (binnen en buitenschools) met eerst het project Kunstenaars in de Brede School (15 kunstproducties in 2003 en 2004) en later FUN4U (kunsteducatie en talentontwikkeling van 2006 t/m 2008). Met FUN4U ontstaat vanaf 2006 ook weer een programma gericht op jongeren, nu met de scholen als eerste ‘vindplaats’ (ipv via jongerenwerk in de vrije tijd): het Etty Hillesum Lyceum (eerst EHL Arkelstein praktijkonderwijs en later VMBO ‘t Slatink) en het ROC Aventus (vooral GDW Middelweg). EHL Arkelstein en ROC / GDW Aventus hebben dat gelijk heel voortvarend opgepakt en het VMBO pas veel later. Eind 2008 zijn echter alle onderwijspartijen intensief bezig om de kunsteducatieve trajecten integraal in hun eigen beleid en curriculum een plek te geven. FUN4U wordt bij de basisscholen onderdeel van de Brede School . Bij jongeren wordt het binnen en buitenschools ‘New Arts’. Zelforganisaties: In 2008 kijken de diverse migrantengemeenschappen tevreden terug op de documentatie en artistieke bewerking van hun aandeel als migranten in de sociale geschiedenis van Deventer (dat ook steeds meer een weg in het onderwijs vindt). In 2008 is er met OostCultuur een provinciaal platform voor artistieke ontwikkeling in culturele diversiteit met intensieve participatie van diverse Turkse gemeenschappen (Moslim, Alevitisch en Orthodox Christelijk) en in toenemende mate ook van andere etnische groepen. Het aanjagen van culturele zelforganisaties en cultureel ondernemerschap heeft in de loop der jaren verschillende parels opgeleverd zoals de Togolese groep Tahoungan, de Antilliaanse Reality Brassband en recentelijk de Alevitische Dogus en de streetdance groep Dance Like Us. Pas zeer recentelijk begint het te lukken daar reguliere ondersteuning voor te mobiliseren vanuit sociale en artistieke hoek.
2.4 Doelgroepen en projecten (bijlage / tabel 3) Beoogd resultaat: steeds meer doelgroepen met relatief lage scholing, inkomens en/of cultuurparticipatie (ofwel ‘buienstaanders’), manifesteren zich met sociaal artistieke projecten en maken zich de betreffende sociaal-artistieke arena’s eigen. Smart resultaat: per jaar tenminste 10 (ver)nieuw(d)e projecten erbij. Evaluatie: De afgelopen acht jaar is het aantal projecten elk jaar toegenomen. Van 7 projecten in 2002 tot 20 projecten rond 2004/2005 naar 40 projecten in 2008. Feitelijk loopt dat aantal nog verder op omdat er in toenemende mate parapluprojecten en programma’s tussen zitten die bestaan uit een groot aantal subprojecten (nog eens ca. 30 in 2008). Het innovatieve karakter van de projecten die de afgelopen acht jaar zijn ontwikkeld en uitgevoerd ligt vooral in het gegeven dat professionele kunstvoorzieningen van betekenis zijn geworden in het leven van de beoogde doelgroepen en dat zowel stedelijke maatschappelijke en culturele instellingen daar voor henzelf een rol in gaan zien. Van 2001 t/m 2008 hebben naar schatting een kleine 6.000 mensen actief deelgenomen aan projecten en hebben ca. 70.000 mensen de activiteiten bezocht (voorstelling, opening, etc.). Naar schatting 90% van de activiteiten werden uitgevoerd met doelgroepen die inderdaad behoren tot de beoogde lager geschoolde milieus met relatief lage inkomens en een lage graad van cultuurparticipatie. In de loop van de jaren neemt ook het ‘ownership’ van de stedelijke instellingen, zelforganisaties en doelgroepen toe (zie ook tabel 2). De cultuurmakelaar hoeft daardoor minder intensief de uitvoering van de activiteiten in het veld te coachen. De projecten 10 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
hebben in de regel ook een niet te onderschatten impact op de ontwikkeling van betrokken sociale en artistieke professionals en hun stedelijke organisaties. Naarmate het ‘ownership’ van de professionals toeneemt, geeft dat ook een verbreding en/of verdieping van hun eigen beroepspraktijk en hun stedelijke netwerk. Aantal projecten. De afgelopen acht jaar is het aantal projecten elk jaar toegenomen. Van 7 projecten in 2002 tot 20 projecten rond 2004/2005 naar 40 projecten in 2008. Feitelijk loopt dat aantal nog verder op omdat er in toenemende mate parapluprojecten en programma’s tussen zitten die bestaan uit een groot aantal subprojecten. Vooral in 2007 en 2008 als ook de podiumprogrammering groter dan ooit wordt met tenminste drie grote edities van OostCultuur per jaar (plus nog enkele speciale projecten), tenminste 6 keer per jaar Krasse Kunsten in Keizerslanden en 6 keer De Karavaan in de Rivierenwijk. Ook FUN4U dat in 2006 start heeft een groot aantal subprojecten per jaar. In 2008 liepen er op die manier minstens 70 unieke activiteiten. Daarnaast word ook nog veel tijd geïnvesteerd in de ontwikkeling van de opvolging van meerjarige projecten als OostCultuur en FUN4U waarvan eind 2008 de financiering afloopt (per 2009 samen met Do-It deels geïntegreerd in het project New Arts). Innovatief karakter. Het innovatieve karakter van de projecten die de afgelopen acht jaar zijn ontwikkeld en uitgevoerd ligt vooral in het gegeven dat professionele kunstvoorzieningen van betekenis zijn geworden in het leven van de beoogde doelgroepen en dat zowel stedelijke maatschappelijke en culturele instellingen daar voor henzelf een rol in gaan zien. Het innovatietraject van één project kan best een paar jaar in beslag nemen omdat in die tijd steeds weer nieuwe deelnemers van één of meerdere doelgroepen aan bod kunnen komen en zowel doelgroepen als ondersteunende organisaties in opeenvolgende subprojecten een grotere mate van ownership kunnen verwerven. FUN4U is daar een heel goed voorbeeld van. Participatiegraad doelgroepen. Van 2001 t/m 2008 hebben naar schatting ….. mensen actief deelgenomen aan projecten en hebben …. mensen de activiteiten bezocht (voorstelling, opening, etc.). Daar zit natuurlijk wel een dubbeltelling in omdat bepaalde deelnemers en bezoekers vaak terugkomen. Daar staat tegenover dat er nog een veel groter maar moeilijk te kwantificeren bereik is van kunstuitingen in de openbare ruimte en de zeer frequente verslaglegging door de locale media (vooral Deventer Post, De Stentor en DTV). Naar schatting 90% van de activiteiten werden uitgevoerd met doelgroepen die inderdaad behoren tot de beoogde lager geschoolde milieus met relatief lage inkomens en een lage graad van cultuurparticipatie (in de zin van gebruik maken van professionele culturele voorzieningen in de stad). Uitzonderingen daarop zijn Kunst van Hier tot Ginder en zelforganisaties als Parels en Dogus. Het kader van deze clubs is relatief hoog geschoold . Hun achterstandssituatie is vooral gelegen in het feit dat eigen culturele identiteit en dynamiek onvoldoende weerspiegeld wordt in het reguliere culturele aanbod (platteland, cultureel diverse roots). Dat geldt overigens ook voor de overige 90%. De projecten die ontwikkeld worden maken dat de professionele kunsten wel een rol van betekenis krijgen in hun eigen leven. Participatiegraad stedelijke instellingen. In de loop van de jaren neemt ook het ‘ownership’ van de stedelijke instellingen, zelforganisaties en doelgroepen toe (zie ook tabel 2). Het onderkennen, ondersteunen en bewaken van de sociale en artistieke kwaliteit van sociaalartistieke projecten gaat steeds meer tot de competenties en core business van stedelijke instellingen behoren. Met het ‘eigen’ maken van deze benadering neemt de belangstelling voor en bereidheid tot het aangaan van nieuwe projecten echter ook toe. Er is daardoor een toenemende schaarste aan tijd, geld en expertise voor de ontwikkeling, verbreding en verdieping van de toenemende stroom van sociaal-artistieke initiatieven. De cultuurmakelaar blijft een belangrijke sleutel in het hanteren van deze capaciteitsproblemen door zelf als aanjager een aantal van deze ontwikkel taken waar te nemen en daarnaast ook nieuw beleid te ontwikkelen en uit te voeren waarmee de projectomvang weer hanteerbaar wordt (zie aanbevelingen H3 m.b.t. de te ontwikkelen stedelijke tussenlaag van paraprofessionals en cultureel ondernemerschap). 11 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
Impact op doelgroepen. De projecten hebben in de regel vooral impact op het leven van de doelgroepen die direct betrokken zijn bij de ontwikkeling en uitvoering van de activiteit (globaal gekwantificeerd en gekwalificeerd in de kolom ‘actieve doelgroep’ in tabel 3). In veel gevallen heeft de betrokken doelgroep niet alleen meegedaan aan de activiteit maar heeft ook meegeorganiseerd, is zich mede eigenaar gaan voelen of is feitelijk eigenaar geworden. Het effect en de omvang van het publieksbereik van sociaal-artistieke projecten zijn moeilijker te meten en te weten maar niet onmogelijk (zie aanbevelingen H3 m.b.t. wetenschappelijk onderzoek). De directe opkomst bij presentaties is vaak niet groot maar de indirecte impact kan toch stevig zijn. De locale media doen in de regel graag verslag van de activiteiten en dat maakt dat vaak de betreffende doelgroep mede via die media een stem een gezicht krijgen en meer dan ooit gezien en gehoord worden door een breder publiek. Bij de doelgroep zelf leidt de aandacht die de media (en niet te vergeten het project zelf) geven in ieder geval wel vaak tot een toegenomen gevoel van eigenwaarde en trots. Impact op stedelijke instellingen. De projecten hebben in de regel ook een niet te onderschatten impact op de ontwikkeling van betrokken sociale en artistieke professionals en hun stedelijke organisaties. Naarmate het ‘ownership’ van de professionals toeneemt, geeft dat ook een verbreding en/of verdieping van hun eigen beroepspraktijk en hun stedelijke netwerk (globaal gekwantificeerd en gekwalificeerd in de kolom ‘culturele instellingen’ in tabel 3). Dat geldt zowel voor individuele professionals als de stedelijke culturele en maatschappelijke organisaties, inclusief de zelforganisaties. In die zin resulteren sociaal-artistieke praktijken niet alleen in emancipatie van doelgroepen maar ook van professionals en stedelijke instellingen. Toegevoegde waarde van artistieke interventies zijn vooral de verbeeldingskracht (het heden opnieuw uitvinden) en het competentiegerichte karakter (accent op talenten in plaats van problemen).
2.5 De steunfunctie Cultuurmakelaar De kerntaken van de steunfunctie Cultuurmakelaar zijn in 2001/2002 benoemd als het zorg dragen voor transfer, kwaliteitszorg en innovatie met betrekking tot sociaal-artistieke praktijken. In de praktijk zijn dit inderdaad de hoofdtaken gebleken maar het zijn en blijven redelijk fuzzy begrippen en ze hebben ook nog eens betrekking op de drie niveaus van doelstellingen. Om er voor de evaluatie en de verdere ontwikkeling van de steunfunctie toch wat meer grip op te krijgen zijn ze hier nader uitgewerkt in een schema met sleutelbegrippen. De opdracht van de cultuurmakelaar zag er in die termen de afgelopen jaren als volgt uit: Transfer: zorg voor inspiratie en mobilisatie van mensen en het documenteren en delen van ervaringen betreffende de betekenis van sociaal-artistieke praktijken. De eerste prioriteit ligt hierbij op gemeentelijk niveau. Kwaliteitszorg : zorg voor leiderschap, intuïtie (‘feeling’) en slagvaardigheid ten aanzien van beleid, management en organisatie van sociaal-artistieke praktijken. De eerste prioriteit ligt hierbij op niveau van stedelijke instellingen en zelforganisaties. Innovatie: zorg voor verbeeldings- en vormkracht met betrekking tot de uitvoering van sociaalartistieke projecten. De eerste prioriteit ligt hierbij op niveau van doelgroepen. Bij het inrichten van de steunfunctie is gekozen voor een interventiemodel waarbij de cultuurmakelaar ‘voor de troepen uit loopt’ om te pionieren en instellingen en doelgroepen tot deelname te verleiden. In tweede instantie is het de bedoeling dat deze werkwijze een bedding vindt in de dagelijkse praktijk van de betrokken instellingen en doelgroepen en zo verankerd raakt in de stad. De rol van de makelaar kan in de loop van dit proces mogelijk veranderen. In 2001 werd nog rekening gehouden met de mogelijkheid dat de cultuurmakelaar dit proces in vier jaar zou kunnen voltrekken en zichzelf overbodig zou kunnen maken. In 2005 was duidelijk dat het proces meer tijd 12 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
nodig had en dat de functie mogelijk een structureel karakter zou moeten krijgen. Nu in 2008 is het proces van inbedding inmiddels wel ver gevorderd en moet deze evaluatie helderheid verschaffen of en zo ja hoe de aanjaagfunctie een vervolg moet krijgen. Kerntaken van….
Transfer Betekenis
Voor keuze van
Kennis / mensen
Kwaliteit
Inspireren, mobiliseren
Resultaten Gemeente
Wie Cultuurmakelaar Positiebepaling Beslismodel Werkconferenties expertmeetings
Instellingen
Doelgroep
Pers Publicaties Website / nieuwsbrief
Kwaliteitszorg Beleid, management en organisatie Doelstellingen en Activiteiten Leiderschap Intuïtie Slagvaardigheid Wat en Waarom Klankbordgroep Jaarplannen en verslagen Ownership instellingen sociale en artistieke kwaliteit Ownership doelgroepen
Innovatie uitvoering Middelen Verbeeldingskracht, vormkracht Hoe Programma’s zoals Kunst in herstructurering FUN4U / OostCultuur Ontwikkeling in projectbeleid en management Ontwikkeling van nieuwe projecten
Tabel 4 : Kerntaken en resultaten van de cultuurmakelaar met in de donkere vakken de prioriteiten van periode 2001-2008.
Transfer van betekenis van sociaal-artistieke praktijken Gemeente: op niveau van de gemeente is gelijk stevig ingezet met de positiebepaling, nulmeting en werkplan. De beleidsmatige uitwerking heeft landelijk een verdere voeding en uitwerking gekregen in de publicatie ‘Uit de kunst in de wijk’, het gelijknamige beslismodel en sinds 2008 ook in de rode draad van een Post-HBO opleiding. De cultuurmakelaar is betrokken geweest bij het ontstaan van een Landelijk Platform Cultuuraanjagers en is daar momenteel ook voorzitter van. De website www.hetvertrek.nl dient als virtuele werkplaats voor de verdere ontwikkeling van het sociaal-aristieke gedachtegoed met weblinks naar tal van aanjagers, makers en projecten in Nederland en elders. De ontwikkelingen in Deventer zijn op deze manier stevig ‘connected’ met ontwikkelingen in de rest van Nederland. Dat is belangrijk voor verdere professionalisering en legitimering van dit nieuwe werkterrein. Instellingen : in 2003 en 2004 zijn twee werkconferenties georganiseerd waarin zowel Deventer praktijken als praktijken van elders onder de aandacht werd gebracht van vooral sociale en artistieke professionals uit het stedelijk netwerk. Vanaf 2005 is om een ‘overkill’ en herhaling te voorkomen gekozen voor meer gespecialiseerde expertmeetings over o.a. Deventer Blik, New Arts, Mode van de straat en FUN4U. In 2008 werd in het kader van de voormalige Etty Hillesum Lezing weer een grotere conferentie georganiseerd met Soheila Najand over Cultureel Burgerschap. Deze evaluatie is een goede aanleiding om in 2009 weer eens de ervaringen in de breedte te delen. Het is goed mogelijk dat ‘de stad’ het overzicht en inzicht nu wat is kwijtgeraakt. Doelgroepen: de meeste sociaal-artistieke projecten halen goed de pers zoals Het Deventer Dagblad, De Deventer Post, Deventer Televisie en met enige regelmaat RTV Oost. Dit compenseert ook deels voor het soms beperkte publieksbereik bij presentaties. De Cultuurmakelaar is een bekend fenomeen in de stad maar er zal minder inzicht bestaan bij het 13 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
publiek over de doelstellingen en resultaten van het gehele programma. Er is ook geen folder of nieuwsbrief waar de projecten in enige samenhang worden gepresenteerd. De website is niet interessant voor een algemeen publiek (en wordt ook niet goed bijgehouden). Verschillende projecten hebben wel mooie publicaties en video’s opgeleverd die vooral voor de deelnemende organisaties en doelgroepen van blijvende waarde zijn (Tattoos for Eagles, Kunstenaars in de Brede School, Deventer Blik, Mix x Tijd, etc. – zie lijst van publicaties). Er staat ook een publicatie over FUN4U op stapel. Kwaliteitszorg van beleid, organisatie en management betreffende sociaal-artistieke projecten Gemeente: op niveau van de gemeente is de kwaliteitzorg in feite exclusief in handen van de cultuurmakelaar. De belangrijkste sturing zijn de besluiten van de makelaar zelf in welke projecten hij ontwikkeltijd en aanjaaggeld gaat investeren (en dat staat in het jaarplan). Instellingen en doelgroepen ‘stemmen met hun voeten’ over beleidskeuzes door wel of niet in te stappen in deze projecten en zo de loop het project mede te bepalen. Als er onvoldoende draagvlak is gaat het ook niet door (de makelaar is immers aanjager en geen uitvoerder). De beoogde stedelijke klankbordgroep die in stedelijke keuzes zou moeten adviseren is nooit van de grond gekomen. De directies van eerst de Culturele Raad en daarna De Leeuwenkuil hebben daar beiden wel een aanzet toe gedaan maar – in overleg met de gemeente - het nooit doorgezet. Er zijn inmiddels wel enkele alternatieven ontstaan die door de cultuurmakelaar zelf zijn ingericht. De belangrijkste is het overleg van ‘Brouwmeesters’ dat adviseert over het jaarplan en –verslag voor de sociaal-artistieke projecten in de herstructureringswijken (in principe 75% van het gehele programma). Vaste leden in deze club zijn Kunstenlab, De Leeuwenkuil en Raster. In 2008 is door hen deze werkwijze positief beoordeeld. Voor beleid in het buitengebied wordt momenteel ‘Kunst in Salland’ opgetuigd (voorgezeten door Stichting IJssellandschap en gedragen door Cultuurmakelaar, Kunstenlab en KCO). Voor jongeren en culturele diversiteit vond stedelijke afstemming plaats binnen de meerjarige programma’s FUN4U en OostCultuur maar daar was nauwelijks sprake van een formele overlegstructuur. In 2009 gaat dat mogelijk wel plaats vinden met het project New Arts. Voor de opdrachtgevers / financiers (Provincie, gemeente en sinds 2007 de woonbedrijven Ieder1 en Rentree ) en feitelijk ook de directie van de Leeuwenkuil geldt dat de cultuurmakelaar vooraf een mandaat (en geld) krijgt op grond van een globaal jaarplan en achteraf met jaarverslagen verantwoording aflegt. Met de provincie en gemeente verloopt het contact voornamelijk indirect via de directie van de Leeuwenkuil. Met de woonbedrijven is frequent contact over beleid en voortgang doordat de cultuurmakelaar ook zitting heeft in beide projectgroepen van de sociaal programma’s van beide wijken. Instellingen : kwaliteitszorg door stedelijke instellingen was een prioriteit afgelopen jaren en daarin zijn ook veel vorderingen gemaakt. Hierboven en in tabel 2 en 3 is aangegeven dat steeds meer stedelijke organisaties deel gaan nemen aan sociaal-artistieke projecten, het als partner mee organiseren en/of als projecteigenaar beheren. Organisaties als Kunstenlab, Leeuwenkuil, Raster, ROC Aventus, VMBO EHL en Woonbedrijven Ieder1 en Rentree hebben het ook echt een plek gegeven binnen hun eigen beleid en anderen werken er aan. De podia en bibliotheek stappen nu ook steeds meer in. Er komen echter ook steeds weer nieuwe vragen bij over het hoe van ontwikkeling en uitvoering van nieuwe projecten (zie onder innovatie). Als consequentie van het Deventer interventiemodel zijn in principe bij alle projecten de meest geëigende professionele maatschappelijke en culturele instellingen verantwoordelijk geweest voor respectievelijk de sociale en artistieke kwaliteit van processen en resultaten. Er werden door hen zoveel mogelijk gekwalificeerde sociale en artistieke professionals ingezet (kunstenaars, docenten, programmeurs, etc.) en zij werden aangemoedigd om daarbij de gebruikelijke professionele kwaliteitsstandaarden te hanteren. Over kwaliteit valt te twisten en goede intenties worden niet altijd werkelijkheid maar over het algemeen heeft dit ook tot resultaten geleid die stedelijk, landelijk en zelfs internationaal positief beoordeeld worden door vakgenoten en in enkele gevallen ook een voorbeeldfunctie hebben gekregen (o.a. Deventer Blik, 14 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
FUN4U en OostCultuur). Doordat stedelijke instellingen steeds betrokken zijn wordt ook van fouten geleerd en ontstaat er een institutioneel geheugen. Doelgroepen: in de afgelopen jaar is het heel goed gelukt om te zorgen dat de beoogde doelgroep actief meedoet aan sociaal-artistieke projecten (meer dan 90%). Bij veel projecten zijn een aantal ook betrokken bij de organisatie maar dat is duidelijk een kleinere groep. In Keizerslanden voelen bewonersgroepen zich al relatief vaak ‘(mede-)eigenaar’ van een activiteit. In Rivierenwijk komt dat nog minder vaak voor. Bij jongerenactiviteiten scoren vooral de zelforganisaties uiteindelijk hoog op ‘ownership’. Bij culturele diversiteit werd het Turkije Festival als zeer eigen ervaren maar kwam OostCultuur weer meer op afstand te staan met uitzondering van een aantal festivalonderdelen zoals het Ramadanfestival en de concerten van Sabahat Akkiraz, Volkan Konak en Kardes Türküler.
Innovatie van uitvoering van sociaal-artistieke projecten Gemeente: De gemeente is op de eerste plaats innovatief geweest met de keuze voor de steunfunctie cultuurmakelaar. Daarmee wordt extra geld en tijd ‘gelabeld’ en geïnvesteerd in de ontwikkeling van sociaal-artistieke praktijken. Na Alkmaar en Rotterdam was Deventer er in 2001 vroeg bij met deze nieuwe functie. De laatste jaren zijn er veel bij gekomen. Eind 2008 waren er circa 40 actief in Nederland en in 2009 volgen nog meer gemeenten en provincies. Daarbij wordt veelvuldig gebruik gemaakt van de Deventer ervaring (conferenties, werkbezoek, etc.). De gemeente heeft even overwogen om na 2008 ‘het veld’ mee te laten betalen aan de steunfunctie maar heeft toch besloten deze alsnog voor haar eigen rekening nemen. Een deel van het aanjaagfonds wordt vanaf 2009 wel gesubstitueerd door aanjaag geld van de sociale programma’s (het aanjaagfonds van de gemeente gaat in 2009 in principe terug van € 36.000 naar € 20.000 en wordt gesubstitueerd door reserveringen van € 25.000 en € 50.000 in respectievelijk Rivierenwijk en Keizerslanden)4. Naast dit ‘aanjaagfonds’ is er bij de gemeente echter geen specifiek beleid voor sociaal-artistieke projecten. Vooral vanuit de Wijkaanpak (sociaal) en Kleintje Cultuur (artistiek) zijn veel projecten coulant gesteund maar voor ‘losse’ projecten is het toch bewerkelijk en onzeker om financiering bij elkaar te sprokkelen. Het antwoord daarop is vooralsnog de ontwikkeling van meerjarige programma’s met vooral veel provinciale en landelijke financiering zoals Kunstenaars in de Brede School, Deventer Blik, FUN4U, OostCultuur en vanaf 2009 New Arts (met nu overigens ook een belangrijke bijdrage vanuit het onderwijs). Het voordeel van deze programma’s is dat je beleidmatig echt een open proces in kan gaan met de betrokken partners en doelgroepen en slagvaardig en flexibel bent in de toekenning van geld voor deelprojecten. Voortschrijdend inzicht kan direct omgezet worden in daden. Je hoeft het proces niet steeds te onderbreken voor een nieuwe aanvraag procedure.5 Met de overgang van actieplan Cultuurbereik naar Cultuurparticipatiefonds en de negatieve impact van de kredietcrisis op de particuliere fondsen is het nog spannend of we de komende jaren een zelfde meerjarige programma’s en financiële ‘multiplier’ kunnen realiseren als de afgelopen jaren. Instellingen : ook voor instellingen die er voor kiezen om sociaal-artistieke projecten op te nemen in hun reguliere beleid blijft het per definitie een extra activiteit naast hun kerndoelen. 4
De allocatiesystematiek van middelen uit de sociale programma’s is inmiddels vergelijkbaar met die van de gemeente. Vooraf is er overeenstemming over het jaarplan en achteraf wordt er verantwoording afgelegd. Er was even de vrees dat de woonbedrijven daarmee zelf te weinig verantwoordelijkheid zouden nemen in beleidskeuzes (alles delegeren aan de makelaar als intendant) maar het tegendeel is waar. De woonbedrijven zijn door het jaar veel meer betrokken bij beleidsmatige en strategische keuzes dan de gemeente. 5 De ‘tijd winst’ gedurende een meerjarig project is overigens relatief. De aanloop van een meerjarig stedelijk project is minimaal een jaar en zeer arbeidsintensief vanwege de omvang en complexiteit van samenwerkingsverbanden. Dat ‘betaald’ zich terug in de looptijd van het project maar is dus vooraf wel een grote investering. Voor stedelijke organisaties is dat naast hun reguliere kerntaken haast niet te doen. De cultuurmakelaar heeft die tijd in principe wel (al kan het ook ten kostte gaan van ontwikkeling en begeleiding van andere projecten).
15 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
Culturele instellingen gaan over cultuur, welzijnsorganisaties over welzijn en onderwijsinstellingen over onderwijs en daar worden ze ook op afgerekend. De hierboven genoemde instellingen steken al veel reguliere uren en middelen in de ondersteuning van sociaal-artistieke projecten maar lopen bij grotere projecten toch snel tegen hun grenzen. Vanwege de beleidsmatige interesse loopt het aantal activiteiten flink op (zie tabel 3) en per saldo ontstaan er toch knelpunten in de ontwikkeling en uitvoering van dit volume aan projecten. Bij kunstproducties wordt inmiddels onder andere gekozen voor ‘regiekunstenaars’ die voor langere tijd met meerdere (beginnende) kunstenaars met een doelgroep werken. Bij kunsteducatie en zelforganisatie worden oplossing gezocht in onder andere de combinatiefuncties en ‘peergroup educators’ en bij programmering wordt overwogen om het buurtevenementen bureau ‘Buurman en Buurman’ op te tuigen. Al deze varianten hebben een aspect van cultureel ondernemerschap in zich inclusief toeleiding van talenten uit de doelgroep naar (bij)scholing en werk. Het is een interessante ontwikkeling die echter de komende jaren nog veel aandacht (en dus tijd en geld) zal vragen. Doelgroepen: het aanjagen van innovatieve praktijken met doelgroepen had de afgelopen jaren prioriteit en dat is goed gelukt. In tabel 3 is de veelheid aan projecten te zien die steeds verder ingebed raken in bestaande structuren. Het volume aan sociaal-artistieke activiteiten voor de twee wijken en de twee doelgroepen die prioriteit hadden voor het interventiemodel prioriteit is groot (met een tijdelijke dip voor cultureel diverse groepen – vooral de oudere generatie vanwege het wegvallen van OostCultuur). Daarbuiten gebeurt er echter nog steeds niet veel. Het aantal sociaal-artistieke praktijken in wijk 2 en de oudere buurtjes van Colmschate (wijk 5) – ook met veel lage inkomensgroepen - is bijvoorbeeld te verwaarlozen ten opzichte van die van wijk 3 en 4. Er is veel voor te zeggen om met deze doelgroepen ook aan de slag te gaan maar dat vereist wel het laten vallen van één of meer van de huidige speerpunten of een capaciteitsuitbreiding van de steunfunctie cultuurmakelaar. Nu één van de speerpunten laten vallen zou heel onverstandig zijn omdat bij alle vier er nu een goede bodem ligt voor verbreding en verdieping die ten goede kan komen aan de hele stad. De ‘good practices’ die we nu kennen zijn herhaalbaar op nieuwe plekken en met nieuwe groepen maar dat kan niet zonder ook daar het aanjaagwerk aan de basis te herhalen.
16 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
3 Conclusies en aanbevelingen 3.1 SWOT Op grond van bovenstaande inventarisatie van ontwikkelingen en resultaten kan een analyse worden gemaakt van de sterke en zwakke punten van de periode 2001 -2008 en de kansen en bedreigingen voor de nabije toekomst. Sterk Pilot steunfunctie geslaagd: de steunfunctie cultuurmakelaar is goed ontwikkeld en geïntegreerd binnen de institutionele infrastructuur van Deventer. Er is gekozen voor een interventiemodel, met een proactieve rol voor de cultuurmakelaar, gericht op de ontwikkeling van sociaal-artistieke praktijken. Dat heeft de gewenste resultaten opgeleverd. Resultaten behaald: de kerntaken van de cultuurmakelaar waren de afgelopen periode: transfer op niveau van de gemeente (betekenis geven aan sociaal-artistieke projecten) kwaliteitszorg op niveau van instellingen (stedelijke instellingen nemen verantwoordelijkheid voor sociale en artistieke kwaliteit) en innovatie op niveau van doelgroepen (ontwikkelen van nieuwe projecten met nieuwe doelgroepen). Resultaten: o Gemeentelijke ontwikkelingen (macro, doelstelling 1): in de gemeente is er voor de belangrijkste doelgroepen een toenemend aantal sociaal-artistieke projecten en programma’s in diverse sociaal-artistieke arena’s. Smart resultaat (sinds 2005): 75% van de inspanningen zijn gericht op bewoners in Rivierenwijk en Keizerslanden. Twee andere speerpunten zijn jongeren en groepen met cultureel diverse roots. Tabel 1 laat 20 unieke projecten en programma’s zien die in de loop van de acht jaar zijn opgebouwd, vaak van klein lokaal project tot groter meerjarig programma en in alle vier de sociaalartistieke arena’s. Stedelijke instellingen (meso, doelstelling 2): steeds meer stedelijke instellingen raken betrokken bij deze praktijken, ondersteunen en bewaken de professionele artistieke en sociale kwaliteit en maken dit zich steeds meer ‘eigen’. Smart resultaat: per jaar worden er tenminste twee extra stedelijke instellingen bij betrokken. Tabel 2 laat 40 instellingen zien waarvan er tenminste 15 zich deze werkwijze echt eigen zijn gaan maken. o Doelgroepen en projecten (micro, doelstelling 3): steeds meer doelgroepen met relatief lage scholing, inkomens en/of cultuurparticipatie (ofwel ‘buitenstaanders’), manifesteren zich met sociaal artistieke projecten en maken zich de betreffende sociaal-artistieke arena’s eigen. Smart resultaat: per jaar tenminste 10 nieuwe projecten erbij. Van 2001 t/m 2008 hebben naar schatting 6.000 mensen actief deelgenomen aan projecten en hebben 70.000 mensen de activiteiten bezocht (voorstelling, opening, etc.). Naar schatting 90% maakt deel uit van de doelgroep. Tabel 3 laat een ontwikkeling zien van 7 projecten in 2002 naar 70 (deel)projecten in 2008 met een omzet die oploopt tot meer dan 200.000 per jaar. Zwak Steunfunctie het pionieren voorbij: het succesvolle interventiemodel van de eerste pioniersjaren is nog onvoldoende meeontwikkeld met het toegenomen ‘ownership’ van sociaal-artistieke praktijken bij een groeiend aantal stedelijke instellingen en doelgroepen. De steunfunctie kan voor de nieuwe fase iets minder ‘persoonsgebonden’ en wat meer ‘collectief gedragen’ worden ingericht. Secundaire resultaten verdienen meer aandacht: door de focus op de drie prioritaire kerntaken zijn secundaire taken en resultaten in transfer, kwaliteitszorg en innovatie de afgelopen jaren uit tijdgebrek in meer of mindere mate blijven liggen. 17 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
o
o
o
Transfer: mede door de switch de laatste jaren van algemene werkconferenties naar gespecialiseerde expertmeetings is het goed mogelijk dat ‘de stad’ het overzicht wat is kwijt geraakt. Per project is er vaak wel persaandacht en mooie publicatie maar er is geen folder of nieuwsbrief waarin het programma in enige samenhang wordt gepresenteerd. Meer overzicht geeft ruimte voor meer ‘ownership’ betrokkenheid bij beleidskeuzes. Kwaliteitszorg: het toegenomen ownership over sociaal-artistieke projecten van stedelijke instellingen en doelgroepen is nog maar beperkt vertaalt naar ‘ownership’ over het gehele programma. Het ‘collectieve ownership’ over wat we in de stad verzetten zou beter tot zijn recht kunnen komen in de keuze van overlegstructuren maar ook in de communicatie over wie er ‘eigenaar’ is van deze ontwikkeling. . Innovatie: de tendens tot inbedding en verankering van SAP in de stad wil niet zeggen dat er geen extra inspanningen meer geleverd hoeven te worden om de benodigde mensen en middelen te mobiliseren. Programma’s met meerjarige financiering zijn mooi maar ze lopen ook weer een keer af. Stedelijke instellingen die op dreef raken lopen tegen nieuwe vraagstukken aan waar nog maar een begin van een antwoord op is geformuleerd en ontwikkeld (zoals cultureel ondernemerschap als antwoord op capaciteitsproblemen bij schaalvergroting). Zoals voorzien hebben met name de podia en musea relatief veel moeite om structureel aansluiting te vinden bij doelgroepen van dit programma maar er liggen kansen en die verdienen nog meer aandacht.
Kansen Politieke agenda: Cultuurparticipatie staat landelijk nog wat steviger dan voorheen op agenda. Na acht jaar actieplan cultuurbereik wordt met het fonds cultuurparticipatie daar gewoon weer verder vorm aan gegeven. Het is een landelijke tendens dat kennisinstituten en stedelijke maatschappelijke en culturele instellingen accepteren dat dit ook de komende jaren een belangrijk werkveld zal zijn en dat ze zich daar in hun eigen beleid ook een verhouding toe moeten vinden. Voor de pioniers is dat toch een bevestiging en een aanmoediging om door te zetten. Dat geld zowel voor de sociaal-artistieke praktijken (Community Arts is momenteel hot) als ook de functie van Cultuuraanjager waar steeds meer gemeenten voor kiezen. Draagvlak in het veld: in Deventer zijn ook een groot aantal instellingen nu uit eigen overtuiging en gedrevenheid ‘om’ en het is duidelijk dat zich de komende jaren ook een stroom aan sociaalartistieke initiatieven zal aandienen. Het blijven echter wel stedelijke instellingen met een maatschappelijke of artistieke core business die dit erbij doen. Het is alle partijen duidelijk dat die stroom niet zonder een gespecialiseerde steunfunctie kan maar dan wel herijkt op het nieuwe volume aan activiteiten en de verdere inbedding en verankering in de stad. Bedreigingen Politieke moeheid: de voortzetting van sociaal-artistiek beleid is niet zonder tegenstrijdigheden want tegelijkertijd is er vooral landelijk de laatste jaren een politieke moeheid en bij vlagen zelfs venijnige tegenwind (“verwildering”) die wars is van het vermeend “pamperen” van sociaal zwakkeren en culturele minderheden. Vooral investeren in culturele diversiteit ligt gevoelig. Dat komt van zowel links als rechts en in het geval van de kunsten ook nog steeds uit het landelijke gevestigde Kunstcircuit dat niet van sociaal geëngageerde kunst wil weten (dit in tegenstelling tot de welzijnssector met een opleiding als CMV). Denk daarnaast ook aan de financiële en economische crisis van dit moment. Voor zover elk nadeel zijn voordeel heeft houdt het de verdere beleidsmatige legitimatie van sociaal-artistieke praktijken wel scherp. Degelijk gemotiveerd idealisme blijft noodzakelijk. Problemen met capaciteit : de hierboven gesignaleerde groei van praktijken en betrokken partijen heeft het risico in zich dat de steunfunctie aan haar eigen succes ten onder kan gaan. Door het volume aan activiteiten kan zowel de kwaliteitszorg door stedelijke instellingen als ook 18 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008
de financiering vanuit locale en landelijke fondsen onder druk komen te staan. In dat perspectief legt het voornemen van de gemeente om het aanjaagfonds terug te brengen van € 36.500 naar € 20.000 per jaar wel een zware hypotheek op dit snel groeiende programma. De komende jaren moet de steunfunctie daarom meer dan voorheen samen met haar partners aandacht besteden aan het realiseren van structureel betere randvoorwaarden voor stedelijke instellingen die een groot volume aan sociaal-artistieke projecten willen ondersteunen.
3.2 Aanbevelingen
Steunfunctie voortzetten en eventueel uitbreiden: gezien de behaalde resultaten en de groei van het programma wordt aanbevolen de steunfunctie voort te zetten en structureel te maken maar wel te herijken op de huidige situatie van breed gedragen ‘ownership’. Het programma doorzetten op de bestaande vier speerpunten en overwegen om het uit te breiden naar nieuwe plekken en nieuwe groepen (wijk 2, 5 en/of meer 6?). Effecten meten: de beoogde resultaten van de pilot zijn behaald maar het is moeilijker om aan te tonen wat de werkelijke effecten zijn op langere termijn van de gerealiseerde sociaal-artistieke projecten. Hiervoor zou aansluiting moeten worden gezocht bij een universitair onderzoeksprogramma. Op de eerste plaats om daarmee de eigen praktijk te verbeteren maar op de tweede plaats ook om de beleidskeuze voor sociaal-artistieke praktijken steeds beter te kunnen legitimeren. Herijking steunfunctie: er is al besloten om vanaf 2009 de steunfunctie cultuurmakelaar om te dopen tot het programma “Kunst in mijn Buurt” waardoor het accent meer op de doelstelling en minder op de persoon van de cultuurmakelaar komt te liggen. Verder valt te denken aan het alsnog instellen van een stedelijke ‘klankbordgroep’ eventueel inclusief consultatie van doelgroepen. Interessante vraag (maar absoluut nog geen aanbeveling) is dan of het interventiemodel ook moet ombuigen richting een marktplaatsmodel met een minder proactieve rol voor de aanjager (dat zouden de organisaties dan zelf meer moeten doen) . In 2009 is dat een punt van aandacht in gesprekken met de belangrijkste partners. Meer investeren in secundaire taken: de primaire taken van de cultuurmakelaar blijven na herijking waarschijnlijk toch transfer van kennis op niveau van de gemeente , kwaliteitszorg op niveau van instellingen en innovatie op niveau van doelgroepen. Het wordt wel veel meer van belang om meer te investeren in de secundaire taken zodat een breder en stabieler programma ontstaat. o Transfer: beter en breder communiceren van de betekenis en samenhang in het programma, meer intervisie en bijscholing organiseren van professionals in beleid, management en organisatie van sociaal-artistieke projecten. o Kwaliteitszorg: constructie vinden en onderhouden voor meer ‘ownership’ van het gehele programma door stedelijke instellingen en doelgroepen. Of dit alsnog middels het instellen van een klankbordgroep moet of op een andere wijze kan valt nog te bezien. o Innovatie: investeren in de juiste ontwikkeling van een tussenlaag van cultureel ondernemers en paraprofessionals tussen stedelijke instellingen en doelgroepen met behoud van zorg voor professionele sociale en artistieke kwaliteit, zoals: regiekunstenaars voor producties, buurtevenementen bureau voor programmering, New Arts Studio’s voor zelforganisatie en talentontwikkeling, en naschoolse arrangementen voor kunsteducatie. Politieke agenda: voorhoede rol behouden en landelijke politieke agenda zelf blijven beïnvloeden om de werksoort scherp te houden en steeds scherper te krijgen en daar goede faciliteiten voor te realiseren Draagvlak in het veld: culturele en maatschappelijke organisaties en onderwijs binnen één programma blijven inspireren, samenbinden en faciliteren. Niet versnipperen omdat we het nu wel allemaal weten maar samen de krachten bundelen om echt het verschil te kunnen maken.
19 Cultuurmakelaar Deventer / Evaluatie 2001-2008