In Brabant Frank C. Meijneke
Stephanus Hanewinckel
Auteur Frank Cornelis Meijneke (Rotterdam 1964) voltooide onder meer de universitaire studie klassieke theologie en was werkzaam in het pastoraat en in het middelbaar onderwijs. Vanuit zijn kerkhistorische belangstelling deed hij onderzoek naar Stephanus Hanewinckel. Meijneke was nauw betrokken bij de nieuwe heruitgave van de Meierijboeken (Tilburg 2009) en leverde daarvoor enkele inleidingen.
Dit – mogelijk postume – portret van Stephanus Hanewinckel werd vermoedelijk door de schilder G. A. van der Brugghen, huisvriend van de Hanewinckels, gemaakt. (In particulier bezit)
22 i n b r a b a n t e r f g oe d
tijdschrift vOOR brabantS HEEM EN
Zonder het enthousiaste werk van de vele onderzoekers die zich met het Brabantse erfgoed bezighouden, zou de bron waaruit ook In Brabant put weldra leeg raken. In Brabant biedt daarom iedere editie een gastauteur uitgebreid de ruimte om zijn of haar verhaal te doen, om te tonen hoe diep hij of zij in het Brabantse verleden is gedoken.
een veelzijdige Brabander Als geboren en getogen Brabander was Stephanus Hanewinckel (1766-1856) voor veel van zijn streekgenoten hoogstwaarschijnlijk een vreemde eend in de bijt: domineeszoon en later ook zelf protestants predikant, te midden van een overgrote rooms-katholieke meerderheid. Hanewinckel verbleef echter niet onafgebroken in het katholieke zuiden: tussen zijn geboorte te Nuenen en zijn overlijden in Ravenstein was hij ook enkele jaren werkzaam in Noord-Holland en Friesland. Al scheen zijn geboortestreek aan hem te blijven trekken, voor de inwoners ervan had Hanewinckel weinig goede woorden over. Hij stak zijn bevindingen en opinies niet onder stoelen of banken, maar stelde deze zowaar op schrift en wist ze zelfs te publiceren. In totaal zouden drie werken van zijn hand verschijnen over de ‘roomse’ merkwaardigheden die Hanewinckel aantrof in zijn reizen door de Meierij van ’s-Hertogenbosch. Deze publicaties staan tezamen bekend als de ‘Meierijboeken’.
1
In het huidige Nederland lijken twisten tussen christenen onderling zaken uit een ver verleden. De kwalificaties die Stephanus Hanewinckel in zijn Meierijboeken de aanhangers van de paus toedichtte, zullen tegenwoordig nog slechts een enkeling voor het hoofd stoten. Dat was ooit anders, getuige het stereotiepe beeld van Hanewinckel als ‘papenvreter’, een beeld dat jarenlang is gecultiveerd door roomskatholiek Nederland en ook nu nog bestaat. Deze Brabantse dominee was echter veel meer dan enkel een ‘protestantse brompot’.
Het is dan ook niet moeilijk om daarvan ter illustratie een kleine bloemlezing aan de lezers voor te schotelen. Al vrij snel wist Hanewinckel duidelijk te maken waar voor hem de crux zat: ‘De Hervormden zijn over het algemeen beschaafd, hun Godsdienst is 4 redenlijk doch zeer eenvouwig […]’. Kortom, ‘De Vader der Menschen, het alles weldoend Opperwezen word bij alle Protestanten, en vooräl ook bij de Hervormden, meer in geest en waarheid geinbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
Wie Hanewinckel zegt, zegt Meierijboeken en wie Meierijboeken zegt, zegt antipapisme. Voor sommigen is hiermee de cirkel rond en kunnen deze boeken worden gesloten als was de geest weer in de fles gestopt. Toch is daarmee lang niet alles gezegd, want over Stephanus Hanewinckel (17661856) valt meer te vertellen dan dat hij een verma2 ledijde papenvreter was. Toegegeven, de te pas en te onpas geciteerde Meierijboeken staan bol 3 van hatelijkheden over de roomse Brabanders.
23
5
diend dan bij de Roomschen’. Van de overwegend rooms-katholieke bevolking in de Meierij van ’s-Hertogenbosch deugde in zijn ogen veel minder dan van de protestanten, want: ‘Wanneer ’er in de Majorij minder bijgeloof en meer verdraagzaamheid, minder dweepzucht en meer schranderheid, minder haat en meer liefde jegens anders denkende Godsdienstige Gezindten heerschte onder de Roomschen, dan zou dat land zeer aangenaam zijn, om te bewoonen, doch dit alles maakt het leven aan eenen Protestant hier gewel6 dig bitter.’ Er heerste bij Hanewinckel en zijn geloofsgenoten zelfs heuse angst voor de ‘paapsen’: ‘[…] dewijl uit deze bijgelovige domheid onmenschlijke vervolgzucht voordvloeit, zo moet aldaar de Hervormde den Roomschen vrezen; men moet zelfs sidderen op die gedachte, dat de Roomschen, zo zij de overhand kregen (hiertoe heeft men reeds sedert enige jaren alles in het werk gesteld, en men is ‘er nog mede bezig) hun grootst genoegen zouden stellen, om niet alleen alle Protestanten en Joden uit de gehele Meiërij te verdrijven, maar vooräl ook om zich in het Bloed der Hervormden 7 te baden’. Hanewinckel had dan ook het nodige ondervonden toen hij nog als predikant in Aarle woonde: ‘Te Aarle hebben de Roomschen meer dan eens de Kerk der Gereformeerden geslooten; zij besmeerden de deur met menschendrek; hebben zelf in het midden der Kerk hun gevoeg gedaan, en smeeten met steenen door de glazen onder het verrichten van den Godsdienst’. 8 Met dit in ons achterhoofd wordt dan misschien het volgende duidelijker: ‘De Roomsche Godsdienst, zeide mij iemand, mag goed weezen in een land, waar men geenen anderen kent, doch waar Protestanten zijn, moet hij onder den duim gehouden worden, zo de laatsten ten minsten vreedzaam 9 zullen leeven’. Hanewinckel meende dat alleen de geest van de Verlichting de situatie onder rooms-katholieken ten goede kon keren, alhoewel hij daar niet veel 24 i n b r a b a n t
De oorspronkelijke titelpagina van Hanewinckels ´Reize door de Majorij´. (Brabant-Collectie, Universiteit van Tilburg)
fiducie in had: ‘De Majorijënaar over het algemeen redeneert noch onderzoekt niet, hiervoor laat hij 10 zijnen Priester zorgen […]’. Wat is dan volgens hem het recept? ‘Men moest daartoe ware beschaving, ware verlichting invoeren, en hiertoe is de ware zuivere Godsdienst onzes Verlossers het best berekend, hij kan alleen het Ongeloof, het Bij11 geloof en Ligtgelovigheid vernietigen’. Anders gezegd: de protestanten hebben godsdienstig
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
Daaruit rijst een heel ander beeld van de dominee dan dat van de onverzoenlijke papenvreter, namelijk een beeld van iemand die wel degelijk aangenaam in de omgang kon zijn. Hanewinckel en zijn familie Hoewel Hanewinckel in zijn geboortestreek sterke familiebanden kende, vestigde hij zich al vroeg in het Noord-Hollandse dorpje Oost-Graftdijk: op 4 november 1798 werd hij daar namelijk als predikant bevestigd. De Hanewinckels vertoefden ‘s zomers echter bij hun Brabantse familie, waardoor het begrijpelijk wordt dat hun eerste kind in september 1799 bij zijn grootvader in Het Guldenhuis te Rixtel werd geboren. Een dergelijke ‘vakantie’ verklaart mogelijk ook Hanewinckels opvallende afwezigheid eind juli 1801 tijdens de bevestigingsplechtigheid van een collega in een Noord-Hollands buurdorp, waarbij alle overige predikanten uit de banne Graft wel acte de pré15 sence gaven. Ruim een maand later woonde Hanewinckel in ieder geval de bevestigingsplechtigheid van zijn opvolger in Aarle bij. Daar legde hij op 30 augustus Pieter Gijsinck de hand op.16 In de nagelaten familiedocumenten van de Hanewinckels kan men door de standaardformu-leringen van enkele brieven en van diverse gelegenheidsgedichten heen de genegenheid gewaar worden die de familieleden voor elkaar koesterden. Hanewinckel en zijn vrouw hielpen hun kroost met het schrijven van gedichtjes, waarvan in kinderlijk schrift vertederende voorbeelden bewaard zijn gebleven. Kinderen en kleinkinderen blijken zich met warme woorden mede tot hun (groot)vader Stephanus te richten. Veelzeggend is dat diens kleindochter Stephanie, grootgebracht bij Hanewinckels zoon Johan in Ravenstein, haar grootvader zelfs bijna zeventig jaar na zijn dood nog steeds liefdevol gedenkt. De leden van Hanewinckels gezin gaven elkaar graag cadeautjes, zoals boeken, huisraad, stof om een ‘jak’ te maken, kledingstukken, een ‘rijder’ inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
gezien de beste kaarten in handen. Zodra de rooms-katholieken dankzij een verlichte geest in staat zullen zijn om dit in te zien en daarnaar te leven, kan alles alsnog op zijn pootjes terechtkomen. Het is daarom ook dat Hanewinckel vurig wenst, ‘dat eens de waare verlichting hen alle [de Meierijenaars] mooge bestraalen, dat liefde 12 en verdraagzaamheid hen mooge bezielen’. Tegen de achtergrond van de hierboven geschetste inhoud van Hanewinckels visie op de rooms-katholieken wekt het geen verbazing dat hij onlangs nog in een Noord-Brabantse gemeente als potentiële naamgever van een straat werd afgeserveerd. De projectontwikkelaar in kwestie kreeg wellicht buikpijn bij de gedachte dat zijn nieuwbakken project alsnog door de beruchte predikant bezoedeld zou kunnen raken. Hanewinckel, wiens geest blijkbaar nog steeds in het Brabantse land rondwaart, paste niet in 13 zijn straatje! Maar is dat terecht? Deze populaire constructie, waarbinnen allerlei misplaatste sentimenten de boventoon voeren, leek lange tijd vrijwel onaantastbaar, maar blijkt bij nader inzien onhoudbaar. Voornamelijk buiten wetenschappelijke kring wordt soms nog te gemakkelijk vergeten dat Hanewinckel ons in het kielzog van juist zijn strijdprogramma der Meierijboeken een schat aan informatie heeft nagelaten. De in hun tijd passende beschrijvingen van bijvoorbeeld allerhande volksdevoties bieden menig cultuur14 historicus en etnoloog waardevol materiaal. De inleiding van de nieuwe heruitgave van de Meierijboeken maakt hopelijk voldoende duidelijk waarom Hanewinckel misschien juist nu een straatnaam verdient. Bovendien doet een typering als papenhater geen recht aan zijn persoon. Daarom wil dit artikel Hanewinckel niet zozeer opnieuw als schrijver van de Meierijboeken portretteren, maar hem vooral als familiemens, vriend en iemand met liefhebberijen bezien. Daarnaast zal er ook enige aandacht zijn voor Hanewinckels materiële situatie en diens mobiliteit als predikant.
25
In 1858, het jaar van haar overlijden, schilderde G. A. van der Brugghen dit tafereel met Alida Hanewinckel-Von Schmidt auf Altenstadt daarop afgebeeld. De vensterbank en het daarin weergegeven houten schrijfkabinetje bestaan nog. De kans bestaat, dat dit portret eveneens, samen met dat van haar echtgenoot, postuum werd vervaardigd. (In particulier bezit)
26 i n b r a b a n t
(muntstuk) of gewoon een peperkoek versierd met bloemetjes.17 Blijkens zijn gedichten genoot Hanewinckel daarvan en was hij een dankbaar 18 mens. Een mooi voorbeeld hiervan is, wanneer hij zijn vrouw – door Hanewinckel liefkozend weleens ‘myn Aaltje’ maar vaker ‘Wyfje’ genoemd – bedankt, omdat zij ‘een schoon bierglas met eenige dichtregels en hartelyke wenschen schonk’: ‘’t Glas, dat gy mij wilde schenken,/Zuiver, helder als kristal,/Doe mij onveranderd denken:/Dat ’k 19 u steeds beminnen zal’. In een ander gedicht bedankte Hanewinckel zijn vrouw voor de Dictionnaire historique et critique van Pierre Bayle met, onder andere, een heuse liefdesverklaring: ‘Kont ge in myn harte zien, dan zaagt gy zeer gewis/Dat ’k u opregt bemin, u eeuwig dierbaar Schatte;/Dat uw bezit alleen alles voor my bevatte,/Wat voor 20 een Sterveling op aarde dierbaars is’. In menige publicatie betoont Hanewinckel zich een uitgesproken vertegenwoordiger van de Verlichting. Eén van de elementen waarin dit naar voren komt, is zijn aandacht voor opvoedkundige kwesties. In de Meierijboeken zijn hier al voorbeelden van te vinden, maar deze belangstelling is in Hanewinckels latere zedenkundige handboeken voor respectievelijk militairen en zeelieden zelfs 21 het uitgangspunt bij uitstek. Dat dit alles voor de schrijver niet alleen maar theorie was, blijkt ontegenzeggelijk uit een verjaardagsgedicht, dat Hanewinckel voor zijn achtjarige zoontje Willem (18071822) schreef. Deugdzaamheid speelt ook hier, geheel in de geest van de tijd, een voorname rol en aangenomen mag worden dat Hanewinckel hieraan ook als vader veel waarde hechtte: ‘[...] Denk dan: dat Ge altyd/Groter wordt, en dus dat Gij/ Altyd deugdzaam zijt./Leer dan vlytig, schrijf ook goed/Doe altyd uw’ pligt/Want het leeren geeft altyd/Loon, wat ge ook verrigt.– […] Wie braaf elert, die wordt van God/En van Elk bemind–/Wie gehoorzaam is en zoet/Die is een goed kind– […]/ Bemin steeds de deugd/Dan geniet ge altijd geluk/ 22 Vry van kommer, angst en druk–’.
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
Stephanus Hanewinckel 1766 • 1790 • 1791 • 179 • 1802 • 1811 • 1818 • 1841 • 1856 •
geboorte in Nuenen aanstelling als dominee in Bakel aanstelling als dominee in Aarle huwelijk met Alida Johanna Clara von Schmidt auf Altenstadt (1779-1858) aanstelling als dominee in Oost-Graftdijk aanstelling als dominee in Vierlingsbeek aanstelling als dominee in Warns en Scharl aanstelling als dominee in Ravenstein emeritaat overlijden in Ravenstein
Portret van de schilder Guillaume Anne van der Brugghen door diens Tsjechische kunstbroeder Jaroslav Čermák (1830-1878). Het schilderij dateert uit 1857. (Collectie Rijksmuseum Amsterdam)
28
van haar man. Hanewinckel telde vroeger in Vierlingsbeek de rijke grootvader van de kunstenaar, Jan Anthonij van der Brugghen (1747-1817), als ouderling onder zijn lidmaten. Samen met het in Mierlo woonachtige gemeentelid J. J. Ernst speelde Van der Brugghen een belangrijke rol in inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
Hanewinckel als vriend Uit Hanewinckels persoonlijke papieren blijkt dat hij trouw was in het onderhouden van vriendschappen. We vinden hiervan sporen in zijn nalatenschap, die vooral terugwijzen naar zijn verblijf in Vierlingsbeek (1802-1811). Jaren na zijn vertrek uit dit dorp onderhield hij bijvoorbeeld nog contact met Caspar Schindler, in Hanewinckels tijd 23 ouderling aldaar. Hetzelfde gold voor zijn ‘Waarden Vriend’ Jan van Walsem (1727/28-1808), die hij eveneens in genoemd dorp leerde kennen, daar diaken was en een klein jaar na Hanewinckels 24 komst tot ouderling werd verkozen. Kennelijk was Hanewinckel later ook bevriend geraakt met zijn zoon de onderwijzer Johan van Walsem (1771-1854) en diens echtgenote Arnolda Johanna 25 Schirmer (1779-1855). Van Walsem jr. schreef namelijk in 1856 over Hanewinckel: ‘Hy was een der oudste vrienden mijner ouders, en steeds hoorde 26 ik hen met de meeste achting van hem spreken.’ De in Nijmegen geboren en in Ubbergen overleden kunstschilder Guillaume Anne van der Brugghen (1811-1891) was jarenlang een huisvriend 27 van de Hanewinckels. Hij maakte het portret van Alida Hanewinckel en waarschijnlijk ook dat
27
foto links: Gewassen pentekening door Caspar Schindler: dorpsaangezicht van Beugen aan de zuidkant met daarin centraal de uit ongeveer 1420 stammende kerk Maria ten Hemelopneming. Uit de nalatenschap van Hanewinckel. (In particulier bezit) foto onder: Gewassen pentekening door Caspar Schindler: dorpsaangezicht van Boxmeer aan de zuidkant met daarin centraal de uit de vijftiende eeuw stammende kerk toegewijd aan Sint Petrus. Een monnik bidt de rozenkrans, er wordt op het land gewerkt, een vrouw met een mand op haar rug passeert de toeschouwer en twee notabelen met mappen onder hun arm staan toe te kijken. Uit de nalatenschap van Hanewinckel. (In particulier bezit)
29
een huisvestingskwestie van de dominee. Voor de ongehuwd gebleven dochter van Jan Anthonij, Anna van der Brugghen (1784-1852), schreef Hanewinckel ook enkele gelegenheidsgedichten. De schilder Van der Brugghen trouwde in 1839 te Kleef voor de wet met de in Ravenstein geboren Carolina Cornelia van der Goes (1813-1864). Haar vader, Frans van der Goes (1772-1855), maakte onder Hanewinckel sinds begin september 1822 tot begin januari 1825 als kerkvoogd deel uit van de 30 kerkenraad. Het was ook de laatstgenoemde Van der Brugghen die samen met zoon Johan Hanewinckel het overlijden van Stephanus bij de ge31 meente Ravenstein aangaf op 16 december 1856. Naar vrienden en kennissen uitte Hanewinckel bovendien zijn aanhankelijkheid in rijm. Bij diverse gelegenheden bezong hij zijn makkers en daarbij ontbrak de levensvreugde niet, zoals in het gedicht voor de hierboven genoemde vriend J. J. Ernst: ‘Wij leven hier vroolyk, wij vieren ’t verjaren/Van grappigen Ernst; wy drinken den wijn/ Uit volle glazen; wy eeten ook lekker; […] Ernst! 28 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
Het ‘Polleke’ of Ravelijn in Ravenstein is waarschijnlijk via ds. Johan Hanewinckel in het bezit van de familie gekomen en werd volgens zijn laatste wilsbeschikking uiteindelijk als kerkhof bestemd voor de protestantse gemeente. In 1873 werden de stoffelijke resten van Stephanus, Alida en hun zoon Johan Hanewinckel bijgezet in een grafkelder op dit terrein, waarvan de plaats thans ongemarkeerd is. Er is nergens sprake van dat dit graf ooit werd geruimd. In Ravenstein wordt verondersteld dat het graf zich waarschijnlijk bevindt ‘waar het hekwerk heeft gestaan’ (rechts bij de ingang). (Foto’s: Jurgen Pigmans)
De keerzijde van het leven Aardse genoegens konden het ‘zacht en teder Paar’ 35 Stephanus en Alida niet voor leed behoeden. Zij overleefden zes van hun veertien kinderen, variërend in de leeftijd van enkele maanden tot bijna dertig jaar oud.36 Behalve zijn geloof was voor Hanewinckel juist ook de rede van groot belang voor het verwerken van persoonlijk verdriet, dat heel dichtbij kwam. Hij schreef de bekende Utrechtse jurist en literator Jacobus Scheltema (1767-1835) naar aanleiding van het krantenbericht over de dood van diens zoon in de Oost dat ook hij zijn oud37 ste zoon daar had verloren. Vervolgens stelde Hanewinckel dat hij geen wonden bij de briefontvanger wil openscheuren en vervolgt dan: ‘o neen! inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
Uwe gasten zyn vrolijke bazen/Zy eeten en drinken met graagte en met smaak–/Blyde te leven en vrolyk te drinken/Dit is op aard’toch een heerlyke 32 zaak!’ Hetzelfde deed Hanewinckel ook voor barones Arnolda Margaretha de Cocq van Haeften (1771-1849), die het dicht bij Vierlingsbeek gelegen familiegoed Blitterswijck bewoonde, alwaar 33 Hanewinckel ook op bezoek kwam. In dit kader
is het aardig om nog eens de getuigenis van de bekende schrijver Gerrit Paape aan te halen, die over Hanewinckel vertelt dat deze ‘[…] ons met de grootste vriendlykheid en gulhartigheid onthaal34 de’. Behalve een goede vriend kon Hanewinckel dus blijkbaar ook een aangename gastheer wezen.
29
Vermoedelijk stelt dit portret de grootvader van Hanewinckels echtgenote voor: Willem-Jan Gualtherie, heer van de heerlijkheid De Laar te Sint-Oedenrode en ooit eigenaar van het Gulden Huis in Rixtel. (Collectie Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie)
30 i n b r a b a n t
Hanewinckel en het aardse slijk Stephanus Hanewinckel groeide op in een niet onaanzienlijke familie. Nogal eens trouwde een Hanewinckel met een lid van de gereformeerde 41 elite. Stephanus’ moeder, Catharina Elisabeth Sluiter (1743-1826), was een domineesdochter wier vader met de magistraatsdochter Urselina Philippina de Cassemajor (circa 1724-1748) was getrouwd. Nadat haar vader in 1782 was gestorven, erfde Catharina het Klein Kasteel of Oud Huis te Deurne. Kennelijk leverde de verkoop van dit
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
de rede en onze H. Godsdienst bieden UWEGestr. alles aan, om eenigzins uwe billyke smert en droefheid te leningen. Meer behoef ik UWE Gestr. niet te zeggen, want wanneer rede en Godsdienst ons geenen troost kunnen aanbieden, dan kunnen woorden, die wy elkander toespreken of schryven, 38 zulks nog veel minder’. Een heel andere benade-
ring wordt bij Hanewinckel zichtbaar wanneer het om gestorvenen gaat die verder van iemand afstaan. In Hanewinckels gedrukte gedicht uit 1810 ter gelegenheid van de academische promotie van zijn zwager Johan Otto von Schmidt auf Altenstadt (overleden in 1815), arts te Sint-Oedenrode, lezen we: ‘Wen de dood één’ uwer kranken/Velt; denk dan niet: ‘k heb mijn pligt/Hier volbragt, wat blijft ons ov’rig?/Ik heb alles hier verrigt./Neen!– wees dan voor naastbestaanden/Trooster, beur hen op in smart!–/Troost het snikkend, schreijend 39 weesje!–/Stort der weduw troost in ’t hart!–’. Tevens kende het echtpaar ernstige ziekten en 40 veel zorgen om hun zoon Johan. In de gedichten memoreren Hanewinckel en de zijnen het ondervonden verdriet, maar de predikant drukt daarbij steeds zijn rotsvaste vertrouwen op God uit. Uiteindelijk zullen allen bij hun Verlosser worden verenigd en zal alles beter zijn dan tijdens het leven in het ondermaanse, aldus de gelovige Hanewinckel. Naast scherts en speelsheid wordt zodoende in bijna alle gelegenheidsgedichten van Hanewinckel een sterk religieuze inslag zichtbaar; zo ook in het reeds aangehaalde gedicht voor Ernst: ‘Deez’ dag, dien wy hier vrolyk vieren,/Verkortte ook uwen levenstyd/Op nieuw een jaar, gy kunt dus leeren:/ Dat ’t leven spoedig henenglijt.–/Dank, dank den goeden God, wiens liefde,/Wiens zorg, wiens trouw u heeft behoed: […]/Wil altyd braaf en deugdzaam hand’len/ En nimmer slechtste paân betreên!!–’.
Ravenstein
Voor- en achterzijde van het huis bij de Kasteelsepoort, thans Kasteelseplaats 1, te Ravenstein. Het fungeerde jarenlang als pastorie voor de protestantse gemeente aldaar en werd vanaf 1818 door Hanewinckel en zijn gezin bewoond. De dominee stierf hier op 15 december 1856. (Foto’s: Jurgen Pigmans)
Misschien streefden de Hanewinckels naar een verbetering van hun financiële positie en waagden zij om die reden in 1836 een gokje in de Koninklijke Nederlandsche Loterij. Of deze actie of een erfenis ertoe leidde dat Hanewinckel in Ravenstein de nodige bezittingen kreeg, waarvan zijn nabestaanden vruchtgebruik genoten, is niet bekend. Opmerkelijk is dat zich in de nalatenschap van Hanewinckels in 1861 overleden zoon Johan aanzienlijk meer bezittingen bevonden dan in de onafhankelijk van elkaar opgestelde testamenten van zijn ouders Stephanus en Alida. Het ging om verschillende percelen bouwland en onroerend goed in en buiten Ravenstein. Inclusief zijn bezittingen bij Huisseling, de heidegrond bij Herpen en het zogenoemde Polleke of Ravelijn in Ravenstein werd zijn bezit voor meer dan zesduizend gulden getaxeerd. Gezien de soms zeer grote sommen geld die Johan nog had uitstaan, was de opbrengst uit diens bezittingen geen overbodige luxe 80 voor de nabestaanden. Het zal dan ook niet voor niets zijn geweest dat dominee en kerkbestuurder Abraham Losgert (17941875) uit Grave een collega smeekte om de drie zusters Hanewinckel bepaalde kosten niet in rekening te brengen, ‘want dan is deze uitgave eene nagel aan de doodkist voor de dames, met wie ik al veel financieel te stellen 81 had […]’. Dat de drie vrijgezelle gezusters zeker niet de gemakkelijksten waren, blijkt wel uit het feit dat zij samen met anderen middels een petitie aan het classicaal bestuur van ’s-Hertogenbosch probeerden druk uit te oefenen op wie hun betreurde broer Johan 82 zou gaan opvolgen. Hoe het ook zij, het dienstmeisje van dominee Johan Hanewinckel kreeg dankzij deze dames tenminste haar achterstallige jaarloon alsnog uitgekeerd.
inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
31
De centrale plaats in een protestantse kerk: de kansel vanwaar het Woord Gods wordt verkondigd en becommentarieerd door de dominee. Vanaf deze preekstoel sprak Hanewinckel in diens Aarlese periode (1791-1798) zijn ‘beminde gelovigen’ toe. Het meubelstuk staat vandaag de dag in het protestantse kerkje van Aarle uit 1874 (het Kouwenbergs Kerkje).
geërfde huis in 1785 te weinig op om Stephanus, sinds een jaar theologiestudent in Groningen, zonder beurs verder te kunnen laten studeren. Zijn vader, ook een domineeszoon, kon dezelfde Groningse studie in zijn tijd wel geheel zonder beurs afronden. Hanewinckel trouwde in de persoon van jonkvrouw Alida von Schmidt auf Altenstadt (17791858) eveneens met iemand uit de bestuurlijke en militaire bovenlaag, wat uit enkele van de volgende voorbeelden zal blijken. Haar welgestelde groot-vader van moederszijde, Willem Jan Gualtheri (1724-1807), bekleedde in het kwartier Peelland de functies van onder andere stadhouder en griffier; haar vader jonkheer Johann Heinrich Adolph von Schmidt auf Altenstadt (1754-1817) doorliep een militaire carrière tot en met de rang van kolonel-directeur in het Oost-Indisch Leger; de jongere broer uit het tweede huwelijk (1802) van haar vader, jonkheer Johan George Otto Stuart von Schmidt auf Altenstadt (1806-1857), werd later gouverneur van Suriname; en de Bossche pensionaris Antonie Martini (1728-1800) was een oudoom van haar. Zijn huwelijk heeft Hanewinckel vermoedelijk geen windeieren gelegd. De ouders 32 i n b r a b a n t
van mevrouw Hanewinckel kwamen beide uit families die veel landerijen en onroerend goed bezaten. Het kersverse stel werd in ieder geval tijdens zijn verblijf in het Noord-Hollandse Oost-Graftdijk financieel aanzienlijk geholpen door de oude Gual42 theri. In vermoedelijk de tweede helft van 1801 schrijft hij aan zijn kleindochter: ‘Ik schrijf u nogmaals soo L: geld moeten hebben schrijf mij maar hoe ik moet overmaken. Want ik wil zelfs liever gebrek hebben dan dat gijlieden met de kinderen 43 het nodige zoudet ontbeeren.’ Hier dringt zich de gedachte op dat Hanewinckel dankzij dergelijke hulp in staat werd gesteld om in 1802 de zeer arme kerkelijke gemeente te Oost-Graftdijk in te ruilen voor een positie in Bataafs-Brabant. Via de al genoemde jurist Scheltema ondernam Hanewinckel vanaf 1834 pogingen om een beurs te krijgen voor zijn zoon Johan (in de familie Bart genoemd). Hanewinckel jr. begon in 1833 zijn studie theologie te Utrecht en zou zijn vader later als predikant in Ravenstein en Dieden opvolgen. Hanewinckel zocht zijn heil bij Scheltema, omdat hij naar eigen zeggen niet meer zo goed op de hoogte was van het beurzensysteem voor theo44 logiestudenten. Tegenover dezelfde geadres-
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
seerde beklaagde hij zich eveneens over de gang van zaken in Noord-Brabant: ‘In deze Provincie plagten vele beurzen te wezen voor Studerenden in de Theol., misschien zyn zy er nog, doch vele schynen verdonkerd of tot andere einden gebezigd te worden. Te minste kan ik en anderen, die er zich om bemoeid hebben, er niet achter komen. Vele worden misschien thans door Roomschen getrokken en door Roomschen vergeven; en dit zoo zynde, dan kan een Protestant er hier weinig 45 aan doen of er op rekenen.’ Het resultaat was nihil, want Scheltema schreef Hanewinckel klink er klaar: ‘Ik ben alzoo geheel buiten staat, om aan UEerw. eenen weg te wyzen in den hoop van eenen gunstigen uitslag [want] voor eenigen beurs of toelage is hier geene gelegenheid.’ 46 Wel deed Scheltema Hanewinckel nog de tip van de Friese 47 prebenden of lenen aan de hand.
inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
Hanewinckel, een rusteloze dominee Hanewinckel was, net als veel van zijn collega’s, minder honkvast dan zijn biografie misschien op het eerste gezicht doet vermoeden. Hij bleek bereid ook buiten zijn geboortestreek emplooi te vinden. In heel Nederland waren er vrijwel steeds voldoende vacatures voor predikanten, maar Hanewinckel solliciteerde vanuit Aarle aanvankelijk alleen in Noord-Holland. In maart 1798 mislukte een sollicitatie aldaar, om precies te zijn in Eenigenburg, maar een half jaar later werd hij wel in het iets grotere Oost-Graftdijk beroepen. Zelfs het feit dat in de combinatie Aarle, Beek en Lieshout ‘sommigen der Gemeente verzochten en aanhielden by hun te willen blyven’ kon de dominee er niet van weerhouden om na acht jaar 48 te verkassen. Volgens de correspondent van het tijdschrift De Boekzaal ging het afscheid op 21 oktober 1798 zowel de gemeente als de predikant niet in de koude kleren zitten: ‘[…] zyn Eerw. zich van biggelende traanen niet wederhouden kon, lettende op de geweldige liefdetraanen, dewelke niet alleen zyne Gemeente, maar ook die van andere plaatzen, over deze Afscheidsrede
storteden, en niet ten onregt, daar de Vacante plaatzen, in deze gewesten reeds veele zyn, en er geen waarschynlykheid zelfs zich opdoet, dat een eenige derzelver vervuld zal worden door de be49 roeping van een ander Opziender.’ Het blijft opvallend dat Hanewinckels NoordHollandse verblijf vrijwel samenviel met de publicatie van de anonieme Meierijboeken. Het eerste deel daarvan verscheen in november 1799 en in oktober 1801 rolde het boekje Gedachten van de pers. De standplaats Oost-Graftdijk had zonder meer enkele belangrijke voordelen. Hanewinckel kon daar tijdens het (af)schrijven van de Meierijboeken letterlijk afstand van de Meierij nemen in een kleine gemeente met geringe werkdruk. Tevens woonde hij in de buurt van zijn uitgever, A. B. Saakes te Amsterdam, hetgeen overleg met hem zeker vergemakkelijkt zal hebben. Al in april 1802 waren er contacten tussen Hanewinckel en de kerkenraad van de gemeente Vierlingsbeek. Uiteindelijk zou dit enkele maanden later uitmonden in Hanewinckels verkiezing uit het drietal genomineerden voor de vacature in dit dorp en keerde hij terug naar Bataafs-Brabant. Het was ook daar dat Hanewinckel, ditmaal onder zijn eigen naam, een encyclopedisch en niet ideologisch geladen boek over de Meierij uitgaf: Geschied– en Aardrykskundige beschryving der stad en Meiëry van ’s Hertogenbosch, beginnende met de vroeg50 ste tyden en eindigende met den jare 1802. Tijdens zijn Vierlingsbeekse periode trok de protestantse gemeente van Someren al in maart 1804 stevig aan Hanewinckel. Someren zou namelijk spoedig vacant raken en probeerde derhalve tot tweemaal toe de dominee uit Vierlingsbeek voor zich te winnen. Hanewinckel hapte niet meteen toe, maar nam de uitnodiging in beraad ‘[…] dewyl Zomeren zeker wel voordeliger dan Vier51 lingsbeek was […]’. Meteen vond Hanewinckel dat hij het eigenlijk niet kon maken om nu al uit Vierlingsbeek te vertrekken en hij bleef dus uiteindelijk op zijn post, omdat ‘niet zo zeer de voordeelen, welke [de kerkenraad] hem gulhartig en welme33
Ravenstein. Ondanks de gotiekachtige vormen werd deze kerk pas in 1641 als garnizoenskerk gebouwd. Aanvankelijk bevond zich naast de kerk (wanneer men voor de ingang staat aan de linkerzijde) een kerkhof, waar Stephanus Hanewinckel samen met zijn echtgenote en zoon Johan lag begraven. (Foto: Jurgen Pigmans)
nend hadden bezorgd, maar voor al de zuivere agting en algemeene liefde deezer Gemeente, voor hem en de zynen hem ten vollen hadden overge52 haald, om nog te blyven by deze Gemeente […]’. Nadien heeft Hanewinckel zich flink ingezet voor de protestantse kerkgemeenschap van Vierlingsbeek. Zo vertelt de predikant in het kerkenraadboek van 1809 onder meer dat hij naar Boxmeer afreisde om ‘De Koning van Holland [Lodewijk Napoleon] in het midden van Grasmaand te Box53 meer zynde […]’ te kunnen treffen. Hij wilde hem aanspreken over de noodzaak van een nieuw kerkgebouw voor zijn gemeente, maar Hanewinckel 54 kwam te laat en miste de vorst helaas. Daarop klom hij in de pen en schreef de minister van Ere34 i n b r a b a n t
dienst, hetgeen uiteindelijk zou uitmonden in een audiëntie bij de koning op paleis Het Loo op 6 juli van hetzelfde jaar. De dialoog die zich tussen Lodewijk Napoleon en Hanewinckel voltrok, is te aardig om niet uit het verslag van het genoemde kerkenraadboek over te nemen. De koning vroeg ‘[…] of wy dan wel aan 6000 guld: genoeg hadden. De Predikant zeide dat hy dacht van ja! doch zoo niet, of wij ons dan aan zyne Majesteit mogten wenden. De Koning zich hierop buigende, zeide: Gy moet nu maar schielyk bouwen, waarop de Predi55 kant antwoordde: als wy maar geld hebben.’ Op 6 januari 1811 vond uiteindelijk de inwijdingsplechtigheid van de nieuw gebouwde kerk plaats. Hanewinckel ondernam later in april 1809 een
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
poging om in Grave beroepen te worden en was najaar 1810 bereid zich opnieuw in een andere provincie te vestigen met een mogelijke benoeming in het plaatsje Diepenheim (Overijssel). Het kan bijna niet anders dan dat Hanewinckel ondertussen enige roem had vergaard, aangezien zich in juli 1810 hetzelfde leek te gaan voordoen als in 1804 met Someren. Nu kwam voor de protestantse gemeente in Vierlingsbeek de dreiging echter uit het hoge noorden in de personen van enkele kerkenraadsleden uit het vacante Groningse Eppenhuizen. Een eventueel vertrek van Hanewinckel naar deze standplaats is duidelijk overwogen, maar vond mogelijk wegens de ontstane communica56 tiestoornissen geen doorgang. Niet lang daarna vertrok Hanewinckel echter alsnog uit Vierlingsbeek, en wel richting Friesland: van 1811 tot 1818 zou hij dominee zijn in Warns en Scharl. In 1818 keerde de protestantse predikant toch weer terug naar het zuiden, naar Ravenstein. Toen Hanewinckel daar als predikant stond, trachtte hij reeds in februari 1820 in de combinatie Oss, Heesch en Berghem beroepen te worden, terwijl hij in 1821 een gooi deed naar standplaatsen in Valkenswaard en opnieuw in Noord-Holland te Opperdoes. Twee jaar later deed Hanewinckel wederom een poging om naar elders te vertrekken en had hij zijn pijlen dit keer op Bergharen/ Hernen (Gelderland) gericht. Tot slot solliciteerde hij in 1826 nog naar een vacature in de combinatie Valkenswaard/Waalre. Nadien lijkt Hanewinckel zich met zijn situatie verzoend te hebben en deed hij waarschijnlijk geen moeite meer om elders emplooi te vinden.
inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
Hanewinckels vrijetijdsbesteding Dominee Carel Willem Pape (1788-1872) uit Heusden schreef in zijn ‘Bijdrage tot de oudheidkennis van Noord-Braband’ het volgende over zijn collega uit Ravenstein: ‘Begeerig om eene Bulle van Paus Julius II, en het oorspronkelijke Testament van onzen Noord-Brabander den Kardinaal van Enckevoirt te zien, welke documenten ik wist dat
in het bezit waren van den geleerden Hanewinckel, thans Emeritus Predi-kant te Ravestein, reed ik derwaarts, en zag spoedig mijne begeerte vol57 daan.’ Hanewinckel bezat, gelet op Pape’s mededeling, uniek historisch materiaal en kende eveneens belangrijke bronnen, die al tijdens zijn leven zoekraakten en later door anderen nadrukkelijk werden gezocht. Een mooi voorbeeld van het laatste is de oproep die de Bossche uitgever en boekhandelaar Hendrik Palier (1785-1853) in 1839 in de ‘Algemeene Konst– en Letterbode’ deed. Uit Hanewinckels Geschied– en Aardrykskundige beschryving der stad en Meiëry van ’s Hertogenbosch citeerde Palier Hanewinckels mededeling dat de laatste enkele jaren terug een handschrift zag met talloze opschriften van Bossche panden, maar dat Hanewinckel het bewuste document niet meer wist te achterhalen. De uitgever probeerde via zijn oproep de vindplaats van het door Hanewinckel vermelde en ontraceerbare handschrift te weten te komen, zodat hij het kon 58 gebruiken voor een nieuwe uitgave. Samen met restanten in Hanewinckels nalatenschap tonen beide berichten aan dat Hanewinckel een respectabele verzamelaar en kenner van oudheidkun59 dige zaken geweest moet zijn. Hanewinckel had al als jongeman belangstelling voor historische onderwerpen. Zijn eerste werk met een historisch onderwerp dat gepubliceerd werd, was waarschijnlijk ‘Een oud opschrift’ uit 60 1796. De tekst handelt over de betekenis van een inscriptie in de oude en toen reeds vervallen kerktoren te Nuenen, Hanewinckels geboortedorp. Hij behield zijn hele verdere leven interesse voor geschiedenis. De inhoud van Hanewinckels huisbibliotheek, met soms waardevolle boeken, blijkt daar een overtuigende afspiegeling van te vormen. Met allerlei personen wisselde Hanewinckel informatie uit over historische onderwerpen. Zo correspondeerde hij bijvoorbeeld met de eerder genoemde Jacobus Scheltema over de uitvinding 35
van de boekdrukkunst. De Bossche jurist Willem C. Ackersdijck (1760-1843) verschafte Hanewinckel veel historische gegevens in hun correspondentie. Daarnaast onderhield Hanewinckel over zijn eigen familiegeschiedenis contact met verre Bremense verwanten en met Cornelis Gerardus Boonzajer (1788-1863) uit Gorinchem, vermaard om zijn munten– en penningencollectie en zijn numismatische publicaties. Hanewinckels interesse voor
de genealogie en de heraldiek zien we terug in zijn eigen tabakspijp, waarop een familiewapen staat afgebeeld. Met een door de verzamelaar Van Batenburg uit Maastricht als zodanig aangeduide ‘graaf’ Van Gronsveld onderhield Hanewinckel contact over genealogische en heraldische zaken. Dit was een liefhebberij die hij met zijn vrouw Alida deelde. Er bestond ook een uitwisseling van historische objecten. Hanewinckel verzamelde penningen en ze-
foto’s links: De tabakspijp van Hanewinckel met daarop weergegeven een familiewapen (drie leeuwenkoppen met hals) waarvan niet duidelijk is of dit een officieel wapen of een fantasiewapen betreft. Vermoedelijk van Duitse makelij, circa 1830-1840. (In particulier bezit) foto onder en rechts: Het op het portret van Alida Hanewinckel weergegeven houten schrijfkabinetje met daarin nog de ganzenveren. In de vakjes bevonden zich door Alida beschreven stukjes papier met daarop enkele recepten: bijvoorbeeld ‘Recept voor de Borst’, ‘teegen Kinkhoest’ en ‘Nachtegaalsvoeder’ (laatste door Hanewinckel overgeschreven uit het tijdschrift Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen, 1831). De klep is verloren gegaan. (In particulier bezit)
36 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
Meermaals trad Hanewinckel op als tussenpersoon voor de overdracht van oudheden. Hij bezorgde de hierboven genoemde Van Batenburg namens een notaris De Jong ‘de Bossche Stadhuis-penning’ uit 1776 of 1785.64 Van groter belang is Hanewinckels rol in de doorverkoop van een Romeinse medaille die in oktober 1802 door een arbeider bij Cuijk gevonden was. Hanewinckel woonde toen als predikant in Vierlingsbeek en
gels, maar beschouwde zichzelf als ‘geen kenner van 61 oude Muntstukken’. In ieder geval kon hij de vermelde Van Batenburg helpen met een ‘Batenburgsche duyt’, een ‘loode muntje van Boksmeer met het drie 62 toorrig-slot’ en een ‘Camper duytje’. ‘Tot een wederkeerig aandenken’ ontving Hanewinckel een ‘oortje’ (koperen geldstukje), waarop de familiewapens van Bronkhorst, Batenburg en Van Gronsveld stonden 63 afgebeeld.
Deze stoel behoort tot een nog compleet eetkamer-ameublement, bestaande uit twaalf stoelen, en komt uit het huisraad van Hanewinckel. (In particulier bezit)
inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
37
Foto van de Romeinse medaille die tijdens graaf-werkzaamheden t.b.v. de aanleg van een weg in oktober 1802 bij Cuijk werd gevonden. Uiteindelijk kwam dit object dankzij bemiddeling van Hanewinckel in de collectie van Pieter van Damme terecht. (Collectie Geldmuseum)
achtte dit kleinood van dusdanig belang dat hij er in 1803 een uitgebreide beschrijving van gaf in het tijdschrift Algemeene Vaderlandsche Letteroefe65 ningen. Uit zijn motivatie voor het schrijven van dit artikel blijkt welke rol Hanewinckel zichzelf in casu op oudheidkundig terrein vooral toedacht: ‘Myn oogmerk in de gemelde opgave [in voornoemd tijdschrift] was juist niet, om ene beschryving van de Medaille als Medaille zelve te geven, maar alleen om den Liefhebberen van Oudheden en van onze Vaderlandsche Visionen gelegenheid te geven, om hier uit nadere bewyzen te kunnen opdelven, dat zelfs de Romeinen ook in deze Streken geweest zijn. Dit wordt wel van velen tegengesproken, en dit is my onlangs nog zeer sterk ontkend in byzondere gesprekken, die ik daar over met een Geleerden hield, doch het gemeld Muntstuk en anderen, die reeds voor lange jaren, vooral in de Meiëry van ’S Hertogenbosch gevonden zijn, bevestigen, myns bedunkens, dit gevoe66 len ten sterksten.’ In het algemeen zag Hanewinckel het als zijn taak om de wetenschap te helpen: ‘Altyd zal het mij vermaak doen, wanneer 38 i n b r a b a n t
ik UEd: of andere Geleerden in ons Vaderland, met mijne geringe Vermogens, enigen dienst kan doen.’ 67 Waarschijnlijk vestigde Hanewinckels artikel de aandacht van de bekende numismaat Pieter van Damme (1728-1806) op de medaille. Reeds op 4 mei 1803 schreef hij aan de hem nog onbekende Hanewinckel over de vondst en wees hij de auteur op een onjuiste uitleg van het randschrift 68 op de medaille in het desbetreffende artikel. Hanewinckel reageerde uiterst sportief op deze inhoudelijke terechtwijzing, want wat later schreef hij aan Van Damme: ‘UEd: aanmerkingen, myn Heer! omtrent het randschrift TRIDT heb ik niet aangemerkt als ene critique maar als ene vriendelyke onderrichting. Geloof my, mijn Heer! elke aanmerking, elke critique, zy moge zo streng wezen als zy wil, van Kundigen over het geen door mij in het licht verschynt, is mij zeer aangenaam, want ik ben die man niet, die met zijn eigen werk zo zeer is ingenomen, dat ik denk, dat alles volmaakt is, hetgeen uit myne pen voordvloeit. o neen! ik ken zeer wel de bekrompenheid myner 69 geringe kunde.’ Terstond ging Hanewinckel naar de zilversmid in Boxmeer, die de medaille voor het toen astronomische bedrag van fl. 47,00 van de vinder had gekocht. Op verzoek van Van Damme onderhandelde Hanewinckel over de aanschaf van het desbetreffende object en bood er acht gulden meer voor. Volgens Hanewinckel behoefde men voor dergelijke vondsten in de Meierij niet 70 meer te geven dan de waarde van het metaal. Uit diens brief van 20 mei blijkt dat Van Damme
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
71
Hanewinckel beloofde aan Van Damme om hem op de hoogte te houden over eventuele nieuwe vondsten. Tegelijk prees Hanewinckel zijn in 1803 op handen zijnde nieuwe boek aan en laat hij zien dat er ook toen al gesoebat werd over de kosten van historisch bodemonderzoek: ‘Binnen kort staat ene Geschied– en aardrykskundige
Eén van de pentekeningen die Hanewinckel door zijn ouderling en latere vriend Caspar Schindler van de Romeinse medaille uit Cuijk liet maken. Hanewinckel schreef er ook een korte toelichting bij. (In particulier bezit)
inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
39
instemde met de aankoopsom. Vervolgens rekende Hanewinckel namens de collectioneur bij de zilversmid in Boxmeer af met het geld dat Van Damme als opdrachtgever hem tegen kwitantie had doen toekomen en nam de medaille in ontvangst. Het antwoord op de vraag hoe hij het kostbare stuk bij zijn nieuwe eigenaar in Amsterdam zou krijgen, kostte Hanewinckel heel wat hoofdbrekens. Aangezien hij ons een interessant inkijkje in het toenmalige postwezen biedt, waarbij ook nog eens zijn uitgever van de Meierijboeken om de hoek komt kijken, citeer ik hierover uit één van zijn brieven aan Van Damme. ‘Hoe bezorg ik UEd: de Medaille? Ik kan derzelve op ene zekere en veilige wyze naar Nymegen, het geen maar zes uren van hier ligt, bezorgen. Maar hoe dan verder? Zou zy met den Postwagen van Nymegen op Amsteldam vertrouwd wezen? zo ja! dan is het gemakkelyk. Misschien zal de Heer A. B. Saakes, Boekverkoper op het Rokkin by de Valbrug Z. Z. UEd: wel een middel kunnen en willen aan de hand geven, om ze veilig te ontvangen. […] Het is duizend tegen een, dat ik UEd: brief ontvangen heb, dewyl derzelve geheel Kleefsland is door gelopen. UEd: gelieve dus op myn adres te stellen: Per Grave en Beugen. want anders komen de brieven zelden te regt, dewyl zy van Nymegen op Kleve worden gezonden, en er thands, nu dat Land in de handen der Franschen is, geen reguliere post van herwaards gaat. Brieven die mij over Kleve gezonden (zo zy al ten regt komen) kosten mij drie en somtyds vier 72 of vyf dubbel port.’ Uiteindelijk is de begeerde medaille toch goed bij Van Damme terechtgekomen, want we weten dat deze deel uitmaakte van zijn collectie. Nadat Van Damme testamentair had bepaald dat zijn gehele muntenverzameling aan de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen zou toekomen, is deze vervolgens in Het Koninklijk Penningenkabinet beland, om van daaruit opgenomen te worden in het huidige Geldmuseum te Utrecht.
Beschryving der Stad en Meiëry van ’S Hertogenbosch, door my vervaardigd, in het licht te komen; uit dezelve zal UEd: kunnen zien, dat in dat Land misschien nog al enige oudheden en penningen zouden te vinden zijn, indien men kosten konde en wilde aanwenden, wyl men op twee of drie plaatzen al voor zeer lange jaren Romeinsche penningen heeft gevonden. Vooral zyn opmerkelyk de oudheden, die te Rummel [=Ruimel] ene kleine buurt onder Michielsgestel bij ’S Hertogenbosch ontdekt zyn […]. Misschien zouden aldaar nog meer zaken, welligt penningen te vinden zyn; maar ieder een ziet op tegen de kosten, wyl het onzeker 73 is, of men zyne moeite wel zou beloond krijgen.’ Graag had Hanewinckel een exemplaar van zijn nieuwe boek aan Van Damme geschonken, maar hij verontschuldigde zich door te schrijven dat de uitgever niet veel meer exemplaren drukte dan dat hij dacht te verkopen. Naar eigen zeggen zou Hanewinckel ‘maar met één exemplaar’ 74 voor zichzelf tevreden moeten zijn. Hoe dan ook, Hanewinckel wilde de door hem gemaakte kosten van ‘24 Stuivers’ niet door Van Damme vergoed krijgen, aangezien hij het als een grote beloning 75 beschouwde hem te hebben kunnen helpen. Uit dankbaarheid ontving Hanewinckel enkele boeken van Van Damme, maar Hanewinckel achtte ‘de beloning voor myne geringe moeite, die ik voor 76 UEd: genomen heb, veel te groot […]’. Trots als hij was, liet Hanewinckel door zijn ouderling Casper Schindler ter herinnering een pentekening van de medaille maken, waarvan hij Van Damme ook een exemplaar stuurde en hem aldus schreef: ‘Een myner bekenden heeft de moeite voor mij genomen, om deze Medaille af te tekenen, dan heb ik ten minsten nog altyd ene gedachtenis, om aan myne vrienden te kunnen zeggen: zo 77 is die medaille geweest.’ Tot slot Aan het begin van dit artikel werd Hanewinckel aan de hand van enkele citaten uit diens Meierij40 i n b r a b a n t
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
boeken neergezet zoals de meeste mensen hem zullen kennen: de felle opponent van roomskatholieken. Vandaag de dag zouden we hem vermoedelijk het etiket van ‘religieus onverdraagzaam’ opplakken, ofschoon de context waarbinnen Hanewinckel opereerde niet mag worden vergeten. Het is een vertrouwd beeld, dat aan de man zelf echter weinig recht doet. Soms wordt over het hoofd gezien dat Hanewinckel zijn roots had liggen in wat wij nu Noord-Brabant noemen. Hij was dus een Brabander. Maar net zo goed wordt er kennelijk zelden aan gedacht dat Hanewinckel ook nog andere bezigheden had dan de papen de stuipen op het lijf te jagen. In de hierboven weergegeven tekst is geprobeerd om Hanewinckel van meer kanten te belichten. We zagen hem als iemand die graag te midden van zijn Brabantse familie verbleef en de lusten en de lasten van het vaderschap kende. Liefdevol hielp hij zijn kinderen met het schrijven van verjaardagsgedichtjes voor hun moeder, betuigde hij zijn vrouw de liefde en knokte hij voor een studiebeurs voor zijn zoon. Hanewinckel was er voor zijn kinderen en probeerde hun een modelopvoeding te geven volgens verlichte principes. Ook als vriend liet hij het niet afweten en hielden sommige kameraadschappen jarenlang stand. In Hanewinckels lange leven waren ook zwarte bladzijden: de dood van menig kind, ernstige ziekten, slepende conflicten in het werk en soms ook zorgen van materiële aard. Dankzij het geloof wist hij zich samen met zijn vrouw steeds staande te houden en voelde hij zich, niet alleen als dominee overigens, geroepen om dit godsvertrouwen met anderen te delen. Hanewinckel was een druk baasje. Of het nu schrijven, werken of gezelligheidsvisites betrof, hij had altijd wel iets te doen. Twee van zijn grote passies deelde hij in ieder geval met anderen: wandelen en geschiedenis. Over het eerste heeft hij natuurlijk veel in de Meierijboeken geschreven, maar als grijsaard vertelde hij nog het volgende: ‘Ik heb […]
in mijn leven vele honderde uren gewandeld. Niet alleen buiten ons vaderland heb ik eenige wandelingen ondernomen, maar ook al onze vader-landsche provinciën (Zeeland alleen uitgezonderd) 78 geheel of ten deele, al wandelende bezocht.’ Hanewinckels belangstelling voor geschiedenis komt duidelijk tot uiting in zijn Meierijboeken en andere publicaties, maar hij was daar ook in zijn vrije tijd veel mee bezig. Behalve dat hijzelf eveneens oudheidkundige voorwerpen en historische gegevens verzamelde, hielp hij daar ook graag anderen mee. Dit bezorgde hem heel wat contacten en het heeft zijn blik nog meer verruimd. Hanewinckel leidde een lang en vruchtbaar leven, waarin hij veel zag en het nodige heeft meegemaakt. Alleen daarom al is het onjuist om de gedoodverfde dominee in het keurslijf van louter de Meierijboeken te stoppen. Uit de inhoud van Hanewinckels gelegenheidsteksten valt op te maken dat hij zowel een ernstige als een humoristische kant kende. Humor komt trouwens ook in zijn Meierijboeken voor, maar wordt als zodanig nauwelijks onderkend. Voor menigeen schijnt Hanewinckel de grimmige man en een brompot te blijven, zoals de bekende Brabantse heemkundige meester Panken (1819-1904) hem in 1900 ver79 beten kwalificeerde.’ Behalve dat Hanewinckel veel meer publiceerde dan de drie bekende Meierijboeken, was hij ook een mens van vlees en bloed; iemand die vreugde en verdriet kende en voor anderen tijdens zijn leven en daarna veel heeft betekend. Wanneer er dankzij dit artikel bij de lezer een beeld is ontstaan dat Hanewinckel veel meer dan alleen de antipapistische schrijver van de Meierijboeken laat zien, is de opzet van dit betoog geslaagd te noemen.
inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
Dank Mijn hartelijke dank aan mevrouw Hanneke Meulenaars, mevrouw Annemarie van Geloven en de heer Jan Sanders van het Brabants Historisch Informatie Centrum te ’s-Hertogenbosch voor hun onovertroffen medewerking, waardoor ik – steeds op korte termijn – kon beschikken over de inhoud van enkele bronnen ten behoeve van dit artikel.
Tip Verder lezen? Stephanus Hanewinckel, Op reis door de Meierij: voettochten en bespiegelingen van een dominee, 1789– 1850. Bezorgd door Frank C. Meijneke. (Tilburg, 2009)
41
Noten
1
2 3
Met ‘Meierijboeken’ wordt bedoeld: Reize door de Majorij van ‘s Hertogenbosch in den jaare 1798 (Amsterdam 1799); Reize door de Majorij van ‘s Hertogenbosch in den jaare 1799 (Amsterdam 1800); Gedachten over de Meiërij van ’s Hertogenbosch en derzelver inwoners, bij het begin der negentiende eeuw. Door enen Meiërijenaar (Amsterdam 1801). In 1973 verscheen van deze titels in één band een reprint, terwijl de boeken onlangs als volgt opnieuw samen met andere teksten van Hanewinckel zijn uitgegeven: Frank C. Meijneke, Op reis door de Meierij met Stephanus Hanewinckel. Voettochten en bespiegelingen van een dominee, 1789-1850 (Tilburg 2009). Deze publicatie werd door Arjan de Weerd besproken, In Brabant. Tijdschrift voor Brabants Heem en Erfgoed 0 (2009) 82. De Weerd meent dat Stephanus Hanewinckel “[…] bij leven dominee te Nuenen […]” was. Dit is echter onjuist, aangezien zijn vader, Hermanus Christianus Hanewinckel (1730-1808), dit ambt aldaar vervulde, terwijl Stephanus in Nuenen alleen geboren en getogen is. Zie hiervoor Meijneke (2009) 13. Overigens maakt De Weerd wel een terechte opmerking over een storende fout in de ondertitel van voornoemd boek, waarin sprake is van de jaartallen 1789-1850. Uiteraard moet hier sprake zijn van 1798-1850. Helaas kon deze onjuistheid niet tijdig worden gecorrigeerd. Hiervoor verwijs ik naar de inleiding bij Meijneke (2009) m.n. 91-106. De Meierijboeken ondervonden veel kritiek van rooms-katholieke zijde, maar werden door het protestantse lezerspubliek over het algemeen geprezen om hun inhoud. Enkele voorbeelden daarvan zijn te vinden in de inleiding bij Meijneke (2009) 108-111. Wat betreft de tweede Reize kunnen de volgende contemporaine boekbesprekingen toegevoegd worden: Boekzaal der Geleerde Wereld (maart 1801) 310-316. In dit vakblad voor predikanten worden onder de rubriek ‘LetterNieuws’ de eerste twee Meierijboeken bovendien nog eens extra aanbevolen: “NB In de Eeuw-rede van Do. Kok, te Utrecht gehouden, worden deze Reizen als schoon aangepreezen” (februari 1801) 209. Wat betreft Gedachten is een recensie te vinden in Boekzaal der Geleerde Wereld (december
42 i n b r a b a n t
4 5 6 7
8 9 10 11 12 13
14
15 16
17
18
1801) 684-688 en in Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen, eerste stuk (1802) 212. [Stephanus Hanewinckel], Reize door de Majorij van ‘s Hertogenbosch in den jaare 1798, 72. Ibidem, 13. Ibidem, 123-124. [Stephanus Hanewinckel], Gedachten over de Meiërij van ’s Hertogenbosch en derzelver inwoners, bij het begin der negentiende eeuw. Door enen Meiërijenaar, 29. [Stephanus Hanewinckel], Reize 1798, 61. Ibidem, 72. [Stephanus Hanewinckel], Reize door de Majorij van ’s Hertogenbosch in den jaare 1799, 187. [Stephanus Hanewinckel], Gedachten, 43. [Stephanus Hanewinckel], Reize 1798,125. Bijvoorbeeld Cor van der Heijden borduurde onlangs nog lustig voort op de belegen beeldvorming omtrent Hanewinckel in Boekenbijlage NRC Handelsblad (7 augustus 2009) onder de merkwaardige kop ‘Te voet door scheldend Brabant’. Dat Hanewinckels belangstelling voor het geloof van het volk niet een geïsoleerd fenomeen was, blijkt bijvoorbeeld uit het werk van de Duitser Friedrich Erdmann August Heydenreich (17631847), die in 1800 het boek Über den Charakter des Landmanns in religiöser Hinsicht publiceerde. Zie: Peter Nissen, ‘Natuur, gevoel en rede. De ontdekking van het gelovige volk rond 1800’, Jaarboek voor liturgie-onderzoek 12 (1996) 187-198, aldaar 190. Boekzaal der Geleerde Wereld (augustus 1801) 243. Ibidem (september 1801) 368-369. De genoemde Gijsinck solliciteerde nog geen jaar later tevergeefs naar de vacante combinatie Veghel/Erp (Boekzaal der Geleerde Wereld, juli 1802, 97), werd in 1804 afgezet als predikant van Aarle, Beek en Lieshout en solliciteerde vervolgens zonder succes in september 1805 in Vinkenveen (Ibidem, september 1805, 365). Nadien verdwijnt hij uit beeld. De genoemde attributen komen verspreid in verschillende gelegenheidsgedichten voor. In particulier bezit. Het vroegste (ongedateerd) bewaard gebleven gelegenheidsgedicht (in handschrift) door Hanewinckel was aan zijn verloofde Alida gericht, terwijl het be-
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
25 26
27
28
kenraadfunctie van Van Walsem: BHIC, Archief Hervormde Gemeente Vierlingsbeek, inv. nr. 18, Handelingen van den Kerkeraad der Hervormde Gemeente te Vierlingsbeek, coll. nr. A.5971, f. 1. Arnolda was een jongere zus van de echtgenote van Schindler, Catharina Petronella Schirmer. Uit een brief van ds. Jacob Arnold van Walsem (1808-1896) n.a.v. Hanewinckels overlijden. Gedateerd: 26 december 1856. In particulier bezit. Op 30 augustus 1832 stierf te Ubbergen Hanewinckels dochter Johanna Jacoba Petronella Gisberta op 29-jarige leeftijd. Zij had voordien twee jaar lang bij Peter Schull (1761-1835) en diens echtgenote Arnolda Elisabeth Santvoort (17631841) gewoond. Volgens haar ouders, in de desbetreffende rouwadvertentie, had hun dochter bij dit echtpaar “[…] de hartelijkste liefde en de zuiverste achting, als een eigen kind, genoten […], en [was zij] met weldaden overladen […]” (CBG, Collectie Familieadvertenties Hanewinckel tot 1970). Arnolda Santvoort wordt beschreven in een magistraatsdocument uit ’s-Hertogenbosch (28 oktober 1794): “Arnolda Elisabeth Santvoort lang vier voeten of iets meerder, oud ruim dertig jaaren, glad van aangezigt en blond van haaren, dochter van onzen griffier Mr. Theod: Franc: Santvoort, wonende alhier, bij ons zeer wel bekend is geene emigrante te zijn en mids dien van ons heeft verzogt onze brieven van recommandatie om naar haare woonplaats te retourneeren”, Henk Beijers, ‘Collectie Santvoort, RANB toegangsnummer 315. Teksteditie en indexen op persoons – en plaatsnamen’, inv.nr. 36. De beide portretten bevinden zich in particulier bezit. Van der Brugghen ontving zijn eerste tekenonderwijs bij Jan Hendrik Breijer sr. (18181894), en zijn eerste schilderlessen van P. G. van Os (1776-1839). Hij schilderde meestal honden en andere dieren, terwijl jachttaferelen ook zijn aandacht hadden. Eveneens zijn er krijttekeningen en enkele etsen van hem bekend. Hij werkte o.a. met Abraham van Pelt (1815-1895), Pierre Louis Dubourq (1815-1873) en gaf les aan Karel van Toulon (c.1815-1853). In 1831 was Van der Brugghen werkzaam te Hilversum (waar Van Os toen ook woonde), terwijl hij in de periode 1834-1836 in Den
inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
waard gebleven gedicht met de laatste datering op 21 oktober 1848 voor zijn echtgenote Alida was bestemd vanwege het gouden huwelijksjubileum van het echtpaar Hanewinckel. Van deze jubileumtekst is een exemplaar bewaard gebleven, dat Hanewinckel bij August François de Pinéda (overl. 1879) te Heusden had laten drukken. Bij deze uitgever verschenen in de periode 1847-1850 vier oorspronkelijke teksten van Hanewinckel, terwijl De Pinéda in 1848 nog een vertaling door Hanewinckel uitgaf. Hanewinckels jongste zus, Anna Maria Arnolda Christina Hanewinckel (1788-1880), trouwde in 1846 met Felix Auguste de Pinéda (1789-1831), terwijl zijn kleindochter Stephanie (1847-1939) in 1876 Bernardus Moorrees (18471930) huwde; zoon van de bekende predikant Bernardus Moorrees (1780-1860) en diens echtgenote Jeanne Henriette de Pinéda (1817-1891). 19 Fragment uit een gedicht, dat Hanewinckel op 1 oktober 1808, daags na zijn verjaardag, schreef. In particulier bezit. 20 Fragment uit een gedicht zonder datering. In particulier bezit. 21 Zedekundig handboek voor den militairen stand (Amsterdam 1815); [Stephanus Hanewinckel], Zedekundig handboek voor den zeemansstand (Amsterdam 1826). 22 Gedateerd 17 juli 1815. In particulier bezit. 23 Over Caspar (von) Schindler (overl. 1826) is zeer weinig bekend. Hij werd geboren in het Zwitserse Mollis en trouwde in 1796 te Sambeek met Catharina Petronella Schirmer (1776-1842). Hij was kapitein-luitenant en “capitein Menage Meester” in Bergen op Zoom, waar zijn dochter, Johanna Ursula Schindler (1801-1884), in 1821 met de Zwitser Joannes Jacobus Josephus Edwardus Müller (17971884) trouwde, wiens moeder Anna Catharina Schirmer heette. In Hanewinckels nalatenschap bevindt zich een uitgebreid verslag van de huwelijksreis naar Zwitserland door het jonge echtpaar Müller-Schindler, waaruit blijkt, dat ook familieleden van Caspar werden bezocht. 24 De geciteerde aanhef stamt uit een brief van ds. Jacob Arnold van Walsem (1808-1896) n.a.v. Hanewinckels overlijden. Gedateerd: 26 december 1856. In particulier bezit. Wat betreft de ker-
43
Haag verbleef. Het jaar daarop vertrok hij naar Nijmegen, om in 1838 in Amsterdam te gaan werken. Nadien vertoefde hij tot en met 1839 in Nijmegen en woonde vanaf 1840 in Ubbergen, alwaar hij in villa ‘De Varenhof’ woonde en werkte. In 1868 had Van der Brugghen bij de gemeente Nijmegen nog een aanstelling als “Teekenmeester”. Het werk van Van der Brugghen bevindt zich in diverse collecties, waaronder die van Rijksmuseum Amsterdam, Rijksprentenkabinet Amsterdam, Stedelijk Museum Amsterdam, Teylers Stichting Haarlem, Commanderie van St. Jan Nijmegen, Rijksmuseum Kröller Müller Otterlo en Museum Boymans-Van Beuningen Rotterdam. Koningin Wilhelmina was een liefhebster van het werk van deze kunstenaar en bezat van hem twee schilderijen. Zie: Pieter A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars: 1750-1950 (’s-Gravenhage 1969-1970). 29 Jan Anthonij van der Brugghen kocht in 1772 kasteel Croy en liet dit aanzienlijk restaureren. In de literatuur is steeds sprake van een J. A. van der Brugghen en van een G. A. van der Brugghen, die allebei tijdens Hanewinckels predikantschap een belangrijke rol in Vierlingsbeek gespeeld zouden hebben. Uit deze periode valt in die hoedanigheid geen G. A. van der Brugghen te traceren. Mijn vermoeden is dan ook, dat het om één en dezelfde figuur gaat, namelijk Jan Anthonij, maar dat een verkeerde lezing in bijvoorbeeld Hanewinckels handschrift de verwarring heeft veroorzaakt. Wel had nog een ongehuwde Jan van der Brugghen (1779/80-1806) als diaken zitting in de kerkenraad onder Hanewinckel en werd op 29 december 1806 een zekere (ongehuwde?) D.(irk?) van der Brugghen (1789?-1812?) tot diaken benoemd. De huisvestingskwestie is beschreven in Meijneke (2009) 20. 30 Stadsarchief Oss, Archief Nederlandse Hervormde Gemeente Ravenstein-Dieden, 1625-1950 (toegangsnr. 7397), geen inventarisnummer, Consistoriale acten van de gereformeerde gemeente binnen Ravesteyn (1792-1871), Handeling des kerkenraads op resp. 5 september 1822 en volgens weergegeven brief van Hanewinckel, gedateerd 19 oktober 1824. Frans van der Goes werd in Delft geboren en over-
44 i n b r a b a n t
leed in Kleef. Hij trouwde in 1797 te Emmerik met de domineesdochter Johanna Louisa Baumann, die in 1776 te Kleef ter wereld kwam en in 1821 te Ravenstein overleed. Het echtpaar Van der Brugghen-Van der Goes kreeg vier kinderen, waaronder de latere bekende predikant Guillaume Anne van der Brugghen (1848-1928). 31 Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), Overlijdensregister 1856, toegang 50, inv. nr. 6532/24. 32 Het gaat hier om een fragment uit een lang gedicht ter gelegenheid van de verjaardag en het vertrek naar het buitenland van Hanewinckels welgestelde vriend J. J. Ernst. Gedateerd: “Voor den laatstenmaal te Mirlo gevierd den 10. van Louwmaand [= januari], 1808”. In particulier bezit. Volgens het kerkenraadboek van de desbetreffende gemeente kerkte J. J. Ernst in Vierlingsbeek, omdat er in Mierlo geen predikant was. Deze opmerking wordt in een toelichting van Hanewinckel gemaakt bij een namenlijst van alle 101 gemeenteleden ten behoeve van het Departementaal Bestuur van Brabant (gedateerd 25 februari 1805). Uit de lijst blijkt, dat dit gemis voor meerdere lidmaten vanuit de plaatsen Blitterswijk, Maashees, Holthees en Boxmeer gold. BHIC, Archief Hervormde Gemeente Vierlingsbeek, inv. nr. 18, Handelingen van den Kerkeraad der Hervormde Gemeente te Vierlingsbeek, coll. nr. A. 5971, f. 17. 33 Het betreffende gelegenheidsgedicht bevindt zich in particulier bezit. In 1805 kon Hanewinckel deze adellijke familie, bestaande uit dertien zielen, nog tot het buitengebied van zijn gemeente rekenen (BHIC, Archief Hervormde Gemeente Vierlingsbeek, inv. nr. 18, Handelingen van den Kerkeraad der Hervormde Gemeente te Vierlingsbeek, coll. nr. A. 5971, f. 17). Maar aangezien de inmiddels in 1822 weduwe geworden barones de afstand tot Vierlingsbeek te groot vond, gaf zij in hetzelfde jaar de gelegenheid, om tegenover de oprijlaan van het kasteel een protestants kerkje te bouwen. Zie: M. Flokstra, ‘Het verdwenen kasteel Blitterswijck’, Castellogica III (1997) nr. 1. 34 Gerrit Paape, Republikeinsch speelreisje van Vrankryk naar Holland (twaalfde brief) (’s-Hertogenbosch 1795) 71-72.
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
35
37
38
39
40
memorienr. 207. In een notariële akte (onbeschreven in bezit van het archief van de protestantse kerk te Ravenstein), die de overdracht van het Polleke door de erven van Johan Hanewinckel aan de Hervormde Gemeente Ravenstein uit maart 1873 betreft, komt Johan Hendrik Adolf Wilhelm Hanewinckel in tegenstelling tot de andere nog levende gezinsleden niet meer voor. Het gaat hier om Hanewinckels oudste zoon Stephanus Johannes Otto Hanewinckel, geboren in 1805 en overleden in 1828 als cadet-sergeant der artillerie op Java in het militair hospitaal. Brief 29 april 1835. UVT, Drie brieven van Stephanus Hanewinckel aan Jacobus Scheltema, KHS D 163. Uit: ‘Aan mijnen geliefden schoonbroeder Johan Otto von Schmidt auf Altenstadt, bij zijne bevordering tot doctor in de geneeskunde op de beroemde Hooge School van Groningen’. Het gebruikte exemplaar bevindt zich in particulier bezit, maar deze tekst is in meerdere openbare collecties raadpleegbaar. Tegen deze achtergrond is het grote aantal sollicitatiepogingen van Johan misschien veelzeggend. De vermaarde Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) raadde de in 1834 afgescheiden predikant Hendrik Pieter Scholte (1805-1868) in een brief van 5 september 1845 aan, om niet met Johan Hanewinckel te corresponderen over het plan van Justinus Jacobus Leonard van der Brugghen (1804-1863), om een christelijke normaalschool in Nijmegen op te richten. Aanvankelijk wilde Van der Brugghen Johan Hanewinckel als directeur daarvan aantrekken, maar hij kwam hierop terug n.a.v. het oordeel van Groen van Prinsterer en jonkheer Johan Anne Singendonck (1809-1893). Laatstgenoemde persoon was overigens een neef en zwager van Van der Brugghen en trouwde op 29 juli 1834 met jonkvrouw Anna Singendonck (18061883), vrouwe van Dieden, alwaar Hanewinckel in 1825 en zijn zoon Johan in 1841 wegens collatie als predikant werden bevestigd. Over Hanewinckel jr. schrijft Groen van Prinsterer: “Mijne opinie is stellig tegen geweest, omdat ik zelfs daargelaten het oordeel van Singendonck, wanneer ik Hanewinckel naar het eigen getuigenis van Van der Brugg-
inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
Uit een ‘Huwlijkswensch’ door J.G.W. von Schmidt, Rixtel 21 oktober 1798. In particulier bezit. 36 W. de Vries vermeldt in zijn artikel ‘Protestantse Noord-Brabanders: met een genealogie - Hanewin(c)kel’ (De Brabantse Leeuw 25 (1976) 197-231, aldaar 219) als laatste kind van het echtpaar Hanewinckel: Johan Hendrik Adolf Wilhelm Hanewinckel, geboren te Ravenstein op 21 april 1820. Van deze persoon, vernoemd naar zijn in 1819 ruim een half jaar oud overleden zusje Johanna Henrietta Adolfina Wilhelmina, valt niet te achterhalen, wanneer hij stierf. Hij overleefde in ieder geval zijn ouders en trok na de dood van zijn moeder (1858) bij zijn broer Johan Hendrik Albert Karel Hanewinckel (1815-1861) in, predikant te Ravenstein en Dieden (1841-1861), die ook stukken voor hem ondertekende. In een akte (als bijlage bij BHIC, Memorie van Successie Kantoor Grave. Inv. nr. 56, memorienr. 514 i.z. Alida Hanewinckel-Von Schmidt auf Altenstadt), die op 6 augustus 1850 bij Stephanus Hanewinckel thuis werd opgemaakt door notaris Gerardus van der Heijden (1818-1869) uit Ravenstein, staat Johan Hendrik Adolf Wilhelm Hanewinckel vermeld. In het stuk is bepaald, dat hij de genoemde broer-predikant Johan machtigt, om zijn belangen te behartigen bij het overlijden van hun ouders Stephanus en Alida. Expliciet staat in de akte beschreven, dat Johan Hendrik Adolf Wilhelm Hanewinckel “zonder bepaald beroep” in Ravenstein woont. De akte werd mede ondertekend door de in Ravenstein woonachtige getuigen Hendrikus Eligius Cales (overl. 1879), kleermaker en Jacobus Pompe (overl. 1863?), venter in zaden, die eveneens als getuigen optraden in zake de afzonderlijke testamenten van Stephanus en Alida Hanewinckel uit 1846. Nog in februari 1865 vermeldt een andere akte in zake Johan Pieter Eliza Karel Hanewinckel (1808-1865), dat Johan Hendrik Adolf Wilhelm Hanewinckel bovendien van een levenslange uitkering zal blijven genieten, zoals dit is bepaald door de in 1861 overleden broer en predikant Johan. Deze uitkering werd betaald uit een derde van de inkomsten van een tuinhuisje met tuin in Ravenstein en uit de opbrengsten van bouwland onder Huisseling (bij Oss), in: BHIC, Memorie van Successie Kantoor Boxmeer. Inv. nr. 10,
45
41
42
43 44
45 46 47 48 49
hen beoordeel, niet wenschen kan voor eene zoo gewigtige en moeijelijke betrekking iemand aangesteld te zien, wien het niet slechts aan alle superioriteit van kundigheden of talenten, maar zelfs aan het, mijns inziens, onontbeerlijke tact om met menschen en kinderen om te gaan ontbreekt”. In: Groen van Prinsterer. Schriftelijke nalatenschap. VII. J. L. van Essen ed. (’s-Gravenhage 1992), 717-718. Johan Hanewinckel voelde zich aangetrokken tot de beweging van het Réveil. Hij nam dan ook deel aan de belangrijke vergadering van predikanten en gemeenteleden op 18 augustus 1848 in het Odeon te Amsterdam, waar o.l.v. enkele sleutelfiguren binnen het Réveil (o.a. Groen van Prinsterer, Capadose en Da Costa) werd gesproken over kerkherstel als reactie op de opkomende vrijzinnigheid vanuit de zogenoemde Groninger richting. De Vries (noot 36) wijst er in zijn artikel (229, aldaar voetnoot 22.a) op dat het lang niet alle Hanewinckels voor de wind ging. Zo moest de echtgenote van ds. Johannes Albertus Hanewinckel (1780-1862) het pensioen na het emeritaat van haar man als winkelierster in kruidenierswaren aanvullen, terwijl zijn neef, Theodorus Henricus Hanewinckel (1826-1868), aan de bedelstaf raakte en zodoende in de bedelaarskolonie Ommerschans werd opgenomen. Willem Jan Gualtheri genoot inkomsten uit, onder andere, de Kamper Prebenden Sociëteit en uit de beneficie behorende bij de heerlijkheid De Laar in Sint-Oedenrode. Daarnaast had hij opbrengsten uit bezittingen in Rixtel en handelde hij in aandelen. Over zijn financiën correspondeerde hij met Hanewinckel, die ook opdracht kreeg achter bepaalde zaken aan te gaan. Brief in particulier bezit. Brief 11 januari 1835. UVT, Drie brieven van Stephanus Hanewinckel aan Jacobus Scheltema, KHS D 163. Ibidem. Gedateerd: Utrecht, 11 december 1834. Brief in particulier bezit. Ibidem. Boekzaal der Geleerde Wereld (oktober 1798) 499. Ibidem, 635. De vacature werd reeds in augustus 1801 vervuld. De geuite zorg, om als gemeente
46 i n b r a b a n t
50 51 52 53
54 55 56 57
58 59
60
mogelijk lang niet over een eigen predikant te kunnen beschikken, was zeker niet ongegrond. De gereformeerde gemeente van, bijvoorbeeld, Bakel stond aldus vanaf zomer 1795 ruim tien jaar maandelijks als “vakant” te boek in Boekzaal der Geleerde Wereld en verdwijnt nadien stilzwijgend uit de kolommen van genoemd maandblad. Nijmegen 1803. Boekzaal der Geleerde Wereld (mei 1804) 569. Ibidem, 569-570. BHIC, Archief Hervormde Gemeente Vierlingsbeek, inv. nr. 18, Handelingen van den Kerkeraad der Hervormde Gemeente te Vierlingsbeek, coll. nr. A.5971, f. 50. Ibidem. Ibidem, f. 69. De affaire Eppenhuizen staat uitgebreid beschreven in Meijneke (2009) 21-23. C. W. Pape, ‘Bijdrage tot de oudheidkennis van Noord-Braband, aan het Bestuur van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Braband, ter opname in de Handelingen aangeboden’ in: Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Braband, tweede deel, tweede stuk (1841) 157-198, aldaar 164. Algemeene Konst– en Letterbode, dinsdag 23 april 1839, nr. 17, 271-272. In Hanewinckels nalatenschap bevindt zich bijvoorbeeld nog een Nijmeegs charter van waarschijnlijk (7 april) 1480, waarin sprake is van de onderrichter (subiudex) Willem Wely van Heze van Nijmegen, aangesteld door de burggraaf van Nijmegen, en twee schepenen van Nijmegen. Zij verklaren dat twee provisoren van het Heilige-Geesthuis in Nijmegen voor hen verschenen zijn en volledig afstand gedaan hebben van een erfcijns van 3 pond payment, die rust op een nader beschreven huis en erf. De twee genoemde schepenen hangen hun zegel aan deze akte; de onderrichter zegelt met het zegel van de burggraaf. Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen 1796, X, 454-455. Nog in 1854 werd op de inhoud van dit artikel (door Hanewinckel ook verwerkt in zijn eerste Reize en in zijn Geschied– en Aardrykskundige beschryving der stad en Meiëry van ’s Hertogen-
t i j d s c h r i f t v O O R b r a b a n t S H E E M E N e r f g oe d
61
62 63 64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
bosch) gereageerd in het bijblad van het tijdschrift De Navorscher (vierde jaargang (1854), xxvii-xxviii) door H. M. C. v. O (= ds. Hendrik Marinus Christiaan Van Oosterzee (1806-1877)). Deze scribent bekritiseerde Hanewinckels uitleg van de Latijnse tekst in de inscriptie en draagt een interessant alternatief aan. Brief aan Pieter van Damme, 14 mei 1803. Den Haag, Museum Meermanno-Westreeniaum, archief Van Damme, 401/3. Uit een brief door Van Batenburg, 17 november 1823. In particulier bezit. Ibidem. Van de “Bossche Stadhuis-penning” is in een andere brief uit 1823 door Van Batenburg sprake, waarvan de dagtekening onleesbaar is. In particulier bezit. Het gaat mogelijk om notaris P. de Jong, die als zodanig in de periode 1818-1855 in Sint-Oedenrode werkzaam was. ‘Beschryving van een, onlangs ontdekt, oud muntstuk’, Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen (1803 V) 228-230. Brief aan Pieter van Damme, 14 mei 1803. Den Haag, Museum Meermanno-Westreeniaum, archief Van Damme, 401/3. Brief aan Pieter van Damme, 28 mei 1803. Den Haag, Museum Meermanno-Westreeniaum, archief Van Damme, 401/5. Pieter van Damme was boekhandelaar in Amsterdam, directeur van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen en ten leven al vermaard om zijn unieke verzameling van boeken, munten en penningen. Brief aan Pieter van Damme, 28 mei 1803. Den Haag, Museum Meermanno-Westreeniaum, archief Van Damme, 401/5. Brief aan Pieter van Damme, 10 juli 1803. Den Haag, Museum Meermanno-Westreeniaum, archief Van Damme, 401/7. Brief aan Pieter van Damme, 28 mei 1803. Den Haag, Museum Meermanno-Westreeniaum, archief Van Damme, 401/5. Brief aan Pieter van Damme, 14 mei 1803. Den Haag, Museum Meermanno-Westreeniaum, archief Van Damme, 401/3. Brief aan Pieter van Damme, 14 mei 1803. Den
74 75 76
77
78 79
80
81
82
Haag, Museum Meermanno-Westreeniaum, archief Van Damme, 401/3. Ibidem. Ibidem. Brief aan Pieter van Damme, 10 juli 1803. Den Haag, Museum Meermanno-Westreeniaum, archief Van Damme, 401/7. Brief aan Pieter van Damme, 14 mei 1803. Den Haag, Museum Meermanno-Westreeniaum, archief Van Damme, 401/3. De tekening staat afgebeeld in Op reis door de Meierij met Stephanus Hanewinckel, p. 103. [Stephanus Hanewinckel], Mijne wandelingen, III. P.N. Panken en A.F.O. van Sasse van Ysselt, Beschrijving van Bergeik (’s-Hertogenbosch 1900) 79, 80. Van de baten à fl. 6.262,45 uit de nalatenschap van de overledene bleef uiteindelijk, naast het vruchtgebruik van diverse bezittingen, het voor die tijd nog steeds aanzienlijke bedrag van fl. 1.647,97 over voor de zeven nabestaanden. BHIC, Memorie van Successie Kantoor Grave. Inv. nr. 58, memorienr. 173. BHIC, Classis ’s-Hertogenbosch Nederlandse Hervormde Kerk, 1571-1993, toegang 254, inv.nr. 250, 27 januari 1862. Ibidem, 3 februari 1862. Het gaat om de zusters Henrietta Albertina Georgia Hanewinckel (18041882), Arnoldina Margaretha Bartholda Hanewinckel (1811-1898) en Jacoba Hermanna Christiana Bartholemia Hanewinckel (1813-1894). De Vries vermeldt overigens in zijn genealogie van de eerste twee personen alleen het geboortejaar. Zie: De Vries (noot 36), aldaar 2.
inbrabant
n u mme r 2 a p r i l 2 0 1 0
47