2011-03
Oefenvragen Ondernemerskunde B - Verandermanagement 1.
Welke stelling is juist? Stelling 1 Een belangrijke reden dat veranderingsprocessen mislukken is dat er eigenlijk geen goede reden is om iets te veranderen. Men verandert om een andere reden dan dat er werkelijk sprake is van een groot probleem. Stelling 2 Een belangrijke reden dat veranderingsprocessen mislukken is dat er vooraf onvoldoende over is nagedacht. A. B. C. D.
Alleen stelling 1 is juist. Alleen stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
2.
Waar staat de P voor in de formule Sg - Sh = P ? A. Positionering. B. Parameter. C. Project. D. Probleem.
3.
Wat is het doel van fase 1 van de 3-fasen Planned Change methode van Kurt Lewin? A. In fase 1 is het van belang om succesvol nieuw gedrag krachtig in de organisatie te verankeren, zodat het beklijft. B. In fase 1 moet er eerst beweging ontstaan, waardoor medewerkers veranderen. Zonder deze beweging komt de organisatie niet op de gewenste situatie. C. In fase 1 beschrijft men de huidige en gewenste situatie en doet men onderzoek hoe het staat met het krachten-evenwicht. D. In fase 1 moeten medewerkers worden losgeweekt uit de oude situatie. Deze Unfreezing is eerst noodzakelijk om tot veranderingen te kunnen komen.
4.
Welke stelling over het ontstaan van organisatiecultuur is juist? Stelling 1 Een organisatiecultuur wordt onder andere gevormd door de specifieke doelstelling en branche van een organisatie. Stelling 2 Een organisatiecultuur wordt onder andere gevormd door de plaats van de organisatie in de maatschappij. A. B. C. D.
Alleen stelling 1 is juist. Alleen stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
2011-03
5.
Welke stelling is juist? Stelling 1 Voorbeelden van direct werkende mechanismen die de cultuur beïnvloeden zijn systemen, procedures en symbolen. Stelling 2 Voorbeelden van indirect werkende mechanismen die de cultuur beïnvloeden zijn de belangrijkste aandachtspunten van de leiding en voorbeeldgedrag. A. B. C. D.
Alleen stelling 1 is juist. Alleen stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
6.
Harrison beschrijft vier typische organisatieculturen. Welke omschrijving past het best bij de Persoonscultuur? A. Organisaties die veelal doelgericht aan projecten werken. B. Kleinere familiebedrijven. C. Organisaties met veel zelfstandig werkende medewerkers. D. Grotere, bureaucratisch geleide bedrijven.
7.
Met welk type cultuur hebben we te maken volgens het cultuurmodel van Harrison, wanneer er binnen een organisatie sprake is van intense samenwerking tussen de hogere leiding en de werkvloer en veel delegatie van TVB's? A. B. C. D.
8.
Taakcultuur. Machtscultuur. Persoonscultuur. Rolcultuur.
Het 7S-model is intensief gebruikt door bureau McKinsey. Waar dient het 7S-model voor? A. Het is een samenvattingsinstrument waarmee in een schema duidelijk wordt welke kansen, bedreigingen, sterktes en zwaktes er zijn voor een organisatie. B. Het is een analyse-instrument waarmee een businessplan wordt vormgegeven, inclusief missie, visie en strategie. C. Het is een management instrument waarmee de verschillende vormen van weerstand in kaart worden gebracht, inclusief de systemen om deze aan te pakken. D. Het is een diagnose-instrument om de zwakke plekken binnen de organisatie te kunnen opsporen, inclusief de samenhang met andere onderdelen.
2011-03
9.
John Kotter is bekend om zijn beschrijvingen over het mislukken van veranderingsprocessen. Naast 8 bedreigingen heeft hij ook 8 tips verwoord om deze fouten te voorkomen. Welke bruikbare tips heeft Kotter onder andere benoemd? A. Bereid u gedegen voor en zorg daarbij voor een plan, zowel gericht op (verborgen) tegenstanders als op (potentiële) voorstanders. B. Kies uw moment zorgvuldig en voer de verandering snel door om geruchten te minimaliseren. C. Blijf positief en optimistisch en zorg voor lange termijn successen. D. Smeed coalities en veranker veranderingen.
10.
Waar dient overtuigingsmanagement voor binnen de verandermanagement-ijsberg van Wilfried Krüger? A. Ter ondersteuning van resultaatgericht management, om de focus weer te krijgen op kwantiteit, kwaliteit, kosten en tijd. B. Om te zorgen dat voorstanders en potentiële voorstanders een groep gaan vormen die de tegenstanders gaan overtuigen van het nut van de veranderplannen. C. Om alle potentiële voorstanders en verborgen tegenstanders weer boven de waterlijn te krijgen voor een juiste focus op heldere doelen. D. Om tegenstanders en verborgen tegenstanders toch mee te krijgen voor de veranderplannen.
11.
Volgens Kotter en Schlesinger leidt verandering altijd tot weerstand. Zij geven vier redenen waarom bepaalde mensen zich tegen verandering verzetten. Sommige mensen hebben een sterke hang naar een gevoel van veiligheid en zekerheid. Zij vertonen weerstand door de onzekerheid dat het veranderingsproces met zich meebrengt. Welke van de vier redenen voor weerstand ligt hieraan ten grondslag volgens de theorie? A. B. C. D.
12.
Een afwijkende visie op de situatie. Misverstanden. Een lage verandertolerantie. Bekrompen eigenbelang.
Kotter & Schlesinger beschrijven zes methode om af te rekenen met weerstand tegen verandering. Welke methode is volgens de theorie het best toepasbaar bij misverstanden? A. B. C. D.
Onderhandelen om tot overeenstemming te komen. Deelname en betrokkenheid. Vergemakkelijken en ondersteunen. Onderricht en communicatie.
2011-03
13.
In zijn boek DOEN! beschrijft Ben Tiggelaar drie uitgangspunten voor effectieve gedragsverandering. Welk van onderstaande uitgangspunten zijn door hem beschreven? Uitgangspunt 1 Het stimuleren van nieuw gewoontegedrag vergt management van intenties en situaties. Uitgangspunt 2 Veranderen draait primair om het realiseren van nieuw gewoontegedrag. A. B. C. D.
14.
Alleen uitgangspunt 1. Alleen uitgangspunt 2. Beide uitgangspunten. Geen van beide uitgangspunten.
U merkt dat een medewerker van u weerstand vertoont tegen verandering. Hij geeft aan dat zijn agenda helemaal vol zit, tevens vertelt hij dat hij ook de vaardigheden mist om de nieuwe taken goed te kunnen uitvoeren. Waar ligt volgens de theorie de bron van deze weerstand? A. In het willen. B. In het kunnen. C. In het moeten. D. In de combinatie van willen, kunnen en moeten.
15.
Welke stelling is juist? Stelling 1 De 7 stappen van Dante geven uitstekend weer in welke volgorde zich verschillende emotionele reacties kunnen voordoen bij ingrijpende veranderingsprocessen, zoals reorganisaties. Stelling 2 De middelste fase van de 7 stappen van Dante is de depressie, waarbij sprake is van terugtrekken of afhaken. Dat is het moment waarop het pas weer mogelijk is om naar boven te kijken en nieuw gedrag daadwerkelijk succesvol door te voeren. A. B. C. D.
Alleen stelling 1 is juist. Alleen stelling 2 is juist. Beide stellingen zijn juist. Beide stellingen zijn onjuist.
2011-03
Oefenvragen Ondernemerskunde B - Verandermanagement 1.
C
2.
D
3.
D
4.
C
5.
D
6.
C
7.
A
8.
D
9.
D
10.
D
11.
C
12.
D
13.
C
14.
B
15. C