Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
Colofon Opdrachtgever: SIKB Titel: Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten Status: eindversie Datum: februari 2007 Auteur: drs. M. Verbruggen, RAAP Archeologisch Adviesbureau Bestandsnaam: Projectcode: SIKB project PRJ83 Projectleider: drs. M. Verbruggen Projectmedewerkers: niet van toepassing
Tweede lezer: drs. J. Spronk, CSO adviesbureau ISSN: nvt RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.
telefoon: 020-463 4848
Zeeburgerdijk 54
telefax: 020-463 4949
1094 AE Amsterdam
E-mail:
[email protected]
Postbus 1347 1000 BH Amsterdam
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
Samenvatting In opdracht van de SIKB is door CSO en RAAP Archeologisch Adviesbureau een onderzoek uitgevoerd (fase 1) met als doel antwoord te geven op de volgende twee vragen: - Kunnen eisen aan archeologisch vooronderzoek en toetsingen van de resultaten van onderzoek objectiveerbaar gemaakt worden? En zo ja, op welke eenvoudige en praktische te hanteren wijze? - Is er een vraag bij overheden, met name gemeentes, en uitvoerders van archeologisch vooronderzoek naar een dergelijk instrument? Het ligt in de bedoeling van de SIKB om bij een positief antwoord op de vragen over te gaan tot uitwerking van het instrument (fase 2). Voor de beantwoording van de vragen zijn interviews gehouden met vertegenwoordigers van diverse instellingen uit het archeologisch veld. De nadruk heeft hierbij gelegen op gemeentes zonder eigen archeoloog. Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd naar eisen die aan archeologisch onderzoek zijn te stellen. Het zogenaamde Programma van Eisen (PvE) heeft hierbij gediend als overkoepelend document waarin alle eisen – ook die behoren tot het domein van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) – zijn vervat. Uit de interviews kwam naar voren dat het proces van archeologische monumentenzorg bij gemeentes, per gemeente en per project sterk verschilt. Voor het stellen van eisen aan onderzoek en het toetsen van onderzoeksrapporten zijn gemeentes in hoge mate afhankelijk van kennis van buitenaf. Provincie, rijk en private adviseurs voorzien momenteel in deze behoefte, maar de mate waarin de gemeentes hiervan gebruik maken verschilt per gemeente en per project. In de nabije toekomst zal vermoedelijk een groot deel van de gemeentes, al dan niet in samenwerking met buurgemeentes, een eigen archeoloog aanstellen om in de kennisbehoefte te voorzien. Uit de inventarisatie van eisen blijkt dat een aanzienlijk deel hiervan in het PvE nog niet is geobjectiveerd. Om deze eisen alsnog objectiveerbaar te maken en om onderzoeken hieraan te kunnen toetsen is een hoog kennisniveau noodzakelijk: dat van de senior archeoloog. Het opstellen van objectieve eisen aan archeologisch onderzoek en de toetsing van onderzoeksrapporten kan mogelijk in de vorm van checklists met bijbehorende toelichting (leidraden) en
Definitieve versie februari 2007
[i ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
een beslisboom die aansluit bij de hoofdlijn van het archeologisch proces. Voor een beslisboom is per instelling echter altijd maatwerk noodzakelijk, omdat het archeologiebeleid en de organisatiestructuur per instelling sterk kunnen verschillen. Wanneer een keuze gemaakt dient te worden tussen checklists of verschillende vormen van beslisbomen verdient de eerste de voorkeur omdat de doelgroep veel groter zal zijn. Niet alleen voor gemeentes, maar ook voor particuliere opdrachtgevers van archeologisch onderzoek kunnen checklists goede diensten bewijzen. Het accent bij de checklists zal meer moeten komen te liggen op wat gemeente en particuliere opdrachtgevers “nodig hebben”, dan op wat archeologen “willen weten”.
Definitieve versie februari 2007
[i i ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
Inhoud Samenvatting ................................................................................... i Inhoud............................................................................................. 1 Bijlagen ........................................................................................... 1 1.1 Kader en doelstelling .............................................................. 2 1.2 Context .................................................................................. 3 1.3 Kwaliteit van archeologisch onderzoek: KNA en PvE ............... 4 2 Werkwijze..................................................................................... 6 2.1 Operationalisering van de doelstelling ..................................... 6 2.2 De interviews .......................................................................... 7 3 Resultaten van de interviews ........................................................ 9 3.1 Het amz-proces ...................................................................... 9 3.2 Archeologische expertise ........................................................ 9 3.3 Toekomstige ontwikkelingen ................................................. 10 3.4 Kennislacunes ...................................................................... 11 4 Eisen aan onderzoek .................................................................. 13 4.1 Eisen in soorten en maten..................................................... 13 4.2 Eisen en expertiseniveau ...................................................... 14 5 Conclusie en aanbevelingen ....................................................... 16 Literatuurlijst ................................................................................. 17 Bijlage 1: Formulier PvE (SIKB/CCvD) ........................................... 18
Bijlagen Bijlage 1:
Formulier PvE (SIKB/CCvD)
Definitieve versie februari 2007
[1 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
1 Inleiding 1.1 Kader en doelstelling Door de aanstaande wijziging van de nu van kracht zijnde Monumentenwet 1988 [1] zal de structuur van het archeologiebestel ingrijpend worden gewijzigd. De drie belangrijkste factoren voor deze wijziging zijn de introductie van marktwerking in de archeologie, de invoering van het veroorzakerprincipe en de archeologische zorgplicht voor gemeentes. De derde factor - tevens de directe aanleiding voor dit onderzoek - betreft in concrete zin een geheel nieuwe rol voor gemeentes ten aanzien van het archeologisch erfgoed. In de praktijk zal de gemeente namelijk geconfronteerd worden met een aantal nieuwe bevoegdheden en taken. Voor een belangrijk deel liggen deze op het terrein van de kwaliteit van archeologisch onderzoek en meer specifiek aan het stellen van eisen daaraan. Verondersteld wordt dat gemeentes hierop nog niet voldoende voorbereid zijn en onvoldoende beschikken over de kennis om deze taken uit te voeren. Vermoedelijk zullen gemeentes in de nabije toekomst dan ook behoefte hebben aan een instrumentarium dat behulpzaam kan zijn om haar rol als eisenstellende overheid in te vullen. De SIKB heeft het initiatief genomen een gefaseerd onderzoek uit te laten voeren met als doel een antwoord te geven op de volgende twee vragen (fase 1): • Kunnen eisen aan archeologisch vooronderzoek en toetsingen van de resultaten van onderzoek objectiveerbaar gemaakt worden? En zo ja, op welke eenvoudige en praktisch te hanteren wijze? • Is er een vraag bij overheden, met name gemeentes, en uitvoerders van archeologisch vooronderzoek naar een dergelijk instrument?
Definitieve versie februari 2007
[2 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
Het uiteindelijke voornemen is bij voldoende behoefte en mogelijkheden een instrument te ontwikkelen (fase 2) dat als hulpmiddel kan dienen voor bevoegde overheden zonder eigen archeoloog, om op een ondubbelzinnige wijze kwaliteitseisen te kunnen stellen aan archeologisch onderzoek. Hierdoor zal: • de gemeente als eisenstellende overheid haar rol beter kunnen vervullen; • toezicht en handhaving op de kwaliteit van het onderzoek worden vereenvoudigd. Dit geldt zowel voor de gemeente als toetser, de opdrachtgever en de Erfgoedinspectie; • voor de initiatiefnemer, tevens opdrachtgever van het onderzoek, duidelijk zijn wat hij moet vragen aan en kan verwachten van de onderzoeksbureaus; • concurrentie tussen aanbieders er niet (meer) toe kunnen leiden dat onder een minimum kwaliteitsniveau wordt aangeboden. 1.2 Context Voor een goed begrip van de noodzaak heldere eisen te stellen aan de kwaliteit van archeologisch onderzoek is het nodig kort in te gaan op de context waarbinnen dit onderzoek werd en sinds kort wordt uitgevoerd. Van oudsher behoort archeologisch onderzoek volledig tot het publiek domein. Overheden (rijk en gemeente) en universiteiten bepaalden óf, waar, en hoe onderzoek werd uitgevoerd. Zij traden bovendien op als financier en uitvoerder van dat onderzoek. De kwaliteit van het onderzoek stoelde op wetenschappelijke waarden zonder dat het noodzakelijk was de daaruit voorkomende normen te expliciteren. Na ondertekening van het Verdrag van Malta [2] in 1992 raakte de archeologie in een stroomversnelling. Hoewel implementatie van het Verdrag in wetgeving nog vele jaren op zich zou laten wachten werd al wel in de geest van Malta gewerkt. De vraag naar onderzoek nam hierdoor toe en in het voetspoor hiervan ook het aantal aanbieders. Een nieuwe actor in het bestel deed zijn intrede, door archeologen aangeduid als de “verstoorder”. Vanaf 2001 krijgen private partijen, door inwerkingtreding van de “Beleidsregels opgravingsbevoegdheid” [3], voor het eerst toegang tot de opgravingsmarkt. In korte tijd groeide het aantal bedrijven dat zich met opgravingen en vooronderzoek bezighield tot rond de 20 en kwam een serieuze concurrentie tot stand. Deze markt was en is ook nu nog te kenschetsen als een zogenaamde quasi-markt; deze wordt gedefinieerd als een markt waarin geen volledig vrije concurrentie is, maar waar de overheid regulerend optreed om het publieke belang (een betere bescherming van het erfgoed en kwalitatief hoogwaardig onderzoek) te waarborgen. Voorbeelden van dit optreden zijn de
Definitieve versie februari 2007
[3 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
verstrekking van de opgravingsvergunning onder strikte voorwaarden en het stellen van eisen aan de kwaliteit. Dit laatste beperkt zich niet alleen tot het faciliteren van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) [4], maar ook het stellen van eisen door middel van het zogenaamde programma van eisen (PvE), dat gezien wordt als een kennisgeving van de overheid aan de veroorzaker. Met de invoering van de gewijzigde Monumentenwet 1988 zal komend jaar een geheel nieuw bestel van kracht zijn, dat te beschouwen is als een overgangsvorm tussen publiek en privaat. Het publiek belang – een betere bescherming van het archeologisch erfgoed – wordt geborgd door gemeente, provincie en rijk, elk naar gelang hun eigen verantwoordelijkheid. Uitwisseling van vraag en aanbod van archeologisch onderzoek komen tot stand in het private domein: een markt waarin sprake is van producenten (de onderzoeksbureaus) en consumenten (de veroorzakers). De schakel tussen beide het publieke en private domein is een goed functionerend kwaliteitssysteem dat marktfalen moet voorkomen. 1.3 Kwaliteit van archeologisch onderzoek: KNA en PvE Voor de borging van de kwaliteit van het archeologisch vooronderzoek (bureau- en inventariserend veldonderzoek) zijn zowel de KNA als het PvE van cruciaal belang. De KNA is een proces-productnorm voor de uitvoering van het archeologisch onderzoek. Het archeologisch proces – ook wel aangeduid als de archeologische monumentenzorg cyclus, de amzcyclus – is daartoe opgedeeld in een aantal protocollen dat de ruggengraat van de norm vormt. Elk protocol is weer opgedeeld in processtappen (handelingen) met bijbehorende controles. Voor het archeologisch vooronderzoek zijn de protocollen Bureauonderzoek, Inventariserend Veldonderzoek (IVO) en PvE van toepassing. Het bureauonderzoek kan beschouwd worden als de start van de amzcyclus. Na afsluiting dient besloten te worden of het proces kan worden beëindigd of dat een IVO noodzakelijk is. Dit besluit valt buiten het bestek van het protocol en is een zaak van de bevoegde overheid. In de norm worden alle (deel)producten die het resultaat zijn van het uitgevoerde onderzoek omschreven, met vermelding van de eisen waaraan de producten dienen te voldoen. Het betreft onder andere rapportages, tekeningen en gegevensbestanden. Kenmerkend voor de proces- en producteisen die in de KNA worden gesteld, is dat ze in de regel betrekking hebben op het hoe van het onderzoek: hoe moet het onderzoeksproces er uit zien, hoe moeten de tekeningen worden vormgegeven, hoe moet de inhoudsopgave van een standaardrapport er uit zien, hoe moet je kwetsbare vondsten opslaan, hoe leg je
Definitieve versie februari 2007
[4 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
gegevens vast, etc. Welk type onderzoek moet worden uitgevoerd en wat er dan precies moet worden gedaan is niet in de KNA vastgelegd; hier is het Programma van Eisen (PvE) voor bedoeld. Het PvE legt de inhoudelijke vraagstelling van het onderzoek vast, en of er hiervoor specialistisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Daarnaast is in het PvE een groot aantal locatiespecifieke zaken vastgelegd: hoe groot is het gebied dat moet worden opgegraven, tot welke diepte, met welke precisie, etc. In bijzondere situatie kunnen in het PvE ook zaken worden voorgeschreven die eigenlijk tot het domein van de KNA behoren. Dit zijn situaties waarin de KNA zich niet uitspreekt over hoe een onderzoek moet worden uitgevoerd en het ook niet aan de expertise van het onderzoeksbureau kan of mag worden overgelaten. Ook voor het PvE is een protocol vervaardigd, dat eisen stelt aan het opstellen van het PvE: het zogenaamde “protocol opstellen programma van eisen”. Doel hiervan is de kwaliteit van de inhoudelijke vraagstelling te borgen. Ook dit protocol is een procesnorm: omschreven wordt hoe en volgens welke stappen een PvE moet worden opgesteld. Van belang voor dit onderzoek is de constatering dat er een groot verschil is tussen de vraagstelling van het archeologisch vooronderzoek en een opgraving. De vraagstelling1 van het archeologisch vooronderzoek is in principe altijd dezelfde: het verwerven van informatie over bekende of te verwachte archeologische waarden (het bureauonderzoek) en vervolgens het aanvullen en toetsen van deze gespecificeerde verwachting in het Inventariserend veldonderzoek. 2 De vraagstelling voor een opgraving is meer wetenschappelijk van aard en richt zich naast locatiespecifieke vragen ook op een hoger, synthetiserend, niveau. Samenvattend: wanneer gesproken wordt over het stellen van eisen aan archeologisch (voor)onderzoek gaat in feite om twee soorten van eisen: eisen aan hoe het uitvoerende onderzoek moet worden uitgevoerd en eisen aan op de inhoudelijke vraagstelling, het wat. Eisen aan de werkwijze zijn in principe het terrein van de archeologische beroepsgroep en vastgelegd in de KNA, eisen aan de vraagstelling zijn aan de overheid en vastgelegd in het PvE.
1
In de KNA worden de begrippen doel- en vraagstelling door elkaar gebruikt. In dit onderzoek wordt verstaan onder de doelstelling het “waartoe” en onder vraagstelling het “wat”. 2 Bron: KNA 3.1
Definitieve versie februari 2007
[5 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
2 Werkwijze 2.1 Operationalisering van de doelstelling De algemene doelstelling (zie inleiding) wordt als volgt geoperationaliseerd: 1. Hoe ziet de huidige werkwijze van gemeentes bij archeologisch onderzoek er uit? Bij de vaststelling van de huidige werkwijze moeten antwoorden verkregen worden op de volgende vragen: o wat zijn aanleiding en doel van het archeologisch onderzoek; o hoe verloopt het proces, wie voert de regie: de opdrachtgever, de eisenstellende overheid of de uitvoerder; o hoe worden in de dagelijkse praktijk eisen gesteld en hoe wordt getoetst; o om welke eisen gaat het . 2. Bestaat bij overheden en uitvoerders behoefte aan een instrument om een Programma van Eisen voor een archeologisch onderzoek te kunnen toetsen en onderzoeksrapporten te beoordelen. 3. Welke objectieve criteria zijn er om een Programma van Eisen (PvE) van een archeologisch onderzoek te toetsen en onderzoeksrapporten te beoordelen en hoe kunnen deze criteria op een eenvoudige wijze worden gepresenteerd? Indien we er van uit gaan dat alle eisen die aan onderzoek kunnen worden gesteld in het PvE aan de orde komen, komt dit in de praktijk neer op de vraag: is een gemeente in staat het formulier PvE in te vullen, c.q. een ingevuld PvE te toetsen en als het onderzoek eenmaal is uitgevoerd dit te toetsen aan het PvE?
Onderstaand worden de doelstellingen toegelicht en vertaald naar een werkwijze. Ad.1 De vraag of een instrument is te maken dat gemeenten ondersteunt bij het stellen van eisen aan onderzoek, is gekoppeld aan de vraag hoe de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentes is vormgegeven en hoe deze zich in de toekomst zal ontwikkelen. Een instrument dat voor alle gemeentes bruikbaar is impliceert immers dat er een zekere eenvormigheid is in de
Definitieve versie februari 2007
[6 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
organisatie van het amz-proces, de beschikbaarheid van archeologische expertise en de toekomstige ontwikkelingen in beide. Zou deze eenvormigheid er niet zijn of niet komen, dan zouden meerdere instrumenten moeten worden ontwikkeld. Ad.2 De vraag of gemeentes behoefte hebben aan een instrument om een PvE te kunnen toetsen of onderzoeksrapporten te beoordelen komt voort uit de veronderstelling dat ze voor een goede besluitvorming niet afhankelijk willen zijn van een externe adviseur en daarom zelf expertise in huis willen hebben. Hieraan kunnen kostenoverwegingen ten grondslag liggen, maar ook de vrees dat externe adviseurs ook andere belangen dan die van de gemeente kunnen dienen. Daarom is het thema “archeologische expertise” in de interviews centraal gesteld. Ad.3 Het onderzoek richt zich primair op de rol die de gemeentes vervullen met betrekking tot de kwaliteit van de vraag en van de uitvoering van het archeologisch vooronderzoek. Concreet gaat het om het stellen van eisen voorafgaande aan het onderzoek en vervolgens toetsen of het in overeenstemming met deze eisen is uitgevoerd. In de praktijk komt dit neer op het toetsen van het onderzoeksrapport aan diezelfde eisen. Het stellen van eisen vooraf en vervolgens toetsen aan diezelfde eisen achteraf, dient dus een gesloten cirkel te zijn. Hoewel er twee documenten zijn waarin eisen met betrekking tot de kwaliteit zijn vastgelegd, met in principe elk hun eigen werkingsgebied, blijkt in de praktijk het PvE te fungeren als overkoepelend document. De reden is dat in het PvE ruimte is voor eisen uit de KNA [4], terwijl het omgekeerde niet het geval is. Het PvE zal in dit onderzoek daarom dienen als kapstok waaraan alle eisen zullen worden opgehangen. In bijlage 1 wordt in de Leidraad Programma van Eisen (SIKB) een overzicht gegeven van alle eisen die aan onderzoek zijn te stellen. 2.2 De interviews Voor de beantwoording van de in paragraaf 2.1 gestelde vragen (punten 1 en 2) zijn interviews afgenomen met vertegenwoordigers van instellingen uit het archeologisch veld: gemeente, provincie, onderzoeksbureau. De nadruk bij de samenstelling van de steekproef heeft gelegen op gemeentes zonder eigen archeoloog (de eerste drie van onderstaande lijst), omdat deze groep niet alleen veruit de grootste is, maar bovendien vermoedelijk het meest behoefte zal hebben aan archeologisch-inhoudelijke ondersteuning. Deze groep
Definitieve versie februari 2007
[7 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
zal ook centraal staan bij de resultaten van de interviews in de volgende paragraaf. Daarnaast is een referentie-gesprek gehouden met een vertegenwoordiger van de VNG. In juli en augustus 2006 zijn 7 interviews gehouden met de volgende instellingen en personen: • Gemeente Harderwijk, dhr. J. Mons. • Gemeente Woerden, dhr. J. van Leer. • Gemeente Apeldoorn, dhr. M. Wispelwey. • Gemeente Leidschendam-Voorburg, mevr. R. van Hilten. • Archeologisch adviesbureau BAAC, dhr. R. Gruben en dhr. R van Genabeek. • Provincie Noord-Brabant, dhr. M. Meffert. • VNG, dhr. J.J. de Haan. In de interviews is aandacht besteed aan de volgende thema’s: 1. Het amz-proces: hoe is het (ambtelijk) proces binnen de gemeente vormgegeven, op welke wijze stelt de gemeente eisen aan onderzoek en hoe toetst ze de rapportages? Hoe ligt de verhouding tussen eigen projectontwikkeling en externe? 2. Archeologische expertise: beschikt de gemeente over eigen expertise, of roept ze de steun in van provincie, ROB, Erfgoedhuizen of archeologische adviesbureaus? 3. Toekomstige ontwikkelingen: hoe verwacht de gemeente dat onder de nieuwe Monumentenwet en de nieuwe wet ruimtelijke ordening de situatie zoals gesteld in paragraaf 2.1 onder 1 en 2 zal veranderen? 4. Kennislacunes: waaraan heeft de gemeente onder de nieuwe wet vooral behoefte, zijn er bepaalde instrumenten te noemen?
Definitieve versie februari 2007
[8 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
3 Resultaten van de interviews 3.1 Het amz-proces In alle geïnterviewde gemeentes is sprake van een min of meer gestructureerd amz-proces. In elke gemeente is helder wie waar voor verantwoordelijk is, zijn procedures (stroomschema’s) en werkafspraken duidelijk en is de betrokkenheid van provincie of rijk van te voren doorgesproken. Per project kunnen echter grote verschillen optreden die samenhangen met welke partij initiatiefnemer is: de gemeente zelf of een externe ontwikkelaar. Daarnaast speelt de relatie tussen het project en het bestemmingsplan een belangrijke rol omdat daarmee de rol en betrokkenheid van de provincie of het rijk wordt bepaald. Dat betekent in de praktijk dat bij het ene project de gemeente zelf de regie in handen heeft en alle archeologische expertise zelf in huis heeft of haalt, en bij het andere project afhankelijk is van de provincie of het rijk. De werkprocessen tussen beide typen projecten verschillen dan ook aanzienlijk. Tussen de gemeentes bestaan grote verschillen in de wijze waarop het amz-proces is vormgegeven. De ambtenaar met archeologie in zijn portefeuille is per gemeente in verschillende afdelingen geplaatst en daarnaast lopen de organisatorische verhoudingen tussen de afdelingen en de werkafspraken die daartussen bestaan sterk uiteen. Samengevat: in het amz-proces bestaan grote verschillen per project en tussen de gemeentes. Vooralsnog lijkt de enige constante in het proces de traditionele reeks: bureauonderzoek, IVO en opgraven, beschermen of vrijgeven te zijn. 3.2 Archeologische expertise Vanzelfsprekend bestaan er een groot verschil in de beschikbaarheid van expertise tussen gemeentes met en gemeentes zonder eigen archeoloog. De gemeente met archeoloog beschikt in principe altijd over voldoende kennis om eisen aan onderzoek te stellen en rapporten vervolgens hieraan te toetsen. In gevallen waar specialistisch onderzoek vereist is en de expertise van de gemeentelijk archeoloog te kort kan schieten, weet hij waar hij deze moet inhuren. De situatie bij gemeenten zonder archeoloog is totaal anders en de wijze waarop ze expertise inhuren is het best samen te vatten als
Definitieve versie februari 2007
[9 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
“extreem divers”. Deze groep van gemeentes geeft aan niet in staat te zijn eisen te stellen aan archeologisch onderzoek of onderzoeksrapporten te toetsen zonder hulp van buitenaf. Deze gemeentes zijn daarom overgeleverd aan de “kennismacht” van anderen. Expertise wordt ingeroepen van provincies (de “provinciaal archeoloog”), archeologische adviesbureaus, provinciale steunpunten, amateur-archeologen, het rijk en ten slotte van (gemeentelijk) archeologen van buurgemeenten. De mate waarin van deze instellingen gebruik wordt gemaakt verschilt per gemeente en per project, soms zelfs per fase binnen het project. Bepalend voor welke instelling wordt ingeschakeld is de relatie tussen het project en het proces van ruimtelijke ordening, en de mate waarin de gemeente een eigen archeologiebeleid heeft ontwikkeld. Naarmate dit beleid meer gestalte heeft gekregen wordt de hulp van de provincie minder ingeroepen en richt de provincie zich meer op de rol van toetser van bestemmingplan(wijzigingen), dan die van adviseur. 3.3 Toekomstige ontwikkelingen Alle geïnterviewde instellingen geven aan zich ter dege bewust te zijn van de veranderingen die de nieuwe Monumentenwet 1988 [1] en de nieuwe wet op de Ruimtelijke Ordening met zich mee zullen brengen. Althans, wat betreft de grote lijnen. Hoe de veranderingen in de praktijk zullen uitwerken, is in belangrijke mate afhankelijk van hoe provincie en gemeente hun rol willen invullen, dat wil zeggen gebruik willen maken van alle mogelijkheden die de wetgeving biedt. Geïnterviewden geven aan dat de rol van de provincie in de archeologische monumentenzorg zal afnemen en de beleidsvrijheid van de gemeente zal toenemen. Tussen provincies kunnen echter grote verschillen optreden, variërend van “alles blijft bij het oude”, tot “de provincie richt zich straks alleen op eigen kerntaken en projecten”. De geïnterviewde gemeenten gaven aan met het oog op de implementatie van het Verdrag van Malta, reeds geïnvesteerd te hebben, of dat op zeer korte termijn te willen doen, in zogenaamde archeologische beleidsadvieskaarten. Deze kaarten, in de regel betreft het vindplaatsen en verwachtingskaarten met bijbehorende onderzoeksadviezen, zijn te beschouwen als een eerste stap in de beleidsontwikkeling. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat gemeenten die nu al beschikken over dergelijke kaarten binnenkort een volgende stap zullen zetten. Een belangrijk effect dat deze kaarten nu al hebben is dat per archeologische verwachtingszone eisen worden gesteld aan vervolgonderzoek indien het betreffende gebied wordt ontwikkeld. Eisen aan archeologisch vooronderzoek en dus ook waaraan onderzoek zal worden getoetst, zullen in de
Definitieve versie februari 2007
[1 0 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
toekomst dus steeds meer worden ingebouwd in gemeentelijk beleid en minder per afzonderlijk project worden vormgegeven. Vermoedelijk zal hierdoor meer eenvormigheid in eisen aan onderzoek en inrichting van het amz-proces tot stand komen. Zeer opvallend is de behoefte van de drie gemeentes die niet beschikken over een eigen archeoloog deze lacune binnen enkele jaren op te vullen. De plannen zijn in alle gevallen zeer concreet en vormen een uitvloeisel van bestaande samenwerkingsverbanden met buurgemeentes. De regioarcheoloog lijkt dus de trend voor de komende jaren. Omdat de steekproef natuurlijk maar klein is en bovendien de kans aanwezig dat uitsluitend gemeentes zijn geselecteerd die veel te maken hebben (gehad) met archeologie, is het in principe mogelijk dat de interviews een wat vertekend beeld geven. Uit de gesprekken met de provincie en het onderzoeksbureau blijkt echter ook deze nieuwe ontwikkeling. Verwacht wordt zelfs dat de komende jaren zeker 80% van de gemeentes zal beschikken over een eigen archeoloog, of door met meerdere buurgemeentes er een aan te stellen, of door er een in te huren van een grote buurgemeente die al de beschikking heeft over een archeoloog. De vraag aan gemeentes of in de toekomst behoefte bestaat aan een instrument om eisen aan archeologisch onderzoek te stellen en te toetsen, is door de (verwachte) toekomstige ontwikkelingen in een nieuw daglicht komen te staan. Immers, momenteel maken gemeentes gebruik van externe kennis van met name de provincies, en in de toekomst verwachten ze hiervoor gespecialiseerde medewerkers in huis te hebben. In zekere zin werd de vraag naar de behoefte dus aan de verkeerde personen gesteld. Geinterviewden wisten dan ook niet goed raad met de vraag. Toch werd zonder meer positief gereageerd op de mededeling dat de SIKB initiatieven neemt op dit terrein. Een factor die hier zeker bij meespeelt is dat gemeenten weliswaar aangaven op termijn te willen beschikken over een eigen archeoloog, maar tegelijkertijd rekening hielden met flinke vertragingen bij de realisatie daarvan. 3.4 Kennislacunes Een steeds terugkerend thema in de gesprekken met gemeentes zonder eigen archeoloog, is de grote afhankelijkheid van kennis van buitenaf. Hoewel alle geïnterviewden aangeven met regelmaat kennis van overheden of private adviseurs in te huren, blijft het vaak een probleem welk belang er aan bepaalde kennis moet worden toegekend. Antwoorden op vragen als: “Hoe waardevol is die archeologische vindplaats nu werkelijk” en “Mag er nu echt helemaal niet gebouwd worden”, blijken met minder scepsis te worden bekeken als de archeoloog tot de eigen organisatie behoort.
Definitieve versie februari 2007
[1 1 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
Geen van de ambtenaren met archeologie in hun portefeuille zag het als een haalbare optie zelf de nodige expertise op te doen. Een verklaring hiervoor is de grote kennisachterstand die de ambtenaren blijkbaar in de praktijk ervaren ten opzichte van de professionele archeoloog. Hier komt blijkbaar ook de gesignaleerde trend uit voort: “als we zelf beschikken over een archeoloog zijn alle problemen in een klap opgelost”. Een van de archeologen onder de geïnterviewden verwoordde het probleem als volgt: “het is zeker verstandig ambtenaren voorlichting te geven over de wet en globaal het archeologisch proces. Maar we moeten niet ambtenaren opleiden tot halve senior-archeologen. De inhoud moeten ze buiten de deur houden en ze moeten weten wanneer ze expertise moeten inhuren”. Blijkbaar zijn zowel ambtenaren als archeologen het met elkaar eens dat specialistische taken – zoals het stellen van eisen en toetsen van onderzoeksrapporten – gespecialiseerde kennis en dus speciaal opgeleide functionarissen vereisen. Het is echter de vraag of alle eisen die aan onderzoek zijn te stellen eenzelfde hoog expertiseniveau vereisen. In de volgende paragraaf zal hier nader op worden ingegaan.
Definitieve versie februari 2007
[1 2 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
4 Eisen aan onderzoek 4.1 Eisen in soorten en maten Zoals in paragraaf 1.3 aangegeven bestaan er met betrekking tot archeologisch onderzoek meerdere “soorten” eisen die in drie groepen zijn onder te brengen: 1. de vraagstelling van het onderzoek, vast te leggen in het PvE, 2. locatiegebonden eisen, eveneens vast te leggen in het PvE, 3. eisen aan de uitvoering van het onderzoek, deze zijn terug te voeren op de KNA [4]. Voor een inventarisatie van alle eisen die aan onderzoek zijn te stellen bieden het formulier PvE (bijlage 1) en de KNA-protocollen met bijbehorende specificaties en leidraden [4] voldoende aanknopingspunten. Omdat in de Leidraad Programma van Eisen, dat beheerd wordt door de SIKB, ook de eisen aan de uitvoering zijn ondergebracht kan dit document dienen als “catalogus” van alle eisen. Dit heeft als voordeel dat in dit rapport volstaan kan worden met de weergave van slechts één document. Opgemerkt wordt dat hoewel voor de protocollen “Bureauonderzoek” en “IVO-overige methoden”, strikt genomen geen PvE vereist is, gemeenten wel degelijk allerlei eisen aan deze typen van onderzoek zullen stellen. Het PvE-formulier - dat deel uitmaakt van de Leidraad - kan dus ook voor deze protocollen dienen als catalogus. In bijlage 1 is het formulier PvE afgebeeld. Ten behoeve van een inventarisatie van eisen is alle toelichtende tekst uit het formulier geschrapt, waardoor ruimte is ontstaan voor drie kolommen. Alle hier ingevoegde tekst is cursief. In de eerste kolom is aangegeven om welke vorm van onderzoek het gaat (bureauonderzoek, IVO-overig of IVO-proefsleuven) en is omschreven of de eisen voldoende geobjectiveerd zijn en waar ze te vinden zijn. In de tweede kolom is aangegeven of de eisen toetsbaar zijn als het een PvE betreft, of dat het rapport toetsbaar is aan de eisen uit het PvE.
Definitieve versie februari 2007
[1 3 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
In de derde kolom is een inschatting gegeven van het expertiseniveau dat vereist is. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader in gegaan. Opgemerkt wordt dat het begrip “eisen” hier ruim is opgevat, ook vermelding van “doel”, “reden”, “resultaten tot dusver uitgevoerd onderzoek” uit het formulier PvE worden hier als eisen opgevat. Vragen over locatiegegevens en basisgegevens zijn gelet op de eenvoud niet betrokken in de inventarisatie van eisen. Het overzicht in bijlage 1 laat een grote groep van eisen zien die aan Bureauonderzoek, IVO-proefsleuven en IVO-overig zijn te stellen. Van deze groep zijn ruim 25 voldoende geobjectiveerd en 17 beslist onvoldoende geobjectiveerd in PvE noch KNA-protocollen. De grootste lacunes bevinden zich op het terrein van de vraagstelling (wat moet worden geprospecteerd en de aanbeveling), en in iets mindere mate bij de veldwerkstrategie, methoden en technieken en uitwerking. In het algemeen zijn eisen aan Bureauonderzoek goed geobjectiveerd, aan IVO-overig redelijk tot matig en aan IVOproefsleuven slecht. Ter toelichting volgt een aantal voorbeelden van eisen aan onderzoek die niet zijn geobjectiveerd: - op welke vindplaatstypen moet de prospectie zich richten? - In hoeverre zijn thema’s uit de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) van toepassing op archeologisch vooronderzoek? - wat dient het dekkingspercentage van proefsleuven te zijn? - welke specialistisch onderzoek moet worden uitgevoerd om de vindplaatsen te kunnen waarderen? - hoeveel grondmonsters moeten worden genomen en uitgewerkt? - welke fysieke criteria mogen gebruikt worden bij de aanbevelingen voor vervolgonderzoek? - op grond van welke criteria worden vindplaatsen bij archeologisch vooronderzoek begrensd? - tot hoever moeten artefacten (anorganisch en organisch) worden uitgewerkt bij IVO-proefsleuven? Het is opvallend en tegelijkertijd verklaarbaar dat juist op de eisen die niet of onvoldoende zijn geobjectiveerd de concurrentie tussen aanbieders zich concentreert. 4.2 Eisen en expertiseniveau In de meest rechtse kolom van het formulier PvE is een inschatting gegeven van de expertise die vereist is om eisen aan onderzoek op te stellen, of rapporten aan de eisen te toetsen. De kwalificaties zijn
Definitieve versie februari 2007
[1 4 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
laag, midden en hoog. Hierbij is getracht aansluiting te zoeken met de bestaande praktijk: de senior-archeoloog sluit aan bij het expertiseniveau “hoog”, de ambtenaar met archeologie in zijn portefeuille bij het niveau “laag” en het “midden” niveau is voorbehouden voor de ambtenaar die zich extra in archeologie heeft geschoold. Bij het expertiseniveau is rekening gehouden met de kennis en vaardigheden die nodig zijn om te controleren of tegemoet gekomen is aan de eisen (“de goede dingen doen”) én of dit op een juiste wijze is gedaan (“de dingen goed doen”). Het is evident dat de expertise om te controleren of op een correcte wijze aan de eisen gevolg is gegeven van een hoger niveau moet zijn dan wanneer alleen maar moet worden nagegaan of rekening met de eisen is gehouden. Er is een duidelijk verband te constateren tussen niet in PvE of KNA geobjectiveerde eisen en hoog expertiseniveau dat vereist is om deze eisen alsnog op te stellen of te toetsen.
Definitieve versie februari 2007
[1 5 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
5 Conclusie en aanbevelingen De archeologische monumentenzorg is bij de gemeentes op zeer uiteenlopende wijze georganiseerd. Tussen de geraadpleegde gemeentes onderling bestaan grote verschillen in de aanleiding van het onderzoek, de wijze waarop de archeologische monumentenzorg is ingebed in de gemeentelijke organisatie, en de mate waarin het archeologiebeleid reeds gestalte heeft gekregen. Het is raadzaam een instrument, dat als doel heeft gemeentes te ondersteunen in het stellen van eisen aan onderzoek en het toetsen van rapporten, aan te laten sluiten bij de documenten die het resultaat zijn van de hoofdonderdelen van het archeologisch proces. Het betreft de volgende documenten: PvE, standaardrapport Bureauonderzoek en standaardrapporten IVO-overig en IVO-proefsleuven. Instrumenten als leidraden (vooraf) en checklists (achteraf) en een eenvoudige beslisboom behoren tot de mogelijkheden. Opgemerkt wordt dat er in het archeologisch veld meerdere checklists circuleren aan de hand waarvan standaardrapporten worden getoetst. Naast de RACM en de EI, beschikken ook diverse provincies en enkele bedrijven over hun eigen versie. Het is zeer aan te bevelen deze checklists te inventariseren en hieruit een algemeen geldende lijst samen te stellen die meer dan nu het geval is aansluit op de laatste versie van de KNA. Verwacht mag worden dat algemeen geldende checklists voor het PvE, het standaardrapport Bureauonderzoek en het standaardrapport IVO in brede kring toepassing zullen kunnen vinden. Naast het gebruik door gemeentes – in eerste instantie de doelgroep - zullen ook particuliere opdrachtgevers ze kunnen gebruiken om in een vroeg stadium te beoordelen of de rapporten van onderzoeksbureaus aan de gemeentelijke eisen voldoen. Dit zal immers de afhandeling van hun (bouw)vergunningsaanvraag aanzienlijk kunnen bekorten. Ook voor de onderzoeksinstellingen zal door het gebruik van een checklist gemakkelijker aan de kwaliteitseisen uit het PvE zijn te voldoen. Gelet op de brede doelgroep die voor de checklists in het verschiet ligt, is het raadzaam het accent niet te leggen bij “wat de archeoloog wil weten” maar wat gemeente en private opdrachtgever in het kader van het project “nodig hebben”. Voor de gemeente zal dit in hoge mate neerkomen op de vraag: “is er voldoende informatie aanwezig voor een goede besluitvorming” en voor de private opdrachtgever:
Definitieve versie februari 2007
[1 6 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
“voldoe ik hiermee aan de eisen van de overheid teneinde mijn bouwsloop- of aanlegvergunning verleend te krijgen”. Momenteel zijn gemeentes zonder eigen archeoloog, voor het stellen van eisen aan onderzoek en het toetsen van rapporten volledig afhankelijk van externe adviseurs. De provincie bekleedt hierin een vooraanstaande rol, gevolgd door private adviseurs en het rijk. Verwacht wordt dat door de nieuwe wetgeving de rol van de provincie zal afnemen. Gemeentes zullen in meerderheid zelf archeologen in dienst nemen om te voorzien in de behoefte aan kennis. Nieuw te ontwikkelen instrumenten zullen rekening moeten houden met deze ontwikkeling. Het formulier PvE, dat deel uitmaakt van de Leidraad Programma van Eisen, geeft een goed overzicht van alle eisen die aan onderzoek zijn te stellen. Een groot deel van deze eisen is echter niet geobjectiveerd. Deze eisen bestrijken verschillende terreinen: de vraagstelling, het veldwerk en de uitwerking. Het betreft tevens eisen waarvoor een hoog expertiseniveau vereist is. De grootste behoefte aan objectiveren van de eisen ligt bij de vaagstelling voor het IVO en bij de strategie en methoden en technieken voor IVO-proefsleuven.
Literatuurlijst 1. Wijziging Monumentenwet 1998, gewijzigd voorstel van wet, versie 4 april 2006, Artikel 38, 39 en 40 2. Verdrag van Valetta, ook wel Verdrag van Malta genoemd, Raad van Europa 1992 3. Beleidsregels opgravingsbevoegdheid, 1 oktober 2001. Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 4. Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1, op 19 juni 2006 vastgesteld door het Centraal College van deskundigen Archeologie (CCvD Archeologie), ondergebracht bij de SIKB te Gouda
Definitieve versie februari 2007
[1 7 ]
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
Bijlage 1: Formulier PvE (SIKB/CCvD) Programma van eisen LOCATIE PROJECT PLAATS BINNEN ARCHEOLOGISCH PROCES o Inventariserend veldonderzoek (IVO) : o Opgraven o Archeologische Begeleiding
OPSTELLER Auteurs
booronderzoek / proefsleuven
Naam, adres, telefoon, e-mail
datum
paraaf
Naam, adres, telefoon, e-mail
datum
paraaf
Projectleider (senior archeoloog) Mede-opsteller(s)
OPDRACHTGEVER
BEVOEGD GEZAG o o o
o
Gemeente Provincie Universiteit Overig / onbekend
(toelichten) ROB (beschermd monument/ projectvergunning/Grote Projecten)
Naam, adres, telefoon, e-mail
(Naam externe beoordelaar) Datum akkoord AMC:
UITVOEREND BEDRIJF / INSTELLING Naam Contactpersoon Telefoon / e-mail
DATUM ONDERZOEK o o
Start Duur
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
datum
paraaf
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
BASISGEGEVENS Projectnaam Provincie Gemeente Plaats Toponiem Gemeente code Kaartblad X – coördinaat Y – coördinaat Kadaster-nr CMA/AMK-status CAA-nr. CMA-nr. ARCHIS-monument-nr ARCHIS-waarnemings-nr CIS-code (onderzoeksmeldingsnummer) Oppervlakte plan- of onderzoeksgebied Huidig grondgebruik
PERIODE(N)
o
vroege prehistorie (paleo/meso/neo) late prehistorie (brons/ijzer)
o
Romeinse tijd
o
middeleeuwen (vroeg/laat/NT)
o
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
COMPLEXTYPE(N)
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
1. Doel en reden van het onderzoek Doel
Reden (ingreep: omvang, diepte) Selectiebesluit
Voor Bureauonderzoek: voldoende omschreven in KNA, zie Protocol Bureauonderzoek, pag. 1
Toetsbaar in PvE Kennisniveau: en rapport laag
Voor IVO-overig en IVOproefsleuven: voldoende omschreven in KNA, zie Protocol IVO, pag. 1 Voldoende geobjectiveerd in PvE voor Bureauonderzoek, IVOproefsleuven en IVO-overig
Toetsbaar in PvE Kennisniveau: en rapport laag
Toetsbaar in PvE Kennisniveau: en rapport laag
Nvt
(alleen na IVO)
2. Resultaten van het tot dusver uitgevoerde onderzoek Administratieve gegevens Bureauonderzoek Uitvoerder Uitvoeringsperiode Publicatie
Voldoende geobjectiveerd in formulier PvE
Toetsbaar in PvE
Kennisniveau: laag
Voldoende geobjectiveerd in formulier PvE
Toetsbaar in PvE
Kennisniveau: laag
Overig onderzoek Uitvoerder Uitvoeringsperiode Uitvoeringsmethode Publicatie
Bewaarplaats van vondsten en documentatie
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
Resultaten: landschappelijke en aardwetenschappelijke context Huidig grondgebruik; (sub) recente ingrepen en verstoringen
Voldoende geobjectiveerd in formulier PvE
Toetsbaar in PvE
Kennisniveau: laag
Toetsbaar in PvE
Kennisniveau: laag-midden
NAP-hoogte maaiveld Fysiek-landschappelijke, geologische, geomorfologische en bodemkundige kenmerken Cultuurlandschappelijke en historisch-geografische kenmerken
Resultaten: perioden en sites Regionale archeologische context
Voldoende geobjectiveerd in formulier PvE
Aard en ouderdom van de vindplaats Gaafheid en conservering (structuren, sporen, vondsten, paleoecologische resten) Begrenzing en oppervlakte van de totale vindplaats (dus ook buiten het plangebied Begrenzing en oppervlakte van (het deel van) de vindplaats binnen het plangebied Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen
Archeologische verwachting op basis van het vooronderzoek Structuren en sporen Artefacten: anorganisch Artefacten: organisch Paleo-ecologische resten Complexiteit
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
Ten behoeve van Bureauonderzoek zijn de eisen voldoende omschreven in de KNA: zie protocol Bureauonderzoek, stap 1.6,spec LS05 Ten behoeve van opgraving: nvt
Toetsbaar in PvE en rapport
Kennisniveau: hoog
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
3. Vraagstelling Onderzoekskader, relatie met NOA, synergie.
Voor bureauonderzoek: nvt Voor IVO-proefsleuven: eisen nergens geobjectiveerd
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Voor IVO-overig: eisen nergens geobjectiveerd Onderzoeksvragen
Toetsbaar in Voor bureauonderzoek voldoende geobjectiveerd: zie PvE en rapport KNA, protocol Bureauonderzoek en specs
Kennisniveau: laag-midden
Momenteel Voor IVO-proefsleuven: eisen niet toetsbaar aan wat moet worden geprospecteerd nergens geobjectiveerd
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Voor IVO-overig: eisen aan wat moet worden geprospecteerd nergens geobjectiveerd
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
Momenteel niet toetsbaar
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
Aanbevelingen
Beperkingen
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
Aansluitend op bureauonderzoek: eisen waaraan aanbeveling ”wel of geen vervolgonderzoek” moet voldoen nergens geobjectiveerd
Momenteel niet toetsbaar
Aansluitend op IVO-overig: eisen waaraan aanbeveling “wel of geen vervolgonderzoek” moet voldoen nergens geobjectiveerd
Momenteel niet toetsbaar
Aansluitend op IVOproefsleuven: eisen waaraan aanbeveling “wel of geen vervolgonderzoek” moet voldoen nergens geobjectiveerd
Momenteel niet toetsbaar
Zie onder vraagstelling
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
4. Veldwerk Strategie
Toetsbaar in Voor bureauonderzoek voldoende geobjectiveerd: zie PvE en rapport KNA, protocol Bureauonderzoek en specs
Kennisniveau: laag-midden
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel gedeeltelijk geobjectiveerd gedeeltelijk toetsbaar in KNA, protocol IVOproefsleuven en bijbehorende specs. Leidraad ontbreekt
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Voor IVO-overig: eisen voldoende geobjectiveerd in KNA, protocol IVO-overig en bijbehorende specs en leidraad
Toetsbaar in PvE en rapport
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Fysisch-geografisch onderzoek
Nvt
Methoden en technieken
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel gedeeltelijk geobjectiveerd gedeeltelijk in KNA, protocol IVOtoetsbaar proefsleuven en bijbehorende specs. Leidraad ontbreekt
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Structuren en grondsporen
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel niet toetsbaar niet geobjectiveerd in KNA
Artefacten: anorganisch
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel niet toetsbaar niet geobjectiveerd in KNA,
Artefacten: organisch
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel niet toetsbaar niet geobjectiveerd in KNA
Paleo-ecologische resten
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel niet toetsbaar niet geobjectiveerd in KNA
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog Kennisni-veau voor stellen eisen en toetsen: hoog Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Beperkingen
Voor Bureauonderzoek en IVO niet van toepassing
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
5. Uitwerking en conservering Analyse fysische-geografie
Nvt
Structuren en grondsporen
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel gedeeltelijk geobjectiveerd gedeeltelijk in KNA, protocol IVOtoetsbaar proefsleuven en bijbehorende specs. Leidraad ontbreekt
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Artefacten: anorganisch
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel niet geobjectiveerd in KNA niet toetsbaar
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Artefacten: organisch
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel niet geobjectiveerd in KNA niet toetsbaar
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Paleo-ecologische resten
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel niet geobjectiveerd in KNA niet toetsbaar
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Beeldrapportage (objecttekeningen, foto’s, kaarten, e.d.)
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel niet geobjectiveerd in KNA niet toetsbaar
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Conservering geselecteerd materiaal (zie CvAK-leidraad nr. 1)
Voor IVO-proefsleuven: eisen Momenteel niet geobjectiveerd in KNA niet toetsbaar
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Beperkingen
Voor Bureauonderzoek en IVO niet van toepassing
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
6. Eindproduct: rapportage en deponering Te leveren product Inhoud eindrapport
Toetsbaar in rapport
Kennisniveau voor toetsen: laag
Voor IVO-proefsleuven: eisen Toetsbaar in rapport voldoende geobjectiveerd in KNA, protocol IVOproefsleuven en bijbehorende specs
Kennisniveau voor toetsen: laag
Toetsbaar in rapport
Kennisniveau voor toetsen: laag
Toetsbaar
Kennisniveau voor toetsen: laag
Voor bureauonderzoek: eisen voldoende geobjectiveerd in KNA, protocol Bureauonderzoek en specs
Voor IVO-overig: eisen voldoende geobjectiveerd in KNA, protocol IVO-overig en bijbehorende specs en leidraad Verschijning en oplaag eindrapport
Nvt
Deponering
Voor IVO-proefsleuven en IVO-overig: eisen voldoende geobjectiveerd in betreffende protocollen KNA, en bijbehorende specs
Beperkingen
Voor Bureauonderzoek en IVO niet van toepassing
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
7. Randvoorwaarden Personele randvoorwaarden Voor Bureauonderzoek en Ivo Toetsbaar in voldoende geobjectiveerd rapport en dagrapporten Uitvoeringsperiode en opleveringstermijn veldwerk
n.v.t
Uitvoeringscondities veldwerk
n.v.t
Kwaliteitsbewaking, toezicht, overleg en evaluatie
n.v.t.
Selectieprocedure tijdens het veldwerk (i.h.b. bij archeologische begeleiding)
n.v.t.
Uitvoeringsperiode uitwerking; opleveringstermijn (concept)eindrapport
n.v.t.
Termijn overdracht van vondsten, monsters en documentatie
n.v.t.
Procedure toetsing eindproduct door bevoegd gezag
n.v.t.
Kennisniveau voor toetsen: laag
8. Wijzigingen na evaluatie Wijzigingen tijdens het veldwerk
Voor IVO-proefsleuven en IVO-overig: eisen voldoende geobjectiveerd in betreffende protocollen KNA, en bijbehorende specs
Procedure van wijziging na de evaluatiefase van het veldwerk Procedure van wijziging tijdens uitwerking en conservering
Voor Bureauonderzoek en IVO niet van toepassing
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
Voor Bureauonderzoek en IVO niet van toepassing
Kennisniveau voor stellen eisen en toetsen: hoog
Stellen van eisen aan archeologisch onderzoek en toetsen onderzoeksrapporten
9. Literatuur en bijlagen Literatuur Lijst van bijlagen
Bijlage 1: Formulier PvE SIKB/CCvD
Voor Bureauonderzoek, IVOproefsleuven en IVO-overig: eisen voldoende geobjectiveerd in betreffende protocollen KNA, en bijbehorende specs
Toetsbaar in rapport
Kennisniveau voor toetsen: laag- midden