Steengoed! Historische bouwmaterialen in Gouda
Steengoed! Historische bouwmaterialen in Gouda
INHOUD pag.3 pag. 15 pag. 18-19 pag.36 omslag
Inleiding Wandelroute Stadsplattegrond Verantwoording Sponsors
COLOFON Steengoed! Historische bouwmaterialen in Gouda is een uitgave van de Stichting Open Monumentendag Gouda, ter gelegenheid van de twaalfde Open Monumentendag op 12 september 1998. Tekst/redactie
Henny van Dolder-de Wit en Henkjan Sprokholt (Gisterra Advies, Gouda)
Foto's
Henkjan Sprokholt (Gisterra Advies, Gouda), tenzij anders vermeld
Stadsplattegrond
Harm Olthof (Gisterra Advies)
Prepress en druk
Drukkerij Verzijl BV Gouda/Schoonhoven
Oplage
1 e druk 1000 exemplaren (aug. 1998)
ISBN
90-7 4878-06- 7
Verkrijgbaar bij
VVV Gouda, Markt 27, 2801 JJ Gouda en de plaatselijke boekhandel
Afbeelding voorzijde: H. en J. Roodbol aan het werk in de steenhouwerij Achter de Kerk in 1952 (foto Streekarchiefdienst Hollands Midden/Adelmund Rotterdam)
Niets uit deze uitgave mag openbaar gemaakt worden en/of verveelvoudigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, dan na overleg met de Stichting Open Monumentendag Gouda, Postbus 1086, 2800 BB Gouda. Stichting Open Monumentendag heeft getracht de auteursrechten op de gebruikte foto's volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de stichting.
In deze reeks zijn reeds verschenen: Gouda Monumentaal Gouda Waterstad (waterstaatkundigemonumenten} Gouda Restaureert Gouda, het Tolhuis en zijn omgeving Gouda: stad van kerken, kapellen en torens Jongere bouwkunst in Gouda Gouda en haar markten Gouda graaft (archeologieen bouwhistorie} Gouda in volle vaart (monumenten van verkeer en vervoer) Gouda in touw (bedrijfsmonumenten) Van pechvogel tot bolleboos (onderwijsinstellingen)
2
1 e druk 1987, 2e druk 1988 1 e druk 1988 (uitverkocht) 1 e druk 1989, 2e en 3e druk 1991 1 e en 2e druk 1990, 3e druk 1992 1e druk 1991 1e druk 1992 1e druk 1993 1e druk 1994 1e druk 1995 1e druk 1996 1e druk 1997
Inleiding De eerste steen Het jongste boekje ter gelegenheid van Open Monumentendag Gouda gaat over historische bouwmaterialen. De eerste woorden ervan zijn gewijd aan een steen. Aan de eerste steen om precies te zijn. Niet de eerste steen die ooit gebakken of gemetseld is, maar de eerste steen die wij leggen bij de start van bouwwerkzaamheden. Eerstesteenleggingenen de bijbehorende feestelijkheden kennen een geschiedenis die teruggaat tot in de oudheid. De start van bouwwerkzaamheden --~w=e~r~d~toen net zo bijzonder gevonden als nu. Onder prehistorische woningen worden af en toe de resten van bouwoffers gevonden. Een deel van een feestmaal werd geofferd aan de goden en de gecremeerde resten werden begraven onder de drempel of een andere belang- ---rijkeplek-in-t=tetgebouw. Als een bouwotterverpakt-werd- in een lap leer of in een aardewerk pot, vinden archeologen de resten nog wel eens terug. Pas in de late Middeleeuwen ging men over tot eerstesteenleggingen met gedenkstenen. De oudst bekende van ons land is die van het koor van de Bossche SintJan in 1280. Ruim tweehonderd jaar· later, in 1485, gebeurde iets vergelijkbaars in de Goudse SintJanskerk: toen werd in een van de pilasters in het koor de tekst 'Int Jaer ons He_n m.cccc.lxxxv' gehakt. In de rekeningen die van de bouw bewaard zijn gebleven, · worden de soms aanzienlijkekosten voor het bij dergelijke gelegenhedenonvermijdelijkebier verantwoord. Dat laatste is meteen onze garantie dat de traditie zich nog in lengte van jaren zal voortzetten. Niemand laat zich een feestje door de neus boren, ook al kiezen opdrachtgevers tegenwoordig vaak voor het slaan van een eerste paal als symbolisch startsein van bouwwerkzaamheden. Hout Voor we aan andere stenen toekomen, moeten we nogmaals vele eeuwen terug. We wagen ons in het zompige Goudse landschap van veen en klei. Het niet al te behaaglijke Nederlandse klimaat dwong de aanvankelijk weinig talrijke bewoners tot het bouwen van degelijke onderkomens tegen kou, wind en neerslag. Natuursteen was in onze streken evenwel niet voor handen en de kennis van het steenbakken, ooit door de Romeinen geïntroduceerd, was na hun vertrek weer verloren gegaan. Tot ongeveer 1200 gebruikten de bewoners daarom de bouwmaterialen die ze ter plekke aantroffen. Dat waren vooral tientallen houtsoorten, waaronder els, wilg, iep en eik. De eerste bewoners hadden de bouwplaatsen nog voor het uitkiezen. Favoriet waren uiteraard de stevige kleiboorden van de IJssel en de Gouwemonding, maar ook het veen was plaatselijk goed bewoonbaar. Grote delen ervan staken toen nog. meters boven het waterpeil van de rivieren uit en liepen zelden of nooit onder, al was het grondwaterpeil er natuurlijk wel hoog. Met takken, twijgen en riet werden huis en erf zo nodig beter begaan-
Een Holländervlot op de Rijn op weg naar Dordrecht in 1785. Gravure van K.F. Bendorp.
baar gemaakt. Dikke palen en balken vormden het skelet van de eerste behuizingen. Funderingen waren nog niet nodig, want de meeste palen bleven op kleef in de klei steken. Was fundering wel nodig, dan werd elke paal afzonderlijk gefundeerd met een groot blok steen, een zogenaamde poer. De wanden van gevlochten twijgen werden winddicht gemaakt met leem. Het dak was in de meeste gevallenvan riet of stro en de vloeren van leem. Een open vuur in het midden van de ruimte diende als kookgelegenheid en verschafte warmte. De rook ontsnapte via een opening in het dak of in de top van de gevel. Soms trof men op het dak een zogenaamd rookluik aan dat naar believenkon worden geopend of gesloten. Tot voor kort was van de oudste bebouwing in en om Gouda niets bekend. In 1996 werd bij een opgraving in de Oostpolder in Schieland een dertiende-eeuwse boerderij van elf bij achttienmeter opgegraven. Twee rijen van zeven palen van dertig centimeter dik droegen het dak. Op één eiken exemplaar na waren alle palen van elzenhout. Al het bouwmateriaal is vrijwel zeker in de directe omgeving gekapt. De wanden waren van gevlochten twijgen gemaakt en de vloeren van aangestampte klei. In de stal lagen houten vlonders om te voorkomen dat het vee de zachte grond vertrapte. Ook een deel van het erf nabij de stal was verstevigd met vlechtwerkmatten. Opmerkelijk is de vondst van drie planken van naaldhout. Naaldbomen kwamen in de Middeleeuwen niet voor in ons land en de planken moeten dus zijn aangevoerd. De dichtstbijzijnde stad waar in die periode veelvuldig naaldhout werd gebruikt in de bouw, is Utrecht.
3
Drie brievenbussen.
Hardstenen brievenbus van Oosthaven 6. Zandstenen brievenbus van Jeruzalemstraat.
In de dertiende en veertiende eeuw ontwikkelde zich in de steden langzaam maar zeker het stadshuis met zijn eiken houtconstructie. Gouda betrok het hout voor al het timmerwerk aanvankelijkuit de bossen rond de stad. Dat gebeurde voor het laatst na de stadsbrand in î 361. Stadsheer Jan van Blois gaf toen toestemming het laatste stuk van het Goudse Bos te kappen voor het herstel van de stad. Al te veel moeten we ons van dat hout niet voorstellen,want het open bos bij Gouda zal vooral krom hout geleverd hebben, geschikt voor gekromde jukken, korbelen en scheepsspanten. Voor lange rechte eiken balken en planken moest men een beroep doen op het hout uit de veel donkerder Duitse bossen, waar de bomen kaarsrecht omhoog naar het licht groeiden. Toen de laatste Hollandse bossen verdwenen waren, was men volledig op houtimport aangewezen. Hout uit Duitsland werd in de vorm van vlotten vervoerd over de Rijn. Deze Holländervlotten konden reusachtige afmetingen krijgen en telden dan een bemanning van soms wel duizend man, waarvan de helft roeide. Op de vlotten stonden complete dorpjes en tentenkampen. Al het hout was van merktekens voorzien die de uiteindelijke bestemming aangaven. Echte stapelplaatsen, waar de houthandel zich concentreerde, waren Dordrecht, Amsterdam en Deventer.Later kwam ook de Zaanstreek sterk op. In een stad als Dordrecht werd het hout verzaagd en verhandeld. Er waren daarnaast ook lokale
4
Koperen brievenbus van Oosthaven 67.
centra, waaronder het naburige Schoonhoven. De houten constructie van een huis werd vooraf op een timmerwerf gemaakt. De eiken onderdelen werden genummerd en als de fundering klaar was, werd achter elkaar het ene onderdeel na het andere op zijn plaats gehesen. In oude kapconstructies zien we nog vaak telmerken die aangaven wat bij elkaar hoorde. Andere soorten loofhout hebben niet zo'n betekenis gehad voor de bouw als eiken. Beukenhout bijvoorbeeld is weliswaar hard, maar heeft een neiging tot kromtrekken en is niet erg weerbestendig. Het is dan ook opmerkelijk dat we in Gouda in î 437 beukenhout tegenkomen bij de bouw van een brug. Iepenhout heeft als gunstige eigenschap dat het hard, maar vooral taai is. Toch is het weinig gebruikt als constructiehout omdat het gevoelig is voor houtworm. Eveneenstaai is essenhout dat zich uitstekend leent voor onderdelen van molenwieken en net als beuken voor gereedschap. Wilgenhout is eerder buigzaam dan taai en bovendien zacht. Het is door de eeuwen heen voor tal van doeleinden gebruikt, maar meer voor timmerwerk dan voor constructies. Ook elzenhout, dat in de natte omgeving van Gouda goed gedijt, is buigzaam. Het bereikt echter geen grote dikte en kent daarom een beperkt aantal toepassingen, namelijk steigerwerk en funderingen. Esdoornhout of ahorn is veel gebruikt voor betimmeringenen parket. Het hout van de populier is niet geschikt voor de bouw, ten-
zij voor de klompen van de timmerman. Maar zelfs dan heeft wilgenhout, dat beter kou en vocht weert, de voorkeur. In het begin van de Tachtigjarige Oorlog stagneerde de aanvoer van het toch al schaarse eikenhout uit het achterland en houtkopers beklaagden zich over de terugloop van de houthandel. Rond 1600 en vooral tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) schakelden zij daarom over op de import van grenenhout uit Scandinavië en de Baltische staten. Tegelijkertijd trad een essentiële bouwkundige verandering op. Het zware eiken houtskelet waartegen of waartussen de muren_van hout, leem of baksteen geplaatst werden, werd vervangen door dra-
genge muren van baksteen. In balkgaten in die muren werden de uiteinden van de minder-dlkké grenen vloerbalken opgelegd. Overigens verwisselden de Hollandse houtkopers de namen voor vuren en grenen: het hout dat Lo de__MLc:Jd_eleeuw~n overeenkornstiq de_ Scandinavische benaming als 'vuyren' was aangeduid, staat sinds de zeventiende eeuw als 'grenen' te boek. Grenenhout kreeg in de eerste helft van de zeventiende eeuw meestal een geschilderde afwerking om de 'goedkope' kwaliteit ervan aan het oog te onttrekken. Tropisch hardhout werd vóór 1900 spaarzaam gebruikt. Zo kende men ebbenhout uit landen als Sri Lanka (Ceylon), India en Nederlands Indië (Indonesië). Het is een donkere en duurzame houtsoort die in zeer onregelmatige afmetingen geleverd wordt. Het is behalve voor meubelen en muziekinstrumenten gebruikt voor betimmeringen. Ook teakhout of djati werd al eerder uit koloniale gebieden geïmporteerd en zelfs gekweekt op plantages, maar een echt grote omvang kreeg de toepassing van hardhout pas tussen ruwweg 1900 en 1940. Teak werd toen door architecten van de Jugendstil, de Amsterdamse School en de art deco veel gebruikt voor winkelpuien, deuren en betimmeringen. Door de komst van de grote oceaanreuzen kwam het toen in steeds grotere hoeveelhedenen soms zelfs als ballast naar ons land. De bron, Java en Zuidoost-Azië waar de Tectona Grandis groeit, werd echter onbereikbaar door de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende onafhankelijkheidsstrijdvan Indonesië.Veel hout dat tegenwoordig als teak verkocht wordt, verdient die naam overigens niet, zoals lroko, Bankirai, Yang teak, Rhodesianteak en Borneo teak. Ze zijn niet alleen uit andere gebieden, maar ook van andere boomsoorten afkomstig. In Nederlandse bouwwerken treffen we vooral het Javaanse teak of djati aan. Natuursteen Het gebrek aan natuur- en baksteen maakte dat in het westen van ons land tot de twaalfde eeuw vrijwel alles, zelfs kerken en kastelen, van hout en andere natuurlijke materialen gebouwd werd. Verdedigingswerkenbestonden uit grachten, opgeworpen grond en houten palissades. Maar er waren ook al heel vroeg uitzonderingen.Zo vestigde menige machthebber zich in een van de talloze Romeinse ruïnes in ons landschap, zoals de bisschop
_
Zandstenen decoratie aan Markt 74. Sterk rode verkleuring van de ijzeroxidein de steen.
van Utrecht in het verlaten fort Trajectum. Andere ruïnes werden als steengroeve gebruikt door naburige steden, zoals het Romeinsefort Matilo door Leiden. Vandaar dat we in de oudste stenen bouwwerken van ons land soms spo/ia of geroofde bouwfragmenten aantreffen. Daarnaast werd in de elfde en twaalfde eeuw ook tufsteen en trachiet uit het Duitse Eifelgebergte geïmporteerd. In de directe nabijheid van Gouda ontbraken grote Romeinse ruïnes evenwel. Het fort in Alphen aan den Rijn lag te ver weg en was bovendien al vele eeuwen bij Alphenaren in gebruik voordat er van Gouda zelfs maar sprake was. Voor de import van natuursteen zal Gouda in het begin te onbetekenend geweest zijn. De eerste gebouwen van Gouda zullen dan ook allemaalvan hout zijn geweest. Dat geldt waarschijnlijkook voor de eerste kerk en de eigendommen van de stadsheren. In de veertiende eeuw kwam in het westen van Nederland de import op gang van wit arduin, een Belgische kalksteensoort uit de groeven bij Gobertange en Lede in de omgeving van Brussel. Met de aanvoer van de vaak al bewerkte steen nam ook de invloed van de Vlaamsearchitectuur in Holland en Zeeland sterk toe. Daarnaast werd een drietal donkere harde kalksteensoorten toegepast, namelijk blauwzwarte steen uit
5
Doornik, blauwgrijze tot blauwzwarte kalksteen uit Namen en zogenaamde hardsteen uit de Belgische provincies Namen en Luik. Doornikse en Naamse steen bevatten geen fossielen en verweren zilvergrijs. Ze zijn minder vaak toegepast dan hardsteen. Hardsteen is een term die voor bijna elke steensoort is gebruikt en in oude geschriften soms bijna hetzelfde betekent als natuursteen. In Gouda komen we de term bijvoorbeeld tegen voor zowel het witte arduin van het Stadhuis als de Bentheimer zandsteen van de Waag. In werkelijkheid is hardsteen een blauwzwarte kalksteensoort die fossielen bevat. Bij verwering wordt de steen grijs en steeds grofkorreliger. Een verse breuk stinkt naar rotte eieren. Deze drie kalksteensoorten en vooral hardsteen vinden we vandaag de dag nog veel terug in stoepranden, bestrating, sluiswanden, stoeppalen, dorpels, grafstenen, gevelstenen, plinten, winkelpuien en geveldecoraties. In de grafboeken van de vijftiende-eeuwse Sint-Janskerk is regelmatig sprake van een Blauwe Dorpel. Dat is waarschijnlijk een hardstenen drempel of traptrede geweest die de grens markeerde tussen schip en koor van de toenmalige kerk. In de vijftiende eeuw won de import van okergele zandsteen uit Bentheim, net over de grens bij Enschede, aan betekenis. Toen de Belgische groeven langzaam maar zeker uitgeput raakten en in de zestiende eeuw de Zuidelijke Nederlanden door het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog onbereikbaar werden, werd Bentheimer zandsteen een aantrekkelijk alternatief. In 1602 bijvoorbeeld reisde steenhouwer Unico Cardon naar Hardenberg om steen in te kopen voor de bovenste geleding van de toren van de Sint-Janskerk. Al spoedig was deze 'Bentemer steen' de meest verwerkte soort. Vanaf 1646 hadden de Hollanders zelfs alle groeven in het Duitse Gildehaus in pacht. Er kan nogal wat ijzerverontreiniging in Bentheimer zandsteen zitten die de steen rood doet verkleuren. Ook bij brand kleurt de steen rossig. Dat de steen desondanks vooral bekend is om zijn zwarte verweringskleur is te danken aan stof en roet dat zich in de loop der eeuwen op de steen heeft vastgezet. Deze zwarte korst mag nooit verwijderd worden, want hij heeft zich met het bindmiddel van de steen verbonden en vormt een beschermende laag. Bentheimer steen is uitermate weerbestendig totdat men die buitenste laag, die zich maar éénmaal vormt, verwijdert. De zwarte kleur hoort dus gewoon bij de geschiedenis van het monument en zijn omgeving. Onze zwarte kerktoren en dito Waag zijn stille getuigen van de honderden vuren van bakkers, potters, pijpenmakers en andere ambachtslieden die hier eeuwenlang hebben gebrand. In de zestiende eeuw werd het assortiment nog uitgebreid met Obernkirchener zandsteen dat zich van Bentheimer onderscheidt door een nog grotere duurzaamheid, een fijnere korrel en een grijsgele kleur die bruingrijs verkleurt. Deze steen laat zich nog beter bewerken en leent zich goed voor verfijnd decoratiewerk, zoals dat van het bordes van het stadhuis. In reke-
6
ningen en oude geschriften komen we het tegen onder namen als Bremer, Weser of Bockeberger steen. Marmers en albast zijn vanaf de Middeleeuwen bijna uitsluitend gebruikt in interieurs vanwege hun hoge prijs en hun kwetsbaarheid. Vanaf de zeventiende eeuw worden ze op iets grotere schaal geïmporteerd, maar pas met de komst van de spoorwegen komt dit materiaal in grotere hoeveelheden naar ons land. Hetzelfde verhaal gaat op voor graniet. De granieten veldkeien die hier in de laatste ijstijd zijn achtergebleven, waren al wel gebruikt voor de bouw van hunebedden, Friese kerken, plaveisel en dijkverzwaring. Echt populair werd graniet na 1889 toen men het machinaal kon slijpen en polijsten voor de bekleding van plinten en winkelpuien. De toepassing van natuursteen in de bouw is in ons land altijd het privilege van welgestelde personen en instellingen als de adel, de kerk, de overheid, notabelen en banken gebleven. Maar ook dan werd natuursteen vaak nog gecombineerd met baksteen. Het bekendst zijn de speklagen, waarbij een witte laag natuursteen een aan-
tal lagen rode baksteen afwisselt. Ook ogenschijnlijk massief natuurstenen muren zijn in werkelijkheid alleen maar met natuursteen bekleed, het zogenaamde parement, en hebben een veel goedkopere bakstenen kern. Verder is natuursteen veel toegepast voor decoratieve details, zowel binnen als buiten. Hoe groter het percentage natuursteen, hoe groter de demonstratie van die rijkdom. Nog zeldzamer was de toepassing van natuursteen dat van heel ver weg kwam. Grote stukken marmer, zoals dat van het reliëfvan de Waag, werden uiterst zelden toegepast en getuigen van een enorm prestige. Met de komst van de spoorwegen was dit soort exotische steensoorten makkelijker te importeren en vanaf 1840 treffen we dan ook veel vaker Franse kalksteen, Italiaans marmer en Scandinavisch graniet aan. Het ontbreekt ons hier aan ruimte om het onderwerp natuursteen uitvoeriger te behandelen. Veel soorten, toepassingen en aspecten zijn daarom noodgedwongen buiten beschouwing gelaten, maar één aspect willen we nog noemen. Natuursteen kwam zelden in ruwe blokken naar de bouwplaats om daar op maat en in model gehakt te worden. Men bestelde al in de groeve kant-enklare bouwelementen als zuilen, pinakels, schouwen et cetera. De onderdelen ervan werden genummerd, verscheept en na plaatsing hoefde een steenhouwer er alleen nog de laatste hand aan te leggen. Kerkgebouwen kunnen daardoor op onderdelen grote gelijkenissen vertonen, hoewel de onderlinge afstand soms groot is. Ook zien we soms te/merken. Daaraan konden de bouwers aflezen in welke volgorde de onderdelen van het geleverde bouwpakket in elkaar moesten worden gezet. Baksteen Steen kun je delven, maar steen kun je ook maken. En daar hoeft niet eens altijd een oven aan te pas te komen, want in vroegste tijden bakte men de 'stenen' gewoon in de zon (o.a. Mesopotamië). Niet alleen in de vroegste tij-
den trouwens, want nog in de negentiende eeuw was er in Uden een fabriekje van dergelijke zonstenen of adobes. Ze werden gebruikt voor de bouw van binnenmu-
ren. Met de techniek van het steenbakken raakten de bewoners van ons land pas aan het eind van de twaalfde eeuw weer vertrouwd. De kennis daarvan, al eerder verspreid door de Romeinen, kwam dit keer uit het noorden, van monniken uit Deense en Noord-Duitse kloosters. Vandaar dat de vroegste bakstenen kloostermoppen worden genoemd. Hun formaat was enorm omdat het werd aangepast aan dat van de nog veel gebruikte blokken tufsteen. Aanvankelijkwerden bakstenen toegepast van wel meer dan dertig centimeter grootte, ook in Gouda. Ter vergelijking: een moderne fabriekssteen meet 21,5 centimeter. In Gouda zijn bij een opgravingaan de Keizerstraatin 1993 uitzonderlijkebakstenenopgegraven die in de wandelrouteaan de orde zullen komen. De meeste baksteen in Goudse gebouwen van vóór 1900 is in de omgeving van Gouda gebakken. Voor de bouw van het kasteel aan de IJssel werd speciaal een steenoven gebouwd, al werd er ook wel baksteen aangevoerd, zoals een partij van 300.000 stenen uit Montfoort in 1386 die 'sonderlinghe groot steen is ende goet'. Maar gaandeweg ontwikkelde zich op de oevers van de Hollandse IJssel in de veertiende eeuw een eigen Goudse baksteenindustrie. Een bekend Gouds tichelwerk, zoals een steenbakkerij vroeger genoemd werd, stond in het Buurtje. De ijsselsteen of Goudse steen is gemakkelijk te herkennen aan de gele kleur en het formaat. Van de oudste exemplaren is de klei minder goed gemengd en is de kleur nog geel en rood. Kalkrijke klei bakt namelijk geel en ijzerhoudende klei rood. Toen duidelijk werd dat bij grote steenformaten eerder krimpscheuren optraden, maakte men de afmetingen kleiner. In Gouda begon dat proces al vroeg, in de eerste helft van de veertiende eeuw. In het midden van de zestiende eeuw is de lengte van de Goudse steen al gekrompen tot een centimeter of negentien. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam elders in Nederland de machinale productie van baksteen op gang, waarbij een strengpers werd gebruikt. Deze snijdt met een draad een lange homp klei in plakken ter grootte van een steen. Wanneer tevens doorlopende gaten in het kleibrood zijn geperst, levert dat een zogenaamde verblendsteen op. De gaatjes gaan de vorming van krimpscheurtjestijdens het droogproces tegen en er ontstaat een gladde steen die vooral bij Jugendstil architecten erg gewild was. De kleuren zijn meestal helder rood en geel, maar verblendsteen laat zich ook goed glazuren in allerlei kleuren. Vooral voor de architecten van de Nieuwe Zakelijkheid, tegenwoordig het Nieuwe Bouwen genoemd, werden steeds dunnere en langere stenen geproduceerd. De eigenzinnige Dudok gebruikte voor zijn Hilversumse raadhuis zelfs stenen van wel 25 centimeter lengte in plaats van het gangbare formaat van 21,5. Bovendien waren ze niet 5,2 maar slechts 3,5 centimeter dik.
Aan de ijsselsteengingen al deze ontwikkelingen voorbij. Een eerste tegenvaller was het 'Kinderwetje' van 1874 dat paal en perk stelde aan de kinderarbeid op de steenplaatsen. De wet werd nog eens aangescherpt door de eerste Arbeidswet van 1889. De genadeslag was de Woningwet van 1900. Deze wet moest de misstanden in de bouw die inmiddels een aantal noodlottige instortingen tot gevolg hadden gehad, tegengaan. De ijsselsteen voldeed echter niet aan de eisen die de wet stelde. Onder andere werd een minimale muurdikte voorgeschreven en het formaat van het steentje bleek daarvoor ongeschikt. Grotere stenen bakken lukte kennelijk niet, of men heeft het misschien wel nooit geprobeerd. Een aantal bakkerijen leefde nog enige tijd van de productie van harde gele klinkers voor bestratingswerk, maar al spoedig kwam ook daaraan een einde. De Goudse en Gouderakse bakkerijenwaren kansloos tegen de steeds verder mechaniserendeconcurrentie. Niet echt baksteen, omdat van een bakproces geen sprake is, is kalkzandsteen. De naam wordt ten onrechte nogal eens gebruikt om natuursteen aan te duiden. Het gaat om een lichtgrijze steen, gemaakt van een geperst mengsel van kalk en zand. De steen is in ons land vanaf ongeveer 1900 toegepast en komt ook in zwart en rozerood voor. Jugendstil architecten pasten hem wel toe voor buitenwerk; maar tegenwoordig wordt hij vrijwel uitsluitend voor binnenmuren gebruikt. Enigszins vergelijkbaar zijn de grauwe betonstenen die tegenwoordig ook in andere vormen (patioblokken en dergelijke) en kleuren te krijgen zijn. De stenen worden gemaakt van een betonmengsel zonder al te grove toeslagmaterialen. Ook wanden van gipsblokken of gipsplaat hebben hun voorlopers gehad. In de negentiende eeuw kende men al de Brabantse wand. Dergelijkewanden van stuc op riet werden aanvankelijk met de hand op een raamwerk van stijlen, regels en latten gemaakt, maar al in de vorige eeuw kon men kant-en-klare bouwblokken van riet en stuc kopen die men met een stuclaagje kon afsmeren en behangen. Dakbedekking Op het platteland, en in de eerste eeuwen ook in de stad, bepaalden riet en stro het aanzien van de daken. Naarmate de steden groter werden en dichter bebouwd, werden de stadskeuren met het oog op rampzalige stadsbranden steeds strenger. In Gouda werd bijvoorbeeld subsidie gegeven op het aanbrengen van een 'hard dak'. Speciale opzichters moesten de daken. controleren, want ook toen waren er al lieden die wél de subsidie opstreken, maar alleen dat deel van het dak verhardden dat vanaf de straat zichtbaar was en niet maalden om het grote risico dat zijzelf en anderen daardoor liepen. In het begin van de zestiende eeuw werd door de magistraat bepaald dat de nog altijd talrijke weke daken met leem dienden te worden ingesmeerd om de brandbaarheid te verminderen. Tegenwoordig vinden we nog een flink aantal rieten daken aan de BloemendaalseWeg.
7
Intacte middeleeuwse
kap met oude Hollandse pannen op de hoek van de Westhaven en de Korte Noodgodsstraat.
Lei is voor ons land de oudste en meteen ook duurste vorm van harde dakbedekking. Lei zien we daarom alleen toegepast op representatieve gebouwen. In Nederland worden twee typen leien toegepast: schubvormige rijnleien en rechthoekige maasleien. De schubvormige leien kwamen vooral uit Duitsland en Luxemburg. De daken zijn doorgaans enkel gedekt, wat wil zeggen dat de leien elkaar niet zo veel overlappen dat op alle plaatsen een dikte van twee leien bereikt wordt. Rechthoekige leien kwamen uit Groot-Brittannië, Spanje en Frankrijk, maar ook uit Duitsland, België en Luxemburg. Bij dit type is meestal sprake van dubbele dekking wat erop neerkomt dat het dak overal tenminste twee leien dik is. Tijdens en na de Tachtigjarige Oorlog week men voor de import van lei noodgedwongen uit Engeland (Devon), via de havenplaats Salcombe. In de bouwrekening van de Waag vinden we in 1668 daarom de aankoop van '25.000 salcomse leijen' geboekt. Ons land kende twee grote stapelplaatsen voor leien: Dordrecht en Deventer. Gouda betrok zijn leien vrijwel uitsluitend van de Dordtse stapel waar tot in de zeventiende eeuw alleen maasleien (scaelgen) verhandeld werden. De aankoop van 19.000 Rijnse leien voor het dak van de Sint-Janskerk in 1705 wordt dan ook expliciet vermeld in de rekeningen. Vooral in West-Nederland kwamen in de Middeleeuwen
8
naast leien de goedkopere daktegels of leipannen voor. Dit waren platte, rechthoekige tegels van rood aardewerk met een dikte van anderhalftot twee centimeter.Ze lieten zich als maasleienverwerken en waren soms voor de helft geglazuurd. Een vermaard productiecentrum was Utrecht. Of ze ook in Gouda zijn vervaardigd, is niet bekend, maar wel dat ze hier in groten getale zijn toegepast. In de collectie van de Archeologische Vereniging Golda komen verschillende complete exemplaren voor. Later werd de daktegel verdrongen door de gegolfde dakpan en thans zijn er in ons land geen oude daken met daktegels meer bekend. De daktegel beleefde nog wel een kort tweede leven rond 1900 onder invloed van de Jugendstil en de chaletstijl. De golfpan ontwikkelde zich vanaf ongeveer 1500 en waarschijnlijkgaat het hier om een Nederlandsevinding. De eerste vermelding van pannen is toevallig een Goudse en dateert van 1534. In het begin van de zeventiende eeuw, toen vooral in het westen vrijwel uitsluitend met golfpannen werd gedekt, is veelal sprake van Hollandse pannen. Gebakken golfpannen zijn rood of zwart, afhankelijkvan de ovenatmosfeer.Laat men zuurstof in de oven toe, dan bakt de pan in een oxiderend milieu rood. Onttrekt men daarentegen door extra rookontwikkeling in de oven alle zuurstof, dan krijgen de ijzerdeeltjesin de klei niet de kans rood te oxideren. De
pannen blijven dan zwart. Gesmoorde of blauwe pannen noemt men dat. Utrecht was een groot productiecentrum van dakpannen en ook de blaauwe Woerdense
pannen genoten bekendheid. Dakpannen komen ook geglazuurd voor in de kleuren geel en groen en uiteraard rood en zwart. Glazen golfpannen, in gebruik als dakraam, zijn sedert de vorige eeuw bekend. In de negentiende eeuw werd de dakpanfabricage gemechaniseerden ontstonden veel nieuwedakpantypen waaronder de verbeterde Hollandse pan, de opnieuw verbeterde Hollandse pan, de kruispan, de tuile du Nord, de muldenpan en vele, vele andere. De kruispan dankt zijn naam aan het feit dat de pannen niet recht boven elkaar liggen, maar ten opzichte van elkaar een halve pan verspringen. Daarom heeft de kruispan in het midden een ribbel op de plaats waar hij over de randen van de twee onderliggende pannen ligt. Hij werd tussen 1880 en 1940 geproduceerd in het Limburgse Echt. De tuile du Nord (soms ook: tuile de Nord) is een platte pan met verdikte randen. Oorspronkelijk werd hij in het Fransedepartement Nord geproduceerd. De muldenpan dankt zijn naam aan het Duitse woord Mulde dat uitholling betekent. De pan is herkenbaar aan twee evenwijdige uithollingen. Hij is behalve in Duitsland ook in het Limburgse Tegelen geproduceerd, ongeveer in dezelfde periode als de kruispan. We zullen voorbeelden van al deze pannen op onze wandelroute tegenkomen. De architecten van de Amsterdamse School waren virtuozen met allerlei soorten bouwmateriaaldat ze bovendien op onorthodoxe wijze gebruikten. Dakpannen gebruikten ze bijvoorbeeld als gevelbekleding (Zoutmanstraat), een decoratiemiddel dat door een aantal moderne architecten is herontdekt. Maar over het algemeen wordt tegenwoordig in de nieuwbouw gewerkt met betonnen sneldekpannen. Ondanks de toevoeging van kleurstoffen contrasteren deze sterk met het keramische materiaal. Helaas ziet men in de binnenstad veel oude daken vervangen worden door nieuwe zonder dat de eigenaar zich iets aan kleur of stijl van de pan gelegen laat liggen. Moderne dakbedekkingsmaterialen als asfaltpapier, Ruberoïd en golfplaten laten we buiten beschouwing, al kwamen ze soms al in de vorige eeuw voor. Lood, koper en zink komen verderop ter sprake. Kalk, tras en cement In het dagelijkstaalgebruik gooit menigeen begrippen als cement, mortel en specie door elkaar. Wat is nu precies wat? Mortel of specie is het mengsel dat de metselaar aanmaakt om de stenen met elkaar te verbinden of de bovenzijde van metselwerk waterdicht te maken. Het woord mortel is ontstaan uit het Latijnse mortarium dat vijzel en later ook poeder betekende. En dat is precies wat mortel is: een poedermengsel.Aanvankelijkvan kalk (bindmiddel) en meestal zand (vulmiddel) en daarom kalkmortel genoemd. Vaak werd er een tweede bindmiddel aan toegevoegd dat een chemische reactie aanging met het vrijkomende water. Voor deze hydraulische toeslag wordt tras, cement of zelfs vergruisde baksteen
gebruikt en dan spreken we van kalkcementmortel. We bekijken de ingrediënten even wat nader. Kalk, afgeleid van het Latijnse calx, was aanvankelijk dus het belangrijkste bindmiddel van mortel of specie. Men verkreeg kalk door kalksteen, mergel of schelpen in kalkovens te branden. Ook marmeren beelden uit de klassiekeoudheid en afgedankte of beschadigde altaren vielen ten prooi aan de grote behoefte aan kalk. Productiecentra van steenkalk waren de al genoemde kalksteengroevenin België. De kalk werd via Dordrecht verhandeld en wordt daarom in rekeningenvaak aangeduid als Dordtse kalk. Schelpkalk, dat de helft goedkoper was dan steenkalk, werd overal langs de kust van de Noordzee en de Zuiderzee gebrand uit de vangst van schelpenvissers. De schelpen uit Katwijk golden als de beste en de kalk daarvan werd verhandeld in Leiden. Omschrijvingen als 'Leyts kalcx' komen we ook in Goudse rekeningenregelmatig tegen. In schelpkalk zijn vaak kleine stukjes onverbrande schelp achtergebleven. Daardoor kan deze soort makkelijk van steenkalk worden onderscheiden, ook in voegwerk. De eenheden waarin schelpkalk verkocht werd, heette een hoet. Een hoet kwam overeen met ongeveer 970 liter. Een kalkschip bevatte 50 tot 100 hoet en voerde dus een hoeveelheid van 49 tot 97 kubieke meter kalk aan. In de twintigste eeuw is kalk in mortel geleidelijkverdrongen door cement. Alleen bij restauraties wordt soms nog kalkmortel gebruikt om de hardheid, of liever, de zachtheid van de gerestaureerde voeg aan te laten sluiten bij die van het oorspronkelijke metselwerk. Het ingrediënt zand behoeft weinig toelichting, behalve dan natuurlijk de kanttekening dat het in Gouda een schaars goed is. Uit rekeningen blijkt dan ook dat het met scheepsladingentegelijk werd aangevoerd. Tras als extra bindmiddel was van oorsprong fijngestampte tufsteen, niet zelden afkomstig van Romeinse ruïnes en gesloopte Romaanse kerken. Dordrecht was weer het aangewezen centrum voor de Hollandse steden om hun inkopen te doen. Hier stond een speciale trasmolen voor het vermalen van blokken tuf. Het woord tras is afgeleid van terras of terrazzo en herinnert nog aan het gebruik van vergruisde natuursteen voor de verharding van vloeren en erven. Diezelfdebetekenis van vergruizengaat ook schuil in het woord cement, afgeleid van het Latijnsecaementum dat steengruis betekent. Cement heeft dezelfde functie als tras en aanvankelijkwerden beide woorden door elkaar gebruikt voor gemalen tuf. Later werd het woord cement gereserveerdvoor een bijzondere vinding. Het gaat om een mengsel van kalk en klei dat gebrand en daarna tot poeder vermalen wordt. Er waren veel verschillende recepten, maar dat van de Engelsman Aspdin uit 1824 werd het bekendst. Cement wordt na uitharding wordt zo hard als natuursteen. De Engelsen vergeleken de hardheid ervan met die van Portlandsteen, een ZuidEngelse kalksteensoort, waardoor de naam portlandcement in gebruik raakte. Portlandcement wordt sinds
9
de vorige eeuw ook in Nederland gefabriceerd. Modernere varianten ervan zijn hoogovencement en portlandvliegascement. Behalve voor metsel- en pleisterwerk is cement ook gebruikt voor de productie van prefab pinakels, consoles, lijsten en dergelijke. De fabriekjes van terracotta ornamenten kregen daardoor zware concurrentie van deze goedkopere kunststeen.
Glas Glas is een oud product en was vijfduizendjaar geleden al bekend bij de Feniciërs. Ook de inheemse bevolking van ons land was al bekend met glas voordat de Romeinen hier kwamen. De laatsten waren, voor zover bekend, evenwel de eersten die glas toepasten in vensteropeningen. Net als de baksteen verdween het vensterglas eeuwenlang vrijwel uit beeld, maar in de twaalfde eeuw, iets eerder dan de baksteen, raakte de techniek weer wijder verbreid. Tot die tijd dichtte men de schaarse en kleine vensteropeningenvooral met organische materialenals perkament en geolied linnen. De herintroductie van vensterglas en baksteen lijkt vooral samen te hangen met de plotselinge opkomst van de steden in de dertiende eeuw en het ontstaan van stedelijke architectuur. Glas wordt gemaakt door een mengsel van zuiver zand, kalk en soda of potas te smelten bij een hoge temperatuur. Metaaloxiden geven het glas kleur; tweewaardig ijzeroxide bijvoorbeeld maakt het groen. Vensterglas
Een zestiende-eeuwse
10
glazenier in zijn werkplaats.
werd aanvankelijkvervaardigd volgens de zogenaamde slingermethode. Een bol gesmolten glas werd op een stok geprikt en uitgeslingerdtot er een grote platte schijf ontstond met een diameter van anderhalftot twee meter. Deze werd in kleine ruitvormige stukjes gesneden die in loden strips werden gevat en zo tot een groter vlak aaneen gesmeed. De kleur was doorgaans nog groen vanwege de verontreinigingmet ijzeroxide. Vanaf 1525 werd de cilindermethode ontwikkeld, waarmee men iets grotere ruiten kon maken. Een glazen bol werd tot een cilinder geblazen, overlangs opengesneden en na verhitting in een oven vlakgestreken tot een plaat van soms wel 120 bij 120 cm. Voorlopig werd de nieuwe techniek voor de voornaamste gebouwen gereserveerd, maar toen grote ruiten meer algemeen werden toegepast had dat een groot effect op de architectuur. Bijna overal werden de ramen met hun grote aantallen kleine ruitjes vervangen door ramen met nog maar een paar grote ruiten. In de achttiende eeuw kon een venster nog wel 35 of méér ruiten tellen, maar in de negentiende waren dat er nog maar twee, drie of vier. De aanblik van oude gebouwen veranderde hierdoor totaal. Een andere vernieuwing was dat glas helderder gemaakt werd door er wat mangaan aan toe te voegen. Het van nature groenige glas werd nu paarsig van kleur. De Bohemen was een belangrijk centrum van dit glas. Bij een derde, zeldzame techniek werd glas gegoten en daarna geslepen totdat alle oneffenheden verdwenen waren. Het eindproduct werd vooral voor de spiegelfabricage gebruikt en zelden voor vensterglas. In de negentiende eeuw werd de glasfabricage onder invloed van Amerikaanse uitvindingen sterk gemechaniseerd en in de vroege twintigste eeuw ontwikkelde zich in België een belangrijke glasindustrie. Modern glas wordt daar nu in zeer grote afmetingen getrokken op rollenbanken. Glazen bouwstenen en andere glazen bouwelementen worden in mallen geperst of geblazen. Een verhaal apart is het brandschilderen van glas. De middeleeuwse glazenier of glasschilder betrok zijn glazen schijven van de glasmaker en sneed daaruit met een gloeiend snij-ijzerde.voor zijn doeleinden meest geschikte glasfragmenten. Met een gruisijzer 'knabbelde' hij de stukken verder op maat. Vervolgens werd met vloeiglas of brandverf, een bruine substantie, een tekening aangebracht. Vloeiglas bestaat uit ijzeroxide, glaspoeder en het bindmiddel borax. Door verhitting smelt het vloeiglas en gaat de tekening één geheel met het glas vormen. In de vroege Middeleeuwen tekende men uitsluitend in bruintinten op blank of gekleurd glas. Door toevoeging van metaaloxiden kon de glasmaker glas in de kleuren groen, bruin, rood, blauw, geel en roze leveren.Vanaf de veertiende en vijftiende eeuw gingen ook de glazeniers over tot het inkleurenvan details in geel en rood en vanaf het eind van de zestiende eeuw werden ook andere kleuren ingebrand. Na het eigenlijke brandschilderen werden de glasfragmenten met loodstrips tot grote panelensamengevoegden in de vensternissengeplaatst. Het hoogtepunt van de glasschilderkunst lag in de der-
tiende eeuw in Frankrijk. In de zestiende eeuw maakte de waardering voor de gebrandschilderde ramen plaats voor afkeer. Gedurende de godsdiensttwisten werden veel kerkglazen vernield. Gouda vormt in beide gevallen een uitzondering. Niet alleen ging de beeldenstorm aan de Goudse glazen voorbij, maar bovendien maakte de glasschilderkunst uitgerekend in de roerige zestiende eeuw een bloeiperiode door. Die betrekkelijk late datering, de oorspronkelijke staat, de technische virtuositeit, de betrokkenheid van beroemde ontwerpers en de keuze van de onderwerpen maken de ramen van de Sint-Janskerk volstrekt uniek in de wereld. Geen wonder ·dat·er al in dezeventiendeeeuw toeristen-in de kerk rondgeleid werden.
Beton Beton heeft een vrij slechte reputatie onder liefhebbers van monumenten en oude binnensteden. Die slechte naam dankt het materiaal aan veel- fantasieloze woonkazernes die na de oorlog gerealiseerd zijn. Dergelijke bouwprojecten werden meestal bekritiseerdvanwege de bouwhoogte, de anonimiteit, de kleurloosheid en soms ook de sloop van oudbouw die eraan voorafging. Men sprak al snel van betonnen dozen. Ook de jaarlijkse inzamelingsactieJantje Beton voor kinderspeelplaatsen draagt onbedoeld bij aan het negatieve imago van beton. Toch is die slechte reputatie niet terecht. Het materiaal beton kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor tekortkomingen van architecten en stedebouwkundigen. Toegegeven, onafgewerkt beton wordt al na korte tijd grauw terwijl andere bouwmaterialen vaak een fraaie verweringskleur krijgen. Een goede architect doet daar juist zijn voordeel mee of zorgt voor een afwerkingslaag. Het grootste pluspunt van beton is dat het architecten in staat stelt vormen te creëren die anders alleen tegen hele hoge kosten of zelfs in het geheel niet te realiseren zouden zijn. Zonder beton zouden we geen Van Nellefabriek(1926-1930) en geen Diergaarde Blijdorp (1 940) kennen en had Nederland het zonder Maastunnel (1942) en Olympisch Stadion (1934-1936) moeten doen. Behalvevan grote bouwwerken kennen we beton natuurlijk ook van prefab bouwelementen als heipalen, funderingsbalken, trottoirtegels, straatstenen en rioolbuizen. Beton werd al in de zesde eeuw voor Christus op grote schaal gebruikt door de Feniciërs en later door de Romeinen die met betonachtige massa's van brokken natuursteen of bouwpuin in leem, klei of kalk werkten. Het Colosseum in Rome (voltooid rond 80 na Christus) bijvoorbeeld is een betonconstructie die aan de buitenzijde bekleed is met blokken natuursteen. De kennis van betonbouw ging vrijwel verloren en beton kwam pas weer in de belangstellingdoor de uitvindingvan het portlandcement in 1824. In 1848 vond de Fransman Lambot het rnodèrne. beton uit dat een mengsel van water, cement en een toeslagmateriaal is. In plaats van grind wordt voor dat laatste soms granulaat, vergruisd natuursteen of afbraakpuin gebruikt.
Anders dan in Frankrijken Engeland,waar beton meteen in de woningbouw werd toegepast, was Nederland rond 1910 laat met de toepassing van beton. Toen was inmiddels ook het gewapend beton uitgevonden dat beter bestand was tegen trekspanning. Gewapend beton is een combinatie van beton en volledig daarin ondergedompeld wapeningsstaal. Vaak zijn de staven rondstaal al in de fabriek aan elkaar gelast tot wapeningsnetten. De betonvlechter zet die wapening op de bouwplaats in elkaar. Gewapende betonconstructies zijn echter dik en zwaar omdat de wapening minstens twee centimeter onder het betonoppervlak moet zitten. -- Pas-in -t947werd--in-ens-land--voorhet eerst-een con- -structie in het veel lichtere voorgespannen beton uitgevoerd. De vinding was toen al zo'n twintig jaar oud. Bij voorgespannen beton wordt eerst de wapening of staalconstructie onder spanning gebracht. Dat doet men door aan de constructie te trekken alsof het de bedoeling is hem uit te rekken.Terwijl de wapening in die toestand verkeert, wordt het beton gestort. Nadat dit voldoende hard geworden is, wordt de spanning van de constructie gehaald. De constructie wil nu terugveren in zijn oude positie, maar wordt door het beton gehinderd. De trekspanning van de constructie is nu omgezet in een drukspanning op het beton alsof dat moet worden samengeperst. Dat laatste is geen probleem, want beton is uitstekend tegen drukspanning bestand. Het is zelfs een voordeel, want door de drukspanning is de constructie beter dan traditionele betonconstructies bestand tegen de krachten die er bij belasting op worden uitgeoefend. Voorgespannenbeton maakt het daardoor mogelijk lichte en zelfs sierlijke constructies met een groot draagvermogen te maken. Bouwkeramiek Meestal realiseert men zich niet hoeveel keramisch materiaal gebouwen bevatten. Bakstenen, tegels op wanden en vloeren, dakpannen, vensterbanken,schoorsteenmantels, wastafels, toiletpotten, brievenbussen, schoorsteenpijpen, rioolbuizen en veel andere bouwmaterialen zijn soms allemaal producten van gebakken klei. De algemene term voor gebakken klei is keramiek. Daarbinnen wordt onderscheid gemaakt tussen aardewerk, steengoed en porselein, afhankelijkvan de zuiverheid van de klei en de hoogte van de baktemperatuur. Porselein wordt het heetst gebakken en is het minst poreus. De baksteen en dakpan zijn al besproken. Voor plavuizen geldt hetzelfde als voor dakpannen. De meeste zijn rood, maar er komen ook donkergrijs gesmoorde voor. Zijn de plavuizen geglazuurd dan kunnen daar nog de kleuren wit, geel en groen aan toegevoegd worden. Op middeleeuwse plavuizen vinden we nog wel eens een decoratie of tekst die met een witte kleipap is aangebracht. In de zestiende en zeventiende eeuw werd de achterzijde van een haard vaak bekleed met haardstenen. Toen men in de veertiende eeuw het haardvuur van het mid-
11
Voorbeeld van bouwkeramiek. Keramische schoorsteen op de voormalige Tweede Openbare School aan de Nieuwehaven.
den van de.woning naar de wand verplaatste, ontstond er behoefte aan een vuurvaste achterwand. Al snel werd met houten stempels een versiering aangebracht wanneer de klei half gedroogd was. Haardstenen zijn grijs, lichtroze of geelachtig van kleur en vrij dik, tot wel tien centimeter. Naast familiewapens raken vanaf 1500 bijbelse taferelen in zwang. Vanaf ongeveer 1560 gaan de decoraties een patroon vormen. Geglazuurde haardstenen dateren van na 1600 en moeten waarschijnlijk gezien worden als een poging van de producenten om het hoofd te bieden aan de concurrentie van de steeds populairder wordende wandtegels van majolica en gietijzeren haardplaten. Rond 1590 startte in de Noordelijke Nederlanden de productie van geglazuurde en gedecoreerde wandtegels. Het grote voordeel van geglazuurdetegels was dat ze makkelijk schoon te houden waren. Tot ongeveer 1650 zijn de tegels vooral polychroom, dat wil zeggen veelkleurig. Daarna krijgen de eenkleurige tegels in blauw of paars de overhand. Hoewel 'witte steentjes' of majolica de juiste benamingen voor dit aardewerk zijn, spreekt men sinds de vorige eeuw meestal van Delfts blauwe tegels. Toch was Delft bepaald niet de enige of belangrijkste productieplaats. Rotterdam, Middelburg, Haarlem, Utrecht en een aantal Friesesteden waaronder
12
Makkum waren zeker zo belangrijk. Ook de rol van de Goudse aardewerkfabrikantenwordt nogal eens onderschat. Hier beschikte men over de juiste kalkhoudende klei en werden grote hoeveelhedentegels gebakken en gedecoreerd. Gouda had specialiteitenals grote tegeltableaus en zogenaamde spijkertegels met een voorstelling van een vogel die niet op een takje, maar op een spijker zat. Majolicategelsworden nog steeds geproduceerd en worden, indien met de hand vervaardigd, gevormd met behulp van een tegelraam, gedroogd en voor de eerste keer gebakken. Daarna worden ze eerst voorzien van een laagje witbakkend tinglazuur, beschilderd met een voorstelling en hoekmotieven en voor de tweede keer gebakken. De architecten van de Jugendstil gebruikten naast geglazuurde baksteen graag grote decoratieve tegeltableaus. In dezelfde tijd zien we ook bij minder uitbundige bouwstijlen tegelversieringen in de boogvelden boven ramen en deuren. Het duidelijkste gebruik van aardewerk als bouwmateriaal is de toepassing van terracotta ornamenten als pinakels, consoles, kapitelen, vensterbekroningen, lijsten, friezen en vorstkammen. Terracotta betekent letterlijk overigens niets anders dan gebakken aarde oftewel aardewerk. Op zich is het gebruik van terracotta in de bouw al heel oud. De Grieken kenden al terracotta ornamenten op de daken van hun tempels. In ons land zijn ornamenten van gebakken klei pas laat, vanaf ongeveer 1835, in zwang geraakt. Ze verdrongen gepleisterde ornamenten en gehouwen natuursteen. Op hun beurt werden de terracotta ornamenten alweer na enkele tientallen jaren uit de markt gedrukt door de goedkopere ornamenten van cement. Voor een opleving van zowel het natuurstenen als het keramische bouwbeeldhouwwerk zorgde de Amsterdamse School vanaf 1913 tot ongeveer 1930. Metaal Metalen hebben eeuwenlang een bijrol gespeeld in de bouw. Lood kwamen we al tegen bij de glas-in-loodramen. De Grieken en Romeinen gebruikten lood in de bouw, onder andere om twee blokken natuursteen door middel van een ijzeren staaf, een dook, aan elkaar te bevestigen. De dook werd na plaatsing in openingen in beide stenen geheel in lood gegoten om schade aan de steen door roestvorming tegen te gaan. Bovendien maakte het zachte lood de verbinding tussen de blokken natuursteen niet te stijf, waardoor deze beter tegen spanningen bestand was. Een tempel als het Parthenon op de Akropolis doorstond hierdoor vrijwel onbeschadigd meer dan twintig eeuwen en zelfs een paar aardbevingen, totdat Venetiaans kanonvuur het in 1687 in de ruïne veranderde die wij nu kennen. Daarmee zijn de belangrijksteeigenschappen van lood gegeven: het oxideert nauwelijks (wit of zwart, afhankelijkvan de zuiverheid), het is vrij zacht en daardoor makkelijkverwerkbaar in allerlei vormen, het laat zich makkelijk solderen en het geeft mee met lichte bewegingen zodat niet onmiddellijk scheuren ontstaan.
de Sint-Janskerk, en dat is duidelijk niet de bedoeling. Van koper werden ook spijkers gemaakt omdat ze hard en weerbestendig zijn. Tegenwoordig wordt koper in plaats van lood gebruikt voor waterleidingwerk. Brons is een verzamelnaam voor allerlei kopertinlegeringen. Van brons worden standbeelden, bouwsculpturen en kerkklokken gegoten. Messing is een verzamelnaam voor koperzinklegeringen en wordt vanwege de gele kleur ook wel geelkoper genoemd. Van messing worden interieurstukken gegoten zoals kroonluchters, onderdelen van preekstoelen, koorhekken et cetera. IJzer onderscbeiden we in gietijzer, smeedijzer en staal. Gietijzer komt direct uit de hoogoven, is langzaam afgekoeld en kan uitstekend in vormen worden gegoten. Het Een gietijzeren kranstandwiel van de Crabethbrug terugplaatsing gewaterpast
wordt na
bij de restauratie in 1993.
(Foto Slangen Staal bv, Gouda).
Middeleeuwse bouwmeesters maakten van lood waterleidingen, vorstkammen, goten, vergaarbakken, regenpijpen en andere zaken. Als dakbedekking pasten ze het toe voor vrijwel vlakke daken, op daknokken, rond schoorstenen en dakkapellen en verder op alle plaatsen waar water geleid of weggehouden moest worden. Ook gebruikte men al vroeg lood voor het roestvrij vastzetten van doken zoals dat in de oudheid was gebeurd en voor het vastgieten van bijvoorbeeld een smeedijzeren hekwerk op een natuurstenen balustrade. Ook de smeed-ijzeren onderdelen van oude stoepen zijn vaak met lood in de muur vastgezet. Tegenwoordig wordt lood nog voor veel van deze zelfde doeleinden gebruikt, maar in een aantal gevallen is het vervangen door zink. Lood was vooral afkomstig uit Engeland, wat minder vaak uit Duitsland. Zink is even ongevoelig voor de inwerking van water als lood, maar veel harder. Men kende het weliswaar al in de Middeleeuwen, maar pas sinds de negentiende eeuw wordt het in de bouw gebruikt. Pas toen kon het namelijk machinaal tot platen gewalst worden. Sindsdien is het in gebruik als dakbedekkingsmateriaal en voor de vervaardiging van goten, vergaarbakken en regenpijpen. Ook zijn er vanaf het midden van de negentiende eeuw geprefabriceerde bouwornamenten van gemaakt zoals kapitelen, vorstkammen en sierelementen voor dakkapellen. Zink wordt vlak over de Zuid-Limburgse grens in België gewonnen en tegenwoordig vooral voor loodgieterswerk gebruikt. Ook koper werd al in de Middeleeuwen voor dakbedekking gebruikt, maar toch veel minder dan lood en zeker tegenwoordig veel minder dan zink. Koper werd tot platen geklopt door koperslagers. Het mooie van een koperen dak is de groene verweringskleur en om die reden werd het soms speciaal gekozen. Goudse voorbeelden zijn het dak van het brugwachtershuisje aan de Wachtelstraat en de spits van de kerk van de Gereformeerde Gemeente in Nederland aan het Stationsplein. Soms zien we echter een groene koperaanslag op de muren van een gebouw, zoals bij de schoorsteen van de voormalige kerkvoogdijkamer van
heeft e~n hoog koolstofgeha_lte (3 tot 5%) en is hard en bros. Hierdoor laat het zich niet walsen en onder normae omstandigheden ook I liet la55en of smeden. Bovendien is het slecht bestand tegen trekkrachten en dus kwetsbaar bij bepaalde belastingen. In de vijftiende eeuw werd gietzijzer al gebruikt voor de fabricage van oorlogstuig en haardplaten en na het eerste kwart van de zestiende eeuw ook voor grafplaten. Wanneer gietijzer 'gelouterd' wordt, dat wil zeggen: nogmaals gesmolten en ontkoold, is het wel smeedbaar. Gietijzer is vooral in de negentiende eeuw veel toegepast in straatmeubilair, bruggen en al dan niet decoratieve bouwonderdelen, maar ook in de constructiebouw. Gietijzeren kolommen werden tot circa 1925 veel toegepast. De beroemdste gietijzeren constructie is de Eiffeltoren. Tegenwoordig wordt gietijzer nog veel gebruikt voor putdeksels en dergelijke, maar overigens vindt het in de bouw weinig toepassing meer. Smeedijzer of welijzer laat zich dankzij het zeer lage koolstofgehalte van minder dan 0,6% uitstekend smeden, walsen en lassen. Vooral vanaf de zestiende eeuw, toen het goedkoper werd, vond het veel toepassing in de bouw. Als constructiemateriaal is het tot het eind van de negentiende eeuw gebruikt. Spijkers of nagels werden gedurende de hele Middeleeuwen gesmeed, tot het midden van de vorige eeuw. Nieuwkoop was een bekend productiecentrum. Tegenwoordig worden ze machinaal vervaardigd. Ook schroeven en bouten zijn ouder dan menigeen zal verwachten, al weten we niet precies hoe oud. De oudste schriftelijke vermeldingen dateren uit de zeventiende eeuw. Voor verbindingen in zware houten constructies maakte men overigens nog heel lang gebruik van houten nagels. Geleidelijk werd smeedijzer voor constructies vervangen door vloei- of smeltijzer. Sinds ongeveer 1930 spreken we van staal. Dit wordt in vloeibare toestand uit ruwijzer verkregen door het plotseling in water te koelen. Het heeft een koolstofgehalte van minder dan 2% en laat zich goed walsen, lassen en smeden. Walserijen leveren halfprodukten als profielijzer, staven, buizen en plaatijzer. Staal is in ons land voor het eerst toegepast als constructiemateriaal in 1879. Tegenwoordig noemt men al het ijzer met een laag koolstofgehalte staal, of het nu gehard is of niet.
13
Pleister, stuc en verf
van de negentiende eeuw over tot het witten van derge-
De grote verrassing hebben we met opzet voor het laatst bewaard en die betreft de afwerking van de gevels. We moeten er rekening mee houden dat de meeste middeleeuwse gebouwen afgewerkt zijn geweest met olie, verf of zelfs geschilderd pleisterwerk. Interieurs, plafonds en gewelven werden bijna altijd gepleisterd en geschilderd. Zoals wij gebouwen als het Stadhuis, de Sint-Janskerk en de Jeruzalemkapelzien, hebben ze er in de Middeleeuwen dus nooit uitgezien. We weten helaas niet precies hoe dan wél, maar zeer aanzienlijke delen zijn beschilderd geweest. Het schilderwerk diende om kleurverschillen, reparatie- en verbouwingssporen en andere onregelmatigheden in het metselwerk te camoufleren, om het gebouw tegen weersinvloeden te beschermen en om een architectonisch ideaal te realiserendat met echt bouwmateriaal onbereikbaar was. Aanvankelijk waren bakstenen namelijk niet zo regelmatig van vorm en kleur als nu en dat gold in nog sterkere mate voor het aangevoerde natuursteen dat te kostbaar was om kieskeurig mee om te gaan. Na de bouw werden gevelvlakken daarom vaak geverfd en van geschilderde schijnvoegen voorzien. Als muren eerst gepleisterd werden, kraste men soms schijnvoegen in de pleisterlaagom pas daarna de verfkwast te hanteren. De bedoeling was niet zozeer het onderliggende metselwerk te imiteren, maar om het te perfectioneren. Vandaar dat tufstenen muren vaak grijs geschilderd werden en zandstenen muren oker. Bakstenen muren konden baksteenrood met witte voegen, maar ook in allerlei natuursteenkleurengeschilderd worden. Houten huizen werden waarschijnlijk geteerd, al vinden we ook vermeldingenvan rood geverfde huizen. In elk geval waren ornamenten, architectonische details en uithangborden in kleur uitgevoerd en de middeleeuwse stad had daardoor een bont aanzien. Na de Middeleeuwen bleef het pleisteren van gevels uitzondering, maar geschilderd werden ze nog wel vaak, of ze nu van natuursteen waren of van baksteen. Rond 1700 werd in ons land stuc voor het interieur geïntroduceerd. Van stuc spreken we als pleister gips bevat in plaats van kalk. Stuc werd vanaf dat moment gebruikt voor het fijnere werk. Voordien werd voor sierpleisterwerk aan plafonds en dergelijke gewoon de grovere mortel van kalk en zand gebruikt. In de tweede helft van de achttiende en vooral in de negentiende eeuw woedde er ineens een ware pleisterwoede. Voor een deel hing die samen met het feit dat er meer werd verbouwd dan gebouwd. Veel van dergelijke verbouwingen werden bovendien goedkoop uitgevoerd door kruiskozijnente vervangen door schuifvensters en middeleeuwse of renaissance topgevels door een simpele kroonlijst. De littekens van zo'n verbouwing camoufleerde men door de hele gevel maar te pleisteren, van schijnvoegen te voorzien en te schilderen. Aldus wekte men de indruk dat de gevel uit grote blokken natuursteen bestond. Gouda bezit nog een groot aantal van dergelijke gevels waarachter resten van veel oudere huizen schuilgaan. Overigens ging men pas na het midden
lijke gevels; vóór die tijd waren ze in natuursteenkleuren uitgevoerd. Eveneens in de negentiende eeuw verdrong portlandcement de traditionele pleister van kalk en zand, wat vaak ruïneus bleek voor het onderliggende muurwerk. In plaats van pleisteren, kan men muurwerk ook vertinnen. Het oppervlak wordt dan met een stoffer of kwast van een flinterdunne laag specie voorzien. Vanaf het eind van de negentiende eeuw begon men ineens 'eerlijk' materiaalgebruikte waarderen. Bouwstijlen als de Jugendstil, de Amsterdamse School en het Nieuwe Bouwen lieten alle bouwmaterialen onverbloemd in het zicht komen. Restauratie-architecten bleken kinderen van hun tijd en hakten enthousiast de ene pleisterlaag na de andere weg, naarstig op zoek naar het robuuste uiterlijk dat middeleeuwse gebouwen volgens hen kenmerkte. Veel authentiekeverfsporen gingen daarbij eveneens verloren. Het is veelzeggend dat men tot in de jaren tachtig van deze eeuw de waardering van het eerlijke materiaal als een herwaardering heeft beschouwd. Ten onrechte, want onze voorouders zagen veel kleuriger bouwwerken dan wij.
14
Tot slot Om te voorkomen dat deze inleiding over bouwmaterialen een lange en saaie opsomming wordt, hebben we ons in een aantal opzichten beperkt. Ten eerste valt er over elke materiaalsoort veel meer te vertellen, want er zijn boekenplanken volgeschreven over natuursteen, dakbedekking, bouwkeramiek et cetera. Bepaalde materialen als terrazzo, steengaas en houtgraniet kwamen zelfs in het geheel niet aan de orde. Ook was de ruimte te beperkt om de talloze vormen van aantasting (o.a. schimmel, betonrot, oxidatie) en de oorzaken daarvan (o.a. vocht, vervuiling, ondeskundig herstel) aan de orde te stellen. Om nog maar te zwijgen van de talloze methoden om aantasting te voorkomen, tot staan te brengen of te herstellen. Wie meer wil lezen over een bepaald onderwerp verwijzen we naar de literatuurlijst. Wie vragen heeft over herstel of reinigingvan historische bouwmaterialen kan ter.echt bij een van de adressen achterin. Wij gaan nu snel over naar de wandelroute om de in deze inleiding besproken bouwmaterialen eens in het echt te zien.
Wandelroute Het maken van de wandelroute verliep dit jaar heel anders dan andere jaren. In de eerste plaats kwamen zeer veel panden in aanmerking om te worden opgenomen en moest er dus geselecteerd worden. We hebben gekozen voor een afwisseling van bekende en minder bekende panden. Bij de keuze lieten we ons vooral leiden door de goede herkenbaarheid van het gebruikte materiaal. Daarbij moeten we dan wel de kanttekening maken dat het door verf- of pleisterlagen soms niet gelukt is--uit- te-maken of-onderdelen .van lood, zink, __ natuursteen, pleister, hout, gietijzer, cement of terracotta zijn. Een grote verrassing -0p de :mektocht naar details was dat we ineens heel anders naar de gebouwen gingen kijken dan voorheen. Menig eigenaar heeft zich wellicht onbehaaglijk gevoeld door dat getuur, maar we kunnen het elke wandelaar aanraden. Een verrekijker of camera met telelens is daarbij aan te bevelen.
Start Evenals andere jaren starten we bij het (1) Stadhuis. Hoewel gebouwd in het midden van de vijftiende eeuw en dus middeleeuws, is hier door latere verbouwingen en restauraties veel recenter bouwmateriaal _ aan toegevoegd. We laten de dakleien, het glas-in-lood, het smeedwerk, het zink, het lood en andere materialen even voor wat ze zijn en beperken ons tot het natuursteen. Het muurwerk van het Stadhuis, gebouwd tussen 1448 en 1450, heeft oorspronkelijk een kern van baksteen en een parement (bekleding aan de buitenzijde) van wit arduin, een Belgische kalksteen uit de groeven bij Lede en Gobertange. De bouwrekeningen geven ons de naam van de leverancier, Steven van Afflichem, die ook van steenleveranties aan andere bouwwerken in Holland bekend is. Bij latere verbouwingen werden de oorspronkelijk spitsboogvormige raamopeningen en de bijbehorende natuurstenen kozijnen uitgebroken. Vooral bij de restauraties van 1877 -1888 en 194 7 -1952 heeft men getracht de oorspronkelijke gedaante van het Stadhuis te herstellen, maar omdat de witte Belgische kalksteen niet meer leverbaar was, moest men zijn toevlucht nemen tot Franse van vergelijkbare kwaliteit. Het bordes aan de voorzijde is in 1603 vervaardigd door Gregorius Cool in Bremer zandsteen. Wanneer precies de uit Duitsland afkomstige Cool zich in Gouda heeft gevestigd, is niet bekend, maar rond 1600 moet hij al in de stad zijn geweest. Behalve steenhouwer was hij steenleverancier en architect. Hij was van meer dan lokale betekenis, want hij leverde ook werk af in Schoonhoven en Den Haag. Van Cool is verder weinig bekend en bijvoorbeeld ook niet wie zijn leermeester is geweest.
De grote Hollandse bouwmeester Hendrick de Keyser wel eens genoemd, maar zekerheid daaromtrent is er niet. Behalve het bordes zijn ook de dakkapellen en het schavot latere toevoegingen in zandsteen. De dakkapellen zijn uit 1626 en 1748, het schavot uit 1697. Staand voor het bordes kunnen we bijna zonder een stap te verzetten een studie van dakpannen maken. Aan de Markt vinden we vrijwel alle typen dakpan die in de binnenstad voorkomen. Om maar meteen met het oud-- ste te beqinnen: .Hollandse pennen .vinden w_e DQgJe over, zowel rode als gesmoorde. Rode liggen onder andereopMarkt 70 (Hagendoorn), gesmoorde op Markt 63 (Foto Klein), maar er zijn uiteraard meer voorbeelden. Het minieme onderscheid tussen verbeterde en opnieuw verbeterde Hollandse pannen is het best te zien bij Markt 59-61 (Etos): links, op nummer 61, zien we verbeterde, op de twee daken rechts daarvan opnieuw verbeterde pannen. Gesmoorde verbeterde pannen liggen op Markt 54 (Jamin). Ook andere typen dakpan kunnen we hier zien. Op Wijdstraat 41 liggen bijvoorbeeld rood geglazuurde tuiles du Nord en gesmoorde kruispannen vinden we op onder andere Wijdstraat 20 (Van Vreumingen). Markt 56 en 57 zijn gedekt met betonnen sneldekpannen.
Stadhuis. Detail van het bordes uit 1603. Steenhouwerswerk van Gregorius Cool in Bremer zenoeteen.
15
Tenslotte wijzen we nog op goedkope vervangers van historische bouwmaterialen, namelijk op de golfplaten op Markt 16, 17 en 63 (achter het voorste dakschild) en de shingles op Markt 42, 48 en 49. Als we naar het marktplein zelf kijken, valt in de eerste plaats het stermozaïek voor het stadhuis op. Het bestaat uit gele en rode ijsselsteentjes van zeer kleine afmetingen. De rode lijken kleiner, omdat ze dunner zijn dan de gele: de eerste zijn drie, de andere vier centimeter dik. Maar wanneer we naar de lengte kijken, zijn de verhoudingen omgekeerd. De gele stenen meten niet meer dan vijftien centimeter, terwijl de rode één à anderhalve cen-
timeter langer zijn. Hoe het ook zij, we hebben hier een goed voorbeeld van de extreem kleine stenen die al vanaf de zestiende eeuw en later in de omgeving van Gouda gebakken werden. De grote ronde steen in het midden van de ster is een oude molensteen van basaltlava uit het Eifelgebergte. Het plaveisel van de Markt is samengesteld uit een bonte verzameling natuurstenen keien en het zou de moeite waard zijn de samenstelling ervan door ·een expert te laten onderzoeken. In elk geval is het assortiment hetzelfde als dat van het plaveisel rond de kerk. Waarschijnlijk gaat het vooral om zogenaamde Grauwacke, een verontreinigde zandsteen die in Duitsland en België gedolven wordt. Verder vinden we af en toe een blok blauwe hardsteen, maar ook soorten als Bentheimer zandsteen, basalt en graniet kunnen deel uitmaken van historisch plaveisel als dit. Helaas is natuurstenen bestrating een zeldzaamheid geworden in onze binnenstad. Alleen trottoirbanden van graniet zijn nog volop te vinden en hier en daar nog een enkele van hardsteen. Begin deze eeuw waren de meeste straten echter nog voorzien van een rijweg van kasseien, twee stroken van hardgebakken rode of gele klinkers ter weerszijden daarvan en tegen de gevels fraaie natuurstenen stoepen, niet zelden voorzien van stoeppalen en siersmeedwerk. Dat alles werd sedert de jaren twintig opgeruimd voor het toenemende autoverkeer, een schoonmaakactie die voortwoekerde tot ver in de jaren zeventig. De laatste paar stoepen worden nu gekoesterd en sinds kort gaat men ook zuiniger om met de natuurstenen trottoirbanden. Ook in veel andere Nederlandse binnensteden is de resterende natuurstenen bestrating tegenwoordig beter beschermd. In Utrecht handhaaft men bijvoorbeeld al jaren de natuurstenen stoepranden en in een aantal smalle straten van Dordrecht is de oude bestrating zelfs weer teruggebracht. Behalve dat het stadsbeeld erdoor verfraaid wordt, blijkt het snelheidsremmend te werken en verkeersborden en drempels overbodig te maken. We lopen de Kerksteeg in en gaan linksaf, de Achter de Kerk op. We zien tussen de ongenummerde achtergevels van de panden aan de Markt dat van Hage en kunnen nu goed de rode kruispannenzien waarmee het dak gedekt is. Voordat we nogmaals linksaf gaan, de Koster Gijzensteegin, is het wellicht aardig om te vermelden dat Gregorius Cool van 1604 tot 1617 tussen de laatste
16
twee steunberenvan het schip van de Sint-Janskerk,dus tegen het transept, zijn eerste eigen werkplaats voor steenhouwerswerkgehad heeft. Hij bouwde hem eigenhandig van sloopmateriaalvan de bouwloods die voor de toren gebruikt was. In 1617 werd het bouwsel afgebroken en verhuisde Cool naar de andere kant van de kerk. In de Koster Gijzensteeg gaat onze belangstelling uit naar een nog bestaand houten gebouwtje, namelijk het (2) pakhuisje op nummer 2.
Koster Gijzensteeg2. Houten pakhuisje uit ca. 1900.
De Koster Gijzensteegwerd al in 1395 onder die naam vermeld en zou zijn genoemd naar een veertiende-eeuwsekoster van de Sint-Janskerk die hier mogelijk eigendommen bezat. Zeker is dat in deze straat eeuwenlang priesters en kapelaans hebben gewoond. Hoewel het straatje in de negentiende en twintigste eeuw in de volksmond ook wel Vellensteeggenoemd werd naar een huidenzouterij en een vellenpakhuis, heeft het toch zijn oude naam behouden. Het houten pakhuisje waar onze belangstelling naar uitgaat, heeft waarschijnlijk niets met negotie in vellen te maken gehad, maar waarmee wel is onbekend. In elk geval is dit een van de drie grotendeels houten gebouwen die de binnenstad nog telt. De twee andere zijn de steenhouwerij
van Roodbol en de kleischuur aan de Turfsingel van de voormalige plateelfabriek Zuid-Holland. Het houten pakhuisje in de Koster Gijzensteeg dateert van omstreeks 1900 en bestaat uit een begane grond en een verdieping. Het lage zadeldak is gedekt met shingles. De aard van de oorspronkelijke dakbedekking is ons niet bekend. De gevel is afgezet met een daklijst en in het midden zit een makelaar, een decoratieve bekroning die we wel vaker zien op de geveltop van houten huizen en molens. We gaan rechtsaf, de Korte Tiendeweq.op. In de hoek met de Lange Tiendeweg staat op nummer 24 een pand met een mooie blank gelakte houten winkelpui en zwarte natuursteen in art decostijl. We gaan naar links en zien op de Lange Tiendeweg op nummer 5 een rijk voorbeeld van siermetselwerk uit 1892. ··De· met een strongpers gevormde geprofileerde bakstenen worden vormstenen genoemd. Het balkonnetje met smeedijzeren balkonrand wordt gedragen door twee consoles. Bij nadere beschouwing blijken deze niet massief te zijn, maar hol. Waarschijnlijk zijn ze van zink en gaan in de constructie stalen binten schuil die de werkelijke dragers van het balkon zijn.
Jeruzalemkapel. Negentiende-eeuws restauratiewerk is overgeschilderd in rode baksteenkleur en voorzien van wit geschilderde schijnvoegen.
Ertegenover, op nummer 18-20, zien we een winkelpand uit 1 906 dat is opgetrokken in baksteen en twee soorten natuursteen. De baksteen is een lichte verblendsteen afgewisseld met rode verblendstenen speklagen. Die omkering van het traditionele kleurgebruik - witte muren met rode speklagen in plaats van rode muren met witte speklagen - is kenmerkend voor de Jugendstil. Boven het kozijn in de linker pui bevindt zich een stalen latei met rozetten. Het grote boogveld boven het kozijn rechts is gevuld met een tegeltableau waarop een vrouw en een kind staan afgebeeld die §loeilampen vasthouden. De kozijnen zijn mogelijk ooit in blank gevernist teak of eiken uitgevoerd geweest, maar tegenwoordig geschilderd. We nemen de eerste weg rechts, de Jeruzalemstraat, en passeren het poortie-van de voormalige joodse begraafplaats aan de Boelekade met zijn voor de Amsterdamse School kenmerkende smeedijzeren hek en in dit geval ~!'.kunstige vlechtingen van baksteen Aan de andere kant van de weg staat het gietijzeren hek van de Vroesentuin, een van de fraaiste hekwerken in de binnenstad. Iets verderop bezoeken we de (3) Jeruzalem kapel. De Jeruzalemkapel is gesticht door de Goudse priester Gijsbert of Gijsbrecht Willemsz Raet die in de jaren tussen 14 78 en 1487 een bedevaart naar Jeruzalem maakte. Waarschijnlijk is hij ook de belangrijkste ontwerper van het gebouw, want hij was degene die in Jeruzalem het Heilige Graf bezocht dat de inspiratiebron voor deze kapel is geweest. De kapel moet gebouwd zijn tussen 1497 en 1504. Raet, die in 1511 overleed en in zijn eigen kapel begraven werd, heeft zich dus van de eerste tot de laatste steen met het ontwerp en de uitvoering van de kapel kunnen bemoeien. De Goudse Jeruzalemkapel was niet de enige kapel van dat type in ons land, maar wel de enige waarvan zo'n groot deel bewaard is gebleven; een uniek monument dus. Net als een aantal andere Jeruzalemkapellen was de deels twaalfhoekige en deels rechthoekige plattegrond geïnspireerd op de architectuur van het Heilige Graf in Jeruzalem. Het rechthoekige deel is in de achttiende eeuw goeddeels verloren gegaan bij een verbouwing tot het nog bestaande woonhuis. Van dit deel van de kapel rest nog de fundering en waarschijnlijk een groot deel van de achtergevel. Na de dood van Raet in 1511 ging het beheer van de kapel over in handen van de collatiebroeders die het thans verdwenen klooster naast de kapel bewoonden. Na de Reformatie in 1572 verdwenen de collatiebroeders van het Goudse toneel en kreeg de kapel een wereldlijke functie als vergaderlokaal van de aalmoezeniers die vanaf 1599 aan de andere kant van de Patersteeg een weeshuis beheerden.
18
Wandelroute Steengoed!
1 Stadhuis 2 Koster Gijzensteeg 2 3 Jeruzalemkapel 4 Weeshuis 5 Sint-Janskerk 6 Steenhouwerij A. Roodbol 7 Oosthaven 2 8 Westhaven 19 9 Westhaven 34 1 0 Westhaven 38 11 Westhaven 65 12 Oosthaven 67 · 13 Punt 11 (achterzijde) 14 Visbanken 1 5 Remonstrantse poortje 1 6 Lage Gouwe 166 17 Turfmarkt 104 18 Looierspoort 1 9 Naaierstraat 6 20 Verzetsmuseum 21 Achter de Waag 1
19
Bij verschillende verbouwingen van de kapel gingen het rijk-gedecoreerde interieur en de inventaris verloren, alsook het reeds genoemde rechthoekige gedeelte. In de negentiende eeuw werden bovendien de oorspronkelijke ramen en nissen van de twaalfhoek uitgebroken en vervangen. Bij die laatste gelegenheid is ook een rode verflaag met witte schijnvoegen aangebracht op de bakstenen gevel om de verbouwingssporen te camoufleren. Resten van de witte voegen zijn hier en daar met enige moeite nog wel te ontdekken. Een bijzonder detail van het interieur is de zeventiende-eeuwsedubbele archiefkast die is voorzien van houting, een geverfde houtimitatie. Aan de overzijde van de Patersteeg is de stoep waarop we lopen nog afgezet met een hardstenen trottoirband. Iets verderop staat op Spieringstraat 1 het voormalig (4) Aalmoezeniersweeshuis, later gefuseerd met het Heiligegeesthuistot het VereenigdWees- en Aalmoezeniershuis. Thans is het in gebruik als openbare bibliotheek. Dit weeshuis met zijn fraaie renaissancegevel uit 1642, met zandstenen ornamenten en fraai gesmede sierankers, is voor ons vooral van belang vanwege het interieur. We lopen het poortje met de gepolychromeerde gevelsteen door, komen op de binnenplaats en vinden de ingang aan onze linkerhand. Na binnenkomst gaan we rechtsaf en lopen door naar de volgende ruimte. Daar hebben we, zeker als we aan het eind de blauwe stalen boekenstellingen beklimmen, een goed zicht op de houtconstructie. Tot ongeveer 1580 was dit de gebruikelijke manier om huizen te bouwen. Dikke eiken muurstijlen dragen de vloerbalken en de dakconstructie. Het metselwerk van de buitenmuur staat tegen de stijlen aan en heeft geen dragende functie. De houten vloer van de verdieping erboven ligt op een zware eiken moerbalk. Waar deze balk is opgelegd op de houten staander wordt deze extra ondersteund door een kromme houten steun, het korbeel. Tussen korbeel en moerbalk bevindt zich het sleutelstuk, een versierd stuk hout dat het draagvlak voor de opgelegde balk vergroot en de krachten beter verdeelt. Naar alle waarschijnlijkheid dateert dit deel van het complex nog van vóór 1572 en maakte het dus onderdeel uit van het Sint-Margarethaklooster dat in dat jaar in brand gestoken werd door soldaten uit het leger van Willem van Oranje. Over het algemeen wordt aangenomen dat toen het hele kloostercomplex is afgebrand. Alleen nauwkeurig bouwhistorisch onderzoek kan daar meer duidelijkheid in brengen. Keren we terug naar de ingang van de bibliotheek, dan merken we dat dit een jonger bouw-
20
Binnenplaats van het voormalig weeshuis. Bouwnaad tussen de voorbouw uit 1642 (links) en de oudbouw van vóór circa 1580 (rechts)
deel is met een heel andere constructie. De balken van de verdiepingsvloerzijn hier opgelegd in de gemetselde muur die dus dragend is. Hier geen houtskelet met muurstijlen, korbeels en sleutelstukken. Dit deel van het complex dateert uit 1642, het jaartal dat we in de voorgevel van het gebouw zagen. We lopen verder naar de voormalige regentenkamer aan de straatzijde. Daar zien we hoe de materiaalkeus bijdraagt aan de verfraaiing van het interieur: witte en zwarte plavuizen van respectievelijk marmer en wat mogelijk Doorniksekalksteenis, gebeeldhouwdeconsoles van witte kalksteen ter ondersteuning van de eiken balken en een gebeeldhouwde zandstenen schouw met eikenhoutenboezem. De paars gemarmerde tegels aan de zijkant van de schouw dateren uit de achttiende, mogelijk zelfs uit de negentiende eeuw. Na het verlaten van de bibliotheek kijken we op het binnenplein nog even naar de gevei met zijn vele luiken. Ondanks vele verbouwingen en een restauratie blijkt de tweedeling die we in het gebouw gezien hebben, ook aan de buitenzijde nog goed herkenbaarte zijn. Voor- en achterbouw worden door een duidelijke bouwnaad gescheiden en hebben een andere vensterindeling.
Terug in de Spieringstraatsteken we de weg over en kijken vanaf het Vroesenpleineven naar het eerste huis op de Molenwerf op nummer 30. Het is in î 939 in opgetrokken in baksteen en kalksteen in een traditionele stijl die Delftse School genoemd wordt. Deze stijl was met zijn waardering voor het ambachtelijke bouwen en het gebruik van traditionele materialen een duidelijke reactie op het Nieuwe Bouwen dat zich van moderne materialen als staal, glas en beton bediende. Het opvallendste aan dit pand zijn de twee gebeeldhouwde vissen op de schouders en op de nok de waarschijnlijk keramische kat. Ook elders in de stad, onder andere aan de Nieuwehaven, zijn dit soort beestachtige versieringente bewonderen. meestal in combinatie rriet9e bou':Vtrantvar:i de Delftse School. We lopen de Achter de Kerk op voor een bezoek aan de (5) Sint-Janskerk.
Sint-Janskerk. Steunbeer aan de zuidzijde tegenover de Stadsgalerie. Oaktegels zijn hier gebruikt om baksteen en natuursteen van ongelijke dikte op elkaar aan te laten sluiten.
Net als het stadhuis is de Sint-Janskerk niet massief in wit arduin opgetrokken, maar bevatten de muren een kern van baksteen. In de negentiende eeuw zijn aanzienlijke delen van het exterieur naar de mode van die tijd gepleisterd. Bij de restauratie van de kerk is dat pleisterwerk weer verwijderd en is de plaatselijk aangetaste kalksteen vervangen. Van de vensters bevat er nog maar één de oorspronkelijke tracering van natuursteen. Het bevindt zich aan de achterzijde van de derde geleding van de toren. Daardoor kunnen we het nauwelijks zien, vooral omdat het voor een deel aan het oog onttrokken wordt door het later opgehoogde dak van het schip. Alle andere traceringen zijn het resultaat van restauraties. Verderop op onze route zullen we echter nog een authentieke venstertracering te zien krijgen. De kerk is tegenwoordig volledig gedekt in maasdekking, al weten we uit bouw- en onderhoudsrekeningen dat er vroeger ook wel eens een partij Rijnlandse leien verwerkt is. Vroeger keek men niet zo nauw en de dakdelen die vanaf de straat niet zichtbaar waren, zijn lange tijd zelfs met gewone dakpannen gedekt geweest.
We gaan de kerk binnen via de voormalige grafkapel van de familie Van Beverningh, de ruimte waar nu kaartjes en souvenirs verkocht worden. Van hieruit komen we in het koor en als we ons omdraaien, zien we het fraaie zeventiende eeuwse beeldhouwwerk in wit marmer van deze kapel. Op de zuil, direct na binnenkomst links, lezen we de ingehakte tekst 'Int Jaer ons He_n m.cccc.lxxxv': de in de inleiding genoemde herinnering aan de eerstesteenlegging van het koor in î 485. We kunnen niet bij alle bouwmaterialen stilstaan en wijzen daarom kort op het koorhek in marmer en messing van de architect Jacob Otten Husly, voltooid in î 782. Aan de andere känt van de kerk vinden we
onder de glazen 27 en 28 resten en replica'svan zestiende-eeuwse grafzerken van voorname ·-- -Gouwenaare-Be- grafsteen-van Gijsbert Raet,waarvan we hier eveneens een replica zien, heeft overigens nooit in de kerk, maar in de door Raet gestichte Jeruzalemkapel gelegen. Dure grafstenen waren indertijd ingelegd met marmer en voorzien van koperen of bronzen platen met familiewapens. In de Franse tijd (î 806-î 8î 4) waren dergelijkeonderscheidingstekenentaboe. Onder het mom van sociale gelijkheid zijn toen veel kostbare decoraties afgehakt, omgesmolten of op een andere wijze verminkt. Het beroemdst is de Sint-Janskerk natuurlijk om de zeventig gebrandschilderde ramen. Ze zijn geplaatst tussen circa î 530 en î 603 en waren al in de zeventiende eeuw een toeristische trekpleister. We lopen door naar glas 28c. Niet alleen is dit een toepasselijk tafereel dat de herbouw van de tempel te Jeruzalem door Ezra en Nehemia voorstelt in 5 î 6 voor Christus, maar bovendien is dit een van de weinige jonge glazen in de kerk. Het dateert uit î 920, al zou men dat op het eerste gezicht niet zeggen. Jan Schouten, die de leiding had over de restauratie van de glazen tussen î 90î en î 936, mocht indertijd een eigen invulling maken voor dit nog ontbrekende glas. Bij de onthulling ervan weerklonken echter niet de verwachte oooh's en aaah's, maar een zacht gemompel. De leden van de restauratiecommissie, de financiers en de andere aanwezige notabelen konden weinig waardering opbrengen voor de wel zeer eigentijdse uitvoering van dit gias. Schouten kreeg opdracht een traditioneler ontwerp te maken en het moderne glas verdween naar de rommelzolder. Daar werd het niet zo lang geleden teruggevonden en delen ervan staan tegenwoordig weer nabij glas 28c opgesteld zodat iedereen kan zien hoe groot het verschil in opvatting tussen Schouten en de leden van de restauratiecommissie was.
2î
Sint-Janskerk. Leidekkers op het dak. (Foto collectie Van Dolder-de Wit, Gouda).
We verlaten de kerk langs de weg waarlangs we gekomen zijn en lopen door naar de houten werkplaats van (6) steenhouwerij A. Roodbol op nummer 13. Er zijn drie redenen om hier halt te houden. De eerste is natuurlijk de aard van het bedrijf dat hier wordt uitgeoefend. De steenhouwerij levert niet alleen grafstenen, maar verricht ook restauratiewerk en levert bouwmaterialen als natuurstenen aanrechten, stoeppalen, vloertegels et cetera. Het bijzondere is dat dit bedrijf nog altijd, net als vele eeuwen geleden, in het hart van de stad wordt uitgeoefend, naast de kerk waarmee het altijd zo nauw verbonden is geweest. De aanwezigheiden de voor iedereenzichtbare uitoefening van dit ambacht geeft een heel speciale sfeer van bedrijvigheid aan Achter de Kerk, waar het anders wel erg stil zou worden. Een tweede reden die hiermee nauw samenhangt, betreft een mythe die we helaas moeten ontzenuwen. In tegenstellingtot wat altijd geopperd is, heeft op deze plaats niét de werkplaats van Gregorius Cool gestaan. Ook wij gingen er altijd van uit dat deze veronderstellingtenminste gebaseerd was op aanwijzingen, maar toen we daar naar op zoek gingen voor het schrijven van
22
deze alinea's, kwamen heel andere feiten aan het licht. De huisjes die op deze plaats gestaan hebben, werden vroeger bewoond door kerkbedienden. We zagen al dat Cool tot 1617 een werkplaats had aan de noordzijde van de kerk en straks zullen we de plek bezoeken waar Cool toen naartoe verhuisd is. De derde reden om hier stil te staan is natuurlijk de aard van het bouwmateriaal waarin het is opgetrokken. Dat een steenhouwerij uitgerekend in een van de laatste houten gebouwen van de stad is gevestigd, is toch wel enigszins ironisch. Iets verderop is de Archeologische Vereniging Golda gevestigd, die in de loop der jaren een grote collectie van vooral oud bouwmateriaal heeft aangelegd, afkomstig van opgravingen. Regelmatig worden interessantevoorwerpen uit die verzameling getoond op gelegenheidsexposities. Direct na het poortje in de steunbeer van de kerk stond rechts, in de hoek tussen de zuidbeuk en de tweede zuidbeuk, de tweede werkplaats van Gregorius Cool. Het gebouwtje werd bij de kerkrestauratiein 1917 afgebroken. De opvolgers van Cool, Gerrit Verrijst en Jan (van) Parijs, verplaatsten het werk naar de overzijde van
het water. Zij vestigden zich in de linkerhelft met dubbele deuren van de huidige Stadsgalerie. Bij een kleine opgraving die in 1992 in de Catharinatuin naast de Stadsgalerie werd verricht, kwam een vrijwel geheel met dakleien volgestorte kelder aan het licht. Kennelijk zat er naast de steenhouwersloods nog een werkplaats van een leidekker, maar wie dat geweest is, is (nog) onbekend. De Stadsgalerie zelf heeft net als het oudste deel van het weeshuis aan de Spieringstraat een indrukwekkend houtskelet. De gevel is aan de buitenzijde op vrij grove wijze gepleisterd. Achter de pleisterlaag gaat met zekerheid een zeer oude gevel schuil. Daarmee zijn-we aangekomenbijde westzijdevande (5)· - --
Sint-Janskerk, die nu opnieuw ter sprake komt. In tegenstelling tot het muurwerk dat we tot nu toe van de Sint-Janskerk zagen, is de zuidgevel tegenover de Stadsgalerie niet met natuursteen bekleed. Deze gevel dateert uit het begin van de vijftiende eeuw, de zuidgevel waar we net langs liepen uit het einde daarvan. In deze oudere gevel zien we baksteen gecombineerd met wit arduin. Het gebruik van natuursteen is hier beperkt tot de hoeken, de gevelopeningen en de decoraties. De afwisseling van grote en kleine blokken natuursteen ter versteviging van de hoeken wordt ketting genoemd. In de steunberen ontdekken we zonder al te veel moeite helderrode daktegels die in het metselwerk verwerkt zijn om de baksteen op de natuurstenen blokken te laten aansluiten. Daar waar gerestaureerd is, ontbreken de daktegelfragmenten, maar zien we plakken gezaagde baksteen. Om de hoek bekijken we de onderste bakstenen geleding van de toren. Dit is het oudste nog zichtbare deel van de kerk en het dateert uit de veertiende eeuw. Dit metselwerk, dat weliswaar zwaar gerestaureerd is in het begin van deze eeuw, is het oudste dat we op deze wandeling te zien zullen krijgen. Links en rechts van de hoofdingang vinden we stenen met een lengte van 29 tot 30 centimeter. Nog grotere en oudere bakstenen zijn alleen bekend van opgravingen (Keizerstraat,Molenwerf, Westhaven 65 en Houtmanplantsoen)en bevinden zich in de collectie van Golda. De tweede geleding van de toren heeft traceringen van geprofileerde baksteen, de derde van natuursteen. De bovenste geleding is relatief jong en dateert van kort na 1600. Hij is geheel opgetrokken in Bentheimer zandsteen en de zwarte verwering van deze okerkleurige steensoort is hier goed te zien. Wie wat langer bij de voet van de kerktoren stilstaat, zal het opvallen dat zoveel natuursteen en hier en daar ook baksteen aangetast is. De oorzaak daarvan is vooral gelegen in het gebruik van te harde mortel bij de restauratie en het gebruik van steensoorten van verschillende
hardheid. Wanneer mortel of nieuwe steen namelijk harder is dan de oude steen, ondervindt het vochttransport in de muur problemen. Water in de muur blijft op de harde steen of voeg staan en zet bij bevriezing uit. Daardoor vriezen de poriën van de steen kapot. Het proces wordt nog versneld als het om optrekkend (grond)water gaat, waarin zouten zijn opgelost. Bij verdamping ervan vormen zich zoutkristallen op het steenoppervlak. De volumevergroting waarmee dat gepaard gaat, doet eveneens de wanden van de poriën bezwijken. Via de Torenstraatgaan we linksaf de Dubbele Buurt op, maar voor we dat doen werpen we een snelle blik op Wijdstraat 1, een Jugendstil pand dat geheel in gele verblendsteen is opgetrokl.<enen gedecoreerd met banden van blauw-witte mozaïeksteen en blokken natuursteen. Ook andere materialen zijn kenmerkend voor de bouwstijl, zoals het glas-in-lood, het gietijzer in de pui en het leien dak. Via de Dubbele Buurt komen we op de Oosthaven. Op nummer 2, het gebouw van de voormalige (7) Rotterdamsche Bankvereeniging is veel bijzonder bouwmateriaalte zien.
Oosthaven 2. Karakteristieke elementen voor de Amsterdamse School: siermetselwerk, bouwsculptuur in rode zandsteen en stalen vensters.
23
Dit bankgebouw werd in 1921 in opdracht Van de N.V. Nationale Bankvereeniging ontworpen door de H. F. Mertens (1885-1960) en in de jaren daarna opgetrokken. In 1934 werd het verkocht aan de Rotterdamsche Bankvereeniging N.V. Het pand heeft een rode bakstenen gevel met veel siermetselwerk en sculpturen, lijsten en andere details in rode zandsteen. De architecten van de Amsterdamse School, de stijl waarin het is gebouwd, verwerkten baksteen net zo makkelijk horizontaal als verticaal. Links en rechts in de gevel bevinden zich nog de originele zinken vergaarbakken en regenpijpen. Eveneens typerend voor de Amsterdamse School zijn de stalen vensters. De oorspronkelijke deur is voorzien van smeedwerk en zelfs aan de tralieroosters voor de keldervensters heeft de architect aandacht besteed. Het pand herbergt bovendien nog een vrijwel geheel intact art deco-interieur. Zo is door de bijna dagelijks geopende deuropening goed te zien dat de vloer en de wanden geheel in stijl betegeld zijn. Iets verderop passeren we Oosthaven 6, een winkelpand in Jugendstil dat eveneens een grote verscheidenheid aan bouwmateriaal etaleert. Behalve natuursteen, witte en rode verblendsteen, mozaïeksteen, blank gelakt hout en rond gebogen vensterglas in de etalage, zien we in het portiek wat Jugendstil tegeltjes. Bijzonder is dat enkele ruitjes in de winkelpui nog facetranden hebben. We steken de Sint-Jansbrug uit 1930 over met zijn hekwerk van baksteen, graniet en smeedijzer. We gaan linksaf de Westhaven op om Westhaven 12, de Muziekschool, te vergelijken met (8) Westhaven 19. Een exacte bouwdatum voor deze achttiende eeuwse gevel is ons helaas niet bekend. Net als de Muziekschool is nummer 19 opgetrokken in Lodewijk XV-stijl of rococo, maar dat neemt niet weg dat er opvallende verschillen zijn. Westhaven 19 is duidelijk uitbundiger gedecoreerd, zeker als we naar de daklijst met consoles kijken en naar de deur, het bovenlicht en het deurkalf daartussen. Bovendien is ook de natuurstenen plint versierd. Een bijzonderheid aan nummer 12 is dat de strekken boven de getoogde vensters de vorm daarvan volgen. Getoogd bij vensters wil zeggen dat de bovendorpel ervan gebogen is. Nog opvallender is de met stucwerk gedecoreerde middenrisaliet, waarin de deurpartij en een venster opgenomen zijn. Interessant is ook de overeenkomst tussen de panden. Beide gevels zijn opgetrokken in zogenaamde kleursteen en gemetseld met de dunst mogelijke voeg. In de periode van de Lodewijkstijlen (1700-1813), maar ook al in die van het Hollands classicisme (1630-1700), genoot natuursteen de voorkeur.
24
Westhaven 19. De 'mooiste de'ur van Gouda'. Uitbundig houtsnijwerk aan deur, deurkalf en bovenlicht, typerend voor de Lodewijk XV-stijl of rococo. Andere kenmerken zijn het metselwerk in 'keurstenen' en de gedecoreerde hardstenen plint.
Wanneer een gevel toch in baksteen werd uitgevoerd, gebeurde dat zo onzichtbaar en verfijnd mogelijk. Daartoe werden uit een ovenproductie van enkele tienduizenden stenen, zo'n vier- à vijfhonderd keurstenen uitgezocht die voor vier of vijf keer de normale prijs van de hand gingen. De stenen waren niet alleen van de beste kwaliteit, maar hadden ook gelijke afmetingen wat zeer fijn metselwerk mogelijk maakte. Een nadeel van dergelijk metselwerk is dat het vaak ten gronde gaat aan restauratiepogingen van niet erkende restaurateurs en goedbedoelende doe-het-zelvers, niet zelden gewapend met steenbeitels en zelfs slijptollen. Netkousachtig voegwerk is daarvan het onherstelbare resultaat, waarvan helaas ook Gouda inmiddels aardig wat voorbeelden telt. De Moriaan op nummer 29 illustreert de voor renaissance architectuur typerende combinatie van baksteen en natuursteen. De gevel, waarschijnlijk uit 1617 en van de hand van Gregorius Cool, is rijk gedecoreerd met
natuurstenen details. Een andere bijzonderheid aan dit pand is het winkelinterieur van rond i 680 waarvan grote delen zijn gemarmerd en voorzien van fijn houtsnijwerk. Iets verderop, op nummer 33. staat het veel jongere pand van de Theodorusstichting, gebouwd in i 907 naar een ontwerp van de Goudse aannemer en architect C.P.W. Dessing. De pui is rijkelijk voorzien van zandstenen speklagen, sluitstenen. omlijstingen. gevelbekroningen en decoraties zoals het wapenschild met wolf en de beeltenis van de Goudse pastoor en deken Malingré. Ee1 1 aai dig detail is dat we in de deurposten nog de oude huisnummering 'Wijk Bi 77' gehakt zien. Verder -- zien-we siermetselwerk en een getege!d qevelvlak., Bij het eerstvolgende buurpand, (9) Westhaven 34, houden we 'Neer halt. -· De gevel van Westhaven 34 dateert uit i 785 nadat het in i 767 was ontstaan door samenvoeging van twee panden. In i 787 overleed de toenmalige eigenaar. de medicus Bartholomeus de Moor, en kwam het huis door vererving in handen van Bartholomea Braet. In i 804 werd het eigendom van Ary Blanken (i 766- i 824), die evenals zijn broer Jan Blanken en andere leden van zijn familie. een waterbouwkundige van
_ _ --·
naam was. Onder andere was hij betrokken bij de voorbereiding van de drooglegging van de Zuidplaspolder en de Haarlemmermeer. maar ook bij de aanleg van tal van wegen. sluizen. dijken et cetera. Met een datering in i 785 is de gevel wel een erg laat voorbeeld van de Lodewijk XIV-stijl. Het met hardsteen beklede gevelvlak is ongedecoreerd en dat is heel wat soberder dan andere voorbeelden van dezelfde stijl, als Oosthaven 52. 56 en 68 of Westhaven 52. D@ laatste zullen we straks nog tegenkomen op onze wandeling. De _Lodewijk XIV,stijl _ .was.Jn__ ona.land _gBïntmdu: ceerd door de Franse hofarchitect Daniël Marot. Deze hugenoot wss in 1685 om geloofsredenen naar ons land gevlucht. Rond i 700 had de Lodewijkstijl het Hollands classicisme (i 630i 700) van architecten als Jacob van Campen (paleis op de Dam) en Pieter Post (Mauritshuis en Goudse waag) verdrongen. Bij gevels als die van Westhaven 34 is de stijl echter moeilijk herkenbaar omdat de versieringen zich beperken tot de gevellijst en de deurpartij. Ook Turfmarkt i i t , dat we nog zullen zien. is een voorbeeld van die soberheid, zij het wat minder extreem. Westhaven 34 illustreert overigens wel de groeiende voorkeur van de achttiende-eeuwse architecten voor het interieur en hun voorkeur voor volledig natuurstenen gevels. Van het interieur resten nog de eikenhouten trap en een stucplafond. De deur in Lodewijk XIV-stijl is helaas niet bewaard gebleven. Wel zien we in de ramen een mooi voorbeeld van 'ontkleurd' glas. Het is niet het oorspronkelijke glaswerk. maar geplaatst bij een restauratie in de jaren vijftig. Andere voorbeelden van dit lichtpaarse glas hebben we evenwel niet in Gouda. Wie goed naar de ruitjes kijkt. ziet de draaicirkels van de glasschijven waaruit ze zijn gesneden.
Niet veel verderop, iets voorbij het negentiende-eeuwse postkantoor met zijn voor die tijd typerende pleisterwerk, gaat onze aandacht uit naar het pand (i 0)
Westhaven 38.
Westhaven 34. De draaicirkels in het lichtpaarse glas van de achttiende eeuwse ramen zijn goed zichtbaar.
De eerste vermelding van een pand op dit perceel dateert van i 34 i. In dat jaar wordt het verkocht. Uit de omschrijving blijkt dat het aan een van beide zijden nog begrensd wordt door een steeg. Net als veel andere is die steeg reeds lang opgenomen in de latere bebouwing. Onder de latere eigenaren ontmoeten we een vijftiende-eeuwse vleeshouwer. een zestiende-eeuwse barbier en chirurgijn. een zeventiende-eeuwse koopman in zijde en uit dezelfde eeuw ook nog een tingieter en een scheepsbouwer. Dan is het lange tijd stil tot we in de negentiende eeuw een
25
Westhaven 38. Bont gekleurd Jugendstil boven twee vensters.
tegeltableau
in boogveld
slijter tegenkomen. Maar wie het nu aan het eind van die eeuw of in het begin van deze eeuw de huidige Jugendstil gevel heeft laten optrekken, is onduidelijk. De herkenbaarsteJugendstil elementen aan de gevel zijn de hoefijzervormig gemetselde boog, het tegeltableau met plantaardige motieven, de glas-in-loodramen en het onverbloemde gebruik van staal. Op dat staalgebruik komen we bij een ander pand nog terug, maar dit pand kozen we om het tegeltableau dat is uitgevoerd in fellere kleuren dan we in de bouw gewend zijn. Westhaven 40 met zijn rood geschilderde baksteen is een tijdgenoot van De Moriaan. Heel ander schilderwerk zien we twee huizen verderop, op Westhaven 42. We zien daar een gepleisterde gevel die aan de witkwast ontsnapt is. Wanneerwe het van dichterbij bekijken, zien we dat de kleur ervan natuursteen imiteert. Naast de deur vinden we nog verfresten in drie tinten en bovendien resten van zwarte verf in de schijnvoegen. Waarschijnlijk zijn alle drie de verflagen negentiende eeuws. De gevel laat goed zien wat een totaal andere indruk de stad in de vorige eeuw gemaakt moet hebben. Toen waren nog veel meer panden in natuursteenkleuren als deze geschilderd. Dit pand is daar inmiddels een van de laatste voorbeelden van. We lopen door naar Westhaven 52 dat deels in classicistische (pilasters)en deels in Lodewijk XIV-stijlis opgetrokken. Ook van het interieur zijn belangrijke delen in deze laatste stijl bewaard gebleven. We vergeleken dit pand al met Westhaven 34, maar hier zien we duidelijker de typische Lodewijk XIV versieringen,de zware vormen en de symmetrische gevelindeling.Wat het pand in verband met ons onderwerp zo bijzonder maakt, is de volledig in zandsteen uitgevoerdegevel, al gaat het ook hier 'slechts' om bekleding van bakstenen muurwerk. Enkele huizen verderop houden we halt bij (11) Westhaven 65.
26
De laat-gotische gevel van dit pand dateert uit de eerste helft van de zestiende eeuw en is ongeveer even oud als die van het befaamde pand Naaierstraat6, dat ook in de wandelroute is opgenomen. Kenmerkend zijn de speklagen en de boogvormige nis boven de ingang, al is die laatste vooral het resultaat van restauratiewerkzaamheden in 1953-1954. De oorspronkelijke trapgevel werd in het begin van de negentiende eeuw gewijzigd in de huidige ingezwenkte lijstgevel. Waarschijnlijkwerden toen ook de oorspronkelijke kruisvensters vervangen door de huidige schuiframen. Binnen zien we weer dezelfde eiken houtconstructie als in het weeshuis en de Stadsgalerie. Heel bijzonder is dat het balkenplafond in de achterkamer op de begane grond in 1630 is beschilderd met plantaardige motieven en vogels door Anthony Hendriksz. De schildering wordt bij de ingrijpende restauratie en verbouwing van dit pand volledig gerestaureerd.
Westhaven 65. Kalkstenen basement in de entree met sporen van gebruik als slijpsteen. De putjes links op de natuurstenen lijken erop te duiden dat de gevel ooit gepleisterd is geweest. Ze dienden voor een beter houvast van de pleister.
De restauratie is voorafgegaan door bouwhistorisch en archeologisch onderzoek. Voor Goudse monumenten wordt dat de standaardprocedure bij voorgenomen grootscheepse restauraties en verbouwingen. De informatie die dergelijk onderzoek oplevert is namelijk van groot belang voor de kennis van de bouwkundige constructie, de bouwgeschiedenis en dus voor een verantwoorde aanpak van de werkzaamheden. In het geval van Westhaven 65 heeft het onderzoek veel informatie opgeleverd. Behalve de oudste bouwresten van het nog bestaande pand, waaronder natuurstenen poeren van het houtskelet en resten van een geprofileerd laatgotisch venster, zijn ook sporen van een voorloper gevonden uit de eerste helft van de veertiende eeuw. Aardewerk uit de dertiende eeuw suggereert dat er al een eeuw eerder bewoning op deze plek was. Veel, zij het nog niet alles, is ook duidelijk geworden over de vele elkaar opvolgende verbouwingen. In elk geval is het achterhuis van later datum, is de constructie van het voorhuis later aangepast, is de kelder later in het voorhuis ingegraven, is de plaats van tenminste twee haarden bekend geworden en hebben we dankzij de vondst van een gevelsteen met het jaar 1611 hopelijk een houvast in handen om straks ten minste een van de vele verbouwingen scherp te dateren. We lopen de Westhaven verder af, gaan linksaf, om het Tolhuis heen, de Haveningang over en weer linksaf de Oosthaven op. De wanden van de Havensluis uit 1615 zijn bekleed met grote blokken hardsteen dat meer dan baksteen bescherming biedt tegen de duizenden passerende schepen, We bekijken (12) Oosthaven 67.
Smeedijzeren raamhek in de vorm van een vlinder.
Dit perceel werd in 1584, dus zeven jaar na de sloop van het kasteel in 1577, bebouwd. Twee jaar later, als de herinneringaan het kasteel nog vers is, spreekt men nog van het 'huis bij 't slot
met erf ernaast'. Ergens tussen 1900 en 191 O werd het voorzien van een nieuwe Jugendstil voorgevel. We weten niet wie voor die verbouwing verantwoordelijk was. We wijzen op een paar details zoals de authentieke deur met Jugendstil smeedwerk en het bovenlicht met glas-in-lood in vlindermotief. Op de verdieping is in het midden een houten erker aangebracht met een raamhek, eveneens in de vorm van een vlinder. De bovenramen zijn weer gevuld met glas-in-lood. De erker wordt bekroond door gebogen schilddak dat gedekt is met zink in de vorm van leien. De boogvelden boven de vensters op de verdieping zijn gevuld met Jugendstil schilderingen. We passeren de Uiterste Brug, een fraai staaltje gietijzeren architectuur uit 1879. Bij het ontwerpen van zulke bruggen aan einde van de vorige eeuw had men veel oog voor detail. De brug rust op gietijzerenzuilen en is voorzien van versierd hekwerk en balusters.Tot voor kort was de brug wit geschilderd en gingen de architectonische verfijning ervan geheel verloren. Tegenwoordig is de brug net als vroeger weer grotendeels tweekleurig geschilderd en komen de details veel beter tot hun recht. De route voert ons rechtsaf, via de Minderbroedersteeg en daarna weer rechtsaf, over de Vijverstraatbrug naar het Houtmanplantsoen. We lopen rechtdoor langs het water tot we de achterzijde van (13) Punt 11 bereiken. Meestal is Punt 11-15 in de route opgenomen vanwege de kasteelkelders onder de huidige bebouwing. Links in het park zien we van dat kasteel nog de opgemetselde torenfundering. Maar om het kasteel gaat het ons dit keer niet en ook niet om de Grote Volmolen, een bedrijfspand dat in 1631 op de kasteelruïnegebouwd is. Het is ons vooral te doen om het woonhuis in Jugendstil dat rond 1900 tegen de achterzijde van Punt 11, de volmolen, is aangebouwd. Het gebouw had zijn molenfunctie toen al verloren en was inmiddels als kaaspakhuis in gebruik genomen. Het aangebouwde woonhuis is opgetrokken in gele verblendsteen met rode speklagen. De bovenhoeken van de vensternissen zijn voorzien van vormstukken met plantaardige motieven. De woning is gedekt met tuiles du Nord, met uitzondering van het vierkante torentje waarop we een dekking met schubvormige daktegels zien. Links en rechts van de woning strekt zich de zeventiende-eeuwsegevel van de volmolen uit. Het geveldeel rechts van het woonhuis is gepleisterd. Op kelderniveau stroomt het water van de Spieringstraatgracht hier tot onder het bouwwerk. Boven de waterdoorgang bevindt zich een gevelsteen met een diamantkop en het jaartal 1824.
27
Op de hoek met de haven staat een jong pand uit 1978
Achterzijde van Punt 11, gezien vanuit het Houtmansplantsoen. Vormstukken met plantaardige motieven tussen de vensters.
We lopen naar links en passeren het monument in rood graniet voor burgemeester Van Bergen IJzendoorn. De bronzen aalscholver die er ooit deel van uitmaakte, is jaren geleden spoorloos verdwenen, maar wordt binnenkort vervangen door een replica. Iets verderop staat het monument voor de gebroeders De Houtman. Het is uitgevoerd in hardsteen en voorzien van vier bronzen schepen. Het aardige is dat een aantal paaltjes onlangs is vervangen zodat we goed het verschil in nieuwe en verweerde hardsteen kunnen zien. We gaan linksaf en lopen langs de gietijzeren muziektent uit 1898 het park uit. We gaan de Tuinstraat in om te kijken naar nummer 85, een wit kalkzandstenenpand aan onze rechterhand. Het gebruik van deze lichtgrijze geperste steensoort is kenmerkend voor de Jugendstil. Dankzijdit materiaalgebruik kunnen we het met vrij grote zekerheid ná 1898 dateren, omdat vanaf dat jaar dergelijkestenen in ons land geproduceerd werden. Tuinstraat 85 is sober gedecoreerd met rode baksteen en wat cementstenen ornamenten. De pui met houten werkplaatsdeuren is eveneens oud en misschien zelfs wel authentiek. Via de Hoefsteeg, links, bereiken we de Spieringstraat en daar gaan we rechtsaf. Op nummer 131 zien we een fraai houten rolluik. Het is niet het laatste exemplaar in de stad, maar ze worden zo langzamerhandwel zeldzaam. Ook in de Wilhelminastraat zijn nog een paar grote te zien. We gaan linksaf de Lange Noodgodsstraat in. Aan de linkerkant herinnert een gevelsteen aan de befaamde . zeventiende-eeuwse plateelbakkerij De Swaen. In deze bakkerij werden onder andere zogenaamde spijkertegels en grote tegeltableaus gemaakt. Een aantal daarvan is in De Moriaan te bewonderen. De betonnen letters REGINA verwijzen naar een tweede plateelbakkerijvan die naam die van 1919 tot 1980 op dezelfde plaats gevestigd was als de eerste.
28
van de Goudse architect R. Rietveld opgetrokken in beton, baksteen, grijze betonsteen, staal en glas. Het valt te betreuren dat de winkelpui van dit zorgvulig vormgegeven en gedetailleerde pand later is volgesmeerd met verf, want daarmee wordt het ontwerp geen recht gedaan. Ondanks de onmiskenbaar moderne uitstraling voegt deze nieuwbouw zich namelijk uitzonderlijk goed tussen de oudbouw aan de Oosthaven. Na het oversteken van de Haven bereiken we via de Korte Noodgodsstraat de Kuiperstraat. Aan de rechterzijde zien we de panden van de voormalige pijpenmakerij van Van der Want. In de sluitstenen boven de deuren en vensters zijn destijds decoraties van echte kleipijpen aangebracht om de bestemming van deze bedrijfspanden aan te geven. Iets verderop, op de hoek van de Keizerstraat, werd in de tweede helft van de vijftiende eeuw de eenbeukige Barbarakapel gebouwd. De kapel stond langs de Keizerstraatter plaatse van de huidige panden op nummer 100 tot en met 106. Na de Reformatie bleven kapel en toren staan. Rond 1690 werd het schip van de kapel verbouwd tot vier vrijwel identieke panden. Later werd ook de stal die in het voormalige kerkkoor was ingericht, verbouwd tot woning. Van de voormalige kapel rest behalve de toren met zijn bakstenen traceringen meer dan men op het eerste gezicht zou zeggen. In een van de huisjes aan de Keizerstraat kunnen we nog een steunbeer herkennen en in de westgevel, te bezoeken via de naast de toren gelegen timmerwerkplaats, zijn zelfs nog grote delen van de spitsboogvensters te zien. Nummer 84-86 in de Keizerstraat heeft een bijzondere winkelpui van wit en blauw geglazuurde verblendsteen. Het metselwerk is rood gevoegd en de twee pilasters ter weerszijden van de winkelpui hebben bekroningen met paardenhoofden. Of die van keramiek, gietijzer of een ander materiaal gemaakt zijn, valt niet gemakkelijk uit te maken. Ertegenover,op de plaats waar nu nieuwbouw staat, is in 1993 een opgraving uitgevoerd die onder andere een aantal bijzondere bakstenen heeft opgeleverd. De stenen hebben een merkwaardig formaat van gemiddeld 17 ,5 centimeter in het vierkant en een dikte van negen à tien centimeter. Ze hebben daarmee het formaat van halve kloostermoppen, maar zijn nooit gehalveerd. Het moet om zeer oud bouwmateriaal gaan, al zaten ze in jonger muurwerk ingemetseld. Waarschijnlijkzijn ze hergebruikt. Het gaat om unieke stenen, waarvan in ons land geen andere voorbeelden bekend zijn. Mogelijk leidde het bakken van 'echte' kloostermoppen van ijsselklei tot krimpproblemen en experimenteerdende eerste Goudse steenbakkers al snel met een half formaat. Het kan ook zijn dat de stenen voor een bijzonder doel zijn gebakken dat wij nu niet meer kunnen achterhalen. Via het steegje tussen de nieuwbouw en nummer 79 en via het erachter gelegen Hof van Adriaan bereikenwe de Peperstraat die we linksaf inlopen. Aan het eind staan we tegenover (14) de Visbanken aan de Gouwe.
ontwierp een kruisbasiliek met een hoge houten spits. De kerk is rijkelijk voorzien van siermetselwerk, gebeeldhouwd natuursteen, glas-in-lood, dakleien en opvallend siersmeedwerk op de blank geverniste deuren. Nummer 43, naast de Gouwekerk, is een gehalveerd pand. De andere helft moest wijken voor de bouw van de kerk. Merk op dat het houtwerk van de winkelpui van houting is voorzien. We zien dat wel vaker, bijvoorbeeld wanneer men de gebruikte houtsoort(en) wil camoufleren of wanneer de kwaliteit ervan te wensen overliet. Wat in dit geval de reden is geweest, is onbekend. We komen bij de Keizerstraat aan het begin waarvan op et qeresta ireerde kerkportaal van (15) de voormalige Remonstrantse kerk staat. Visbanken gedekt met Rijnlandse leien.
______
Vis werd in Gouda eeuwenlang verhandeld op _-d=e._o"-'e"-'v""e"--'rs~va""'n-'--=de Gouwe. Aanvankelijk vond de handel plaats in stallen, maar in 1588 werden vaste visbanken gebouwd die in 1676 verbouwd werden. Waarschijnlijk kregen ze toen hun huidige uiterlijk. In 1706 werd het bouwwerk nogmaals opgeknapt. Eeuwenlang was de hal aan de Hoge Gouwe gereserveerd voor vissers van buiten de stad en werd daarom Vreemde Vismarkt genoemd. In die aan de Lage Gouwe stonden de Goudse poorters. De over de verkochte vis verschuldigde belasting kon in het achttiende-eeuwse commissarishuisje op de Lage Gouwe worden afgedragen. In 1697 werd de stedelijke korenmarkt naar de visbank op de Hoge Gouwe verplaatst en hoewel deze daar waarschijnlijk nooit gefunctioneerd heeft, wordt deze hal nog altijd Korenbeurs genoemd. In 1902 stelden drie Goudse burgers in ernst voor om beide hallen maar af te breken omdat ze 'geen bouwkundige waarde bezaten en vanuit een oogpunt van algemeen nut volkomen doelloos waren'. Er is gelukkig niet naar hen geluisterd, maar wel naar de storm van protest die in Gouda opstak. Ook vanuit Den Haag klonken boze geluiden en werd gedreigd dan ook maar meteen de subsidie voor de restauratie van de Sint-Janskerk stop te zetten, omdat 'een stad die zulk een vandalisme pleegt, niet verdient geholpen te worden in haar Kerkgebouw'. Mede dankzij dit verstandige ingrijpen van hogerhand staan de Visbanken er dus nog en kunnen we zien dat ze van rijndekking voorzien zijn. Tot nog toe zagen we alleen maasdekking. De zuiltjes zijn van hardsteen en de bestrating is uitgevoerd in ijsselsteentjes. Verderop aan de Hoge Gouwe staat de tussen 1 902 en 1904 gebouwde Gouwekerk, het grootste neogotische bouwwerk van de stad. Het is een product van de Goudse architect en aannemer C.P.W. Dessing en verving een voorganger in neoclassicistische stijl. Dessing
In 1629 kocht de Remonstrantse Gemeente op deze plek een woonhuis. Het achterhuis werd !!:Jgericht als schuilkerk en het voorhuis als predikantenwoning. In 1870 verving men de kerk door nieuwbouw in neogotische stijl. Hoewel de uitvoering ervan erg sober was, was de keus voor juist deze stijl toch opmerkelijk voor een niet-katholiek gebouw. De neogotiek had zich namelijk vrij snel in de negentiende eeuw ontwikkeld tot de huisstijl bij uitstek van het oplevende kafholicisme. In 1967 verliet men de kerk die later op het poortgebouw na werd gesloopt. Na een moeizame reddingsactie van dit laatste restant is het nu gerestaureerd en in gebruik bij een architectenbureau. De eenvoudige bakstenen puntgevel is afgewerkt met een gestucte sierlijst met hogels op de rand en een kruisbloem op de top. De beelden in de tuin zijn afkomstig van het Goudse station dat in 1949 is hersteld door de beroemde architect Sybold van Ravesteyn nadat het bij een bombardement in 1944 zwaar beschadigd was. Het beeldhouwwerk van Jo Uiterwaal, met wie Van Ravesteyn veel samenwerkte, vond gedeeltelijk een plek in het nieuwe station van 1 984. Een ander deel staat hier in de tuin. Uiterwaal liet
Remonstrantse
poortje. Detail van het gietijzeren hek.
29
deze sculpturen van chamotte, die typisch Goudse takken van nijverheid voorstellen, bij Goedewaagen's Koninklijke Hollandsche Aardewerkfabriek in Gouda bakken. Chamotte is een gebrande klei die na het bakproces verpoederd wordt en vermengd met vuurvaste klei om er vuurvaste ovenstenen of bouwkeramiek van te maken. De tuin van het kerkportaal wordt afgesloten door een authentiek gietijzeren hek. In de punten en pijnappels zijn goed de poriën te zien die tijdens het gieten en drogen zijn ontstaan.
en de stijl kent daardoor veel verschijningsvormen. Dit pand is een betrekkelijk laat voorbeeld en werd in 1902 gebouwd in opdracht van de Goudse koopman J.L. Bruns.
Terug op de Hoge Gouwe wijzen we op de uitbundige pleisterarchitectuur van nummer 107-113, de kerk van de Heilige Johannes de Doper, beter bekend als de oudkatholieke kerk. Het huidige complex met gepleisterde gevels en stucversieringen kwam tot stand in 1863, toen de katholieken hun geloof alweer een paar jaar openlijk mochten belijden. In het interieur valt vooral het rijke houtsnijwerk van het inventaris op. Nummer 123 valt op door de geverfde baksteen. Het huidige uiterlijk dateert uit 1888 toen het werd verkocht aan de Goudse bleker Anthonius Jaspers. Hij liet vooral de gevel herbouwen, want het pand bezit nog een aanzienlijk oudere kern. De voordeur is voorzien van siersmeedwerk in neorenaissancestijl. Nummer 149 heeft een fraaie eikenhouten winkelpui in art decostijl. De pui uit 1928 is volledig intact, compleet met koperen hang- en sluitwerk. De rest van de gevel is wat ouder en dateert van een verbouwing die kort na 1877 werd uitgevoerd. We steken de Crabethbrug over, een gietijzeren draaibrug uit 1867, en gaan een klein stukje rechtsaf totdat we voor (16) Lage Gouwe 166 staan.
Van de gevel van dit rijk gedecoreerde pand is het onderste deel bekleed met hardsteen. Daarboven zet de gevel zich in baksteen voort, verrijkt met natuurstenen decoraties en speklagen. Van het portiek met authentieke deurpartij zijn de zijwanden betegeld. Het portiek wordt geflankeerd door twee pilasters met daarop twee rijk gedecoreerde consoles en balusters. Daarop rust een balustrade en een houten erker. Net als bij oude spiegels zijn de ruiten van de erker deels voorzien van facetranden. Boven de erker bevindt zich een loggia met betegelde zijwanden en een smeedijzerenhek. De gevel wordt afgesloten met een natuurstenen band, siermetselwerk en een kroonlijst op gedecoreerde consoles. Het dakschild daarboven is aan de straatzijde gedekt met leien, wat echter alleen op afstand te zien is. Het dak zelf is plat. De stijl van dit pand is een combinatie van kenmerken van allerlei stijlen. Deze mengstijl wordt aangeduid met de term eclecticisme. Elke architect kon er een persoonlijke invulling aan geven
30
Lage Gouwe 166 in eclectische stijl, overvloedig gedecoreerde pui en verdieping in hardsteen en baksteen.
We staan naast het uit 1436 daterende Amsterdams Verlaat. Het is gemetseld in kleine ijsselsteentjes en zware blokken hardsteen tegen beschadiging door schurende trossen en botsende scheepsrompen. In de tegenoverliggende sluiswand zien we twee peilschalen, eveneens van hardsteen. De dukdalven en sluisdeuren worden sinds de paalwormpest aan het begin van de achttiende eeuw van hardhout gemaakt. Dit mosseltje boort zich gemakkelijk in zachtere houtsoorten. Een paalwormplaag veroorzaakte rond 1730 een reeks overstromingen nadat beschoeiingen, zeeweringen, sluisdeuren en dergelijke het massaal hadden begeven. Ook menig schip vond een voortijdig einde door de collectieve inspanningen van deze diertjes. De koppen van de dukdalven worden met zink tegen inrotting beschermd. We lopen terug in de richting van de Turfmarkt. Lage Gouwe 178 laat ons nog wat kleurig tegelwerk zien in het portiek en in een band over de gevel. We gaan rechtsaf de Turfmarkt op. Aan de overkant van het water zien we op nummer 142 het Admiraalshuis uit 1757.
Deze gevel is volledig in hardsteen uitgevoerd en gedecoreerd in Lodewijk XV-stijl of rococo. Het kalfstuk boven de deur, de rijk versierde kroonlijst en de grote attiek daarboven zijn van hout. Voor de vensters zien we enig siersmeedwerk met vergulde initialen. Ook van het interieur verkeren belangrijke delen nog in oorspronkelijke staat. Op het trottoir staan twee gietijzeren stoeppalen. Aan de kant van het water waar we lopen, kijken we naar de bewerkte hardstenen plinten en de stoep met smeedijzeren hek van Turfmarkt 111. Dit pand in sobere Lodewijk XIV-stijl is vergelijkbaar met dat van het INGkantoor op Westhaven 34, zij het dat deze gevel niet met natuursteen bekleed is. De decoratie beperkt zich hier tot de plint en de kroonlijst. Aanvankelijk gold dat ook voor de deurpartij, maar die is omstreeks 1800 vervangen door de huidige. Turfmarkt 109 is een tijdgenoot var I l 1et Ad111i1 aais!mis:
Ondanks zijn volledig gebeeldhouwde geveltop en gedecoreerde deurpartij is het een heel wat soberder voorbeeld van de Lodewijk XV-stijl dan we aan de andere kant van het water zagen.
Turfmarkt 104. Rijk Jugendstil pand met onder andere een erker van blank gelakt hout, een smeedijzeren balkonhek, een stalen profielbalk met rozetten, gedecoreerde tegels in de boogvelden boven de vensters, glas-in-lood en verschillende soorten natuur- en baksteen.
Na al deze Lodewijkstijlen wordt het weer tijd voor iets anders. Aan de overzijde van het water staat op (17) Turfmarkt 104 een indrukwekkend pand in Jugendstil. De voorganger van dit pand, een oud woonhuis met een in 1891 vernieuwde gevel werd in 1909 gekocht door de Goudse commissionair in effecten J.A. Dortland. Hij liet een nieuw woonhuis bouwen in Jugendstil naar een zeer gedetailleerd uitgewerkt plan. Tot 1950 had Dortland het in zijn bezit. In 1975 kwam het ln handen van de firma Koch & Knuttel, tevens eigenaar van het buurpand op nummer 106 en van een groot aantal bedrijfsgebouwen tussen de Turfmarkt en de Nieuwehaven. Het pand is opvallend rijk aan bouwmaterialen en vormen en in dat opzicht doet het denken aan het uitbundige pand Lage Gouwe 166. We wijzen op het fijne metselwerk, op de speklagen van geglazuurde steen, op het glas-in-lood, op het gebruik van zandsteen en hardsteen door elkaar, op de dakleien en op de Jugendstil tegels in de boogvelden boven de vensters. Twee materialen verdienen extra aandacht, al zagen we van allebei al eerder voorbeelden. Ten eerste zien we hier op royale wijze blank gelakt hout voor de raam- en deurpartijen gebruikt. Vooral de erker is een blikvanger. Ten tweede komen op twee plaatsen in de gevel stalen profielbalken in het zicht. Ze zijn niet alleen zichtbaar gehouden, maar zelfs nadrukkelijk versierd met rozetten. Staal werd al sinds 1879 in constructies toegepast, maar vanaf ongeveer 1900 onttrokken de architecten van de Jugendstil en de eveneens in die tijd werkzame bouwmeester Berlage, het niet langer aan het oog. Voor de Jugendstil en Berlages rationalisme geldt dat ze eerlijker en vernieuwender met bouwmaterialen omgingen dan de architecten van het neoclassicisme, het eclecticisme en de neorenaissancevóór hen. Het is veelzeggend dat beide stijlen vooral aan de materiaalschaarste tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) ten onder zijn gegaan. Op de hoek van de Turfmarkt en de Lange Dwarsstraat zien we nog een gevel die is opgetrokken in de stijl van de Amsterdamse School. Hier zijn goed de vloeiende lijnen te zien die de architecten van deze stroming in baksteen wisten te realiseren.Aan de kant van de Turfmarkt waar we staan, zien we op nummer 73 en 75 nog een uitbundig voorbeeld van siermetselwerk. We gaan rechtsaf, de Geertje den Bultsteeg in. Aan het eind nemen we het Arie Kerssensteegjerechts. De wandelroute gaat linksaf, via de Looierspoort naar de Lange Groenendaal. In (18) de Looierspoort zien we een bijzonder restauratieproject.
31
Looierspoort.
De in 1996 gerestaureerde
oostzijde en de in 1998 te restaureren westzijde.
Het ontstaan van de Looierspoort is in nevelen gehuld. Op oude stadsplattegronden komt de steeg niet voor, al geven die van Braun en Hogenberg uit 1585 en in mindere mate die van Blaeu uit 1649 wel een verbinding aan. Mogelijk werd hij pas omstreeks 1870 aangelegd voor de bouw van woningen, maar het kan ook een nieuwe verbinding zijn geweest tussen de Groenendaalen de zijl die tot in de negentiende eeuw ter plaatse van het Arie Kerssensteegje liep. Ook is het mogelijk dat de Looierspoort identiek is aan een reeds in 1647 vermeld Arie Kerssteegje en dat de naam daarvan zich verplaatst heeft. In elk geval houdt de naam Looierspoort verband met het beroep van leerlooier, dat in 1875 in Gouda nog in enkele bedrijven werd uitgeoefend. In de volksmond werd het ook wel het Duvelspoortjegenoemd. Ter plaatse van de steeg bevonden zich tot 1879 tuinen. In dat jaar werden er aan beide zijden van het straatje in gele ijsselsteen zes woningen opgetrokken, elk bestaande uit een begane grond en een zolder. Opvallend is het feit dat de nokken aan beide zijden van de steeg ten opzichte van elkaar verspringen, waardoor de lichtinval gunstig is en er toch nog sprake is van enige privacy in de woningen aan deze smalle steeg. De huizen aan de oostzijde waren nog het meest intact. Ze zijn in 1996 gerestau-
32
reerd en verbouwd tot zes wooneenheden. Die aan de westzijde zijn in de loop der tijd volledig doorgebroken tot één ruimte waarbij onder andere de topgevels zijn vermetseld tot één lange lijstgevel. Op dit moment worden ook deze zes huisjes gerestaureerd en terugverbouwd tot zes aparte wooneenheden. Aangekomen op de Lange Groenendaal gaan we naar links en kijken bij nummer 58 naar de betegelde borstwering. De gevel dateert van een verbouwing in 1907, de winkelpui van een latere verbouwing in de jaren vijftig. Het tegeltableau van de Goudsche Kip is dus nog vrij jong, maar desondanks een van de aardigste van de stad. Des te opmerkelijker mag het genoemd worden dat het alweer weggewerkt en vergeten was totdat het onlangs tot ieders verbazing aan het licht kwam. Aan het eind gaan we linksaf, de Naaierstraat in en houden halt bij nummer 6, (19) het Huis met de Vier Gekroonden. De laat-gotische gevel van het pand Naaierstraat 6 dateert van rond 1530 en is dus ongeveer gelijktijdig met Westhaven 65 gebouwd. Toch heeft het een heel andere uitstraling met zijn boogvormige nis boven de ingang. Aan beide gevels is later het nodige gewijzigd, aan dat van de Naaierstraatde oorspronkelijketrapgevel en de pui. Boven die pui bevindt zich nog een rijk bewerkt gotisch fries met daarin de
Uiteindelijk zijn de muren gepleisterd, van schijnvoegen voorzien en geschilderd. Zo werden de vele littekens van de verbouwingen aan het oog onttrokken. Voor bouwhistorici zijn gebouwen als deze een regelrecht lustobject, zeker wanneer ze de pleisterlaag mogen verwijderen. Het gebouw toont dan zijn bouwgeschiedenis en soms is men in staat de oorspronkelijke bouwtoestand te reconstrueren plus alle gedaantes die het daarna gehad heeft. We gaan de Blauwstraat in en kijken naar de overzijde van het water, naar (20) het Verzetsmuseum ZuidHolland, op r:iummer--30s32.
Naaierstraat 6. Het Huis met de Vier Gekroonden. Gepolychromeerd zestiende-eeuws fries met voorstellingen van het bouwbedrijf.
patroonheiligen van de bouwvakkers, de Vier Gekroonden. Van het fries is de oorspronkelijke beschildering hersteld. Jarenlang heeft dit natuurstenen fries voor de misvatting gezorgd dat dit het steenhouwersgildehuiswas. Voor het bestaan van een dergelijk gildehuis ontbreekt echter iedereaanwijzing.Zo goed als zeker hebben we te maken met het woonhuis dat de steenhouwer Cornelis Jacobsz, of waarschijnlijker nog, Jan de Metselaar,voor zichzelf bouwde of liet bouwen. Beiden bewoonden het pand kort na elkaar in het begin van de zestiende eeuw. De Vier Gekroonden waren er waarschijnlijk vijf. Hun namen waren Simpronianus, Claudius, Nicostratus, Castorius en Simplicius. Zij zouden in het jaar 306 geweigerd hebben een beeld van de godheid Esculapiuste vervaardigenvoor keizer Diocletianus die hen daarop beval een andere Romeinse godheid te aanbidden. Toen ze ook dat weigerden, werden ze levend in loden kisten in de rivier gegooid. Om de een of andere onduidelijke reden is later de naam Simplicius uit het rijtje van vijf verdwenen. Het gebeente van vier martelaren is in elk geval overgebracht naar Rome en daar begraven aan de Via Labrina, waar nu de kerk van de Quattro Coronati staat. In de Middeleeuwen waren de Vier Gekroonden de beschermheiligenvan metselaars en steenhouwers. We zien ze in het fries aan het werk. In het midden heeft waarschijnlijk een Mariabeeldjegestaan. Aan het eind van de straat, op de hoek met de Blauwstraat, staat op de nummers î 6 tot en met î 9 een complex van wit gepleisterde panden. Hoogstwaarschijnlijk hebben zij alle een middeleeuwse oorsprong. Aan de Blauwstraatzijde is in elk geval de originele kap nog aanwezig en tussen Blauwstraat î 6 en î 5 zijn zelfs nog drie trappen van een trapgevel te zien. De panden zijn in de loop der eeuwen veelvuldig verbouwd.
Dit voormalige bankgebouw uit l937 · is eeA voorbeeld van de stijl die tegenwoordig wordt aangeduid als het Nieuwe Bouwen (î 920î 940). Net als andere architectonische stromingen tussen circa î 900 en de Tweede Wereldoorlog ontleende ook deze stijl veel van zijn uitstraling aan een zeer specifiek materiaalgebruik. Zo is voor dit streng ogende bankgebouw een baksteen met een lengte van ruim
Verzetsmuseum.Detail van het metselwerk met de extreem dunne en lange bakstenen en de in het metselwerk weggewerkte regenwaterafvoer.
33
22.5 centimeter en een dikte van slechts 3,5 toegepast, een merkwaardig slank steenformaat waarvoor de architecten van deze stroming een sterke voorkeur hadden. Verder is de voeg erg diep en bovendien donker van kleur. Ook dit zien we vaker bij gebouwen in deze stijl. Een fraai staaltje van afwerking zien we bij de regenwaterafvoer. Een platte zinken pijp ligt verzonken in de gevelwand. Het bijna norse uiterlijk van het pand wordt verder onderstreept door de donkere natuurstenen borstwering en ingangspartij, de zwart geglazuurde pannen en de afwerking van onder andere de balkonrand met zwarte keramische elementen. Het gebruikte natuursteen is waarschijnlijk een basaltlava uit het Eifelgebergte. De bewerking die het heeft ondergaan heet scharreren. De tralies voor de ramen maken de aanblik niet vrolijker en het is de potentiële klant inmiddels wel duidelijk dat met de hier gevestigde instelling niet te spotten valt. Mogelijk om hem toch nog wat op zijn gemak te stellen en welkom te heten, is de draaideur in de ingangspartij in blank gelakt hout uitgevoerd. Aan dezelfde kant van het water zien we drie panden in neorenaissancestijl, namelijk de nummers 20, 12 en 10. Ze zijn weelderig gedecoreerd, vooral nummer 12, dat bij eerdere gelegenheden al besproken werd. In de rijkdom aan bouwmaterialen die deze panden etaleren, beperken we ons even tot de daken. We zien dan drie platte daken met dakschilden rondom, die aan de voorzijde van dakleien zijn voorzien. De randen van de dakschilden, de zogenaamde hoekkepers en dakranden zijn afgedekt en van wit geschilderde decoraties in zink voorzien. Ook de mascaron-achtige koppen op nummer 20 zijn kant-en-klaar geleverde zinken ornamenten, want precies dezelfde kop zien we bijvoorbeeld ook op Oosthaven 38. Van de hoek van de Turfmarkt tot en met Kleiweg 7 zien we winkelpuien in art decostijl. Kleiweg 1-3 werd in 1882 opgetrokken in een eclectische stijl. In 1924 werd dit pand door H.J. Nederhorst van een nieuwe winkelpui voorzien in art decostijl. Bij die gelegenheid werd Kleiweg 5 bij het complex getrokken en stilistisch aangepast. Rond dezelfde tijd moet dat ook gebeurd zijn met de winkelpui van Kleiweg 7. De oorspronkelijke pui daarvan had dezelfde stijl als de rest van de gevel van baksteen, hardsteen en zandsteen, een ontwerp uit 1912 in art decostijl van alweer Nederhorst. Een ingewikkeld verhaal dat goed illustreert hoe vaak ook toen al winkelpuien gewijzigd werden. De winkelpui is over de gehele lengte uitgevoerd met gedecoreerde penanten van zandsteen en een plint van zwart graniet. De verdere invulling van de puien is van recente datum. Schuin ertegenover, op Kleiweg 8-10, op de hoek van de Sint Anthoniestraat, is een modezaak gevestigd in een wit gepleisterd Jugendstil pand dat zijn uiterlijk dankt
34
aan een ingrijpende verbouwing in 1916. Oorspronkelijk was hier een melksalon van Nutricia gevestigd. De dakbedekking van het koepeltje op de hoektoren is van koper. Dat het niet geoxideerd is en dus niet groen, komt door een speciale behandeling die het heeft ondergaan. Het dak ernaast is gedekt met geglazuurde muldenpannen, die we hier voor het eerst tegenkomen. Via de Sint Anthoniestraat bereiken we de Agnietenkapel. We lopen om dit zwaar gerestaureerde gebouw heen naar de achterzijde. In het middelste venster van het koor bevinden zich nog resten van de oorspronkelijke natuurstenen tracering. Dat van de andere ramen is volledig nieuw. Samen met de deels zichtbare tracering in de toren van de Sint-Janskerk is dit het enige oude kerkvenster van de stad. Het dateert waarschijnlijk uit de vijftiende eeuw. We lopen verder om de kapel heen en via Achter de Waag in de richting van de Markt. We bekijken daar de gevel van (21) Achter de Waag 1 dat een zijvleugel is van Markt 37-39. Het hoekpand Markt 37 -39/ Achter de Waag 1 is rond 1935 opgetrokken in de traditionalistische stijl van de Delftse School. Het bestaat uit twee bouwdelen, een hoger deel aan de Markt en een lager deel langs Achter de Waag. Dit laatste is gedekt met rode geglazuurde tuiles du Nord. Wij zijn vooral geïnteresseerd in de gedecoreerde deuromlijsting in de zijgevel. Het deurkozijn is namelijk omgeven door een brede boogvormige band van cementen kunststeen. In het boogveld boven de authentieke deur zien we in een krans het hoofd van Mercurius, godheid van onder andere de handel. Dat het cement is en geen zandsteen is alleen bij nadere beschouwing te zien, wanneer op een aantal plaatsen de verwering en de roestende wapening · in het oog springt. Bovendien verraadt de materiaalbehandeling een boetserende hand. Waarschijnlijk is
Achter de Waag 1. Detail van de cementstenen deuromlijsting met een voorstelling van Mercurius.
eerst een model in terracotta of vormklei gemaakt dat daarna in cement is afgegoten. Tenslotte lijkt het met sterk zandhoudend cement te zijn vertind om de indruk van zandsteen te versterken. Ook de plint van dit gedeelte van het gebouw is van kunststeen en moet de indruk wekken dat graniet is gebruikt. Echt graniet vinden we in de deurstijl en de twee treden die naar de deur leiden. Als laatste monument rest ons de Waag, waaraan bij eerdere gelegenheden al veel aandacht is besteed. Zeer opvallend aan de binnenzijde is de zware eiken houtconstructie. Die is voor een gebouw uit 1668 wel erg ouderwets, want al rond 1580 stapte men van houtskeletbouw over op dragende muren. Voor gebouwen als de Waag met zijn enorme balansen die zware lasten moesten kunnen torsen, verliet men zich toch weer op de constructiewijze waarbij hout en niet steen de last van het gebouw droeg. Een ander onderdeel van dit zeventiende-eeuwse prestige-object is het reliëf aan de voorzijde vanwege de bijzondere materiaalkeus. De Amsterdamse steenhouwer Bartholomeus Eggers mocht een waagscène hakken in zeer fijn wit marmer uit de Apuaanse Alpen. Dit wordt
gedolven nabij het Italiaanse stadje Carrara. Het reliëf moet kort na de onthulling oogverblindend wit geweest zijn, want het is vrijwel zeker nooit beschilderd geweest. Drie van de vier touwen van de balansen zijn van koper. Nog dit jaar zal het reliëf worden gedemonteerd. Het is te zwaar aangetast om nog langer ter plaatse te kunnen worden gehandhaafd. Een replica zal ervoor in de plaats komen en het origineel zal na behandeling voor het publiek zichtbaar worden opgesteld in de Waag. Overigens bestaat het reliëf niet uit één stuk, maar is het samengesteld uit zeven ongelijke delen. Op weg naar het Stadhuis, waar we onze wandeling begonnen, werpen we nogmaals een blik op het plaveisel van de Markt. We zien dat een groot deel van de Markt hier geplaveid is met een donkere en zeer poreuze steensoort. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het om een basaltlava, maar de preciezere identificatie is niet bekend. Van het Stadhuis bekijken we het schavot. Op een van de hoeken kunnen we goed zien hoe sterk ijzerhoudend zandsteen kan verkleuren. Hetzelfde effect zien we ook in de gevel van Markt 7 4 (Luigi Lucardi). Tenslotte zien we dat regenwater met koperen regenpijpen van het schavot wordt afgevoerd. Tot slot
Het thema van dit jaar vergde een heel andere aanpak dan we gewend waren. Na het gebruikelijkeliteratuur-en archiefonderzoekgingen we vele keren de straat op om voorbeelden te zoeken en daarbij deden we telkens onverwachte ontdekkingen. Wij hopen dat de lezers en wandelaars straks dezelfde ervaring hebben en met meer oog en waardering voor details door Gouda lopen.
Waag. Detail van het reliëf. (Foto Gemeente Gouda, afdeling Bouwkunde en BijzondereZaken (BOB)).
35
Verantwoording Hierbij willen wij graag de afdeling Stadsvernieuwing en Monumentenzorg van de gemeente Gouda en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en voorts Chris Akkerman, Bianca van den Berg, Jan van Dam, Marcel van Dasselaar,H. Janse, J. M. Kooijman, Marjo van Loon, Ton de Mooy, G. H. van Nieuwpoort, Peter Oskam en Gerard Overeem bedanken voor hun hulp, advies en informatie. De in deze uitgave vermelde informatie is ontleend aan eigen onderzoek en de volgende publicaties: - Arends, G.J., C.H. van Eldik en H. Janse, Compendium constructies. Gebouwen 1800-1940 (Bouwtechniekin Nederland 3), Delft/Zeist 1989 - Berends, G., Historische houtconstructies in Nederland, Arnhem 1996 - Berg, Bianca van den, Jongere bouwkunst in Gouda. Het bouwen in de Jaren 1850-1940, Gouda 1992 - Berg, Bianca van den, Jongere bouwkunst in Gouda. Het bouwen in de jaren 1850-1940, Gouda 1993 - Binding, Günther, Baubetrieb im Mittelalter, Darmstadt 1993 - Blijdenstijn, Roland K.M., en Ronald Stenvert, Bouwstijlen in Nederland (1040- 1940), Utrecht/Antwerpen 1994 - Boeder, K., e.a. (red.),Monumenten onderhouden. Gids voor uw monument, Utrecht 1998 - Bruijn, Ria de, en Barbara Dijker, Moderne architectuur in Gouda (Architectuur beleven), Gouda 1994 - Denslagen,W.F., en A. de Vries, Kleur op historische gebouwen. De uitwendige afwerking met pleister en verf tussen 1200 en 1940, Den Haag 1984 - Dolder-de Wit, Henny van, Hoe wordt een gebrandschilderd glas gemaakt?, Gouda 1987 - Dolder-de Wit, Henny van, De Haven. Geschiedenis van de gracht en van het gebouw, Gouda 1991 - Don., Peter, KunstreisboekZuid-Holland, Zeist 1985 - Gemeente Gouda, afdeling Stadsvernieuwing en Monumentenzorg, Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie, nr. 1-14, Gouda 1991-1998 - Gemeente Gouda, afdeling Stadsvernieuwing en Monumentenzorg, Kleur op monumenten, Gouda 1993 - Gemeente Gouda, afdelingVoorlichting, Stadhuis in de steigers (nieuwsbrief),nr. 1 t/m 4, Gouda 1995-1996 - Glaudemans,Ronald, Rob Gruben e.a., De Jeruza/emkapelin Gouda, Gouda 1998 - Goldstream, Nicola, Meester-metselaars (Middeleeuwse ambachtslieden), Kampen/Turnhout 1992 - Haslinghuis, E.J., en H. Janse, Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie, Leiden 1997 - Hausbau in den Niederlanden.Bouwstenen voor oude woonhuizen in Nederland. Bericht über die Tagung des Arbeitskreisesfür Hausforschungin Utrecht vom 6. bis 10. Juni 1988 (Jahrbuchfür Hausforschung.Band 39), Marburg 1990 - Hollestelle, J., De steenbakkerijin de Nederlandentot omstreeks 1560, Assen 1976 - Janse, H. (red.), Leien op Monumenten, Baarn 1986
36
- Janse, H., Houten kappen in Nederland. 1000-1940 (Bouwtechniek in Nederland 2), Delft/Zeist 1989 - Janse, H., en D.J. de Vries, Werk en merk van de steenhouwer. Het steenhouwersambacht in de Nederlanden voor 1800, Zwolle/Zeist 1991 - Kolman, Chr. J., Naer de eisch van 't werck. De organisatie van het bouwen te Kampen. 1450- 1650 (Vereeniging tot Beoefening van OverijsselschRegt en Geschiedenis, Werken no. 40), Utrecht 1993 - Kooijman. J.M., 'Onderhoud van kades en sluizen in Gouda. De zaak Gemeente vs Blanken' in: Schatkamer 2 (1988) nr. 2, p. 27-32 - Meischke, R., De gothische bouwtraditie. Studies over opdrachtgevers en bouwmeesters in de Nederlanden, Amersfoort 1988 - Meischke, R., H.J. Zantkuijl en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland. Zeeland en Zuid- Holland. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle/Amsterdam 1997 - Prak, Niels L., Smaakvolle tekeningen. De hulpmiddelen bij het bouwen in de Jaren 80, 1480, 1780, 1880 en 1980, Delft 1987 - RestauratievademecumRVb/ad, Den Haag/Zeist 1985-1997 - Rollin Couquerque, M., en A. Meerkamp van Embden, Rechts-bronnen der stad Gouda, Den Haag 1917 - Scharroo, P.W., Bouwmaterialen;encyc/opaedischegids voor theorie en praktijk, Amsterdam 1945 - Slinger,A., H. Janse en G. Berends, Natuursteen in Monumenten, Zeist/Baarn 1980 - Sprokholt, Henkjan, Chris Akkerman e.a. (red.), Een kijkje in de Keizerstraat (Jaarboek 1994 van de Archeologische VerenigingGo/da), Gouda 1994 - Tolboom, H.J., Venstertraceringenin Nederland, Zeist/Den Haag 1998 - Vries, Dirk J. de, Bouwen in de late Middeleeuwen. Stedelijke architectuur in het voormalige Over- en Nedersticht, Utrecht 1994
ADRESSEN Wie meer vragen heeft over conservering, herstel en reiniging van historische bouwmaterialen kan terecht bij een van de volgende adressen: Rijksdienstvoor de Monumentenzorg (RdMz) Broederplein 41, Postbus 1001, 3700 BA Zeist tel. 030-6983211 Gemeente Gouda, afdeling Stadsvernieuwing, Volkshuisvestingen Monumentenzorg Klein Amerika 20, Postbus 1086, 2800 BB Gouda tel. 0182-588258 (Peter Oskam)
Lijst van personen, instellingen en bedrijven die in 1998 financieel en/of materieel bijgedragen hebben aan de Open Monumentendag Gouda. Bontenbal Bouw BV, Reeuwijk Deloitte & Touche Accountants, Belastingadviseurs en Managementconsultants, Gemeente Gouda Gisterra Advies, Gouda GMF Gouda BV, Waddinxveen. Stichting Gouda, Hart van Holland, Gouda KPMG Klynveld Accountants, Gouda F. van Lanschot Bankiers NV, Gouda Van Lierop & Zn BV, Alphen a/d Rijn Aannemersbedrijf Ton van Loon, Gouda Moret Ernst & Young, Registeraccountants, Gouda Woningcorporatie De Samenwerking, Gouda Woningbouwvereniging Ter Gouw, Gouda Enkele personen, instellingen en bedrijven die niet genoemd wensten te worden.
Deze lijst is eind juli 1998 afgesloten.
Gouda