Stedenbouwkundige verordening SV02 betreffende bijzondere voorwaarden voor het creëren van een woongelegenheid – Herziening van de bestaande verordening Artikel 1: Definities. Onder "woongelegenheid" dient men in deze verordening te verstaan elk lokaal of geheel van lokalen dat normaal bestemd is om als vaste of tijdelijke verblijfplaats te dienen voor een individu, voor een gezin of voor een groep samenlevende personen. Zijn geen woongelegenheid in de zin van deze verordening: de hotel- of pensionkamers, de campings en weekendverblijfparken, evenals de kamers, slaapzalen of cellen die deel uitmaken van gebouwen die worden aangewend als collectieve verblijfplaats, zoals homes, tehuizen voor bejaarden, verpleeginstellingen, kazernes, pensionaten of kloosters, suitehotels, Condohotels, etc. Worden echter ook als woongelegenheid beschouwd de lokalen gelegen in een van de gebouwen bedoeld in het tweede lid, of als bijgebouw ervan, wanneer deze lokalen bestemd zijn om als woongelegenheid te dienen voor de exploitant of het personeel van de instelling. Onder “Studio” wordt begrepen een woongelegenheid bestaande uit één woonvertrek aangevuld met keuken en sanitaire voorzieningen. De wanden van eventuele slaaphoeken of –nissen, moeten minimaal voor 50% open zijn in de dwarse scheidingswand met een vrije doorgang van minstens 140 cm. Onder “Appartement” wordt verstaan het geheel van samen horende woonvertrekken en vertrekken als afzonderlijke woongelegenheid in een groter gebouw. Onder “assistentiewoningen” wordt verstaan een groep van woongelegenheden die bestaan uit één of meer gebouwen die functioneel één geheel vormen en waar, onder welke benaming ook, aan gebruikers van 65 jaar of ouder, die er zelfstandig verblijven in individuele aangepaste wooneenheden, huisvesting wordt gegeven. Onder “éénfamiliewoning” wordt begrepen een gebouw waarin verschillende gezinnen samenwonen die tot dezelfde familie behoren. Als familie wordt beschouwd alle inwoners tot en met de 2e graad, ongeacht wie de woning in eigendom heeft. De woongelegenheid moet in eigendom blijven van één generatie. Verschillende entiteiten zijn mogelijk binnen deze éénfamiliewoning. De éénfamiliewoning onderscheidt zich van de eengezinswoning en is daarom onderhevig aan een stedenbouwkundige aanvraag met eenvoudige dossiersamenstelling bij bestemmingswijziging van eengezinswoning of andere bestemming naar een éénfamiliewoning. 1 Een woonbestemming anders dan dezen hierboven opgesomd is niet mogelijk Onder "woonvertrekken" wordt verstaan alle lokalen die dienen voor het verblijf, de ontspanning, het werk of de rust en die minimaal 6 m² groot zijn en rechtstreeks daglicht ontvangen. Worden niet als woonvertrekken beschouwd: 1) De badkamers en toiletten; 2) De kelders, bergingen, gangen, trappen, garages, stookplaatsen en zolders. 3) De andere ruimtes die niet in aanmerking kunnen komen voor een gebruik als woonvertrek. Onder “leefruimte” wordt verstaan de ruimte die voorbestemd is voor het dagdagelijkse verblijf zoals zithoeken, livings, eethoeken, ontspanningsruimte, keuken, etc. … Onder “netto-oppervlakte” van een lokaal, dient men te verstaan de horizontale oppervlakte van de vloer, begrensd door de afgewerkte binnenvlakken van de muren die het lokaal omsluiten. Onder “netto-oppervlakte” van een woongelegenheid of woning, dient men te verstaan de horizontale oppervlakte van de vloer of vloeren, begrensd door de afgewerkte binnenvlakken van de omschrijvende wanden van de woongelegenheid of woning. Onder “monument” dient men te verstaan het onroerend goed (gebouw), in overeenstemming met de definitie in het decreet van 03 maart 1976 en latere wijzigingen die d.m.v. een beschermingsbesluit definitief beschermd is.
1
Schrapping bij besluit van de Deputatie van West-Vlaanderen van 17.11.2011
Gemeentelijk stedenbouwkundige verordening SV 02
Goedgekeurd bij besluit van de Deputatie van West-Vlaanderen dd. 17.11.2011
1/8
Onder “buitenruimte” wordt verstaan de oppervlakte van het gedeelte van het perceel dat niet wordt ingenomen door bebouwing of een drie dimensionale constructie. Terrassen op de gelijkvloerse bouwlaag, op verdiepingen en/of terrassen op platte daken zijn eveneens in de buitenruimte opgenomen. Artikel 2: De rechtskracht van verordeningen van hogere overheden primeren op deze verordening. De voorschriften van verkavelingen, Bijzondere plannen van aanleg en uitvoeringsplannen primeren op die van de stedenbouwkundige verordening. De verordening is complementair aan reglementeringen en documenten met verordenende kracht. De verordening is van toepassing op het ganse grondgebied van Blankenberge. Artikel 3: Elke woongelegenheid moet bereikbaar zijn zonder dat men door een andere woongelegenheid moet gaan. Artikel 4: Elke woongelegenheid moet een eenheid vormen. Artikel 5: Elke woongelegenheid moet minstens één woonvertrek bevatten. De totale netto-oppervlakte van de totale leefruimte mag niet kleiner zijn dan 30m². Artikel 6: De minimum hoogte tussen de afgewerkte vloer en afgewerkt plafond van de woonvertrekken moet 2,40m bedragen. Komen enkel in aanmerking voor de oppervlakteberekening van een woongelegenheid, de delen die een vrije hoogte van 2.40m hebben. Bij monumenten en bij panden opgenomen op de inventaris van het bouwkundig erfgoed kan er, mits motivering, hiervan afgeweken worden wanneer de gebouwdelen een onroerende erfgoedwaarde hebben. De afwijking is van toepassing voor alle woonvertrekken met uitsluiting van leefruimtes. Artikel 7: Iedere woongelegenheid moet voorzien zijn van minstens één WC met waterspoelinginrichting. De minimumafmetingen moeten 0,80 meter op 1,20 meter bedragen. Artikel 8: Iedere woongelegenheid moet beschikken over minstens één sanitaire ruimte waar een wastafel, een douche en/of bad voorzien zijn. Wanneer een toilet in de badkamer wordt voorzien moet de oppervlakte van de badkamer minimum 4m² bedragen. Wanneer er ook een afzonderlijk toilet in de woongelegenheid aanwezig is, zoals bepaald in artikel 7, is de minimum oppervlakte niet van toepassing Artikel 9: Lokalen die toiletten of urinoirs bevatten mogen geen directe verbinding vormen met leefruimtes of lokalen voor het bewaren van eetwaren. De verbinding moet gevormd worden door een bruikbare sas voorzien van minstens 2 deuren. Artikel 10: Elke woongelegenheid moet beschikken over een voldoende verluchte ruimte voor het opslaan van huishoudelijk afval in het gebouw of buiten het gebouw. Deze ruimte mag niet rechtstreeks uitgeven op een woonvertrek. De bergruimte voor het opslaan van huishoudelijk afval kan individueel of gemeenschappelijk voorzien worden. Bij de gemeenschappelijke oplossing moet de overdekte ruimte verlucht worden. Artikel 11: De gemeenschappelijke delen, kelders, zolders, bergingen groter dan 1/10 van de oppervlakte van de woongelegenheid en garages worden niet opgenomen in de berekening van een netto-oppervlakte van een woongelegenheid. Enkel de oppervlakte tot 1/10 wordt in aanmerking genomen. Artikel 12: Bij gemengde bestemming en/of wanneer er slechts 1 woongelegenheid wordt voorzien, moet de netto-oppervlakte van de woongelegenheid minimum 65 m² bedragen. De berekening van de oppervlakte gebeurt overeenkomstig artikel 6. Ontwerp SV02 – GR
2011.09.06.
2/8
Artikel 13: Bij woongebouwen die uit meer dan 1 woongelegenheid bestaan, moet aan volgende criteria worden voldaan: Woongelegenheid studio's
netto-oppervlakte minimum 40 m²
Appartementen met 1 slaapkamer Appartementen met 2 slaapkamers Appartementen met 3 slaapkamers
minimum 50 m² minimum 65 m² minimum 80 m²
% verhouding indeling max. 20% van het aantal woongelegenheden saldo van het aantal woongelegenheden min. 50% van het aantal woongelegenheden cumulatief met appartementen. met 2 slaapkamers
Bij nieuwbouw en bestaande gebouwen kan bij behoud van de minimale netto-oppervlakte het aantal slaapkamers verminderd worden. Bij bestaande gebouwen, die verbouwd worden, mag van de procentuele verhouding afgeweken worden indien door organisatorische of technische redenen deze verhouding niet kan nageleefd worden. Wanneer er slechts 3 woongelegenheden kunnen gerealiseerd worden, dan mag van bovenstaande regel afgeweken worden waarbij de onderlinge verhouding tussen de woongelegenheden 33% mag bedragen. Wanneer er slechts 4 woongelegenheden kunnen gerealiseerd worden, dan mag van bovenstaande regel afgeweken worden waarbij de onderlinge verhouding tussen de woongelegenheden 50% voor een 2slaapkamertype, 25% voor een 1-slaapkamertype en 25% voor een studio bedraagt. Van de bovenstaande oppervlakte mag, voor beperkte ingrepen, afgeweken worden bij woongelegenheden die vergund of geacht vergund zijn, wanneer de vergunde oppervlakte niet in overeenstemming is met de minimumoppervlakte. De ingreep mag de woonkwaliteit niet in het gedrang brengen. De berekening van de oppervlakte gebeurt in overeenstemming met artikel 6. Artikel 14: Bij assistentiewoningen zijn volgende criteria van toepassing: •
• •
•
Het gebouw vormt functioneel één geheel en bestaat uit individuele woningen waar bejaarden zelfstandig wonen en beroep kunnen doen op facultatieve dienstverlening; Het gebouw omvat een polyvalente ruimte/restaurant in verhouding tot het aantal bewoners en een lokaal voor collectieve dienstverlening (wassalon, strijkruimte, e.a.); Hiervan kan men afwijken door bijkomende technische voorzieningen te nemen en door sociale voorzieningen te treffen (met een erkende instelling) die een compensatie vormen voor de ontstane leemtes. Deze maatregelen moeten van die aard zijn dat zij onder geen enkele vorm afbreuk doen aan het functioneren als assistentiewoning. De nodige garanties voor het functioneren als assistentiewoningen dienen bij de stedenbouwkundige aanvraag toegevoegd te worden. Het dienstverlenend centrum moet zich voor de hulpverlener binnen een bereikbare afstand van het complex bevinden. Het gebouw omvat een woongelegenheid voor een conciërge van minstens 65m² gemeten tussen de omschrijvende wanden, bestemd voor de woningassistent cfr. Art.12; Iedere woongelegenheid heeft een minimale netto oppervlakte van 50m² tussen de omschrijvende wanden en bevat naast de leefruimte, een slaapkamer, individueel sanitair en badkamer en een tweede kamer die dienst doet als bureau/hobbyruimte/reservekamer. De procentuele verhouding van artikel 13 is hierop niet van toepassing. Enkel woongelegenheden die aan bovengestelde criteria voldoen en bewoond worden door bejaarden komen in aanmerking voor de afwijkende oppervlakte. Iedere vorm van gebruik die afwijkend is, is in strijd met deze verordening. De berekening van de oppervlakte gebeurt in overeenstemming met artikel 6. Artikel 15: Een éénfamiliewoning is enkel toegelaten in een beschermd monument dat buitenschalig is en waarin het opsplitsen in diverse compartimenten/woongelegenheden omwille van onroerend erfgoed waarden niet mogelijk
Ontwerp SV02 – GR
2011.09.06.
3/8
is wanneer de bevoegde administratie van het Vlaamse gewest hierover zo oordeelt. Artikel 18 van deze verordening is niet van toepassing op de éénfamiliewoning.
Artikel 16: Elk woonvertrek moet rechtstreeks daglicht ontvangen langs glasvlakken (raamopeningen) waarvan de hoogte en de totale oppervlakte voldoende in verhouding staan tot de afmetingen van het lokaal. De minimum oppervlakte van de raamopeningen (dagmaat) wordt bepaald op één tiende van de netto-oppervlakte van het desbetreffende lokaal. Per lokaal moet ten minste 1/4 van de hierboven omschreven raamopeningen kunnen geopend worden, behoudens wanneer een permanent systeem van mechanische verluchting is voorzien. Bij nieuwbouw komen volgende zaken niet in aanmerking voor de berekening van de voorgeschreven raamoppervlaktes: • daglichten in een scheidsmuur, • ramen die uitmonden in een luchtkoker die kleiner is dan 8 m² netto oppervlakte. • lichtstraten en lichtkoepels indien er geen andere raamoppervlaktes worden gebruikt. Bij verbouwing komen volgende zaken niet in aanmerking voor de berekening van de voorgeschreven vloeroppervlaktes: • daglichten in scheidingsmuren, • lichtstraten en koepels, tenzij het een stedenbouwkundig vergunde situatie of een geacht stedenbouwkundig vergunde situatie betreft, • ramen die uitmonden in nieuw gecreëerde luchtkoker die kleiner is dan 8 m² netto oppervlakte. Artikel 17: Alle ingesloten lokalen moeten rechtstreeks statisch of mechanisch verlucht worden. Artikel 18: Bij nieuwbouw moet iedere woongelegenheid waarvan de ingangsdorpel van de woongelegenheid zelf hoger ligt dan 10 meter boven het openbare domein toegankelijk zijn door middel van minstens één (gemeenschappelijke) lift die een stopplaats heeft op het niveau van de woongelegenheid. Artikel 19: Elke woongelegenheid moet voorzien zijn van een installatie voor drinkwater onder druk en van een elektrische installatie. Artikel 20: Ieder lokaal waar een verwarmingsinstallatie is opgesteld moet voorzien zijn van een permanente aan- en afvoer van lucht en rookgassen die zo moet opgesteld zijn dat hij niet hinderend is voor de gebruiker of zijn omgeving. Artikel 21: Bij beperkte verbouwing kan de vergunningverlenende overheid, mits motivering, afwijken van de voorschriften van art. 6 wat monumenten betreft, 7, 9 en 13, indien de bestemming niet wijzigt en het een vergund of geacht vergund gebouw betreft. Artikel 22: Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na maand van bekendmaking in het Belgische staatsblad van de goedkeuringsbeslissing van de Deputatie van West-Vlaanderen.
Ontwerp SV02 – GR
2011.09.06.
4/8
Memorie van toelichting bij SV02 De stedenbouwkundige verordening regelt de criteria waaraan woongelegenheden moeten voldoen om een minimale kwaliteitsnorm te halen. De memorie van toelichting heeft als doelstelling een verduidelijking te vormen voor de gebruiker. Afhankelijk van de bestemming kunnen soms andere criteria een rol spelen. Ongeacht dit aspect zijn er zaken die algemeen van toepassing zijn om woonkwaliteitsnormen te halen in een hedendaagse woning. Deze verordening is een bijsturing van SV02 betreffende bijzondere voorwaarden voor het creëren van een woongelegenheid, goedgekeurd door de Deputatie van West Vlaanderen op 22.12.2005 (BS 2006.01.31). De noodzaak om de verordening te verfijnen is het feit dat op creatieve wijze de voorschriften soms anders geïnterpreteerd worden. Deze memorie van toelichting geeft aanvullend een verduidelijking welke visie er achter een artikel schuilt, wat de achterliggende redenering is en hoe de interpretatie ervan dient te gebeuren. Artikel 1 Dit artikel verklaart en definieert de gehanteerde begrippen. Onder het begrip “Condohotels” dient men alle (financiële, boekhoudkundige, etc) constructies te begrijpen waarbij investeerders mee financieren in een (hotel)project, met als doelstelling opbrengsten te genereren en tezelfdertijd gebruik te kunnen maken van de/het kamer/suite gedurende al dan niet vastgestelde periodes. Zoals in alle hoteltypes kunnen de kamers/suites niet gebruikt worden voor vaste bewoning. Artikel 2 Dit artikel schetst de verhouding tussen de verschillende wetgevingen. Dit artikel is opgenomen omdat de rechtskracht tussen de verschillende wetgevingen voor derden (bouwheren, ontwerpers) niet altijd duidelijk is ongeacht het feit dat dit opgenomen is in decreten, uitvoeringsbesluiten, e.a. Artikel 3 Hiermee wordt beoogd dat iedere woongelegenheid zijn eigen entiteit is en niet afhankelijk van andere entiteiten. Ook misbruiken kunnen hiermee uitgesloten worden. Stel bijvoorbeeld: Een zorgwoning (woning waar een hulpbehoevende ouder inwoont bij bv. zijn kind) die verkocht wordt kan dus niet door de koper aanzien worden als een meergezinswoning omdat er gedurende een aantal jaren een vorm van samenwonen geweest is. De reden hiertoe is dat in de meest voorkomende zorgwoningen een oudere een deel van het huis gebruikt en daarbij gebruik maakt van delen van de woning zoals bv. de trap van de woning die door de eigenaar gebruikt wordt om zowel leef- als slaapvertrekken te betreden, badkamers, e.a. Bij verkoop kan men dit gebouw niet gaan beschouwen als 2 woonentiteiten omdat, wil men het deel bereiken waar de oudere heeft geleefd, men door de woongelegenheid (bv. trap en gang) van de andere woning moet gaan. Artikel 4 Woongelegenheden mogen niet versnipperd zijn binnen een gebouw. Alle lokalen die tot een woongelegenheid behoren, moeten intern met elkaar verbonden zijn en bereikbaar zijn vanuit circulatiezones die eigen zijn aan de woongelegenheid. Het bereiken van lokalen via delen van een gebouw die niet volledig tot de woongelegenheid behoren (bv. gemeenschappelijke traphal, e.a.) zijn niet toegelaten. Artikel 5 Elke woongelegenheid moet minstens een ruimte hebben voor het dagdagelijks verblijf. Woongelegenheden met bv. alleen slaapkamers, badkamer en keuken kunnen niet. Er is een minimum oppervlakte voor het woonvertrek vastgelegd om te streven naar enerzijds een leefbare oppervlakte en anderzijds een vorm van verhouding af te dwingen ten opzichte van de slaapruimtes. Artikel 6 De afwijking voor monumenten is voorzien om het soms niet compatibel zijn tussen de verschillende wetgevingen op te vangen. Bij monumenten voldoen (veelal) aanbouwsels, die vroeger soms andere bestemmingen hadden, niet aan de criteria van de verordening SV 02 goedgekeurd door de Bestendige deputatie van West-Vlaanderen op 22.12.2005 (BS 2006.01.31). Om te vermijden dat delen van monumenten geen functie meer kunnen krijgen is hier een uitzonderingsmaatregel voor gecreëerd. Artikel 7 In dit artikel zijn de minimumafmetingen opgenomen waaraan een toilet moet voldoen om functioneel te zijn. Ontwerp SV02 – GR
2011.09.06.
5/8
Artikel 8 In dit artikel zijn de minimummaten opgenomen waaraan een badkamer moet voldoen en welke elementen minstens moeten aanwezig zijn. Artikel 9 Uit hygiënische overweging moeten toiletten en gelijkaardige sanitaire ruimtes door een sas gescheiden zijn van andere woonvertrekken met uitzondering van de slaapkamer. Artikel 10 Teneinde tegemoet te komen aan de toenemende behoefte om afval selectief te verzamelen en te sorteren en de nood om hiervoor de nodige ruimte ter beschikking te stellen dient een ruimte voorzien te worden om afval tijdelijk te verzamelen in afwachting van de huisvuilomhaling. Bij een eengezinswoning kan dit bv. wel plaatsgrijpen in een verluchte garage of tuinhuis. Dit moet niet specifiek op de plannen tot stedenbouwkundige aanvraag opgenomen zijn als dergelijke ruimtes aanwezig zijn bij een eengezinswoning. Bij meergezinswoningen wordt aanbevolen om dit gemeenschappelijk te organiseren. Er is doelbewust gekozen om geen oppervlaktes of volumes op te leggen. Onder de term “voldoende “ wordt begrepen dat de bouwheer en/of zijn architect een ernstige inschatting maken van de hiervoor nodige ruimte en dat deze in verhouding staat met het aantal woongelegenheden en functioneel opgevat is. Als richtinggevend berekeningsvoorstel wordt volgende formule toegepast: Oppervlakte huisvuillokaal = (A x 0,50 m²) – (B%) Waarbij A = aantal woongelegenheden. 0,50 = per woongelegenheid wordt richtwaarde 0.50 m² B = A x 0,50 in percentage uitgedrukt Dit resulteert bvb in volgende: Voorbeeld 1) voor twee woongelegenheden: 2 x 0;50 – (1)% = 0,99 m² Voorbeeld 2) voor tien woongelegenheden: 10 x 0,50 – (10)% = 4,75 m² Voorbeeld 3) voor vijftig woongelegenheden: 50 x 0,50 – (25)% = 18,75 m². De bekomen oppervlaktes kunnen in de verklarende nota bij de stedenbouwkundige aanvraag toegelicht worden. Artikel 11 In dit artikel zijn de maximale oppervlaktes voor bergruimte, in de breedste zin van het woord, opgenomen die in aanmerking komen om ingecalculeerd te worden bij de minimum oppervlakte van een woongelegenheid. Hiermee sluit men uit dat er woongelegenheden ontstaan (in het bijzonder studio’s en appartementen) die een wanverhouding hebben en waarbij de oppervlakte van de bergruimte deze van de overige bestemmingen overtreft binnen de gestelde minimumoppervlakte. Artikel 12 Wanneer een woongelegenheid voorzien wordt bij andere bestemmingen dan moet de oppervlakte minimaal 65m² bedragen binnen de omsluitende wanden. Deze minimum oppervlakte is ook van toepassing wanneer slechts één woongelegenheid wordt opgericht. De voorwaarden van Art. 13, met uitsluiting van de procentuele verhouding, zijn van toepassing. Artikel 13 Sinds twee decennia worden de voorgestelde minimum oppervlaktes en de verhoudingen tussen de appartementen gehanteerd. Deze zijn in verschillende BPA’s opgenomen. De afwijking in de onderlinge verhouding tussen de verschillende typeappartementen is van toepassing wanneer er geen alternatieve mogelijkheden zijn doordat het perceel te beperkt is of omdat er een te beperkte bouwdiepte is opgelegd in verordenende plannen. Vergunde of vergund geacht gebouwen worden beschouwd als rechtsgeldig opgericht. Het is niet de doelstelling dit recht te ontnemen door aanpassingen of saneringen en beperkte ingrepen uit te sluiten. Het is evenmin de bedoeling het gehele gebouw in vraag te stellen. Zo kan een vergunde woongelegenheid bvb uitbreiden met een veranda, of een metalen ligger plaatsen waar een muur gesloopt wordt, om de woonkwaliteit te verbeteren. Een bestaand en vergund 1-slaapkamerappartement kan bvb niet omgevormd worden naar een 2slaapkamerappartement met een ontoereikende oppervlakte. Artikel 14 Gelet op de toenemende vergrijzing aan de kust en de behoefte en noodzaak hieraan tegemoet te komen is dit artikel uitgewerkt. Het moet de mogelijkheid bieden om assistentiewoningen te realiseren zonder dat er misbruik wordt gemaakt van de versoepeling door de minimale oppervlakte op 50m² te leggen.
Ontwerp SV02 – GR
2011.09.06.
6/8
De minimale oppervlakte per woongelegenheid is lager gelegd daar de oppervlaktebehoefte van ouderen ook anders is. Veelal betreft het ook alleenstaanden. Wanneer er niet voldaan wordt aan de facultatieve dienstverlening, dan kan dit gecompenseerd worden door een overeenkomst af te sluiten met erkende centra, zoals bvb ziekenhuizen, bejaardencentra of een OCMW die degelijke diensten waarborgen. De centra moeten in een periferie liggen die de dienstverlening snel kunnen garanderen. Als aanvaardbaar wordt een straal van 750 meter genomen. De overeenkomst inzake de dienstverlening moet garanties bieden voor een jarenlange samenwerking. Richtinggevend wordt hier tien jaar genomen. Op technisch vlak dienen er dan ook compenserende maatregelen genomen te worden. Deze kunnen bestaan door bvb dorpelarm te bouwen, het voorzien van liften waarmee personen liggend kunnen vervoerd worden, door een permanent intercomsysteem met de dienstverlenende instelling waarmee met een overeenkomst heeft afgesloten. Indien gewenst of noodzakelijk kunnen grote woongelegenheden wel gerealiseerd worden. Veel hangt af van het doelpubliek dat men wenst te bereiken. Wanneer aan de bestemming van assistentiewoningen een eind zou komen, dan is artikel 13 weer van toepassing. Een verbouwing zal zich dan ook opdringen. Artikel 15 Blankenberge heeft een aantal historische woningen die buitenschalig groot zijn. Onder buitenschalig wordt bedoeld dat het volume en de oppervlakte van deze woningen de huidige volume en oppervlakte behoeftes overschrijdt. Dit is een gevolg van het feit dat deze gebouwen beschikten over een inrijpoort voor koetsen, huisvesting voor inwonende meiden, butlers en keukenpersoneel, e.a. Indien het pand een historisch waardevol interieur heeft ontstaat er veelal een probleem omdat de eisen van de brandweer betreffende brandpreventie tegenstrijdig zijn met deze van onroerend erfgoed. Teneinde een oplossing te bieden aan deze problematiek is de terminologie éénfamiliewoning ingevoerd. De éénfamiliewoning is enkel van toepassing voor beschermde monumenten met een historisch waardevol interieur en onder de criteria zoals bepaald in artikel 1 en artikel 15. Andere gebouwen kunnen geen aanspraak maken op deze artikels. Dit sluit dan ook uit dat historische waardevolle gebouwen, wanneer ze door bouwpromotoren in verschillende appartementen worden gesplitst de wetgeving inzake brandveiligheid zouden kunnen omzeilen. De éénfamiliewoning wordt dus beschouwd als een uitzonderlijke vorm van eengezinswoning. Nevenfuncties die bij eengezinswoningen mogelijk zijn komen hier ook in aanmerking. Het kan o.a. Bed & Breakfast of zorgwonen betreffen. De vergunningplicht voor deze nevenfuncties is in overeenstemming met deze van eengezinswoning De graad wordt gebruikt om aan te geven hoe dicht men staat bij het familielid. Het bepaalt de familieband hoe dicht twee mensen met elkaar verwant zijn. De graad komt overeen met het aantal generaties tussen de personen. Ouders en kinderen zijn verwanten van de eerste graad, kleinkinderen en grootouders de tweede graad. Achterkleinkinderen derde graad, enz. Om de zogenaamde “zijlijn” gaat het als er twee mensen op hetzelfde niveau staan. Hier moet men het aantal generaties tussen de betrokkene en de gemeenschappelijke voorouder optellen bij het aantal generaties tussen de verwant en de gemeenschappelijke ouder. Een voorbeeld ter verduidelijking. Broer en zus bijvoorbeeld zijn verwanten van de tweede graad (moeder (1), zus/broer (2)). Een tweede voorbeeld: twee neven staan tegenover elkaar in de vierde graad, tussen hen is er immers een verschil van vier generaties. Je tante is in de 3de lijn (moeder/oma/tante). Tot slot nog een voorbeeld: het kind van je achternicht is in de 7de graad: (moeder/oma/overgrootmoeder/oudtante/nicht van je moeder/achternicht/kind van achternicht). Artikel 16 Elke woongelegenheid moet natuurlijk licht kunnen ontvangen. Om tegemoet te komen aan de duurzame bouwstijlen, meer bepaald de passief woningen is de mechanische ventilatie/verluchting als alternatief voor het openen van ramen opgenomen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw en verbouwingen voor het niet in aanmerking nemen van de voorgeschreven raamoppervlaktes. Met het zinsdeel “ …, indien er geen andere raamoppervlaktes worden gebruikt” wordt er bedoeld dat koepels en lichtstraten wel kunnen indien de nodige raamoppervlakte voorzien is. In bestaande en vergunde of bestaande en geacht vergunde situaties kunnen de aanwezige toestanden behouden blijven. Artikel 17 Volledig ingesloten lokalen, zoals bergingen moeten kunnen verlucht worden. Artikel 18 In kader van het wooncomfort van hoger gelegen woongelegenheden moet een lift voorzien worden. Ontwerp SV02 – GR
2011.09.06.
7/8
Artikel 19 In dit artikel zijn voorzieningen opgenomen teneinde te voldoen aan de huidige wooncriteria. Artikel 20 In dit artikel zijn voorzieningen opgenomen in kader van veiligheidsaspecten. Artikel 21 Voor de artikels 6, 7, 9 en 13 zijn een aantal afwijkingsmogelijkheden ingebouwd. Deze kunnen in extremis noodzakelijk zijn in sommige gevallen. De vergunde of geacht vergunde toestand moet kunnen bewezen worden. Zo kan men stellen dat een gewenste uitbreiding met een veranda van een vergunde woongelegenheid waarbij de bestaande vloer/plafondhoogte 2.38m is mag niet gehypothekeerd worden omwille van de plafondhoogte van deze woongelegenheid. Om de woonkwaliteit te verbeteren kan het samenvoegen van twee lokalen in een appartement (met een oppervlakte kleiner dan voorzien in art. 13) tot één leefruimte waarbij een metalen ligger moet geplaatst worden ook geen belemmering vormen. Anderzijds is het niet de bedoeling om een dergelijke woongelegenheid integraal te laten verbouwen waarbij stabiliteitswerken aan te pas komen en deze dan op de verhuurmarkt te gooien, in strijd met de politieverordening inzake verhuring van woongelegenheden. Een bestaande wc waarvan de maten marginaal afwijken van de verordening mogen geen grond van weigering vormen wanneer met een beperkte verbouwing wenst te realiseren in deze woongelegenheid. Een toilet zonder sas dat zich op bv. op een duplex-niveau of op 15m van de keuken of de eetplaats bevindt in een te realiseren loft mag geen grond van weigering vormen. Een toilet dat rechtstreeks uitgeeft in een keuken in een studio moet wel voldoen aan de regelgeving. Artikel 22 De verordening krijgt zijn rechtskracht vanaf de opgegeven dag. Voorheen blijft de huidige verordening zijn rechtskracht behouden. Het kenbaar maken gebeurt in overeenstemming met de bepalingen van het gemeentedecreet.
Ontwerp SV02 – GR
2011.09.06.
8/8