ONAFHANKELIJK VAKBLAD VOOR ERFGOEDPROFESSIONALS A R C H E O LO G I E l C U LT U U R L A N D S C H A P l M O N U M E N T E N l I M M AT E R I E E L E R F G O E D l V O L K S C U LT U U R
JAARGANG 5
I N U M M E R 20 I J U L I 2 012
STEDELIJK, AGRARISCH EN MILITAIR WERELDERFGOED IN NOORD-HOLLAND
TOPMONUMENTEN
WEDEROPBOUW
ERF-GOED
WAARDE IN MEERVOUD
REL AA S VAN EEN
BIJZONDERE RESTAURATIE
. . . w u k o O
Leg 4x per jaar op 4500 bureaus van ergoedprofessionals uw visitekaartje. Dat voordeel genieten de sponsors en medeondersteuners van Vitruvius, nu al 5 jaar. U heeft tevens diverse publicatieen advertentiemogelijkheden, van groot tot klein. Bespreek met ons de opties, neem contact op met Uitgeverij Educom BV, via 010-425 6544 en/of
[email protected].
? e j t r a a k e t i s i v ...
Websites klik je weg. Vitruvius wordt bewaard!
Uitgeverij Educom BV Drukwerk Investeringen Marketing Internet
JAARGANG 5 NUMMER 20 JULI 2012
KOKEN MET CULTUURHISTORISCHE INSLAG
8
21 NIEUWS UIT HET WERKVELD
14
NIEUWE METHODE VOOR DATEREN VAN PRODUCTEN UIT GEBAKKEN KLEI
E R F- GOED : WAARDE IN MEERVOUD
24
STEDELIJK, AGRARISCH EN MILITAIR WERELDERFGOED IN NOORD-HOLLAND
30
36 EEN DIGITALE BIBLIOTHEEK VAN DATERINGEN
4
42
48
ko r t
recent verschenen
voor u gelezen
colofon
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Vitruvius is een informatief, promotioneel, onafhankelijk vaktijdschrift dat beoogt kennis en ervaring uit te wisselen, inzicht te bevorderen en belangstelling te kweken voor de vakgebieden archeologie, cultuurlandschap, monumenten, immaterieel erfgoed en volkscultuur. Vitruvius komt tot stand m.m.v. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
SUB-SPONSOR
EEN UITGAVE VAN
Uitgeverij Educom BV Mathenesserlaan 347, 3023 GB Rotterdam Tel. 010-425 6544 Fax 010-425 7225
[email protected] www.uitgeverijeducom.nl
Postbus 842 3800 AV Amersfoort Tel. 033-460 5020
[email protected] www.shmn.nl Joint venture van de Alliantie en Mitros
MEDE-ONDERSTEUNERS
Nijverheidsweg-Noord 114 Tel. 033-299 8181 3812 PN Amersfoort Fax 033-299 8180 Postbus 1513 3800 BM Amersfoort www.archeologie.nl
Lange Voorhout 14, 2514 ED Den Haag Tel. 070-306 6800 Fax 070-306 6870 www.hobeon.nl
Pelmolenlaan 12-14 3447 GW Woerden
Tel. 0348-437 788 www.the-missinglink.nl
Ruurloseweg 83 7251 LC Vorden Tel. 0575-519 455 Fax 0575-519 550 www.frisowoudstra.nl Showroom: Battenweg 12, 6051 AD Maasbracht Tel. 0475 - 43 64 39 www.lei-import.nl Exclusieve natuurleien voor dakbedekking in de restauratie
B. Minkenberglaan 2 – 6109 AL Ohé en Laak Tel. 06-11 454 247 / 0475-55 23 30 www.res-nova.nl
COLOFON Vakblad Vitruvius werkt met een onafhankelijke redactie en redactieraad. UITGEVER/ BLADMANAGER Robert Diederiks EINDREDACTIE Jean Paul Corten Ben de Vries ABONNEMENTEN
4 nrs/jaar: Nederland E 45.- /België E 55.-. Voor betaling wordt een factuur verzonden. Vermeld bij correspondentie altijd het abonneenummer (zie de factuur). Tijdige betaling garandeert regelmatige toezending.
2
REDACTIE Dr. J.E. Abrahamse Drs. H.G. Baas mw. Drs. P. J. Braaksma R.P.H. Diederiks S.A. Muller Drs. E. Raap mw. Drs. F.M.E. Snieder Dr. H. van der Velde
REDACTIERAAD Dr. C.H.M. (Chris) de Bont Wageningen Universiteit Drs. H.M.P. (Jeroen) Bouwmeester RCE Drs. B. (Boudewijn) Goudswaard The Missing Link/Archeologic mw. Dr. B. (Bernadette) van Hellenberg Hubar Res nova Dr. R.J. (Reinout) Rutte TU Delft mw. Drs. F.M.E. (Francien) Snieder Afdeling Archeologie gemeente Amersfoort Prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, RU Groningen mw. Ir. G.A. (Gerdy) Verschuure-Stuip TU Delft Dr. H. (Henk) van der Velde ADC
Abonnementen lopen automatisch door. Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk per aangetekend schrijven) dienen uiterlijk twee maanden voor afloop van de abonnementsperiode in ons bezit te zijn.
LEZERSSERVICE / NABESTELLINGEN
© Copyrights Uitgeverij Educom BV
Adresmutaties/abonnementen en nabestellingen doorgeven via
[email protected].
Juli 2012 / ISSN 1874-5008
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd met welke methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
VITRUVIUS
NUMMER 20
van de redactie
JULI 2012
TOEKOMST VOOR TERUGBLIKKEN?
... 2008
2009
2010
n dan zijn we ineens beland aan het einde van de vijfde jaargang van Vitruvius! In dit 20ste nummer vindt u weer een serie boeiende artikelen over cultureel erfgoed in den brede, geschreven door auteurs van divers pluimage. Een vaktijdschrift gemaakt voor en door het erfgoedveld. Tot zover klopt het verhaal van Vitruvius nog steeds. Wij zijn er trots op dat het al vijf jaar lang lukt een blad te maken met deze opzet: uniek in Nederland! Om dit goede werk voort te zetten is het echter nodig dat het erfgoedveld niet alleen goede artikelen aanlevert, maar ook
E
2011
2012
2013
het blad financieel ondersteunt. Een ongemakkelijk verzoek in deze financieel onzekere tijden. Toch moet er ook hier nog eens hard geroepen worden dat zonder een gezonde financiële basis, Vitruvius ophoudt te bestaan! We willen dat iedereen professioneel actief in het erfgoedveld, het blad kan lezen. Bespreek met ons wat sub-sponsoren of mede-ondersteuner zijn voor u kan betekenen. En draag tegelijk bij aan de zesde en volgende jaargangen van Vitruvius, het vaktijdschrift voor de erfgoedprofessional! –– De redactie
3
kort
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Archeoloog Xavier van Dijk ontvangt Goltziuspenning 2012 p 12 april jl. heeft archeoloog Xavier van Dijk de Goltziuspenning gekregen in het Limburgs Museum in Venlo. Van Dijk, die projectleider is bij RAAP Archeologisch Adviesbureau, kreeg de onderscheiding voor zijn werk op het Floriadeterrein. Hij heeft de Floriadeorganisatie overtuigd van het belang van cultuurhistorie, waardoor het een belangrijke plaats inneemt tijdens de Floriade. De Goltziuspenning wordt om de twee jaar uitgereikt aan mensen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor het behoud van cultureel erfgoed.
O
Voor archeoloog Xavier van Dijk (1972) is het ge-
bied tussen Venlo en Horst aan de Maas, waar de Floriade 2012 plaatsvindt, bekend terrein. Daar liggen zijn roots en daar heeft hij niet alleen beroepsmatig, maar ook in zijn vrije tijd veel onderzoek gedaan. In 2004-05 deed Van Dijk er archeologisch onderzoek om na te gaan welke gevolgen de inrichtingsplannen voor de archeologie zouden hebben. In 2011-12 werkte hij mee aan het realiseren van een cultuurhistorische wandelroute over het Floriadeterrein. Verder zorgde hij in de afgelopen jaren voor (populair) wetenschappelijke rapporten en publicaties over de plek en organiseerde hij rondleidingen. Daarmee heeft hij de organisatie van de Floriade en de ruimtelijke vormgevers van het terrein overtuigd om de cultuurhistorie optimaal te integreren in speciale routes, zodat de bezoekers de cultuurhistorische resten beter kunnen ervaren en beleven. De jury
heeft daarom unaniem besloten Xavier van Dijk de Goltziuspenning 2012 toe te kennen. De bronzen penning is een initiatief van de stichting Vrienden van het Limburgs Museum en werd ontworpen door de Maastrichtse kunstenaar Appie Drielsma die zich liet inspireren door Kleio, de muze van de geschiedenis. De penning wordt iedere twee jaar uitgereikt aan personen of instellingen die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor het behoud van cultureel erfgoed, de verspreiding van kennis over cultureel erfgoed of de bevordering van de samenwerking tussen musea, archieven en archeologische en volkskundige instellingen. De prijs is genoemd naar de Venlose humanist Hubert Goltzius die leefde van 1525 tot 1583 en die in het Europa van de zestiende eeuw faam genoot als geschiedkundige en kenner van Romeinse munten en penningen. ¢
Dordrecht investeert miljoenen in haar geschiedenis et de instemming met de verbouwing en inrichting van Het Hof van Dordrecht heeft de gemeenteraad in maart groen licht gegeven voor een investering van 16 miljoen Euro in haar geschiedenis. In het historische kloostercomplex, Het Hof, waar in 1572 met de Eerste Vrije Statenvergadering de aanzet werd gegeven voor de Republiek der Nederlanden, gaat Dordrecht straks op een verrassende en innovatieve manier haar historie verbeelden. ‘Een goede zaak’ meent Prof. Dr. Herman Pleij, emeritus hoogleraar Historische Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam: ‘Het werd tijd dat Dordrecht haar verleden serieus ging nemen. In menig ander land zou de plek waar de wieg van de natie stond een bedevaartsoord zijn.’
M
Dordrecht heeft een rijke geschiedenis die zich laat samenvatten als stad tussen Revolte en Reformatie. Niet alleen de Eerste Vrije Statenvergadering vond er plaats, ook de Nationale Synode van 1618. Herman Pleij: ‘Zo’n vrije Statenvergadering was ongehoord in Europa: vertegenwoordigers van de burgerij, adel en geestelijkheid die op eigen initiatief bijeenkwamen, dat mocht alleen als de landsvorst hen opriep. Maar Dordrecht durfde het aan en benoemde zelfs Willem van Oranje tot stadhouder onder hun zeggenschap, nog een slag in het gezicht van de SpaansHabsburgse overheerser. Daarmee werd de grondslag gelegd voor de onafhankelijke Republiek der Verenigde Nederlanden, geregeerd door de Staten-Generaal en niet
4
meer door een (nieuwe) vorst. Van deze Dordtse moed zijn wij de directe erfgenamen. En de plek waar deze zich manifesteerde is nog even zichtals tastbaar aanwezig in het midden van de oude stad. In Philadelphia drommen dagelijks duizenden toeristen langs de Constitution Hall, waar de Amerikaanse Opstand in 1776 begon, naar Nederlands voorbeeld. Daar moet men het doen met een gereconstrueerd gebouw uit het einde van de 19de eeuw. Het Hof van Dordrecht is nog steeds het authentieke bouwwerk, met de Statenzaal waar de afgevaardigden bijeenkwamen. En precies op die historische plek werd besloten, dat Holland in het vervolg op eigen gezag verder ging.’
de inrichting is het Amsterdamse bureau XPEX in de arm genomen, waarvan de oprichters eerder verantwoordelijk waren voor het concept van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum. Door een vernieuwende combinatie van archiefstukken, objecten en virtuele toepassingen beleeft de bezoeker straks een totaalervaring – een experience – waardoor de nationale en stedelijke geschiedenis van Dordrecht voelbaar wordt. Het Delftse architectenbureau Mecanoo is aangetrokken voor de verbouwing van het complex. Uitgangspunt voor verbouwing en inrichting is soberheid, met zo min mogelijk aanpassingen aan in- en exterieur, aangezien het pand een rijksmonument is.
Erfgoed belangrijk voor identiteit
Investeren in Cultuur
Ook Paul Spies, directeur van het Amsterdam Museum en als adviseur betrokken bij de planvorming rond Het Hof, is te spreken over de keuze van de Dordtse gemeenteraad: ‘Onderzoek wijst uit dat erfgoed een belangrijk ingrediënt van de identiteit van een stad is. Erfgoed draagt bij aan een positief imago en is daarom niet alleen cultureel maar ook economisch van belang. Met dit besluit toont Dordrecht haar besef van de geschiedenis en heeft daarbij ook oog voor economische voordelen en vestigingsoverwegingen.’
Innovatief
Met extra investeringen voor cultuurhistorie en podiumkunsten werkt de gemeente Dordrecht aan een levendige binnenstad met een programmering die Dordtenaren en toeristen aanspreekt. De ontwikkeling van Het Hof draagt daaraan bij, evenals het verbouwde Dordrechts Museum en binnenkort het Nationale Onderwijsmuseum in gebouw De Holland, het verbouwde Energiehuis, het gerestaureerde Kunstmin en Filmhuis de Movies. Ook particulieren investeren in de stad. Zo opende enkele jaren terug Villa Augustus en vorig jaar Het Dordts Patriciërshuis, Museum aan de Maas.
De toekomstige presentatie in Het Hof van Dordrecht is innovatief en laat de bezoekers de rijke historie van de stad ter plekke herbeleven. Voor
Als alles volgens plan verloopt, opent het vernieuwde Hof eind 2014 haar deuren. ¢
VITRUVIUS
NUMMER 20
kort
JULI 2012
G R OT E WAT E R P U T G E VO N D E N
MIDDELEEUWSE VONDSTEN BIJ AANLEG TURBOROTONDE WEERT ij de werkzaamheden voor de aanleg van de turborotonde aan de Eindhovenseweg-Ringbaan Noord in Weert wordt sinds kort een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Bij het onderzoek is een grote middeleeuwse waterput aangetroffen. Daarnaast zijn ondermeer middeleeuwse bewoningsresten aangetroffen zoals greppels, paalsporen en kuilen uit de elfde of twaalfde eeuw. De planning voor oplevering van de rotonde wordt ondanks deze vondsten gehaald. Op initiatief van de gemeente Weert wordt er op deze locatie een turborotonde en een fietstunnel aangelegd. Dit gebied kent op de archeologische beleidskaart van de gemeente Weert een hoge archeologische verwachtingswaarde. In verband met de grondverstorende werkzaamheden is archeologische begeleiding noodzakelijk. Het onderzoek wordt uitgevoerd door archeologen van het archeologisch onderzoeksbureau RAAP.
RAAP ARCHEOLOGISCH ADVIESBUREAU
B
Jaarringen onderzoek Bij het onderzoek zijn ondermeer middeleeuwse bewoningsresten aangetroffen. Het betreft greppels, paalsporen en kuilen die wijzen op bewoning in de elfde of twaalfde eeuw. Daarnaast is een grote middeleeuwse waterput aangetroffen. De waterput wordt bij het uitgraven van de fietstunnel onderzocht en reikt tot een diepte van circa 5 meter. Naar verwachting bevinden zich onder het grondwater nog resten van een uitgeholde houten boomstam. Uit jaarringenonder-
zoek van het hout zal blijken hoe oud de put precies is.
Opgraven resten Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Weert blijkt dat op deze locatie een historische toegangsweg tot Weert gesitueerd was. Het archeologisch onderzoek is een belangrijke bron voor de geschiedenis van Weert. Omdat de resten door de aanleg van de fietstunnel en de ro-
tonde niet in de bodem bewaard kunnen blijven, vindt de gemeente Weert het belangrijk deze verantwoord op te graven. De locatie van de vondsten bevindt zich binnen de werkgrenzen van het terrein en is niet toegankelijk. Meer informatie:
[email protected] www.weert.nl ¢
STEDELIJK MUSEUM ZUTPHEN VERWERFT OUDSTE NEDERLANDSE FOTO inanciële ondersteuning van Vereniging Rembrandt, de Vereniging Vrienden Musea Zutphen en de gemeente Zutphen stelde het Stedelijk Museum Zutphen in staat om haar collectie met een unieke aankoop te verrijken. Het betreft een album amicorum (Latijn voor ‘Vriendenboek’), dat toebehoorde aan de in Zutphen woonachtige amateurschilder Aarnout Jacobus van Eyndhoven (1805-1861). Een hele bijzondere bijdrage aan het album is die van de Zutphense apotheker Willem Hallegraeff (1798-1870). Zijn met de hand gedateerde bijdrage bestond uit twee ‘lichtteekeningen’: één fotogram van een stuk kant en een fotografische reproductie van een prent. De foto van de prent draagt de datum en de naam van de maker.
F
De datering, 25 november 1839, maakt het tot de oudste foto van Nederland. Historisch gezien is het een belangrijke eersteling; te vergelijken met een zeer vroeg voorbeeld van boekdrukkunst, of de eerste ets. Het album amicorum is een kleine boekvormige cassette met losse vellen. Naast de oudste foto gaat het in totaal om een veertigtal bijdragen, waaronder aquarellen, tekeningen in potlood, pen en inkt, borduurwerkjes en gedichten. Bekende contribuanten zijn de 18e eeuwse landschapschilders Andreas Schelfhout en Hendrik van de Sande Bakhuysen en schrijver/kunstenaar Quirijn Ver Huell. Het album wordt door het museum gedigitaliseerd en zo permanent voor het publiek toegankelijk. ¢
5
kort
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
2e Tranche topmonumenten wederopbouw 1959-1965 drs. Ben de Vries Projectleider Aanwijzingsprogramma Wederopbouw 1959-1965 asteelruïnes en kasteelterreinen worden steeds vaker toeristisch of economisch ontwikkeld. Plekken in het landschap waar vroeger kastelen hebben gestaan of waar nog overblijfselen zichtbaar zijn spreken tot de verbeelding. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed publiceerde eind januari jl. richtlijnen over instandhouding van dit erfgoed, om eigenaren en andere betrokkenen te ondersteunen bij de zorg en ontwikkeling ervan.
K
Wat is er nu zo typisch aan die jaren ‘50 en ‘60? Er werd in hoog tempo gebouwd, met nieuwe materialen en volgens de nieuwste inzichten. Bekende stedenbouwkundigen en architecten, zoals Van den Broek, Bakema en Van Eijck, ontwierpen bouwwerken van hoge kwaliteit. Zo werd de woningnood, lange tijd gezien als ‘volksvijand nummer 1’, grotendeels opgelost. Ook vonden nieuwe ontwikkelingen in de samen-
6
leving plaats. Er kwam meer vrije tijd, daardoor nam de mobiliteit toe. Er verschenen meer auto’s in het straatbeeld. De infrastructuur werd verbeterd en uitgebreid met nieuwe wegen en bruggen. Tegelijkertijd tekenden zich de eerste contouren van een consumptiemaatschappij af en nam de informatietechnologie een hoge vlucht. De Rijksdienst beoogt met het nieuwe aanwijzingsprogramma een selectie te maken van excellente bouwwerken in de ontwikkeling van de architectuur, bouwtechniek of ruimtegebonden kunst. Deze toonbeelden worden geselecteerd aan de hand van bepaalde thema's, waaronder economie, vorming en verzuiling. Verder zal recht worden gedaan aan het oeuvre van architecten en aan diverse architectuurstromingen. Extra aandacht gaat uit naar de relatie van het object met zijn omgeving, naar de (groen)aanleg, maar ook naar de afwerking en het materiaalgebruik. Ten slotte wordt een evenwichtige regionale spreiding niet uit het oog verloren, al is het onvermijdelijk dat de Randstad opnieuw zal overheersen.
In het streven naar een breder draagvlak en meer betrokkenheid heeft de Rijksdienst onlangs aan erfgoedpartners, gemeentes en steunpunten gevraagd suggesties in te dienen als aanvulling op de lijst. Dit leidde tot veel positieve reacties uit het veld. Honderden nieuwe objecten werden voorgedragen en die worden op dit moment door de Rijksdienst op waarde geschat. Het is immers een strenge selectie, alleen de top telt. Slechts een honderdtal bouwwerken komt voor de status van rijksmonument in aanmerking. Welke bouwwerken maken kans? Drie serieuze kandidaten zijn: de stadsschouwburg in Nijmegen van de architecten Bijvoet en Holt (1961); het Raadhuis van Hengelo van Berghoef en Hondius (1963); en het Bio Herstellingsoord in Arnhem van de hand van architect Oud (1960). Eind 2012 of begin 2013 zal de lijst met topmonumenten bekend worden gemaakt. Reacties aan:
[email protected]
¢
VITRUVIUS
NUMMER 20
kort
JULI 2012
Het mysterie van de Kootwijkse hunnebedden (2) Peter A.C. Schut (regioarcheoloog Gelderse Vallei) & Elly van der Velde (Museum Nairac en Bureau Uit de Tijd) at wij regelmatig ingehaald worden door voortschrijdend inzicht is iets waar iedereen mee te maken krijgt. Soms kan het echter verrassend snel gaan. Vorig jaar werd de biografie van een fotokopie van een negentiende eeuwse brief beschreven. De vermelding van ‘hunnebedden bij Kootwijk’ leidde tot een zoektocht naar de schrijver, geadresseerde en vooral naar de vraag wat er met deze hunnebedden werd bedoeld en waar deze waren gelegen. Hoewel veel van de vragen beantwoord konden worden, bleef de identiteit van de geadresseerde door het ontbreken van het origineel onzeker.
D
Door een gelukkige samenloop van omstandigheden is het origineel kortgeleden teruggevonden. In april 2012 gaat Museum Nairac een jaar dicht wegens een grote verbouwing en uitbreiding. De noodzakelijke tijdelijke verhuizing van de depots en kantoren betekende dat alles systematisch ontruimd, uitgezocht en geordend moest worden. Bij deze actie werd door de tweede auteur een map teruggevonden die onmiddellijk de aandacht trok. Het was een map genaamd ‘Beumelerberg’. Deze Beumelerberg in Garderen is bekend vanwege het vroegmiddeleeuwse grafveld dat hier in 1868/1869 is ontdekt en waarvan de vondsten in Museum Nairac en het Rijksmuseum van Oudheden zijn terecht gekomen. W.J. de Boone heeft de vondsten uit dit grafveld in de Berichten van de ROB gepubliceerd en blijkbaar tijdens zijn onderzoek dit dossier aangelegd.
enige basisschool (Prins Bernardschool) van Garderen. Spelende kinderen graven in dit bosje kuilen en bouwen er hutten, precies wat alle kinderen in hun vrije tijd zouden moeten doen. Hierdoor dreigen echter wel eventuele resten van het grafveld verder te worden aangetast. Omdat aanwezige kuilen ook uitnodigen tot het graven van nog meer kuilen, zijn de kuilen in het bosje afgelopen winter dichtgemaakt door de AMW. Daarnaast wordt deze zomer een lespakket gepresenteerd. Het doel hiervan is om de kinderen bewust te maken van de geschiedenis van hun eigen omgeving en van het grafveld in het bijzonder, waardoor zij er met respect mee om zullen gaan. Gelukkig zullen zij zeker de mogelijkheid behouden om in een ander deel van het bos hun speelactiviteiten te kunnen ontplooien. Indirect hopen we via de kinderen ook de ouders te bereiken en daarmee de sociale controle en het toezicht op het grafveld te vergroten. Een voorbeeld van behoud door educatie bij uitstek! De naam De Boone werd ook in het eerdere artikel al in verband gebracht met de kopie. Brongers vermeldt immers dat de brief door De Boone was aangetroffen tussen de papieren van Hendrik Bouwheer, de gemeentebode van Barneveld in de
tweede helft van de negentiende eeuw. In de registers van het gemeentearchief kwam deze brief echter niet voor, waardoor er geen zekerheid over de geadresseerde bestond. In de genoemde map werd naast veel documentatie betreffende het genoemde grafveld ook de vermiste originele brief teruggevonden. Daarmee staat nu nagenoeg vast dat Bouwheer inderdaad de geadresseerde was. Het origineel is bijna identiek aan de kopie. Bijna, want van de kaart is bij het kopiëren de onderste rand weggevallen. Daardoor was ook een interessant detail verloren gegaan. Hier stond namelijk de kerk van Kootwijk getekend. Het is geen essentiële informatie, maar het had de zoektocht naar de feitelijke locatie van de Kootwijkse hunnebedden wel kunnen vereenvoudigen.
Literatuur – Brongers, J.A. 1976: Air Photography and Celtic Field Research in the Netherlands, Amersfoort, Nederlandse Oudheden 6. – De Boone, W.J. 1970-1971: An early mediaeval grave field on the Beumelerberg near Garderen, province Gelderland, BROB 20-21, 249-294. – Schut, P.A.C. 2011: Het mysterie van de Kootwijkse hunnebedden, Vitruvius 16, 18-22. ¢
De map over de Beumelerberg was normaal gesproken waarschijnlijk ingepakt zonder er speciaal aandacht aan te besteden. In dit geval trok de inhoud direct de aandacht. Momenteel werken de gemeente Barneveld, de provincie Gelderland namelijk samen met het bureau Uit de Tijd en de Archeologische Monumentenwacht (AMW) aan een project rondom dit grafveld. De resten van het grafveld liggen in een bosje tegenover de
7
nieuws
VITRUVIUS
UIT HET WERKVELD
NUMMER 20
JULI 2012
Fiscaal verhaal in de praktijk: de Ravenshoeve te Ravenstein
©
De Ravenshoeve te Ravenstein. Het achterhuis van de Ravenshoeve is in de negentiende eeuw uitgebreid, waarbij de bandeuren van de achter- naar de zijgevel zijn verplaatst.
R
Het achterhuis met bar uit ‘restaurantperiode’ vóór de restauratie.
avenstein, een voormalig vestingstadje aan de Brabantse oever van de Maas, staat bekend om zijn bijzonder gaaf behouden historische kern die ingeklemd ligt tussen de Maasdijk en de oude stadsgracht. Niet alleen hierbinnen maar, ook daarbuiten is sprake van een groot aantal bijzondere panden, waaronder het rijksmonument Ravenshoeve. Deze boerderij die volgens de gevelsteen in 1810 is gebouwd, is in de loop van de twintigste eeuw volledig opgenomen in de bebouwde kom van Ravenstein. Ze vormt een duidelijke herinnering aan het agrarische karakter van het gebied direct buiten de vesting. De huidige eigenaren, Hong en Barbara Shen,
FR I S O W O U D S T R A R U B R I E K 8
hebben een goed lopende natuursteenonderneming. Als op een dag in 2005 een ‘Te koop’-bord in de tuin van de Ravenshoeve staat, twijfelt Hong niet lang: “De boerderij sprak me zo aan, dat ik het binnen twee dagen had gekocht, zonder medeweten van mijn echtgenote Barbara”. Het echtpaar deelt echter een passie voor oude gebouwen en, net zo belangrijk, oude ambachten dus ook Barbara was meteen verkocht.
De Ravenshoeve De Ravenshoeve is gelegen in de Maaskant, een gebied dat zich bevindt tussen de Maas en een tot ver in de twintigste eeuw onbewoond overstromingsgebied, de Beerse Overlaat. Deze afgezonderde positie is mogelijk de reden voor de
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Het achterhuis tijdens de restauratiewerkzaamheden.
ontwikkeling van een karakteristiek ‘eigen’ boerderijtype waarbij elementen uit zowel de boerderijbouw van de Brabantse zandgronden als de typologie van de boerderijen uit het noorden en oosten van het land zijn gecombineerd. Daar waar de Brabantse hallenhuizen een potstal hebben die over de breedte van het achterhuis loopt (waarachter de deel is gelegen: dwarsdeel), is in de Maaskant sprake van achterhuizen met langsdeel, waarbij de stallen in de lage zijbeuken zijn ondergebracht. Dit was oorspronkelijk ook zo bij de Ravenshoeve. In de loop van de negentiende eeuw is de Ravenshoeve uitgebreid: een vierde gebint werd toegevoegd. De langsdeel werd een dwarsdeel, waarbij de bandeuren van de achtergevel naar de zijgevel en onder een steekkap zijn geplaatst. Door de uitbreiding van de Ravenshoeve is een beeld ontstaan van een langsdeelboerderij met lage zijgevels,volgens de typologie die boven de rivieren gebruikelijk is, in combinatie met een dwarsdeel zoals gewoonlijk bij het Brabantse hallenhuis. Boerderijen in de Maaskant wijken over het algemeen op nog een belangrijk punt af van de karakteristieke boerderij op de Brabantse zandgronden. Het betreft de plaatsing van de schouw. Bij Brabantse hallenhuizen heeft de schouw een vaste plaats tegen de scheidingswand met het achterhuis. Deze opzet is nog steeds kenmer-
nieuws
UIT HET WERKVELD
Het achterhuis vóór de restauratiewerkzaamheden: rechts een moderne schouw met daarnaast de oorspronkelijke bedstede.
kend voor boerderijen in het overgrote deel van de Brabantse zandgronden. In de Maaskant zien we echter dat de schouw niet tussen herd en achterhuis, maar tussen de herd en een zijkamer is geplaatst. Opvallend genoeg is bij de Ravenshoeve echter wel sprake van een (authentieke) schouw tussen herd en achterhuis. De bouwhistorie van de Ravenshoeve laat duidelijk zien hoe het agrarische bouwen in de afgezonderde Maaskant niet op één specifiek type boerenhuis is geënt, maar gebruik maakte van verschillende invloeden. Dit draagt in hoge mate bij aan de architectuurhistorische waarden van de boerderij.
Een rijksmonument verbouwen: wat nu? De Ravenshoeve heeft jarenlang als restaurant gefungeerd. Het achterhuis was ingericht als grote eetzaal, compleet met bar en een in de jaren zeventig gebouwde grote open haard. Ondanks de ingrepen die deze bestemming met zich mee bracht is er nog een aantal historische elementen behouden. De belangrijkste hiervan is de structurele drager van het gehele pand, de ankerbalkgebintconstructie. De Ravenshoeve telt in totaal vier gebinten die de inrichting van de boerderij bepalen. In het achterhuis was oorspronkelijk sprake van een brede langsdeel (tussen de staanders) met in de beide smalle zijbeuken de stallen. Ook in het voorhuis geeft de ankerbalkgebintconstructie de maat aan van de
indeling: tussen de staanders bevinden zich de herd en de gang, terwijl in de zijbeuken aan de ene kant een zijkamer en aan de andere zijde de authentieke opkamer met kelder ligt. De schouw in de herd is nog oorspronkelijk (de tegels zijn van latere datum) en rechts daarvan is een bedstede aanwezig met daarboven een rookkast. Na de aankoop werd begonnen met de voorbereidingen voor de restauratie en de verbouwing. Al snel bleek het moeilijker dan gedacht om alle aspecten waarmee bij het restaureren van een rijksmonument rekening moet worden gehouden op één rij te krijgen. Hierbij hoort in eerste instantie natuurlijk het krijgen van de noodzakelijke vergunningen. Daarnaast komt, niet minder belangrijk, het regelen van het fiscale gedeelte en de vraag: hoe krijg ik de restauratie gefinancierd? Tot slot is het van belang om na te gaan hoe je de werkzaamheden wil laten uitvoeren. Hong vertelt: “Al deze aspecten zijn van elkaar afhankelijk. Het probleem is dat je niet weet waar je moet beginnen en bij wie je je moet melden”. Met name met betrekking tot het fiscale traject was het moeilijk om te achterhalen tot wie je je kan richten en hoe de noodzakelijke procedures lopen: “De gemeente kon ons met betrekking tot het regelen van het financieringstraject ook niet op weg helpen. Dit ervoeren wij als een groot gemis”.
R E S N OVA R U B R I E K 9
nieuws
UIT HET WERKVELD
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
De herd met authentieke schouw, bedstede en rookkast vóór de restauratie.
De rondhouten kapconstructie. De herd met authentieke schouw, bedstede en rookkast tijdens de restauratie. De familie Shen nam in de loop van 2005 de stap om, evenals bij een ‘reguliere’ bouwopdracht, op zoek te gaan naar een architect. Via de architect die ze in 2010 bij het proces betrokken, kwam Res nova in beeld. Na de eerste presentatie van de mogelijkheden die Res nova op het gebied van het vergunningen- en financieringstraject kon bieden (het product Fiscaal verhaal© genaamd), waren Barbara en Hong direct enthousiast: “We zagen meteen in dat Res nova kon leveren waar wij behoefte aan hadden: dit was na een proces dat al vijf jaar duurde te goed om waar te zijn”. Een belangrijke reden voor de familie Shen om met Res nova in zee te gaan was dat zij voor alle aspecten die van belang zijn bij de restauratie van een rijksmonument diensten konden leveren, en dat de geleverde producten goed op elkaar aansloten. Er is sprake van een totaalpakket. Momenteel is de verbouwing in volle gang. De vergunningen zijn binnen, de financiering is rond
[email protected] Telefoon 0575 - 519 455 www.frisowoudstra.nl
10
en op advies van Res nova is een specialist in ecologisch bouwen betrokken, iets dat de familie Shen na aan het hart ligt en dat bij het werken aan een eeuwenoud monumentaal pand een bijzondere toegevoegde waarde kan zijn. Tot nu toe zijn er tijdens de verbouwing nog geen grote tegenvallers geweest: “Vanwege de expertise die in het voortraject werd aangeleverd, waren de meeste ‘problemen’ rond het pand al aangekaart en waren wij dus voorbereid. Het is van groot belang dat je de juiste mensen kiest die gedurende het gehele traject met je meedenken. Wij zijn van mening die gevonden te hebben”. Nu de werkzaamheden voortvarend verlopen, wordt Hong gevraagd of hij het idee heeft dat hij bij een eventueel volgende restauratie van een rijksmonument alles zelf kan regelen: “Nee, wij zouden dit zelf niet voor elkaar krijgen. Een gedegen kennis van de regelgeving is noodzake-
lijk. Als particulier is dit haast onmogelijk. Res nova heeft die kennis in huis. Daarnaast is het goede contact dat zij met de fiscus onderhouden van grote toegevoegde waarde. De rapporten die Res nova levert, het Fiscaal verhaal© met het gebrekenplan en de cultuur- en bouwhistorische analyse, zijn allemaal nodig om de laagrentende lening die je bij het restaureren van een rijksmonument aan kan vragen, te krijgen”. Hong vervolgt: “Het wordt door de diensten van een dergelijke all round adviseur veel makkelijker om alles in één keer (goed) te doen. Daarnaast verloopt het proces veel sneller en hoeven wij ons nergens mee bezig te houden. Dit laatste is vooral een praktisch voordeel, aangezien we het veel te druk hebben met ons eigen bedrijf. Alles wordt een stuk eenvoudiger”. 쮿
[email protected] Telefoon 0475 -552 330 www.res-nova.nl
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
nieuws
UIT HET WERKVELD
Erfgoedontwikkeling met economische meerwaarde oor de gemeente Venlo onderzocht ADC Heritage de economische meerwaarde van de resten van het Fort Sint Michiel. ADC heeft antwoord gegeven op de vraag ‘Hoe kan cultuurhistorie bijdragen aan de ontwikkeling en wat is de toeristische en economische meerwaarde van het fort voor Venlo en het Kazerne Kwartier?’
V
De aanleiding voor het onderzoek is de gebiedsontwikkeling van het terrein van de voormalige Frederik Hendrikkazerne in Venlo. In 2008 is een klein deel van het terrein opgegraven. Tijdens deze opgraving werden de fundering en muurwerk van het Fort Sint Michiel direct onder het maaiveld aangetroffen. Op basis van oude tekeningen en vervolgonderzoek is de exacte positie van het fort, een vijfpuntige ster, gevonden. Fort Sint Michiel stamt uit 1641 en is het enig overgebleven Spaanse stenen fort in Nederland. Het ondergrondse muurwerk van ca 1100 meter lengte tot een hoogte van soms meer dan 5 meter is goed bewaard gebleven. Dit unieke fort kansen lijkt unieke kansen te bieden voor de ontwikkeling van het gebied. Daarom besloot de Gemeenteraad van Venlo om onderzoek te laten ver- richten naar onder meer de toeristische meerwaarde die het fort Sint Michiel in combinatie met gebiedsontwikkeling kan opleveren.
Dat het hier geen standaard onderzoek betrof werd al snel duidelijk. In de eerste plaats zijn er weinig vergelijkbare studies voorhanden. In de tweede plaats stond het ook nog onder grote tijdsruk. Binnen vier weken moest een gefundeerd advies gegeven worden door ADC Heritage. De onderzoekers ontwikkelden daarom een methodiek waarbij zowel bestaande initiatieven (zogenaamde referentieprojecten) werden geanalyseerd als ook de ontwikkelingsmogelijkheden van de locatie zelfonder de loep genomen werden. Bovendien werden er interviews afgenomen met sleutelfiguren. De diversiteit in kennis en expertise van de geïnterviewde personen stonden borg voor een goede mix van visies en zienswijzen. De keus voor de referentieprojecten werd bepaald door de mate waarin het cultuurhistorisch erfgoed ondergronds bewaard en toegankelijk is gemaakt. De referentieprojecten liggen onder ‘nieuw’ gebouwde stadsdelen zonder dat zij in het huidige stadsbeeld zichtbaar zijn. Voor zover mogelijk werden gegevens verzameld over de initiële ideeën, concrete projectplannen, kostenramingen en financiering, tijdsplanning en realisatie, personele inzet en organisatiestructuur, communicatie rond het project, wettelijke aandachtspunten zoals veiligheid, voorwaarden tot openstelling, en de exploitatie na opening.
Onze conclusie is dat het aanwezige cultureel erfgoed een hoogwaardige kwaliteit heeft en geschikt is voor het creëren van een toegankelijke ondergrondse historische sensatie. Er is voldoende potentieel aanwezig voor cultureel toerisme en culturele industrie. ADC Heritage heeft binnen korte tijd een gefundeerd advies kunnen geven. Het volledige rapport is te vinden: www.archeologie.nl/projecten/ heritage/202.html Renée Magendans met dank aan Taeke Kuipers
Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Tel. 033-299 8181 www.archeologie.nl
ADC RUBRIEK 11
nieuws
VITRUVIUS
UIT HET WERKVELD
NUMMER
20
JULI
2012
Samenwerking in de restauratieketen Restaureren is samenwerken; niemand beheerst álle facetten van het vak.
Tak Architecten; De Cenakelkerk te Heilig Landstichting
inds de crisis in de bouw toesloeg zoeken de spelers uit deze branche naar mogelijkheden om inkomsten te blijven genereren. In hun zoektocht komen deze partijen, bijvoorbeeld afkomstig uit de nieuwbouw regelmatig uit bij de restauratiebranche (omdat die markt minder geraakt lijkt door de crisis). Nu de concurrentie binnen de restauratie-
branche toeneemt, wordt het steeds meer van belang dat deskundige partijen zich kunnen onderscheiden op kwaliteit. Dat kunnen zij op basis van ‘restauratiespecifieke expertise’ en ‘kennis van de keten’. Dit zijn naar de mening van Hobéon de twee kern-eigenschappen die verlangd worden van een bedrijf dat of persoon die restaureert op niveau.
S
Dat een bedrijf of persoon het restauratie-vak aantoonbaar goed moet beheersen om aan een monument te mogen werken, is inmiddels een breed gedragen opvatting, die de basis vormt voor de meeste erkenningsregelingen op het gebied van cultureel erfgoed. Zo breed gedragen zelfs dat in het kader van de Modernisering Monumentenzorg de Rijksoverheid op dit moment onderzoekt hoe deze regelingen als voorwaardelijk gekoppeld kunnen worden aan restauratiesubsidies. ‘Kennis van de keten’ betekent concreet dat een partij over een netwerk van gekwalificeerde ketenpartners beschikt. En dat men de mogelijkheden en grenzen kent van eigen kennis en die van deze ketenpartners. Dit is van belang omdat restauraties complexe processen zijn, waarin het beoogde doel, namelijk hoogstaande restauratiekwaliteit, louter bereikt kan worden wanneer verschillende disciplines hun werkzaamheden inhoudelijk op elkaar afstemmen. Restaureren ís samenwerken; niemand beheerst álle facetten van het vak. Hobéon voert al ruim 15 jaar audits uit voor erkenningsregelingen bij branches in de erfgoedzorg, waarvan indertijd de erkenningsregeling voor restauratiebouwbedrijven de eerste was. Tijdens de audits constateerden de auditteams van Hobéon dat restauraties waarbij goed samengewerkt wordt met gekwalificeerde partijen, doorgaans van hoger niveau zijn dan die waar de keten niet goed beheerst wordt.
Slotboom Steenhouwers; tracering voor Pieterskerk te Leiden (foto E.J. Nusselder)
H O B É O N RUBRIEK 12
Deze constateringen leidden ertoe dat Hobéon zich ten doel heeft gesteld voor de verschillende schakels van de restauratieketen op elkaar afgestemde regelingen te willen ontwikkelen. Met als gevolg dat er nu erkenningsregelingen zijn voor restauratie-architecten en bouwkundige restauratie-adviseurs, maar ook voor uitvoerende specialisten als restauratiesteenhouwers en -voegers.
Lange Voorhout 14 2514 ED Den Haag 070 3066800
[email protected] www.hobeon.nl zie onder: certificering>organisaties> architectuur en monumentenzorg
VITRUVIUS
NUMMER
20
JULI
2012
nieuws
UIT HET WERKVELD
Leo Scholten Schilder- en restauratiewerken; kapel Canisiuscollege te Nijmegen
Op landelijk niveau heeft de recent geprofessionaliseerde Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM) naast het bevorderen van restauratiekwaliteit als doel een netwerk te ontwikkelen waarin alle partijen in de restauratieketen elkaar ontmoeten en met elkaar de kwaliteitsborging bij de restauratie van monumenten vorm geven. De ERM bevordert daarmee óók de ketensamenwerking. Hobéon heeft in al haar erkenningsregelingen de ketengedachte expliciet verweven. Tijdens de audits staat het onderwerp keten standaard op het programma. Ter illustratie: Tijdens de audits bij restauratie-architecten wordt nagegaan of de selectie van aannemers geschiedt op basis van valide restauratiespecifieke kwaliteitscriteria en/of een architect expliciet voor
partijen kiest die gecertificeerd zijn of aan vergelijkbare eisen voldoen. Hobéon gebruikt haar positie als certificerende instantie om het belang van ketenkwaliteit te duiden en een steeds prominentere plek in de erkenningsregelingen en audits te geven. Het streven is ketenbewustzijn bij alle partijen te stimuleren en daarmee de restauratieketen te versterken. Een sterke keten kan naast hoogwaardige restauraties ook andere doelstellingen verwezenlijken. Denk daarbij aan actuele thema’s als de huidige vergrijzing van de sector en de opkomst van allerlei nieuwe (restauratie)technieken. Wanneer de ‘schakels’ samenwerken kunnen zij op deze thema’s gezamenlijk initiatieven
ontplooien. Bijvoorbeeld voor het aantrekken van jongeren in de branche of het ontwikkelen van nieuwe duurzame restauratietechnieken. Hobéon beseft zich dat zij door de vele audits die zij jaarlijks uitvoert een uniek beeld heeft van de restauratiesector op metaniveau. Hobéon wil haar positie en de daarin verworven kennis graag delen en inzetten voor versterking van de restauratieketen. Wilt u meer informatie over de erkenningsregelingen van Hobéon, of heeft u een goed initiatief voor ketenversterking, neem dan contact op en vraag naar Hanneke Bleijs of Miranda Maring.
13
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Jos Bazelmans Manager Sector Kennis Onroerend Erfgoed Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)
Erf-goed: waarde in meervoud
T
ot de kernbegrippen van de erfgoedzorg behoort het begrip ‘waarde’.1 Hoe erfgoed wordt gewaardeerd, is aan verandering onderhevig. In het huidige tijdsgewricht zien we bijvoorbeeld een sterke en soms eenzijdige trend om zichtbaar te maken wat erfgoed ‘opbrengt’: dat wil zeggen wat het waard is in termen van financiële inkomsten. ‘Waarde’ staat natuurlijk voor veel meer; het is een veelzijdig begrip. Dat zal ik hieronder duidelijk maken aan de hand van de erfenis die bij het overlijden van ouders op kinderen overgaat. Het ‘goed’ dat wordt ‘vererfd': erf-goed. Ik werk dat uit aan de hand van een persoonlijk voorbeeld, de erfenis van mijn moeder. Het laat zien dat in de definitie van erfgoed ‘waarde’ in verschillende betekenissen van het woord een rol speelt. Erfgoed is waarde in meervoud. Dit besef verdient in mijn
14
ogen ten grondslag te liggen aan een vitale en geëngageerde zorg voor het erfgoed.
Mijn moeder Mijn moeder is op 24 februari 2010 overleden, op 86-jarige leeftijd. Ze was sinds 1991 weduwe. Vijf zoons, een dochter, de meesten van de dertien kleinkinderen, veel familie, vrienden en kennissen waren aanwezig bij de begrafenis vijf dagen later in de parochiekerk van het Brabantse Veldhoven. Na een Latijnse mis werd ze begraven op het naastgelegen kerkhof, en bijgezet in het graf van haar echtgenoot. Mijn moeder behoorde tot de vooroorlogse generatie.2 Als oudste dochter van een self made architect uit een klein dorp in de Kempen wist ze uit de eerste hand wat een gebrek aan economi-
1 – Steenfabriek De Heibloem (Veldhoven) werd gebouwd in 1898; het betrof een omvangrijk complex met een grote ringoven. De fabriek werd in 1934 door de grootvader van de auteur op een openbare veiling aangekocht (Coenen 2006). De fabriek werd in 1969 geheel afgebroken. Rechts het – nu verdwenen – geboortehuis van de auteur.
sche voorspoed betekende. De schaarste van de vooroorlogse crisis werd echter gecompenseerd door de rijkdom van het toenmalige sociale en religieuze leven. Ze moet zich een onderdeel gevoeld hebben van een onaantastbaar geacht "Rijk Roomsch leven". Ze was in het algemeen niet iemand van weinig woorden, maar uitdrukking geven aan gevoelens en emoties was een veel minder sterke kant. "Sterk zijn" was haar adagium en norm. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte ze als jonge ongetrouwde vrouw en was ze als oudste kind een verzorgende spil in een kinderrijk gezin. Zij en haar familie kwamen de oorlog redelijk ongeschonden door, hoewel de desastreuze effecten ervan heel dichtbij kwamen met de gedwongen arbeid van een jongere broer in Duitsland, de
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Tot de kernbegrippen van de erfgoedzorg behoort het begrip ‘waarde’. Hoe erfgoed wordt gewaardeerd, is aan verandering onderhevig. In het huidige tijdsgewricht zien we bijvoorbeeld een sterke en soms eenzijdige nadruk op de economische waarde van erfgoed. ‘Waarde’ staat echter voor veel meer. Dat wordt in dit artikel duidelijk gemaakt aan de hand van de erfenis die bij het overlijden van ouders op kinderen overgaat. Het 'goed' dat wordt 'vererfd': erf-goed. In een concrete casus laat de auteur zien dat erfgoed niet alleen vereenzelvigd moet worden met het tastbare object, maar opgevat moet worden als het geheel van het waardevolle object, zijn betekenis, het verhaal dat erover verteld wordt, het gebruik ervan en de moeite (ook in geld) die ervoor wordt gedaan. Bij erfgoed speelt 'waarde' in verschillende betekenissen van het woord een rol: gebruikswaarde, economische waarde, cultuurhistorische of canonieke waarde, emotionele waarde, belevingswaarde en levensbeschouwelijk gedefinieerde sociale waarde. Erfgoed is waarde in meervoud.
bombardementen van Eindhoven, de falende lanceringen van V1s, de operatie Market Garden en de bevrijding. Tijdens de oorlog ontmoette ze haar latere man. In 1948 trouwden mijn vader en moeder. Bijna twintig jaar lang was hun leven afgestemd op de veeleisende bedrijfsvoering van een steenfabriek op de grens tussen de dorpen Veldhoven en Steensel en een snel groeiend gezin (figuur 1). Met recht konden ze stellen dat zij letterlijk en figuurlijk de Wederopbouw mede hebben vormgegeven. De drukke werkzaamheden voor de fabriek en het gezin werden voor mijn vader en moeder onderbroken door de zondagse kerkgang, het aansluitende bezoek bij mijn opa en oma van moederskant, (voor mijn vader) bezoek aan wedstrijden van PSV, regelmatig familiebezoek en activiteiten voor verschillende verenigingen en organisaties. Een bijzondere rol speelden mijn twee priester-ooms, of heerooms, uit de missie. Hun lange verlof brachten ze vaak bij ons door. Eind jaren zestig kwam de klad in de productie en verkoop van bakstenen.3 Na een aantal moeilijke jaren wist mijn vader zich in te kopen in een betonfabriek. De laatste jaren van zijn loopbaan bracht hij daarin door met een kantoorbaan. Na zijn pensioen werden de jaren tot zijn dood op 69jarige leeftijd getekend door ziekte. Ook voor mijn ouders waren de jaren zestig en zeventig een periode van grote veranderingen. Onaantastbare – katholieke – (gezags)verhoudingen en waarden bleken minder vanzelfsprekend dan aangenomen.4 In meer of mindere mate en in uiteenlopende vormen was sprake van een politiek, religieus en sociaal generatieconflict tussen ouders en kinderen, waarvan de oudste werd geboren in 1950 en de jongste – ik – in 1963. Studie, werk, gezondheid en relaties van de vijf zonen en een dochter waren echter geen buitenproportionele redenen van zorg voor “pa en ma”.
Met verschillende kinderen, schoondochters en kleinkinderen in haar directe nabijheid bracht mijn moeder haar laatste jaren in goede gezondheid door op de plek waar ze sinds 1948 had gewoond. Kanker in de onderbuik maakte in het tijdsbestek van enkele maanden een einde aan een vitaal leven. Steeds hogere doses morfine tegen de pijn leidden haar dood in. Ze stierf thuis.
2 – De Romeinse kruik van Koningshof (Archis 31064).
De erfenis van mijn moeder Enkele maanden na de begrafenis van mijn moeder, op een mooie zondagmiddag in mei, kwamen vijf van de zes kinderen bij elkaar voor de verdeling van de erfenis: een woonhuis met een kleine hypotheek, aandelen, geld en de inventaris van het huis. Het zesde kind, mijn broer ‘direct boven me', die in Argentinië woont, was in beeld en geluid ‘aanwezig’ via een internetverbinding. Mijn moeder had in een handgeschreven aanwijzing duidelijk gemaakt hoe ze de verdeling van de erfenis zag. Ze wilde namelijk voorkomen dat er ruzie zou ontstaan tussen de erfgenamen zoals was gebeurd bij de verdeling van de erfenis van haar ouders. Volgens mijn moeder moesten alle objecten van waarde worden getaxeerd en de gesommeerde waarde moest worden opgeteld bij de verkoopwaarde van het huis, de aandelen en de tegoeden bij de bank.5 Na verkrijging van een voorwerp door een van de kinderen werd de taxatiewaarde afgetrokken van het betreffende kindsdeel. Tot slot had mijn moeder gestipuleerd dat gedobbeld moest worden om te bepalen of het jongste of het oudste kind bij de verdeling van de erfenis mocht beginnen. Aan het eerste hebben we ons gehouden: mijn oudste broer had een inventaris van de erfenis opgesteld en alle waardevolle objecten laten taxeren. Aan de tweede aanwijzing hielden we ons niet. Volgens mijn oudste broer, die de leiding had over de bijeenkomst, zou de verdeling zich namelijk voor het
grootste deel als vanzelf uitwijzen. Voorwerpen waarop meer dan één claim lag, zouden afzonderlijk worden besproken. Iedereen kon zich hierin vinden. In mijn voorbereiding op de verdeling speelde één object een hoofdrol (afbeelding 2). Een gladwandige, beige kruik uit de Romeinse tijd. Mijn vader had haar in 1953 gekocht voor fl 25,- van een arbeider die funderingssleuven groef voor een nieuw klooster dat in de buurt van mijn ouderlijk huis werd gebouwd (afbeelding 3). Het klooster verrees op een plek waar bij kleine zandafgravingen al sinds het midden van de 19de eeuw door twee schoolmeesters met een oudheidkundige interesse belangrijke vondsten uit de Romeinse tijd waren gedaan.6 Al in 1910 hadden er opgravingen plaats gevonden door het Rijksmuseum van Oudheden.7 Het betrof een van de eerste plekken in Nederland waar grondsporen werden herkend. De opgraver meende te maken te hebben met de resten van een Romeinse wachttoren. Veel later bleek dat hij waarschijnlijk een klein deel van de resten van een Romeins grafveld had opgegraven.8 Via een oude bekende van mijn moeder, een amateurarcheoloog en de latere, eerste, provinciaalarcheoloog van Noord-Brabant, raakte de kruik en haar vindplaats ook in de archeologische literatuur bekend.9 Enkele jaren maakte ze deel uit
15
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
3 – Bij de bouw van klooster Koningshof (Veldhoven) in 1952-1953 werden twee Romeinse kruiken gevonden, waaronder die uit de erfenis van de moeder van de auteur. Het betrof het moederhuis van de zusters van het Allerheiligste Hart van Jezus. Het oorspronkelijke moederhuis uit 1886 stond bij Moerdijk en was in 1944 door oorlogsgeweld vernietigd. Het complex is nu een bekend congrescentrum.
van de vaste archeologische expositie van een lokaal museum. De langste tijd verbleef de kruik echter voor iedereen zichtbaar boven op de kussenkast die in onze mooie voorkamer stond. Een kamer die uitsluitend werd gebruikt voor bezoek, verjaardagen en feestdagen. In mijn jeugd raakte ik verzeild in de amateurarcheologie. Uiteraard kreeg de kruik daarom ook mijn interesse; ik zocht, las en bekeek in het provinciaal archief en in het Rijksmuseum van Oudheden alle handschriften, literatuur, tekeningen en vondsten die op de vindplaats betrekking hadden. Logisch dat ik de kruik koste wat kost wilde hebben. Voor mijn broers en zus was dat gelukkig ook een uitgemaakte zaak. Ze weten van mijn archeologische belangstelling en vertrouwen erop dat ze bij mij in de beste handen is. Mijn oudste broer had de kruik ook niet laten taxeren.
16
Zo hadden vrijwel al mijn broers en zus één of meerdere favoriete voorwerpen op ‘t oog. Ze werden vrijwel allemaal zonder problemen verdeeld. Ook tientallen voorwerpen waarop niemand speciaal zijn of haar zinnen had gezet werden verdeeld. Zo ging ik in de vroege avond naar huis met een geschilderd havengezicht van de Vlaamse schilder Hendrix, enkele naoorlogse jaargangen van de Katholieke Illustratie, een collectie Duitse bankbiljetten uit de crisisjaren van na de Eerste Wereldoorlog, een stapel Amerikaanse en Russische aandelen uit de late 19de eeuw (met niet verzilverde coupons van na november 1917), een servies, bovengenoemde kussenkast en een groot ivoren kruisbeeld uit de Afrikaanse missie. Daarmee is het verhaal van de verdeling echter niet verteld. Een aantal objecten nam namelijk een bijzondere positie in, ze waren zelfs zonder ruchtbaarheid buiten de inventaris van mijn
broer gebleven, niet getaxeerd en al gescheiden van de erfenis. Het betrof in de eerste plaats een witte doopjurk uit de late 19de eeuw, waarin vier generaties van de familie Bazelmans zijn gedoopt, waaronder ikzelf (zie afbeelding 4). Zij vererft, zonder dat daarover gesproken wordt of iets over op papier is gezet, van vader op oudste zoon, straks ook bij mijn oudste broer die twee zonen heeft. Iedereen die zichzelf tot de familie rekent, het patroniem Bazelmans draagt, staat het vrij om de jurk te vragen voor de doop van een nieuwgeborene. Wat ook buiten de erfenis bleef was een kleine groep van objecten: de juwelen van mijn moeder. Samen opgeborgen in een klein roodleren kistje. Een in een sierrand en hanger gevat gouden tientje van Wilhelmina – met loshangend haar – was voor mijn moeder ongetwijfeld het belangrijkste. Ze waren bij de verdeling van de erfenis al in handen van mijn enige, ongetrouwde en kinder-
VITRUVIUS
loze zus.10 Tijdens de middag werd en passant ‘besloten’ dat ze de sieraden door zou geven aan ons oudste nichtje, mijn petekind. De vraag of sprake is van een gebruiksrecht voor andere afstammelingen, zoals bij de doopjurk, is interessant, maar nooit expliciet aan de orde geweest. Niet alles in de erfenis leek te worden verdeeld. Voor een heleboel voorwerpen bestond geen interesse: stoelen, kasten, borden, glazen, pannen, vazen, etc. Een deel ging alsnog mee met de erfgenamen; het andere deel ging naar de kringloopwinkel. Weggooien was geen optie. Dobbelen leek niet nodig, totdat bleek dat er één voorwerp op de lijst over was. Een schilderij van een slapend kind en zijn beschermengel met een taxatiewaarde van enkele honderden euro. Twee broers beschouwden het als hun favoriete object. Dit wilden ze hoe dan ook, eventueel als enige, hebben. Beide ‘claims’ werden dwingend en met gevoel en argumenten onderbouwd. Voor de jongere broer was het de vertegenwoordiging van zijn band met thuis en zijn moeder. De oudere broer wist zich echter nog goed te herinneren dat het bij opa en oma van vaderskant hing: ‘Ik ken het veel langer’ om een sterkere band te suggereren. Beiden werd onrecht aangedaan als ze het schilderij niet zouden krijgen. Na lang getouwtrek, de verkenning van verschillende oplossingen, zoals het in geld laten bieden door beiden, werd ervoor gekozen het toe te wijzen door middel van kop of munt. De keuze van beide broers voor kop of munt werd vastgelegd, maar de munt zelf werd niet opgeworpen. Daar wilde niemand zich aan branden. Dat zou later bij de notaris bij de overdracht van het huis gebeuren.
Erfenis en erfgoed: betekenis en gebruik Wat leert ons deze micro-etnografie van de verdeling van een erfenis? De verdeling is letterlijk het moment waarop delen van wat mijn moeder achterliet erfgoed worden, door de vererving van goederen van de ene op de andere generatie. In zijn vererving wordt een zaak immers ‘erfgoed’. Erfgoed heeft per definitie geen betrekking op nieuwe zaken, maar op objecten met geschiedenis; een geschiedenis die zich bij een erfenis uitstrekt over meer dan één generatie; bij erfgoed veelal voorbij het moment dat het oorspronkelijke gebruik in het gedrang komt.
zoals bij de objecten die aanvankelijk niemand wilde maar waarvan het zonde zou zijn als ze zouden worden weggeven of weggegooid. Het is waarschijnlijk dat deze alsnog worden afgedankt als ze ‘op’ of kapot zijn. Belangrijker is echter ‘betekenis’ in een bredere zin van het woord. Is het voorwerp in het verleden individuele zorg, collectief gebruik en gedeelde duiding ten deel gevallen, waardoor het geschiedenis – een verhaal – heeft opgedaan? Een geschiedenis waarvan erflaters en/of erfgenamen vinden dat die niet onderbroken mag worden, maar juist moet worden voortgezet. De gaande generatie geeft iets door aan een volgende generatie, geeft daarin uitdrukking aan wat zij van ‘waarde’ vindt en overstijgt daarmee de eigen sterfelijkheid. De ontvangende, nieuwe generatie weet het erfgoed op ‘waarde’ te schatten, plaats zichzelf daarmee in een traditie en weet zich verzekerd van een eigen identiteit. Met dit voortgezette gebruik overstijgt de erflater tot op zekere hoogte de tijdelijkheid van het eigen bestaan en worden de erfgenamen deel van wat de vorige generatie(s) was of waren. Erfstukken ‘krijgen vorm’ tijdens het leven van de erflater en ‘geven vorm’ aan de erfgenamen.11 Hoewel het niet tot ons idioom behoort, zou je belangrijke erfstukken daarom als levend of bezield kunnen beschouwen. Daar waar erfgoed (vooral in de professionele erfgoedzorg) vaak wordt vereenzelvigd met het object, iets van materiële aard, zoals een vondst, een plek, een schilderij of een gebouw, is op basis van het voorbeeld van mijn moeders erfenis duidelijk dat erfgoed – voor een beter begrip ervan – opgevat moet worden als het geheel van het waardevolle object, zijn betekenis, het verhaal dat erover verteld wordt, het gebruik ervan en de moeite (ook in geld) die ervoor wordt gedaan (zie figuur 5). Erfgoed is niet voorgegeven; het heeft geen
NUMMER 20
JULI 2012
natuurlijke betekenis. Zonder investeringen in een brede betekenis van het woord is het niets. Omgekeerd zijn veel individuele handelingen, collectieve rituelen of gedeelde verhalen niet voorstelbaar zonder erfgoed dat je aan kunt raken. In de kussenkast zet ik mijn servies, in de doopjurk wordt een kind gedoopt en over de kruik vertel ik een verhaal. Er is dus geen hiërarchisch verschil tussen het object en de betekenis die het heeft, alsof het laatste belangrijker is dan het eerste: het object krijgt betekenis, maar met het object maken we ook betekenis. Dat betekent ook dat je erfgoed niet from scratch kunt ‘maken’: betekenis en object ontwikkelen zich in samenhang in het gebruik binnen en door generaties en in de overdracht tussen generaties. Wat het voorbeeld ook laat zien is dat het ene object ‘meer erfgoed’ is dan het andere, er is erfgoed in gradaties. Wat dat betreft is er een groot verschil tussen de doopjurk en de sieraden enerzijds en de overige onderdelen van de erfenis anderzijds. Van de tweede groep, zoals van de kruik en het schilderij met het slapende kind, weten we dat het de vererving betreft van moeder op individueel kind: voor hem of haar heeft het voorwerp een persoonsgebonden, niet noodzakelijk door de andere kinderen gedeelde betekenis. Het is ‘mijn’ kruik, in de juridische betekenis van het woord. Ik kan er vrij over beschikken, ze zelfs verkopen, maar dat laatste zal ik nooit doen. Het is ‘bezit’ in een brede betekenis van het woord. Het is namelijk een onlosmakelijk onderdeel van mijn identiteit als kind van mijn ouders, als voormalig bewoner van mijn ‘geboortegrond’ en als archeoloog en wetenschapper. De kruik ‘opgeven’, dat wil zeggen verkopen, is alleen aan de orde als de financiële nood zo hoog is dat waarschijnlijk ook sprake is van een veel groter verlies van persoonlijke identiteit.
4 – De auteur in zijn doopjurk, mei 1963, in de handen van een kraamhulp. Op de achtergrond mijn peetoom en naamgever.
Beslissend voor de vraag of iets op het moment van vererving erfgoed wordt, is de betekenis die het voor de erfgenaam of erfgenamen heeft. ‘Betekenis’ is in dit verband een veelzijdig begrip: soms gaat het slechts om de gebruikswaarde,
17
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
5 – Schematische voorstelling van een brede definitie van erfgoed en erfgoedzorg.
nieuwe, ietsistische of seculiere geboorterituelen? Vergelijkbaar is mijn taak om de kruik van betekenis te laten zijn voor mijn kinderen en eventuele kleinkinderen. Welke waarde krijgt die kruik voor mijn erfgenamen nu ze verhuisd is van Veldhoven naar Amersfoort en los is gemaakt van haar oorspronkelijke (vondst)context. Ik zal hen het verhaal over die kruik moeten vertellen, waarin de geschiedenis van mezelf, mijn ouders en van onze woonomgeving samenkomt met die van de Romeinse tijd (in Brabant). Dit essay is een eerste stap.
Waarde in meervoud
Voor de doopjurk en de sieraden ligt het weer anders. Ze worden in juridische zin weliswaar het bezit van respectievelijk mijn oudste broer en zus, maar ze kunnen er niet vrijelijk over beschikken, door ze bijvoorbeeld te verkopen. Ze moeten rekening houden met de gebruiksrechten van anderen. Feitelijk zijn het zaken die bij hen in bewaring zijn, voor de duur van één generatie. Zij moeten er voor zorgen dat deze zaken bij hun eigen overlijden opnieuw op een volgende generatie worden overgedragen. Om een nieuwe vererving te bereiken, is het noodzakelijk om de voorwerpen opnieuw te gebruiken of te laten gebruiken. De doopjurk bij iedere geboorte, en de sieraden bij bijzondere gelegenheden.12 Zaken houden slechts betekenis bij voortgezet, veelal niet-alledaags (‘ritueel’) gebruik. Deze beschrijving maakt duidelijk dat erfgoed een sociale categorie is: het staat voor de vormgeving en de bestendiging van relaties tussen mensen. Mijn kruik is iets van mijn ouders en mij, en hopelijk van mij en mijn kinderen. De doopjurk geeft in haar gebruik vorm aan de opname van nieuwgeborenen in mijn familie. Erfgoed is met andere woorden van kleinere of grotere (herinnerings)gemeenschappen. Dat is niet alleen de familie, zoals hierboven, maar dat kan ook de buurt, de kerk, een vereniging, het dorp, de natie-staat of – sinds enkele decennia – zelfs de mensheid (denk aan ‘werelderfgoed’) zijn. Antro- pologen gebruiken voor het benoemen van de relatie tussen erfgoed en de gemeenschap aan wie het erfgoed toebehoort, dat wil zeggen tussen object en subject, het begrip ‘onvervreemdbaarheid’. De overdracht binnen een groep van erfstukken, van onvervreemdbare bezittingen (inalienable possessions)13, van de ene op de andere generatie staat voor of – beter – geeft vorm aan het maatschappelijke succes dat die groep heeft over langere tijd in een veeleisende en veranderende omgeving. De erfstukken zijn
18
synoniem met de identiteit die een groep over generaties weet te bewaren, in weerwil van alle bedreigingen en economische, sociale en levensbeschouwelijke veranderingen die hebben plaatsgevonden. Continuïteit is weliswaar het sleutelwoord, maar daarbij past de kanttekening dat deze in het geheel niet vanzelfsprekend is. Zaken gaan kapot of slijten; moeten om financieel-economische redenen worden opgegeven, dat wil zeggen verkocht; of verliezen hun betekenis door sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Niet vergeten mag worden dat erfgoed vaak ook een onderwerp van strijd is. Achter erfgoed en zijn behoud gaat een wereld van verandering schuil.14 Erfgoed behoudt dus niet als vanzelfsprekend zijn bijzondere status; het vereist voortdurende investeringen in tijd en moeite en vaak ook geld (om iets te onderhouden of op te knappen). Soms lonen die investeringen, soms ook niet, omdat sprake is van maatschappelijke veranderingen die op gespannen voet staan met de vorming van een gemeenschappelijke identiteit van opeenvolgende generaties. Veel uit de erfenis van mijn moeder staat bijvoorbeeld voor het Rijke Roomsche leven en voor een tijd die in vele opzichten voorbij is, voor ideeën en waarden die niet of niet meer volledig worden gedragen. De doopjurk is daar het mooiste voorbeeld van. Mijn twee kinderen bijvoorbeeld, kinderen van niet-kerkelijke en niet-gelovige ouders, zijn niet gedoopt en zijn dus nooit als baby in deze jurk ten tonele van de (geloofs)gemeenschap gebracht. Verschillende generatiegenoten van mijn kinderen zijn dat (nog) wel, maar hoe is dat in de volgende generatie? Worden ook zij nog katholiek en hechten hun ouders nog aan de katholieke doop? Of vinden zij met het oog op de familietraditie en de bestendiging van toekomstige familieverhoudingen voor de doopjurk een plek in christelijk geïnspireerde rituelen buiten de kerk of zelfs binnen
Het begrip waarde heeft, zo maakt het bovenstaande duidelijk, verschillende betekenissen, waarvan het zinvol is dat we ze onderscheiden en in een rangorde of hiërarchie plaatsen, maar waarvan het ook belangrijk is om ze in samenhang te beschouwen.15 Zoals al aangestipt kunnen erfgoederen gebruikswaarde hebben: nuttig voor het alledaagse leven of dienstbaar aan vanzelfsprekend gebruik in een niet-alledaagse context. In de oude kussenkast van mijn moeder berg ik regelmatig mijn post op; in het witte kleed uit de erfenis van mijn moeder worden (achter)kleinkinderen gedoopt. Het gaat hier om de meest basale waarde van erfgoed. Het is echter de vraag of deze waarde, die door slijtage, breuk of functieverlies of overdracht in eigendom verloren kan gaan, in isolement beschouwd kan worden. Er is bijvoorbeeld een significant verschil tussen het dagelijks gebruik van een kast die ik van mijn moeder heb gekregen en van een kast die ik nieuw heb gekocht. Ook in het alledaagse, doelmatige gebruik van erfgoed ligt een veelal onbewuste vorming van de identiteit van de gebruiker(s) besloten. Erfgoederen hebben veelal ook een financiële waarde. Geld zelf kan zelfs erfgoed worden, zoals het gouden tientje van mijn moeder laat zien. Zulke uitzonderingen daargelaten, is de primaire functie van geld uitdrukking te geven aan de ruilwaarde van een object of dienst. Deze waarde komt op ‘de markt’ tot stand in het spel van vraag en aanbod. We spreken dan ook van marktwaarde. Geld maakt het mogelijk om zaken die onvergelijkbaar zijn met elkaar te vergelijken en zo de uitruil ervan mogelijk te maken. Geld wordt dan ook, zoals bijvoorbeeld door de Duitse filosoof Georg Simmel, gezien als ‘de grote gelijkmaker’; dat is in het economische verkeer zijn kracht, maar vormt tegelijkertijd een grote bedreiging voor zaken en diensten die hun absolute eigenheid onder alle omstandigheden moeten behouden.16 Opmerkelijk in bovenstaande casus zijn de vele
VITRUVIUS
rollen die geld speelt. Geld maakt letterlijk deel uit van de erfenis en moet gelijkelijk worden verdeeld. Om tot een evenwichtige verdeling van de erfenis te komen worden de objecten met een zekere waarde getaxeerd, dat wil zeggen naar hun marktwaarde beoordeeld. In het bepalen van deze marktwaarde speelt de eigen betekenis die de erfgenamen hechten aan de goederen geen rol.17 De taxateur – de expert – richt zich op gebruikswaarde (of de investeringen die nodig zijn om gebruikswaarde te herstellen of te genereren), gaafheid (en de investeringen om te restaureren), ouderdom, zeldzaamheid, materiaal, bewerking en stijl (indien bekend en relevant), naam en bekendheid van de maker (feitelijk dus op de wetenschappelijk-inhoudelijke cultuurhistorische, canonieke waarde18), en natuurlijk op de vraag of er gebruikers, liefhebbers of verzamelaars zijn voor het voorwerp. Zijn of haar inschatting van de marktwaarde kan werkelijkheid worden door een stuk te veilen of te verkopen. Hier begint de schoen echter te wringen. Mijn kruik is daar een voorbeeld van. Stel dat een van mijn broers of zus had gevraagd ook die te laten taxeren? Op de markt is die honderden euro waard, maar voor mij is ze onverkoopbaar. Het (fictieve) voorstel van een van mijn broers om ook naar de waarde van mijn moeders sieraden te vragen om zo het onderste uit de financiële kan te halen, zou een taboe hebben doorbroken en zeker voor ruzie hebben gezorgd. In beide gevallen, de kruik en de sieraden, gaat het om wat experts vaak emotionele waarde (of meer abstract belevingswaarde) noemen. Dat is een lastig begrip omdat het zijn betekenis ontleent aan de tegenstelling tussen emotie enerzijds en rede of ratio anderzijds. Emotie is belichaamd, persoonlijk en lastig onder woorden te brengen, en dus ongrijpbaar. Mits sprake is van een goede vraagstelling, zijn de meeste mensen echter best in staat te vertellen wat erfgoed hen ‘doet’: van welke betekenis of waarde het is; welk verhaal het hen vertelt. Steeds beter beseffen we ons ook dat de menselijke kennis van zijn omgeving niet alleen iets van het woord is maar ook van het lichaam. Kennis komt niet alleen tot stand door abstracte beschouwing maar ook door concrete beleving. Je zou kunnen zeggen dat expert en leek zich in de waardering van erfgoed verhouden als ontwerper en ambachtsman: de eerste maakt overwegingen en keuzes expliciet en gaat daarover in dialoog, terwijl de tweede in de uitvoering van zijn werk laat zien wat hij kan. De expert brengt de cultuurhistorische waarde “onder woorden” terwijl de leek de emotionele waarde “ervaart”. In het bepalen van de waarde van erfgoed heb je de invalshoek van de rationele beschouwer én van de betrokken gebruiker nodig.
De meerduidigheid van het waarde-begrip is hiermee nog niet uitputtend beschreven: Tot slot verdient ‘waarde’ bespreking in de betekenis die het begrip heeft in ‘normen en waarden’.19 Deze frase wordt vaak onzorgvuldig gebruikt alsof het synoniemen betreft. Dat is niet zo: daar waar normen staan voor concrete, betrekkelijk instrumentele gedragsregels, hebben waarden betrekking op nastrevenswaardige, diepbeleefde idealen en motieven. Om slechts enkele voorbeelden te noemen: liefde, gelijkheid, rechtvaardigheid, vrijheid en respect. Iedere opsomming maakt duidelijk dat er een onlosmakelijk verband bestaat tussen waarden en stelsels van levensbeschouwelijke opvattingen, waarin de belangrijkste relaties tussen mensen worden benoemd en tussen mensen en hun natuurlijke en bovennatuurlijke wereld. Normen zijn gebaseerd op waarden en waarden kunnen worden bereikt door de toepassing van normen. In de hier besproken hiërarchie van waarden gaat het om waarden van het hoogste niveau. Laatstgenoemde waarde-begrip is ook bij erfgoed aan de orde. Het voorbeeld van de erfenis van mijn moeder laat zien dat erfgoed ‘in oorsprong’ zich altijd uitspreekt over wat mensen belangrijk vinden in de omgang tussen mensen en in de relatie tussen mensen en hun (boven)natuurlijke omgeving. Erfgoed heeft ook een sociale waarde die levensbeschouwelijk is gedefinieerd. Zo bleek uit een recente publieksenquête dat veel Nederlanders het monumentale paleis Soestdijk associëren met koningin Juliana én met de waarden waarvoor zij stond: verbondenheid tussen en betrokkenheid op mensen.20 In mijn moeders erfenis draait het wat dat betreft om ‘family values’ die oorspronkelijk duidelijk verankerd zijn in een katholiek wereldbeeld. Alle nabestaanden verhouden zich ieder op hun eigen manier tot die waarden; sommigen dicht op het geloof, anderen er ver vanaf, maar geen enkele op een zodanige wijze dat de belangrijkste stukken van de erfenis betekenisloos zijn geworden. Ze zullen opnieuw worden gebruikt op de hoogtijdagen waarop familiale relaties worden gedefinieerd (zoals bij doop en huwelijk) of bevestigd (zoals bij verjaardagen en feestdagen).21
Slot Op basis van mijn beschouwing van mijn moeders erfenis, kunnen we ons een beeld vormen van de aard van erf-goed. Ik sta een benadering voor waarin erfgoed beschouwd wordt als een sociaal fenomeen: het heeft betrekking op (de vormgeving en bestendiging van) relaties tussen mensen onderling en tussen groepen, op voorstellingen over de mens, de samenleving en haar omgeving, in de meest brede betekenis van het
NUMMER 20
JULI 2012
woord, en op de waarden die mensen koesteren. Ik opteer dan ook voor een brede definitie van erfgoed, waarin niet slechts wordt gerefereerd aan het object dat we aan kunnen raken of vast kunnen pakken. Erfgoed omvat niet alleen het waardevolle object en zijn canonieke betekenis maar ook de verhalen die er over worden verteld, het gebruik dat er van wordt gemaakt en de moeite (ook in geld) die er voor wordt gedaan (zie afbeelding 5) om het te verwerven en te behouden. Daarmee verschuift de aandacht van het artefact, dat in de traditionele opvatting van erfgoed betrekkelijk op zichzelf staat en uit zichzelf een betekenis heeft, gereed om gebruikt of ontwikkeld te worden, naar de moeilijk te ontwarren wisselwerking tussen objecten, zingeving en praktisch handelen. De erfgenaam ontleent zijn identiteit aan zijn erflater maar tegelijkertijd geeft de erflater vorm aan zijn identiteit die hij nalaat aan zijn erfgenaam.In de relatie tussen generaties hangen 'verschuldigd zijn' en 'verschuldigen' onlosmakelijk samen.. Dit impliceert een dynamisch perspectief waarin “erfgoed niet eens en voor altijd betekenisvol [is]. Het kan zijn zin verliezen of juist in betekenis groeien, en steeds weer zullen nieuwe vormen van erfgoed opkomen”.22 Een dynamisch perspectief is belangrijk, gegeven het feit dat erfgoed eigenlijk overal is. Van een tekort van het te veel is echter geen sprake want feitelijk is de vraag wat erfgoed is alleen relevant als de wensen van de juridische eigenaar en andere belanghebbenden uiteen lopen of als sprake is van ingrijpende sociaal-maatschappelijke wijzigingen, dat wil zeggen in tijden van crisis. De dood van de langstlevende ouder, en de definitieve transitie tussen generaties, is daar natuurlijk een mooi voorbeeld van. Maar we kunnen ook denken aan de razendsnelle ontkerkelijking van de Nederlandse samenleving en het in onbruik raken van duizenden kerken. De vraag of iets van waarde is, is dus geen vraag die men kan beantwoorden zonder dat men weet wie – naast de eigenaar – als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en welke opgave er speelt. De vraag wat erfgoed is, is slechts dan aan de orde als relaties tussen mensen, tussen groepen en tussen mensen en hun omgeving opnieuw wordt gedefinieerd. De waarde van erfgoed kan dus ook nooit van te voren volledig en definitief worden bepaald. Het is hier niet de plaats om in te gaan op de vele achtergronden van de dynamiek in het erfgoedbehoud. Belangrijk is echter te constateren dat erfgoedzorg zich niet alleen uitspreekt over economische, cultuurhistorische en belevingswaarden, maar ook over waarden die ten grondslag liggen aan het menselijk handelen en het mense-
19
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
lijk samenleven. Het is ongebruikelijk in de professionele erfgoedzorg om te spreken over waarde in deze betekenis, hoewel het volgens de monumentenwet mogelijk is erfgoed te beschermen op basis van ‘schoonheid’.23 Maar intussen weten we: ‘lelijk is geen argument’.24 Daar waar ‘behoud’ het adagium van de monumentenzorg was, is dat verschoven naar ‘behoud door ontwikkeling’ en nu is zelfs sprake van een waardenloze, strikt procedurele rol van de erfgoedzorger als een ‘manager of change’. Maar verandering in welke richting? Ook de erfgoedzorger van de toekomst zal zich, in mijn ogen, bewust met deze vraag bezig moeten houden: niet door antwoorden te bieden maar door in de betrokken gemeenschap het tot een onderwerp van een geïnformeerde discussie te maken.
Literatuur – Bazelmans, J. 1999: By weapons made worthy. Lords, retainers and their relationship in Beowulf, Amsterdam. – Beex, G., Noord Brabant in de Romeinse tijd. In: Brabants Heem 5 (1953), p. 125-137. – Braat, W.C., Een Romeinse wachtoren bij Veldhoven. In: Oudheidkundige mededelingen uit ’s Rijksmuseum van Oudheden te Leiden; nieuwe reeks 12 (1931), p. 21-25. – Broek, Andries van den, R. BronnemanHelmers en V. Veldheeren, 2010: Nederland in generatieperspectief, in Andries van den Broek, R. Bronneman-Helmers en V. Veldheer (red.), Wisseling van de wacht. Generaties in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2010, Den Haag, 11-42. – Coenen, J., 2006: – Veldhoven. Van Toterfout tot Heden. Een Overzicht van de Geschiedenis van Veldhoven, Meerveldhoven, Oerle en Zeelst, Veldhoven. – Dijk, T. van, en I. Graumans, 2012: Herbestemming Paleis Soestdijk. Rapport focusgroepen met burgers in opdracht van de Rijksgebouwendienst, Hilversum (Intomart). – Dumont, L., 1982: On value, Londen. – Frijhoff, 2007: Dynamisch erfgoed, Amsterdam. – Holwerda, J.H., en M.A. Evelein, Opgraving te Veldhoven (N-Br). In: Oudheidkundige Mededelingen van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden 4 (1910), p. 43-48. – Kalfshoven, M., De vindplaats Veldhoven‘Koningshof’, Amsterdam (Ba scriptie Vrije Univeristeit). – Palm, J., 2012: Moederkerk. De ondergang van Rooms Nederland, Amsterdam en Antwerpen. – Simmel, G., 1900: Philosophie des Geldes, Berlijn. – Spangenberg, F., en M.A. Lampert, 2010: De grenzeloze generatie en de eeuwige jeugd van hun opvoeders opvoeders, Amsterdam.
20
– Waal, E. de, 2011: The hare with amber eyes. A hidden inheritance, New York (in Nederland verschenen eerst als Het knoopjeskabinet. Hoe een werkster een verzameling redde en daarmee een familiegeschiedenis en later als De haas met de amberkleurige ogen. Een geheime erfenis). – Weiner, Annette, 1992: Inalienable Possessions: The Paradox of Keeping While Giving. Berkeley, University of California Press. – Wildeboer Schut, J.M., 2010: Nalatenschappen, in Andries van den Broek, R. BronnemanHelmers en V. Veldheer (red.), Wisseling van de wacht. Generaties in Nederland. Sociaal en Cultureel Rapport 2010, Den Haag, 237-28.
Noten 1 Dit
essay vindt zijn oorsprong in een masterclass van de tweede leergang Erfgoedfilosofie van de Erfgoedacademie (2010-2011). Ik wil de cursisten hartelijk danken voor de discussie naar aanleiding van de bespreking van mijn moeders erfenis. Lezingen bij de aanbieding van de Handreiking Roerend Religieus Erfgoed op 29 april 2011 en bij de opening van Vesta Kroeze’s Bosmonument tijdens Oerol 2011 (24 juni 2011) boden een gelegenheid mijn betoog verder vorm te geven. Graag dank ik Mieke van Bers, Riemer Knoop, Roel Lauwerier, Dré van Marrewijk, Frank Strolenberg en Cees van’t Veen voor opbouwend commentaar op een concept. Voor wie tijd heeft en houdt van literaire non-fictie: Edmund de Waals The hare with amber eyes (2011) vormt een aangrijpende en gevoelige illustratie van de verschillende waarden van een erfenis.
2
Voor een indeling van de Nederlandse bevolking in maatschappelijke generaties, zie Spangenberg en Lampert 2010. Voor het begrip ‘maatschappelijke generatie’, zie Van den Broek et al., 2010. 3 Coenen 2006. 4 Palm 2012 geeft een indringend, persoonlijk én herkenbaar beeld van de vernieuwing én verwarring in de Nederlandse katholieke kerk in deze periode. 5 De taxatiewaarde van het roerende deel van de erfenis betrof niet meer dan enkele duizenden euro. 6 Kalfshoven s.a. 7 Holwerda en Evelein 1910; In 1930 vonden er opnieuw opgravingen plaats, zie Braat 1931. 8 Voor de geschiedenis van de interpretatie van de opgravingsgegevens, zie Kalfshoven s.a., 20-21. 9 Beex 1953, 129. In de landelijke, archeologische database Archis betreft het waarnemingsnummer 31064. 10 De sieraden zijn overigens niet naar de smaak van mijn zus en ze zal ze daarom niet dragen. 11 Relevant voor een goed begrip van deze ‘transgenerationele intersubjectiviteit’ is de omvangrijke antropologische literatuur over de uitwisseling van geschenken (zie Bazelmans 1996, 32-36). 12 Hetzelfde geldt, binnen de erfenis van mijn moeder, ook voor de babyweegschaal en de fotoboeken. 13 Weiner 1992. 14 Je zou kunnen zeggen dat de in de monumentenzorg
veel gebezigde (Belvedere-)frase ‘behoud door ontwikkeling’ slechts benoemd wat impliciet altijd aan de orde is. 15
Een goede indruk van de complexiteit van ‘waarde’ verkrijgt men door te zoeken op de vele synoniemen van het begrip: zie bijvoorbeeld:http://synoniemen.net/ grafisch.php?w=waarde (geraadpleegd op 7 april 2011). 16 Simmel 1900. Daar waar, bijvoorbeeld, geld en liefde elkaar ontmoeten, ontstaat prostitutie. Vergelijk de Leidraad afstoten museale objecten die zegt dat objecten die binnen het collectieprofiel passen niet verkocht mogen worden. 17 Dat ligt natuurlijk anders als het de erfenis betreft van een beroemde persoon of familie. 18 In het professionele discours over de waarde van erfgoed zijn zichtbaarheid, de relatie met historische gebeurtenissen, gaafheid, conservering, zeldzaamheid, samenhang en context, betekenis voor de kennis over het verleden (informatiewaarde) en representativiteit dominant. 19 Dumont 1982. 20 Van Dijk en Graumans 2012, 5. 21 De mogelijkheid om zich op basis van erfgoed (in horizontale of hierarchische zin) te onderscheiden (‘distinctie’) van anderen zie ik niet, zoals veel sociologen of cultuur-wetenschappers, als een aparte waarde maar als een intrinsiek aspect van de in deze alinea beschreven waarde. 22 Frijhoff 2007, 38. 23 Deze professionele distantie tot ‘waarde’ in laatstgenoemde betekenis is verklaarbaar. In de eerste plaats zijn de meeste erfgoedzorgers wetenschappelijk opgeleid en de bestaansvoorwaarde voor wetenschap is een strikte scheiding tussen ‘idee’ en ‘waarde’, tussen ‘wat is’ en ‘wat behoort te zijn’. In de tweede plaats is het belangrijk te beseffen dat veel erfgoedzorgers – bijvoorbeeld als ambtenaar met een publieke rol – moeten werken in een samenleving die steeds sterker wordt getypeerd door een veelvormigheid in waarden (‘waardenpluralisme’). Daar waar de staat in de 19de en een groot deel van de 20ste eeuw zich nadrukkelijk profileerde in de vormgeving en historische verankering van nationale waarden, was in de laatste decennia van de de 20ste eeuw een – terechte – focus zichtbaar op een beperkte set van ‘universele’ waarden die ten grondslag liggen aan de democratische rechtstaat. De laatste jaren lijkt sprake te zijn van een regressieve trend. 24 Het betreft hier een titel van een tentoonstelling uit 2005 over gebouwde toonbeelden uit de Wederopbouw 1940-1964. 쮿
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
met c u l t u u r h i s t o r i s c h e inslag In navolging van de eerste editie van deze rubriek in nummer 16 van dit vakblad en uw enthousiaste reacties, vindt u in deze uitgave een nieuwe greep uit bijzondere kookboeken die onlangs verschenen.
We beginnen met het boek Ratjetoe . De Franse keuken kent niet alleen veel gastronomische verrassingen, maar ook heel wat culturele en taalkundige geheimen, die in dit boek worden onthuld. Weleens afgevraagd waarom een ‘kir’ eigenlijk zo heet en of ‘la sauce hollandaise’ wel echt uit Nederland komt? Wat is ‘un poisson d’avril’ en waarom kijken Fransen vreemd wanneer je ze uitnodigt voor ‘une gourmette’? Ratjetoe is niet alleen leuk voor mensen die van taal houden. Ook de herkomst van woorden en gerechten, en de uitleg over bereidingen zijn nuttig en maken het boek compleet. 160 pagina’s, ISBN 978-90-5594-740-9 Scriptum, € 14,90
In Boekoe Bangsa (Boek van de familie) staan de keukens van drie bevolkingsgroepen uit voormalig NederlandsIndië centraal: de oorspronkelijk Nederlands-Indische, de Molukse en de Chinese keuken. Verschillende families uit deze drie bevolkingsgroepen delen hun geheime familierecepten met de lezer. Soms zijn het hele gewone families met bijzondere recepten en verhalen, soms bevinden zich BN’ers in die families, zoals de gitarist van Kane, Mei Li Vos, Giovanni van Bronckhorst en Giam Kwee. Selamat makan, eet smakelijk. 320 pagina’s ISBN 978-90-8989-464-9, Lannoo, € 34,99
Het kookboek, annex historisch boek, Captain’s Dinner neemt de lezer mee naar de laatste trans-Atlantische periode (1946-1971) van de Holland-Amerika Lijn (HAL) en laat het eten zien waar het zo om geroemd werd. Het boek biedt een boeiende inkijk in de keukens en eetzalen aan boord van de schepen van de Holland-Amerika Lijn. In de inleidende hoofdstukken staan verhalen van passagiers en bemanningsleden over de luxueuze maaltijden en buffetten, de strakke hiërarchische structuur, Captain’s Dinners, hoe de bemanning at, en hoe de aan na-oorlogse schaarste gewende Nederlanders kennismaakten met internationale gastronomie. Herinneringen en ervaringen worden in interviews met oud-medewerkers en oud-passagiers gedeeld, evenals foto’s en honderden oude menukaarten, die inmiddels gewilde collector’s items zijn. Daarna volgen 50 recepten die van ontbijt tot late-night cocktail de lezer laten meegenieten van de gevarieerde keuken aan boord. Een boek dat waardevol is voor iedereen die geïnteresseerd is in de HAL of de na-oorlogse culinaire geschiedenis van Nederland. 180 pagina’s ISBN 978-90-5594-816-1 Scriptum € 19,90
21
c u l t i culi
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
In het Vintage Tea Party Boek wordt de old fashion tea party afgestoft in vijf hoofdstukken: Inleiding, Brunch, Middag, Avond en Stijl. Het boek combineert op betoverende wijze de trends ‘tea party’ en ‘vintage’ met recepten voor stijlvolle traktaties én vele tips voor een vintage lifestyle om ook haar, make-up, decoraties, muziek, dans en kleding volledig in stijl te brengen. 304 pagina’s ISBN 978-90-5956-422-0 Fontaine Uitgevers € 29,95
Kookkaravaan is geboren uit een gezamenlijke liefde voor het betoverende Marokko, zijn verfijnde traditionele keuken en gastvrije mensen. Wellicht is een boek als dit een logisch resultaat als een grafisch ontwerpster, een journalist, hun twee kinderen en een Nederlands Marokkaanse kok – en vriend – als reisen kookgenoten door Marokko trekken.Het boek werd dit jaar dan ook niet voor niets derde in Parijs in de categorie ‘Cookbook of the Year 2011’!Kookkaravaan is een prachtig en heerlijk reiskookboek geworden. Naast heel veel heerlijke recepten krijg je als lezer een goede impressie van het land, inclusief reistips, culinaire tips en aanbevolen (kook-)literatuur. Na het lezen van dit boek is je interesse in de Marokkaanse keuken definitief gewekt en wil je het liefst met eigen ogen gaan aanschouwen uit welke sprankelende cultuur die gerechten voortkomen. 277 pagina’s ISBN 978-90-9026-145-4 Zilverster Media € 24,95
22
In Bos op je bord beschrijft auteur Ria Loohuizen in het eerste gedeelte van dit boek de historie en de botanische kenmerken van de kweepeer, mispel en vijg. Hoe deze vruchten de reis vanuit het oude Mesopotamië aflegden voordat ze op ons bord belandden: van de handelsroutes van de Meden en Perzen, Feniciërs en de Romeinen tot aan de migraties van gastarbeiders en politieke vluchtelingen. Het tweede gedeelte bevat een reis rondom het Middellandse Zee gebied waar ze van de verschillende landen de culinaire toepassingen van de vruchten beschrijft. Het boek is rijk voorzien van illustraties en citaten uit de wereldliteratuur. 160 pagina’s ISBN 978-90-5956-413-8 Fontaine Uitgevers € 19,95
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
en gegeten. Kinderen tussen zes en twaalf jaar hebben die diversiteit in beeld gebracht met foto’s. Samenstelster Linda Roodenburg gunt ons in De s c h a a p l i g t o p d e keukentafel een blik op hun dagelijkse maaltijden, thuis en op school, op feesten en partijen en op wat ze tussendoor snoepen en snacken. We zien een Somalische vader op de grond zitten met een bord spaghetti, en hoe een Pakistaanse familie op een grote bank van hun maaltijd geniet. Sommige eten met stokjes, anderen met de handen of met bestek. We zien ook dat je kranten als placemats kunt gebruiken, hoe je een schaap op de keukentafel in stukken moet hakken en dat oudere broers vaak de lekkerste dingen maken. We leren dat kinderen zelden vis lusten en dat ze allemaal het liefst patat en pannenkoeken eten. En dat er overal mobiele telefoons en afstandsbedieningen op tafel liggen. De verschillen zijn groot, maar uit de verhalen blijkt dat alle kinderen graag samen eten, op school en thuis. 176 pagina’s ISBN 978-90-7973-200-5 Madame Jeanet Uitgeverij € 14,95
c u l t i culi
Hoewel ze niet meer uit het Nederlandse straatbeeld zijn weg te denken, hebben toch veel Nederlanders geen idee wat er zoal verkocht wordt. In Dat koop je bij de Turk wordt een groot deel van het assortiment in Mediterrane winkels op een rij gezet. Dit boek wijst de weg in de nieuwe buurtsuper. Het neemt je mee de winkel in, laat zien wat er te koop is en wat je daarmee kunt doen. Wat te denken van courgettebloemen, bulgur en enorme bossen verse munt, maar ook vergeten groenten als aardperen, verse kapucijners of kardoen. Dat koop je bij de Turk vertelt over de herkomst van zo’n 150 producten uit de nieuwe buurtsuper en staat boordevol recepten en bereidingstips. 144 pagina’s ISBN 978-90-5956-367-4 Fontaine Uitgevers € 12,95
Kruiden en specerijen biedt recepten en interessante feiten over alle belangrijke kruiden, specerijen en aroma’s. Het boek geeft ook miniworkshops voor het combineren van kruiden en specerijen met vis, vlees, groenten, aardappelen en rijst. Het boek is ingedeeld in de hoofdstukken ‘harmonieus & mild’, ‘fris & geurig’, ‘aards & oosters’, ‘scherp & heet’, ‘etherisch & fruitig’ en ‘zoet & troostend’. Dit boek zal een wereld van smaakexplosies voor u openen! 160 pagina’s ISBN 978-90-4520-064-4 Karakter Uitgevers € 22,50
23
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Jaap Evert Abrahamse Senior onderzoeker historische stedenbouw Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)
Figuur 1 – Plattegrond van Amsterdam uit 1613 met rechts de geplande westelijke stadsuitbreiding. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
De grachtengordel, de Beemster en de Stelling van Amsterdam
Stedelijk, agrarisch en militair werelderfgoed in Noord-Holland
N
oord-Holland heeft drie werelderfgoedsites: de grachtengordel, de Beemster en de Stelling van Amsterdam. Ze zijn afzonderlijk op de werelderfgoedlijst geplaatst, maar vertonen een duidelijke samenhang. De grachtengordel was een nieuw stedelijk woon- en werkgebied, de Beemster voorzag de groeiende stad van voedsel. De Stelling was de laatste in een lange traditie van waterlinies.
De eeuw van Amsterdam In de Gouden Eeuw nam de bevolking van Holland sterk toe. Vooral Amsterdam groeide snel: van 30.000 inwoners in 1585 tot 220.000 in 1680. Het stadje aan de Amstel werd een machtige handelsmetropool. Rond de krappe middeleeuwse
24
binnenstad werden twee stadsuitbreidingen aangelegd, met daarin de grachtengordel. Het begon in 1612 met een plan voor een stadsuitbreiding. Hiermee zou Amsterdam in één klap vijfmaal zo groot worden (figuur 1). Daar kwam weinig van terecht: een aantal prominente bestuurders had grote stukken grond gekocht op de plaats van de uitbreiding, met het idee om de stad een poot uit te draaien. Hieronder waren twee burgemeesters, Frans Oetgens en Barthold Cromhout. Maar de rest van het stadsbestuur liet niet over zich heen lopen. De activiteiten van de speculanten leidden tot een slepend conflict. De stadsuitbreiding liep jaren vertraging op. Steeds meer mensen woonden buiten de stad. Een ongeordende voorstad overwoekerde het schootsveld buiten de stadswal.
De bebouwing van het buitengebied maakte het plan onuitvoerbaar. Het plan werd aangepast: de vroedschap besloot in 1613 om de stadsuitbreiding te beperken tot de westkant. Ondanks deze verkleining van de vergroting werd Amsterdam tweemaal zo groot. Deze stadsuitbreiding (figuur 2) viel uiteen in twee delen: in de Jordaan bleef veel van de rommelige voorstadbebouwing staan. Er stonden nog veel houten huizen. De mensen die daar woonden mochten blijven. Tegen de binnenstad werd alles gesloopt. Daar kwam de grachtengordel – een geheel nieuw stedelijk woonmilieu. Landmeter Lucas Jansz Sinck stak rechte blokken af met grote bouwpercelen. Grote grachtenpanden stonden aan brede, met regelmatige rijen bomen
VITRUVIUS
beplante kades (figuur 3). Achter de huizen kwamen grote tuinen en tuinhuizen.
Voortdurende groei De grachtengordel was een groot succes. Reizigers die naar Amsterdam kwamen, waren overdonderd door de grootte en de regelmaat van de nieuwe stad en van de architectuur van de grachtenpanden. Maar de grachtengordel was niet alleen een bezienswaardigheid. Ook vanuit financieel oogpunt was het een geslaagde onderneming. Het grachtenmilieu werd zo populair, dat andere steden, zoals Utrecht en Haarlem, er jaloers naar keken. Ze kwamen ook met grootse plannen – waar weinig van terechtkwam. De groei van Amsterdam daarentegen hield aan. In 1662 achtte men de tijd rijp voor een volgende uitbreiding. De opgedane ervaring werd verwerkt in een volledig doorontworpen stadsplan, waarin alle problemen in onderlinge samenhang werden opgelost (figuur 4). De verlengde Herengracht werd ditmaal iets van de oude stad af gelegd, zodat op deze toplocatie aan twee kanten nieuwbouw zou komen – dat zag er niet alleen beter uit, maar leverde ook meer op. De Reguliersdwarsstraat en de Kerkstraat fungeerden als achterstraten. Mensen die dat konden betalen, kochten twee percelen aan de Herengracht en nog twee aan de achterstraat. Zo konden ze een dubbel grachtenpand bouwen met aan de achterzijde een koetshuis, stallen en personeelsverblijven. De achterstraten dienden voor functies die niet pasten langs de grachten. Maar ze waren ook aangesloten op de bruggen over de Amstel, zodat het
NUMMER 20
JULI 2012
Holland was in de Gouden Eeuw het economische kerngebied van de Republiek. De steden, vooral Amsterdam, lieten een ongekende bevolkingsgroei zien. De contouren van de huidige Randstad werden in die tijd getrokken. Deze groei kreeg in Amsterdam de vorm van twee enorme stadsuitbreidingen, met daarin de grachtengordel, een nieuw stedelijk woon- en werkgebied dat in schaal, vormgeving en luxe in Europa niet eerder vertoond was. Maar ook het Hollandse platteland ging mee in de groei. De hoge prijs van landbouwgrond leidde tot steeds ingrijpender projecten in het Hollandse landschap. De bekendste voorbeelden waren droogmakerijen, waaronder de Beemster geldt als het meest geslaagde voorbeeld. De Beemster was het resultaat van particuliere projectontwikkeling met stedelijk kapitaal. Er was niet alleen een functionele link met Amsterdam – het nieuwe landbouwareaal diende voor de voedselproductie voor de steden – maar de opdrachtgevers, ontwerpers en uitvoerders van de droogmakerij waren deels dezelfde als die van de grachtengordel. Deze investeringen in de steden en het platteland vertegenwoordigden grote economische waarde, die werd beschermd door middel van inundatie van polders. De laatste waterlinie in deze traditie was de Stelling van Amsterdam. Inmiddels staan de grachtengordel, de Beemster en de Stelling op de werelderfgoedlijst. In dit artikel wordt de historische samenhang tussen de drie Noord-Hollandse werelderfgoederen beschreven.
doorgaande verkeer niet langs de luxe woongrachten ging. Deze bleven verkeersluw, zodat niet alleen het decorum maar ook de rust verzekerd was, zoals die spreekt uit de schilderijen die Gerrit Adriaensz Berckheijde maakte van de Herengracht (figuur 5). Deze stadsuitbreiding liet zien dat functionaliteit en esthetiek konden samengaan met hoge grondopbrengsten: de vergroting werd uitgevoerd “tot nut”, “tot cieraet” en “tot profijt” van de stad.
Stad en land Amsterdam was het concentratiepunt van de Gouden Eeuw. Maar het Hollandse platteland groeide mee. De prijs van landbouwgrond steeg
Figuur 2 – Plattegrond van Amsterdam uit ca. 1621-1622 met rechts de uitgevoerde vergroting. STADSARCHIEF AMSTERDAM
sterk. Steeds hogere investeringen – en steeds verdergaande ingrepen in het landschap – werden rendabel. Dat had diepgaande effecten. De stedelijke invloed is het sterkst zichtbaar in de droogmakerijen: nieuwe, ontworpen landschappen, met een regelmatige indeling, betrekkelijk uniforme architectuur, doelmatige infrastructuur en geavanceerde watersystemen. Holland was zeer waterrijk. Het deel boven het IJ was meer water dan land (figuur 6). Veel meren waren ontstaan uit veenriviertjes die door afslag steeds breder werden. Ook de Bamestra werd met elke storm breder en was uitgegroeid tot de Beemster, een onbeheersbare binnenzee met aftakkingen naar de Purmer, de Wormer en de
Figuur 3 – Het huis Bartolotti aan de Herengracht. RIJKSDIENSTVOOR HET CULTUREEL ERFGOED
25
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Figuur 4 – Uitsnede uit de kaart van stadsarchitect Daniel Stalpaert, met de stadsvergroting van 1662. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
Figuur 5 – Gerrit Adriaensz Berckheyde, De bocht van de Herengracht, 1671-1672. RIJKSMUSEUM AMSTERDAM
Figuur 6 – Detail uit de kaart van Holland, door Joost Jansz Beeldsnijder, 1608 (kaartbeeld 1575). RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
Figuur 7 – Jan Adriaensz Leeghwater, pentekening van een windwatermolen zoals gebruikt in de Beemster, 1632. ARCHIEF WATERSCHAP BEEMSTER, PURMEREND
Starnmeer. De getijden hadden vrij spel. Elk jaar ging wel twintig hectare boerenland verloren. De Hollanders begonnen meren droog te maken, eerst op bescheiden schaal. De Achtermeer bij Alkmaar, 35 hectare groot, werd in 1532 drooggemaakt. In 1564 volgden de Bergermeer (620 hectare) en de Egmondermeer (686 hectare). Deze vielen weer in het niet bij de Beemster, 7100 hectare groot. Zulke droogmakerijen werden mogelijk door de ontwikkeling van de windwatermolen. In 1604 had Jan Adriaensz Leeghwater de eerste achtkantige bovenkruier gebouwd, met een veel grotere capaciteit dan oudere poldermolens. Door molens te schakelen ontstond meertrapsbemaling, waarmee het water hoger kon worden opgemalen. Zo konden steeds diepere meren worden drooggemaakt (figuur 7).
Binnenzee wordt landbouwgebied In 1607 kwamen vijftien investeerders met een plan voor de droogmaking van de Beemster. De
26
grootste investeerder was de Amsterdamse koopman Dirck van Os. Elias van Oldenbarnevelt, de broer van raadspensionaris Johan, de meest invloedrijke ambtenaar van de Republiek, was van de partij, net als burgemeester Barthold Cromhout van Amsterdam – die ook daar bezig was met verdienen aan vastgoed. Na bijna twee jaar malen kwam de bodem van de Beemster in zicht. Maar op 22 januari 1610 begon het te stormen. De ringdijk brak door en de meeste molens liepen zware schade op. De bedijkers waren 800.000 gulden armer, maar ze besloten een week later om een nieuwe, sterkere dijk en nieuwe molens te bouwen. In de zomer stonden 42 achtkanters te malen. In mei 1612 viel de Beemster droog. Honderden gravers werden het nieuwe land ingestuurd om de kavels af te steken en de vaarten en wegen aan te leggen, volgens de tekening van landmeter Sinck.
Vijfsterrenpolder: de inrichting van de Beemster Het was Van Os en zijn medestanders niet alleen te doen om het geld. Net als bij de Amsterdamse grachtengordel lijken meerdere motieven te hebben gespeeld. De Amsterdamse kooplieden zagen het nieuwe land als de plaats waar zij hun buitenverblijven zouden aanleggen. Het vlakke, geordende landschap was een geschikte plek voor buitenhuizen met strak geometrische tuinen (figuur 8). Landmeter Lucas Jansz Sinck was ingehuurd om vorm te geven aan het ambitieuze plan: hij tekende aan de Beemster èn de grachtengordel. De Beemster wijkt sterk af van andere droogmakerijen. Stelsels van brede, met bomen beplante wegen en vaarten deelden de polder op in een raster van blokken. De basisvorm van het raster was het vierkant. De regelmaat en de grote schaal waren, net als die van de grachtengordel, de belangrijkste elementen van de esthetiek van het
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Figuur 9 – De boerderij De Eenhoorn in de Beemster, gebouwd in 1682, combineert de indertijd nieuwe stolp met een imposante kopgevel. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
Figuur 8 – De buitenplaats ‘Vredenburg’ van Frederick Alewijn met zijn siertuin en boomgaard in vogelvlucht, gebouwd naar ontwerp van Pieter Post, ca. 1653. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
Figuur 10 – In deze allegorie op de verbondenheid binnen de Republiek uit 1609 wordt Holland weergegeven als een door een haag omgeven tuin.
Figuur 11 – De graansilo op de Westerdoksdijk in Amsterdam maakte deel uit van de Stelling van Amsterdam. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
RIJKSMUSEUM AMSTERDAM
classicisme. Maar de verkaveling voldeed ook aan praktische eisen: iedere kavel lag met één kant aan de weg en met de andere kant aan een vaart. Op kruisingen van hoofdwegen waren rechthoekige pleinen voorzien. Vijf dorpen zouden ieder een eigen kerk en korenmolen krijgen. De Beemster was niet alleen een landbouwpolder, maar een nieuw ontworpen samenleving. Ook in de bebouwing is te zien hoezeer stad en land verbonden waren. De stolpboerderij – met zijn lichte, compacte constructie in architectonisch opzicht een belangrijke vernieuwing – werd wel gecombineerd met een stedelijke kopgevel. De bekendste boerderij van de Beemster, de Eenhoorn (figuur 9), is een combinatie van stolpboerderij met grachtenhuis, symbool van de vervlechting van stad en land.
De Hollandse Tuin De grachtengordel en de Beemster werden bedacht en aangelegd door dezelfde mensen, op basis van dezelfde motieven en ideeën. Amsterdam was een nieuwe stad, de Beemster een nieuw landschap. Dergelijke projecten vertegenwoordigden enorme investeringen. Het belang van Holland, het economisch kerngebied van de Republiek, werd steeds groter. Dit kerngebied werd aangeduid en afgebeeld als de ‘Hollandse Tuin’ (figuur 10). De verdediging daarvan was van levensbelang voor de Republiek, en later voor het Koninkrijk der Nederlanden. Dat leidde tot de aanleg van waterlinies. In de Tachtigjarige Oorlog hielden waterlinies de Spanjaarden buiten Holland, in 1672 leidde de Franse opmars tot de aanleg van een grootschalig systeem van inundaties en forten. In 1787 trokken
de Pruisen op. Amsterdam legde opnieuw een inundatielinie aan.
Stadsstaat wordt hoofdstad In de Franse tijd veranderde Nederland van een samenwerkingsverband tussen soevereine gewesten in een eenheidsstaat met Lodewijk Napoleon als koning. Lodewijk koos Amsterdam – de belangrijkste handelsstad – als residentie, en het stadhuis als Koninklijk Paleis. Het symbool van de autonomie van Amsterdam werd ingericht voor de. De stadsstaat Amsterdam was hoofdstad van het rijk. Rond de hoofdstad werd vanaf 1805 een nieuwe inundatiestelling aangelegd naar ontwerp van Cornelis Krayenhoff. Na de afscheiding van België in 1830 koos Nederland voor een neutrale koers tussen de grote Europese mogendheden. Deze neutraliteit kon
27
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
alleen gehandhaafd worden met een sterke defensie. Nederland koos onder koning Willem II voor een geconcentreerde landsverdediging. De hoofdstad Amsterdam zou fungeren als laatste wijkplaats of reduit waar de regering en het leger langdurig konden standhouden.
De Stelling van Amsterdam De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde ‘de eerste linie des Rijks’. Daarbinnen was de Stelling van Amsterdam de belangrijkste ring: een permanente waterlinie, op vijftien kilometer van de stad – de draagwijdte van het geschut was nu veel groter. Volgens de Vestingwet van 1874 zou de Stelling, 135 kilometer lang, binnen acht jaar voltooid moeten zijn.
12 – Fort Nekkerweg in de Beemster. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED.
De Stelling was een waterlinie, te diep om doorheen te rijden en te ondiep om erover te varen. De wegen, dijken en wateren waar de geïnundeerde stelling kon worden doorkruist, werden verdedigd vanuit een ring van 42 forten. De schootsvelden rond de forten werden vrijgehouden. Daar mocht alleen in hout worden gebouwd. Voor het inunderen waren ook sluizen, inundatiekades en liniewallen nodig. Het reduit was berekend op 700.000 mensen, die een belegering van half jaar konden doorstaan. Erbinnen werden alle nodige voorzieningen en voorraden aangelegd. In Amsterdam kwamen grote drinkwaterkelders. De grote graansilo op de Westerdoksdijk in Amsterdam (figuur 11) en de Stoommeelfabriek ‘Vrede’ in Zaandam werden gebouwd met het oog op de bevoorrading van het reduit. De linie was grotendeels voltooid toen de Eerste Wereldoorlog begon, maar na de verwoesting van vergelijkbare stellingen rond Antwerpen en Luik waren er weinig illusies over zijn effectiviteit. De Beemster maakte onderdeel uit van de Stelling. Het zuidoostelijk deel van de droogmakerij zou bij een aanval droog blijven. Hier lagen vier forten aan de Ringdijk en het fort aan de Nekkerweg (figuur 12). De rest kon worden geïnundeerd vanuit het inundatiestation Spijkerboor (figuur 13). Op 12 mei 1940 gebeurde dat – voor het eerst. Vanaf maart 1944 tot aan de bevrijding stond de Beemster opnieuw onder water, ditmaal als tweede linie achter de Atlantikwall. De Stelling van Amsterdam verdedigde het economische hart van de staat en is de laatste in een lange traditie van inundatielinies, de combinatie van vestingbouw en waterbouw, die begon in de Gouden Eeuw. De Noord-Hollandse werelderfgoedsites vormen samen een staalkaart van technische innovaties op het gebied van stedenbouw, vestingbouw en waterbouw, maar ook een samenhangende afspie-
28
13 – Fort Spijkerboor was het inundatiestation, van waaruit de Beemster onder water kon worden gezet. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
geling van het stedelijke, het agrarische en het militaire landschap door de tijd. Na de Tweede Wereldoorlog verloor de Stelling zijn status als verdedigingswerk. De forten werden overgenomen door Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, gemeenten en particulieren. De forten, de inundatiewerken en de schootsvelden liggen als een deels gebouwde, deels groene ring rond de stad: een prachtig bewaarde historische eenheid. Veel forten zijn in gebruik genomen voor allerlei nieuwe functies. Op voorheen militair terrein wisselen recreatie, natuur en cultuur elkaar af en worden nieuwe verbanden gelegd tussen stad en regio.
Literatuur – Jaap Evert Abrahamse, De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw, Bussum (Thoth) 2011. – Willem Frijhoff en Maarten Prak (red.), Geschiedenis van Amsterdam, deel II-1, Amsterdam (Uitgeverij SUN) 2004. – Willem van der Ham, Hollandse polders, Amsterdam (Uitgeverij Boom) 2009. – Thimo de Nijs en Eelco Beukers (red.), Geschiedenis van Holland, vier delen,
Hilversum (Uitgeverij Verloren) 2002-2003. – Ed Taverne, In’t land van belofte: in de nieue stad. Ideaal en werkelijkheid in de stadsuitleg van de Republiek 1580-1680, Maarssen (Gary Schwartz) 1978. – Gerard van de Ven, Leefbaar laagland. Geschiedenis van de waterbeheersing en landaanwinning in Nederland, Utrecht (Uitgeverij Matrijs) 2003. – Paul Vesters (red.), Harnas voor de hoofdstad. De Stelling van Amsterdam, Utrecht (Uitgeverij Matrijs) 2006. – Paul Vesters (red.), Harnas voor de hoofdstad. De Stelling van Amsterdam, Utrecht (Uitgeverij Matrijs) 2006.. – Pieter Vlaardingerbroek, Het Paleis van de Republiek, Zwolle (W Books) 2011. – Han van Zwet, Lofwaerdighe dijckagies en miserabele polders. Een financiële analyse van landaanwinningsprojecten in Hollands Noorderkwartier, 1597-1643, Hilversum (Verloren) 2009. www.stellingamsterdam.nl www.stelling-amsterdam.nl
쮿
Heeft uw communicatie E nspiratie nodig? Uw huisstijl is aan restyling toe? Uw nieuwsbrief mag weer eens nieuw ogen? Uw drukwerk moet gemanaged worden i.p.v. gedaan? Uw fotografie weer in professionele handen? In concept, financiering, vorm en productie: laat u Enspireren door onze creativiteit en ervaring. Vraag een vergelijkende offerte aan via 010 - 425 6544 of
[email protected].
Uitgeverij Educom BV Marketing Drukwerk Investeringen Internet www.uitgeverijeducom.nl
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Centrum voor Archeologie, Gemeente Amersfoort
Figuur 1/2 – Vanaf het begin van de productie van aardewerk gebruiken de kleibakkers verschillende keisoorten en gebruiken zij diverse productiemethoden. De RHX datering is intrinsiek onafhankelijk van materiaal en productiemethode dus calibratie is niet nodig. Links: productie van baksteen op Sri Lanka; rechts: een pottenbakker in Marokko met een primitieve oven.
dateren van producten uit gebakken klei
Een nieuwe methode voor
met rehydroxylatie kinetiek (RHX-datering)
K
oolstof-14 (C-14) datering is sinds vele decennia de meest gebruikte methode om organisch materiaal te dateren. Voor keramische materialen is deze alleen geschikt als er organisch materiaal in of aan het voorwerp aanwezig is. Nu heeft een groep wetenschappers van de universiteiten van Manchester en Edinburgh met medewerking van het museum van Londen een nieuwe en betrekkelijk eenvoudige absolute methode ontwikkeld voor het accuraat dateren van gebakken aardewerk. De rehydroxylatiedatering (RHX) methode
30
is voor de eerste keer aan de orde gesteld in een publicatie over uitzetting van keramische materialen door een reactie met water (Wilson e.a. 2003) en later gedetailleerd gepubliceerd in de Proceedings of the Royal Society A, Mathematical, Physical and Engineering Sciences, (Wilson e.a. 2009). Producten die gefabriceerd zijn uit gebakken klei zoals aardewerk, baksteen, dakpannen en wandtegels zijn wellicht de meest voorkomende vondsten in de archeologische praktijk. Datering van
dit soort producten wordt gewoonlijk gedaan met dateringmethoden als stratificatie en typologische sequentie. Absolute datering is in principe mogelijk met luminescentie maar is vaak niet praktisch en ook kostbaar. Bovendien moet hierover vooraf, of uiterlijk tijdens de opgraving, beslist worden omdat het voor de methode noodzakelijk is dat de radioactiviteit van de omgeving van de vondst gemeten wordt om de radiodosis vast te stellen. Absolute dateringsmethoden zijn gebaseerd op
VITRUVIUS
RHX-datering is onafhankelijk van de hoeveelheid vocht in de atmosfeer en werkt zelfs bij volledige onderdompeling. In de figuur hiernaast is te zien dat, normaal gesproken, de watermoleculen in de “wachtrij” staan voor de Nano-poriën. Luchtvochtigheid kan enorm variëren. We zijn gewend te meten in relatieve vochtigheid (RH in procenten) en dat geeft vaak verbazende uitkomsten met betrekking tot de werkelijke vochtigheid. Je zou denken dat de lucht in Cairo in de woestijn droger is dan het natte Reykjavik. De RH in Cairo is bij voorbeeld 46% en in Reykjavik 67%. De RH wordt echter gemeten ten opzichte van de maximale hoeveelheid water die de lucht kan opnemen, en die is afhankelijk van de temperatuur. Voor Cairo gaan we uit van gemiddeld 32oC, voor Reykjavik. 13oC. We kunnen berekenen dat de absolute hoeveelheid water, en daar gaat het om bij een chemische reactie, in absolute termen 14.2 gram water per kg. Lucht is in Cairo en 6.3 g/kg in Reykjavik. De ”hete en droge” lucht in Cairo bevat dus meer dat tweemaal de hoeveelheid water dan de “koude en natte” lucht in Reykjavik.
een natuurwetenschappelijk fenomeen dat een constant ritme in de tijd genereert. Zij kunnen gezien worden als een klok en een mechanisme om de klok te starten. Bij de C-14 datering bijvoorbeeld wordt de klok aangedreven door het radioactief verval van het 14C isotoop. De klok wordt in gang gezet bij het afsterven van het levend organisme. De klok voor de RHX-datering is gebaseerd op de snelheid van een chemische reactie, en wel de reactie van vocht uit de omgeving met de mineralen van de klei. De klok wordt in gang gezet na de verhitting tijdens het bakproces. Klei is een product dat gevormd wordt door materialen uit de aardkorst, die door verwering tot zeer kleine deeltjes worden uitgesleten. Gebakken klei is een poreus product. Afhankelijk van de kleisoort en productiemethode zijn er meer of minder wijde poriën aanwezig, maar alle hebben ook zeer nauwe poriën met afmetingen in dezelfde orde van grootte als van watermoleculen. De mineralen bevatten water dat in twee vormen in de klei aanwezig is. Ten eerste is daar water,
Waar eerst de hydroxylgroep zat, is nu een vrije reactieve plek in het materiaal overgebleven. Als
Een belangrijke vraag voor de archeoloog is natuurlijk hoe ver in de tijd we met de absolute RHX datering kunnen kijken. Uit de experimenten blijkt dat de RHX-datering in ieder geval over millennia geldig is; zie het resultaat van de hier besproken Romeinse tegula van c.a. 2000 jaar oud. Over een dergelijke periode is de massatoename door rehydroxylatie
JULI 2012
Figuur 3 – Normale versus Single File Diffusie, de basis voor de (time)1/4 wet.
door de chemicus voorgesteld door de formule H2O, dat tot in de poriën van de klei doordringt. Dit water is vrij of slechts licht gebonden aan de klei. Een ander deel van het water is chemisch gebonden aan de klei in de vorm van de zogenaamde hydroxylgroep, voorgesteld door de formule –OH. Het proces waarbij de hydroxyl groep aan een ander product, bijvoorbeeld klei, wordt gebonden heet hydroxyleren. Na het vormen van een voorwerp wordt de klei over het algemeen gedroogd bij gematigde temperatuur, vaak de omgevingstemperatuur. Tijdens dit proces verliest de klei een deel van het vrije en licht gebonden water. Vervolgens wordt het product in de oven geplaatst en verwarmd tot de uiteindelijke baktemperatuur. Tijdens dit proces verdampt bij lagere temperatuur het eventuele restant van het vrije water en bij hogere temperatuur komt ook het gebonden water, de hydroxylgroep, vrij. De klei wordt aldus gedehydroxyleerd.
WAT IS HET DATERINGSBEREIK VAN DE RHX-methode
NUMMER 20
het product gereed is en eenmaal uit de oven wordt gehaald, zal de temperatuur gaan dalen en de klei neemt uit het vocht van de omringende lucht wederom water op. Eerst vult het vrije water de poriën en daarna nemen de hydroxylgroepen hun plaats weer in. Als na betrekkelijk korte tijd de poriën met water gevuld zijn, gaat alleen het hydroxylatieproces verder. De klei wordt dus gerehydroxyleerd en komt in zijn oorspronkelijke chemische staat terug. Het gevolg van deze recombinatie is dat het voorwerp zeer langzaam in afmeting en gewicht toeneemt. De toename van het gewicht is de primaire consequentie en het meest fundamentele gevolg van dit proces. De snelheid van de rehydroxylatie volgt de wetten van de reactiekinetiek en is daarom een interne klok die ons in staat stelt om de leeftijd van keramische producten vast te stellen. Wilson (2009) en Tosheva (2010) stellen na experimenten vast dat het opnieuw verhitten van keramisch materiaal bij temperaturen tussen 500 °C en de oorspronkelijke baktemperatuur het materiaal terugzet naar de oorspronkelijke staat, die van vlak na het bakken.
in ‘de orde van 1-2%. Dit is aanzienlijk minder dan het gewichtsverlies wegens dehydroxylatie tijdens het bakproces. De opnamecapaciteit van deze klei ten tijde van de analyse is in dit geval dus nog groot. Hierdoor is het naar verwachting mogelijk om materiaal te dateren van 10.000 jaar of ouder zonder dat er extra correcties nodig zijn. Met ander woorden: was het artefact 10000 jaar of ouder geweest, dan is correcte datering naar verwachting nog steeds mogelijk.
31
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Figuur 5 – Grondtemperatuur variatie volgens‘Earth Temperature and Site Geology’.
Figuur 4 – Temperatuur profiel voor centraal Europa (Glaser 2007).
FYSISCH CHEMISCHE GRONDSLAG VAN DE ARCHEOLOGISCHE KLOK Voor een archeologische klok is een mechanisme nodig dat de klok laat lopen en een schakelaar die de klok aan zet, vergelijkbaar met een stopwatch. In het geval van RHX datering is de verhitting tijdens de productie de schakelaar. Deze schakelaar gaat aan als het gebakken materiaal uit de oven komt en afkoelt aan lucht met tenminste een kleine hoeveelheid vocht. Het klokmechanisme is gebaseerd op een fysischchemisch proces van reactiekinetiek. Dit betekent een reactie van water met het oppervlak van het kleimateriaal. Het water diffundeert tot in de allerkleinste poriën van het materiaal, alwaar een chemische reactie optreedt die er op neer komt dat de reactieve plaatsen, die tijdens de verhitting van de klei zijn ontstaan, worden opgevuld met -OH groepen die uit water afkomstig zijn. Water heeft de chemische formule H2O, dat ook geschreven kan worden als H-OH. Voor de RHX Datering moeten we de reactiesnelheid van water met de klei leren kennen. Een manier om die in een wiskundige formule uit te drukken is: Formule 1: r = dm/dt = k (T) [A] n r is de reactiesnelheid; k is de reactieconstante bij temperatuur T; dm is de toename van een oneindig kleine hoeveelheid massa in de oneindig kleine tijdsperiode dt; [A] is de concentratie van de reactant; n is een constante die van het reactiemechanisme afhankelijk is. Vergelijking 1 is een klassieke vergelijking die een reactie van een homogeen systeem beschrijft, zoals binnen een gas of een vloeistof. In deze vergelijking zou [A] voor de concentratie aan water staan, wat zou betekenen dat het RHX proces afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar water is, en dat is dan ook een veel gehoorde maar begrijpelijke vraag bij discussies over RHX datering. Hydroxylatie is echter een proces tussen een gas en een vaste stof. Volgens Wilson (2003; 2009) is de reactiesnelheid evenredig met de tijd tot de macht (1/4) en kan beschreven worden door: Formule 2 r = k(T)t1/4 r is de reactiesnelheid; k is de reactieconstante bij temperatuur T.
32
De RHX klok
Het rehydroxylatieproces verloopt in twee fasen (Savage 2008 en figuur 8). De eerste fase verloopt snel waarbij de water moleculen door relatief wijde poriën diffunderen. Zij zullen momentaan met het oppervlak reageren, wat de snelle stijging van de curve verklaart. In de tweede fase treedt een ander diffusieproces op dat bekend staat als ‘Single File Diffusion’ of SFD. Hier komen de water moleculen de nano-poriën binnen, waarbij ze elkaar niet kunnen passeren. Zij moeten dus in de rij wachten voor een plekje op een vrije reactieve plaats. Dit verklaart waarom het RHX proces onafhankelijk is van de water concentratie. Het maakt voor de reactiesnelheid niet uit, uit hoeveel moleculen in de wachtrij staan, zolang er maar een minimale hoeveelheid in voorraad is. En het proces is zeer langzaam, dus de voorraad, ofwel luchtvochtigheid, hoeft niet groot te zijn. Onder normale omstandigheden is er voldoende water in de lucht voor een complete hydroxylatie, zelfs in een droog klimaat. De (tijd)1/4 wet is als volgt te demonstreren: als de eerste gram gewichtstoename in 1 dag (maand, jaar) plaats vindt, dan wordt de 2e gram in 16 dagen (maanden, jaren) gevormd, de 3e gram in 81, de 4e in 256 enzovoorts. Reactiesnelheden zijn afhankelijk van de temperatuur. De invloed daarvan is over het algemeen behoorlijk groot en kan betekenen dat de snelheid verdubbelt bij elke temperatuurverhoging van 10 0C. De temperatuur afhankelijkheid is afhankelijk van het materiaal en wordt beschreven door de Arrhenius vergelijking, vergelijking 3. Formule 3 k = Ae-Ea/RT k Is de reactieconstante; A is de pre-exponentiele factor; Ea is de activeringsenergie, de minimale energie die nodig is om en reactie te laten verlopen; R is de gasconstante, een natuurconstante; T is de absolute temperatuur, gelijk aan de temperatuur in graden Celsius plus 273.
VITRUVIUS
De effecten van de veranderingen kunnen gemeten worden aan de hand van toename van lengte of gewicht. De meest praktische methode voor het dateren van archeologische artefacten is het meten van de toename van het gewicht. Sinds de begindagen van de productie van keramiek wordt een grote verscheidenheid aan kleisoorten gebruikt. Nu is in het algemeen de reactiesnelheid afhankelijk van de aard van de reactanten die aan de reactie deelnemen. Het RHX experiment verandert de samenstelling van het product echter niet en hoeft daarom ook niet aan de hand van een externe referentie gekalibreerd te worden. De methode is dan ook
NUMMER 20
JULI 2012
intrinsiek onafhankelijk van het type klei of de productiemethode. We zullen later zien dat ook de hoeveelheid vocht die het product gedurende zijn leven heeft ondergaan geen invloed heeft op de uitkomst van de analyse. Rehydroxylatie is een fysisch-chemisch proces en is daarom wel afhankelijk van de temperatuur en van het temperatuurverloop vanaf het productie tijdstip dat het tijdstip van analyse.
RHX en temperatuur De RHX methode hoeft niet gecompenseerd of gekalibreerd te worden wegens veranderingen van materiaal of vochtgehalte van de omringende
Figuur 6 – Tijdsverschuiving versus diepte beneden maaiveld volgens ‘Earth Temperature and Site Geology’.
Figuur 7 – Microbalans / Sorbtie Analyser.
Figuur 8 – Het RHX experiment (naar Wilson 2009). Links: meetpunten met dateringsextrapolatie. Rechts: detail van de meetpunten zoals die door de microbalans geproduceerd worden.
33
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
lucht. Anders is dat met betrekking tot de temperatuur (zie kader “De RHX klok” voor een uitgebreidere beschrijving). Het blijkt dat we de temperatuurgeschiedenis van het artefact gedurende de levensduur moeten kennen omdat dat invloed heeft op het resultaat van de datering. We spreken in dit verband van de Effective Lifetime Temperature (ELT). Dit is niet de gewone gemiddelde temperatuur over de leeftijd van het voorwerp maar het resultaat van een complexere berekening. Deze is nodig omdat er geen lineair verband is tussen de reactiesnelheid en de temperatuur. Kennis van de ELT is nodig voor het correct instellen van de temperatuur gedurende het RHX experiment. De informatie om het temperatuurverloop te leren kennen wordt verkregen
uit gegevens van meteorologische diensten en temperatuurstudies over het paleoklimaat die van toepassing zijn in het Holoceen. Vergeleken met eerdere interglacialen vertoont het huidige interglaciaal een opmerkelijk stabiel temperatuur verloop (Cronin2009; Davis 2003; figuur 4). Gedurende het Holoceen varieerde de temperatuur met slechts 0,5-10C gedurende de laatste millennia. Dit is een gunstige situatie voor de RHX datering. Niettemin zijn de variaties te groot om te verwaarlozen. Over het algemeen worden de temperaturen vlak boven de grond in de literatuur gerapporteerd. In de archeologie hebben we echter te maken met temperaturen onder het maaiveld.
Figuur 9 – RHX resultaten, werkelijke waarden versus RHX meetresultaten (Wilson e.a. 2009).
Temperatuur aan en onder het aardoppervlak De temperatuur op het aardoppervlak en van de grond vlak daaronder hangt af van de natuurlijke reactie van de grond op invallende warmte van de zon en de bovenliggende grondtemperatuur. De warmte die geabsorbeerd wordt hangt af van het type grond, het watergehalte en de diepte tot de eventuele rotslaag. De temperatuur op enige diepte volgt de seizoenen, maar in mindere mate dan de bovenliggende lucht. Bovendien ijlt de temperatuur na, en wel meer naarmate de diepte groter is (figuur 5 en 6).
Het RHX experiment Voor de datering is een monster nodig van enkele grammen, maximaal 5g. Het belangrijkste instrumentarium is een zeer gevoelige microbalans die in staat is om gewichtsverschillen van 0,1microgram te wegen (0,0000001g). De balans wordt op een constante temperatuur gehouden die overeenkomt met de effectieve temperatuur die het voorwerp sinds het bakken heeft ondergaan (de eerder besproken ELT). Bovendien wordt de luchtvochtigheid geregeld zodat er voldoende water is voor de RHX reactie. Hiervoor is slechts een lage relatieve luchtvochtigheid nodig. Om te beginnen wordt het monster op een temperatuur van 105 o C gehouden tot het vrije water geheel verdampt is en daarna gewogen in de microbalans. Dit geeft een gewicht van m0 gram. In de volgende stap wordt het monster verhit op een temperatuur van 500o C tot alle gebonden water is afgedreven. Na wegen vinden we gewicht mt. Nu komt het gewichtsverlies (m t-m 0) overeen met de toename van het gewicht door hydroxylatie sinds het oorspronkelijke bakken van het monster. Als we dit gewichtsverlies delen door de reactiesnelheid, vinden we de leeftijd van het voorwerp. De reactiesnelheid wordt gemeten met de microbalans. Het monster wordt in de balans geplaatst en de gewichtstoename wordt met kleine intervallen gemeten. Het resultaat is te zien in figuur 8. In de eerste fase stijgt het gewicht snel. De poriën vullen zich met water dat zwak gebonden wordt aan het materiaal terwijl tegelijkertijd het chemische rehydroxylatieproces op gang komt. Na verloop van tijd zijn alle poriën gevuld en vindt alleen het hydroxylatieproces voortgang. De gewichtstoename volgt dan een rechte lijn, afgezet op een tijdas van t1/4. De reactiesnelheid kan op dit traject worden gemeten en de leeftijd berekend.
Resultaten van RHX datering Figuur 10 – Simulatie van RHX datering van baksteen vergeleken met een 14C datering van organisch materiaal, aangenomen van dezelfde leeftijd.
34
Om het succes van de dateringsmethode te demonstreren vergelijken we de meetresultaten met
VITRUVIUS
de leeftijd van objecten waarvan de datering bekend is. De resultaten zijn te zien in figuur 9. Op de horizontale as de bekende datering, op de verticale as het resultaat van de RHX datering. Als de datering correct is, liggen de punten op de diagonale getekende lijn. De grafiek toont een zeer goede overeenkomst tussen de werkelijke- en de RHX-datering. De monsters zijn deels speciaal voor het experiment gefabriceerd, voor het overige artefacten uit opgravingen. Het oudste monster a is een Romeins opus spicatum straatsteen, gedateerd op AD 50-160. Monster b is een vloertegel uit Westminster en is gedateerd op AD 1250-1300. Monster d is een baksteen, afkomstig van een opgraving van de middeleeuwse priorij van de Witte Broeders in Canterbury in het Verenigd Koninkrijk. Het monster is gedateerd als afkomstig uit 1943. Op het eerste gezicht is dit een verbazingwekkend resultaat, maar nader onderzoek wees uit dat de locatie tijdens de oorlogsjaren mei en juni van 1942 zwaar is gebombardeerd. Het gevolg hiervan is dat de RHX-klok wederom op nul is gesteld zoals dat tijdens de productie in de Middeleeuwen ook gebeurde. Monster e is een recente baksteen, gedateerd 268 dagen na de productie. Monster f is dezelfde tegel als monster b nadat die opnieuw is verhit om te klok te resetten. Monster c is een baksteen uit het paleis van koning Charles II in Greenwich. De baksteen is met RHX geanalyseerd en geeft een leeftijd van 318 jaar met een precisie van ± 22 jaar. Na aftrekken van de analysedatum levert dit een datering op van AD 1691±22. Het paleis is gebouwd van 1664-1669 en heeft een reconstructie ondergaan in de negentiger jaren van dezelfde eeuw. Dezelfde dataset is in beide perioden geplot (zie inzet). Hieruit blijkt dat de baksteen afkomstig is uit de reconstructie. Het is interessant om eens na te gaan wat het dateringresultaat geweest zou zijn als er een C14 datering was uitgevoerd met een organisch monster van dezelfde leeftijd als de baksteen. Figuur 10 laat zien wat daarvan het resultaat geweest zou zijn. Het illustreert de potentiële nauwkeurigheid van de RHX datering.
Samenvatting en toekomstperspectief De resultaten die tot op heden gepubliceerd zijn laten zien dat de RHX een veel belovende methode is voor het dateren van een grote variëteit aan aardewerk van gebakken klei, de meest voorkomende vondstsoort in de archeologie, en een welkome aanvulling van de gereedschapskist van de archeoloog. Het is een methode die de kennis en ervaring van een laborant vereist, maar is vergeleken met andere methoden eenvoudig. Door de methode nog efficienter te maken zal het ook
goedkoper worden. Naar verwachting zullen de kosten, als de methode is uitgewerkt tot een routine analyse, relatief matig zijn. RHX datering heeft het potentieel om uit te groeien tot de leidende techniek om keramiek op absolute wijze te dateren. De methode is onafhankelijk van de gebruikte kleisoort, productiemethode, of vochtcondities gedurende de levensduur van het voorwerp. De methode is echter wel afhankelijk van de temperatuur historie vanaf de productie tot het tijdstip van analyse. Onzekerheid over het temperatuurbereik veroorzaakt ook onzekerheid over de absolute datering. De voor de archeoloog evenzeer belangrijke relatieve datering zal minder last hebben van it effect. RHX is waarschijnlijk een nauwkeuriger techniek dan de andere beschikbare dateringsmethoden als typologie of luminescentie. Hoewel RHX toepasbaar is op een grote verscheidenheid aan producten van gebakken klei, is het moeilijk om materialen te dateren die bij zeer hoge temperatuur zijn gebakken. De oorzaak is dat bij hoge temperaturen het sinteren van het materiaal zo sterk is toegenomen dat de poriën zijn dichtgeklonterd. Er zijn zo weinig poriën over dat er weinig actief oppervlak over is dat beschikbaar is voor de rehydroxylatie reactie. De gewichtstoename wordt dan zo klein dat het zelfs met de gevoeligste balans niet met voldoende nauwkeurigheid te wegen is. Voor deze toepassing is het wachten dus op een balans met nog hogere resolutie. Het is niet aannemelijk dat de RHX methode de tot nu toe meest gebruikelijke datering methode, de typologische sequentie, zal verdringen. Typologie is immers snel en goedkoop en RHX analyse op grote schaal zou een kostbare en tijdrovende zaak worden. Wel is RHX datering zeer geschikt om typologische sequenties te verifiëren met een absolute datering methode. Verrassende uitkomsten zijn niet uitgesloten. RHX kan mogelijk behulpzaam zijn bij het opzetten van geheel nieuwe typologische sequenties, bijvoorbeeld voor prehistorisch aardewerk. Er is nog een mogelijk interessante spin-off van de RHX datering te bedenken op het terrein van klimaatstudies. De methode is namelijk ook om te draaien (reverse RHX). Als de datering absoluut bekend is, kan de RHX methode informatie opleveren over de temperatuurhistorie van de verblijfplaats van het voorwerp. Een groep wetenschappers van de universiteiten van Manchester, Edinburgh en Bradford zijn op dit ogenblik doende met een project om de methode verder te ontwikkelen. Dit werk wordt gesponsord door de Natural Environmental
NUMMER 20
JULI 2012
Research Council (NERC) in het kader van hun programma op het terrein van archeologie op basis van natuurwetenschappen.
Dankwoord Ik dank Dr Moira Wilson van de Universiteit van Manchester en Prof Dr Christopher Hall van de Universiteit van Edinburgh voor hun ondersteuning en hun toestemming om deels ongepubliceerde gegevens te gebruiken.
Literatuur – Atkins 2010: Physical Chemistry. 9th Edition, Peter Arkins, Julio de Paula. Oxford University Press 2010. – Cronin 2009: Paleoclimates, Thomas M. Cronin. Columbia University Press 2009. – Davis 2003: The temperature of Europe during the Holocene reconstructed from pollen data. B.A.S. Davis, S.Brewer, A.C. Stevenson, J. Guiot, Data Contributors. Quqternary Science Reviews 22 (2003) 1701-1716. – Glaser 2007: Geographie Deutschlands. – Rüdiger Glaser, Hans Gebhardt, Winfried Schenk. Wissenschaftlicher Buchergesellschaft, Darmstadt 2007. – Mann 2008: Mann M E, Zhang Z, Hughes M K, Bradley R S, Miller S K, Rutherford S and Fenbiao Ni. 2008 Proxy-based reconstructions of hemispheric and global surface temperature variations over the past two millenia. Proceedings of the National Academy of Sciences 105 13252–13257. – Savage 2008: Moisture expansion and mass gain in fired clay ceramics: a two-stage (time)1/4 process. – S.D.Savage, M.A.Wilson, M.A.Carter, W.D.Hoff, C.Hall and B.McKay. J. Phys. D: Appl. Phys. 41 (2008) 055402 (4pp) – Wilson 2003: Kinetic Moisture Expansion in Fired Clay Ceramics: A (Time)1/4 Law; – Moira A. Wilson, William D. Hoff, Christopher Hall, Bernhard Mckay and Anna Hiley. Phys. Rev. Lett., 90, 125503 (2003). –Wilson 2009: Dating fired-clay ceramics using long-term power law rehydroxylation kinetics. – Moira A. Wilson, Margaret A. Carter, Christopher Hall, William D. Hoff, Ceren Ince, Shaun D. Savage, Bernhard Mckay and Ian M. Betts. Proc.R.Soc.A 2009 465, 2407-2415.
Online naslag – Earth Temperature and Site Geology: www.geo4va.vt.edu/A1/A1.htm – Engineering toolbox: www.engineeringtoolbox.com/thermal-conductivity-d_429.html. 쮿
35
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Prof.dr. Esther Jansma Senior onderzoeker Paleo-Ecologie, RCE Hoogleraar Dendrochronologie en Paleo-Ecologie, UU Directeur Stichting RING
Rowin J. van Lanen,
MA
Projectmedewerker Stichting RING
De internationale doorwerking van een Nederlands initiatief
Figuur 1 – Gedateerd jaarringpatroon in een eikenhouten plankje (onderdeel van een kastlade). De groeirichting van de boom loopt van links (oudste ringen) naar rechts (jongste ringen).1
Een digitale bibliotheek van dateringen
D
e Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en Data Archiving and Networked Services (DANS) hebben met NWO-gelden een internationale digitale bibliotheek ontwikkeld voor ouderdomsbepalingen met behulp van houtonderzoek. Alle in Nederland ontwikkelde jaarringarchieven over het cultureel erfgoed zijn in dit verband gedigitaliseerd en geüniformeerd. Het DCCD, waarin deze gegevens zijn samengebracht, bevat onderzoek aan honderden objecten en vindplaatsen uit de Gouden Eeuw, de Middeleeuwen, de Romeinse Tijd en de Prehistorie. De nieuwe bibliotheek, waar steeds meer wetenschappers in
36
Europa aan bijdragen, is via internet toegankelijk en doorzoekbaar. De jaarringonderzoekers zelf bepalen de toegang tot de wetenschappelijke informatie die hier is opgeslagen.
Terug in de tijd Dendrochronologie, ook wel ‘boomtijdkunde’ genoemd, is een belangrijk hulpmiddel bij de waardering van cultureel erfgoed. Deze methode stelt ons in staat het kalenderjaar te bepalen waarin een boom vroeger is omgehakt.2 Ook kunnen we ermee bepalen in welk gebied een boom is gegroeid. Dit levert belangrijke informatie op over de ouderdom en betekenis van archeologische
vindplaatsen en historische gebouwen, en van mobiel erfgoed zoals schepen, wijnvaten, schilderijen en meubels. Dendrochronologie wordt in Europa al vele decennia toegepast. De eerste dateringen van vindplaatsen en gebouwen werden mogelijk nadat pioniers absoluut gedateerde gemiddelde jaarringkalenders van eiken en andere boomsoorten hadden ontwikkeld, die bruikbaar waren als regionale chronologische referentie. Men maakte deze kalenders door microscopisch of met een handloep opgemeten groeipatronen van levende of net omgezaagde bomen (die een bekende ou-
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Figuur 2 – In het verleden was hout een belangrijk constructiemateriaal. Hier enkele voorbeelden van dendrochronologisch bestudeerde objecten (archief Stichting RING). Links: een Romeinse rivierpraam uit Utrecht De Meern3; rechtsboven: detail van Elisabeth-retabel4, Sint Albertuskerk, Goé (Belgische Ardennen); rechtsonder: Hollands kabinet uit de collectie van het Rijksmuseum.5
derdom hadden) te vergelijken met de patronen in oudere stukken hout. Door hier steeds ouder hout bij te betrekken, kom men de kalenders steeds verder terug in de tijd uitbouwen.
Het predigitale tijdperk De eerste dateringen van cultureel erfgoed gebeurden met de hand en met het blote oog, door getekende grafieken van jaarringpatronen op een lichtbak langs getekende grafieken van gemiddelde referentiekalenders te schuiven. De op papier genoteerde metingen werden in mappen bewaard. Rapportages werden op typemachines geschreven en bleven hooguit bewaard als carbondoorslag. In de jaren ’80 deden eenvoudige PC’s hun intrede en ontstonden de eerste digitale onderzoeksarchieven. Deze archieven bevatten meetreeksen, referentiekalenders, correspondentie en rapporten. De digitale dataformaten die werden
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft met het instituut Data Archiving and Networked Services (DANS; KNAW-NWO) en de Universiteit Utrecht een digitale bibliotheek ontwikkeld voor dendrochronologie. Dit doorzoekbare archief bevat meetreeksen en beschrijvingen van hout uit honderden objecten die behoren tot het Cultureel Erfgoed van de Lage landen, opgeslagen in een nieuw digitaal dataformaat voor dendrochronologie, TRiDaS, dat internationaal veel bijval krijgt. De leden van het DCCD houden zelf de regie over de inhoud die ze hebben bijdragen. De nieuwe bibliotheek maakt erfgoedgerelateerd jaarringonderzoek mogelijk op een schaal die voorheen ondenkbaar was. Net als de meertaligheid van het systeem stimuleert dit internationaal gebruik. Daarom sluiten steeds meer organisaties en onderzoekers in Europa zich aan bij deze bibliotheek. Het datamodel en de software van het DCCD worden zelfs tot ver buiten Europa gebruikt. Het DCCD (‘Digital Collaboratory for Cultural Dendrochronology’) werd ontwikkeld met subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschap (NWO), domein Geesteswetenschappen. Alle jaarringlaboratoria in Nederland en België droegen bij aan dit initiatief.
gebruikt, kwamen voort uit eerder ontwikkelde ponskaartsystemen. Deze eenvoudige formaten stelden onderzoekers in staat hun metingen digitaal te bewaren met rudimentaire aanvullende informatie (‘metadata’ zoals datering en houtsoort), en ze inclusief deze beschrijvingen weer uit
te lezen. De digitale archieven werden indertijd opgeslagen op bijvoorbeeld computertapes en zachte 5.25 inch floppy disks.
Voorzichtige modernisering De ICT-ontwikkelingen van de laatste decennia
37
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Figuur 3 – Dendrochronologisch onderzoek van een kastlade met behulp van een handloep.
Figuur 4 – Schema van de samenstelling van dendrochronologische referentiekalenders.
Figuur 5 – Voorbeeld van een wat ouder dendrochronologisch archief (Stichting RING).
betekenden een verbetering van de digitale mogelijkheden. Bedrijven ontwikkelden voor het vakgebied software en nieuwe digitale dataformaten, waardoor de administratieve mogelijkheden groeiden. Maar de leesbaarheid van oudere dataformaten bleef met de nieuwe software beperkt. En voor laboratoria zonder budget voor automatisering bleek de digitalisering van de oudere archieven onuitvoerbaar te zijn. Het gevolg was dat niemand eigenlijk wist welke gegevens er waren. Daarom werden de bestaande gegevens nog steeds nauwelijks gebruikt voor breder wetenschappelijk onderzoek. Ook waren vroegere ouderdomsbepalingen, waarop we belangrijke interpretaties van ons cultureel erfgoed nog steeds baseren, eigenlijk niet te reproduceren. De dendrochronologie was eigenlijk nog steeds in een waas van geheimzinnigheid gehuld.
Zoeken naar oplossingen Daarom heeft de RCE in 2007 geïnventariseerd welke wensen er bij gebruikers en producenten
38
van dendrochronologie leven over digitalisering.6 Dit onderzoek is uitgevoerd onder erfgoedspecialisten, geowetenschappers, biologen en ICT-ers. Een belangrijk thema was welke specifieke vragen gebruikers en dataproducenten aan een digitaal archief zouden willen stellen. Dit onderzoek leidde tot het concept van een nieuw digitaal model voor dendrochronologische gegevens en metadata. Daarnaast werd een multidisciplinaire onderzoeksagenda en een functioneel ontwerp gemaakt. Deze werden gebruikt in een subsidieaanvraag (NWO) voor de ontwikkeling van een digitale infrastructuur voor dendrochronologie in de Lage Landen. De honorering van deze aanvraag betekende het startschot van een ontwikkeltraject dat vier jaar zou duren.
Het DCCD De nieuwe digitale infrastructuur voor dendrochronologie heet ‘Digital Collaboratory for Cultural Dendrochronology’, kortweg DCCD. Het hart ervan is het archief zelf, dat bij Data
Archiving and Networked Services (DANS) is ondergebracht.7 De hier opgeslagen gegevens zijn gestructureerd volgens de nieuwe internationale digitale standaard voor dendrochronologie, TRiDaS. Deze standaard is ontwikkeld dankzij de adviezen van vele specialisten binnen en buiten Europa. De inhoud van het archief kan doorzocht worden op (combinaties van) onder andere houtsoort, locatie, objecttype en ouderdom. Het DCCD dwingt het gebruik van bepaalde beschrijvingen af. Daarom worden onderzochte objecten – ‘kerk’, ‘schilderij’, ‘orgel’ – en onderdelen daarvan – ‘toren’, ‘paneel’ – door alle deelnemers uniform geregistreerd. Deze beschrijvingen zijn meertalig. Een Nederlandse zoekterm levert in het DCCD ook Engelse, Franse en Duitse resultaten op, en omgekeerd. Onderzoekers kunnen meetreeksen, referentiekalenders, metadata en geassocieerde bestanden zoals onderzoeksrapporten en foto’s naar het archief uploaden dankzij twee nieuw ontwikkelde computerprogramma’s. Het eerste, TRiCYCLE, is een conversieprogramma voor dendrochronologische meetwaardes. Hiermee kunnen oude meetreeksen bruikbaar worden gemaakt voor het DCCD en kunnen gegevens uit het DCCD naar de oudere formaten geconverteerd worden. Dit laatste is belangrijk omdat veel bestaande dendrochronologische software alleen de oudere formaten ondersteunt. Het tweede programma, TRiDaBASE, dient voor de verrijking van metadata en voor de uitwisseling hiervan met het DCCD. Alle binnen het project ontwikkelde computercode is openbaar. De gedachte daarachter is dat gebruikers de nieuwe software op deze manier kunnen verbeteren. Zulke verbeteringen kunnen natuurlijk door individuele organisaties worden ontwikkeld voor lokaal gebruik. Maar de hoop en
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
verwachting is dat ze ook ten goede zullen komen aan het DCCD en aan het vakgebied in het algemeen.
Dendrochronologie ‘new style’ Nu het project is afgerond, blijken belangrijke voorwaarden te zijn gecreëerd voor een ingrijpende modernisering van erfgoedgericht houtonderzoek. Voor het eerst werken overheidsorganisaties, bedrijven en universitaire vakgroepen in Nederland en België samen aan de digitale opslag, koppeling en ontsluiting van dendrochronologische gegevens.8 De projectleden zijn er in geslaagd recent onderzoek volgens de ‘best practices’ van het DCCD te archiveren. Ook zijn ze begonnen aan de gewenste inhaalslag met de oudere archieven. Nederland loopt hierin voorop. Zo is onderzoek van de vroegere ROB uit de jaren ‘60’ tot begin jaren ’90 van de vorige eeuw nu digitaal in te zien. Hetzelfde geldt voor onderzoek uit de jaren ’80 en begin jaren ’90 aan het toenmalige Instituut voor Prae- en Protohistorie (Universiteit van Amsterdam) en de vroegere Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Ook de archieven van de bedrijven die in de Lage Landen actief zijn, zijn inmiddels digitaal beschikbaar.9 En de invloed van het project is zelfs nog groter. Het datamodel en de software blijken namelijk tot ver over de grenzen van de Lage Landen te worden gebruikt: in andere delen van Europa, in de Verenigde Staten en Canada, en zelfs in Zuid-Amerika, Azië en Australië.
Figuur 6 – Locaties waar de software en/of het datamodel van het DCCD momenteel worden gebruikt. De grootte van de cirkels geeft de intensiteit van het gebruik weer. 10 a
b
c
d
Waarom dit succes? Het nieuwe archief is aantrekkelijk voor houtspecialisten omdat zij binnen dit archief de zeggenschap behouden over hun gegevens. Dit betekent dat zij de toegankelijkheid zelf kunnen afstemmen op de wensen van de eigen organisatie en de behoeften van externe partijen. Ook kunnen ze de permissies per onderzoeksproject en per individuele advies- of onderzoeksvraag op elk later moment veranderen. Hierdoor is het bijvoorbeeld mogelijk om een scholier die een werkstuk maakt of een student die aan een scriptie werkt tijdelijk rechten te geven op specifieke archiefdelen, en deze rechten na afloop weer te beperken. Deze beheerssystematiek is essentieel voor dendrochronologische bedrijven, voor wie de eigen gegevens – waarmee men referentiekalenders bouwt – belangrijk economisch kapitaal vertegenwoordigen. Ook is het belangrijk voor universiteiten, waar men gegevens liever niet prijsgeeft voordat de onderzoekers hierover hebben gepubliceerd. Het nieuwe archief krijgt daarnaast ook steun door de mogelijkheid om aan gearchiveerde projecten nieuwe interpretaties en documentatie toe te voegen. Want daardoor is het DCCD een levend archief waarvan de inhoud up-to-date kan worden gehouden.
Figuur 7 – Quickscan’ van houtherkomst in Nederland door de tijden heen (data: IPP/UvA, ROB en Stichting RING; blauw: natuurlijke vegetatieresten; oranje: cultureel erfgoed). a: Jonge Steentijd, interval 2800-2400 v. Chr.; b: Romeinse Tijd; c: Volle Middeleeuwen; d: Gouden Eeuw. De kaartondergrond is gemaakt met de Global Land One-Kilometer Base Elevation (GLOBE) dataset van de National Oceanic and Atmospheric Administration (NOAA; VS).
39
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Voor dendrochronologen betekent de nieuwe aanpak dat in het laboratorium meer tijd wordt besteed aan de digitale opslag van gegevens. Dit houdt een verandering in van de werkprocessen. Dat men zich hierin kan vinden, komt door de winst in termen van duurzaamheid, onderzoeksmogelijkheden en onderzoeksfinanciering.
worden uitgevoerd. Dat deze vernieuwing draagvlak heeft, blijkt uit het groeiende aantal deelnemers van het DCCD. Bij de start van het project was de RCE verzekerd van bijdragen uit Nederland, België, Duitsland en Polen. Maar sinds het archief echt functioneert, hebben ook erfgoedonderzoekers in Denemarken, Noord-Ierland, Letland, Litouwen, Oostenrijk, Slovenië, Spanje en de Verenigde Staten zich bij het initiatief aangesloten.11 En onder-
De sterkste drijfveer voor internationale deelname aan het DCCD is wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Het DCCD maakt onderzoek mogelijk op tijdschalen en in ruimtelijke dimensies die voorheen on...EEN STEEDS LUIDERE ROEP denkbaar waren. Een goed voorbeeld O M O P E N B A A R H E I D VA N O N D E R van onderzoek aan geïntegreerde arZOEKSGEGEVENS WEERKLINKT. chieven is de herkomstbepaling van geOOK DE RCE ZET HIEROP IN... dateerd hout. De Romeinen in ons land gebruikten inlandse bomen en hout dat via de Rijn uit het Zuiden werd aangevoerd. In de Volle Middeleeuwen gebruikte men zoekers in Frankrijk en Groot Brittannië bereihiernaast ook hout uit Westfalen (grootste aanden zich voor op deelname. deel), Wallonië en het Balticum. En in de Gouden Eeuw betrok men het bouwhout daarnaast ook Voor de opdrachtgevers van dendrochronologie, uit Scandinavië. Dit is natuurlijk maar een klein zoals overheden (rijk, gemeentes), musea en bevoorbeeld, gericht op ons eigen land. Dergelijke drijven, betekent het DCCD dat men voortaan studies kunnen met het DCCD veel breder via internet de resultaten van contractonderzoek worden getrokken en ook veel nauwkeuriger kan inzien en de rapportages en meetreeksen op
“
”
a
b
c
d
Figuur 8 – Deeloverzicht van in het DCCD gearchiveerd materiaal (situatie 18 april 2012); a: archeologie (1567 objecten); b: scheepsarcheologie (282 objecten); c: gebouwen (1993 objecten); d: schilderijen (321 objecten).
40
elk gewenst moment kan downloaden. In publicaties kan men nu verwijzen naar de DCCD-registratie van het onderzoek, waardoor conclusies op inzichtelijke wijze kunnen worden onderbouwd. Uiteraard kunnen de opdrachtgevers met de onderzoekers afspraken maken over de toegankelijkheid en het hergebruik van gegevens. Zo kunnen zij zich in specifieke gevallen verzekeren van volstrekte openbaarheid – bijvoorbeeld na een afgesproken termijn – en van wetenschappelijke vervolganalyses. Door de ontwikkeling van het DCCD is hun financiële investering in dateringsonderzoek voortaan ook een investering in duurzaamheid en in breder wetenschappelijk onderzoek naar onder andere houthandel, ontbossing, landschapsdynamiek en klimaatverandering.
Openbaarheid van onderzoeksgegevens Er klinkt in ons land een steeds luidere roep om openbaarheid van onderzoeksgegevens. Deze gegevens zijn immers vaak gefinancierd met publieke middelen. De samenleving als geheel moet er dus van kunnen profiteren. Ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zet in op dit ideaal. Het beeld van de onderzoeker in overheidsdienst die zijn gegevens thuis op de PC bewaart, is in dit licht nogal bedenkelijk. Toch komt deze houding voor bij onderzoekers. Daarom moeten we ons afvragen waarom zij hun gegevens willen beschermen. De redenen zijn in hoge mate economisch. Als anderen over deze gegevens publiceren, loopt de onderzoeker zelf belangrijke ‘credits’ mis. In een tijd dat de competitie om onderzoeksfinanciering groot is, is dat voor veel academici onaanvaardbaar. Nog grotere weerstand bestaat bij bedrijven. Een deel van het onderzoek dat hier plaatsvindt, wordt door de private sector betaald. De roep om openbaarheid glijdt grotendeels langs deze sector af. Albert Heijn geeft zijn consumentenanalyses niet aan de COOP, zo redeneert men. De dendrochronologie kan zich alleen ontwikkelen als overheden, bedrijven en universiteiten samenwerken. En zo’n samenwerking is alleen mogelijk wanneer deze partijen elkaars werkelijkheid respecteren. Als alle inhoud in het DCCD openbaar zou zijn, zouden Nederlandse universiteiten en bedrijven hun gegevens daar niet hebben gearchiveerd. En ook internationaal zou het archief mislukt zijn, want buitenlandse overheidsinstellingen en universiteiten zullen hun gegevens niet willen publiceren via de Nederlandse Rijksoverheid. De discussie over de openbaarheid van onderzoeksgegevens wordt vaak in absolute termen gevoerd. Voorstanders vragen om volledige openheid, tegenstanders om volstrekte geheimhou-
VITRUVIUS
ding. Met het DCCD heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed bewust het midden opgezocht. De nieuwe databibliotheek verzorgt de duurzaamheid en vindbaarheid van gegevens, maar geeft de regie over de inhoud en zichtbaarheid daarvan aan de dataproducenten. Deze combinatie leidt tot een sneeuwbaleffect. Steeds meer onderzoekers melden zich aan bij het archief. Gezien dit succes kan het DCCD mogelijk als voorbeeld dienen voor toekomstige sector- en landsoverschrijdende data-initiatieven van andere erfgoedgerelateerde onderzoeksdisciplines.
‘Best practices’ Uiteraard is er nog veel werk te doen. Zolang opdrachtgevers van dendrochronologisch onderzoek niet uitdrukkelijk vragen om verduurzaming van de gegevens, blijft archivering voor de onderzoekers een vrijwillige handeling. Sommige organisaties buiten Nederland zien daar vooralsnog van af. Daarom zijn bijvoorbeeld gegevens over het Vroegmiddeleeuwse Dorestad (Wijk bij Duurstede) en de schilderijen van Rembrandt nog altijd niet ontsloten. Om zulk ‘dataverlies’ in de toekomst te voorkomen, moeten we ervoor zorgen dat nieuw jaarringonderzoek aan nationaal erfgoed verantwoord wordt gearchiveerd. Hopelijk levert het DCCD een bijdrage aan dendrochronologische ‘best practices’ binnen de Nederlandse erfgoedzorg.
Verantwoording De ontwikkeling van het DCCD is mogelijk gemaakt door NWO (domein Geesteswetenschappen) met achtereenvolgens een startsubsidie (2006-2007), een subsidie Investeringen Middelgroot (2008-2012) en een subsidie Internationalisering Geesteswetenschappen (2010-2013). De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting RING, de Universiteit van Cornell (VS), ICT bedrijf Epison Group (VS) en de overige deelnemers verzorgden aanvullende financiering. De Universiteit Utrecht stelt een Virtueel Kennis Centrum beschikbaar voor DCCD-gerelateerd onderzoek, onderwijs en communicatie.
Websites DCCD archief: http://dendro.dans.knaw.nl DCCD projectwebsite: www.dendrochronology.eu Virtueel Kennis Centrum Dendrochronologie: www.uu.nl/vkc/dendrochronology TRiDaS website (datamodel en software): www.tridas.org
Literatuur – Baillie, M.G.L. (1982). Tree-Ring Dating and Archaeology. London. – Bruyn, J., B. Haak, S.H. Levie en P.J.J. van Thiel (red.) (1986). A corpus of Rembrandt
paintings. Rembrandt Research Project Foundation, deel 2. – Bruyn, J., B. Haak, S.H. Levie, P.J.J. van Thiel, P.J.J. en E. van de Wetering (red.) (1990). A corpus of Rembrandt paintings. Rembrandt Research Project Foundation, deel 3. – Jansma, E. (1995). RemembeRINGs. The Development and Application of Local and Regional Tree-Ring Chronologies of Oak for the Purposes of Archaeological and Historical Research in the Netherlands, dissertatie Universiteit van Amsterdam (Nederlandse Archeologische Rapporten 19). – Eckstein, D., W. van Es en E. Hollstein (1975). Beitrag zur Datierung der fr¸hmittelalterlichen Siedlung Dorestad, Holland. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (BROB) 25, 165-175. – Jansma, E. (2006). Dendrochronologie, Nationale Onderzoeksagenda voor de Archeologie, Hoofdstuk 3 (versie 1.0, geaccepteerd 1 januari 2006). URL: www.noaa.nl. – Brewer, P.W., D. Murhpy en E. Jansma (2011). TRiCYCLE: a universal conversion tool for digital tree-ring data. Tree-Ring Research 67(2), 135-144. – Jansma, E. (2010). Preserving tree-ring data: a repository for the Low Countries. In: M. de Groot en M. Wittenberg (red.): Driven by data: exploring the research horizon, Amsterdam University Press/Pallas Publications, 29-33. – Jansma, E., P.W. Brewer en I. Zandhuis (2010). TRiDaS 1.1: the tree-ring data standard. Dendrochronologia 28, 99-130. – Jansma, E., R.J. van Lanen, P.W. Brewer en R. Kramer (in druk), The DCCD: A digital data infrastructure for tree-ring research. Dendrochronologia (2012), http://dx.doi.org/ 10.1016/j.dendro.2011.12.002. – Jansma, E., R.J. van Lanen, K. Sturgeon, S. Mohlke en P.W, Brewer (2012). TRiDaBASE, a stand-alone database for storage, analysis and exchange of dendrochronological metadata. Dendrochronologia (in druk, doi:10.1016/ j.dendro.2011.09.002.) – Jansma, E. en J.-M.A.W Morel (red.) (2007). Een Romeinse Rijnaak, gevonden in Utrecht-De Meern; resultaten van het onderzoek naar de platbodem ‘De Meern 1’, Reeks Archeologische Monumenten 149, Amersfoort. – Knibbe, B. (2008). PAST4 - Personal Analysis System for Tree- Ring Research software version 4.5. SCIEM. URL: www.sciem.com. – Rinn, F. (2008). TSAP-Win software. Rinntech, Heidelberg. – Wetering, E. van de (red.) (1982, 2005, 2010). A corpus of Rembrandt paintings. Rembrandt Research Project Foundation, delen 1, 4 en 5.
Noten 1
Het beeldmateriaal in figuur 1 is afkomstig van de volgende bronnen (publiek domein): 1566, Vernieling
NUMMER 20
JULI 2012
in Domkerk Utrecht (Beeldenstorm): http://nl.wikipedia.org/ wiki/Beeldenstorm; 1570, Allerheiligenvloed: Moser, Hans, Flugblatt: Hochwasser der Schelde in Antwerpen am 1.11.1570, 1570, Flugblatt, Nürnberg, Germanisches Nationalmuseum, Graphische Sammlung, HB 81l; 1581, Willem van Oranje stadhouder over de 7 provinciën: www.rijksmuseum.nl; 1619, Executie Johan van Oldenbarnevelt: www.rijksmuseum.nl; 1628, Piet Hein (kopie uit 1629 naar een verloren gegaan origineel uit 1625 van Jan Daemen Cool): www.rijksmuseum.nl; 1639, Voor de Slag bij Duins (Reinier Nooms): National Maritime Museum Londen; 1648, Overzichtskaart van de Republiek: Johannes Janssonius, uit diens collectie ‘Belgii Foederati Nova Descriptio’, Amsterdam 1658; 1648, De eedaflegging van de Vrede van Munster, 15 mei 1648: www.rijkmuseum.nl. 2 Te dateren houtsoorten die we in Nederlands erfgoed terugvinden, zijn eik, beuk, es en iep (loofbomen), en grove den, zilverspar en fijnspar (coniferen). 3 Het dendrochronologisch onderzoek naar deze rivierpraam, ‘De Meern 1’, heeft DCCD registratienummers 2003082 en 2004023. De onderzoeksresultaten (metadata) kunnen via in het DCCD via zoeken op deze nummers worden ingezien. De zoekterm ‘De Meern 1’ levert in het DCCD hiernaast ook resultaten op van onderzoek naar de fysieke context van deze archeologische vondst. 4 Het onderzoek naar dit retabel heeft DCCD registratienummer 2008067. De onderzoeksresultaten (metadata) kunnen in het DCCD via zoeken op dit nummer worden ingezien. 5 Het onderzoek naar dit kabinetje heeft DCCD registratienummer 2006077. De onderzoeksresultaten (metadata) kunnen in het DCCD via zoeken op dit nummer worden ingezien. 6 Deze inventarisatie werd mogelijk gemaakt door een startsubsidie Investeringen Middelgroot van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). 7 Voor informatie over DANS zie www.dans.knaw.nl. 8 De partijen die in de Lage Landen deelnemen aan het DCCD, zijn voor Nederland de RCE, bedrijf BAAC bv, Stichting RING, Wageningen Universiteit en de Universiteit Utrecht, en voor België de Universiteit van Luik, het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed en het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium. Ook de Duitse bedrijven Preßler GmbH Planung und Bauforschung en Dendronet, en de Niclaus Copernicus Universiteit in Polen maakt deel uit van de oorspronkelijke projectgroep. 9 Dit zijn BAAC bv (Deventer/Den Bosch), Stichting RING (Amersfoort) en Preßler GmbH Planung und Bauforschung (Gersten am Ems). 10 Schriftelijke mededeling van Dr. Peter W. Brewer, Universiteit van Cornell, april 2012. 11 Deze uitbreiding is mede mogelijk dankzij een internationaliseringssubsidie van NWO (2010-2013). Zie het Virtueel Kennis Centrum voor Dendrochronologie op http://www.uu.nl/vkc/dendrochronology voor meer informatie. 쮿
41
rrecent ec ent
VITRUVIUS
VERSCHENEN
L Levend evend landschap - Manifest voor stad en land AUTEURS
Hans T Teerds, eeerds, Johan van der Zwart UITGAVE
SUN Architecture D E TA I L S
Paperback, P aperb a 168 pagina’s, full-colour aperback, ISBN 978-94-6105-180-6 Prijs € 29,90
H
et landschap is geen tegenpool van de stad, maar een onmisbaar onderdeel van de stedelijke samenleving. Dat betogen auteurs Hans Teerds en Johan van der Zwart in dit manifest over het Nederlandse landschap. Landschap drukt een groot stempel op de stad: op parken en buurten, op straten en pleinen, op de stadsplattegrond, en op
A Add Flaridingun - Vlaardingen in de elfde eeuw AUTEURS
Kees K eees Nieuwenhuijsen Nieuwenhuijjsen en T Tim im i de Ridder (red.) UITGAVE
Verloren V eerloren D E TA I L S
Gebonden, 261 pagina’s, geïllustreerd in kleur ISBN 978-90-8704-258-5 Prijs € 25,00
I
n 1018 versloeg graaf Dirk III bij Vlaardingen het veel grotere leger van de Duitse keizer Hendrik II en legde daarmee de
L Lange ange lijnen in de stadsontwikkeling De ontwikkeling van Amersfoort 1945-2010 AUTEUR
Noud de Vreeze UITGAVE
THOTH D E TA I L S
Gebonden, 272 pagina’s met 375 illustraties in kleur ISBN 978-90-6868-580-0 Prijs € 39,90
L
ange lijnen in de stadsontwikkeling beschrijft het landelijke stadsontwikkelings-beleid en de manier waarop dat doorwerkte in een middelgrote stad: Amersfoort, een stad die representatief is voor middelgrote 42
NUMMER
20
JULI
2012
de geuren en kleuren van de buitenlucht. Maar de druk op het landschap neemt toe. Tegenstrijdige waarden moeten binnen één en dezelfde ruimte opgelost worden: vernatting én verdroging, uitdijende én krimpende steden en dorpen, infrastructuur én recreatie, schaalvergroting in de landbouw én de aanleg van nieuwe natuurgebieden. Zolang in het huidige debat landschap tegenover de stad wordt geplaatst, natuur tegenover cultuur, zullen er geen oplossingen gevonden worden. Landschap is evenzeer cultuur als de stad. Alleen als dat wordt onderkend kan het landschap de tegenstrijdige belangen dienen en oplossen. e ds en Van der Zwart hoe In dit manifest beschrijven Teer geschiedenis, gebeurtenissen en (ontwerp)ingrepen het landschap vormgeven en bieden ze perspectief op de toekomst. Ze onderzochten zeven projecten in Barcelona, Berlijn, Londen en het Ruhrgebied die krachtig weergeven wat de mogelijkheden zijn van het stedelijke landschap. Want, het landschap moet een vitaal deel zijn een levendig stedelijk publiek domein. Q
grondslag van het latere Holland. De elfde eeuw was een turbulente periode voor Vlaardingen en het graafschap Holland. Er vonden verschillende strafexpedities en moordaanslagen plaats. Onder de slachtoffers bevonden zich onder andere de Hollandse graven Dirk IV en Floris I, en hertog Godfried met de Bult. De gebeurtenissen in en rond Vlaardingen zijn in tal van annalen, kronieken en oorkonden vastgelegd: soms in lange verslagen, vaak in enkele korte zinnen. De bronnenpublicatie Ad Flaridingun presenteert alle middeleeuwse teksten die betrekking hebben op Vlaardingen in de elfde eeuw, in de oorspronkelijke Latijnse versie en met daarnaast een vertaling in modern Nederlands. Het boek is royaal geïllustreerd met afbeeldingen van manuscripten, landkaarten, genealogische overzichten en archeologische vondsten. Q
steden in Nederland. Alle thema’s uit het landelijke ruimtelijke ordeningsbeleid duiken op in Amersfoort: de sociale woningbouw in de jaren vijftig en zestig, verkeersdoorbraken, stadsvernieuwing, monumentenzorg en het beheer van de binnenstad, de groeistadopgaven, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, het VINEXbeleid, de zorg voor water en groen en kwesties in de sfeer van de regionale infra-structuurr. Annexaties van buurgemeenten maakten de ontwikkeling van nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen en infrastructuur mogelijk. Er ontstond een toenemende aandacht voor het cultuurhistorisch erfgoed en voor het beheer van de historische binnenstad. We zien de schaal chaallvergroting van de woningcorporaties, de vestiging van immigranten en de uitbreiding van sociaal-culturele voorzieningen. In de geschiedenis van de ontwikkeling van Amersfoort weerspiegelt zich de geschiedenis van de moderne Nederlandse stad. Q
VITRUVIUS
NUMMER
20
JULI
2012
rrecent ec ent
De wereld in oude ansichten (1900-1920) AUTEUR
Peter P eeter Cuijpers Cuijpe UITGAVE
Walburg W aalburg P Pers e ers D E TA I L S
Gebonden, 128 pagina’s, rijk geïllustreerd ISBN 978-90-5730-759-1 Prijs € 19,50
A
nsichten of prentbriefkaarten bestaan inmiddels ruim 100 jaarr. In de hoogtijdage hoogtijdagen waren kaarten even populair als telefoon, e-mail en sms nu, alleen werden prentbriefkaarten veel langer bewaard. Nederland telt inmiddels duizenden verzamelaars van deze nostalgische plaatjes. Tot het begin van de jaren 1980 was er maar weinig bekend over het fenomeen prentbriefkaart. De beschikbare kennis was geconcentreerd bij verzamelaars, die naar eigen interesse,
VERSCHENEN
inzicht en niveau informatie vergaarden en vastlegden. De cultuurhistorische waarde van ansichten krijgt de laatste jaren echter steeds meer de erkenning die zij verdient. Vaak geven ansichten een levendig tijdsbeeld, omdat ze de enig overgebleven getuigen zijn van een moment, situatie, mode of sensatie uit het verleden. Maar ook de handgeschreven tekst op voor- of achterzijde kan waardevolle informatie bevatten. De vluchtige communicatiemiddelen van onze voorouders vormen inmiddels een belangrijke bron van sociaal-culturele geschiedenis. De Wereld in Oude Ansichten (1900–1920) is een gedegen, maar zeer toegankelijk geschreven naslagwerk. Met zijn systematische benadering schept auteur Peter Cuijpers een ordenend kader voor welk type prentbriefkaartencollectie dan ook, hetgeen inspirerend en verrijkend kan werken. Deze kleurrijk geïllustreerde uitgave – waarin de nadruk vooral op niet-topografische kaarten ligt – zal veel cultuurhistorici, liefhebbers en verzamelaars nieuwe inzichten bieden. In dit boek worden ansichtkaarten bovendien voor het eerst ook als poststuk bestudeerd, waardoor het zeker ook voor filatelisten interessant is. Q
Ik ben getrouwd met een kwaaie Griet AUTEUR
Maartje de W Wilde iilde il UITGAVE
Schuyt & Co D E TA I L S
Gebonden, 84 pagina’s, incl. 2 cd’s ISBN 978-90-5826-809-9 Prijs € 29,95
I
n de zeventiende eeuw konden mensen op tal van plekken in Brussel liedjes zingen en horen. Buiten op straat of op de markt, waar zingende marskramers hun waren probeerden te verkopen, tijdens het werk of op een uitstapje naar de kroeg, of
Het verhaal van de mens AUTEUR
Alice Roberts, Adrie Adrie en Alfons K Kennis ennis e (3D (3D-reconstructies) -reconstructies) UITGAVE
Terra T erra e Lannoo Lannoo D E TA I L S
Gebonden met stofomslag, 256 pagina’s, full-colour ISBN 978-90-8176-880-1 Prijs € 29,99
gewoon gezellig thuis, samen met het gezin of onder vrienden. ‘Ik ben getrouwd met een kwaaie Griet’ blaast het omvangrijke en diverse repertoire van deze 17de-eeuwse liederen uit en over Brussel nieuw leven in. Via twee cd’s maakt u kennis met een selectie uit deze liederen: over de Brusselse couleur locale , heiligenliederen, amoureuze liederen, feestliederen, ... Op de tweede cd geven hedendaagse Brusselse muzikanten hun interpretatie op de teksten van toen. In het boek zijn de originele teksten te vinden met een eigentijdse vertaling van de liedjes. De auteur, Maartje de Wilde, geeft bij elke tekst een inhoudelijke toelichting, bespreekt de thema’s die aan bod komen en de literair- en cultuurhistorische achtergrond waarbinnen deze liederen het licht zagen. Zo komt het Brusselse muziekleven uit de 17de-eeuw opnieuw tot leven! Q
N
ooit eerder werd de evolutie van de mens zo nauwkeurig en waarheidsgetrouw in beeld gebracht. Het verhaal van de mens is nooit af. We schrijven voortdurend nieuwe hoofdstukken, en daarenboven wordt ons verleden, in het licht van nieuwe ontdekkingen, steeds herschreven. Dit boek is gebaseerd op de recentste wetenschappelijke inzichten, gekoppeld aan unieke reconstructies van onze voorouders, alsof je er zelf oog in oog mee staat. Met levensechte 3D-illustraties van de Nederlandse tweelingbroers Adrie en Alfons Kennis. Q
43
rrecent ec ent
VITRUVIUS
VERSCHENEN
100 jaar T Titanic itanic i AUTEUR
Dirk Musschoot UITGAVE
Terra T erra e L Lannoo annoo D E TA I L S
Gebonden, 264 pagina’s, geïllustreerd ISBN 978-90-2099-305-9 Prijs € 29,99
Watersnood W aatersnood AUTEUR
Kees K ees e Slager UITGAVE
De Buitenspelers D E TA I L S
Gebonden, 640 pagina’s, ca. 1.000 foto’s, gewicht 4,5 kilo! ISBN 978-90-7135-916-3 Prijs € 69,00
D
it jaar werd niet alleen de ramp met de Titanic herdacht, maar ook de watersnoodramp van 1953 in eigen land. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 werden velen verrast door de plotselinge aanval van de zee, niet alleen in Zeeland, maar in heel Zuid-West Nederland. Daarbij kwamen 1830
Opgravingen in Bergen op Zoom AUTEUR
M.J.A. V Vermunt erm e munt en H.L.A. van der K Kallen aallen UITGAVE
Matrijs (i.s.m. St. In Den Scherminckel) D E TA I L S
Gebonden, 160 pagina’s, geïllustreerd ISBN 978-90-5345-447-3 Prijs € 24,95
O
pgravingen in Bergen op Zoom is het eerste publieksboek over archeologisch onderzoek in en rond Bergen op Zoom. Vooral in de laatste twintig jaar werd veel onderzoek gedaan,
44
NUMMER
20
JULI
2012
J
ournalist Dirk Musschoot is de expert in de lage landen over het lot van de Belgische en Nederlandse passagiers op de Titanic. Sinds meer dan 25 jaar consulteert hij hierover archieven en bronnen in binnen- en buitenland. Het verhaal van 27 Belgen en drie Nederlanders werd nooit zo volledig verteld. De meeste Belgen waren arme werklui, op zoek naar een beter leven in Amerika. Een van de Nederlanders die mee reisde was George Reuchlin, directeur van de concurrerende Holland-Amerikalijn. Meer dan 300 unieke en vaak nooit gepubliceerde illustraties brengen hun lot op een ontroerende manier in beeld. Van originele postkaarten, brieven en foto’s tot en met een authentieke ‘body tag’. Q
mensen om. De watersnood was de aanleiding tot de aanleg van de Deltawerken die in 1986 werden voltooid met de opening van de Oosterscheldedam. In het kader van dit herdenkingsjaar willen wij in deze rubriek de eerder verschenen uitgave uit november 2010 ‘Watersnood’ nog eens onder uw aandacht brengen. Kees Slager beschrijft in dit omvangrijke werk de geschiedenis van de eeuwenoude strijd die in de Delta van zuidwest Nederland tegen het water is gevoerd. Hij neemt de lezer mee terug naar lang vervlogen eeuwen, maar staat ook stil bij de huidige en toekomstige situaties op het gebied van water en veiligheid. Uiteraard is het belangrijkste deel van dit boek gewijd aan De Ramp van 1953. Honderden, veelal unieke foto’s laten op groot formaat de verwoesting van weleer zien. In woord en beeld worden de in februari 1953 getroffen gebieden in de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant belicht en zo ook delen van België en Engeland die zwaar te lijden hadden van De Ramp. Q
waarvan de resultaten in belangrijke mate bijdroegen aan de kennis van het verleden van stad en omgeving. En soms zelfs nog veel verder… Voorbeelden zijn de vondst van een unieke Romeinse cultusplaats achter de Grote Kerk, de ontdekking van de oudste majolicapottenbakkerij in ons land en het raadsel van de massagraven bij het middeleeuwse gasthuis, dat uiteindelijk werd opgelost door de vondst van de pestbacterie, veroorzaker van de Zwarte Dood in Europa. In het boek komen verschillende thema’s aan bod, die een blik door eeuwen geschiedenis van Bergen op Zoom geven: het ontstaan van de stad, de middeleeuwse vuilverwerking, de vestingwerken en niet in de laatste plaats de vele pottenbakkerijen die de stad ooit telde. Het is een reis door het verleden, die een schitterend overzicht geeft van het rijke bodemarchief dat onder onze voeten verborgen ligt. Q
VITRUVIUS
NUMMER
20
JULI
2012
rrecent ec ent
VERSCHENEN
De laatste atste nacht op de T Titanic iitanic AUTEUR
Walter W aalter Lord Lord UITGAVE
Kosmos K osm osmos o D E TA I L S
Paperback, P a pagina aperback, 224 pagina’s ISBN 978-90-2154-990-3 Prijs € 16,95
Meesterwerken - De kunst van het kijken naar kunst AUTEURS
Karen K aaren Hosack Hosa Janes, Ian Chilvers, Ian Zaczek UITGAVE
Karakter K aarakter Uitgevers Uitgeve D E TA I L S
Gebonden, 256 pagina’s, geïllustreerd in full-colour ISBN 978-90-4520-213-6 Prijs € 24,95
M
eesterwerken is een unieke, visuele gids die je langs 65 van de meest bijzondere en bekende schilderijen van de wereld leidt. Van de antieke Quingmin-rol van Zhang Zeduan, de schilderijen van Hollandse en Vlaamse meesters als Rembrandt, Bruegel, Vermeer en Rubens tot aan de moderne werken van Edward Hopper, Mark Rothko en Anselm Kieferr.
Waddenzee W adden a nzee – Werelderfgoed Weerelderfgoed AUTEUR
Jaap Evert Abrahamse (red.) UITGAVE
Matrijs D E TA I L S
Gebonden, 256 pagina’s, geïllustreerd ISBN 978-90-5345-423-7 Prijs € 29,95 (aanbiedingsprijs)
O
p 26 juni 2009 verleende UNESCO aan de Duits-Nederlandse Waddenzee de status van werelderfgoed. Hiermee heeft dit gebied, dat niet alleen de Nederlandse Waddenzee omvat, maar ook de Duitse nationale parken Waddenzee van Niedersachsen, Schleswig-Holstein en Hamburg, wereldwijde
H
et schip Titanic verging op zijn eerste reis. Het kwam in aanvaring met een ijsberg en binnen enkele uren was het schip gezonken. 1522 opvarenden kwamen daarbij om het leven. Walter Lord interviewde zestig overlevenden en beschreef hun ervaringen in zijn boek, dat voor het eerst in 1955 verscheen en dé Titanic-bijbel is geworden en gebleven. Q
De schilderijen worden in chronologische volgorde gepresenteerd en je wordt als lezer op fascinerende wijze geïntroduceerd in de schilderkunst. Meesterwerken geeft snel en overzichtelijke de aandachtspunten van elk schilderij weerr. Het zoomt in op de gebruikte technieken, laat zien wat de bijzonderheden van het werk zijn en geeft achtergrondinformatie waardoor het in een breder perspectief geplaatst wordt. Wat je van een schilderij vindt, is persoonlijk, maar hoe je ernaar kijkt, heeft te maken met de hoeveelheid kennis die je erover hebt. Hoe meer je over kunst weet en hoe beter je ernaar kijkt, hoe meer je ziet en ervan geniet. Dit boek is een handige gids die je in een galerie, museum of kerk met frisse blik en inhoudelijke kennis naar elk schilderij laat kijken. De 65 schilderijen in dit boek bestrijken vele eeuwen en vertegenwoordigen een enorme rijkdom aan menselijke ervaringen. Sommige vertellen een verhaal of nemen je mee naar vreemde oorden, andere vormen een eerbetoon aan schoonheid of geven gruwelijke gebeurtenissen weerr. Elk schilderij is uniek. unie Q
bekendheid gekregen. Nergens ter wereld is een vergelijkbaar dynamisch en uitgestrekt landschap te vinden, dat is ontstaan onder invloed van eb en vloed. Daarnaast zorgen de talrijke bijzondere bewoners en zeldzame begroeiing ervoor dat deze omvangrijke landstreek enig in haar soort is. De veranderingen die de Waddenzee al sinds duizenden jaren en nu nog dagelijks ondergaat, het oogstrelende landschap met spectaculaire vergezichten en wolkenluchten, de miljoenen vogels voor wie de Waddenzee een onmisbare tussenstop is en de verantwoorde interactie tussen mens en natuur, geven dit gebied zijn grote waarde. Reden genoeg voor UNESCO om deze unieke Waddenzee, één van de laatste grote wildernissen op onze planeet, toe te voegen aan de prestigieuze Werelderfgoedlijst. Het boek brengt met prachtige illustraties de geschiedenis van de het gebied en de unieke kenmerken van de Wadden als getijdenlandschap en natuurgebied tot leven. Ook de rijke flora en fauna die de streek kenmerken, de invloed van de mens op dit unieke landschap en de bescherming van het Waddenzeegebied worden in deze publicatie uitgebreid besproken. Q
45
rrecent ec ent
VITRUVIUS
VERSCHENEN
Copier compleet - Het oeuvre van A.D. Copier (1901-1991) AUTEURS
Joan T Temminck eemmi emminck en Laurens Laurens Geurtz (red.), Rosalie van Egmond, Pieke Hooghoff UITGAVE
NAi Publishers D E TA I L S
Gebonden, 520 pagina’s, rijkelijk lijk geïllustreerd in full-colour full-colour, r, ISBN 978-90-5662-832-1 Prijs € 59,50
Cultuurgeschiedenis van de oudheid AUTEURS
Nathalie de Haan, aan, T Tesse eesse Stek, Stephan Mols UITGAVE
WBooks D E TA I L S
Gebonden, 432 ppagina’s, rijkelijk geïllustreerd ISBN 978-90-4007-772-2 Prijs € 49,50
De Bellamy A Atlas tlas - De transformatie van een Amsterdamse voorstad AUTEURS
Minke Wa Wagenaar, W agenaarr, Fred Frreed Feddes, Feeddes, Jouke van der Werf Weerf UITGAVE
THOTH D E TA I L S
Gebonden, 128 pagina’s, 134 kleurillustraties ISBN 978-90-6868-527-5 Prijs €29,90
D
e Bellamybuurt in Amsterdam-West heeft een hoge historisch-stedenbouwkundige waarde. Het onderliggende vijftiende-eeuwse veenlandschap, de zeventiende-eeuwse polder en de achttiende-eeuwse verkaveling van pleziertuinen zijn nog altijd zichtbaar in de stedenbouwkundige maten en de bebouwing. Er is relatief veel laagbouw. Dit, in combinatie met
46
NUMMER
20
JULI
2012
C
opier compleet beschrijft uitgebreid het leven en werk van A.D. Copier in vier chronologische hoofdstukken. Daarbij komen met name zijn bijzondere ontwerpen voor de Glasfabriek Leerdam aan bod, zoals zijn unica maar vooral ook voor het gebruiksglas en de serica die hij ontwierp. Daarnaast wordt ook de periode na zijn pensioen belicht, waarin het autonome glas ontstond. De fraai geïllustreerde bestandscatalogus brengt met ruim 1.350 werken het oeuvre van Copier in kaart. De nadruk ligt hier op de seriematig vervaardigde objecten en die delen van het oeuvre waarvan tot nu toe het bestaan niet of onvoldoende bekend was. Q
M
ycene wordt al in de Illias van Homerus beschreven als een bijzondere stad. Over de stad bestaan vele mythen. De auteurs van Cultuurgeschiedenis van de Oudheid grijpen de stad Mycene aan om de mythologie te behandelen die zo’n belangrijke rol speelde in het leven van de Grieken en Romeinen. Zo gaan zij steeds te werk: twaalf steden dienen als uitgangspunt voor de behandeling van een hoofdthema uit de cultuurgeschiedenis van de klassieke oudheid. Milete dient bijvoorbeeld voor de filosofie, Alexandrië voor de literatuur en Nijmegen voor het thema ‘centrum en periferie’. Het boek is geschreven door specialisten van de Open Universiteit als een handboek voor studenten aan de OU en andere Nederlandse universiteiten. Door de toegankelijkheid van de teksten en het overvloedige beeldmateriaal is het boek tevens de ideale inleiding tot de klassieke oudheid voor de algemeen geïnteresseerde lezerr. Q
voortuinen, geeft de buurt een afwisselende, dorpse uitstraling. Dat maakt haar steeds geliefder bij uiteenlopende groepen bewoners. Minke Wagenaar laat zien hoe vanaf de middeleeuwen de eigendomsverhoudingen hun stempel hebben gedrukt op de huidige fysieke verschijningsvorm van bebouwing en stedelijke structuurr. Fred Feddes plaats de Bellamybuurt in de steeds veranderende verhouding tussen de formele stad en informele voorstad. In haar tweede essay onderzoekt Minke Wagenaar de relatie tussen de ruimtelijke structuur van de buurt, de identiteit en waardering ervan door de bewoners. Jouke van der Werf beschrijft met welke middelen beleidsmakers en erfgoedambtenaren de voortdurende verandering van de Bellamybuurt op behoedzame wijze kunnen begeleiden. De Bellamy Atlas bevat kaarten, prenten en foto’s, vult een leemte in de geschiedschrijving van Amsterdam en legt de basis voor bescherming gebaseerd op kennis en inzicht. Q
VITRUVIUS
NUMMER
20
JULI
2012
rrecent ec ent
VERSCHENEN
Religie in 30 seconden AUTEUR
Russell Re Manning (red.) UITGAVE
Spectrum D E TA I L S
Gebonden, 160 pagina’s, geïllustreerd ISBN 978-90-7744-528-0 PRIJS
H
et verschil tussen soennieten en sjiieten, de diverse strekkingen binnen het christendom, de oude spirituele tradities van de Yoruba en Aboriginals en de basisbeginselen van het taoïsme en confucianisme: dit boek ontrafelt de 50 meest invloedrijke religies, culten en sekten in minder dan een halve minuut. Religie in 30 seconden focust ook op de sleutelteksten van de diverse wereldreligies, zoals de Buddhavacana, de Koran, de Adi Granth, de Talmoed en de Bijbel.
€ 17,99
rrecent ec ent
INTERNA AT TIONAL
Decorative Plasterwork in Ireland and Europe - Ornament and the early modern interior EDITORS
Ch i i Casey Christine C Casey, y, Conor C Lucey Luc L PUBLISHER
Four F oour Courts Press Pre D E TA I L S
Hardback, 268 pp, 32 pp colour ills, ISBN 978-1-84682-321-3 PRICE
€ 50,00 (Web (W Web e Price € 45,-) 45,
S
umptuous plasterwork ornament is a celebrated and distinctive feature of Ireland’s 18th-century domestic architecture. Migrant craftsmen brought the modelling skills and decorative forms of European plasterwork and influenced the emergence of a prolific and idiosyncratic local production. In this volume, specialists from Ireland, Britain and Europe explore early modern decoration from a range of perspectives that include formal analysis, discussion of technique and workshop practices, and documentation of the social and economic life of artisans.
Contents Contents Alastair Laing, Is stucco just the icing on the cake? O Clair e Gapper, Before stucco: decorative plasterwork in England and Ireland, 15550–1650 O I an Constantinides, Posh plaster: the complex interplay between style and technology O Andrea Spiriti, Esse est percipi: stucco sculptors from the Lombard lakes in eighteenth-century Ireland O Martin Krummholz, Baroque stucco in Bohemia and Moravia O Barbara Rinn, Eighteenth-century stucco in Germany O Christine Casey, Stucco and sterling: the earning power of Ticinese stuccatori O Wijnand Freling, Rococo stuccowork in the Netherlands O Joseph McDonnell, Bartholomew Cramillion and continental rococo O Richard Ireland, Peculiar plaster: recent conservation of Irish eighteenth-century modelled plaster O Conor Lucey, The scale of plasterwork production in the metropolitan centres of Britain and Ireland O Alistair Rowan and James Coghill, The Bernasconi drawings: a collection of eighteenth-century decorative designs for quadratura and plasterwork O Christine Casey, New light on the court chapel at Würzburg O
Christine Casey is Associate Professor in architectural history in the Department of the History of Art and Architecture at TCD. Conor Lucey is an architectural historian and an associate member of the Humanities Institute at UCD. Q
47
voor v oor u
VITRUVIUS
GELEZEN
Plannenmakers in oorlogstijd - Het omstreden beginagnfgznzfm van de Nederlandse ruimtelijke ordening AUTEURS
Hans van Dam, Herman V Vuijsje u uijsje (m.m.v. (m.m.v. T. T. Maas) Maa UITGAVE
Sjaalman Media (i.s.m. Ministerie van Infrastructuur en Milieu) RECENSENT
Frits F r Niemeijer rits Niemeij D E TA I L S
Gebonden, 64 pagina’s, geïllustreerd met foto’s en kaarten, ISBN 978-90-9026-346-5 PRIJS
€ 16,95
D
e vroegere Rijksdienst voor het Nationale Plan was een instelling die van de eerste dag van zijn bestaan de aura had een foute organisatie te zijn, die een geesteskind was van een fout regime. Met centrale planning als zodanig was niets mis, maar het feit dat inspiratie, voorbeelden en realisatie van het sturingssysteem in sterke mate tot het fascistische Dritte Reich te herleiden waren, maakte ze voor velen per definitie verdacht. Toch is de zaak na de oorlog niet opgedoekt en zelfs de bordjes zijn pas lang daarna verhangen. Het tegenwoordige Planbureau voor de Leefomgeving komt voort uit het Ruimtelijk Planbureau en het Milieu- en Natuurplanbureau en het is een adviserend orgaan van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het Ruimtelijk Planbureau is op zijn beurt opvolger van de Rijks Planologische Dienst, die in 1965 ontstond uit de toen bijna 25 jaar oude Rijksdienst voor het Nationale Plan (RNP). De RNP is namelijk op 15 mei 1941 – een jaar na de Nederlandse capitulatie voor de Duitse bezetter – in het leven geroepen. Hiermee was direct de toon gezet: de RNP werd door velen opgevat als een institutie die onder vreemde overheersing tot stand was gebracht en die daarom niet kón deugen. Toch lagen de wortels van de RNP in de vooroorlogse jaren. Al hallverwege de jaren ’30 was er expliciet geschreven en gesproken over de wenselijkheid van een Nationaal Plan. En in 1938 was het aprilnummer van het Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw geheel gewijd aan het ‘Nationale Plan’. In zo’n plan zouden onder meer de ruimtelijke facetten van wonen, werken, natuur en verkeer dienen voor te komen. Het toeval wil dat berichten over de voorbereiding van zo’n plan op 10 mei 1940 – de dag van de Duitse aanval op Nederland - in de dagbladpers kwamen. En daarna waren ze dus ook meteen weer van de voorpagina’s verdwenen, om – zoals al gezegd - pas een jaar later weer uit de mottenballen te komen. In de jaren 1938-40 had een staatscommissie onder leiding van mrr. K.J. K.J Frederiks, secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (BZ), een voorbereidend onderzoek uitgevoerd, dat eind april aan de regering was gepresenteerd. Er werd onder meer voorgesteld een nationaal plan in de bestaande (Woning)wet (van 1901) te introduceren - naast het bestemmingsplan en het regionaal plan. Deze gedachte – die overigens ten dele stoelde op eerdere Duitse en Britse voorbeelden – en die vooral voor wat
48
NUMMER
20
JULI
2012
betreft Duitsland naadloos aansloot op de Zentralplanung van het nazistische Derde Rijk onder Hitler – werd begin 1941 van stal gehaald. Toen o geb gebeurde dat echter naar het vigerende principe van ‘Raumforschung und Raumordnung’ in het kader van de vergroting van het ‘Lebensraum’ van het Duitse volk. In de praktijk hield dat onder meer in: het (deels) ontvolken van (OostEuropese) gebieden ten gunste van Duitse (‘Arische’) kolonisten / nieuwkomers – de zogenoemde Ostkolonization. Tot de vormgevers van dit tot het Groot-Duitse concept behoorde ene Drr. Irr. Hermann Roloff en uitgerekend deze man werd naar Nederland gezonden om een nieuwe rijksdienst naar Duits voorbeeld in het leven te roepen. Er waren maar weinig medewerkers die terughoudendheid betoonden in hun omgang met de bezetter of het aandurfden zand in de raderen te strooien bij hun ‘medewerking’ aan de door de Duitsers beoogde landinrichting. Tot o d die uitzonderingen behoorde C. van Gorcum, die – na eerder reeds te zijn opgepakt – uiteindelijk naar het eind 1944 reeds bevrijde zuiden wist te ontsnappen en daar de RNP opnieuw op de kaart poogde te zetten. Dit was het begin van een rehabilitatie van de dienst. Men kan zich intussen afvragen: wat was er in de voorafgaande periode aan resultaten geboekt? Er is in 1942 een lijst van zo’n 300 natuurgebieden samengesteld van nationale, regionale of wetenschappelijke betekenis. En er is onder meer ook ruime bemoeienis geweest met de in de oorlogsjaren voortgezette werken aan de inrichting van de in 1942 (!) droog gevallen Noordoostpolderr. Maar ook aan deze beide kleven smetten. Een belangrijk deel van de 300 natuurgebieden speelde expliciet een rol in de verdediging van de Duitsers (zoals aanleg van vliegvelden en lanceerinstallaties e.d.) en de Noordoostpolder diende als proefproject voor de Ostkolonization. Het is dus niet raar dat in 1943 van Duitse zijde aan Frederiks is voorgesteld de werkzaamheden van de RNP verder te beperken tot ‘die Bedürfnisse des Krieges” – een ‘voorstel’ dat hij niet uit de weg ging. Dat Frederiks van Dolle Dinsdag (5 september 1944) tot aan de bevrijding spoorloos was, zegt niet alles, maar de auteurs suggereren er in elk geval veel mee. Zijn rol bij de RNP is bij de naoorlogse beoordeling van zijn gedrag niet aan de orde geweest – wél is hij ontslagen. Plannenmakers in oorlogstijd is een interessant en belangrijk boekje, al was het maar omdat het een aantal verspreide en/ of niet gemakkelijk te vinden feiten op een rijtje zet. De afbeeldingen zijn wel goed gekozen, maar soms lopen ze niet gelijk op met de tekst. Dat de ‘duistere’ geschiedenis van de Rijksdienst voor het Nationale Plan nooit eerder uit de doeken zou zijn gedaan klopt niet helemaal en het zou dan ook beter geweest zijn wanneer de auteurs hun literatuur en bronnen wat beter hadden verantwoord. Om te beginnen door te verwijzen naar: “Nummer archiefinventaris: 2.17.04: Inventaris van het archief van de Rijksdienst voor het Nationale Plan (RNP), 1941-1965 van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en taakvoorgangers.” Te hopen valt dat dit te zijner tijd alsnog gebeurt, want uit het colofon blijkt dat het hier gaat om een voorpublicatie van een meer uitgebreide studie van H. Van Dam. Uw recensent ziet hier al naar uit. Q
Op de foto: Op de foto: “Bij een“Bij windkracht een windkracht lager dan lager vier, dan rolvier, ik rol ik de zeilen delos. zeilen Metlos. lusjes Methaak lusjesikhaak ze aan ik ze aan de wieken, de wieken, de winddedrukt windzedrukt vast ze op vast het op het hekwerk. hekwerk. Neemt Neemt de winddetoe, wind toe, dan draait dande draait molen desnel molen genoeg snel genoeg en rol en rol ik ze weer ik ze op.weer Datop. steekt Datheel steekt nauw. heel nauw. Ik houdIkdehoud molen deen molen de lucht en decontinue lucht continue in in de gaten, debij gaten, veranderingen bij veranderingen moet ikmoet ik precies precies op tijd ingrijpen. op tijd ingrijpen. Soms Soms een kwestie een kwestie van halve vanminuten. halve minuten. Als je teAls je te lang wacht, lang kan wacht, de kan molen deop molen hol slaan. op hol slaan. Gelukkig Gelukkig is dat nooit is datgebeurd. nooit gebeurd. Deze molen Dezemaakt molen deel maakt uitdeel van uit de van de molenviergang molenviergang Aarlanderveen, Aarlanderveen, de enigede enige ter wereld ter die wereld nog die werkt. nog Vier werkt. molens Vier molens draaiendraaien naar elkaar naar toe elkaar en elke toe en molen elke molen brengt het brengt water heteen water stukje eenhoger. stukjeVanuit hoger. Vanuit cultuurhistorisch cultuurhistorisch oogpuntoogpunt blijft deblijft molen de molen in bedrijf. in bedrijf. Gelukkig Gelukkig maar, ikmaar, houdikvan houd de van de onvoorspelbaarheid onvoorspelbaarheid en het afwisselende. en het afwisselende. Ook al Ook maalalikmaal niet dagelijks, ik niet dagelijks, ik ben 365 ik ben 365 dagen per dagen jaarper molenaar.” jaar molenaar.” Johan Slingerland Johan Slingerland (51), molenaar (51), molenaar
D D
onatus onatus verzekert verzekert vertrouwd vertrouwd
Monumenten Monumenten wordenworden met veel metzorg veelomgeven zorg omgeven door eigenaren door eigenaren en beheerders. en beheerders. Dat is Dat belangrijk is belangrijk en nodig. en nodig. Net alsNet hetals kiezen het kiezen van devan juiste de verzekering. juiste verzekering. Al sinds Al 1852 sinds heeft 1852 Donatus heeft Donatus erva- ervaring inring het in verzekeren het verzekeren van monumentale van monumentale kerkenkerken en gebouwen. en gebouwen. Als onderlinge Als onderlinge maatschappij maatschappij werkenwerken wij zonder wij zonder winstoogwinstoogmerk. merk. Wij hebben Wij hebben dan ook dangeen ookklanten, geen klanten, maar leden. maar leden. Maak Maak vrijblijvend vrijblijvend kennis kennis met Donatus. met Donatus. Onze Onze expertise expertise zal u verzal u verbazen bazen en verrassen, en verrassen, evenalsevenals onze jaarlijkse onze jaarlijkse premierestitutie. premierestitutie.
sinds sinds 1852 1852
nkinonret nkort BinneB mboekmboek :chjuijbnilte: ujubileu t n ij h c s s ver ver
teSetneen S n n a a v v n n e reeer weeteernw? eten? OrO M M l l us.n us.n ar6d0ojanaartdonat ja 0 6 .1 .1 www www
www.donatus.nl www.donatus.nl tel. 073 tel. -073 5221700 - 5221700
Oog voor cultureel erfgoed
Stadsherstel Midden-Nederland zet zich in om het monumentale vastgoed in het hart van Nederland te behouden. Momenteel is zij verantwoordelijk voor het behoud en beheer van ongeveer 240 monumenten in Utrecht en Amersfoort. Restauraties en herbestemmingen worden met zorg én met oog voor cultureel erfgoed gerealiseerd. Op deze manier houdt Stadsherstel Midden-Nederland de binnensteden van Utrecht en Amersfoort levendig en blijft het cultureel erfgoed ook voor volgende generaties behouden.
Postbus 842 3800 AV Amersfoort Bezoekadres: Muurhuizen 104
Tel. 033-460 5020
[email protected] www.shmn.nl