DE POSTDUIF ALS MILITAIR VERBINDINGSMIDDEL IN NEDERLAND EN INDIË Door: majoor b.d. Peter Yska, Museum Verbindingsdienst De geschiedenis van het Nederlandse leger begint zo rond 1560. De Spaanse vorst Filips II gebruikt dan in zijn strijd tegen de Fransen eenheden zware cavalerie gevormd door de Nederlandse adel 1). Enkele jaren later komen de Nederlanden in opstand tegen dezelfde Filips en dan begint de (post)duif in Holland een rol te spelen als verbindingsmiddel. De wijze van inzet op ad hoc basis verandert in de eeuwen daarna niet wezenlijk. Pas vanaf ± 1880 wordt er in het leger in Nederland en Indië serieus gewerkt aan plannen om een militaire postduivenorganisatie op te richten. Dit artikel gaat daarover. Niet aan de orde komen aspecten die te maken hebben met het fokken, verzorgen en africhten van postduiven. Vroege inzet in de Nederlanden Uit meerdere bronnen blijkt dat de duif als overbrenger van berichten al een heel lange geschiedenis kent die al ver voor de jaartelling begint. In Nederland dateren de eerste meldingen over inzet van duiven uit de Tachtigjarige Oorlog. Prins Willem van Oranje stuurt in 1572 vanuit Delft per duif berichten naar het door de Spanjaarden omsingelde Haarlem. Bij het beleg van Leiden in 1574 onderhoudt de Prins met duiven contact met de burgemeester. Als het garnizoen op het punt staat zich over te geven komt er een duif met het bericht dat de Prins opdracht heeft gegeven de dijken van de Maas en IJssel door te steken. Dit bericht motiveert de verdedigers zodanig dat de Spaanse troepen de aftocht moeten blazen. Voor de Prins is dit aanleiding te verordonneren de duiven op kosten van de gemeenschap te voeren en ze na hun dood te preserveren en te bewaren in het gemeentehuis 2). Parijs 1870 - 1871 Een heel belangrijke rol spelen de duiven tijdens de omsingeling van Parijs door de Duitse strijdkrachten tussen september 1870 en februari 1871. De bestaande telegraafverbindingen tussen Parijs en de Franse regering, eerst te Tours en daarna te Bordeaux, functioneren niet meer. Parijse particulieren nemen dan het initiatief duiven met ballonnen richting regeringszetels te vervoeren. Ruim 300 duiven worden ingezet. Vele duizenden, dikwijls met fotografische technieken verkleinde, berichten van de Franse regering en particulieren bereiken op deze wijze de omsingelde stad 3). Het succes van de inzet van duiven leidt in verschillende landen na de Frans – Duitse oorlog tot het oprichten van een militaire postduivendienst. De tijdens de oorlog gebleken grote kwetsbaarheid van telegraaflijnen, vooral bij belegerde vestingen, speelt hierbij een rol. Al spoedig komen er, eerst in grensforten en vestingen, in Duitsland, Frankrijk, Italië en Rusland militaire postduivenstations. De postduif Hollandse zeelieden introduceren de Perzische ‘carrier’-duif in Nederland waar zij ze kruisen met lokale soorten. Afstammelingen hiervan gaan naar België waar het kruisen doorgaat en uit de ‘Pigeons Voyageurs’ de bekende Luikse, Gentse en Antwerpse duifsoorten ontstaan. Nazaten hiervan gingen in veel legers de basis van de militaire postduiforganisatie 4) vormen. Hoofdkenmerk van de postduif is het instinct en de drang om naar het hok, waarin zij geboren en grootgebracht is, terug te keren ook na langere afwezigheid en vanaf grote afstand. Een door training te optimaliseren oriëntatie- en navigatievermogen helpt daarbij aanzienlijk. Een goede verzorging (onderkomen, voer, africhten, kweken) door goed opgeleide en toegewijde postduivenverzorgers vormt de basis voor succes bij inzet.
De komst van de duif in het leger Tot ± 1880 zijn er geen doelgerichte initiatieven in het Nederlandse leger om de postduif als verbindingsmiddel in te voeren. Oorlogservaringen met de kwetsbaarheid van telegraafverbindingen ontbreken. Verschillende militairen vinden dat het in klein land als Nederland, met zijn beperkte afstanden, niet nodig is om er een postduivendienst op na te houden. Om berichten snel over te brengen gaat de voorkeur vooralsnog uit naar het koppelen van ordonnansdiensten aan telegraaf- en spoorwegstations. Vanaf 1881 verandert er iets omdat dan voor de eerste keer in de oorlogsbegroting een klein bedrag wordt opgenomen om in 1882 een onderzoek te starten naar het militaire gebruik van de postduif. In de Memorie van Toelichting 5) staat daarvoor het opvallende zinnetje: “Aan het nut van een dergelijke dienst wordt in het buitenland niet getwijfeld en algemeen worden aldaar maatregelen genomen om daarin te voorzien.” Voordien bestaan er echter al diverse contacten tussen militairen en postduivenverenigingen, voornamelijk in Zuid-Holland, over wedstrijdvluchten, proefnemingen, eisen te stellen aan een station, verzorging, enz. In de loop der jaren leiden die contacten tot afspraken over de inzet van particuliere duiven bij een onverwachte mobilisatie. De Genie komt in beeld Eind 1885 doet de commandant van het Korps Genietroepen een voorstel aan de Minister van Oorlog om een postduivenstation in te mogen richten. Op 22 februari 1886 wordt aan hem machtiging verleend, als proef, een dergelijk station in te richten in het fort Vossegat 6). Al spoedig blijkt dat het om diverse redenen gewenst is het station bij het Korps op de kazerne onder te brengen. Op één van de gereedschapzolders van de ‘tijdelijke’ kazerne Damlust 7) wordt een nieuw station ingericht voor de drie nog aanwezige duiven. In de loop van het jaar komen er door aankoop 35 duiven bij. Bovendien schenkt de postduivenvereniging ‘De Ooievaar’ uit Den Haag 36 duiven. Met deze duiven begint bij de Genietroepen het leerproces over het ‘africhten’, verzorgen en kweken van postduiven. Het ‘africhten’, het leren vliegen over steeds grotere afstanden, gebeurt zowel boven land als boven zee vanaf verkenningsvaartuigen van de kustverdediging. Uitbreiding Een eerste succes is er in 1889 als bij wedstrijdvluchten en tentoonstellingen met de duiven eerste prijzen worden behaald. In hetzelfde jaar krijgt de commandant van het Korps Genietroepen opdracht stations in te richten in het fort van Pannerden en te IJmuiden. Dit laatste station komt er vanwege de vluchten vanaf zee evenals in 1890 dat in Den Helder en in 1892 in Hoek van Holland. Hoewel het aantal stations toeneemt, groeit de militaire duivenpopulatie nauwelijks. Samenwerking met particuliere duivenstations voor een oorlogssituatie blijft daarom noodzakelijk.
Reorganisatie In 1892 wordt de eerste luitenant A. Holland van het 7e Regiment Infanterie overgeplaatst naar de Oranje-Nassaukazerne te Amsterdam. Deze postduivenliefhebber verzoekt aan de kazernecommandant een duivenonderkomen op de kazerne te mogen inrichten. De kazernecommandant stuurt het verzoek door naar een hogere instantie. Het gevolg is dat de luitenant benoemd wordt tot hoofd van een ‘Militaire Postduivendienst’ die rechtstreeks onder de Chef Generale Staf komt te staan. Onder hem ressorteren voortaan alle postduivenstations met uitzondering van die te Utrecht en Pannerden waarvoor voorlopig commandant Korps Genietroepen verantwoordelijk blijft. Kort daarna wordt het postduivenstation op de OranjeNassaukazerne naar Artis verplaatst. Een belangrijke reden daarvoor is dat de dakgoten voor de afvoer van regenwater, dat opgeslagen in putten als noodvoorraad dient, door de duiven ‘vervuilt’ raken 8). De ‘Rijkspostduivendienst’ De inmiddels tot kapitein bevorderde Holland gaat door met het africhten van duiven waarmee hij goede resultaten boekt. In 1895/1896 beproeft hij de methode van de ‘retourvlucht’, het heen en weer laten vliegen van duiven tussen twee plaatsen. Hoewel hij redelijke successen boekt behoudt hij toch zijn twijfels over de praktische toepasbaarheid ervan 9). Door zijn resultaten wordt de functie van Holland opgewaardeerd tot ‘Directeur van ’s Rijks Postduivendienst.’ Op 29 november 1902 worden op last van het Ministerie van Oorlog alle dan bestaande Rijkspostduivenstations verenigd onder de ‘directeur van ’s Rijks postduivendienst.’ De commandant Korps Genietroepen wordt daarmee op eervolle wijze van zijn bemoeiingen ter zake ontheven 10). Bij KB van 26 november 1903, nr. 38 wordt de dienst los gemaakt van het leger om daarna zelfstandig door te gaan onder het Ministerie van Oorlog 11). De verdere uitwerking van het besluit in het KB No. 36 van 14 maart 1904 leidt voor het eerst tot het opnemen van een post van ƒ 6300, - voor de dienst in de Staatsbegroting voor het jaar 1904 12). Organisatie en functieteken De organisatie van ’s Rijks postduivendienst omvat een directeur, een actief dienend of gepensioneerd officier, twee hoofdopzichters (adjudant-onderofficier), twee opzichters (sergeant) en oppassers / verzorgers (beroeps- en dienstplichtige soldaten). Zij worden opgeleid op het ‘proefen leerstation’ in Den Haag 13). De taak van dit station is het fokken en africhten van postduiven voor militair gebruik en het uitrusten en bevolken van verplaatsbare postduivenstations. Het personeel beneden de rang van officier van de dienst krijgt als functieteken een geborduurde vliegende duif te dragen op de rechter-
mouw. Voor de hoofdopzichters in gouddraad, voor de opzichters in zilverdraad en voor de overigen in wit katoen uitgevoerd 14). Het personeel is officieel tot 1912 gekleed in het blauwe en daarna in het grijsgroene uniform. Verplaatsbare stations Het africhten van de postduiven is lange tijd gericht op het vliegen van vaste trajecten vanaf forten en/of vestingen of grensposten naar Utrecht of Amsterdam. In navolging van experimenten in het Franse leger vóór 1900 nemen Holland c.s. ook proeven met verplaatsbare postduivenstations. Het leger introduceert daarvoor een vierwielige wagen als verplaatsbaar postduivenstation en voor het meegeven van postduiven aan onderdelen een tweewielige postduivenwagen 15). Een probleem blijft dat na een verplaatsing de duiven eerst enkele dagen aan de omgeving moeten wennen voordat inzet weer mogelijk is. De door paarden getrokken wagens worden toegevoegd aan de verbindingsafdeling van de divisies en de Lichte Brigade van het veldleger en de Vesting Holland. De wagens kunnen eveneens dienen om gevorderde duiven van particulieren tijdelijk in onder te brengen. Vanaf de wagens kunnen verzorgers de duiven meenemen naar de daarvoor aangewezen onderdelen in bijvoorbeeld mandjes (voor vier duiven) voor wielrijders of postduivenransels (voor twee duiven) voor huzaren. Concurrentie van de vonktelegraaf In 1905 voorziet de luitenant der Jagers Hardenberg, een warm voorstander van inzet van postduiven te velde, al problemen als hij schrijft: “Ontegenzeggelijk moet de vonktelegrafie (later radiotelegrafie), bij hare toepassing voor militaire doeleinden, in enkele gevallen als eene ernstige mededingster van de postduif worden beschouwd.” 16). Een Legercommissie, ingesteld bij KB No. 56 van 12 december 1910, gebruikt ook de ‘vonktelegrafie’ maar dan als snoeimes als ze in een rapport uit 1913 stelt: “De jaarlijkse uitgave van ongeveer gldn 14.000 voor den rijkspostduivendienst wordt door de legercommissie niet in overeenstemming geacht met het nut, dat er door wordt verkregen, nu voor het leger de weg openstaat om op ruime schaal van telegraphie en telephonie, zoowel met als zonder draad, gebruik te maken. Naar haar mening kan het personeel worden ingekrompen en is het onnoodig dat een officier uitsluitend wordt belast met de taak van directeur van den Rijkspostduivendienst.” 17). De bui drijft voorlopig over want Voorschrift 85 18) vermeldt namelijk dat tot het Algemeen Hoofdkwartier behoort: ‘De hoofdopzichter, te ’s Gravenhage in garnizoen, benevens een door den Directeur van de Rijkspostduivendienst te bepalen aantal verzorgers.’ Voor de divisie geldt: ‘Een door den Directeur van de Rijkspostduivendienst te bepalen aantal verzorgers.’ Hoewel niet erg concreet toch maakt de postduivendienst deel uit van het leger tijdens de mobilisatie 1914 - 1918. De uitrusting voor de postduivendienst is opgenomen in het voorschrift: ‘Tactische gegevens voor het Veldleger’ uit 1914. Het einde van de Rijkspostduivendienst Na circa 30 jaar functioneren van de Rijkspostduivendienst, met ongeveer dezelfde organisatie, komt er door de economische crisis van de beginjaren ’30 een einde aan haar bestaan. Een
Ministeriele Kennisgeving van 3 december 1932 bepaalt dan dat de Rijkspostduivendienst per 1 januari 1933 wordt opgeheven 19). De commandant van het IIe Bataljon Genietroepen (Verbindingstroepen), inmiddels gelegerd op de Kromhoutkazerne te Utrecht, krijgt in dezelfde legerorder de opdracht voortaan: “De werkzaamheden, verband houdende met de voorbereiding van postduivenverbindingen in oorlogstijd en bij vredesoefeningen en het gebruik maken van burger postduiven bij oefeningen uit te voeren.” Hij krijgt één van de adjudantenopzichters van de Rijkspostduivendienst daarvoor toegevoegd. De opheffing van de dienst betekent tevens het einde van de militaire postduivenstations in het land. Waarschijnlijk speelt de in Nederland wijd verbreide postduivensport een rol bij de opheffing. Er zijn immers voldoende duiven in particulier bezit om, in voorkomend geval, te voorzien in de militaire behoefte. Postduiven bij het leger in Indië Het Korps Genietroepen in Indië begint in 1887 met het testen van duiven. De luitenant der Genie Jhr. Siberg krijgt daarvoor, naast inlandse duiven, de beschikking over veertien duiven van de Haagse postduivenvereniging ‘De Ooievaar.’ Hoofddoel is om vast te stellen of de Europese postduif geschikt is voor het KNIL als berichtenoverbrenger. De eerste proeven te Willem I zijn succesvol omdat blijkt dat de Europese duiven goed acclimatiseren en hun goede eigenschappen behouden 20). Daarop wordt besloten de proefneming voort te zetten in Atjeh waar behoefte is aan een bruikbaar verbindingsmiddel tussen Kota-Radja en Singkei op Noord Sumatra (450 km!). De laatstgenoemde plaats is telegrafisch verbonden met Batavia. Het africhten van duiven voor het traject: Kota-Radja – Melaboeh –Singkei draait echter op een mislukking uit. Slechte verzorging van de duiven, groot verloop onder het vaak ongemotiveerde personeel, problemen met roofvogels en te weinig transportmogelijkheden om de duiven goed af te richten liggen daaraan ten grondslag. Als in 1892 Kota-Radja een aansluiting krijgt op het telegraafsysteem worden de proeven op genoemde lijn gestaakt 21). Na verplaatsing van het Korps Genietroepen naar Malang in 1892 beginnen hier en in Atjeh nieuwe proeven. Vooral voor het kruisen van Europese en inlandse duiven, het soort voedsel en de beveiliging van de duiven tijdens de vlucht tegen roofvogels bestaat veel aandacht 22/23). Desondanks loopt alles uiteindelijk op een mislukking uit. In 1899 doet Mineur 24) nog een poging de dienst nieuw leven in te blazen maar zonder succes. Ook de inspanning van kapitein Holland, die allerlei oorzaken opsomt waarom het mis ging, leidt tot niets 25). Een voorschrift voor de postduivendienst In de voorschriften van na 1918 zijn veel ervaringen opgenomen opgedaan in de oorlog en tijdens de mobilisatieperiode 1914 – 1918. In 1925 verschijnt het ‘Voorschrift voor den Postduivendienst, No 35c’. In dit voorschrift staan diverse nieuwe zaken zoals het gebruik van de aanvalsmand, vliegtuighangmatjes en de gaskast (gasdichte kist met filters te gebruiken bij een gasaanval). Ook het waterdichte berichtenzakje van linnen dat met elastieken bevestigd wordt aan de borst van de duif, voor het meenemen van wat grotere voorwerpen tot 5 gram, doet haar intrede. De periode 1933 – 1940 Het behoort tot de taak van commandant IIe Bataljon Genietroepen te adviseren over een postduivendienst en verzorgers van postduiven op te leiden. Om de kennis over postduiven op peil te houden is er op de Kromhoutkazerne een militair postduivenhok met 12 militaire duiven waarmee ook postduivenverzorgers worden opgeleid 26). Voorschrift No. 36 vermeldt dat postduivenverzorgers bij mobilisatie een functie krijgen bij o.a. de divisies, de regimenten infanterie en de Lichte Brigade en haar eenheden. In het voor-
schrift is bovendien nauwkeurig omschreven over welke middelen voor de postduivendienst genoemde eenheden moeten beschikken 27). Belangrijk is het gestelde in punt 23: “Vooreerst worden uitsluitend duiven van burgerpostduivenhouders, vereenigingen of bonden gebruikt. Eerst geruime tijd na mobilisatie zal, in verband met de noodzakelijke bijzondere africhting, van verplaatsbare postduivenstations kunnen worden gebruik gemaakt.” De militaire postduiven, nog wel genoemd in de uitgave van 1924, zijn dan namelijk geheel verdwenen. Opgeleide postduivenverzorgers zijn ook nodig bij opleidingseenheden. Zij moeten het personeel oefenen dat in functie te maken kan krijgen met vervoer of inzet van postduiven (zie tabel 1) 28). Reactivering van de militaire postduivendienst? In de oorlogsorganisatie 29) van 1933 van de meeste eenheden van het veldleger zijn de postduivenverzorgers geschrapt. Ze komen nog wel voor in de oorlogsorganisatie van de verbindingsafdelingen van het Algemeen Hoofdkwartier (AHK) (1 adjudant en 16 verzorgers), de Territoriale Bevelhebbers (één verzorger), de stafkwartieren van de Vesting Holland (twee verzorgers) en van het Oost-, West- en Zuidfront (elk vier verzorgers). Commandant Vesting Holland dringt in september 1939 aan op aanvulling van de postduivenverzorgers. Op 16 maart 1940 laat hij een uitgebreid schema van postduivenverbindingen binnen de Vesting Holland het licht zien. Commandant Veldleger betoogt op 27 januari 1940 dat de postduivendienst, waaraan hij grote waarde hecht, grondig moet worden herzien. Verbindingsofficieren van het AHK en het Hoofdkwartier Veldleger lanceren in maart 1940 een plan voor de heroprichting van een militaire postduivendienst. De leiding daarvan zal berusten bij de Verbindingsafdeling van het AHK. Opvallend in het plan is de betekenis die toegekend wordt aan verplaatsbare postduivenhokken. Deze zijn te vervoeren per auto, op te stellen op twee schragen en geschikt voor het onderbrengen van 60 duiven. Aangegeven wordt wel dat na oprichting van de dienst het nog enkele jaren duurt voor een en ander goed functioneert. In die periode is gebruik van duiven van particulieren noodzakelijk. Het plan komt door de oorlog niet meer tot uitvoering 30). Postduiven in en na de oorlog. Geallieerde en Duitse troepen gebruiken in de Tweede Wereldoorlog op uitgebreide schaal postduiven, ook op Nederlands grondgebied. Toch is dit geen reden om na 1945 bij de KL weer een postduivendienst op te richten. De Inspectie Verbindingsdienst (1949 – 1970) houdt nog wel een tijd een overzicht bij van particuliere postduivenbezitters. In juni 1972 verstuurt de Afdeling TE van de Generale Staf, opvolger van de Inspectie, een brief waarin staat dat de regeling om als particulier postduiven in oorlogstijd ter beschikking te stellen niet meer bestaat. Vooruitlopend daarop is er na de oorlog al geen enkele eenheid meer die over middelen om postduiven in te zetten beschikt. De militaire inzet van postduiven in Nederland Er is in de archieven niet veel terug te vinden over de structurele inzet van postduiven in het Nederlandse leger bij oefeningen, tijdens de mobilisaties en in de oorlogssituatie. Het blijft bij incidentele gevallen. a. Inzet bij oefeningen Bij een oefening van het detachement wielrijders van het Regiment Grenadier en Jagers in 1907 worden 16 postduiven opgehaald in Artis. De wielrijders nemen de duiven mee in een viertal manden en laten die tijdens de oefening los, de eerste vier duiven te Avenhorn. ’s Nachts brengt een onderofficier, belast met de verzorging, gedurende de oefening de duiven onder in een grotere mand te Hoorn, Leeuwarden en Kampen 31). b. Inzet tijdens de mobilisatieperiode 1914 – 1918
Tijdens de Eerste Wereldoorlog zetten de Duitsers, Belgen en Fransen en later ook de Engelsen en Amerikanen vele tienduizenden duiven in onder gevechtsomstandigheden. In Nederland blijft de inzet beperkt tot oefeningen 32). c. Inzet tijdens de meidagen van 1940 Er zijn slechts enkele voorbeelden bekend dat Nederlandse eenheden postduiven hebben ingezet en dan nog voornamelijk door Territoriale Bevelhebbers 33). Berichten over inzet van duiven op bataljonsniveau zijn er weinig. Eén van die voorbeelden is het gebruik van duiven bij het versterkte Grensbataljon I - 26 Regiment Infanterie (RI). Een compagnie gelegerd in Groesbeek maakt gebruik van een particulier hok met duiven die naar Wychen, waar de commandant Groep Maas - Waal zich bevindt, moeten vliegen. Commandant I-26 RI te Overasselt geeft, na ontvangst van diverse meldingen over grensoverschrijdingen, opdracht aan de postduivenverzorger de duiven met het bericht: “grensoverschrijding” los te laten. Ze moeten de commandant van de Brigade B te Beneden-Leeuwen ervan op de hoogte brengen 34). Over het algemeen was de situatie zoals de commandant van de Verbindingsafdeling van de VIe Divisie in zijn verslag van de meidagen ’40 schrijft: “De postduiven die een ogenblik nog op ons programma stonden, zijn gelukkig nooit aangeschaft of verstrekt geworden; zij zouden in een oorlog als deze niet van nut geweest zijn 35).” Tot slot In het leger is nooit serieus werk gemaakt om tot een functionerende militaire postduivendienst te komen. Teveel wordt geleund op de inzet van ‘hobbyisten’ zoals kapitein Holland. Anderzijds maakt Nederland in de periode 1870 - 1930 geen echte gevechtsomstandigheden binnen de landsgrenzen mee die de noodzaak van een dergelijke dienst aantonen. Bovendien stellen veel hooggeplaatste militairen een (te?) groot vertrouwen in de technische verbindingsmogelijkheden die er aankomen. Maar ook de bezuinigingen op de defensiebegrotingen na 1920 zullen een belangrijke rol hebben gespeeld bij het opheffen van de Rijkspostduivendienst in 1933. Noten: 1. Bruijn, J.R. en C.B. Wels (red.): Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland 1550 – 2000. Uitgeverij Balans, 2003, p. 17. 2. Allatt, H.T.W.: The use of pigeons as messengers in war and the military pigeon systems of Europe. Journal of the Royal United Service Institution, vol. 30, 1886 in Military Signal Communications, New York 1980, p. 110. 3. Allatt, p. 113 – 120. 4. Spruijt, C.A.M.: De postduif van A – Z, theorie en praktijk. Handboek voor de postduivenliefhebber, Van Stockum en zoon, ’s Gravenhage, p. 14 – 47. 5. Staatsbegroting voor het dienstjaar 1882 in: Militaire Spectator, jaargang 50, Bijblad, 1881. 6. Berg, D. van den: Geschiedenis van het Bataillon Mineurs en Sappeurs, later Korps, thans Regiment Genietroepen van 1852 tot den tegenwoordige tijd, p. 96. 7. Yska, P.: De Verbindingsdienst en haar marketentster. Intercom, 4/2003, p. 64. 8. Lenselink, J.: De postduivendienst in de Koninklijke Landmacht, Armamentaria, nr. 26, 1991, p. 92. 9. Holland, A.: Het heen- en weervliegen van postduiven. Amsterdam 1897’. 10. Berg, D. van den: p. 97. 11. Elands, M., J. Hoffenaar, H. Roozenbeek en R. Verbeek: Van telegraaf tot satelliet. 125 jaar telecommunicatie in de KL 1874 – 1999, Sdu, Den Haag, 1999, p. 49.
12. 13. 14. 15.
16. 17.
18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29.
30. 31.
32. 33. 34. 35.
Staatsbegroting voor het dienstjaar 1904 in: Militaire Spectator, jaargang 72, Bijblad, 1903. Kooiman, J., ed.: De Nederlandsche Strijdmacht en hare Mobilisatie in het jaar negentien honderd en veertien, Purmerend, 1915, aflevering 11, p. 342. Talens, M.: Uniformen en emblemen van de Koninklijke Landmacht vanaf 1912. Brabantia Nostra, Breda, 1985, p. 148. Snijders, C.J. en J.H.A. Mijsberg: Handboek der pionierkunst voor het Nederlandsche leger. Afdeeling II Gemeenschapsmiddelen, Roelants, Schiedam, 2e druk 1905, p. 167 – 168. Hardenberg, J.H.: De postduif in dienst onzer krijgsmacht. Militaire Spectator, 74e Jaargang, 1905, p. 37 – 48. Staatscommissie ingesteld bij KB van 12 december 1910, No. 56 Legercommissie – Verslagen betreffende: I. Rijwielen, Motorrijwielen en Automobielen. II. Postduiven. Instituut Militaire Historie (IMH), inv. nr. III C1 571. Ministerie van Oorlog: Samenstelling van de KL op voet van Oorlog, Voorschrift 85, KMA, Breda, 1913, IMH, p. 8 en 19. Legerorder No. 349 / 1932. Ministeriele kennisgeving van 3 December 1932, IIe Afd. B, nr. 13. Opheffing van den Rijkspostduivendienst. Siberg, E.C. Jhr: Iets over de postduiven en haar gebruik in’t bijzonder ook in Indië. Indisch Militair Tijdschrift (IMT), 19e Jaargang, Nos 7-12, 1888, p. 509. Bakhuis, A.L.: De postduivendienst in Indië. IMT. 24e Jaargang, Nos 1-6, 1893, p. 60 – 69 en 136 – 147. Fischer, J.W.: De postduivendienst in Indië. IMT, 26e jaargang, Nos 1-6, 1895, p. 1 – 14. Fischer, J.W.: Beveiliging van postduiven tegen roofvogels. IMT, 26e jaargang, Nos 16, 1895, p. 363 – 364. Mineur: Wenken voor de praktijk. Militaire postduiven. IMT, 30e Jaargang, No. 8, 1899, p. 723 Holland, A.: Militaire postduiven, IMT, 31e Jaargang, Nos 1-6, 1900, p. 164 – 173. Voorschrift No. 53: Grondslagen voor de opleiding van het dienstplichtige Verbindingsdienstpersoneel bij de Koninklijke Landmacht, KMA, Breda, 1931, p. 2 Voorschrift No. 36: Voorschrift Verbindingsdienst voor de Landmacht, KMA, Breda, 1931. Legerorder No. 122/1939: Ministeriële beschikking van 10 Maart 1939, Vde Afd. nr. 208. Materieel voor oefeningen en onderwijs in den verbindingsdienst. Ministerie van Defensie – Samenstelling van de KL op voet van Oorlog. Beschikking Ministerie van Defensie van 26 mei 1933 met 5 wijzigingen en een supplement in 1939, Algemeene Landsdrukkerij, ’s Gravenhage. Rapport betreffende de stand van de mobilisatie op 1 oktober 1939. IMH, inv. nr. 419/1. Dudok van Heel, A. – Oefening van het detachement wielrijders van het Regiment Grenadiers en Jagers van 5 – 10 augustus 1907 Deel I. MAVORS, 2e Jaargang, 1908, p. 49 – 67. Rijen, P.P.C. van: De Postduif in het leger. MAVORS, 2 (1938), p. 17 – 23. Elands, p. 61 – 62. Weber, E.P. – De vuurproef van het Grensbataljon, Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1945, p. 66 - 67 Verslag Commandant Verbindingsafdeling VIe Divisie, 1941. Museum Verbindingsdienst, inv. nr. DB 010.
Eenheid
Berichthouder
Reg infanterie Grensbat Inf. Reg. Wielrijders Reg. Huzaren Reg Huz Moterr KMA SROI Kaderbat Laren 2e R. G.. Tr.*
10 25 20 20 15 5 5 10
Mand, aanvals
Mand, loopgraaf
1 4 6 2
1
1 1 4
1 1 2
Mand, ransel
1 2
Mand, rijwiel 2 1 2
2 1 1 1
* 1x Gaskast Tabel 1: Materieel voor postduiven ingedeeld bij een aantal opleidingseenheden
1 1 1 2
POSTDUIVEN IN HET NEDERLANDSE LEGER BRONNEN: 1. Allatt, H.T.W.
-
The use of pigeons as messengers in war and the military pigeon systems of Europe In: Journal of the Royal United Service Institution, vol. 30, 1886 Ook in: Military Signal Communications Ed. P.J. Scheips, ARNO Press, New York, 1980, p. 108 – 148
2.
Bakhuis, L.A.
-
De postduivendienst in Indië Indisch Militair Tijdschrift, 24e Jaargang, Nos 1-6, 1893, p. 60 – 69 en p. 136 - 147
3.
Berg, D. van den
-
Geschiedenis van het Bataillon Mineurs en Sappeurs, later Korps, thans Regiment Genietroepen van 1852 tot den tegenwoordige tijd. p. 96 - 97 Breda, 1923
4.
Boddens Hosang, J.E.-
De Nederlandsche Weermacht 1914 – 1918: herinneringen van J.E. Boddens Hosang Jaar van uitgave: n.v.t., Instituut Militaire Historie (IMH), sign T XVI 397 Deel I: p. 1 t/m 420 waarin op p. 357 e.v. foto’s over postduiven Deel II: p. 421 t/m 720
4a War
Chief Signal Officer -
Report of the Chief Signal officer to the Secretary of 1919 Government Printing Office, Washington, 1919 Opgenomen in: Telecommunications Reprint: Arno Press Inc. Chapter XIV Pigeons p. 338 -340
5.
Dudok van Heel, A. -
Oefening van het detachement wielrijders van het Regiment Grenadiers en Jagers van 5-10 Augustus 1907 MAVORS (Maandschrift voor militaire- en verlofsofficieren voor vaandrigs en kaderreservisten), Tweede jaargang, nr. 2/1908, p. 49 - 67
6.
Ed
-
Het Rijkspostduivenstation te Amsterdam De Militaire Gids, 1896, p. 286 e.v. IMH, Doss. Nr. 419/2
7.
Ed
-
Mobilisatie 1938 – 1940. Algemeen Hoofdkwartier – Etappen en Verkeersdienst.
Rapport betreffende de stand van de mobilisatie op 1 oktober 1939. Sectie Algemene zaken IMH, Doss. Nr. 419/1 8.
Ed
-
Postduiven in oorlogstijd IMH, Kijk, nr. 3/1945
9.
Ed
-
Postduiven MAVORS, 1941, p. 94
10.
Ed
-
Postduiven bewezen hun dienst in Korea Legerkoerier, jg 2, nr. 9, 1952.
11.
Elands, M, et al.
-
Van telegraaf tot satelliet. 125 jaar telecommunicatie in de KL 1874 - 1999 Sectie Militaire Geschiedenis, 1999 p. 48 – 49, p. 61 – 62.
12.
Fischer, H.W.
-
De postduivendienst in Indië 1892 – 1894 Indisch Militair Tijdschrift, 26e Jaargang, Nos. 1-6, 1895, p. 1 - 14
13.
Fischer, H.W.
-
De beveiliging van postduiven tegen roofvogels Indisch Militair Tijdschrift, 26e Jaargang, Nos. 1-6, 1895, p. 363 - 364
14.
Hardenberg, J.H.
-
De postduif in dienst onzer krijgsmacht Mil. Spectator, 1905, p. 37 - 48
15.
Harfield, A.
-
Pigeon to Packhorse. The Illustrated Story of Animals in Army Communication, Dicton Publishing, 1989, ISBN 0 948251 42 5, blz. 90 - 102
16
Heygendorff, von, hptm:
B. Brieftaube Der Truppennachrichtendienst, 1932, p. 290 – 294
17.
Holland, A.
-
Brochure van de voormalige directeur van het Rijksduivenstation. Verschenen bij H.J.W. Becht te Amsterdam in 1897.
18.
Holland, A.
-
Het heen- en weer vliegen van postduiven tusschen twee plaatsen Amsterdam, 1897
19.
Holland, A.
-
Militaire postduiven Indisch Militair Tijdschrift, 31e Jaargang, Nos 1-6, 1900, p. 164 - 173
20.
John, H. et al
-
Leben mit Brieftauben Westfälischen Museumamt und Volkskundliche Kommission für Westfalen Westfalen Verlag, Bielefeld, 1984. ISBN 3 88918 015 9. p. 41 – 72 en 173 – 198
21.
Kooiman, J., ed.
-
De Nederlandsche Strijdmacht en hare Mobilisatie in het jaar negentien honderd en veertien, Purmerend, 1915. Aflevering 11, p. 338 - 346
22.
Legerorder
-
Legerorder No. 349/1932 Ministeriele kennisgeving II, B, 13 van 3 december 1932
23.
Legerorder
-
Legerorder No. 122 /1939 Materieel voor oefeningen en onderwijs in den verbindingsdienst
24.
Lenselink, J.
-
De postduivendienst in de Koninklijke Landmacht Armamentarium, nr. 26, 1991, p. 89 - 100
25.
Militaire Spectator
-
Staatsbegroting voor het dienstjaar… 1882. Bijblad, Jaargang 50, 1881 1889. Bijblad, Jaargang 58, 1889 1890. Bijblad, Jaargang 59, 1890 1904. Bijblad, Jaargang 72, 1903
26.
Mineur
-
Wenken voor de praktijk. Militaire postduiven Indisch Militair Tijdschrift no. 8 1899, p.723
27.
Ministerie van Oorlog -
Oorlogs-organisatiën Samenstelling van de Strijdmacht op voet van Oorlog KMA, Breda, 1913, Voorschrift No. 85
28.
Ministerie van Defensie-
Samenstelling van de KL op voet van Oorlog Beschikking Ministerie van Defensie van 26 mei 1933 + 5 wijzigingen + Supplement, 1939 Algemeene Landsdrukkerij, ’s Gravenhage
29.
Ministerie van Defensie-
Samenstelling van de KL op voet van vrede Ministerie van Defensie. Algemeene Landsdrukkerij, 1939
30.
Nalder, R.F.H.
-
The Royal Corps of Signals. A History of its Antecedents and Development (circa 1800 – 1955) London, 1958 p. 1, 5, 98, 104 – 105, 289
31.
Pols, P.C.J.
-
Postduiven De Onderofficier, vol 9, nr. 6, december 1971
32.
Roell. W.
-
Twee originele postduivenberichten ontvangen van lgen b.d. Jhr. W. Roë1l, oud commandant veldleger Gp IV. IMH, Doss. Nr. 494/3C
33.
Rijen, P.P.C. van
-
De Postduif in het leger MAVORS, 2 (1938), p. 17 - 23
34.
Sark, H.U.J.
-
Op welke wijze Nederland moest worden voorbereid bij aanwending van postduiven in tijd van oorlog. 1902, 43 p. incl. kaarten en overzichten IMH, Doss. Nr. Collectie HKS nr. 31
35.
Schutter, J.C.
-
De Genie in de lucht: de postduivendienst Genie, vol. 45, nr. 6, 1995, p. 11 – 15
36.
Siberg, E.C., Jhr.
-
Iets over de postduiven en haar gebruik, in ’t bijzonder ook in Indië Indisch Militair Tijdschrift, 19e jaargang, Nos 7 – 12, 1888, p. 487 - 517
37.
Snijders, C.J. en J.H.A.Mijsberg
Handboek der pionierkunst voor het Nederlandsche leger Afdeeling II Gemeenschapsmiddelen H.A.M/ Roelants, Schiedam, 2e druk 1905 Hoofdstuk VII DUIVENPOST: pt. 282-289, p. 164 – 167 IMH, sign. III O 2a 88
38.
Spruijt, C.A.M.
-
De postduif van A – Z, theorie en praktijk, Handboek voor de postduivenliefhebber Overdruk hfds II: Geschiedkundig overzicht van postduiven gedurende de 1e en 2e Wereldoorlog (p. 14 – 47) Uitgeverij W.P van Stockum en Zn, ‘s Gravenhage IMH, Doss. Nr. 419/2
39.
Staatscommissie
-
Verslagen betreffende: 1. Rijwielen, Motorrijwielen en Automobielen II. Rijkspostduivendienst Staatscommissie ingesteld bij KB van 12 december 1910, No. 56 - Legercommissie IMH, Inv. Nr. III C1 571
40.
Talens, M.
-
Uniformen en emblemen van de Koninklijke Landmacht vanaf 1912 Brabantia Nostra, 1985, p. 148
41.
Thurm, H.
-
Die Verkehrs- und Nachrichtenmittel im Kriege. Sechstes Kapitel: Die Brieftauben 1911, p. 136 - 159
42.
Veer, F.G. de
-
Gebruik van postduiven bij wielrijders MAVORS, 6 (1912), p. 432 e.v.
43.
Voorschrift 35c
-
Voorschrift voor den postduivendienst. Voorschrift No. 35c KMA, Breda, 1925
44.
Voorschrift 35c
-
Voorschrift voor den postduivendienst. Voorschrift No. 35c KMA, Breda, 1931
45.
Voorschrift 36
-
Voorschrift Verbindingsdienst voor de Koninklijke Landmacht. Voorschrift No. 36 KMA, Breda, 1924
46.
Voorschrift 36
-
Voorschrift Verbindingsdienst voor de Koninklijke Landmacht. Voorschrift No. 36 KMA, Breda, 1936
47.
Voorschrift 53
-
Grondslagen voor de opleiding van het dienstplichtig verbindingspersoneel bij de Koninklijke Landmacht KMA, 1931, p. 4
48.
Weber, E.P.
-
De vuurproef van het grensbataljon Van Loghum Slaterus’ Uitgeversmij N.V., Arnhem, 1945
49.
Winkler Prins
-
Grote Winkler Prins Encyclopedie deel 19, 9e druk1992 p. 76
50.
Witte Huberts, gen. -
Handschrift (nr. 86) bevattende de aantekeningen van de generaal Witte Huberts Postduiven in enveloppe 36 IMH, Dossiernr 36/4
51.
Woods, D.L.
A History of Tactical Communication Techniques Martin Company, Martin-Marietta Corporation, Orlando, Florida, May 1965. p. 63 - 73
52.
www.mil.be./vox/subject -
Duivenmelker
53.
Yska, P.
-
De Verbindingsdienst en haar marketenster (o.a. over de Damlustkazerne) Intercom, 4/2003, p. 63 - 65
-
Over WO II: 54.
Yska, P.
-
Postduiven en radars In: Van ’t Erf van Ermel, nr. 23, januari 2000, p. 8 – 13
55.
Ed
-
Inzet postduiven door agenten in de Tweede Wereldoorlog Neerlands Postduivenorgaan, 14 april 1982