Stageopdrachten K1-fase (1)
Stagesemester 1 (BA3 en BA4)
Stageopdrachten BA3 Godsdienst en levensbeschouwing 1. Methode G/L Onderzoek in je stageklas / -school of er een methode G/L voorhanden is, welke dat is en hoe die gebruikt wordt. Bespreek met je mentor hoe hij/zij de methode waardeert en wanneer er geen methode voorhanden is of hij/zij behoefte heeft aan een methode. •
kritische kern 3.1
Studenten die stage lopen op een openbare of algemeen bijzondere school: ga na op welke manier er in de klas en op school aandacht wordt besteed aan levensbeschouwing en waarom de school dat op deze manier doet.
2. Godsbeelden Idee 1: Ik heb een schilderij of tekening van God. Ik heb het verborgen onder een doek op de schildersezel. Zal ik het eens onthullen? Er staat niets op het schilderij. Laat de kinderen reageren. Aanvullende vragen: • Kan iemand weten hoe God er uit ziet? • Hoe ziet God er volgens jou uit? • Is dat bij iedereen hetzelfde? • Waar kun je iets van God vinden? •
kritische kern 3.1
Idee 2: Kinderen stellen zich voor dat ze een "derde oog" hebben. Je kunt allerlei dingen zien die je normaal niet kunt zien. Je tante in Australië, je vader op het werk, de aarde vanuit de ruimte. Wat zou jij graag willen zien? Met je derde oog kun je ook God zien. Wat zie je? Waar ben je? Hoe voelt het? Waar lijkt God op? •
kritische kern 3.1
Het ligt niet voor de hand om deze opdrachten op een openbare of algemeen bijzondere scholen uit te voeren.
3. Methodeles Geef een les G/L waarin een Bijbelverhaal wordt gebruikt (NT). Geef in je lesvoorbereiding een verantwoording van het onderliggende concept. •
kritische kern 3.1
Idee 1: Geef een les uit een methode G/L waarin een Bijbelverhaal wordt gebruikt. Idee 2 (n.a.v. college over kinderbijbels): Thema van de les: Vriendschap. Doel van de les: Kinderen laten nadenken over kenmerken van vriendschap, wat vriendschap voor hen betekent. Opbouw les: • Presentatie van een symbool, aan de hand waarvan jij vertelt over vriendschap in jouw leven. • Voorlezen verhaal 'Vrienden van de verlamde (uit: kinderbijbel 'Het hoogste woord', p. 205). • Levensbeschouwelijk gesprek (voor opbouw zie BA1) • Afsluitende werkvorm.
Nederlands 1. Spelling 1 Spellingproblemen verzamelen en beschrijven op grond van strategieën en spellingsdidactiek. Deze opdracht wordt verder toegelicht tijdens de blokbijeenkomsten. Deze opdracht kan de basis vormen voor stageopdracht "Spelling 2". •
Oriëntatieniveau / Kritische kern 3.1
2. Spelling 2 'Een spellingoefening of een dictee aanbieden' Van daaruit enkele spellingproblemen analyseren en nauwkeurig benoemen aan de hand van de materiaallijst. Daana een herontwerp maken en dit aan de groep of aan enkele kinderen aanbieden met aandacht voor de keuze van de spellingstrategieën en de daarbij behorende instructie. Verbeterde resultaten vaststellen. •
Eindniveau / Kritische kern 3.1
3. Methode analyse Kijk op jouw stageschool welke taalmethode(n) er gebruikt wordt/worden. Beschrijf welke taaldomeinen je terugvindt. Besteed extra aandacht aan het domein Spelling. Beschrijf welke onderwerpen er in de verschillende hoofdstukken of thema’s aan bod komen en formuleer een conclusie. Deze opdracht wordt op De Kempel in de vorm van een groepsopdracht aangeboden. Het is goed wanneer je op de hoogte bent welke methode op je stageschool gebruikt wordt. Kijk ook naar de afdeling spelling in de handleiding en stel je op de hoogte van eventuele extra materialen, zoals werkboeken, werkbladen, Ict-materialen. •
Oriëntatieniveau / Kritische kern 3.1
Oriëntatie op mens en wereld (OMW) 1. Duurzame ontwikkeling 1 Voor de prestatie voor OMW (PRES OMW3) ga je vooral in je stage aan de slag. Je verkent het thema "duurzame ontwikkeling" binnen je basisschool en je verzorgt twee activiteiten in dit kader. De activiteiten geef je vanuit natuuronderwijs en vanuit aardrijkskunde. Bij beide vakken staat 'Waarderen' centraal. •
Kritische kernen: 3.1, 3.2, 4.1
2. Duurzame ontwikkeling 2 Op welke manier besteedt jouw school aandacht aan duurzame ontwikkeling? Beschrijf op welke manier duurzame ontwikkeling herkenbaar is in de organisatie van de school (zie bijvoorbeeld het schoolplan, de schoolgids, de website en de inrichting van de school, afspraken en regels over de omgang met materialen en ruimtes). Voer hiervoor ook een gesprek met een leidinggevende, stem dit af met andere K1-studenten. •
Kritische kernen: 3.1 en 3.2
3. Overzicht Hoe gaat jouw school om met de vakken aardrijkskunde, geschiedenis, natuuronderwijs en techniek en welke plek heeft duurzame ontwikkeling binnen deze vakken? • Beschrijf de visie van de school op de wereldoriënterende vakken (schoolplan) • Beschrijf de aandacht voor deze vakken in het rooster van de diverse klassen • Beschrijf de methode (of ander materiaal) die wordt gebruikt • Beschrijf voor iedere groep één onderwerp dat in de school aan bod komt, dat te maken heeft met duurzame ontwikkeling. • Hoe staan je mentor en andere leerkrachten tegenover duurzame ontwikkeling? Deze opdracht is een onderdeel van de prestatie. •
Kritische Kernen: 3.1 en 3.2
4. Aardrijkskundeles In je stage geef je in het kader van duurzame ontwikkeling een "les aardrijkskunde". Houd daarbij rekening met de zaken die je voor de prestatie in moet leveren: • LSF. • Gebruikte materialen (bij gebruik van een methode, is alleen een bronvermelding voldoende) • Verantwoording en evaluatie Vierslag, met name aandacht voor de fase “waarderen” en voor ontdekkend leren en multiperspectiviteit. Verantwoording dat het gaat om duurzame ontwikkeling. • • Reactie van de mentor (scan of foto van het in de les verstrekte formulier). • Foto’s met uitleg (indien mogelijk) • N.B. Je de twee vakken combineren, zodat er twee lessen ontstaan, die beide over NAO en aardrijkskunde gaan (NAO/AAR en NAO/AAR), dan wel één uitgebreide activiteit ontwerpen en uitvoeren. •
Kritische kernen: 3.1, 3.2, 4.1
5. Natuuronderwijs In je stage geef je in het kader van duurzame ontwikkeling een "les aardrijkskunde". Houd daarbij rekening met de zaken die je voor de prestatie in moet leveren: • • • • • • •
•
LSF. Gebruikte materialen (bij gebruik van een methode, is alleen een bronvermelding voldoende) Verantwoording en evaluatie Vierslag, met name aandacht voor de fase “waarderen” en voor ontdekkend leren en multiperspectiviteit. Verantwoording dat het gaat om duurzame ontwikkeling. Reactie van de mentor (scan of foto van het in de les verstrekte formulier). Foto’s met uitleg (indien mogelijk) N.B. Je de twee vakken combineren, zodat er twee lessen ontstaan, die beide over NAO en aardrijkskunde gaan (NAO/AAR en NAO/AAR), dan wel één uitgebreide activiteit ontwerpen en uitvoeren. Kritische kernen: 3.1, 3.2, 4.1
Onderwijskunde 1. Verklaren van gedrag vanuit het behaviorisme Ga op zoek in jouw stageklas en –school naar gedrag of vormen van leren die gerelateerd zijn of verklaard kunnen worden vanuit de leertheorieën behorende bij: • klassiek conditioneren • operante conditionering • modelleren Beschrijf de gevonden vormen van de drie vormen van gedragsbeïnvloeding •
Ontwikkelniveau / Kritische Kern 3.1
2. Verklaren van gedrag vanuit het cognitivisme Ga op zoek in jouw stageklas en –school naar gedrag of vormen van leren die gerelateerd zijn of verklaard kunnen worden vanuit de leertheorieën behorende bij: • ontvangend leren • zelfontdekkend leren • geheugen Beschrijf de gevonden vormen van de drie vormen van het cognitivisme. •
Ontwikkelniveau / Kritische Kern 3.1 en 3.2
3. Verklaren van gedrag vanuit de handelingspsychologie Ga op zoek in jouw stageklas en –school naar gedrag of vormen van leren die gerelateerd zijn of verklaard kunnen worden vanuit de leertheorieën behorende bij: • zone van actuele ontwikkeling • zone van naaste ontwikkeling • trapsgewijs leren Beschrijf de gevonden vormen van de drie vormen van de handelingspsychologie •
Ontwikkelniveau / Kritische Kern 3.1 en 3.2
4. Verklaren van gedrag vanuit het sociaal constructivisme Ga op zoek in jouw stageklas en –school naar gedrag of vormen van leren die gerelateerd zijn of verklaard kunnen worden vanuit de leertheorieën behorende bij: • sociaal proces • constructief proces • cumulatief proces • contextgebonden • doelgericht proces Beschrijf de gevonden vormen van de vijf uitgangspunten van het sociaal constructivisme. Jullie gaan planmatig en systematisch te werk met behulp van de Rotorcyclus (zie bronnen gereedschappen). •
Ontwikkel- en Eindniveau / Kritische Kern 3.1 en 3.2
Rekenen & Wiskunde 1. Methode Selecteer uit de methode die je gebruikt op de stageschool een ‘leerkrachtgestuurde’ les waarbij één van de basisbewerkingen tot 100 centraal staat. Ga in zowel het leerlingboek als de handleiding op zoek naar mooie voorbeelden van realistisch rekenen. Verantwoord per voorbeeld waarom jij dat vindt passen bij realistisch rekenen. Geef ook aan welke principes in jouw optiek onvoldoende in de les aan bod komen. •
Oriëntatieniveau / Kritische Kern: 3.2
2. Les Bereid een les reken-wiskunde voor uit de methode die je gebruikt. Probeer de les aan te passen en te verbeteren. Selecteer hiervoor één kenmerk van realistisch rekenen en probeer daar expliciet aandacht aan te besteden in je les. Schrijf een reflectie waarin je aandacht besteedt aan dit aspect. •
Eindniveau / Kritische Kern: 3.1 en 3.2
3. Hoofdbewerkingen tot 100 Bestudeer de lessen uit de rekenmethode die je op je stageschool gebruikt. Zoek naar voorbeelden van opdrachten die behoren tot het domein: hoofdbewerkingen tot 100. Selecteer vervolgens vier voorbeelden of opdrachten die tot een van de de vier fasen van de reconstructiedidactiek behoren. Verantwoord je keuze en de koppeling met de reconstructiedidactiek. •
Oriëntatieniveau / Kritische Kern: 3.2
4. Les Bereid een reken-wiskundeles voor waarin één van de onderwerpen van basisbewerkingen tot 100 centraal staat. Geef aan in welke fase(s) van de reconstructiedidactiek jouw les zich afspeelt. Beargumenteer dit. •
Eindniveau / Kritische Kern: 3.1 en 3.2
Engels 1. Methodeles Zoek voor jouw doelgroep (groep 4 t/m 8) een passende les Engels uit de methodes. Zorg dat de methodeles aansluit bij de belevingswereld en de voorkennis van je stagegroep. •
Oriëntatieniveau / Kritische kern 3.1
2. Methodeles volgens vierfasen model Zoek voor jouw doelgroep (groep 4 t/m 8) een passende les Engels uit de methodes. Zorg dat de methodeles aansluit bij de belevingswereld en de voorkennis van je stagegroep. Herontwerp deze les volgens het vierfasen model. •
Eindniveau / Kritische kern 3.1
3. Oriëntatie op Engels in het basisonderwijs Beschrijf hoe op jouw stageschool het vak Engels wordt gegeven. Aandachtspunten zijn: 1. 2. 3. 4. 5. •
vanaf welke groep krijgen de kinderen Engels? Wie geeft het? Is er sprake van een leerlijn binnen de school? Met welke methode wordt gewerkt en wat zijn de ervaringen? Wat spreekt jou aan?
Oriëntatieniveau / Kritische kern 3.1
4. Activiteit Bedenk een activiteit waarmee je met Engels aan de slag gaat in je stageklas. Centraal staat een bepaalde taalhandeling die je aanleert of herhaalt (bijvoorbeeld groeten of excuses maken). Maak gebruik van een liedje, een (rollen)spel of andere vorm en houdt rekening met de beginsituatie, de opbouw volgens het vierfasen model en zorg voor een krachtige leeromgeving. •
Ontwikkelniveau / Kritische kern 3.1
Kunstweek 1. Verplichte stageopdracht N.a.v. de kunstweek voer je de ontworpen lesactiviteit uit in je stageklas. 1. Je kunt de kinderen enthousiasmeren voor kunst d.m.v. je lesactiviteit. 2. Het enthousiasme is aantoonbaar in relatie met de persoonlijke fascinatie en de kunstdefinitie. Dit komt tot uiting in je lesdoel: aan het einde van de les weten/ kunnen de kn…(vul aan) Vul in LSF. 3. Je bewaakt dat de activiteit een onbevooroordeelde houding bij kinderen tot stand brengt. De verplichte stageopdracht bevat ook: 1. Evaluatie mentor 2. bewijsstukken bijv. fotomateriaal/recensies/folders van bijv. gefascineerde kinderen, eindproduct(en) 3. eigen reflectie op je gegeven kunstactiviteit in relatie met de doelen van de kunstweek. De les naar aanleiding van de kunstweek wordt niet binnen deze week uitgevoerd maar in het eerste blok van de stage!
Stageopdrachten BA4 Beeldende vorming 1. Interactief leermiddel De student creëert een krachtige leeromgeving door het ontwerpen en inzetten van een interactief digitaal leermiddel voor kunst beschouwen. Voor de prestatie voor Beeldende vorming in BA4 ontwerpt de student een digitaal leermiddel voor kunst beschouwen voor de stageklas. Het ontwerpmodel voor educatief ontwerpen vormt het kader voor dit educatief ontwerp. Het leermiddel sluit aan bij de didactische behoeften en daagt kinderen uit actief te beschouwen. In de laatste les van deze BA wordt het leermiddel in de klas gepresenteerd. Dit is een opdracht op eindniveau. • Kritische kern 3.2
2. Kunst beschouwen Om de beginsituatie van de stageklas wat betreft beschouwen te bepalen, ontwerp je een beschouwingsactiviteit waar je aan de hand van een kijkwijzer met kinderen gaat kijken naar kunst. Je zorgt in deze les voor een ordelijke, overzichtelijke en taakgerichte sfeer. Dit is een opdracht op ontwikkelend niveau. • Kritische kern 3.1 en 4.1
Dans 1. Dansspetters Dansspetters is een dansmethode met veel praktisch materiaal. Het kind aanspreken als creërend danser, zonder daarbij de bestaande structuren in te leveren, blijkt in de danspraktijk een werkbare methode. Het programma in dit boek is een mozaïek van muziek, dans, drama en beeldende elementen die elkaar ondersteunen en aanvullen. Veel kinderen in Nederland en diverse andere continenten, dansen al enige jaren met deze flexibele methode. Je leert hoe je deze methode kunt toepassen binnen je eigen stage en hoe je eigen ontwerp ervan kan maken. Enkele dansen uit de methode nemen we onder de loep. Je leert dans vakoverstijgend toe te passen in het basisonderwijs. Deze dansmethode is inmiddels nationaal en internationaal een succes. Docenten koppelden deze methode aan verschillende taalmethoden (piramide, taal actief). Op de website van cultuurplein vind je lesideeën waarbij het vak taal aan deze dansmethode is gekoppeld.
2. Voorzetsels Voorzetsels of "kastwoorden" gebruiken als uitnodiging om te bewegen. Rappend leren kinderen de voorzetsels. Via dans en de danselementen werken ze deze voorzetsels lichamelijk uit. Alleen, met tweeën en in groepen met tot slot een eigen danspresentatie! Stage-idee: “dansen met voorzetsels” (cd B: nr.6-9)
3. Samen Samen spelen is een dans waarbij het element tijd (langzaam / snel) en ruimte (verplaatsen door structuur en chaos) op een bijzondere manier onder de aandacht van kinderen wordt gebracht. De kinderen leggen een grafische partituur. Al kaartlezend dansen ze door de ruimte. Vanzelfsprekend is de eigen creativiteit en uitnodiging tot eigen invulling hier de basis voor de dansinvulling. stage idee: “samen spelen” (cd A: nr. 36-39) 4. Tafels Bewegende tafels is een voorbeeld van een vakoverstijgende activiteit. We combineren hier beweging en rekenen. Vanuit de theorie over leerstijlen en meervoudige intelligentie weet je dat verschillende factoren van invloed zijn op leerprocessen. Tafels hinkelen op het speelplein of op een piepklein papiertje! a. Vingerhinkelen als activiteit in de klas. De kinderen maken hun eigen hinkelbaan (rond, vierkant, groot, klein) van 10 vakken. Laat deze 10 vakken naar eigen wens tekenen en verbinden op A 4 formaat.Laat de kinderen de uitkomsten van een bepaalde tafel in willekeurige volgorde in de vakken schrijven. Een uitkomst per vak. Vertel nog niet wat je gaat doen maar vraag bijvoorbeeld: "schrijf het getal 80 in een vak dat je zelf kiest". Vraag vervolgens "schrijf het getal 40 in een vak dat je zelf kiest". Ga zo door totdat alle vakken gevuld zijn met een getal (uitkomst van in dit voorbeeld de tafel van 8). Vervolgens "vingerhinkelen" de kinderen met de duim en wijsvinger van een hand naar de uitkomst in het vak nadat de tafel wordt genoemd. Bijvoorbeeld: • • • • • • • •
Leerkracht vraagt: "2 maal 8 is..."? Leerlingen plaatsen eigen duim in het vak met getal 16. Leerkracht vraagt aan een leerling de uitkomst. Leerling zegt hardop de uitkomst. Alle leerlingen controleren of zij het goed hebben. Leerkracht vraagt: "7 maal 8 is..."? Leerlingen "vingerhinkelen" met de wijsvinger naar vak 56. Leerkracht vraagt aan een leerling de uitkomst.
etc. De leerlingen bewegen de duim en wijsvinger van de hand over het papier en leren "ondertussen" de tafel van 8 b. Op het schoolplein laat je de kinderen in groepen van 3 een eigen hinkelbaan tekenen met krijt. Verschillende groepen vullen verschillende tafel uitslagen in. Verdeel de taken per groep;een leerling hinkelt, de ander vraagt de tafel, de derde controleert de uitkomst. De leerlingen rouleren van taak bij deze tafel. Als alle leerlingen van een groep de betreffende tafel "gehinkeld" hebben rouleren alle groepen door naar een andere tafel. Stage-idee ( groep 5)
5. Gedichten Bewegende gedichten is een voorbeeld van een vakoverstijgende activiteit. We combineren hier beweging en poëzie. Vanuit de theorie over leerstijlen en meervoudige intelligentie weet je dat verschillende factoren van invloed zijn op leerprocessen. Vraag alle kinderen een (korte) zin te onthouden uit een gedicht. We nemen als voorbeeld "computerriola" van Hermand Pieter de Boer. De kinderen maken een tableau vivant en beelden uit wat ze achter een pc doen (filmpje kijken, spel spelen, msn, tekenprogramma, internet, etc., ...). De eerste keer help je de kinderen door het gedicht zacht op te zeggen. Na iedere zin spreekt de leerling zijn eigen onthouden zin hardop uit (gaat daarbij ook staan, of veranderen van houding). Na het uitspreken van de zin (werk aan de presentatie hiervan) kruipt de leerling terug in het tableau vivant (standbeeld). Zo wordt het hele gedicht gepresenteerd. Daarna bewegen de kinderen om de beurt naar een lijn. De titel voorop, vervolgens zin 1, zin 2, enz. tot de laatste zin. Als "de titel" ziet dat de laatste leerling in de lijn staat wordt het hele gedicht nogmaals opgezegd. Er zijn vanuit dans eindeloos veel variaties te maken. Welke verplaatsing wordt gekozen. Wordt er nog een bewegen tussen gemaakt? Zo ontstaat een bewegend gedicht. Herhaal deze activiteit en je zult merken dat alle kinderen het gedicht van buiten leren zonder dat ze er bewust van zijn. In plaats van een gedicht (taal) kan je ook andere vakken hier toepassen. Bijvoorbeeld bewegende topografie, canon, tijdbalken geschiedenis, besef van getal grootte. In de dansles ervaar je aan den lijve het gedicht "happy hour" van Tonnus Oosterhof.
Nederlands 1. Taalonderwijs Geïntegreerd taalonderwijs (Integratie met zaakvakken) De student ontwerpt een les of lessenreeks waarin hij taaldoelen (de tussendoelen) integreert met zaakvakdoelen. De les of lessen reeks: • is door de student zelf ontworpen; • heeft lesdoelen waaruit blijkt de taaldoelen gecombineerd worden met zaakvakdoelen; • bevat een directe verwijzing (nummers) naar de tussendoelen en de subdoelen daarvan betreffende gevorderde geletterdheid en/of mondelinge communicatie; • is opgebouwd volgens de principes van interactief taalonderwijs. •
Eindniveau Kern 3.1
2. Taalfrappanten Ga samen met de leerlingen taalfrappanten verzamelen. Taalfrappanten kunnen taalfouten zijn (zoals versprekingen, pleonasmen, incongruenties), maar we dagen je graag uit om vooral ook op zoek te gaan naar taalparels, zoals een mooie woordspeling, een klinkende alliteratie, opvallend woordgebruik, een nieuwvorming, een verbeeldende zin, een grappige kop. Een handig didactisch hulpmiddel daarvoor is ‘De Lus’. •
Ontwikkelniveau kern 3.2
3. Analyse Bekijk een les taalbeschouwing uit de methode van je stageklas. Is deze inductief of deductief en beargumenteer je antwoord. En geef suggesties om de les inductiever te maken. •
Oriëntatieniveau kern 3.2
4. Observatie Observatie van de mentor. Observeer een taalles van je mentor. Welke kenmerken van de inductieve les zie je terug? Beschrijf deze. Waar zou jij het eventueel anders doen? En waarom? •
Oriëntatieniveau kern 3.2
Oriëntatie op mens en wereld 1. Buitenwerk Omgevingsonderwijs Ontwerp een buitenactiviteit voor je stageklas rondom het thema Omgevingsonderwijs, met aandacht voor tenminste twee vakgebieden binnen OMW. Het ontwerp moet toegespitst zijn op de schoolomgeving van je eigen stageschool. De activiteit die je uitvoert bestaat tenminste uit de drie onderdelen : • voorbereiding in de klas, • buitenwerk en • verwerking in de klas. Het ontwerp van de activiteit is gebaseerd op het BA4 ontwerpmodel. De opdracht wordt als deel van de prestatie voor OMW ingeleverd. •
Kritische Kernen: 3.2 / 4.1 / 4.2
2. ICT ICT-oriëntatie Oriënteer je op de mogelijkheden op ICT-terrein in je stagegroep en –school. Inventariseer daarbij de ervaringen die leerlingen hebben met ICT-gebruik in relatie tot de OMW-vakken. Kijk daarnaast naar aanwezige methode- en andere software op het terrein van OMW. •
Kritische Kern: 3.1
Webwandeling Gebruik een bestaande webwandeling als lesmateriaal. Ontwerp een lesactiviteit voor een groepje leerlingen (of de hele klas), met ontwerpprincipes uit deze BA. Het thema van de activiteit moet binnen de domeinen van OMW passen en aansluiten bij de voorkennis en vaardigheden van de leerlingen. •
Kritische Kernen: 3.1, 3.2, 4.1
Google Earth Verzorg een activiteit waarin leerlingen werken met Google Earth en/of Google Maps. •
Kritische Kernen: 3.1, 3.2, 4.1
Onderwijskunde 1. Krachtige leeromgeving In kern 3.2 staat beschreven: Je creëert een krachtige leeromgeving voor de groep die aansluit bij de didactische behoeften en de (les)doelen op korte termijn. Het vaststellen van een goede beginsituatie is essentieel om aan te sluiten bij de didactische behoeften van kinderen. Kies een vakgebied uit en ga de beginsituatie bepalen. Ga in gesprek met je mentor, met kinderen, bestudeer de leerlijnen en de methoden, bekijk toetsen en schriften en kom tot een verdeling van drie niveaugroepen en plaats deze drie groepen vervolgens op de leerlijn . 2. Sociaal constructivisme Beschrijf op welke wijze je de uitgangspunten van het sociaal constructivisme terug hebt laten komen in het gekozen educatief ontwerp. Overdenk en beschrijf op welke wijze kenmerken van het cognitivisme en behaviorisme erin zijn teruggekomen en verklaar waarom je daarvoor hebt gekozen. Oefen met deze opdracht om zodoende grip te krijgen op leertheoretische uitgangspunten en de keuzes die jij als leerkracht bewust kunt maken. 3. ICT Formuleer kort in een aantal vuistregels/stellingen/… hoe jij graag I.C.T. zou in willen zetten op jouw ideale basisschool. Formuleer kort in een aantal vuistregels/stellingen/… wat er op een school aanwezig moet zijn om op een effectieve manier met ICT te werken. Inventariseer de I.C.T.-faciliteiten in de klassen en andere plekken in het gebouw. Verdiep je in het I.C.T.-beleid van de school. Formuleer tot slot jouw mening over de mogelijkheden op deze school om jouw eigen visie te realiseren. Denk eens na op welke wijze ICT je educatief ontwerp (verhalend ontwerp) kan verrijken. Binnen BVO ben je bezig met webkwesties en het maken van een eigen website. Welke mogelijkheden zijn er op internet te vinden, welke mogelijkheden zijn er binnen educatieve software?
Rekenen&Wiskunde 1. Verhoudingen Je ontwerpt een les verhoudingen voor je stagegroep. In dit ontwerp laat je zien dat je aansluit bij de beginsituatie van je klas op het terrein van verhoudingen en dat je rekening houdt met de principes van het realistisch rekenen. Zorg dat je bij het ontwerp in ieder geval aandacht besteed aan de interactie tijdens de les en dat je ingaat op het uitwisselen van diverse oplossingsstrategieën van kinderen. Om te komen tot een verantwoord ontwerp kun je onder andere gebruik maken van de volgende werkwijze: A Aan de hand van de didactiek over verhoudingen breng je de beginsituatie van de kinderen in je klas met betrekking tot de verworven kennis, inzicht en vaardigheden op dit terrein in beeld. Hiertoe maak je gebruik van de observatielijst 'deelvaardigheden verhoudingen' en de in het hoorcollege en de werklessen aangeboden instrumenten en handvatten. De centrale vraag die je probeert te beantwoorden luidt: Welke deelvaardigheden verhoudingen worden door de kinderen beheerst en welke geven nog problemen? Wat vormt de kern van deze problemen, wat begrijpen de kinderen nog niet? Besteed hierbij ook aandacht aan de leerdoelen die kinderen zelf formuleren. B Kies een of twee deelvaardigheden uit waar de kinderen in je klas nog moeite mee hebben. Deze vormen het onderwerp van je lesontwerp. Probeer tijdens het ontwerpen van je les de volgende vragen te beantwoorden: • Wat wordt het lesdoel voor de kinderen? • Sluit dit lesdoel aan op de problemen die de kinderen ervaren op het terrein van verhoudingen? (Bieden deze lesdoelen dus leerkansen voor de kinderen uit je klas?) • Welke verhoudingsopgaven en opdrachten kies je die aansluiten op dit lesdoel? • Welke didactische werkvorm kies je, zodat kinderen uitgedaagd worden om diverse oplossingsstrategieën uit te wisselen? • Welke principes van realistisch rekenen komen terug in jouw les? Deze opdracht is geschikt voor groep 4 t/m 8. •
Kritische kernen: 3.1, 3.2, 4.1
2. Vergroot of verkleind Je ontwerpt een les verhoudingen, waarbij je een bijzonder vergroot of bijzonder verkleind voorwerp als leermiddel inzet. Je kunt hierbij kiezen voor een les waarbij zowel kwantitatieve als kwalitatieve verhoudingen aan de orde komen. Om deze les verantwoord te ontwerpen houd je rekening met de volgende criteria: • •
•
Het leermiddel wordt gebruikt om de les te openen en betrokkenheid te creëren en het sluit aan bij de dagelijkse leefomgeving van de kinderen uit je stageklas. Je bedenkt rondom dit leermiddel minimaal twee opdrachten die de kinderen moeten uitvoeren. Deze opdrachten hebben tot doel de kinderen, door hen kwalitatieve of kwantitatieve verhoudingsopdrachten te laten maken, zich bewust te laten worden van de diverse bruikbare verhoudingsstrategieën. Zorg ervoor dat een gedeelte van de les gereserveerd wordt om de kinderen in groepjes met de opdrachten aan de slag te laten gaan en dat er een gedeelte van de les tijd is om de diverse strategieën en oplossingen te bespreken.
Deze opdracht is geschikt voor de groepen 1 t/m 8. •
Kritische kernen: 3.1, 3.2, 4.1
3. Placemat Je ontwerpt een les of een lesonderdeel procenten of verhoudingen, waarbij je gebruik maakt van de placemat als didactische coöperatieve werkvorm. Bij de placemat werken kinderen samen in groepen van 3 of 4. Elke groep voert een opdracht uit omtrent verhoudingen en / of procenten. Eerst lost ieder kind de opgave individueel op. Dit gebeurt schriftelijk. Daarna gaan de kinderen met elkaar in gesprek. Ze bespreken elkaars uitwerkingen, strategieën en vragen. Gezamenlijk noteren zij de resultaten, dat kan bijvoorbeeld de meest handige strategie zijn die snel tot een goede oplossing leidt of een vraag die na de bespreking nog overblijft, op een groot vel. Het is hierbij de bedoeling dat elk kind de opgave en de gekozen strategie begrijpt en kan uitleggen. Eventueel kunnen de groepen hun bevindingen nog presenteren. Het accent ligt in deze les op de interactie tussen kinderen door het uitwisselen van oplossingsstrategieën. Tevens worden modellen gebruikt ter ondersteuning van de denkprocessen van kinderen. Bij het ontwerpen van deze les kun je de volgende vragen in je overdenkingen meenemen: • Wat is de beginsituatie van de kinderen in jouw klas op het terrein van verhoudingen en / of procenten? • Wat is de beginsituatie van jouw klas op het terrein van coöperatief leren? • Wat is het doel van deze les, rekening houdend met deze beginsituatie? • Op welke wijze wordt de placemat geïntroduceerd en toegelicht? • Welke opgaven komen aan bod, rekening houdend met de beginsituatie van de klas? • Op welke wijze komen de principes van realistisch rekenen terug in jouw lesontwerp? • Wat is de (concrete) rol van jou als docent tijdens deze les? Deze opdracht is vooral geschikt voor de groepen 6 t/m 8. •
Kritische kernen: 3.1, 3.2, 4.1
4. Rekenkaart Je ontwerpt een rekenles of een rekenactiviteit, waarbij het doel is kinderen rekenkaarten te laten maken met daarop opgaven over verhoudingen of procenten. De rekenkaart is een middel om kinderen te laten reflecteren op het gebruik van strategieën, zodat ze op deze wijze hun oplossingsmanieren verdiepen en uitbreiden. Kinderen ontwerpen namelijk voor elkaar rekenwerk en noteren dit op een kaart. Op de voorkant van deze rekenkaart staat de rekenopgave die de kinderen zelf bedacht hebben. Natuurlijk is het belangrijk dat de kinderen zorgen voor een overzichtelijke en aantrekkelijke lay-out, bijvoorbeeld door plaatjes ook een plek te geven. Op de achterkant van de kaart noteren ze bijvoorbeeld een rekentip of model die ondersteuning biedt aan een rekenaar die de opgave moeilijk vindt. Ook de oplossing of een minisom kan hier een plek krijgen. Het voordeel van deze werkwijze is dat kinderen betrokken en actief aan de slag gaan met verhoudingen en procenten. Zelf een opgave en een goede rekentip bedenken vraagt namelijk dat je inzicht hebt in het domein en de strategieën die gebruikt worden. Kinderen voelen zich uitgedaagd om op eigen niveau aan het rekenen te gaan of misschien wel een niveau hoger te gaan. Het is voor hen aantrekkelijk de rekenkaarten van andere leerlingen te maken. Het accent ligt in deze les daarom op oplossingsstrategieën, productief oefenen en reflectie bij kinderen. Bij het ontwerpen van deze les kun je de volgende vragen in je overdenkingen meenemen: • Wat is de beginsituatie van de kinderen in jouw klas op het terrein van verhoudingen en / of procenten? • Wat is het lesdoel van deze les, rekening houdend met deze beginsituatie? • Op welke wijze wordt de rekenkaart geïntroduceerd en toegelicht? • Op welke wijze wil je de rekenkaarten in de stageklas gaan gebruiken? • Op welke wijze komen de principes van realistisch rekenen terug in jouw lesontwerp? • Wat is de rol van jou als leerkracht tijdens deze les? Deze opdracht is vooral geschikt voor de groepen 4 t/m 8. •
Kritische kernen: 3.1, 3.2, 4.1