Jaargang 23|Nummer 1|December 2011
Staatsschuld Griekenland: Paard van Troje voor de EU? In de economie valt veel te leren Public debt not all that bad; it can be good Orgaan van de Studentenvereniging voor Internationale Betrekkingen
Inhoud
Inhoudsopgave INGEZONDEN STUKken
OPinie
In de economie valt veel te leren 4 maar weinig te doen
De eurocrisis: de legitimiteit van 16 Europa bedreigd
Auke R. Leen
Chris Wensink
Sad but true: mercantilism as the 13 rational policy in economic crisis?
Gelukkig heeft de staat de crisis 19 nog
Charles Nysten
Thijs van Rijn
Public debt not all that bad; it can be good
Historisch
23
Edwin van der Velden
‘Een buitengewoon hinderlijke 25 kwestie’
Crisismanager (m/v) gezocht
37
Jos Moesman
Jurgen Rinkel
De zilvercrisis van de dertiende 29 eeuw Oskar ter Mors
Wirtschaftswunder versus Faillissement
31
Recensie There is something about Jane Eyre
34
Floortje van Gameren
Max van Tongeren
Column
Journalistiek 2011: het Wit-Russische rampjaar 7 Thijs Voets
Stelling: bestemming van Nederland ligt in Europa
21
Harmen Breedeveld
15
Maarten Rood Sint Nicolaas
28
Jurgen Rinkel
39
33
Els van Oosten
Interview Griekenland: Paard van Troje voor de Europese eenheid? Kavish Sewnandan en Max van Tongeren
2
ATLAS - December 2011
10
Redactioneel
Colofon ATLAS is het onafhankelijke orgaan van de Leidse Studentenvereniging voor Internationale Betrekkingen. Hoofdredactie Thijs van Rijn Maarten Rood Eindredactie Floortje van Gameren Jos Moesman Thijs van Rijn Thijs Voets Lay-out Maarten Rood Redactie Floortje van Gameren, Jos Moesman, Oskar ter Mors, Sint Nicolaas, Els van Oosten, Thijs van Rijn, Jurgen Rinkel, Maarten Rood, Kavish Sewnandan, Max van Tongeren, Edwin van der Velden, Thijs Voets, Chris Wensink Gastschrijvers Harmen Breedeveld, Auke Leen, Charles Nysten Redactieadres SIB t.n.v. redactie ATLAS Kaiserstraat 25 Postbus 439 2300 AK Leiden Tel.: 071-5277559 Fax: 071-5277985 E-mail:
[email protected] De redactie heeft het recht ingezonden artikelen te weigeren, dan wel in te korten. De redactie stelt zich niet aansprakelijk voor de inhoud van het geschrevene.
Geachte lezer, In uw handen heeft u het werk van een nieuwe hoofdredactie, een nieuwe eindredactie en nieuwe redacteurs. Kortom, een nieuwe ATLAS met een nieuw beleid. We hebben getracht de leesbaarheid van de ATLAS te verbeteren en tegelijkertijd de kwaliteit te behouden. Weg zijn de ellenlange achtergrondverhalen. Daarvoor in de plaats is er meer aandacht voor journalistiek, columns en opinie. Innovatie dus en dat in deze economisch zware tijden. De hele wereld lijkt failliet, of hard op weg om dat te worden, en de hamvraag is: waar is al dat geld heen (en hoe kom je eraan?). Het zijn vooral de staatsschulden die, als molenstenen, rond de nekken van de Westerse grootmachten hangen. De crisis is op dit moment het ergst in Europa – lees Griekenland, Italië, Spanje en Portugal – maar de schulden hier zijn schijntjes vergeleken met die van de Verenigde Staten of Japan. De ATLAS is in de complexe materie rondom ‘staatsschuld’ gedoken en deze uitgave is daarvan het resultaat. Naast artikelen over staatsschuld, zowel ingezonden als van eigen redacteurs, bevat deze ATLAS een grote verscheidenheid aan artikelen over crises en schulden. Werkt mercantilisme als beleid om een economische crisis tegen te gaan? Wat betekent de huidige crisis voor Europa? En wat is Nederland aan Indonesië verschuldigd? Zelfs de goedheiligman heeft het in zijn bijdrage over crisis. Misschien moeten we maar eens op zoek naar een crisismanager! Namens de redactie wensen wij u veel leesplezier, Thijs van Rijn Maarten Rood Hoofdredactie
Bron foto voorzijde: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ ITY_OFFPUB/KS-CD-10-220/EN/KS-CD-10220-EN.PDF Bron foto achtezijde: http://www.oregonlive.com/money/index. ssf/2008/10/great_depression_offers_lesson.html
ATLAS - December 2011
3
Ingezonden
In de economie valt veel te leren, maar weinig te doen Door Auke R. Leen
D
e titel is afkomstig uit een boek van Frederic Bastiat (1975), lid van de Franse volksvertegenwoordiging en klassiek-liberaal, uit het midden van de negentiende eeuw. Even verder stelt hij, in hetzelfde boek, dat het verzoek van het bedrijfsleven aan de overheid zo bescheiden is als dat van Diogenes aan Alexander de Grote: “Ga uit mijn licht!” Bastiat verwijst hier naar het verhaal van Alexander die met z’n gevolg bij de bekende filosoof Diogenes komt. Deze zat voor zijn al even bekende ton van het zonnetje te genieten, toen Alexander hem vroeg wat hij voor hem kon doen. Als we rondom ons kijken, zien we dat niets doen niet het favoriete beleid van de overheid is. Wat we zien, is het stimuleren van de gehele economie en het faciliteren van specifieke industrieën. Maar het weinige dat de overheid moet doen, zien we niet. Kortom, wat moet, indachtig Bastiat, de overheid niet en wat moet zij wel doen? Om het antwoord te vinden, moeten we veel leren. Laten we bij het begin beginnen. Wat is ons doel? Dat is individuele vrijheid. In het dagelijks leven betekent dat, dat we met onze voeten moeten kunnen stemmen: naar een andere winkel gaan; in het buitenland gaan studeren of er zelfs naartoe emigreren. Deze exit-mogelijkheid is ook een van de belangrijkste disciplinerende factoren van de markt: bedrijven die niet aan consumentenwensen voldoen, gaan failliet. Zoals een reguleerder van de financiële wereld het zei: “We are not running a no-failure regime” (Davies 2003).
We are not running a no-failure regime Hoe werkt de individuele vrijheid in de praktijk? Want, zo luidt onze eerste reactie: “Dat moet toch een chaos worden?” Sinds 1776 weten we beter. Er is een neiging in ieder mens, ongeacht ras, cultuur of wat dan ook, om in zijn handelen, zijn positie te verbeteren. Als de kosten,
4
ATLAS - December 2011
in de ruil op de markt, omhooggaan, kopen we minder. Natuurlijk, sommigen zullen blijven kopen, zelfs al kost een kopje koffie drie euro, maar anderen die bij 1,90 euro al twijfelden, haken af – zeker als het hun vijfde kopje op die dag is. Het was de ontdekking van Adam Smith in 1776 dat deze uniformiteiten in ons gedrag, de wetten van vraag en aanbod, de orde op de markt mogelijk maken. Om de ruil te laten functioneren, is wel een door de overheid geschapen kader nodig. Smith maakte dus niet de fout te stellen dat de markt overal goed werkt onafhankelijk van het bestaande politiek-juridisch-ethische kader. De markt, het systeem van de natuurlijke vrijheid, werkt alleen binnen een geschikt kader van wetten en instituties. Dat kader betreft de bescherming van eigendom inzake de te ruilen objecten, en het optreden als scheidsrechter bij conflicten daarover. Van belang is dat we beseffen dat niemand in het bijzonder het eindresultaat van het marktproces, het resultaat van al die individuele handelingen, bepaalt. Dat is het resultaat van menselijk handelen maar niet van menselijk ontwerp.
It’s the knowledge, stupid! Een kenmerk van de markt is dat we door decentrale besluitvorming zoveel mogelijk van de bestaande kennis gebruik maken. Dat betreft niet alleen wetenschappelijke kennis, maar ook kennis die subjectief is en aan tijd en plaats, het moment van handelen, is gebonden. Kennis die daardoor niet valt te centraliseren. Dat kosten subjectief zijn en van persoon tot persoon verschillen, kunnen we ook gebruiken bij het oplossen van problemen, zoals de Amerikaanse econoom Julian Simon (1994) dat deed met betrekking tot het probleem bij het overboeken van vliegtuigen. In vliegtuigen worden, zo de vraag er is, meer mensen geboekt dan er in kunnen. Gewoon omdat dat bedrijfseconomisch en voor de consument het goedkoopste is. Immers, op de dag van vertrek zijn er in de regel altijd wel mensen verhinderd. Een aantal stoelen zou dan onbezet blijven. Die te bezetten, doet de kosten en prijs dalen. Het probleem is, wat te doen als wel eenieder zich meldt bij de incheckbalie. In 1965 kwam Simon met een marktconforme oplossing. Je brengt het probleem onder het
Ingezonden principe van de ruil. Het gevolg is, mits de ruil vrijwillig is, dat je alleen maar blije gezichten op het vliegveld hebt. Je ruilt immers alleen maar als je erop vooruitgaat. Zijn oplossing was een veiling op het vliegveld te organiseren en daardoor gebruik te maken van het feit dat ieders kosten voor het opgeofferde alternatief (namelijk het op tijd vertrekken) verschillen. De vliegtuigmaatschappij biedt net zolang hoger met geld of gratis tickets tot er voldoende vrijwilligers zijn voor een latere vlucht. Voor de zakenman of persoon die naar een begrafenis moet, heeft een vlucht later geen zin. Zij gaan niet op het aanbod in. Maar voor mensen die meer aan geld dan aan tijd hechten, levert het een gratis vlucht of meer op. Niemand kent de waarde van tijd en geld voor iedere passagier op het moment van de beslissing. Wij zijn in het Westen niet alleen rijker omdat we meer kapitaal hebben, maar vooral omdat we meer van de bestaande kennis gebruiken. Het is onze onkunde over deze zaken, die centraal staat in onze wetenschappelijke benadering van de markt. Wetenschappelijk zijn, betekent de erkenning dat we niet weten en ook niet kunnen weten wat eenieder doet handelen zoals die handelt (Hayek 1978).
Wetenschappelijk zijn, betekent de erkenning dat we niet weten en ook niet kunnen weten wat eenieder doet handelen zoals die handelt Een ander belangrijk kenmerk van de markt is haar ontwikkeling in de tijd. Alan Greenspan, de oud-voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, stelde aan het einde van de vorige eeuw: “In de laatste vijftig jaar is de Amerikaanse economie in reële termen vervijfvoudigd maar in gewicht nog geen grammetje toegenomen” (Smith 2006). Kortom, dé trend in een markteconomie is het toevoegen van kennis aan producten en het eruit halen van arbeid en grondstoffen (Wriston 1992). Als we het over een markteconomie hebben, hebben we het over een kenniseconomie. Het zijn synoniemen. Met de term kenniseconomie is niets nieuws onder de zon. Zoals Smith destijds sprak over het systeem van de individuele vrijheid.
Verkeerde hulp Wat is de rol van de overheid? We moeten beseffen dat de uitkomsten van de markteconomie op en neer gaan; wat kunnen we anders verwachten als zijnde het resultaat van al die afzonderlijke beslissingen? Meestal gaat het opwaarts, maar soms hebben we er met z’n allen behoorlijk naast gezeten. Achteraf denken we: als ik dat had geweten, had ik het nooit gedaan. Kortom, in een recessie herstellen we onze fouten. Een recessie is niet het probleem maar de oplossing. Voor de jaren dertig van de vorige eeuw voerden de overheden geen fiscaal en monetair beleid om recessies te bestrijden. Nu wel. Wat is het verschil in resultaat? Recessies duren nu nog even lang als voorheen. Met dit verschil dat overheden tegenwoordig door al het stimuleringsbeleid, na afloop van de recessie grote schulden hebben. Van een dubbele dip had voorheen nog niemand gehoord. Van de tijd van Smith tot de jaren dertig van de vorige eeuw ging de waarde van de munt op en neer, maar per saldo was de inflatie nul. Sinds de jaren dertig is echter van de waarde van de dollar nog maar een paar cent over (Friedman 1992). Recent werd dan ook gesteld dat het stimuleren van de economie neerkomt op een economische vorm van aderlating en dat het empirisch bewijs dat het helpt nul is (Barro 2011; Becker 2011). Misschien moeten we niet de totale economie maar afzonderlijke sectoren helpen – de bankensector bijvoorbeeld. Maar waarom zouden we die sector helpen? We moeten niet vergeten dat de bankensector nauw met de overheid is verbonden. Medewerkers uit de financiële sector worden minister en omgekeerd. Zij weten hun specifiek belang goed als algemeen belang te verkopen. Maar het blijft speculatie of de wereld vergaat als een grote bank valt. Wat we wel weten is dat als een sector weet dat hij niet geholpen wordt de sector creatief wordt in het vinden van oplossingen. Bovendien, misschien hebben we wel te veel banken. Banken verdwijnen bij faillissement ook niet in een zwart gat; de levensvatbare delen blijven over. Wat is de prijs van het reguleren van de bankensector? De bankensector is met al die nieuwe financiële producten eigenlijk een voorbeeld van de kenniseconomie die we willen. Bankproducten zijn pure kennisproducten. Die kunnen lukken maar ook mislukken. Winsten privatiseren maar verliezen socialiseren kan nooit de juiste hanATLAS - December 2011
5
Ingezonden
delwijze zijn. Door het bankwezen te reguleren, naar onze nu bestaande kennis, timmeren we dus iedere vooruitgang in onze kennis dicht. We worden nooit slimmer dan we nu zijn. Dit terwijl de markt juist een ontdekkingsproces is naar steeds meer kennis. Kortom, het medicijn is erger dan de kwaal.
Gevraagd: kat die blaft De partijdige scheids Wat is het weinige, indachtig Bastiat, dat de overheid moet doen? Dat is het bepalen van de spelregels van de markteconomie en het rechtspreken bij conflicten. We spreken dan over constitutionele economie (Hayek 1960; Buchanan 1999). Maar wat zien we bijvoorbeeld in de Europese Unie op dit moment? We hadden de regels van het Groei- en Stabiliteitspact. En wat gebeurde toen die regels werden overtreden door Duitsland en Frankrijk? De regels werden versoepeld. Kortom, wat we hebben is geen onpartijdige scheidsrechter die de regels toepast maar een meespelende scheidsrechter die gaande het spel de regels aanpast. Of wat te denken van het begrip subsidiariteit (Fonte 2011)? Het begrip stelt dat de EU alleen dat moet doen wat de afzonderlijke landen zelf niet beter kunnen doen. Hiertoe wordt een Impact Assesment voor ieder nieuw EU-beleid gemaakt. Maar wat is de situatie? De Europese Commissie die met nieuw beleid komt, doet zelf ook deze subsidiariteitstest. Geen wonder dat het door de Commissie geprefereerde plan ook altijd het hoogste scoort (Browne en Persson 2011). Kortom, nodig is de oude constitutionele wijsheid van het scheiden van taken over verschillende instituties, zoals in een wetgevende en een uitvoerende macht. Geen meespelende scheidsrechters dus, maar het instellen van constitutionele regels die niet zomaar kunnen worden aangepast. Het is de vraag of het Nederlandse voorstel om met een nieuwe Europese Commissaris van begrotingstaken te komen, zal werken – alsof we met 27 Commissarissen al niet genoeg mensen hebben die allemaal zo nodig beleid moeten voeren. Waarschijnlijk is het resultaat te voorspellen. Het is hetzelfde als een advertentie die Milton Friedman (1973) wilde zetten: Gevraagd: kat die blaft. Dat kan natuurlijk niet. Maar de biologische wetten die
6
ATLAS - December 2011
het gedrag van dieren bepalen, zijn niet minder bepalend dan de politieke wetten die het gedrag van sociale instituties voorschrijven. Zo is ook binnen de bestaande regels en constitutie van de EU geen beter beleid te verwachten. Daarvoor is het weinige nodig dat de overheid nu nog niet doet: het geven en toezien op de regels van het spel. Zoals ook Odyssees zich door zijn makkers aan de mast moest laten vastbinden om niet voor het gezang van de sirenen te bezwijken.
Bronnen
Barro, R.J., “Keynesian Economics vs. Regular Economics. Food stamps and other transfers aren’t necessarily bad ideas, but there’s no evidence they spur growth,” The Wall Street Journal, 23 augustus 2011. Bastiat, F. 1975. Economic Sophisms. Irvington-on-Hudson: The Foundation for economic Education p. 3 en p. 127. G. Becker, “The Great Recession and Government Failure. When comparing the performance of markets to government, markets look pretty darn good,” The Wall Street Journal, 2 september 2011. Browne, A. and Mats Persson, “The case for European localism,” Open Europe, 2011. Buchanan, James M. 1999. The Logical Foundations of Constitutional Liberty. Indianapolis: Liberty Fund. Davies, H. 2003. “Managing Financial Crises.” In The Regulation of Financial Markets, eds. P. Booth en D. Carrie. Londen: Institute of Economic Affairs. Elster, J. 2000. Ulysses Unbound, Studies in Rationality, Precommitment, and Constraints. Cambridge: Cambridge University Press. Fonte, J. 2011. Sovereignty or Submission. New York: Encounter Books, 146-147. Friedman, M. 1973. “Barking Cats.” Newsweek. Friedman, M. 1992. Money Mischief, Episodes in Monetary History. New York: Harcourt Brace. Hayek, F.A. 1978. “Coping with Ignorance.” Imprimis 7 (2). Hayek, F.A. 1960. The Constitution of Liberty. Londen: Routledge. Simon, J.L. 1994. “Origins of the Airline Oversales Auction System,” Regulation 17 (2). Smith, F.W. 2006. “Deregulation and the Global Market Revolution.” Cato’s Letter 4 (4). Wriston, W.B. 1992. The Twilight of Sovereignty. How the information revolution is transforming our world. New York: Scribners.
Dr. Auke R. Leen is werkzaam bij het Instituut voor Fiscale en Economische vakken, onderdeel van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, van de Universiteit Leiden.
Journalistiek
2011: het Wit-Russische rampjaar Door Thijs Voets 2011 zal waarschijnlijk als een zwarte pagina in de Wit-Russische geschiedenis te boek staan. De arrestatie van oppositieleden en journalisten, inflatie, lege winkels en een niet bepaald succesvol buitenlands beleid teisterden het ex-Sovjetland dit jaar. Hoe heeft het zo ver kunnen komen?
H
et nieuwe jaar begon al niet goed. Nadat de huidige president Alexander Loekasjenko de presidentsverkiezingen van december 2010 met 80% van de stemmen won (RIA Novosti 2010), werden de protesten die daarop volgden direct door de regering neergeslagen. Verschillende oppositieleiders en journalisten, zoals politicus en activist Andrej San- Een gewonde demonstrant staat tegenover een agent van de oproerpolitie. (foto door Michael Batiukov) nikov, werden gearresteerd. Sannikov was met 2,6% van de stemmen de nummer twee van de verkiezingen en opvolger al klaar: Alexander Loekasjenko. Deze kwam is oprichter van de oppositiebeweging Charta ’97 (RIA met in de eerste ronde 46% en in de tweede ronde met Novosti 2010). Echter, de onderdrukking van de oppositie 80% van de stemmen aan de macht. Een jaar na zijn aanzal de gemiddelde Wit-Rus een zorg wezen. Want waar treden versterkte de nieuwe president zijn machtspositie het jaar 2011 echt voor stond, was de inflatie. In oktober door middel van verschillende referenda. Daarnaast verdit jaar bedroeg de inflatie, gerekend vanaf het begin van beterde hij de banden met Moskou. het jaar, 80% (Warsaw Business Journal 2011).
Wat voorafging Om te achterhalen wat er precies mis ging, gaan we terug in de tijd. We hoeven niet ver te reizen: Wit-Rusland is een jong land en pas sinds 1991 onafhankelijk. Voor zowel Wit-Russen als andere inwoners van de Sovjet-Unie, kwam de onafhankelijkheid als een verrassing. Stanislaw Sjoesjkevitsj was de eerste president van het land. Als de leider van het Wit-Russische deelgebied ondertekende hij, samen met de Russische (Boris Jeltsin) en Oekraïense (Leonid Kravtsjoek) leiders, op 8 december 1991 het akkoord van Minsk. In dit verdrag werd de soevereiniteit van iedere Sovjetstaat erkend, wat in feite het einde van de Sovjet-Unie inluidde. Sjoesjkevitsj probeerde de economie te hervormen en te liberaliseren, wat hem zeer onpopulair maakte onder het volk. De Wit-Russen waren geen markteconomie gewend, na decennia deel uit te maken van de Sovjet-Unie. Toen Sjoesjkevitsj in 1994 de presidentsverkiezingen verloor (hij kreeg maar tien procent van de stemmen), stond zijn
Onder deze president ervoer het land geen economische catastrofes zoals in Rusland
Ondanks de steeds verslechterde banden met het Westen en de versterking van zijn persoonlijke macht, is Loekasjenko lange tijd populair gebleven onder de Wit-Russische bevolking. René Does is hoofdredacteur van Prospekt, een nieuwswebsite speciaal gericht op Midden- en Oost-Europa. Op de vraag waarom de president zo lang populair is gebleven, weet hij een verklaring: “Vooral in zijn eerste jaren was het merendeel van het Wit-Russische volk Loekasjenko dankbaar dat hij het oude Sovjetsysteem in stand hield. Onder deze president ervoer het land geen economische catastrofes zoals in Rusland en de rest van de ex-Sovjetlanden.” Helaas was de groei in de door de staat gecontroleerde economie kunstmatig. Zo liet Wit-Rusland begin dit ATLAS - December 2011
7
Journalistiek jaar nog een groei van 7,6% zien. (Crooijmans 2011). De staatsgecontroleerde bedrijven bleven gewoon produceren zoals ze dat gewoonlijk deden, ook al veranderde de economische situatie. De spullen van deze fabrieken werden vervolgens in loodsen opgeslagen en zouden nooit worden verkocht. Het geld om de fabrieken draaiende te houden (en zo massale werkloosheid te voorkomen), kreeg Loekasjenko bij elkaar dankzij de goedkope Russische olie die het land ontving. “Dankzij de goede relaties met Rusland kreeg het land grote hoeveelheden olie van zijn grote buurman. Deze olie werd vervolgens voor spotprijzen op de wereldmarkt verkocht”, aldus Does. “Met die winst kon de regering de bedrijven draaiende houden en de pensioenen blijven uitbetalen.” De Wit-Russische economie is één van de meest gecontroleerde economieën ter wereld. 70% van alle activa is in handen van de staat (Sojuzniki bez doverija 2011). Een groot privatiseringsprogramma is nooit geïmplanteerd, zoals bij grote buurman Rusland.
verkiezingsoverwinning, verhoogde Loekasjenko de ambtenarensalarissen met 50%, vlak voor de verkiezingen. Deze won hij dan ook, met wel liefst 80%. Niet alleen de Verenigde Staten en de Europese Unie waren het oneens met de eerlijkheid van de verkiezingen: na het bekendmaken van de uitslag demonstreerden ongeveer 40.000 mensen in de straten van Minsk. Nadat de demonstranten begonnen met het roepen van “Ga weg!” en “Lang leve Wit-Rusland”, viel de oproerpolitie aan en wist deze met geweld en arrestaties de menigte te verjagen.
De Russische steun aan haar kleine buurland was immers niet gratis
Gasconflict Echter, in 2010 besloot Rusland de gasprijzen aan WitRusland te verhogen. Voortaan kon ongeveer zes miljoen ton olie worden gekocht voor 35,6% van de gemiddelde wereldmarktprijs. Voor de andere vijftien miljoen tonnen die het land wilde opkopen, moest de volle honderd procent moesten worden betaald. Als gevolg daalde de olieexport met 40% en de productie in eigen land met 30% (Sojuzniki bez doverija 2011). Vanzelfsprekend kwam dit de Wit-Russische economie niet ten goede. Om dit op te lossen besloot Loekasjenko iets te doen wat je niet meteen van een autoritaire leider zou verwachten: hij ging naar de rechtbank. De economische rechtbank van de Gemenebest van Onafhankelijke Staten wilde hier geen uitspraak over doen en gaf de twee landen een maand om hun geschillen met elkaar op te lossen. Op 9 december 2010 besloot Rusland het tarief van 100% te annuleren. De verkiezingen van 2010 Ondanks het feit dat het land wederom kon genieten van goedkope Russische olie, verslechterde de economische situatie drastisch. Om zich te verzekeren van zijn derde
8
ATLAS - December 2011
“Eén kilo suiker? Dat wordt dan 3600 roebel alstublieft.” Inflatie Ondertussen was de koopkracht van veel Wit-Russen dankzij de royale salarisverhoging flink gestegen. Does: “Van dit geld kochten de Wit-Russen nieuwe flatscreentv’s of andere luxeproducten. Door de enorme stijging van de import sloeg de handelsbalans over.” Hierop volgde een valutacrisis en inflatie. Eind mei kreeg men voor één dollar 4.930 (Wit-Russische) roebel op een wisselkantoor. Op het moment van schrijven is diezelfde wisselkoers gestegen naar 8.800 roebel per dollar, hoewel dat cijfer gerust hoger kan liggen aangezien veel valuta in het land op de zwarte markt wordt verhandeld. Veel handel in buitenlandse valuta is er echter niet, aangezien dollars, euro’s en Russische roebels schaars zijn en wachttijden bij wisselkantoren soms meer dan een etmaal duren. Om toch harde valuta voor de staatsbegroting in te zame-
Journalistiek len, heeft de regering ‘haar tafelzilver’ (lees: oliebedrijven) verkocht. Zo werd Beltranskaz, de beheerder van de oliepijplijnen in het land, voor vijftig procent aan het Russische Gazprom verkocht. “De Russische steun aan haar kleine buurland was immers niet gratis”, meent Does. “In ruil voor de economische en politieke steun wilde de Russische Federatie een groot stuk van de Wit-Russische economie in handen krijgen.” Door de snelle geldontwaarding gaan Wit-Russen massaal hun salarissen spenderen, voordat de prijzen de volgende dag nog hoger liggen. Hele winkels worden opgekocht en veel producten zijn schaars. Het mag duidelijk zijn dat de spaartegoeden van gezinnen en ouderen niets meer waard zijn geworden.
Toch zal Loekasjenko niet snel van de troon worden gestoten Heeft de president een oplossing? Op de vraag of de president een oplossing heeft voor de slechte economische situatie, is René Does kort: “Nee Loekasjenko is nu afhankelijk van Rusland. De banden met het Westen zijn, door de onderdrukking van de demonstraties van vorig jaar, afgesneden. Zo heeft de Europese Unie een zwarte lijst opgesteld. Op deze lijst staan 245 namen van Wit-Russische oligarchen en andere leden van de elite, die dankzij hun aanwezigheid op de lijst niet meer naar lidstaten van de Europese Unie kunnen reizen. “Er is genoeg ruimte voor nog veel meer namen, en daar wordt aan gewerkt”, aldus een anonieme EU-diplomaat tegen de nieuwswebsite EUobserver.com. Maar de president zoekt naar nieuwe spelers. Zo heeft China toegezegd voordelige leningen aan het land te verstrekken in ruil voor Wit-Russische bouwprojecten, die door Chinese bedrijven mogen worden uitgevoerd. Does: “Waarschijnlijk heeft Loekasjenko geen keuze, aangezien meer Russische steun voor hem ongewenst is. In dat geval moet hij nog meer bedrijven verkopen.” Ook het IMF
kan geen soelaas brengen. Voor financiële steun eist de kredietinstelling dat de salarisverhogingen worden teruggedraaid, strenge bezuinigingen en het verhogen van de prijs voor gas, water en elektriciteit; maatregelen die voor Loekasjenko ondenkbaar zijn.
De toekomst Ondertussen ziet de toekomst voor het land er slecht uit. De wereldeconomie is nog steeds niet hersteld van de economische crisis, economische groei zit er voorlopig nog niet in. “Waarschijnlijk zal het een satellietstaat van Rusland worden, als de Wit-Russische bedrijven op dit tempo worden opgekocht”, zegt Does. “Toch zal Loekasjenko niet snel van de troon worden gestoten. Hoewel hij door de inflatie en de slechte economische situatie een stuk minder populair is geworden, is er geen aansprekend oppositiefiguur achter wie iedereen zich kan scharen.” Ondertussen verlaten veel jonge Wit-Russen, zowel hoog- als laagopgeleid, het land op zoek naar werk in Rusland of West-Europa. De ouderen blijven achter, en de gelukkigen die wel zeker werk hebben, houden zich koest. Does: “Heel misschien ontstaat er een revolutie van binnenuit, door de elite. Maar zoiets is, net zoals in de Koude Oorlog, moeilijk te voorspellen.” Bronnen
Crooijmans, H. 2011. “Staatsgeleid en failliet.” Elsevier. RIA Novosti. “Belarus presidential election results.” http:// en.rian.ru/infographics/20101220/161855012.html. EUobserver.com. “EU sanctions causing pain for Lukashenko.” http://euobserver.com/24/114256. Nils van der Vegte. 2011. “Sojuzniki bez �������������������������� doverija.” Master thesis. Leiden: Universiteit Leiden. CBC News. “Belarus election ends with violent protests.” http://www.cbc.ca/news/world/story/2010/12/19������� /belarus-presidential-election.html. Eastern Partnership Community. “Belarus inflation rises to 89 percent.” http://www.easternpartnership.org/dailynews/2011-11-09/belarus-inflation-rises-89-percent. Warsaw Business Journal. 2011. “STRATFOR: In Belarus, inflation adds to economic woes”. http://www.wbj.pl/article56649-stratfor-in-belarus-inflation-adds-to-economic-woes. html.
ATLAS - December 2011
9
Interview
Griekenland: Paard van Troje voor de Europese eenheid? Interview met prof. dr. B. Steunenberg Door Kavish Sewnandan en Max van Tongeren Tegenwoordig staat de Griekse staatsschuld volop in de belangstelling van de wereldwijde media. Kan Griekenland zijn schulden afbetalen? Wat zijn hier de oorzaken voor en wat betekent een eventueel Grieks faillissement voor de Europese eenheid? Wij spraken hierover met professor Steunenberg, die veel onderzoeken schreef over besluitvorming binnen de Europese Unie. Hij zal uitvoerig ingaan op de vraag hoe de Europese Unie en Griekenland de schuldencrisis zoveel mogelijk moeten beperken en wat voor lessen er kunnen worden getrokken.
Wat zijn volgens u de voornaamste oorzaken van de Griekse staatsschuld? De oorzaken zijn een aantal factoren. De voormalige regering van Griekenland vond bij haar aantreden in 2009 een lijk in de kast. Men dacht te maken te hebben met een begrotingstekort van circa drie procent, dit bleek echter twaalf tot vijftien procent te zijn. Ook voor de staatsschuld bleken eerdere cijfers niet te kloppen. Dit ontzettend grote financieringstekort en schuld getuigen van een creatieve boekhouding. De Grieken stonden er dus veel slechter voor en hier zijn een aantal oorzaken voor te noemen. Ten eerste kwam de economie niet goed mee met andere economieën in Europa. Zo waren er geen (noodzakelijke) hervormingen doorgevoerd en had men te maken met verstikkende, nationale belemmeringen. Een goed voorbeeld hiervan is het systeem van het vrachttransport, waarvoor een beperkt aantal vergunningen beschikbaar was. Die vergunningen kon je voor veel geld kopen en ze ontwikkelden zich tot een plaatsvervangende pensioenvoorziening voor vrachtwagenchauffeurs. Tegelijkertijd remt dat systeem nieuwe toetreders tot die markt en daarmee het concurrentievermogen. Daarnaast verborgen de economische voorspoed van eind jaren ’90 en de lage rentestand de problemen, terwijl in feite de reële economie doorkwakkelde.
10
ATLAS - December 2011
De voormalige regering van Griekenland vond bij haar aantreden in 2009 een lijk in de kast Wat vindt u van de huidige inspanningen van Europese regeringsleiders om de eurocrisis te bestrijden en vindt u het terecht dat Frankrijk en Duitsland het initiatief nemen? Het is goed dat ze het initiatief nemen, het is ook broodnodig. Maar de regeringsleiders van de eurolanden zijn te laat, te langzaam en niet doortastend genoeg. Het bestuurlijke arrangement van de monetaire unie werkt niet. Dit wisten we eigenlijk al, maar door deze crisis openbaart zich dat nu heel duidelijk. Er moet sprake zijn van een politieke unie, vooral op monetair gebied, wil je de nationale onevenwichtigheden kunnen aanpakken. Of het gaat lukken is maar de vraag. Toen Duitsland en Frankrijk rond 2003 in de problemen kwamen met betrekking tot hun financieringstekort hebben we de gestelde eisen niet behouden, maar aangepast. Dat heeft de geloofwaardigheid van het Stabiliteits- en Groeipact geen goed gedaan en illustreert de beperkte betrokkenheid van sommige landen. Vandaag de dag hebben we nog steeds grote moeite met het nemen van beslissingen, aangezien iedereen vetorecht heeft en ingrijpende maatregelen kunnen worden tegengehouden. Dit moet anders. De besluitvorming duurt nu nog veel te lang, soms zelfs jaren, zoals we hebben gezien. Dit vormt een groot probleem, omdat financiële markten in secondes reageren. Die gevolgen daarvan werken meteen door naar bedrijven en in onze nationale economieën.
Wat vindt u ervan dat Duitsland en Frankrijk nu een duidelijke voortrekkersrol op zich nemen? Berlijn en Parijs worden nu gedwongen om nauw samen te werken. Deze twee landen, en dan met name Duits-
Interview land, zijn economische zwaargewichten die de kar moeten trekken in Europa. De visie van deze landen is heel bepalend voor de rest van de eurozone. De coöperatie tussen Duitsland en Frankrijk is echter wel een schoolvoorbeeld van een gelegenheidshuwelijk. Beide partners weten dat zij elkaar nodig hebben, maar hebben zeer verschillende belangen en daarmee visies over hoe de problemen aangepakt moeten worden.
De coöperatie tussen Duitsland en Frankrijk is echter wel een schoolvoorbeeld van een gelegenheidshuwelijk Het Europese onbegrip uit zich voornamelijk richting de Griekse politiek, maar ook richting de Griekse bevolking, waarbij een stereotype beeld van ‘de Griek’ is ontstaan. Deze zou lui en corrupt zijn en ook nog eens te veel staken. Hoe zou u dit beeld nuanceren en in hoeverre valt de Griekse bevolking eigenlijk iets te verwijten? De Griekse bevolking valt niet echt iets te verwijten. Je zou kunnen zeggen dat ze in het verleden de verkeerde leiders hebben gekozen. De Griekse politiek valt wel veel te verwijten, maar mijn grootste verwijt gaat uit naar de ontwerpers van de euro, die hadden Griekenland nooit tot de euro mogen laten toetreden. Daarnaast zijn er ook fouten gemaakt ten tijde van de toelating van Griekenland tot de EU. Destijds is de Griekse economie namelijk niet op eenzelfde wijze hervormd zoals we dat nu verwachten van nieuwe lidstaten. Die fout is echter wel te verklaren. Het land kwam net uit een dictatuur en lag strategisch ten opzichte van het toenmalige Oostblok. Kern van deze missers is dat politici slechts met de korte termijn rekening houden en daarom vaak meer structurele problemen op de langere termijn niet willen aanpakken. Neem Nederland nu als voorbeeld: alle politici weten dat het Nederlandse pensioenstelsel hervormd moet worden, maar ze blijven het maar uitstellen. Niemand durft zijn of haar handen hieraan te branden. Het debat rondom de vergrijzing staat eigenlijk al jaren stil, terwijl men dit in de jaren ’80 van de vorige eeuw al zag aankomen. Dat is dertig jaar wachten, pappen en nat houden.
Brengt volgens u de Griekse staatsschuld en dreigende faillissement de Europese eenheid nadrukkelijk in gevaar? Griekenland kan formeel niet failliet gaan. Het ontwerp dat nu voorligt is een de facto faillissement, maar dit is maar een deel van de oplossing. Het ontwerp dat er nu ligt (gedeeltelijke schuldsanering en steun via het Europees noodfonds, KS) zal de crisis niet oplossen. Dat vergt aanpassingen in Brussel en Athene. De Europese Unie zal haar bestuurlijke arrangement moeten veranderen, waardoor de euro niet meer door een lidstaat voor langere tijd wordt ‘gegijzeld’. Dat betekent een betere controle op het nationale begrotingsbeleid, eerdere signalering van problemen en een meer proactief optreden door bijvoorbeeld de Europese Commissie. Verder moet worden nagedacht over het terugdringen van de renteverschillen tussen economisch zwakke landen (zoals Griekenland, Italië en Spanje, KS) en de landen met een sterkere economie (Duitsland en Nederland, KS) en hoe keuzes op financieel-economisch terrein democratisch zijn gelegitimeerd. Daarnaast zijn in Griekenland structurele hervormingen noodzakelijk, waarbij de Europese Commissie een belangrijke rol zou moeten spelen. Dit is een grote kans voor Griekenland om zichzelf weer op de rails te krijgen. Dat is belangrijk voor Griekenland, maar ook voor andere Europese landen om in de toekomst nog een deel van de Griekse staatsschuld afgelost te krijgen.
Bent u van mening dat Griekenland uit de eurozone moet stappen, of desnoods hieruit moet worden gezet? Als we Griekenland nu uit de eurozone zouden zetten, dan zou dat getuigen van een symbolische politieke actie. Deze maatregel gaat namelijk voorbij aan het probleem. Als dreigmiddel is het waarschijnlijk goed om een stok achter de deur te houden, maar we zullen met Griekenland om de tafel moeten om te praten over hervormingen en het terugdringen van de schuld. Dit vergt van Griekenland een lang en pijnlijk proces. De aflossing van een deel van de schuld is een kwestie van de lange termijn, waarbij je wellicht kunt denken aan een periode van zeker vijftig jaar.
Als u nu gebruikmaakt van uw bestuurskundige visie, wat is dan de juiste oplossing voor de Europese Unie?
ATLAS - December 2011
11
Interview Er is geen ‘grote’ theorie om deze crisis op te lossen. Wat we wel kunnen vaststellen is dat het huidige bestuurlijke arrangement niet deugt. De casus Griekenland moet door de EU als een uitdaging worden gezien en met beide handen worden aangegrepen. We moeten ervan leren. Tegelijkertijd hebben we in de afgelopen twintig jaar gezien dan de EU wel degelijk in staat is geweest om ingrijpende hervormingen op relatief korte termijn tot een goed einde te brengen. Negen lidstaten zijn in een periode van
De Griekse bevolking valt niet echt iets te verwijten. Je zou kunnen zeggen dat ze in het verleden de verkeerde leiders hebben gekozen
een referendum te houden over dit soort kwesties, aangezien de burger inspraak moet hebben. De timing in Griekenland had echter niet slechter gekund… De auteurs bedanken prof. dr. B. Steunenberg voor het meewerken aan dit interview. Ter afsluiting: samen met dr. Antoaneta Dimitrova schreef Bernard Steunenberg een zeer interessant blog over de positie van democratie in Europa ten tijde van de voortdurende eurocrisis. Dit blog is voor iedere student met Europese interesse zeer de moeite waard en is te vinden op: http://eurosearch.wordpress.com/2011/10/05/de-eurocrisis-als-democratische-tragedie/
ongeveer tien jaar van een centraal geleide economie tot een goedlopende markteconomie en een democratische rechtstaat omgevormd. Dat is natuurlijk een fantastische prestatie en geeft hoop voor het oplossen van de huidige problemen.
Als we nu tot slot specifiek kijken naar Griekenland, zien we dat er een min of meer gedwongen privatisering plaatsvindt. Wat zijn hiervan de gevaren? Het gevaar van gedwongen privatisering is dat je eigendommen te goedkoop aanbiedt. Voor speculanten is het erg interessant om in deze situatie op de voorste rij te gaan zitten om goedrenderende onderdelen op goedkope wijze te vergaren. De Griekse overheid, maar ook de vertegenwoordigers van de Europese Centrale Bank, de Europese Commissie of het IMF moeten dit goed in de gaten houden. Tot slot wil ik benadrukken dat bij het kiezen van de aard van de hervormingen de burger niet mag worden vergeten. Daarom is het een goed idee om bijvoorbeeld
12
ATLAS - December 2011
Prof. dr. B. Steunenberg (53) is wetenschappelijk directeur van het Instituut Bestuurskunde en daarnaast hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden. Professor Steunenberg werkt al sinds 1999 op het instituut en schreef diverse onderzoeken over besluitvorming binnen de Europese Unie. Hij promoveerde op: Ombuigingsbeleid en politieke besluitvorming: een politiek-economische theorie getoetst voor politie. Enschede: University of Twente, 22 juni 1989.
Ingezonden
Sad but true: mercantilism as the rational policy in economic crisis? By Charles Nysten In the past year global leaders have repeatedly pledged to keep their national economies open. Such statements nevertheless ring hollow when stacked against the daily policy practice of a wide array of countries. Global Trade Alert (an independent academic think tank) has recorded increased violations of the pledge of free trade among industrialized nations since the start of crisis (2009, 2-3). More anecdotal evidence confirms this trend. One can point to the American stimulus bill which contained ‘buy American’ provisions, one can point to the discriminatory support of the French and German governments of their national car industries and one can lay blame on the Chinese for their continued undervaluation of their currency which harms other countries economic recovery. In essence, what we observe is a global economic playing field that is becoming ever more tilted in favour of national interests. Despite the economic case for liberalism and free trade, what does explain the allure of mercantilism? This article gives a polemical – written to induce debate – argument for the relevance of mercantilism in economic crises.
T
he theory of mercantilism finds its philosophical foundation in the 16th and 17th centuries as a set of economic policies (city)states should pursue to achieve military security and maximize wealth. Viner (1948,10) rightly outlines that mercantilism sees both power and wealth as complementary elements. Wealth is essential to exercise power effectively and power is vital to protect or procure wealth. Though the specific policies the theory of mercantilism prescribes might have changed since the 16th and 17th centuries, its central assumptions have been retained. Mercantilism borrows heavily from the realist school of thought in international relations to construct its own worldview. As such it believes in a world of utility maximizing (nation)states that have to operate in an anarchic international system. ‘The invidious eye’ of mercantilists on the prosperity of
other nations was strongly criticized by Adam Smith and David Hume. Especially the mercantilists zero-sum conception of trade was ridiculed in Adam Smith’s seminal contribution to the liberal theory of trade which made evidently clear that from the pursuit of economic self-interest of free individuals the public good could emerge as by an invisible hand. Or in more lyrical terms: “It is not from the benevolence of the butcher, the brewer, or the baker, that we expect our dinner” (Smith 1776 / 1998, 22). Smith also showed that the social optimum was not reached when home markets where sheltered and trade with other nations was kept to a minimum. Specialization according to the (absolute) advantage of each respective nation would allocate resources in a more efficient manner, that would leave every nation better off. In a mercantilist world, trade is kept to a minimum to avoid dependency and to avoid bestowing benefits on other countries; such is inefficient.
It is not from the benevolence of the butcher, the brewer, or the baker, that we expect our dinner Mercantilism as a policy of necessity? Smith’s ideas on the international economy make intellectual sense. However, absolute free trade is not a practice we observe in the world economy, especially not in times of crises in the international system. An example can be found in the crisis of the 1930’s: The Great Depression. If we review the policies of the two most important states at the time, the United States and the United Kingdom, we see a clear trend of economic nationalism and protectionism. Both countries pursued national solutions for a problem that could only effectively be solved on the international level. Both put their own economies first by introducing high tariff levels that shielded their respective economies from the rest of the world and both devalued their currencies by leaving the gold standard. Protectionism was increased in the US by the infamous SmootHawley Tariff Act of 1930 and in the UK by the Ottowa ATLAS - December 2011
13
Ingezonden Agreement. Both countries also devalued their currencies by leaving the gold standard, the United Kingdom did this as early as 1931 were the United States waited as long as 1933. By devaluing their currencies they diverted demand away from other countries to the British and American home markets. Clearly, the above mentioned policies of the United Kingdom and the United States did not bring the social optimum any closer. So why did both countries opt for these policies and depart from liberal economics? A mercantilist might hold that this is because the liberal theory of economics is build on assumptions that do no hold in an anarchical international system of unequal states, especially not in times of economic slowdown. In the national economy the butcher and the consumer act as relative equals. In that way both can gain – the butcher gets paid and the customer his meat – while both pursue their self-interest. In the national economy this harmony of interest is possible. However, this notion of harmony of interest can not be extrapolated to the international economy (Carr 1981, 42-61). On the international stage states are not equal, they are endowed with different resources and have different capabilities. In the international scene power relations and anarchy do matter, or to return to our example: a monopolist butcher would extort his customers by asking higher prices and an armed customer unhindered by a judicial system might decide to rob the butcher to get his meat on the cheap.
The distributive effects of an international optimum might be adverse for specific states Also important is the notion that the social optimum of free trade is reached on the international level, without regard for the specific effects on the British or American economy. The distributive effects of an international optimum might be adverse for specific states; specifically on the short run. Politics is still organized in (nation)states, an international optimum might therefore be great from a cosmopolite perspective, it is of no direct value to the
14
ATLAS - December 2011
national politician who might see his national industry loose out. Mercantilism as a strategy of protectionism and undervaluation is therefore a strategy that optimizes short-term pay-offs by foregoing on the international social optimum that might ensue in the long run. Hence it can be a rational strategy of nations or politicians who want to optimize their short-term pay-offs during a crisis or an election cycle. Or more generally, mercantilism is a rational strategy in an anarchic international environment, since anarchy will make it near impossible to reach the social optimum. This because other countries have a strong incentive to free ride on the open economies of other nations. Hence no state will open its economy because the coordination problem cannot be overcome. This leads us to the following conclusion: in an anarchic world system no state has an a priori incentive to become a free trader; mercantilism is the rational policy and free trade the exception.
Sources
Boyle, Chris. 2008. “The Mystery of Modern Wealth: Mercantilism, Value, and the Social Foundations of Liberal International Order.” European Journal of International Relations 14 (3): 405-429. Carr, E. H. 1981. ‘The Twenty Years’ Crisis, 1919 - 1939: an introduction to the study of international relations.’ London: Macmillan Press. Global Trade Alert. 2009. Broken Promises: a G20 Summit Report: Executive Summary. London. List, F. 1885. The National System of Political Economy. London: Longmans, Green and Co. Sally, R. 2008. “Free trade versus protection.” In Trade Policy, New Century. London: Institute of Economic Affairs, chapter 2, 27-49. Smith, A. 1998. An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations. New York: Oxford University Press. The New York Times, “Statement from the G20 Summit,” 15th of November 2008. The New York Times, “China criticizes ‘Buy American’ provision in U.S stimulus bill,” 5th of November 2008. The Economist, “Back in the driving seat,” 14th of March 2009. Viner, J. 1948. “Power Versus Plenty as Objectives of Foreign Policy in the Seventeenth and Eighteenth Centuries.” World Politics (1:1): 1-29. Walter, Andrew. 1996. “Adam Smith and the liberal tradition in international relations.” Review of International Studies (22:1): 5-28.
Column
Groupthink
Harmen Breedeveld
G
roupthink: “a mode of thinking that people engage in when they are deeply involved in a cohesive in-group, when the members’ strivings for unanimity override their motivation to realistically appraise alternative courses of action” ( Janis 1982, 9). Zolang als de euro er is, zijn er vragen over de levensvatbaarheid ervan. Kunnen de zo verschillende Europese economieën succesvol samengaan in een muntunie zonder diepgaande economische en politieke integratie? Velen dachten van niet. Econoom en Nobelprijswinnaar Milton Friedman was pessimistisch. De euro was “a big gamble and I’m not optimistic”. De econoom Nouriel Roubini waarschuwde in 2006 voor ‘a collapse of [the] European Monetary Union’ en wees specifiek op groeiende problemen in Italië, Portugal en Griekenland. Een gedwongen vertrek van Italië uit de Eurozone binnen vijf jaar (dus 2011) was niet ondenkbaar. Om de euro tot een succes te maken, aldus deze sceptici, moesten politieke leiders diepgaande economische en politieke hervormingen doorvoeren; meer integratie en afstemming van de economieën van de eurolanden en meer politieke integratie. De vraag was of dat haalbaar was in een conservatief Europa. We weten nu dat de twijfels over de euro terecht waren; echte politieke en economische hervormingen zijn er nooit van gekomen. Maar waarom hebben onze leiders deze twijfels, en de sceptici die ze verwoordden, toch zo lang en zo massaal genegeerd? Het antwoord is groupthink. De politieke en maatschappelijke elites in Europa wilden de euro invoeren. Dit was een nieuwe stap naar integratie in Europa, de volgende zet in het Europese project. Het geloof in Europa was groot en de gezamenlijke druk voor unanimiteit en conformiteit enorm. Voor twijfels en alternatieven was simpelweg geen plaats. In de euforie mocht zelfs Griekenland meedoen met de euro, hoewel er ook in 2000 al voldoende vragen waren over de geloofwaardigheid van zijn begrotingscijfers. In de jaren tussen de introductie van de euro en het uitbreken van de crisis hadden Europese regeringsleiders de mond vol van hervormingen en versterking van de Europese economieën, maar daden bleven uit, zeker in Zuid-Europa. En dat wisten ze van elkaar. Ze hoopten eenvoudig dat de goede tijden zouden voortduren en dat de problemen met de tijd een oplossing zouden vinden. Ook na het uitbreken van de schuldencrisis in 2010 domineert groupthink. Steeds weer nemen de Europese leiders halve maatregelen – een te klein noodfonds, beperkte aankopen van staatsobligaties door de Europese Centrale Bank, beperkte schuldsaneringen, doorgaande bezuinigingen in heel Europa. Ze hopen dat dit de crisis keert en de goede oude tijd terugbrengt. Ondertussen wordt de crisis onbeheersbaar. Italië verliest snel de toegang tot de kapitaalmarkten en dat zou het einde kunnen betekenen van de euro. En toch aarzelen de Europese leiders. Als moderne Nero’s kijken ze toe vanuit Den Haag, Berlijn, Brussel en Parijs hoe de eurozone brandt. Soms tokkelen ze iets op hun harpen over de noodzaak tot ‘comprehensive solutions’ en hoe het falen van de euro het falen van Europa is. Maar ze blijven aarzelen. Ze hopen dat de crisis zich niet verder uitbreidt. Ze hopen dat alle analyses niet kloppen. Ze hopen dat iemand anders zal betalen. Maar hoop is geen strategie. De euro en de Europese integratie zijn alleen nog te redden als we de harde vragen durven te stellen en de pijnlijke consequenties durven te accepteren. Politici moeten eerlijk zijn: de redding van de euro wordt ongekend kostbaar en betekent jaren van pijnlijke hervormingen. Brussel moet meer macht krijgen. Burgers moeten de eindkeuze hierover krijgen, want zulke veranderingen zijn niet haalbaar zonder een sterk democratisch mandaat. Ik ben een optimist: Europa kan dit. Ons continent kent een enorme welvaart en grote reservoirs aan goodwill en onderling vertrouwen. Dit is niet de jaren dertig. Maar de tijd van aarzelen is voorbij. Zijn we bereid om de harde vragen te stellen en om de consequenties te accepteren? Of blijven we steken in groupthink? ATLAS - December 2011
15
Opinie
De eurocrisis: de legitimiteit van Europa bedreigd Door Chris Wensink De huidige Europese schuldencrisis heeft op onplezierige wijze de zwaktes van de onderlinge samenwerking binnen de euro aan het licht gebracht. Vanaf de totstandkoming van de eenheidsmunt is een aantal politieke fouten gemaakt, die in grote mate heeft bijgedragen aan de crisis van nu. Reeds ten tijde van de invoering van de euro in 1999 waren voortekenen van de latere problemen zichtbaar. Mijns inziens verkeert niet alleen de munt zelf in gevaar: tevens vormt de schuldencrisis een bedreiging voor de legitimiteit van het project van Europese integratie. Voor de Europese Unie (EU), die democratische waarden hoog in het vaandel draagt, is dat een serieuze zaak.
T
ien jaar geleden, op 14 juli 2001, meldde NRC Handelsblad onder de kop ‘Zalm à la carbonara’ dat het financieringstekort van de Italiaanse staat veel te hoog was. Niet alleen werden de doelstellingen van de Europese Commissie ruim overschreden: ook kwam het in Europees verband in beton gegoten maximumtekort van drie procent van het bruto binnenlands product (BBP) van het land in beeld. In vroeger tijden zou in dergelijke omstandigheden de Italiaanse lire gekelderd zijn; sinds de invoering van de euro in 1999 deed een dergelijk effect zich echter niet meer voor en dus was slechts een bescheiden dip in de koers van de eenheidsmunt waarneembaar. De Nederlandse minister Zalm had in 1997 ernstig bezwaar gemaakt tegen deelname van Italië aan de euro en aan minister-president Kok laten weten dit ‘niet te zullen meemaken’. Na zware Nederlandse druk had de toenmalige Italiaanse regering onder premier Prodi toegezegd de overheidsfinanciën versneld te saneren en duurzaam te maken. Aldus werd Italië in 1998 toegelaten tot de euro. Nu, in 2001, constateerde de krant dat alle inspanningen van de Nederlandse regering zinloos waren geweest en gedane toezeggingen slechts hadden gediend als politieke smeerolie om Italië deel te kunnen laten nemen aan de euro. Minister Zalm stond ‘in zijn hemd’ (NRC Handelsblad 2001).
16
ATLAS - December 2011
De Europese schuldencrisis in het kort De huidige schuldencrisis is een combinatie van politieke en economische problemen, die voor een groot deel te herleiden zijn tot het ontwerp van de Economische en Monetaire Unie (EMU) en de euro. Landen die toetreden tot de euro geven twee belangrijke economische instrumenten op: enerzijds zijn zij niet langer in staat een eigen monetaire politiek te voeren, anderzijds verbinden zij zich eraan hun economie niet te stimuleren met ruime overheidsbestedingen. Het laatste werd geregeld in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Wat betreft de monetaire politiek: voorheen hadden afzonderlijke landen de mogelijkheid indien gewenst hun eigen munt te devalueren, waarmee hun concurrentiepositie versterkt kon worden. Met de invoering van de eenheidsmunt kwam er logischerwijs ook een centraal, door de Europese Centrale Bank (ECB) gevoerd monetair beleid, dat er juist op gericht was de inflatie laag te houden. Het SGP, daarnaast, was erop gericht de overheidsfinanciën van de lidstaten beheersbaar te houden. Deze landen dienden geen structurele begrotingstekorten te hebben en waren in slechte tijden gebonden aan het maximumtekort van drie procent van het BBP en een maximale staatsschuld van zestig procent. Landen met een slechte financiële positie – in de regel hoge schulden in combinatie met lage groeiverwachtingen – betalen op de geldmarkt een hogere rente over hun staatsschuld, hetgeen uiteindelijk kan leiden tot verdere verslechtering van hun financiële en economische vooruitzichten. Hierdoor kan een land in een ‘negatieve spiraal’ terechtkomen: het moeten opbrengen van steeds hogere rentelasten over de staatsschuld maakt deze op den duur onhoudbaar. Van dergelijke situaties werd gevreesd dat ze de eurozone zouden verplichten monetaire, of daarmee vergelijkbare, steun te bieden aan in geldnood verkerende lidstaten, daar uittreding uit de euro grote en onvoorspelbare gevolgen zou kunnen hebben. Derhalve werd het SGP geïntroduceerd teneinde te voorkomen dat eurolanden financieel uit de pas zouden lopen. Eén van de weinige overgebleven manieren voor nationale overheden om de economische
Opinie groei te stimuleren was dan ook het nemen van structurele hervormingsmaatregelen. Economische hervormingen, zoals het verhogen van de pensioenleeftijd en de flexibilisering van de arbeidsmarkt, liggen echter politiek gevoelig (Het Financieele Dagblad 1998; Bolkestein 2008, 88-9). Vanaf het begin is het SGP met voeten getreden, bijvoorbeeld met de toetreding van Italië dat niet aan de voorwaarden voldeed. Reeds in 2004 was het, na een publicatie van Eurostat (2004), duidelijk dat de staatsfinanciën van Griekenland, die uiteindelijk in 2010 de directe aanleiding voor de crisis vormden, uit de pas liepen. De sterke euro maakte het lange tijd mogelijk voor met name ZuidEuropese overheden om structureel te veel uit te geven en pijnlijke hervormingen achterwege te laten: “Duitsers en Nederlanders zijn boos op de Grieken [maar ook Italianen, Spanjaarden en Portugezen] omdat dezen op de pof leefden. [maar] Dat hebben ze altijd gedaan, zodra de kans zich voordeed. De euro, met zijn goedkope leningen, bood die kans” (Eppink 2011). Niettemin werd ook door de grootste eurolanden, Duitsland en Frankrijk, het pact genegeerd (e.g. Bolkestein 2008, 90-1). De huidige situatie laat zich, nog verergerd door de financiële crisis van na 2007, tekenen door landen met hoge staatsschulden, begrotingstekorten en bleke economische vooruitzichten. Op de geldmarkt heerst twijfel over de houdbaarheid van de schulden van deze landen en worden hoge rentes geëist. In weerwil van het SGP zijn reeds enkele landen, hoofdzakelijk Griekenland en Portugal, in de eerder genoemde ‘negatieve spiraal’ terechtgekomen: bij rentepercentages van 7,5 procent op tienjarige staatsobligaties waren deze landen de facto niet meer in staat hun schulden te financieren en waren zij gedwongen de Europese Unie en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) om noodkredieten te verzoeken. Op de details daarvan zal ik niet ingaan; essentieel is dat Griekenland en Portugal kleine economieën zijn en dat de crisis dreigt over te slaan naar Italië en Spanje. Deze economieën zijn dermate groot dat het voor de overige eurolanden onmogelijk zou zijn om ze van noodleningen te voorzien, waardoor een dreigend faillissement ervan verstrekkende gevolgen zou hebben (NRC Handelsblad 2011, 2011a). Hoewel de afloop van de crisis onvoorspelbaar is, is het geen overdrijving om te stellen dat de toekomst van de euro onzeker is (e.g. NRC Handelsblad 2011b).
De legitimiteit van ‘Europa’ en de crisis Hoewel het beginsel van legitimiteit op vele manieren kan worden beschreven moet hier volstaan worden met de essentie ervan: de mate waarin de bevolking een politiek systeem, doch ook specifieke wetten, als geldig beschouwt. Legitimiteit is derhalve niet gelijk aan legaliteit: een legaal – volgens geldende wetten – tot stand gekomen regel of besluit kan wel degelijk illegitiem zijn en vice versa. Aldus kan een politiek systeem als legitiem worden beschouwd wanneer de onderdanen over het algemeen zijn autoriteit, of recht om beslissingen te nemen, erkennen (e.g. Hague en Harrop 2007, 11-3). In hun werk inzake de legitimiteit van internationale organisaties, zoals de EU, stellen Buchanan en Keohane dat het beginsel ten eerste een element van ‘morele instemming’ van het volk inhoudt. Overigens vereist legitimiteit geen algehele instemming: om te kunnen regeren is het immers noodzakelijk te beslissen over mensen en groepen met verschillende achtergronden en standpunten (Buchanan en Keohane 2006:409-11). Ten tweede is voor legitimiteit van internationale organisaties een component nodig van acceptatie door de regeringen van landen waarover besloten wordt. Hierbij impliceert daarentegen de instemming van een democratisch gekozen regering niet ook de instemming van de onderdanen, daar de democratische controle op regeringen zich nooit kan uitstrekken over internationale organisaties (Ibid., 414). De erkenning van de autoriteit van internationale organisaties door onderdanen dient dus zowel ‘rechtstreeks’ te zijn als ‘via’ de eigen, gekozen regering. Naar mijn inzicht is de legitimiteit van de Europese Unie, die al te wensen overliet voor de crisis (e.g. McLaren 2007), in gevaar gekomen; gezien de noodzaak van Europese samenwerking een ernstige zaak. Om te beginnen worden de maatregelen ter bestrijding van de crisis nauwelijks gedragen door de bevolking, zowel in de NoordEuropese landen die het leeuwendeel van de noodkredieten moeten opbrengen, als in de Zuid-Europese landen die in ruil voor de leningen verregaande bezuinigingen en hervormingen moeten doorvoeren. De Duitse bondskanselier, Angela Merkel, zag zich in eigen land gesteld voor een meerderheid van 84 procent van de bevolking die het uitkeren van leningen aan andere eurolanden afkeurde (Dow Jones News Service 2010). In Portugal, GriekenATLAS - December 2011
17
Opinie land en Italië brachten de crisismaatregelen dermate heftige reacties teweeg dat zelfs regeringen ten val kwamen (Europese Commissie 2011, 13-5; NRC Handelsblad 2011c, 2011). De vooraanstaande Duitse econoom Anton Börner formuleert de situatie als volgt: “Worden de ingrijpende economische hervormingen in de schuldenstaten gedragen door de kiezers daar? En, omgekeerd, in hoeverre zijn de Duitse kiezers werkelijk bereid hun geld aan Griekenland en hun soevereiniteit aan Brussel af te staan? In de schuldencrisis lopen we tegen de grens van de democratie op. Je kunt als staat je economie niet hervormen als de meerderheid van de bevolking dat afwijst. En je kunt niet als Duitse regering geld op de rekening van het noodfonds in Brussel blijven storten als 80 procent van de Duitsers zegt dat dat geen goed idee is” (NRC Handelsblad 2011b, nadruk door mijzelf ). Echter, naast het twijfelachtige draagvlak voor de crisismaatregelen, staat mijns inziens tevens in bredere zin de legitimiteit van de Europese samenwerking op het spel. De Europese integratie, met de euro als meest prestigieuze project, lijkt te zijn voortgeschreden zonder dat acht werd geslagen op de risico’s. Immers, hoewel uiteraard niemand een decennium geleden de huidige crisis precies had kunnen voorspellen, waren de voortekenen toen reeds zichtbaar. De opstelling van de Nederlandse regering ten aanzien van Italië in 1997 was niet uit de lucht gegrepen en blijkt nu, om en nabij, de juiste te zijn geweest. Al in 1963 merkte de toenmalig Nederlands minister van Financiën, H.J. Witteveen, op dat met een eenheidsmunt zonder voorafgaande politieke integratie landen elkaar een ‘blanco cheque’ zouden geven (Bolkestein 2008, 84). Niettemin heeft de situatie van nu daar veel van weg: “Nederland tekende voor een monetaire unie; niet voor een schuldenunie. Maar sluipenderwijs dreigt de monetaire unie steeds meer een schuldenunie te worden: steeds minder kredietwaardige landen moeten opdraaien voor steeds meer landen die onkredietwaardig zijn”.De verschillen tussen eurolanden, die nu pijnlijk opspelen, waren binnen de EU lange tijd moeilijk bespreekbaar (Eppink 2011b, 2011; zie ook Bolkestein 2008a). Zonder de voordelen die de euro heeft gebracht te willen wegcijferen, zie ik geen aannemelijke redenen waarom burgers geen vraagtekens zouden zetten bij de wijze waar-
18
ATLAS - December 2011
op Europa geregeerd is. De euro, als meest verregaande vorm van samenwerking tot nu toe, was bedoeld om welvaart te brengen en in stand te houden en, hoewel dit wellicht ook mogelijk zou zijn, is haar voortbestaan twaalf jaar na invoering onzeker. Dat, samen met het feit dat veel van de huidige problemen wellicht voorkomen hadden kunnen worden indien men prudenter was geweest, zou de publieke opinie ten aanzien van het Europese project wel eens zeer negatief kunnen beïnvloeden. Nog afgezien van het feit dat momenteel landen noodgedwongen onder curatele van het IMF en de EU staan en andere landen grote sommen geld moeten overmaken aan deze ‘zwakke broeders’, kan een dergelijke afname van het draagvlak voor ‘Europa’ voor langere tijd van invloed blijven. Voor een organisatie van democratische landen, die bovendien anderen de les leest, is dat een groot potentieel probleem en het zal leiderschap vergen om de legitimiteit van de integratie te herwinnen. Instructief kan in dat opzicht het contrast zijn tussen de uitspraak van de Franse president Sarkozy dat het ‘fout’ was om Griekenland tot de euro toe te laten en de mening van Europees Commissaris Almunia dat degene die spreekt van een mogelijk Grieks vertrek uit de euro “ons proces van integratie niet begrijpt” (NOS 2011; Trouw 2011). Hoewel er op dit moment geen alternatief lijkt te zijn voor de vanuit democratisch oogpunt twijfelachtige crisismaatregelen binnen de eurozone dreigt voor het Europese project, waarvan de euro onderdeel is, een gebrek aan draagvlak. Enerzijds kan dit worden toegeschreven aan het gewicht van de genomen maatregelen. Echter, anderzijds zou het legitimiteitsprobleem van de EU wel eens van structureler aard kunnen blijken te zijn en de integratie niet zonder meer op dezelfde voet kunnen worden voortgezet als in het verleden.
Bronnen
Bolkestein, F. 2008.“De Economische en Monetaire Unie.”In Bolkestein, F. Overmoed en onverstand. Beschouwingen over politiek, ed. F. Bolkestein. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Hague, R. en M. Harrop .2007.Comparative government and politics. New York: Palgrave Macmillan. McLaren, L. 2007.“Public opinion and the EU.”InEuropean Union Politics, eds. M. Cini. Oxford: OxfordUniversity Press. NRC Handelsblad.“Grieks kabinet wil snel zaken doen met Europese Unie,” 12 november 2011 (c). Trouw.“Europees gezin worstelt met Grieks exit,” 10 september2011.
Opinie
Gelukkig heeft de staat de crisis nog Door Thijs van Rijn De staat is dood, leve de staat. De huidige schuldencrisis verstevigt de rol van landen op internationaal en nationaal niveau. Staten weten hun macht op verschillende manieren uit te breiden, en alle aandacht gaat uit naar hen als probleemoplossers. Er is geen echt alternatief politiek samenwerkingsverband dat de natiestaat zou kunnen vervangen; beter een imperfecte staat dan geen staat.
G
riekenland beheerst al een jaar het economische nieuws, politici laten de Verenigde Staten op de rand van bankroet balanceren en China krijgt problemen met een groei van ‘slechts’ 9,1%, de laagste in twee jaar. Al weken staan tentjes op het Amsterdamse Beursplein met als doel het kapitalisme grondig te wijzigen en de politici weg te krijgen, maar op een verdwaalde anarchist na pleit niemand voor het opheffen van de organisatie waarin de grootste schulden zich bevinden, namelijk de staat. Hoe erg de economische crisis ook is, sprake van een crisis van de staat is er niet. Het statisme, het idee dat de wereld verdeeld is in afzonderlijke staten die de belangrijkste spelers daar op zijn, lijkt onbetwistbaar (Dunne en Schmidt 2008, 100-101). Geen enkele Griek denkt eraan zijn land in te ruilen voor de stadsstaten gebaseerd op het klassieke Hellas of ziet voor zich hoe een failliet land zou kunnen verdwijnen. Zelfs het idee van het verkopen van enkele eilandjes ontstijgt de borreltafel niet. Het nieuws volgend lijkt het moeilijk voor te stellen, maar de PIIGS-landen hebben vermoedelijk de meest effectieve en stabiele politieke organisatievorm in de geschiedenis, namelijk de natiestaat. De meeste West-Europese landen zijn begonnen als land van een monarch, dat in de loop der eeuwen een natie schiep door een vergaande centralisatie van het overheidsgezag, een gemeenschappelijke taal en cultuur, militaire dwang en een volksvertegenwoordiging. Veel landen zijn zo niet meer dan ‘imagined communities’, waarbij oorlogen, crises en verzonnen tradities de bevolking dichter bij elkaar hebben gebracht (Anderson 1983).
Veel landen zijn niet meer dan ‘imagined communities’
De grote en kleine crisis der democratie Zelfs de elementen van de staat die niet noodzakelijk zijn voor het functioneren, de democratie en de rechtsstaat, staan niet ter discussie. Tijdens de crisis in het interbellum was er sprake van de grote en kleine crisis van de democratie (De Jonge 1968). De eerste hield in dat mensen twijfelden aan het nut van democratie. Sommigen hadden liever een sterke leider die opkwam voor het algemeen belang dan een ruziënd en compromissen sluitend parlement. Enkele landen, zoals Duitsland en Italië, gingen daartoe over, met de welbekende gevolgen. De kleine crisis gaat niet over de inhoudelijke vraag of democratie de juiste manier van regeren is, maar richt zich op procedurele kanten als de samenwerking tussen de ‘poppetjes’. Zo’n soort crisis is een stuk gemakkelijker op te lossen. Elk land heeft wel eens zijn Berlusconi of Bush gehad, en een nieuwe generatie politici kan de onweerswolk boven de politieke situatie verdrijven (en zelfs de Nobelprijs daarvoor winnen). Misschien is er opnieuw sprake van een kleine crisis en kunnen populistische of radicale partijen zetels veroveren in de volksvertegenwoordiging, maar de grote dient zich niet aan. Dit neemt niet weg dat over de invulling van democratie en rechtsstaat vele meningen bestaan. Elk land heeft zijn politieke systeem weleens aangepast. Griekenland is sinds de onafhankelijkheid van 1830 al aan de derde republiek bezig, met daartussendoor koningen en een junta. Dat de begrippen belangrijke rechten waarborgen is duidelijk en een nieuw Grieks militair bewind is onwaarschijnlijk. Burgers verwachten veel van de staat en zijn boos als de staat niet aan hun verlangens kan voldoen. Ze menen dat de staat bepaalde plichten heeft, zoals het in stand houden van een sociaal vangnet en de zorg voor veiligheid. Demonstraties zijn het gevolg van de door bezuinigingen terugtrekkende overheid. Gelukkig maar, want als men onverschillig ertegenover zou staan, dan zou de legitimiteit van de staat echt in het gedrang komen. De bevolking zou zich kunnen verlaten op familie, de kerk of andere groeperingen om haar belangen te beschermen – zoals ook gebruikelijk was het grootste gedeelte van de geschiedenis. De nachtwakersstaat van de negentiende eeuw hield zich grotendeels bezig met ex- en interne veiligheid en gaf weliswaar een bepaald minimum aan grondrechten aan ATLAS - December 2011
19
Opinie burgers (zoals het gelijkheidsbeginsel en andere principes in de Nederlandse grondwetten), maar dit was vooral gericht op de belangen van rijkere mensen (Rijpkema 2011, 156). Tegenwoordig krijgt de overheid meer macht over de financiële sector en de economie. Zo is onder andere de afgelopen jaren het toezicht op de financiële sector uitgebreid en stelt Europa regels omtrent de betrouwbaarheid van banken. Dit wil niet zeggen dat de staat alles kan beheersen en altijd de goede oplossing kiest, maar wel dat hij zowel theoretisch als in de praktijk de belangrijkste speler op het economisch toneel is. Juridisch heeft een land immers bevoegdheden regels op te leggen en een vast inkomen aan geld, namelijk door belastingen. De staat heeft grotere mogelijkheden dan waarvan ondernemingen ooit zouden kunnen dromen. Het bedrijfsleven, zelfs bij monde van de ‘invloedrijkste man van Nederland’ VNONCW-voorzitter Wientjes, smeekt politici dan ook de crisis op te lossen, want zelf zijn ze daartoe niet in staat (De Volkskrant 2011).
‘Rien’ De kwade vox populi is natuurlijk niet alleen maar goed nieuws. De al maandenlang durende gewelddadige protesten in Griekenland en de Occupy-beweging in tientallen landen zijn ook niet af te doen met ‘rien’, om koning Lodewijk XVI van Frankrijk te citeren. Als de politieke elite een land niet onder controle kan houden is dat tot daaraantoe, maar dat zelfs de schijn niet meer opgehouden kan worden is wel een probleem. Staten lijken geen goede oplossingen ontwikkeld te hebben om enerzijds stabiliteit te waarborgen doordat een regering blijft zitten en anderzijds aan de onvrede van het volk tegemoet te komen. Het plan voor een referendum in Griekenland van de voormalig premier Papandreou was een mogelijkheid het volk inspraak te geven, evenals de vele vertrouwensstemmingen in Italië, maar een rustgevende werking ging daarvan niet uit. ‘Europa’ is op dit moment de grote verliezer. De EU-lidstaten dragen geen soevereniteit over naar Brussel, er is hooguit sprake van een sharing of sovereignty, waarbij staten gezamenlijk de bevoegdheid hebben problemen aan te pakken (Cini 2009, 89). Het optreden van ‘Merkozy’ is hiervan het treffendste voorbeeld. Als de voorzitter van de Europese Raad (van staatshoofden en regeringsleiders) of
20
ATLAS - December 2011
van de Europese Commissie al in beeld komen, dan alleen om aan te geven dat zij niet ter zake doen. Zoals op alle belangrijke momenten in de geschiedenis van de Europese Unie zijn het de staten die beslissingen nemen, al dan niet op tijd. Want laat duidelijk zijn dat alle plannen staan of vallen met het ermee instemmen door de afzonderlijke parlementen van de lidstaten. Slowakije heeft eenmaal tegen het Europees noodfonds gestemd en het is niet voor niets dat premier Rutte urenlange debatten heeft met de Tweede Kamer. Uiteindelijk besluiten zij welke oplossing er komt. En als men de landen beschuldigd van achterkamertjespolitiek, dreiging en dwang, dan zijn het de landen die dat elkaar opleggen, niet de Commissie of het Europees Parlement.
Volgens sommigen is de enige oplossing uit de crisis de stichting van een Verenigde Staten van Europa Zelfs al blijkt uit de toekomst het ongelijk van de hier verkondigde opvatting, dan nog is deze waar. Want als Europa toch meer macht verwerft gebeurt dat in het raamwerk van de staat. De Europese Unie zal altijd vergeleken worden met een staat en volgens sommigen is de enige oplossing uit de crisis de stichting van een Verenigde Staten van Europa. Mensen in het algemeen en politici in het bijzonder kunnen de Europese Unie niet als iets anders zien. Zo wordt de Unie iets wat ze in het begin nooit beoogde te zijn en leeft de staat nog even door.
Bronnen
Anderson, B. 1983. Imagined Communities. Londen: Verso. Cini, M. 2009. “Intergovernmentalism.” In European Union Politics, eds. M. Cini en N. Pérez-Solórzano Borragán. Oxford: Oxford University Press, 86-103. Dunne T. en B.C. Schmidt. 2008. “Realism.” In The Globalization of World Politics, eds. J. Baylis, S. Smith en P. Owens. Oxford: Oxford University Press, 90-106. De Jonge, A.A. 1968. Crisis en critiek der democratie. Assen: Van Gorkum. Rijpkema, P.P. et al. 2011. “Ontwikkelingen in de theorie over rechtsvinding.” In Inleiding in de rechtswetenschap, ed. P.P. Rijpkema. Veenendaal: Universal Press, 153-166. De Volkskrant, “De lobbykoning,” 12 november 2011.
Journalistiek
Stelling: bestemming van Nederland ligt in Europa Door Els van Oosten Sinds de bankencrisis van 2008 steeg de Nederlandse staatsschuld tot 65 procent van het bruto binnenlands product. De huidige eurocrisis trekt nog een zwaardere wissel op de Nederlandse financiën. De sterke landen in Europa, ook Nederland, zullen meer garant moeten staan voor de zwakkere lidstaten. Via een Europees noodfonds worden de zwakke landen tijdelijk geholpen. Aan deze financieel zwakke landen de taak hun schulden meer op orde te krijgen en hun economie te versterken. Met een sterkere economie wordt het aflossen van schulden weer reëler. De prijs voor deze oplossing is hoog. Boze stemmen over Griekse belastingontduiking klinken steeds luider. Moet de Nederlandse handel zich nog wel richten op Europa? Of moet er juist nu nog meer ruim baan worden gegeven aan een pragmatische handelsgeest?
F
rannie Flinterman, werkzaam bij het kennis- en adviescentrum van Fenedex, reageert: “Er ligt een heel sterke focus op Europa. Van oudsher is Duitsland onze belangrijkste exportpartner, daar gaat een kwart van de Nederlandse export naartoe en van onze totale export gaat driekwart naar Europees achterland.” Fenedex, de vereniging voor Nederlandse exporteurs, ziet dat het Nederlandse handelsbeleid ook is gericht op markten buiten Europa. “Daar groeien de markten ook harder, van belang is het zeker, maar het Europese achterland blijft voor de export, ook nu, voor ons het belangrijkste”, zegt mevrouw Flinterman. Het idee van het VVD-Tweede Kamerlid Han ten Broeke om jaarlijks een Nederlands-Duitse top te organiseren, ondersteunt Fenedex dan ook zeer. “Het klinkt mensen misschien raar in de oren zo’n plan, het gaat toch meer om de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) zou men zeggen, maar dat is al te kort door de bocht. We vinden de relatie met Duitsland vanzelfsprekend, maar je zou de relatie ook, zoals Ten Broeke deed, ‘urgent’ kunnen noemen”, aldus Flinterman. Wat de groei van de omzet betreft, blijkt uit de elk kwartaal gehouden conjunctuurenquête van VNO-NCW, dat het aantal be-
Volgens Fenedex blijft het Europese achterland voor de Nederlandse export het belangrijkst drijven dat in 2012 groei van de export voorziet nagenoeg is gehalveerd tot zes procent ten opzichte van 2011. Mevrouw Den Hartog van VNO-NCW vult daarop aan: “Eurocrisis of niet, Nederland heeft de Europese Unie hard nodig. Juist nu wordt zichtbaar dat de Europese Unie een heel belangrijke verworvenheid is, het behouden van de muntunie moet de allerhoogste prioriteit hebben.” Opkomend protectionisme ten gevolge van de crisis, baart mevrouw Den Hartog dan ook zorgen. “Enerzijds moeten we de concurrentiepositie van de Europese Unie op peil houden, anderzijds moeten we ook waken voor een goed werkende interne markt. Met name op de arbeids- en goederenmarkt zie je meer beschermende neigingen. Dit jaar is bijvoorbeeld in het Schengenverdrag een uitzonderingsclausule opgenomen, die bepaalt dat in een kritieke situatie weer grenscontroles mogen worden gehouden.”
Eurocrisis of niet, Nederland heeft de Europese Unie hard nodig
Een ander heikel punt wat VNO-NCW betreft is, zo zegt Den Hartog, het besluit van Nederland om Roemenië en Bulgarije niet toe te laten tot de Schengenzone. Met samen bijna dertig miljoen inwoners vormen deze landen een grote markt voor ondernemers. Daarnaast is het miATLAS - December 2011
21
Journalistiek nimuminkomen relatief laag, voor Roemenen bedraagt dat afgerond € 160,- en voor Bulgaren bedraagt het € 120,- per maand (in Nederland bedraagt dit € 1435,- per maand), dat zijn bedragen waar sommige Nederlandse ondernemers alleen maar van kunnen ‘watertanden’, zegt Den Hartog. Verder zijn de handelsbetrekkingen met deze landen al intensief. Nederland is in Roemenië goed voor een vijfde van de buitenlandse investeringen, en beide landen zijn een belangrijke en groeiende export- en importpartner voor Nederland. Dit zijn economisch gezien inderdaad mooie cijfers, dat zegt ook de Nederlandse regering. Minder rooskleurig is echter de aanpak in Roemenië en Bulgarije van corruptie, inefficiënte overheidsbureaucratie en het misbruik van Europese gelden. Reden voor de Nederlandse regering eerst voldoende progressie te willen zien op het vlak van bestrijding van corruptie, alvorens de landen tot de Schengenzone toe te willen laten. “Onbegrijpelijk”, zegt Den Hartog. “Griekenland zit wel in de Schengenzone, maar komt niet beter uit de onderzoeken waar de regering nu haar standpunt op baseert. De gevolgen voor de handel zijn groot”, vertelt Den Hartog. “Niet alleen zijn de zakelijke relaties bekoeld, ook kosten de grenscontroles de bedrijven veel tijd en geld. En dat terwijl de Europese handel van vitaal belang is”, aldus Den Hartog. Ook zij ziet de handel met landen buiten Europa als minder relevant. “Als de export naar Duitsland een paar procent daalt, betekent dat qua geld net zoveel als de totale export naar China, dat moeten we ons goed realiseren.” Nederlandse ondernemers zorgen voor een export van 36 miljard euro naar vier landen met ‘europroblemen’, Italië (18,5), Spanje (12,5), Portugal (2,5) en Griekenland (2,5). In de vier Zuid-Europese landen heeft Nederland voor 48 miljard euro geïnvesteerd, tegen 28,2 in de vier opkomende BRIC-economieën, blijkt uit cijfers van VNO-NCW. Grote veranderingen in de export met de Zuid-Europese landen hebben zich toch nog niet voorgedaan, zegt mevrouw Flinterman: “Door de Zuid-Europese landen wordt altijd al slechter betaald. Bij markten als Griekenland en
22
ATLAS - December 2011
Italië verlopen de transacties met meer moeilijkheden. Exporteurs hanteren daarom altijd strengere betalingsvoorwaarden, daar wordt nu nog een schepje bovenop gedaan.
Door de Zuid-Europese landen wordt altijd al slecht betaald Belangrijk is ook, vertellen beide deskundigen, om bij de ontwikkeling van de export goed te kijken naar de ontwikkelingen voor specifieke sectoren. Vanwege de centrale functie die de industrie heeft als aanjager van de ‘exportmotor’, is het bijvoorbeeld belangrijk een scherp beeld te verkrijgen van deze bedrijfstak. Gecorrigeerd voor seizoenseffecten (ook) in deze sector, is de verwachting van de industriële bedrijven voor de komende maanden een groei van de omzet, daarmee kan men spreken van een zeker herstel. In 2011 had men hier veelal met dalende omzetresultaten te maken, blijkt uit de conjunctuurenquête. “Tekenend vind ik de stelling van een Rotterdamse ondernemer in autobanden”, zegt mevrouw Den Hartog. “Hij exporteert autobanden vanuit de Rotterdamse haven naar het hele Europese achterland. De handelaar stelt altijd al aan het aantal banden in de haven te kunnen voorspellen hoe het met de industriële sector en de export zal gaan. ‘Hoe meer wielen ik zie, hoe minder de zaken op rolletjes lopen,’ zegt hij steeds,” vertelt Den Hartog lachend. Wat het optimisme voor 2012 betreft zijn de ondernemers in de industrie voorzichtiger gestemd dan in 2011. Nu verwacht elf procent van de ondernemers een omzettoename bij de export, binnen de industrie worden deze cijfers gesteund door alle groepen bedrijven uit de industrie, met uitzondering van de meubelfabrikanten, zij verwachten een daling. “Tot slot”, zegt mevrouw Den Hartog, “het kabinet heeft natuurlijk keuzes moeten maken. Er is gekozen voor het stimuleren van negen Nederlandse topsectoren. Dat vinden wij heel goed. Als je een keuze moet maken, dan moet dat met visie, en dat is hier gebeurd.”
Opinie
Public debt not all that bad; it can be good By Edwin van der Velden
P
ublic debt has always been a word avoided by many politicians. Yet, debt – especially public debt – is a necessity in the modern world and it’s wise use has made states prosperous, and brought many benefits to the populations thereof in terms of social services and security. Even with all these benefits, it is how a state uses debt that could cause these positive factors to emerge. When not used wisely, it could result in the current turmoil and chaos in the world. Examples are the many state bankruptcies occurring in the European Union, or the current deteriorating power of the United States due to its unhealthy public debt levels. Hence, public debt, if used wisely can be used to produce prosperous economies at an accelerated rate than a state would usually be able to without the leverage of debt and can be used positively to save national economies in times of crisis.
A yearly inflation higher than yearly interest leads to profit for the borrower How public debt works Firstly there are the multitude of lenders who lend money to the government through government bonds or private loans. As the government is known as a safe borrower – meaning it always pays interest on time – it is especially attractive to investors who are not willing to take risks. Pension funds also invest as they use the interest earned to offset inflationary costs of holding money. Secondly, the government has the responsibility to pay back the interest which it owes to the lender. Thirdly, this debt can be written off their books and as a result give the government breathing space to borrow more (Korten 2011). A governments ability to lend depends on how the lender views the security of the loan to the government in the first place. Sometimes however, a government can take a loan from certain government owned funds such as what the United States does with their social security fund (U.S. Social Security Administration 2011). A low inflation usually leads people willing to lend money, while high inflation benefits the borrower more due to inflation depreciating the value
of money, thus the value of debt. Hence, a yearly inflation higher than yearly interest leads to profit for the borrower. One must also differentiate between external and internal public debt, with internal being borrowed from within one’s own state, and external from other states.
Public debts usefulness By utilizing public debt wisely, it can keep an atmosphere of prosperity alive in a country. A general goal of public debt would be to generate more wealth in the future. Public debt can be used to accelerate growth, and with this added growth, pay back the debt. Three ways to do this is to control tax rate or inflation, and expend money into governmental programs. Tax policy can be kept constant even when expenses can vary greatly, or as one author states on public debt usage: “It allows governments to smooth taxes in the face of variable expenditures” (Ceccheti 2010, 4). Controlling the inflation rates is important, as out of control inflation rates can destroy a local economy and savings. A great example of this is Zimbabwe during their economic crisis when they experienced hyperinflation that could have been avoided through borrowing money, not by printing extra money (BBC News 2009). Certain governmental programs can be essential for helping businesses, such as large infrastructure projects that especially speed up the rate at which business can occur. In Australia for example, a completed privately funded infrastructure project – a toll road – was found to have been more expensive on society than a potential governmental debt funded project would have been due to the price of access. This shows that a cost-benefit analysis usage of debt sometimes is worth the extra public debt (Gruen 2010). The existence of public debt can also benefit populations in times of crisis and has the ability to prevent a calumnious situation. One way it does this is by not cutting any of the social services available to the populations in times of crisis. This is best shown during the crisis in the United States of America, where they had to raise the public borrowing limit. Doing so saved the U.S. Federal government from not being able to provide any future services such as defense, health-care, and so forth (BBC 2011). Public debt also aids increasing consumption, as a state could lower taxes even when it does not have the funds to do so. Results of this are quite varied, as the public don’t always ATLAS - December 2011
23
Opinie follow the laws of economics completely. The existence of debt also aids the lenders in the domestic market. In essence a domestic debt literally means that the financial wealth stays within its own economy. This contributes to the gross domestic product. In Britain for example, the pension funds and insurance companies are large holders of their national debt. Interest paid upon that amount helps to keep these businesses profitable, and helps the stakeholders that use these funds and insurances (Hilton 2011). Without public debt, it would be difficult for these businesses to invest safely large sums of their money.
Sometimes the projects that public debt pays for doesn’t have a guaranteed return on investment, a good example is war in general Dangers of public debt misuse Even with all the benefits that the existence of public debt creates, there are dangers when it either gets too low or too high. When it gets too high there is an issue of interest payments, which in itself could cripple an economy. It does this by diverting money that could be used for social services to pay the interest itself. This higher debt leaves less money behind for private businesses to borrow. Add to that the higher interest rates that banks, funds, or other lenders will ask for, the cost of debt-financing increases, decreasing growth. This high interest will also poison the domestic market, making it harder for cash-strapped businesses or even new businesses to flourish and/or buy new capital to more effectively generate wealth (Cechetti 2011, 5). Sometimes the projects that public debt pays for don’t have a guaranteed return on investment, a good example is war in general (Kolnes 2011). The highest risk of too much public debt would be the inability to collect even more public debt. Governments then have to print money so they can pay back whoever they owe. This leads to inflation and can destroy economies and the ability to ever pay back the public debt (Cecchetti 2010, 18). As many things, public debt is good when used moderately, and when its use actually enhances economic growth and social security. So while public debt might seem as
24
ATLAS - December 2011
a risky asset to better avoid, the existence of it satisfies the needs of whomever it was borrowed from. The best examples are the pension funds that profit from lending money to the state, and with the aid of other sources allow a state to invest or safe essential services when it is not financially able to. Mistakes do happen, hence caution must be taken when agreeing on acceptable percentage levels of debt depending on what the economy currently needs. All in all, having quite a sum of public debt isn’t all that bad, as long as policy makers understand that what is borrowed has to be paid back in the future. The best way to do this is to use public debt in ways that can expand the economy. Sources
BBC News. 2009. “Zimbabwe inflation eases further.” Available from http://news.bbc.co.uk/2/hi/business/8258723.stm (12 November 2011). Centraal Bureau voor de Statistiek. 2011. ���������������������������� “Financiële instellingen; balans.” Available from: http://statline.cbs.nl/StatWeb/ publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70043&D1=0,3-12,1517,23-27,30-31&D2=l&D3=%28l-4%29-l&HD=1111091150&HDR=G1,G2&STB=T (12 November 2011). Cecchetti S., Mohanty M.S, Zampolli F. 2010. “The future of public debt: prospects and implications (No 300).” Basel: Bank for International Settlements, Basel, Switzerland. Available from: www.bis.org/publ/work300.pdf (13 November 2011). Checherita C.,Rother Philipp. 2010. “The impact of high and growing government debt on the economic growth.” Available from http://www.ecb.europa.eu/pub/pdf/scpwps/ecbwp1237.pdf (11 November 2011). CIA. 2011. “Country Comparison :: Public debt.” Available from
(12 November 2011). Gruen, N. 2010. “Paying for Australia’s infrastructure deficit.” Available from http://inside.org.au/paying-for-australiasinfrastructure-deficit/ (12 November 2011). Hilton, A. 2011. “Debt isn’t always bad. We may even learn to love it.” Available from http://www.thisislondon.co.uk/ standard/article-23955926-debt-isnt-always-bad-we-mayeven-learn-to-love-it.do (6 November 2011). Korten, D. 2011. “David Korten explains the logic behind a debt-based money system—and why it isn’t working in the United States.” Available from http://www.neweconomyworkinggroup.org/good-debt-bad-debt (6 November 2011). Martin, F. M. 2009. “A Positive Theory of Government Debt.” Available from www.sfu.ca/~fmartin/Documents/debt.pdf (14 November 2011). U.S Social Security Administration. 2011. “Trust Funds FAQ.” Available from (21 November 2011).
Historisch
‘Een buitengewoon hinderlijke kwestie’ Door Jurgen Rinkel Vele duizenden Nederlandse soldaten werden in de jaren na de Oorlog naar de andere kant van de wereld gestuurd met maar één doel: rust en orde herstellen in Nederlands-Indië. Maar politieke en militaire arrogantie en veranderde tijden zorgden uiteindelijk voor de ondergang van het Nederlandse imperium.
R
otterdam, 1947. Twintig, hooguit eenentwintig jaar oud zijn ze, de jongens die op de kade staan te wachten. In het water ligt een marineschip, de SS Zuiderkruis. Nog even en de jongens zullen aan boord gaan. Allen hebben de oorlogsjaren net achter de rug en voor hen ligt een groot avontuur. Het schip zal hen naar de andere kant van de wereld brengen, naar een ander deel van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘Indië’, om orde en rust te herstellen en Soekarno en de andere Indonesische nationalisten te arresteren. Voor ze gaan, komt Z.K.H. Prins Bernard nog even langs om ze door een handdruk succes te wensen. Dan betreden ze de loopplank en gaan aan boord, op weg naar Java. In de jaren volgend op de Tweede Wereldoorlog, voerde ons land aan de andere kant van de aardbol een strijd om het behoud van een voormalige kolonie, Nederlands-Indië, die aan het einde van die strijd als Indonesië de onafhankelijkheid zou verkrijgen. Het militaire ingrijpen van het pas bevrijde Nederland zou de geschiedenis ingaan als de ‘Politionele Acties’, en laat bovenal zien hoe blind de politieke elite was voor de gewijzigde internationale machtsverhoudingen. Het is het verhaal van een koloniale oorlog (want anders kunnen we het toch niet noemen) die militair succesvol was, maar politiek en diplomatiek verloren werd. Maar laten we bij het begin beginnen.
Het begin van de revolutie Het Aziatische gedeelte van het Koninkrijk der Nederlanden bleef bij aanvang van de Tweede Wereldoorlog ongemoeid. Pas in 1942 werd Nederlands-Indië bezet door de Japanners. Gedurende deze bezetting en de ballingschap van de regering in Londen werd nagedacht over de toekomst van de staatkundige verhoudingen binnen het koninkrijk. Dit kwam onder andere tot uiting in de rede die koningin Wilhelmina op 7 december 1942 hield op Radio Oranje.
Onder meer stelde zij daarin dat Indië binnen het koninkrijk een positie diende te krijgen die gelijkwaardig was met die van Nederland (De Jong 1988, 695). Na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki in augustus 1945 gaf het Japanse Keizerrijk zich over, waarmee definitief een einde kwam aan de oorlog. De Nederlandse regering kon echter niet direct overgaan tot herstel van het eigen gezag in de Gordel van Smaragd. Bij de bezetting had slechts een klein gedeelte van de militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) weten te ontkomen richting Australië. Deze paar duizend soldaten konden onmogelijk de gehele archipel onder controle houden. Daarom waren voor de oorlog al afspraken gemaakt met de geallieerden. Na de capitulatie van Japan zouden Britse en Australische troepen de orde handhaven, zo was de bedoeling. Door de plotselinge capitulatie konden zij echter niet op tijd aanwezig zijn. Het op die manier ontstane machtsvacuüm zou verstrekkende gevolgen krijgen. Slechts twee dagen na de capitulatie riepen Soekarno en Mohammed Hatta in Jakarta (of Batavia, zoals de Nederlanders het nog noemden) de Republiek Indonesië uit. De pogingen van de Britten om enkele key areas op Java en Sumatra in handen te krijgen zouden uiteindelijk gepaard gaan met een felle strijd. Daarnaast zorgden de wintermaanden van 1945 voor vele slachtoffers onder de Europeaanse inwoners van de eilanden. Tijdens deze ‘Bersiap’-periode vielen ongeveer 3500 doden (De Moor 2011, 169-170).
Tijdens de ‘Bersiap’-periode vielen ongeveer 3500 doden
Onderhandelen met de Republiek In Nederland was inmiddels een noodregering aangetreden, geleid door Wim Schermerhorn. Dit kabinet reageerde afwijzend op de ontwikkelingen aan de andere kant van de wereld. Het onderschreef dan wel de wens voor nieuwe staatkundige verhoudingen binnen het koninkrijk, maar het weigerde de Republiek te erkennen als onderdeel daarvan. De belangrijkste reden hiervoor was dat de leiding van de Republiek, en met name Soekarno, samengewerkt had met de Japanse bezetter. OnderhandeATLAS - December 2011
25
Historisch lingen met een collaborateur achtte het kabinet uitgesloten (De Jong 1988, 695). Helaas waren het de Britten die op Java en Sumatra, de belangrijkste onderdelen van het gebied dat de Republiek claimde, de scepter zwaaiden. De hoogste Nederlandse gezagsdrager in de archipel, luitenant-gouverneur-generaal Hubertus van Mook was dan ook gedwongen te onderhandelen met de Republiek. Gelukkig was hier een kabinet aangetreden dat onder leiding stond van Sutan Sjahrir, die als gematigd bekend stond. In april 1946 vonden de eerste onderhandelingen tussen de kern van het Nederlandse kabinet en een Republikeinse delegatie plaats op de Hoge Veluwe. Deze onderhandelingen liepen op niets uit. De Indonesische delegatie zou terugkeren met ‘indrukken en een bundel notulen’ (Daalder 2004, 51). Ondertussen had Schermerhorn wel gedreigd met militair optreden. Dit zou echter pas kunnen op het moment dat de Britten het bewind zouden overdragen aan de Nederlanders. Zelf hadden ze geen zin op te treden tegen de Republiek. Dit behoorde niet tot hun opdracht (De Moor 2011, 207). Uiteindelijk zou het gezag in november 1946 overgedragen worden. De eerste divisie soldaten (De zogenaamde Eerste Divisie 7 December, genoemd naar de rede van Wilhelmina) was al in september richting de Oost vertrokken. Dat jaar nog zou de totale troepensterkte aangevuld worden tot 100.000 man (Heijboer 1979, 19) die onder leiding kwamen van luitenant-generaal Simon Spoor. De verkiezingen in Nederland brachten een coalitie van de PvdA en de Katholieke Volkspartij (KVP) aan de macht. In het aldus ontstane kabinet werd de sociaaldemocraat Schermerhorn vervangen door de katholiek Louis Beel. Schermerhorn kreeg een andere opdracht. Hij werd als hoofd van de Commissie-Generaal naar Indonesië gestuurd om wederom met de Republiek te onderhandelen. Deze onderhandelingen vonden plaats in Linggadjati en stonden onder leiding van de Brit Lord Killearn. De uitkomst van deze onderhandelingen was dat er een Verenigde Staten van Indonesië zou worden opgericht, waarvan de Republiek, met als grondgebied Java en Sumatra, een deelstaat zou worden. Van Mook was al bezig geweest met de oprichting van andere deelstaten, onder andere op Borneo en in het oosten van de archipel (De Jong 1988, 758).
26
ATLAS - December 2011
Operatie Product en de internationale reactie In Nederland werd woedend gereageerd op de uitkomsten. Slechts na een aantal wijzigingen wilde de Tweede Kamer akkoord gaan. De Republiek van haar kant verwierp deze wijzigingen in mei 1947. Het gevolg hiervan was dat de Nederlandse regering en legerleiding besloot tot Operatie Product. Deze operatie zou bekender worden als de Eerste Politionele Actie. Voor deze naam was bewust gekozen. Nederland beschouwde het militaire ingrijpen niet als een veroveringsoorlog, maar als een interne aangelegenheid.
Nederlandse soldaten in de Indonesische jungle Het doel van de operatie was het bezetten van de belangrijkste economische gebieden op zowel Java als Sumatra. Vooral op Java werden grote operaties uitgevoerd. Deze vonden plaats van 20 juli tot en met 4 augustus en waren in hoge mate succesvol. Maar hoewel Spoor sterk erop aandrong, weigerde de regering door te stoten naar Djokjakarta, waar de nationalistische leiders zich verschanst hadden. Hoewel Van Mook beweerde dat Nederland hier zijn verantwoordelijkheid nam door de orde en veiligheid te herstellen (De Moor 2011, 270) reageerde de internationale gemeenschap als door een adder gebeten. In de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werd op 25 augustus een motie aangenomen die beide partijen opriep de vijandelijkheden te staken en onderhandelingen te beginnen. Nadat Amerika dreigde met sancties, aanvaardde Nederland de resolutie en ging over tot een staakt-hetvuren. De onderhandelingen werden geleid door een commissie van Goede Diensten waarin België (als keuze van Nederland), Australië (als keuze van Indonesië) en de Verenigde Staten (als keuze van België en Australië) zitting hadden. Dit leidde in januari 1948 tot de ‘Renville-overeenkomst’ (genoemd naar het Amerikaanse marineschip waarop de overeenkomst getekend werd). Hierbij werd een wapen-
Historisch stilstand afgesproken, alsmede dat de Indonesische bevolking zich zou mogen uitlaten over een aansluiting bij de Republiek dan wel de oprichting van een eigen deelstaat.
Nadat Amerika dreigde met sancties, aanvaardde Nederland de resolutie en ging over tot een staakt-het-vuren Politieke verwikkelingen en Operatie Kraai Om het nieuwe staatsbestel mogelijk te maken, moest een grondwetswijziging aangenomen worden. Hiertoe waren nieuwe verkiezingen noodzakelijk. Dit veroorzaakte nauwelijks enige wijzigingen in de verhoudingen, maar voor de formatie van een kabinet dat een tweederde meerderheid had, moesten enige poppetjes verwisseld worden. Zodoende werd Willem Drees minister-president in een kabinet met PvdA, KVP, VVD en de Christelijk-Historische Unie (CHU). Beel werd als Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon de vervanger van luitenant-gouverneur-generaal Van Mook, over wiens optreden al langer ontevredenheid bestond. In Nederlands-Indië verslechterde de situatie al snel. De Tentara Nasional Indonesia (TNI), het Indonesische leger, maakte zich schuldig aan tal van bestandsschendingen. Zowel Beel als Spoor waren van mening dat ingrijpen noodzakelijk was (Daalder 2004, 225). Maar voor het zover was, gebeurde er iets dat de kwestie, zo zal later blijken, voorgoed in het voordeel van de Republiek zou beslechten. In Madioen op Java brak op 18 september 1948 een communistische opstand uit. Nederland besloot in te grijpen, maar twijfelde over de manier waarop. Uiteindelijk zou de Republiek met succes het Nederlandse leger voor zijn; een bewijs dat ook de Republiek de veiligheid van haar burgers kon bedwingen en bovendien hard wist op te treden tegen communisten, wat de Amerikanen in het licht van de naderende Koude Oorlog niet slecht uitkwam (De Moor 2011, 322). Desondanks besloot de politieke en militaire top tot een Tweede Politionele Actie. De zogenaamde Operatie Kraai werd uitgevoerd op 19 decem-
ber, op het moment dat de Veiligheidsraad met reces was. Het voornaamste doel – het bezetten van Djokjakarta en het arresteren van de belangrijkste opstandelingen – werd binnen luttele uren gehaald (De Moor 2011, 337). Vervolgens werd overgegaan tot het bezetten van geheel Java en grote delen van Sumatra. De reactie van de Verenigde Naties kwam sneller dan verwacht. De Veiligheidsraad bleek ondanks het reces bijeen te zijn in Parijs en riep wederom op de vijandelijkheden te staken, de gevangenen vrij te laten en onderhandelingen te beginnen. Nederland werd steeds meer de paria van het Westen. Het land dreigde buiten onderhandelingen over het opzetten van de NAVO gehouden te worden en verschillende landen begonnen Nederland te boycotten.
Het einde Hoewel de Tweede Politionele Actie militair slaagde, bleef een echte overwinning uit. De TNI bleek veel sterker dan verwacht, en ondanks dat Spoor hardnekkig het tegendeel beweerde, kon het Nederlandse leger de rust en orde niet garanderen. De internationale druk bleef onverminderd groot. Het kabinet-Drees kon uiteindelijk niet anders dan overgaan tot nieuwe onderhandelingen met de inmiddels weer vrijgelaten Indonesische leiders, om zo een einde te maken aan wat Drees later ‘een buitengewoon hinderlijke kwestie’ zou noemen (Daalder 2004, 11). In Den Haag startte op 23 augustus 1949 de Rondetafelconferentie die moest gaan werken aan de soevereiniteitsoverdracht. Deze vond plaats op 27 december van hetzelfde jaar. Zo kwam een einde aan driehonderd jaar Nederlandse aanwezigheid in Zuidoost-Azië. Bronnen
Daalder, Hans. 2004. Willem Drees 1886-1988 - Vier jaar nachtmerrie; De Indonesische kwestie. Amsterdam: Uitgeverij Balans. Heijboer, Pierre. 1979. De Politionele Acties; De strijd om ‘Indië’ 1945/1949. Haarlem: Fibula - Van Dishoeck. Jong, dr. L. de. 1988. Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12: Epiloog. ’s Gravenhage: SDU Uitgeverij. Moor, J.A. de. 2011. Generaal Spoor; Triomf en tragiek van een legercommandant. Amsterdam: Uitgeverij Boom.
ATLAS - December 2011
27
Column
Malthusian choices Maarten Rood
T
here are seven billion people among us. The United Nations declared the 31th of October ‘Seven Billion Day’ to celebrate this event. Seven billion people, can you imagine that? I can’t and it gets even harder to believe when you know that in 1800 there were only one billion humans on this planet. It had taken thousands of years to reach that level. In 1900 the number had already risen to 1.7 billion people. And at the moment, after the bloodiest century until now, it’s at 7 billion. It seems that population growth can’t be stopped. There are more of us, but that is not the only problem. On average we live longer as well, and we use more energy, we eat more food and we produce more waste. The earth however is not growing and hasn’t done so for eternities. The amount of fossil fuels, like oil and gas, doesn’t increase faster either. If the developments given above continue like this, there will be a point of no return. Our myth of infinite economical growth and infinite consuming will then be busted in a most horrific way possible. I dare to claim that there are too much people on Earth to continue with our current mass-consumption. Look at all the problems we are now facing. All these problems are the result of excessive consuming or of overpopulation. Hunger, poverty, slums, pollution, child death, climate change, epidemics, you name it. That the Third World gets to suffer from scarcity and pollution caused by the mass-consumption of the Western World is even worse. It’s bizarre that people in the United States are dying from obesity, while they serve 5-star-meals to their pets and people in Africa die from malnutrition and starvation. I may sound moralistic and teachy, but this doesn’t change the facts. When looking at the news you will always see these scenes of overpopulation and excessive consuming that are occurring at this moment. Do we have to change this, and is that possible? In the nineteenth century the English scholar Malthus already wrote about the evils of unchecked growth of the population. This could only result in epidemics, wars and starvation, which he rather grimly called the positive checks of population growth. Malthus was in favour of controlling this growth by his so called preventive checks: less marriages and less births. A one-child-policy, but for the entire world population.
A one-child-policy, but for the entire world population
I think – and I know that I, as a promising, well-fed and prosperous westerner, will sound like a hypocrite – that the world population has to make a choice to survive. We can do what Malthus has suggested: we will lower the amount of births. Or we could all consume less commodities and food. What I mean is: we could distribute all the food, money and energy fair and square across the nations. Money doesn’t make you happier when you’ve reached a certain limit and there are enough millionaires and billionaires who reached that limit. And it would be very hard to explain to the people in Africa that they consume too much and that they have to decrease their consumption. Both ways have advantages and disadvantages. Major social hurdles would have to be taken to realize either of them. Not getting offspring or not wanting more property is almost against our human nature. But I think a change is needed. Technological updates, innovation and recycling have so far increased the Malthusian ceiling, but they are costly and mostly benefit the richer ones among us. If we could decrease our consumption and/or the amount of reproduction, then we could solve a lot of the challenges we face at the moment. However; who will explain that to seven billion people? 28
ATLAS - December 2011
Historisch
De zilvercrisis van de dertiende eeuw Door Oskar ter Mors Een actueler thema dan staatsschulden bestaat er niet. Op dit moment waart een financiële crisis als een ongrijpbare sluipmoordenaar door Europa, terwijl de ene na de andere staat eraan ten prooi valt. Door de grootschaligheid en de grote reikwijdte van deze crisis willen we echter nog wel eens vergeten dat wij niet de enige zijn, die in de lange loop van de geschiedenis moeite hebben gehad met de financiële markten.
O
m onze huidige problemen beter te begrijpen, kan het nuttig zijn om voorbeelden uit het verleden te raadplegen. Dit is dan ook een oproep aan al diegenen die nadenken over het al dan niet voortbestaan van de euro, om voor inspiratie verder terug te kijken dan de afgelopen eeuw. Vanwege mijn diepgewortelde interesse in de Europese middeleeuwen zal dit artikel dan ook een casus uit de dertiende eeuw onder de loep nemen. Ook toen kampten inwoners van verschillende Europese staten met een financiële crisis die hen, om het maar plat te zeggen, ‘in de portemonnee raakte’. Het is een verhaal waarin zilver, goud en geldontwaarding een grote rol spelen. Alvorens ik kan beginnen is het echter noodzakelijk om kort uit te leggen hoe het monetaire systeem er gedurende de middeleeuwen uitzag. Na de val van het Romeinse Rijk bleef er een geldeconomie bestaan, die lange tijd volgens Romeinse principes ingedeeld bleef. Hoewel het gebruik van munten als betaalmiddel tezamen met de handel in het algemeen sterk afnam, bleven rijke heren en handelaren (de scheidslijn tussen hen is op zijn minst vaag te noemen) betalen met denarii en solidi. Hoewel verschillende barbaarse koninkrijken deze munten eigen namen gaven, zoals de Lombardische tremissen en de Friese scaetta’s, bleef eenieder ze vergelijken met hun Romeinse voorgangers. Hier raken we gelijk aan een belangrijk fenomeen in het middeleeuwse geldwezen: reële munten en rekenmunten. De reële munten waren stukjes edelmetaal met een beeltenis en vaak een inscriptie. Uiteraard was het mogelijk om met een reële munt een brood te kopen. Een rekenmunt is een al dan niet bestaande munt, waaraan de waarde van andere munten valt te relateren. De Romeinse munten fungeer-
den tijdens de vroege middeleeuwen dus als rekenmunt (Lane en Mueller 1985). Het belangrijkste edelmetaal waarvan munten werden geslagen bleef al die tijd zilver. Goud was zeldzamer en veel meer waard. De rijken die gouden munten bezaten gaven er de voorkeur aan om die op te potten en als gestolde rijkdom te bewaren. Bij de handel met verafgelegen gebieden zoals het Byzantijnse Rijk en de islamitische staten bleken gouden munten eveneens van pas te komen. Bijna al het dagelijks betaalverkeer geschiedde echter in zilveren munten of natura (Lopez 1953). De eerste die er sinds de Romeinen in slaagde om in West-Europa een eenduidig monetair systeem op te zetten was Karel de Grote. Hij stelde de waarde van een penning (denarius) vast op 20 schellingen (solidi). Verder stelde hij vast dat er uit een pond zilver (libra) 12 schellingen, en dus 240 penningen geslagen moesten worden. Dit systeem zou tot aan de Franse Revolutie en de daaropvolgende oorlogen haast overal in gebruik blijven als rekenmunt, waarbij ieder bedrag in een bepaalde muntsoort werd omgerekend naar penningen, met schellingen en ponden als eenheden voor grote bedragen. In Engeland bleef deze verdeling zelfs bestaan tot 1971, toen men daar de decimale waarden van het Système International ging toepassen op het Pond Sterling (Lane en Mueller 1985). Zolang het betaalverkeer van beperkte omvang bleef, was de afhankelijkheid van zilver geen enkel probleem. In de elfde eeuw begon in West-Europa een economische opleving van ongekende schaal. Een gunstige klimaatverandering maakte dat men in Europa minder dicht op het bestaansminimum hoefde te leven. In de Lage Landen werden bossen gerooid, landerijen teruggewonnen op de zee en maakte stadslucht vrij. In Italië maakten de oude Romeinse steden voor het eerst weer een duidelijke groei door. In dit klimaat nam de handel wederom een grote vlucht: in Noord-Frankrijk en Vlaanderen vonden het hele jaar door in verschillende steden grote markten plaats, van waaruit ook een levendige handel met Italië en het Midden-Oosten werd gevoerd (Blockmans 2010). Door die handel ontstond een haast onverzadigbare vraag naar zilveren munten om de luxeproducten uit andere ATLAS - December 2011
29
Historisch werelddelen te kunnen kopen. Ook in het dagelijks geldverkeer groeide de vraag naar muntgeld sterk. De vraag naar zilver was rond 1100 dus veel groter dan het aanbod (Lopez 1956).
Bad money drives good money out Dilemma Dat zadelde machthebbers met een muntinstantie met enkele lastige dilemma’s op. De hoeveelheid zilver die men kon krijgen, was beperkt. Om meer munten te kunnen slaan moest een machthebber ofwel de munt devalueren, met grote onkosten meer zilver verkrijgen, of het zilvergehalte in de munt verlagen. De eerste optie leidde tot grote onrust onder de bevolking, zonder het probleem echt op te lossen. De tweede kostte vooral de Munt erg veel zilver, dus het is niet verwonderlijk dat men vaak voor de derde optie koos. Tot aan het begin van de dertiende eeuw was dit als lapmiddel adequaat. Verdere ingrepen, zoals de introductie van zuivere grote penningen, vaak ter waarde van een schelling, herstelden ook tijdelijk de rust op de financiële markten. Op de langere termijn zorgde dit er echter voor dat er twee soorten zilvergeld ontstonden: zwart geld en wit geld. Dit laatste was een zuiver zilveren munt, die wit oplichtte wanneer men hem poetste. Zwart geld bleef echter donker van kleur, of begon te ‘blozen’ wanneer het een koperlegering onthulde (Lane en Mueller 1985). De zestiende-eeuwse Britse econoom Thomas Gresham verwoordde deze problematiek als volgt: “Bad money drives good money out”. Goed geld, waarvan de nominale waarde gelijk is aan de intrinsieke waarde, verdwijnt geleidelijk uit het betaalverkeer, omdat mensen liefst hun foute geld zo snel mogelijk uitgeven en hun goede geld opsparen (Lopez 1956). Waarom is dit problematisch? Dit opsparen van goed geld leidt tot een nog kleinere hoeveelheid zilver in omloop. Om het aantal munten in omloop op peil te houden, moet het zilvergehalte in de munt wederom verlaagd worden. Hiermee wordt dus steeds opnieuw de intrinsieke waarde van een munt verlaagd. Voor belastingen en andere grote betalingen werden munten vaak afgewogen, terwijl lonen in uitgetelde munten werden betaald (uiteraard was dat vaak fout geld). Kortom, de kleine lieden, boeren en loonarbeiders kregen geld tegen de nominale waarde binnen, maar werden
30
ATLAS - December 2011
vaak geacht geld tegen intrinsieke waarde te betalen. Dat dit tot grote misstanden leidde, mag duidelijk zijn. Rond het midden van de dertiende eeuw was de prijs van zilver tot recordhoogte gestegen. De waarde van goud was toen slechts 8,5 keer zo groot als die van zilver, ten opzicht van 30 keer zo groot nu. De eerder genoemde economische groei werd daardoor ernstig geremd (Lopez 1956). In het jaar 1252 kwamen de steden Genua en Florence met een oplossing die de zilvercrisis voor de komende eeuwen zou inperken. Zij sloegen vanaf dat jaar allebei gouden munten, die een vastgesteld aantal zilveren munten waard waren (Lopez 1956). Niet lang daarna volgden andere staten en rijken. Aan het eind van de dertiende eeuw had bijna elk land in Europa een eigen gouden munt, naast de zilveren munten. Dit tweemetalige stelsel zorgde ervoor dat de prijs van zilver omlaag ging, en het al beschikbare zilver in zuiverdere munten kon worden verwerkt. De Wet van Gresham kon uiteraard nog niet meteen naar de prullenbak verwezen worden, maar het grootste probleem was voor dat moment afgewend.
Een wijze les En daarmee komen we terug bij de euro. Wat leert de zilvercrisis van de dertiende eeuw ons? Dat we binnenkort allicht gouden euro’s moeten gaan uitgeven? De eurocrisis is helaas te complex voor zo’n eenvoudige oplossing. Maar het hierboven geschetste beeld is wel een duidelijke waarschuwing. Wanneer we nu voor een te gemakkelijke oplossing kiezen, kunnen we ons in de toekomst misschien pijnlijk het hoofd stoten aan de Wet van Gresham. Nu al geven mensen liever eerst hun Griekse euro’s uit. We hebben nog de luxe dat af te doen als grapje, maar in een scheuro-scenario zou ons het lachen wel eens kunnen vergaan. Dus, gouden euromunten? Waarom niet? Het zilveren vijfje was ook een groot succes. Wie wil er nou geen geld dat écht iets waard is? Bronnen
Blockams, W. 2010. Metropolen aan de Noordzee, de geschiedenis van Nederland 1100-1550. Amsterdam: Prometheus. Lane, Frederic C. en Reinhold C. Mueller. 1985. Money and banking in medieval and renaissance Venice. Volume one, coins and moneys of account. Londen: Johns Hopkins University Press. Lopez, Robert S. 1953. “An aristocracy of money in the early middle ages.” In Speculum XXVIII. opez, Robert S. 1956. “Back to Gold, 1252.” Economic history review, 2nd series, IX.
Historisch
Wirtschaftswunder versus Faillissement Door Max van Tongeren De krediet- en bankencrises drukken ons met de neus op de feiten: meer kapitalisme staat niet per se gelijk aan meer welvaart. Graaiende bankiers maken zich schuldig aan het ‘roven’ van belastingcenten en terwijl de bank staatssteun nodig heeft, pakken zij ieder jaar gezamenlijk honderden miljoenen aan bonussen. Als een rode draad loopt de tegenhanger van het ongebreidelde kapitalisme door de vorige eeuw: het communisme, een verregaande vorm van socialisme. Maar hoe mooi het principe van gemeenschappelijk bezit ook mag klinken, structurele financiële problemen liggen aan dit maatschappijsysteem ten grondslag. Geen van beide systemen lijkt dus een garantie voor succes te zijn: hoe de Duitse Democratische Republiek (DDR) failliet ging terwijl de Bonner Republiek een florerende economie kende, ten tijde van het ‘Wirtschaftswunder’. Winston Churchill verwoordde de keus tussen deze twee kwaden ooit als volgt: “De inherente ondeugd van kapitalisme is de ongelijke verdeling van zegeningen, de inherente deugd van socialisme is de gelijke verdeling van ellende” (in MeerVrijheid 2011).
Opdeling van Duitsland Nadat Duitsland na afloop van de Tweede Wereldoorlog in vier zones werd opgedeeld, vormde zich al vrij snel een blok in het Westen, waar de zones van de Amerikanen en de Britten al spoedig samenwerkten. Later zou ook Frankrijk zich hierbij voegen en zo werd West-Duitsland geboren op 23 mei 1949. Het economische systeem werd ingericht naar Amerikaans voorbeeld: de weg voor kapitalisme werd geplaveid. In het decennium daarna groeit de West-Duitse economie wonderbaarlijk snel, zo snel zelfs dat men tegenwoordig van een toenmalig ‘Wirtschaftswunder’ spreekt. Er zijn een aantal redenen aan te wijzen voor deze snelle groei. Zo mocht Duitsland zich niet herbewapenen en had tot 1955 dus ook geen uitgaven op militair gebied (Duits 2006). In tegenstelling tot de Russen die de oostelijke zone industrieel gezien compleet gedemonteerd hadden, was de industrie in West-Duitsland nog redelijk goed intact. Daarnaast ontving WestDuitsland, net als vele andere staten, veel financiële steun door middel van het Marshallplan (een financieringsplan vanuit de Verenigde Staten, om het oprukkende communisme het hoofd te bieden). Daarnaast was er een groot
aantal (gevluchte) arbeiders dat tegen een laag loon wilde werken en werd er vanuit de overheid veel steun aan particulieren geboden. West-Duitsland is dan ook het fundament van de sterke Duitse economie vandaag de dag. De Duitse Democratische Republiek (DDR) kende een economie die was ingericht naar communistisch voorbeeld: een planeconomie, een economie naar Stalinistisch voorbeeld. In dit systeem werden er meerjarige plannen gemaakt door de communisten en doelstellingen geformuleerd over wat de economie diende te bereiken. Tot in de jaren ’60 ging dit erg goed en kende ook de DDR een relatief goed functionerende economie; zeker in vergelijk met andere communistische staten. Maar net als in andere communistische staten kende ook de DDR een aantal structurele problemen: een constant tekort aan consumptiegoederen, een technologische achterstand op het Westen en een economie die zich kenmerkte door stagnatie, mede door het gebrek aan materialen. Dit leidde internationaal gezien tot een lage productie en een slecht uitgangspunt voor export (Europa Nu 2011). Een kenmerkend voorbeeld is de (lange) wachttijd die bestond voor het verkrijgen van een automobiel. Een Trabant (dé auto van de DDR) moest men aanvragen bij de partij en dan kon het met gemak tien jaar duren voor je in aanmerking kwam voor een ‘Trabbie’.
De ‘Trabbie’ als symbool voor de Oost-Duitse economie De slechte economische situatie kan ook worden afgeleid uit het feit dat het inkomen per hoofd van de bevolking in de DDR officieel slechts 39% bedroeg van het inkomen per hoofd in de BRD. Aangezien de DDR nogal rooskleurige cijfers presenteerde, kan ervan worden uitgegaan dat het werkelijke niveau nog een stuk lager lag. Ook het werkloosheidspercentage dat geschat wordt op 33% van de beroepsbevolking, getuigt niet van een bloeiende economie. ATLAS - December 2011
31
Historisch Comecon Verscheidene communistische staten verenigden zich in de Comecon (Council for Economic Mutual Assistance). Deze organisatie, een communistische reactie op het Marshallplan en de communistische tegenhanger van de OESO, bleek niet erg effectief. Het versterkte het planeconomisch gedachtegoed en leidde tot inefficiëntie, zeker omdat de Sovjet-Unie winst liet prevaleren boven innovatie, wat op een later tijdstip zou leiden tot grote economische achterstanden. De inwoners van de BRD genoten misschien wel veel vrijheid ten opzichte van de oosterburen uit de DDR, economisch gezien wisten inwoners van de DDR altijd waar ze aan toe waren: in principe was iedereen gelijk. De strenge partijpolitiek van de Sozialistische Einheitspartei Deutschland (SED) (de partij die aan de macht was in de DDR) werd veel mensen te veel en zo besloten tussen 1949 en 1961 2,3 miljoen mensen naar West-Duitsland te trekken. Dit leidde tot de bouw van ‘De Muur’ in 1961: een duidelijkere scheidslijn tussen Oost en West bestond eigenlijk niet. Terwijl de economie van de BRD zich ontwikkelde tot een internationale grootmacht, begon het met de economie in de DDR langzaam bergafwaarts te gaan. De SED gaf steeds meer geld uit, zonder dat dit geld er eigenlijk was. In de jaren ’80 nam de vraag naar grondstoffen uit Oost-Duitsland af, wat een negatieve economische spiraal inleidde. Eind jaren ’80 werden er in andere Oostbloklanden dan ook flinke (democratische) hervormingen doorgevoerd, om het land te moderniseren. De partijtop van de SED zag hier echter niets in, en hoewel de val van de muur zichzelf al in enige mate aankondigde, was het een communicatiefout die leidde tot de definitieve val van de muur. Op de vraag wanneer de regeling inging die voor open grenzen in de DDR zou zorgen, inclusief Berlijn, antwoordde DDR-politicus Günther Schabowski ‘onmiddellijk’ en gaf hiermee het startschot voor de definitieve val van de muur (Smeets 2004). Het verzet tegen de val van de muur blijkt ook wel uit een uitspraak van Erich Honecker, het staatshoofd van de DDR tijdens een bezoek aan Moskou eerder dat jaar: “De Muur zal nog zeker 50 tot 100 jaar blijven voortbestaan”
Nieuwe uitdagingen In 1990, bij de eenwording van Oost- en West-Duitsland,
32
ATLAS - December 2011
was de Ostmark (het betaalmiddel in de DDR) dan ook dusdanig gedevalueerd, dat speciale maatregelen genomen werden om mensen voor extreme armoede te behoeden (Voxpopuli 2010). Een goed voorbeeld van staatssteun is het omvangrijke steunpakket dat de BRD (Bondsrepubliek Duitsland) sindsdien beschikbaar stelt om de OostDuitse economie te moderniseren en te laten integreren in het moderne Duitsland van nu. Zo worden er elk jaar tientallen miljarden euro’s van West-Duitsland naar Oost-Duitsland gesluisd om deze doelstellingen te realiseren (CIA Factbook 2011). Alhoewel de werkloosheid in Oost-Duitsland nog steeds veel groter is dan in WestDuitsland neemt de werkloosheid, ook in tijden van crisis over de breedte, nog steeds af. Daarnaast moet worden opgemerkt dat Oost-Duitsland ook een paar sterke sectoren heeft in vergelijking met het Westen. Zo is er een grote toerismesector en is er al veel geïnvesteerd in bijvoorbeeld groene energie door middel van windmolenparken door zowel de overheid als het bedrijfsleven. Europa kan nog heel wat leren van de jonge staat Duitsland als het gaat om het verlenen van effectieve steun in tijden van crises. Daarnaast laat de situatie waarin de DDR verkeerde ons inzien dat het kapitalisme misschien zo slecht nog niet is. Tot slot dient te worden opgemerkt dat de strengste leermeester van Europa inzake financiën, de Bondsrepubliek Duitsland, onder leiding staat van voormalig DDRinwoner Angela Merkel. Zij staat dan ook symbool voor de éénwording van beide landen.
Bronnen
CIA Factbook. 2011. “Germany.” https://www.cia.gov/library/ publications/the-world-factbook/geos/gm.html (15 november 2011). Churchill, W. 2011. Webiste van Stichting MeerVrijheid. http:// www.meervrijheid.nl/ (15 november, 2011). Duits-Website. 2006. “West-Duitsland tot 1961.” http://www. duits.de/lexikon/chronik/chronik_1945_1961_5.php (13 november, 2011). Europa Nu. 2011. “Duitse Democratische Republiek.” http:// www.europa-nu.nl/id/via0k7z58hx4/duitse_democratische_ republiek_ddr (16 november, 2011). Smeets, J. 2004. “Val van de muur in Berlijn.” http://www.geschiedenis24.nl/nieuws/2004/november/Val-van-de-Muurin-Berlijn.html (13 november 2011). Voxpopuli. 2010. “Stasi Unterwanderung der BRD.” http:// voxpopuliblog.wordpress.com/2010/01/28/stasi-unterwanderung-der-brd/ (15 november 2011).
Column
Sinterblues
Sedert enkele weken verblijf ik weer in het noordelijker gelegen Nederland, het bevalt mij goed, vergis u niet, maar wat is er in Europa toch aan de hand? Ik ben oud, wel wat gewend, maar kijk nu eens naar mijn hometown Madrid, wist u dat daar sinds dit jaar één op de vijf jongeren werkloos thuiszit? Daaronder zitten veel hoger opgeleide lieden, mensen zoals u, niet zoals ik, de eurocrisis heeft hen getroffen, koud begonnen of ze kregen daags een tik. Het gaat zoals het gaat, ik ben al oud en de tijd zal het leren, kan ik misschien relativeren. Maar het grijpt mij aan, het is slechts een fractie van mijn zorgen, moet u zich realiseren. Tijdens mijn reis naar uw land, liet de Raad van Europa met ferme woorden van zich horen. De uitzet van Romazigeuners uit het Franse land, kon hem op zijn zachtst gezegd niet bekoren. De uitzet in 2010 was ‘discriminerend’ zei de Raad en tegen de ‘menselijke waardigheid’. Het kwaad is reeds geschied, toch hoopte Sint op iets van ‘spijt’, maar nee, dit is Frans beleid. Misschien moet ik mij maar beperken en niets meer volgen via ’t net, de krant en het journaal. Dat zal niet gaan ben ik bang. It’s part of the job; het volgen van de vragen: wat staat er centraal? Hoe gaat het internationaal? Wat is de moraal? Bent u hier illegaal? Dat zijn toch niet de minste zaken komt het mij voor, het is daarom dat ik ze graag met u deel. Onlangs kreeg ik trouwens bezoek van een animal cop, zijn die tegenwoordig onderdeel van het geheel? Jaar in, jaar uit, ontvang ik stapels en stapels verlanglijstjes van het kleine en grotere grut, allerlei materialen, apparaten worden er verlangd; vaak is dat prachtig maar soms ronduit flut. Begrijpt u mij niet verkeerd, ik houd van mijn werk en kom uw wensen graag tegemoet, maar er zijn van die dagen dat ik me afvraag waar het allemaal precies toe doet. Mijn pieten lieten me laatst in ‘t Handelsblad zien: Sacharovprijs voor aanjagers Arabische Lente. Een symbolische daad van het EP als steunbetuiging voor vijf moedige dissidenten. Een van hen is overleden nadat hij zich in brand had gestoken, een daad uit ware wanhoop. Verlanglijstjes zijn dan plots zo relatief. Wat verlangt men daar, voor een goede afloop? Desondanks kan en wil ik niet nalaten hier over de betere kanten van mijn professie te praten, terwijl u angsten heeft over uw toekomst in tijden van recessie, werkloosheid en pensioengaten, wordt mij, al langer dan ik me kan herinneren, een warm onthaal en verblijf gegarandeerd, het is soms een klein wonder; en komt niet slechts doordat ik u alles schenk wat u begeert. Het lijkt welhaast een nationaal virus te zijn, met mij in het land, doet u zoals het hoort. Weldra worden er geen rechters meer gewraakt en ook de vakbondscrisis is al bijna gesmoord. U vreest niets en geeft met uw waanzinnige koopgedrag de economie de noodzakelijke boost. Nog even en u bent vergeten waarom dat onderzoek naar terugkeer van de gulden toch moest. Dat zijn zaken, die doen mij meer dan deugd. Ik voel mij bevoorrecht maar toch ook verplicht, niet alles heb ik reeds gezegd. Wat als blijkt dat uw MP toch niet van mensenrechten wakker ligt? Ik heb het druk in deze tijd, maar kan mijn ogen voor dat soort zaken zélfs nu niet sluiten. Ik tob over Mongo, Homs en Minsk en zoveel meer, u weet, niet álles komt naar buiten. Terwijl volksstammen voor mij zingen ‘heerlijk avondje is gekomen, makkers staakt uw wildgeraas’, kan ik niet wachten tot de dag dat uw MP dit verklaart tot Europees motto voor de tv-camera’s. Wachten kent echter ook een grens; ik heb mijn verantwoordelijkheid genomen en met de ECB gebeld. Elke lidstaat kan op mij rekenen, u mag mij aanspreken op mijn eindeloze bron van chocolademuntgeld. Sint Nicolaas ATLAS - December 2011
33
Recensie
There is something about Jane Eyre By Floortje van Gameren The new film Jane Eyre, directed by Cary Fukunaga, is a great success. Although the film doesn’t show a complete new view of Brontë’s novel it does show – in an excellent way – the controversial and ironic elements of the narrative. For modern day viewers it is difficult to understand the contradictories, and more information is required to get Brontë’s message.
T
he seventeenth film of the novel Jane Eyre written by Charlotte Brontë premiered this year’s September. It was director Cary Fukunaga’s turn to shine his light on the classic novel and according to the impressive number of favourable reviews he achieved very well. The film opens when Jane’s love affair with Mr. Rochester ends. We see Jane – played by Mia Waikowska – leaving in great confusion the imposing Thornfield Hall. She is picked up by a kindly pastor named St. John Rivers and his sisters Diana and Mary. The film continues with flash backs to Jane’s brutal childhood with her unkind aunt and her time at boarding school Lowood. The circumstances at Lowood were severe and many children became sick like Jane’s best friend Helen Burns, who soon died. Jane’s life takes a huge turn after her assignment to work as a governess at Thornfield Hall, the estate of Mr. Rochester who is performed by Michael Fassbender. The first encounter of Jane and Rochester is wrapped up with the unintended accident by which Rochester falls from his horse. Rochester doesn’t blame Jane for his fall, and after a while he starts to accept Jane as his equal, practically begging her to keep him company. Wasikowska shows how Jane is suspicious of his kindness because she is unsure whether Rochester’s advances are honest. She believes that she is no match for Rochester because of her low birth, and that he is just considering her as a way to amuse himself. Fassbender performs in a terrific way the arrogant landowner who really seems to play with Jane’s feelings, but unfortunately there is no smooth transition from his flirting to his true love feelings for Jane. During Jane’s stay at Thornfield Hall odd things happen, such as a strange laugh and a mysterious fire in Mr. Rochester’s room. On Jane’s and Rochester’s wedding day, it comes to the light that Rochester has locked up his first wife –
34
ATLAS - December 2011
The main characters of the novel: Jane and Rochester Bertha Mason. He explains to Jane that she is mentally ill and that this is the best way for her to live. Here we reach the starting point of the film in which Jane leaves Rochester. Fukunaga shows nothing new when the film reaches its end: Bertha sets Thornfield Hall in fire and kills herself, Jane returns and finally marries Rochester. Jane’s years at Thornfield take up the greatest portion in the film and the viewer is a witness of Jane’s growing affinity for her French pupil, Thornfield’s housekeeper and – indeed – Mr. Rochester. The time at Thornfield is shown in such a great detail that even the changing of the seasons is taken in account. Although Fukunaga’s film is an excellent elaboration of Brontë’s novel, it is just a shorter version of the BBC-series from 2006. Peter Bradshaw from the Guardian wrote in a review: ’’Mia Wasikowska shines in an intelligent, beautifully crafted version of the Charlotte Brontë classic, but it’s a little too restrained for its own good’’ (Bradshaw 2011). Fukunaga leans on the success of the novel, and that’s a pity.
How is it possible that a wealthy estate owner marries a poor governess in a class society?
Just another... For a lot of viewers this film is just another costume drama, which mustn’t be taken too serious because it is full of unrealistic items. The flourishing love between the arrogant estate owner and the shy governess is one of the
Recensie main elements that make the novel fictive. How is it possible that a rich middle-aged man chooses to marry a poor, mousy governess in an era were origin demanded whether the marriage was valid or not? And why does Rochester locks up his wife and declares that this is the best for her because she is mentally instable? The most striking about this part is that Rochester is presented as the ‘good one’ and Bertha as the evil person, while she is kidnapped by her husband. Furthermore, the whole story is ornamented with unrealistic – gothic – elements like the Red Room and when Jane hears Rochester calling her name while she is doubting whether she should agree with St. John River’s marriage proposal. There is another factor worth mentioning in the decommissioning of Jane Eyre, namely the novel written by Jean Rhys: Wide Sargasso Sea. This novel is about Bertha Mason who’s actual name is Antoinette Cosway. Rhys describes how Antoinette became Rochester’s Bertha, how she didn’t fit the Victorian standards and through her over sensibility and naiveté lost her wit. Rochester is described as heartless and only interested in seeking money, which was also the reason why he married Antoinette. This description stands in great contrast with the sympathetic Rochester in Jane Eyre (Rhys 2006).Albeit these previous mentioned elements make the story unrealistic, it wasn’t Brontë’s intention to create just a fictional story. These parts are not randomly gathered and processed into the story to make it more vivid: there is more beneath the surface of this fairytale.
Brontë To understand Jane Eyre we first have to take a closer look at Brontë’s life. Charlotte Brontë was born in Thornton, Yorkshire, in 1816 as the third of six children. After Mrs. Brontë died, Charlotte was left with her brother and five sisters to the care of their father, and strict religious aunt. The four oldest girls – including Charlotte – were sent to Cowan Bridge, a boarding school for daughters of the clergy. Two of her sisters became ill because of the bad conditions in the institution and they died that same year. Charlotte returned home and was educated there for the next couple years. During her adolescent years, Charlotte tried to establish a career to serve as a teacher and private governess (Brontë 2006, 1-40).
Critic on society Brontë choose her own life as a basic story frame in which she could easily provide critic on the eighteenth century society. Brontë’s main focus was on the social differences in her era starting with education. Orphans – like Jane – or children of low birth whose parents were poor like the Brontë’s , were send to a boarding school. This was their only option (because it was cheap) to provide knowledge. These schools were funded by the government or a landlord. From a religious standpoint it was a good deed to take care for orphans. Especially for wealthy estate owners, funding a boarding school was more a sort of bribe than something they were truly interested in. As a result of this lack of interest the schools didn’t receive enough money and severe circumstances like on Cowan Bridge (which is translated into Jane Eyre as Lowood) were not unusual. Beside all this poverty, there was also the education of the wealthiest which is translated into the story by Adèle Varens. Adèle is Jane’s pupil at Thornfield. She is the child of a French opera singer who was once Rochester’s mistress. Rochester himself doesn’t believe that he is Adèle’s father. Adèle is educated by a private governess inside the safe walls of a country house. There is an enormous contrast between Lowood and the education of the spoiled French girl, but during Brontë’s time this was reality. The ironic element is that Jane is against social differences, but she feeds the system by becoming a private governess.
Although Jane is Rochester’s intellectual, she is not his social equal The complicated social position of a governess is perhaps the novel’s most important treatment of Brontë’s social critic. Jane’s manners, sophistication, and education are those of an aristocrat, because Victorian governesses, who tutored children in etiquette as well as academics, were expected to possess the ‘culture’ of the aristocracy. Although governesses had a very high education, they were more or less treated as servants; thus, Jane remains penniless and powerless while at Thornfield. This becomes concrete when Jane gets aware of her feelings for Rochester; she is his intellectual, but not his social equal. Even before the crisis surrounding Bertha Mason, Jane is hesitant to marry Rochester because she senses that she would feel ATLAS - December 2011
35
Recensie indebted to him because he would marry a woman who is not from his estate. Jane speaks out against class prejudice most strongly in chapter 23 where she says to Rochester: “Do you think, because I am poor, obscure, plain, and little, I am soulless and heartless? You think wrong!—I have as much soul as you—and full as much heart! And if God had gifted me with some beauty and much wealth, I should have made it as hard for you to leave me, as it is now for me to leave you” (Brontë 2006). How ironic it may seem, Jane and Rochester marry after Jane has received an inheritance from her uncle. Nowhere in Jane Eyre are society’s boundaries bent, also love isn’t spared.
Jane Eyre, protagonist in the struggle for equal rights Brontë also discusses the female role in her era. In her own career of becoming a writer her novels were more than ones refused by a publisher because she was a woman. A female writer had to choose between publishing her book anonymous or under a male name. Brontë published Jane Eyre under the name Currur Bell. The struggle for the same rights as men is fairly well translated into her famous novel. Jane is anxious of losing her autonomy and this motivates her to refuse Rochester’s marriage proposal. So not only class difference play a pivot role in Jane’s refusal. Jane believes that marrying Rochester while
36
ATLAS - December 2011
he remains legally tied to Bertha would mean rendering herself a mistress and sacrificing her own integrity. Jane is very worried about her own rights, not that of other women. She isn’t concerned about Bertha’s fate and how Rochester treats her: the only thing Jane fears is that she is seen as less than someone else.
Brontë’s shows her disagreement by using irony Irony Brontë choose to write a novel which fitted the literary trend of her time. The Gothic novel, which combined elements of both horror and romance, was very popular in the eighteenth century. Mary Shelly’s Frankenstein and the novels of Edgar Allan Poe are well-known examples of this literary genre (Gray 2008). The gothic novel genre suppresses Brontë’s irony with which she makes clear that what happened during the eighteenth society was inhumane and that society lacked in responding. Of course Brontë was well aware that her male character was not a goodhearted person, but nobody responded to his misdoings and that is just how society worked (and this also counts for all the other ironic events in the novel). By knowing this, the writer of Wide Sargasso Sea adds nothing new to Jane Eyre, albeit it destroys the feelings of those who only read a romantic fairytale and didn’t get Brontë’s message (Gott 2011). Rhys descriptions are extreme explicit: she tells the reader Rochester isn’t a fair man. Brontë, on the other hand, is a better writer: she shows it to her audience. Sources
Bradshaw, P., “Jane Eyre – review,” The Guardian. Brontë, C. 2006. Jane Eyre, edited by S. Davies. London: The Penguin Group. Brontë, C. 1998 [1887]. Jane Eyre, Oxford: Oxford University Press. Fukunaga, C.J. 2011. Jane Eyre. London: Focus Features. Gott, P. 2011. “There is always the other side…”: The “Other Women” of Charlotte Brontë’s Jane Eyre. Wisconsin. Gray, M. 2008. A Dictionary of Literary Terms. York: Longman York Press. Rhys, J. 2006. Wide Sargasso Sea, edited by H. Jenkins. London: The Penguin Group.
Opinie
Crisismanager (m/v) gezocht Door Jos Moesman In de Europese schuldencrisis zijn diverse krachten aan het werk. De belangrijkste daarvan is de ‘de financiële markt’. Die oefent druk uit op Europese landen door het eisen van hoge(re) rentes op staatsleningen, of door massaal waardepapieren te lozen. Door, of dankzij deze bijzondere omstandigheden zijn er binnen de eurozone en de EU ook diverse krachten aan het werk. De Europese Centrale Bank (ECB) probeert met de eigen instrumenten rentes te dempen en landen bij te staan. De Europese Commissie (EC) probeert met maatregelen landen die in het nauw zitten in het gareel te krijgen. Maar met het aantreden van Mario Monti en Lucas Papademos als regeringsleiders van respectievelijk Italië en Griekenland, hebben vooral de Franse president Nicolas Sarkozy en de Duitse Bundeskanzlerin Angela Merkel hun invloed doen gelden.
I
n de meer dan zestig jaar dat de EU (en diens voorlopers) bestaat, hebben de grote landen, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Spanje, al dan niet samen met Frankrijk en Duitsland, hun invloed laten gelden. Kleinere landen deden en doen hun best om aan te haken of in ieder geval mee te denken. Het is echter telkens de FransDuitse as die op diverse (bepalende) momenten komt bovendrijven. Ook nu is het weer zo ver.
De groeiende invloed van ‘Merkozy’ is al een tijd gaande Ogen op Frankrijk en Duitsland In tijden van crisis is er altijd een bepaalde roep om leiderschap. Iemand moet de regie in handen nemen. Binnen de eurogroep van zeventien landen wordt, eigenlijk automatisch, gekeken naar de grote landen ‘zonder problemen’: Frankrijk en Duitsland. Bij het afgaan van mogelijke opvolgers van Silvio Berlusconi en Giorgos Papandreou ging het er mede om of de kandidaten ‘aanzien genoten binnen Europa’. Met andere woorden: het moesten ervaren bestuurders zijn die zich al hebben bewezen en, belangrijker, met wie Parijs en Berlijn akkoord zouden gaan. Dankzij die steun zijn Frankrijk en Duitsland de facto (weer) de machtigste landen binnen de EU geworden. Sarkozy
en Merkel vullen, bij gebrek aan regie of alternatief, het machtsvacuüm binnen de eurozone én de Europese Unie op. De groeiende invloed van ‘Merkozy’ is al een tijd gaande. Al voor de huidige crisis begon, hadden de twee leiders elkaar op een of andere manier gevonden. Wat begon als een informeel overleg tussen de grootste landen van de EU, is uitgegroeid tot een invloedrijk duo. Het eerste huzarenstukje werd afgeleverd bij de benoeming van de eerste permanente voorzitter van de Europese Raad. Herman van Rompuy, toen premier van België, gold als een goede kandidaat die zowel op de steun uit Parijs en Berlijn kon rekenen, en in London, Rome, Madrid of in de kleine landen niet voor gefronste wenkbrauwen zorgde. Met de benoeming van Monti en Papademos, beiden afkomstig uit hogere Europese kringen, is de machtsbasis een feit.
Verkiezingen of benoemde technocraat Mede dankzij de huidige crisis is de tandem uitgebreid tot een groep invloedrijke personen. De hooggeplaatste figuren die aanschuiven naast de leiders van Duitsland en Frankrijk zijn José Manuel Barroso (voorzitter EC), Herman van Rompuy (president Europese Raad), JeanClaude Juncker (voorzitter van de groep van Europese ministers van Financiën), Olli Rehn (Commissaris van Economische en Monetaire Zaken), Mario Draghi (directeur ECB) en Christine Lagarde (topvrouw Internationaal Monetair Fonds). Deze zogenaamde Frankfurtgroep (Trouw 2011) probeert in overleg de problemen rondom de schuldencrisis aan te sturen. Hiermee is er naast alle Europese instanties een nieuw machtsblok ontstaan. Dit blok kan in grote mate bepalen welke koers er gevolgd kan (of moet) worden in een land dat in de problemen is of dreigt te komen – en welke (aangewezen) ‘crisismanager’ het meest capabel wordt geacht die taak op zich te nemen. Waarom? Benoemde technocraten vrezen het oordeel van de kiezer niet. Onder druk van onder andere de Europese Commissie mochten Ierland en Portugal dit jaar nieuwe verkiezingen uitschrijven. Men hoopte zo aan een regering te komen die de noodzakelijke maatregelen wil nemen om in aanmerking te komen voor steun uit het Europees noodfonds en het IMF. Dat doel is bereikt en het is nu relatief rustig ATLAS - December 2011
37
Opinie rondom deze twee landen – al groeit het verzet in Portugal. Griekenland en Italië was een ander lot beschoren. Papandreou kreeg van Merkel en Sarkozy te horen dat ‘de geldkraan dicht zou blijven zolang het referendum (instemming met steuneisen EU en IMF, JM) in de lucht zou hangen’ (Telegraaf 2011). Het duo had ook de hand in het politieke afscheid van Silvio Berlusconi. Tijdens een EU-crisistop eind oktober werd Sarkozy en Merkel gevraagd of zij vertrouwen hadden in de voorstellen van de Italiaanse premier (The Guardian 2011). Een veelbetekenende blik was genoeg. Wat volgde was een vertrouwensbreuk in het Italiaanse parlement, waarna Berlusconi een vertrekregeling kreeg voorgelegd door president Giorgio Napolitano.
Andere landen Na de ‘interventies’ in Ierland, Portugal, Griekenland en Italië zijn er meer landen waar Merkel, Sarkozy en hun Frankfurtgroep de aandacht op kunnen vestigen. Spanje en België springen daarbij in het oog. De aankomende Spaanse premier Mariano Rajoy kan, vanwege zijn beoogde hervormingsagenda, rekenen op de steun van zowel Sarkozy als Merkel. De vraag is of de financiële markten hem de tijd gunnen orde op zaken te stellen – enkele parameters van de Spaanse economie staan op onheilmodus. Mocht de nood aan de man komen, dan is een Europese interventie – aangestuurd door de Frankfurtgroep – niet ondenkbaar. België heeft (weer) roerige weken achter de rug. Sinds midden november volgen rentestijgingen, een zoveelste crisis in de regeringsvorming, een afwaardering in kredietwaardigheid en een miraculeus akkoord voor een kabinet elkaar op. Alleen, hoe lang zal een mogelijke regering blijven zitten? Bij een nieuwe impasse komt een noodregering in zicht. Echter, is ingrijpen door de Frankfurtgroep dan wel ‘Merkozy’ wel mogelijk? Een eventueel zakenkabinet zal er een erg zware dobber aan hebben om draagvlak te zoeken in het sinds juni 2010 gevormde en politiek versnipperde parlement. En wie zou er in die regering moeten zitten? ‘Europees vertrouwen genieten’ is geen enkele garantie voor acceptatie door de Belgische Kamer of Senaat.
Deuken in het gezamenlijke leiderschap Een ander probleem is dat Merkel en Sarkozy het niet op alle fronten met elkaar eens zijn – zoals de rol van de ECB
38
ATLAS - December 2011
of euro-obligaties. Dat zorgt voor deukjes of barsten in het gezamenlijk uitgestraalde leiderschap. Bovendien bestaan er zorgen rondom de schuldenlast en daarmee de positie van Frankrijk. De relatie tussen Parijs en Berlijn kan worden beïnvloed door Londen. De problemen rondom de euro raken niet alleen de deelnemende landen, maar ook de EU als geheel. Reden voor het Verenigd Koninkrijk om zich zorgen te maken. De Britse premier Cameron heeft daarom al enkele malen ‘strategisch overleg’ gevoerd met Angela Merkel, in haar rol als regeringsleider van het stabielste euroland. Grote afwezige: Nicolas Sarkozy.
Probleem: Sarkozy en Merkel zijn politici met een volksmandaat Het belangrijkste probleem voor Sarkozy en Merkel is dat zij, in tegenstelling tot de rest van de Frankfurtgroep, politici met een volksmandaat zijn – en daardoor onderhevig aan de vertrouwensvraag binnen de democratie. Die verkiezingen zijn niet eens zo ver weg. In 2012 mag Nicolas Sarkozy zich opmaken voor een pittige presidentsverkiezing met zijn tegenstrever François Hollande. Angela Merkel mag in 2013 proberen een nieuwe termijn als kanselier binnen te slepen. Beide regeringsleiders zullen beseffen dat de huidige macht die ze binnen Europa kunnen uitoefenen, geen garantie is voor populariteit onder de eigen bevolking. Op landelijk niveau spelen heel andere thema’s. Ook zij zullen zich bezig moeten houden met hervormingen en bezuinigingen – in lijn met hun eigen Europese voorstellen. Hoe de crisis zich ontvouwt weet niemand. De huidige invloed van ‘Merkozy’ en de Frankfurtgroep lijkt echter – net als de benoemingen van technocraten als interim-leiders – een noodzakelijk kwaad. Het alternatief is namelijk een vacuüm (of kakofonie) met zeventien dan wel 27 meningen. Er is geen crisismanager (benoemd of niet) die daar zijn handen aan wilt branden.
Bronnen
De Telegraaf, “Papandreou haalt bakzeil,” door R. v. Gessel en H. Stam,4 november 2011. The Guardian, “Merkozy smirk at EU crisis summit boosts Berlusconi,” door T. Kington, 24 oktober 2011. Trouw, “Frankfurtgroep regeert eurolanden in barre tijden,” door G. Moes, 15 november 2011.
Column
Een soldaat zonder vooruitzichten Jurgen Rinkel
E
erder in deze uitgave van ATLAS wijdde ik een artikel aan de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Maar in het artikel heb ik een aantal dingen weg moeten laten. Dat is nu eenmaal altijd zo. Schrijven is schrappen, wist Godfried Bomans al. Maar een voor mij persoonlijk belangrijk aspect wil ik toch nog vermelden. Vandaar dat ik in deze column nog even terugkeer naar Indië. Het behoeft nauwelijks betoog als ik stel dat in de tweede helft van de jaren ’40 Nederland duidelijk aan de verkeerde kant van de geschiedenis Nederlandse artilleristen in Indonesië stond. Het is dan ook niet gek dat de gebeurtenissen uit die jaren weinig aandacht krijgen. Zo werkt dat nu eenmaal met dat soort nationale trauma’s. De Duitsers weten daar ook aardig over mee te praten. Maar als men er al over spreekt, dan is dat uitsluitend negatief en dat is vaak zonder meer terecht. De vele soldaten die naar ‘de gordel van smaragd’ werden gestuurd, worden hierbij echter meestal vergeten. De meesten werden gedwongen te gaan en als ze al terugkeerden, deden ze dat niet zelden hevig getraumatiseerd en nog wel in een zichzelf weer opbouwend Nederland, dat van hun leed niet wilde weten. Het is vanwege een van hen dat ik dit artikel heb geschreven. Ik heb het over Piet Rinkel, mijn grootvader, die – net twintig – in 1947 als artillerist naar Java gestuurd werd. Na terugkomst was het belangrijkste dat hij net als iedereen weer aan het werk ging, wat hij dan ook deed. Jarenlang is er nauwelijks een woord over Indië over zijn lippen gekomen. Totdat een opdracht voor de middelbare school mij deed besluiten er eens met hem over te spreken. Ik belde mijn oma, en maakte een afspraak voor twee dagen later. De volgende dag werd ik echter verrast door het bericht dat mijn grootvader al zijn afspraken had laten vallen, omdat hij mij wilde spreken. Eenmaal bij mijn grootouders aangekomen, zag ik mijn opa in de woonkamer voor de boekenkast staan. Ongeduldig en gespannen, op een manier waarop ik hem nooit eerder gezien had. Ik ben samen met hem gaan zitten en heb de vragen gesteld die ik wilde stellen en hij beantwoordde die, soms openhartig, maar ook tegelijkertijd proberend de gruwelijke details te vermijden. Een van mijn vragen herinner ik mij nog letterlijk: ‘Had u een rang binnen het leger?’ ‘Een rang?’, vroeg hij, om daar direct met een stalen gezicht aan toe te voegen: ‘Ik was soldaat zonder vooruitzichten.’ Niet lang na dit gesprek kreeg de alzheimer, die al jaren zichtbaar was, stevig vat op hem, zodat ook hij Indië vergat. In de jaren die volgden, ben ik nog af en toe een veteraan tegengekomen. En nooit heb ik me aan de indruk kunnen ontrekken dat ze blij waren dat ze eindelijk gehoord werden. Het is mede voor hen, deze soldaten zonder vooruitzichten, en hun nazaten, dat dit verhaal verteld moet blijven worden.
ATLAS - December 2011
39
Vergeten momenten...
Lange wachtrijen van werk- en daklozen voor gaarkeukens waren een heel normaal gezicht tijdens de Grote Depressie van de jaren 30. Het zijn nu de schrikbeelden waar we absoluut niet naar terug willen. De huidige crisis is lang zo erg nog niet als die van 80 jaar terug, maar er hoeft maar iets te gebeuren en dit soort beelden zullen weer aan de orde van de dag zijn...