D O S SIER
DE SCHOOL EINDIGT NOOIT
De oefenschool van Benedictus: leren in all seasons
Wil Derkse
DE KOVEL
26
Sinds kort zijn de jaarlijkse retraites voor de monniken van de St.-Willibrordsabdij in Doetinchem ook opengesteld voor geprofeste oblaten. Vorig najaar was dom Korneel Vermeiren ocso uit de abdij Koningshoeven de gastspreker. Hij sprak over het monastieke leven en de geestelijk lezing. Wil Derkse was er bij. Zijn beroepsmatige neiging om tijdens een seminar liefst twee hele dagdelen rond een niet te lange middagpauze te vullen, werd er als het ware ‘zalig’ doorkruist met een dagschema dat slechts uit twee intensieve sessies van zo’n 35 minuten elk bestond. Maar de ‘voeding’ die deze korte ‘lesjes’ boden, bleek genoeg te zijn om rijke gedachten rond ‘levenslang leren’ te doen opkomen. Een verslag en een bespiegeling terzijde. Wat mij vanaf de eerste dag tijdens de retraite opviel was de bijna zichtbare gretigheid waarmee de negentigjarige nestor van de St.-Willibrordsabdij, pater Gerard Helwig, aan de sessies deelnam. Hij zat midden op de eerste rij, wilde kennelijk niets missen en maakte ijverig aantekeningen. Een enkele keer gaf hij kort commentaar door te verwijzen naar parallellen bij Ruusbroec en Hadewych, twee auteurs waarmee hij zich al meer dan een halve eeuw intensief bezighoudt. Het was volop duidelijk, hij was nog lang niet ‘afgestudeerd’ aan de ‘oefenschool voor de dienst van de Heer’, zoals Benedictus zijn klooster noemt (RB, proloog 45). En nog steeds ‘studeert’ hij, in alle broosheid van zijn oude dag. Onlangs kwam hij wat ongelukkig ten val en ervoer hij pijn en onzekerheid in zijn bewegingen, zo hoorde ik van medebroeders. Maar toen ik zelf met hem een gesprekje had, ging het niet over zijn ongemak, maar over een intrigerend essay over Meister Eckhart, waarmee hij bezig was.
Zo worden ze niet meer gemaakt? Dit lijkt misschien iets te intellectueel en cerebraal – en dat past ook bij pater Helwig – want in een veel eerder seizoen van zijn monastieke leven was hij een van de noest werkende bouwers van de St.-Willibrordsabdij. Tonnen stenen
27 DE KOVEL
De waterput: symbool van de bron der oefenscholen. © foto: Carmen Schilstra.
moet hij hebben gesjouwd, zoals te zien is op de recent op dvd uitgebrachte fi lm over de bouwperiode 1947-1952. Toch werd pater Helwig, toen hij nog in Oosterhout verbleef, door zijn abt gevraagd om zich te concentreren op de Nederduitse mystiek. Later studeerde hij fi losofie in Nijmegen en doceerde hij daarover in monastieke kring en daarbuiten. Met zijn lezingen over Ruusbroec boeide hij decennialang een groot publiek. En waarschijnlijk vele duizenden namen deel aan door hem geleide Zen-meditaties. Weer een ogenschijnlijk andere kant is zijn liefde voor de muziek; hij beheert en onderhoudt de cdcollectie van de abdij (“Wil, ken jij de muziekzaak ‘Jazz, Pop and Classical’ in Osnabrück, waar ik mijn bestellingen plaats?”). In de gemeenschap is hij bibliothecaris. Vroeger was hij gastenpater, prior en oblatenpater, en een gewaardeerd predikant. Onlangs nog maakte ik mee dat een medebroeder hem om de sleutel van de wijnkelder vroeg. Pater Helwig: in velerlei opzicht ‘a monk for all seasons’. Zo worden ze niet meer gemaakt, zou men kunnen denken. Een misvatting. Een bijna 40 jaar jongere medebroeder van pater Helwig heeft zijn eigen ervaringen in de benedictijnse oefenschool. Het gebeuren rond de Zen-meditaties bezag hij eerder met nogal wat reserve. Maar een tijd terug realiseerde hij zich dat na dit late seizoen van pater Helwig deze markante traditie van de St.-Willibrordsabdij zou worden afgebroken. Voor hem een reden om toch eens met die specifieke oefenschool kennis te maken – een kennismaking die wonderwel beviel! Inmiddels wordt deze medebroeder verder ingeleid in deze weg en ziet het ernaar uit dat ook dit oefendomein blijvend zal worden gecultiveerd. In een eerder seizoen van zijn monastieke leven waren er vergelijkbare grensverleggingen. Zijn kloosterintrede hield vooral verband met zijn priesterroeping en met de fi losofie- en theologiestudies die daartoe kunnen leiden. Daarom had hij echt niet kunnen vermoeden ooit nog een conservatoriumopleiding te volgen (om een goede cantor te worden), of een opleiding tot
DE KOVEL
28
kleermaker. Maar het gebeurde wel. In zijn huidige monastieke verantwoordelijkheden heeft hij zelfs ruime deskundigheid verworven op het gebied van de HCCP-normen rond keuken en levensmiddelenopslag, de wetgeving voor ontruimingsplannen en de milieueisen rond houtverbrandingsovens. Daarnaast werd hij academisch opgeleid op het terrein van de spirituele begeleiding. Op het eerste oog zijn dit leerzame voorbeelden van levenslang leren, ‘éducation permanente’, en het ontwikkelen van nieuwe competenties. Ze zouden ook in niet-monastieke contexten tot navolging kunnen leiden. In het vervolg van deze bijdrage hoop ik te laten zien dat hierop alleen met fl inke nuanceringen een positief antwoord mogelijk is. Want de contrasten tussen het monastieke leren en de focus op de ‘kennismaatschappij’, waardoor Europa op korte termijn bij de ‘best concurrerende economieën’ dient te behoren, zijn groot.
Levenslang leren? Inhoud en inrichting van ons onderwijs, met name in het voortgezet en hoger onderwijs, lijken te worden gedomineerd door een functionalistisch perspectief. De vraag staat voorop wat nuttig is voor de deelname aan een vervolgstudie of voor het toekomstig economisch en maatschappelijk functioneren. Deze vraag is zinnig en relevant, maar zou ondergeschikt moeten zijn aan de vraag naar de intrinsieke waarden van het doel. De genoemde conservatoriumstudie van de monnik was natuurlijk óók functioneel, maar was allereerst gericht op de groei van persoon en gemeenschap. Een tweede aspect is de nadruk op de instrumentaliteit van het onderwijs, die al meeklinkt in termen als tools en competenties. Wanneer schoolmanagers het hebben over de vergroting van de zogeheten professionaliteit van hun docenten, dan denken ze, zo vrees ik, eerder aan vergroting van hun arsenaal aan tools en competenties dan aan inhoudelijke verdieping en stimulering van hun intellectuele passie. Een derde aspect toont zich in de neiging om leerlingen en studenten als ‘klanten’ en consumenten te beschouwen, die kostenefficiënt en in minimum doorlooptijd hun liefst ‘leuke’ en in kleine porties verpakte kennis en competenties aan hun portfolio toevoegen. Dit levert een ander beeld op dan wanneer ze op de allereerste plaats benaderd worden als medemensen die zorg verdienen en wier zielen dankzij een goede en genereuze vroedvrouw het levenslicht zien. Een vierde kenmerk is de nadruk op de meetbaarheid van liefst op korte termijn te behalen resultaten van het onderwijsproces. Dit staat in schril contrast met de verkieslijke toewijding aan de verhoopte en niet te meten vruchtbaarheid op langere termijn. Ten slotte is er nog het accent op controle, transparantie en gelijke behandeling, een accent dat op gespannen voet staat met de traditionele en vruchtbaar gebleken praktijk die erin bestaat de onderwijs- en vormingsprocessen te laten verlopen in een klimaat van vertrouwen en discretie, met inachtneming van de verschillen bij de jonge mensen. De merkwaardig succesvolle documentaire
Être et avoir, waarin een Franse dorpsschoolmeester zijn leerlingen leidt naar het niveau dat bij ieder persoonlijk past, brengt dit prachtig in beeld.
Leren als groei van de ziel
Bernard Lonergan: groei als het authentiek menselijke In de doordachte mensvisie van de Canadese jezuïet Bernard Lonergan (19081984) keren verschillende van bovenstaande ideeën terug. Het denken van Lonergan, die doceerde in Engeland, Rome, Canada en de VS, is op het Europese continent vrijwel onbekend. Toch is hij een van de grote denkers van de twintigste eeuw. Er zijn universitaire Lonergan-centra gevestigd in onder meer Boston, Washington, Ontario en Sydney. Er verschijnen jaarlijks tientallen dissertaties die door zijn ideeën zijn gestimuleerd, op gebieden die uiteenlopen van de fundamentele theologie tot de macro-economie. Zijn mensvisie kan in
29 DE KOVEL
Opvallend aan al deze kenmerken van de vigerende onderwijsideologie is dat ze zo gericht zijn op het uitwendige, terwijl de alternatieven die de grote tradities en hun oefenscholen aanreiken vooral het innerlijke op het oog hebben. Bij Plato – die hier slechts kort vermeld kan worden – gaat het in iedere opleiding om een omwendingsproces van de ziel: een proces waarin de ziel een ruimere en helderder kijk op de dingen (en op zichzelf) verwerft, en leert daarnaar te handelen, geleid door wat waar, mooi en goed is. Een proces ook dat niet eenmalig kan zijn, het dient steeds te worden hernomen. Bovendien gaat het om een proces met een belangrijke sociale dimensie: zoals iemand tot wasdom komt door contact met de ander en het andere, zo is het ook zijn of haar taak om anderen in hún omvormingsprocessen te stimuleren en ze te helpen zich te oriënteren op wat waar, mooi en goed is. Plato’s leerling Aristoteles – ook zijn denken over leren en vorming kan hier slechts terloops worden aangestipt – voegde daar nog een belangrijk element aan toe: het belang van het oefenen in het proces van het overschrijden van de aanvankelijke grenzen. Uiteindelijk toont cognitieve, esthetische en morele kwaliteit zich alleen in concreet gedrag, en zijn de houdingen van belang waarin dit streven naar kwaliteit wordt gecultiveerd. Juist in dit domein is de grootste groei mogelijk. Een houding waarin iemand optimaal uitgroeit noemt Aristoteles een deugd. Met keurige braafheid heeft dit niets van doen, want het Griekse woord voor deugd, aretè, heeft de betekenis van voortreffelijkheid en excellentie. Een deugd is een geleidelijk door oefening en in contact met meesterlijke voorbeelden verworven habitus van voortreffelijkheid. Een deugdelijke levenshouding weet het waardevolle op voortreffelijke wijze in te brengen in het domein van het concrete en alledaagse. Dat geldt voor de meestercellist, de topkok, de goede docent, én voor de monnik die voortschrijdt in de oefenschool voor de dienst van de Heer. In dit verband is het goed er op te wijzen dat de deugd als voortreffelijkheid nooit alleen een eigen maaksel kan zijn: je oefent inderdaad zélf, je groeit inderdaad zélf, maar wel steeds door en aan de a/Ander. Oefening én genade, dus.
DE KOVEL
30
één korte zin worden samengevat: de mens is een groeier, en behoort in de groei te blijven. Lonergans centrale these is namelijk dat mensen op geestelijk – of voor wie dat liever wil: op innerlijk – vlak een groot en vrijwel onbeperkt groei- en verbeteringsvermogen hebben. Fysiologisch gezien is de mens aan vrij nauwe grenzen gebonden. Een atleet die goed in vorm is, kan de honderd meter in tien seconden lopen. Het wereldrecord ligt daar nog een fractie onder. Maar geen enkele atleet, hoe goed getraind ook, en evenmin een atleet in de verre toekomst, zal die afstand in één seconde kunnen afleggen. Ook is het weinig realistisch om te verwachten dat we ooit 25 meter hoog springen of bij het gewichtheffen nog eens 5000 kg kunnen stoten. In het innerlijke of geestelijke domein kunnen we echter grenzen blijven overschrijden en blijven groeien. De wetenschapsgeschiedenis toont dit overtuigend aan. En ook in onze persoonlijke levensloop kunnen we dit ervaren. Enkele voorbeelden. We komen de brugklas binnen met hopelijk enige vaardigheid in simpele rekenkundige zaken. Onder goede begeleiding en met de gepaste ijver kunnen we zes jaar later ingewikkelde differentiaalvergelijkingen oplossen. We beginnen aarzelend op de viool te krassen en twaalf jaar later spelen we een inspirerende uitvoering van het vioolconcert van Brahms. We maken een stuntelend politiek debuut, verzetten ons tegen een Apartheidspolitiek die geen schoon-heidsprijs verdient, en zijn decennia later een wijze president die met welgekozen woorden een burgeroorlog voorkomt. Van grensoverschrijding en zelftranscendentie gesproken! Volgens Lonergan gebeurt dit in de meest uiteenlopende domeinen. De priester-fi losoof rubriceert ze in vijf met elkaar verbonden gebieden van het ‘innerlijk’ leven: aandacht, kennis, verstandig oordeel, verantwoordelijkheid en toewijding aan hooggeschatte zaken en mensen. De aanhangers van de zogeheten kenniseconomie of kennissamenleving beperken zich tot de eerste twee groeidomeinen: de alerte houding en de toepasbare slimheid. Beide zijn uiteraard belangrijk, maar ze missen nog de verstandige oordeelsvorming, de deugd van het passende antwoord (verantwoordelijkheid) en de toewijding van het hart. Educatie en vorming op hun best proberen mensen ook in die domeinen te laten groeien. Bij de verstandige oordeelsvorming houdt dat in dat jonge mensen in contact komen met waarden en hun contexten, dat ze leren hoe ze in complexe situaties waarden kunnen afwegen (evaluatie) teneinde een beslissing te treffen omtrent het prevaleren van sommige waarden. Het verstandige oordeel is niet mogelijk zonder een besef van gradaties in morele kwaliteit. Maar het groeien naar een verstandig oordeel dat niet in concreet gedrag uitmondt, mag onverantwoordelijk heten. Stel je hebt een situatie opgemerkt en zorgvuldig bekeken (aandacht), je begrijpt wat er aan de hand is (kennis), je weegt af en beoordeelt welk antwoord gepast zou zijn (het verstandige oordeel), maar je laat dat antwoord na. Dat zou betekenen dat je hart nog niet werkelijk op de situatie betrokken is. Het is het groeien in hartelijke en toegewijde betrokkenheid die de grenzen in de domeinen van de aandacht, de kennis, het oordeel en de verantwoordelijkheid leert overschrijden.
Sint-Willibrordsabdij Doetinchem, ingang kapel. © foto: Elke van Aken.
DE KOVEL
31
DE KOVEL
32
Voor Lonergan hoort dit groei- en verbeteringsvermogen wezenlijk bij de menselijke conditie. De groei in de genoemde domeinen niet cultiveren, is mensonwaardig – of in zijn terminologie: niet authentiek. In de groei blijven past écht bij ons, ze toont de ware menselijke authenticiteit. Het zal duidelijk zijn dat dit veel verder gaat dan het gemakkelijke ‘gewoon jezelf zijn’. Goede educatie en vorming stimuleren juist om de grenzen van het ‘gewone zelf’, het zelf dat zich nog ‘in de grot’ bevindt, te overschrijden. Voor deze processen die leiden naar ‘anders zien’, horizonverruiming en handelen naar inzicht en oordeel, volkomen gericht op wat van waarde is, zijn echter goede vroedvrouwen en stimulerende voorbeelden nodig. Die brengen je in contact met wat echt aandacht verdient, met wat boeiend en interessant is, met verhalen en historische kaders die waardencontexten en beoordelingskwaliteit bevatten, of met andere mensen die zich evengoed verantwoordelijk en toegewijd tonen.
Een oefenschool voor de dienst van de Heer Benedictus zou zich ongetwijfeld goed kunnen vinden in de mensvisie van Lonergan. Eén element uit zijn Regel ondersteunt dit vermoeden. Die stelt dat de weg van de monnik een levenslange weg van educatie en vorming is. Benedictus noemt zijn klooster immers een oefenschool voor de dienst van de Heer – een Heer die overigens veelal verschijnt in de taak die voor je ligt of in het gezicht van de mens die tegenover je staat. Ook het groeien in het klooster doe je aan het andere en de a/Ander. Anders dan vele buitenstaanders denken en sommige periodes in de monastieke geschiedenis doen uitschemeren, had Benedictus geen moeilijke en zware oefenschool op het oog. In de proloog laat hij al vlug in een psalmcitaat merken dat deze oefenschool bedoeld is om persoonlijk en als gemeenschap ‘goede dagen’ te beleven. Wat soms wat streng lijkt, is vaak nodig voor de verbetering van fouten en het behoud van de liefde – twee positieve waarden. Tenslotte zorgt de progressie in de oefenschool voor de verruiming van het hart en de vermeerdering van de vreugde: ‘Naarmate men echter voortgang maakt in het monniksleven en in het geloof, verruimt zich het hart en snelt men met onuitsprekelijk blije liefde voort langs de weg van Gods geboden.’ (RB, proloog 49) Dit vers heb ik vaak zien stralen op gezichten van oudere monniken en monialen. Zoals op dat van pater Helwig. Een van de vaste ‘roosteruren’ in deze oefenschool is de studie of lectio divina. Alle zusters en broeders, ook de niet-intellectuelen, maken dagelijks een aanzienlijke tijd vrij voor de geestelijke lezing, om daarmee hun innerlijke vitaliteit te voeden. Zoiets heeft natuurlijk invloed op de vitaliteit van de gemeenschap. Wat je in jezelf ‘in circulatie’ brengt, komt ook in de bloedsomloop van de gemeenschap. Voor de lectio is kennis van zaken en begrip van de context nodig. Het cognitieve en intellectuele verstaan van een tekst is belangrijk. Maar door het verwijlen bij wat de tekst aanreikt, het herhalend lezen met ‘het oor van het hart’ of de meditatie over wat je letterlijk ‘aanspreekt’, ontstaat geleidelijk een
andere houding: wat wordt er van mij gevraagd – en wat is mijn antwoord daarop? Lectio is een oefenschool in de verantwoordelijkheid. Soms is het een heel fijne en aangename oefenschool. Broeder Korneel illustreerde dit in zijn retraite over de lectio met een mooi beeld van Teresia van Avila over de ijver van de tuinier: Je kunt spitten, wieden, besproeien in het werk van het verstaan, de meditatie en je stamelend antwoord, maar soms begint het gewoon te regenen. Dan is er alleen nog receptiviteit en kun je je gietertje laten staan.
© foto: Laura van abt Poimên.
Wil Derkse (°1952) is hoogleraar Wetenschap, maatschappij en levensbeschouwing bij de Radboud Universiteit in Nijmegen. Daarnaast is hij bijzonder hoogleraar Wijsbegeerte (vanwege de Stichting Thomas More, voorheen de Radboudstichting) bij de Open Universiteit Nederland. Voorts leidt hij het Gastenhuis Kasteel Slangenburg nabij de St.-Willibrordsabdij in Doetinchem, waaraan hij als oblaat verbonden is.
33 DE KOVEL
De monastieke lectio divina is een beproefde vorm van éducation permanente en scholing die is ingebed in een narratieve context. Dagelijks mooie zaken inwendig in circulatie brengen blijft niet zonder uitwerking. De mens leeft niet van kennis alleen. Steeds weer groeit in hem het verlangen naar voedende bronnen: goede verhalen en inspirerende voorbeelden. De geestelijke lezing kan ook buiten monastieke contexten worden gecultiveerd en vrucht dragen. Want hoe die ‘oefenschool’ er ook uitziet, ze is waardevol zolang de vorming van innerlijke houdingen van voortreffelijkheid in de domeinen van het verstandig oordeel, de verantwoordelijkheid en de toewijding van het hart voorop staat. Maar dat lukt natuurlijk alleen als de ‘schoolmeesters’ op die oefenscholen – gaande van school tot universiteit, van bedrijf tot politieke partij, van bisdom tot regering – zelf heel regelmatig ‘bij de bron gaan zitten’. Hier stelt zich het een probleem van de vorming van de vaak als ‘handelingsverlegen’ aangeduide ‘leraren’. Toch ligt de oplossing voor de hand: breng juist bij hen waardevolle bronnen in circulatie. Vervang van tijd tot tijd de professionaliseringscursussen door inspirerende sessies waarin de lectio divina wordt beoefend en getraind. Zo krijgen docenten en navormers ook trek in dagelijkse zelfstandige oefening. Wat zij zo bij zichzelf in circulatie brengen, zal ook vruchtbaar een plekje krijgen bij de jonge mensen die hun zijn toevertrouwd. Zo staan zij in dienst van de Heer.