6752 KwartaalSignaal 120
staats- en bestuursrecht
Staats- en bestuursrecht
Constitutioneel recht 1AAK20116752 Prof.mr. R. de Lange & mr. R. Nehmelman
1 Grondwet Na het rapport van de Staatscommissie Grondwet van november 2010 is er nog geen kabinetsreactie te melden, maar wel een aantal reacties in verschillende tijdschriften. Zo schreef E.J. Dommering een artikel, ‘Een nieuw voorstel tot aanpassing van de Grondwet’, Computerrecht 2011/2, april 2011, 32, p. 52-55. In de nummers 2 en 3 van de jaargang 2011 van het Tijdschrift voor Constitutioneel Recht verschenen bijdragen van verschillende auteurs. Het kabinet-Rutte lanceerde de gedachte aan een verkleining van het aantal leden van Tweede en Eerste Kamer. Ook daarvoor is grondwetsherziening nodig. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is echter nog niet ingediend.
2 Regering en parlement Op 29 april jl. bood de minister van Defensie, Hans Hillen (CDA), het openbaar jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) aan de Tweede Kamer aan. Dit jaarverslag vormt, binnen de wettelijke kaders, de publieke verantwoording over de handelwijze van de MIVD over 2010. Daarnaast geeft dit verslag een doorkijk naar de aandachtsgebieden in het lopende jaar 2011. De inlichtingen- en veiligheidstaken van de MIVD waren in 2010 hoofdzakelijk gericht op de inlichtingenondersteuning van Nederlandse militaire bijdragen aan internationale missies in Afghanistan, op de Balkan, in het MiddenOosten, in Soedan, Burundi en in de wateren rondom de Hoorn van Afrika. Daarnaast werden regionale aandachtsgebieden in de gaten gehouden, onder meer met als doel opkomende spanningen en conflicten vroegtijdig te signaleren. Verder bleven thema’s als proliferatie van massa vernietigingswapens, internationaal terrorisme en spionage onderwerp van onderzoek. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks relaties (BZK), Piet Hein Donner (CDA), heeft na jaren lange discussie een wetsvoorstel (Kamerstukken II 2011, 32 752, Wet financiering politieke partijen) bij de Tweede Kamer ingediend waarin zowel de bestaande subsidie regeling als de transparantie van andere inkomsten wordt gereguleerd. De regeling met betrekking tot subsidie verlening aan in het parlement vertegenwoordigde politieke partijen blijft nagenoeg onveranderd. In het parlement vertegenwoordigde politieke partijen moeten financiële bijdragen en bijdragen in natura van natuurlijke personen en van rechtspersonen van meer dan € 1.000 gaan registreren. Ook schulden moeten worden geregistreerd. Deze verplichtingen gelden ook voor een zogenaamde ‘neven instelling’ van een politieke partij: een rechtspersoon die
uitsluitend of in hoofdzaak erop is gericht om stelsel matig of structureel ten bate van een politieke partij activiteiten of werkzaamheden te verrichten. De registratie verplichtingen ingevolge de Wet subsidiëring politieke partijen gelden niet voor: (a) Lokale afdelingen van in het parlement vertegenwoordigde politieke partijen, (b) Lokale, regionale en provinciale politieke partijen, (c) Bijdragen van neveninstellingen aan de betreffende politieke partijen en omgekeerd. Het bedrag dat een natuurlijke persoon of een rechtspersoon jaarlijks mag schenken, is niet aan een maximum gebonden en giften vanuit het buitenland zijn niet verboden. Opvallend is dat de Minister van BZK belast wordt met het toezicht op de naleving van de wet, aanvankelijk werd gesproken om de (meer onafhankelijke) Kiesraad deze taak toe te bedelen. Elk jaar moeten de politieke partijen aan de minister een aantal stukken sturen: een financieel verslag, een overzicht van de van één gever ontvangen bijdragen van in totaal € 4.500 of meer, een overzicht van de schulden van € 25.000 of meer en een accountantsverklaring. Ook de gelieerde neven instellingen moeten deze overzichten insturen. Vlak vóór Tweede Kamerverkiezingen moeten de politieke partijen nog aan de minister overzichten sturen van zowel door die partijen als door hun kandidaten ontvangen bijdragen van € 4.500 of meer, alsmede van de schulden van die partijen van € 25.000. Het financiële verslag is openbaar en de overzichten worden in de Staatscourant gepubliceerd met vermelding van de persoonsgegevens van de gever. Onder omstandigheden kan in geval van een handelen of nalaten in strijd met het bepaalde in de Wet financiering politieke partijen door de minister van BZK een bestuurlijke boete worden opgelegd tot max. € 25.000. De druk om met het bovengenoemde wetsvoorstel Financiering politieke partijen te komen hangt onder andere samen met een in februari 2011 verschenen kritisch rapport van de Algemene Rekenkamer over de publieke controle op de financiering van Nederlandse politieke partijen (Kamerstukken II 2011 32 634, nr. 1 en 2). De Tweede Kamer heeft inmiddels naar aanleiding van dit rapport van de Algemene Rekenkamer een aantal eveneens kritische vragen over dit onderwerp aan de minister van BZK voorgelegd (Kamerstukken II 2011, 32 634, nr. 5). In een brief van de Vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken aan het Presidium van 17 mei 2011 (Kamerstukken II 2010-11, 27 926, nr. 160) wordt een vraag gesteld over de vraag of huurtoeslag voor studenten die onzelfstandige woonruimte huren van een woningcorporatie in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel. De minister van BZK heeft geschreven dat dat zo is, maar de Commissie voor Binnenlandse Zaken (die tegenwoordig over het huurbeleid gaat) betwijfelt dat en wenst daarom een advies van de parlementair advocaat. Het verzoek daartoe wordt in deze brief gedaan en op 25 mei jl. wordt door het Presidium van de Kamer met dit verzoek ingestemd.
staats- en bestuursrecht
De parlementair advocaat is een paar jaar geleden in het leven geroepen door de Tweede Kamer. De Landsadvocaat bestond al, maar bij een parlementair onderzoek kan dezelfde advocaat niet ook nog eens voor de Tweede Kamer optreden, in verband met conflicterende belangen. Daarom heeft de Tweede Kamer sinds de parlementaire enquête naar bouwfraude in 2005 een eigen parlementair advocaat. Deze parlementair advocaat wordt ingezet bij parlementaire onderzoeken, enquêtes en om de Tweede Kamer te adviseren bij juridische zaken. De advocaat is werkzaam bij het Haagse kantoor De Brauw Blackstone Westbroek. Kamerstuk XC nr. C van de Eerste Kamer bevat een opmerkelijk rapport van een commissie die is ingesteld om te bezien of een parlementaire enquête nodig is naar het beleid ten aanzien van privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten. Het oorspronkelijk initiatief daartoe was afkomstig van het EK-lid Schuurman (ChristenUnie), maar de voorbereidingscommissie was kamerbreed samengesteld. De commissie komt nu met de aanbeveling om inderdaad een parlementaire enquête te houden. Het rapport is nog aangeboden aan de EK in oude samenstelling, op 24 mei 2011, dus 1 dag na de verkiezing van de nieuwe EK. Het is alleszins te verwachten dat de nieuwe EK nog wel een debat over dit rapport zal willen houden, maar de samenstelling van de commissie maakt toch vrij waarschijnlijk dat de parlementaire enquête er gaat komen. Een parlementaire enquête door de Eerste Kamer zou een unicum in de parlementaire geschiedenis zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag behorend bij het wetsvoorstel rechtstreekse betaling aan politieke ambtsdragers (Kamerstukken II 2010/11, 32 220, nr. 8) wordt wederom ingegaan op de problematiek van het uitbannen van de praktijk van onder andere en vooral de Socialistische Partij (SP) die van kandidaat-volksvertegenwoordigers verlangt dat zij bereid zijn hun salarisbetaling te cederen aan hun partij. Betaling vindt dan plaats aan de partij en niet aan het individuele kamerlid (of gemeenteraadslid of lid van provinciale staten). Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen is die praktijk niet langer mogelijk. Op 24 mei 2011 verscheen een brief waarin de visie van minister-president Mark Rutte (VVD) over het modern Koningschap uiteen werd gezet (Kamerstukken II 2011, 32 791, nr. 1). De brief ging vergezeld met een voorlichting door de Afdeling advisering van de Raad van State. De Koning vervult volgens de minister-president een waardevolle rol als staatshoofd in zijn reactie aan de Tweede Kamer op de motie-Heijnen/Van Raak over het modern koningschap. ‘Daarnaast heeft de Koning een samenbindende, vertegenwoordigende en aanmoedigende rol. De staatsrechtelijke positie van de Koning is goed ingebed in ons democratisch bestel. De Koning valt namelijk onder de ministeriële verantwoordelijkheid. En de Koning is (en blijft, RdL en RN) lid van de regering, maar maakt geen onderdeel uit van de ministerraad. Terwijl het de ministerraad is die beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid.
KwartaalSignaal 120 6753
Rutte reageert ook op het advies van de Raad van State over de ministeriële verantwoordelijkheid voor de Koning en leden van het Koninklijk Huis ten aanzien van de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, in het bijzonder in relatie tot de inlichtingenplicht van de regering jegens de Staten-Generaal. Het kabinet kan zich vinden in de door de Raad van State geformuleerde conclusies en aanbevelingen. De Raad van State stelt dat de minister-president niet politiek verantwoordelijk is voor privé gedragingen, maar alleen aanspreekbaar is op de vraag of met die gedragingen het openbaar belang wordt geraakt. De Raad concludeert bovendien dat verstrekking van inlichtingen aan de Kamer achterwege kan blijven indien het gaat om gedragingen die het openbaar belang niet raken. Het openbaar belang is eerder aan de orde naarmate er daadwerkelijk sprake is van (bijstand bij) de uitoefening van de Koninklijke functie. In beginsel zullen alleen de vermoedelijke troonopvolger, en diens echtgeno(o)t(e), bijstand verlenen bij de uitoefening van de Koninklijke functie. Andere leden van het Koninklijk Huis verlenen uitsluitend incidenteel en op verzoek van de Koning bijstand. Voor die gevallen geldt voor hen onverkort de ministeriële verantwoordelijkheid. Het lidmaatschap van het Koninklijk Huis impliceert dus op zichzelf geen ministeriële verantwoordelijkheid. Op woensdag 23 mei 2011 vond over de brief van de minister-president een kamerdebat plaats. Daarin bleek een meerderheid van de Tweede Kamer zich te kunnen vinden in de notitie, inclusief één van de indieners van de motie (Heijnen (PvdA)) die om een reactie van de ministerpresident had gevraagd. Opmerkelijk is ook een brief van de minister van BZK d.d. 14 februari 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 III, nr. 8); deze brief valt weliswaar in de vorige kroniek periode, maar is niettemin interessant vanwege het constitutionele onderwerp. De brief behelst het antwoord op vragen van het kamerlid Schouw (D66) naar aanleiding van de weigering van het kabinet om inlichtingen te verschaffen over zakelijke belangen van bewindspersonen. Vanuit artikel 68 Grondwet bezien is er geen aanleiding om niet te antwoorden op de gestelde vragen vanuit de kamer, omdat de weigeringsgrond ‘belang van de Staat’ zich hier niet voordoet. De vraag die rijst is dan ook waarom er dan desalniettemin geen antwoord van de minister van BZK volgt? De minister neemt als uitgangspunt de vertrouwensregel: uitgangspunt is dat bewindslieden bij hun aantreden het vertrouwen genieten totdat het tegendeel blijkt. En dan komt de cruciale wending: vertrouwen berust niet op een gedetailleerde controle van de Kamer op de levenswandel en inrichting van hun niet-publieke leven van bewindslieden. Indien de Kamer de betrouwbaarheid van bewindslieden op voorhand wil kunnen vaststellen zonder specifieke aanleiding ‘dan zou de verhouding tussen bewindslieden en de Kamer fundamenteel veranderen’. Daarbij verwijst de minister naar de doctrine in de Verenigde Staten van Amerika (VS) ten aanzien van dit leerstuk, waar een advice and consent-procedure geldt met
6754 KwartaalSignaal 120
staats- en bestuursrecht
controle door de senaat bij aantreden van ministers. Het is maar de vraag of de hier gegeven beschouwing het geldende staatsrecht weergeeft. In de eerste plaats omdat het – uiteindelijk – de Kamer is die bepaalt hoeveel informatie men over de levenswandel van bewindslieden wenst te hebben. In de tweede plaats omdat het in het verleden meer dan eens is voorgekomen dat bewindslieden vanwege problematische aspecten van hun privégedragingen zijn heengezonden, soms zelfs zeer kort na hun aantreden. In de derde plaats omdat zeer goed voorstelbaar is dat zakelijke belangen van bewindslieden uit de periode voor hun aantreden kunnen interfereren met hun ambtsbezigheden. De vergelijking met de VS ligt niet erg voor de hand, omdat de VS geen parlementair stelsel kennen. Controle in verband met presidentiële benoemingen heeft daarmee fundamenteel een ander karakter. Op 25 maart 2011 oordeelde de Hoge Raad over een interessante zaak met betrekking tot verkiezingsfraude (LJN: BP2310). De Hoge Raad oordeelt dat iemand die verkiezingsfraude pleegt waardoor nieuwe verkiezingen moeten worden gehouden, aansprakelijk kan worden gehouden voor de kosten van die nieuwe verkiezingen. X had een kandidatenlijst ondersteund met valse handtekeningen ingediend. In een procedure daarover had de ABRvS op 10 november 2004 geoordeeld (LJN: AR6411, AB 2994, 426) dat nieuwe verkiezingen nodig waren. Vessel Protection Detachment: Kamerstuk II 2011, 32 706, nr. 1-3. Kabinet stelt Commissie(-De Wijkerslooth) in die gaat kijken naar verschillende aspecten van de inzet van beveiligers op schepen ter bescherming tegen piraterij. Kabinet heeft besloten een zelfstandig militair beveiligingsteam (VPD) in te zetten aan boord van twee transporten. Relevant voor constitutionele aspecten van inzet van en controle over de krijgsmacht. Het rapport van de commissie-De Wijkerslooth verschijnt na de zomer. Op woensdag 13 april bracht de Raad van State een advies uit over een initiatiefwetsvoorstel van de Tweede Kamerleden Koşer Kaya (D66) en Van Hijum (CDA) dat de ambtelijke aanstelling vervangt door een arbeidsovereenkomst en waarbij het civiele arbeidsrecht op ambtenaren van toepassing wordt verklaard (Zaaknummer: W04.10.0513/I, Wet normalisering rechtspositie ambtenaren). In haar advies stelt de Raad onder meer dat het voorstel vooral lijkt te zijn bedoeld om een eind te maken aan de bijzondere ontslagprocedures voor ambtenaren, omdat die duur en tijdrovend zouden zijn. De Raad zet daar vraagtekens bij en constateert dat de ambtelijke ontslagprocedures eenvoudiger en sneller kunnen; afschaffen van die procedures is niet direct nodig, aldus de Raad Op 8 april 2011 stuurde minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een brief aan de Tweede Kamer waarin uiteen wordt gezet dat hij de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) betrekken wil bij zijn definitieve maatregelen met betrek-
king tot het passief kiesrecht voor vrouwen bij de SGP. Dat schrijft Donner aan de Tweede Kamer in een brief over de manier waarop hij uitvoering wil geven aan de uitspraak van de Hoge Raad over dit onderwerp. De Hoge Raad oordeelde dat de staat maatregelen dient te treffen die ertoe leiden dat de SGP het passief kiesrecht toekent aan vrouwen. De SGP vindt dit een inbreuk op haar vrijheid van handelen en heeft tegen de uitspraak bezwaar aangetekend bij het EHRM. Donner heeft de SGP gevraagd of er op dit moment formele beletselen zijn voor vrouwen binnen de SGP om zich kandidaat te stellen voor vertegenwoordigende organen, afgezien van het oordeel van het SGP-bestuur over de geschiktheid van vrouwen. Hierop heeft het bestuur schriftelijk verklaard dat het geen statutaire of reglementaire voorschriften, noch procedures bij de vaststelling van kieslijsten, noch selectie criteria hanteert, anders dan de geschiktheid van de kandidaat om namens de SGP als volksvertegenwoordiger op te treden, die de uitoefening van het passief kiesrecht in de partij belemmeren. Donner heeft deze brief aan de Tweede Kamer gestuurd en wil daarmee voor dit moment volstaan. Op 25 mei jl. maakte de Kiesraad officieel de uitslag van de Eerste Kamerverkiezingen bekend. Twee dagen daarvoor hadden de leden van de Provinciale Staten de nieuwe Eerste Kamer verkozen. De coalitie (VVD, CDA en PVV) kreeg 37 zetels waarbij net geen meerderheid werd behaald in de Senaat. Het kabinet greep dus net mis, maar meent in de SGP (één zetel, Holdijk) officieuze steun voor het regeringsbeleid te hebben gevonden. De Kiesraad vond het besluit om de stem van D66-Statenlid Wim Cool (Noord-Holland) ongeldig te verklaren terecht. De politicus stemde niet met een rood potlood, zoals wettelijk is voorgeschreven, maar met een blauwe pen. Wegens die verkeerde kleur is zijn stem ongeldig verklaard. Een juiste beslissing, aldus de Kiesraad. Cool, zelf jurist, had voor de bijeenkomst van de Kiesraad een advocaat in de arm genomen om bezwaar te maken tegen de beslissing. Volgens de raadsman blijkt uit het stemformulier van Cool ‘op ondubbelzinnige wijze’ hoe het Statenlid heeft gestemd. De sanctie noemt hij daarom disproportioneel, zeker in een tijd waarin in sommige landen met computers wordt gestemd. ‘In de wet staat dat met een rode kleur moet worden gestemd om onduidelijk invullen te beperken’, memoreerde de advocaat. ‘Dat doel komt niet in het gedrang’, constateerde hij vervolgens. Hij vroeg daarom aan de Kiesraad een andere beslissing te nemen, of toch minstens voor de toekomst andere voorschriften te hanteren om deze ‘archaïsche’ stemwijze te veranderen. De voorzitter van de raad wees het bezwaar af, maar refereerde ook aan het feit dat de commissie van de geloofsbrieven van de Eerste Kamer er definitief over moest oordelen. Op de eerste samenkomst van de nieuwe Eerste Kamer op dinsdag 31 mei jl. werd het oordeel van de Kiesraad echter in stand gelaten. De VVD is de grootste partij in de Senaat geworden met zestien zetels, tweede is de PvdA met veertien. Het CDA heeft er elf, de PVV tien,
staats- en bestuursrecht
de SP acht, D66 vijf, GroenLinks vijf en de ChristenUnie twee. De SGP, de Partij voor de Dieren, de Onafhankelijkse Senaatsfractie en 50PLUS hebben allemaal één zetel. De Raad van State bracht zijn Jaarverslag over 2010 uit. In de volgende kroniek hopen we hier uitgebreider aandacht aan te besteden.
3 Grondrechten Een interessant arrest wees het EHRM in de zaak Otegi Mondragon, t. Spanje, EHRM 15 maart 2011, Appl. 2034/07, EHRC 2011, 85 met noot R. de Lange. Het betreft majesteitsschennis/belediging van het staatshoofd. EHRM bevindt een schending vanwege disproportionaliteit van gevangenisstraf als reactie op belediging van het Spaanse staatshoofd door een Baskisch politicus. Het arrest doet de vraag rijzen of er nog omstandigheden zijn waaronder wel gevangenisstraf kan worden opgelegd vanwege overtreding van dit type strafbepalingen. Dat is ook voor Nederland relevant. EHRM 22 februari 2011, Appl. 26036/08 Lalmahomed t. Nederland. Artikel 6 EVRM. Recht op hoger beroep in een bagatelzaak. In arrest komt ook het oordeel van de H uman Rights Committee van de Verenigde Naties aan de orde, die in de zaak Thomas Wilhelmus Henricus Mennen t. Nederland, 27 juli 2010, Views under Article 5 par. 4 of the Optional Protocol to th ICCPR nr. 1797/2008, heeft uitgesproken dat het verlofstelsel neerkomt op een schending van artikel 14 lid 5 van het IVBPR. In de zaak Lalmahomed gaat het om iemand die moest terechtstaan maar de stelling betrok dat zijn identiteitsgegevens stelselmatig door een ander zijn en worden misbruikt. Deze stelling had – mede gelet op de in het dossier beschikbare informatie – niet zonder nader onderzoek mogen worden verworpen. Nu dat wel is gebeurd: schending van artikel 6 lid 1 jo lid 3 onder c. In juni 2011 verscheen een bundel over het actuele onderwerp Overheid, recht en religie (zie literatuurparagraaf aan het eind van deze kroniek). In deze bundel geven auteurs vanuit verschillende disciplines antwoord op vragen als: waar ligt de grens aan het geluidsvolume en de duur van religieus klokgelui? En moet een rechter die op grond van haar geloofsovertuiging een hoofddoek wil dragen daarvan afzien vanwege de uit de scheiding van kerk en staat voortvloeiende neutraliteit van de rechterlijke macht? Mag de overheid subsidie verstrekken aan reli gieuze instellingen en moet de overheid bepaalde religieuze handelingen zoals ritueel slachten verbieden? Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot de ‘enkele-feitconstructie’ in de Algemene wet gelijke behandeling in het licht van de verhouding tussen een bijzondere school en de homoseksuele (kandidaat-)leerkracht? Op 23 juni 2011 deed de Rechtbank Amsterdam uitspraak in de geruchtmakende Wilders-zaak (LJN: BQ9001). De Rechtbank oordeelde dat Geert Wilders op alle onderdelen
KwartaalSignaal 120 6755
van het telastgelegde is vrijgesproken: groepsbelediging, aanzetten tot haat en discriminatie. Wilders is volgens Rechtbank binnen de grenzen van het strafrecht te zijn gebleven. Hij moet de vrijheid hebben om ‘ook zo’n boodschap uit te dragen’. Daarbij kent de strafrechter vooral gewicht toe aan de maatschappelijke context en de rol van Wilders als politicus. Het citaat van Wilders waarin hij zei dat er meer moskeeën dan kerken dreigen te komen waardoor mensen zich niet meer in hun eigen land thuis voelen, vond de rechter op de grens van het toelaatbare. Wilders kreeg van de Rechtbank overigens wel te horen dat zijn uitlatingen regelmatig grof en denigrerend waren en tevens ‘kwetsend en choquerend’ zijn, evenals de beelden in de film Fitna die de Rechtbank als ‘schokkend en aanstootgevend’ kwalificeerde.
4 Rechterlijke organisatie Wet van 19 mei 2011, Stb. 255 Evaluatiewet Modernisering rechterlijke organisatie. Inwerkingtreding bij KB gedifferentieerd per onderdeel. De Wet includeert het oorspronkelijke wetsvoorstel 32 021 en de novelle 32 562 die nodig was omdat verschillende onderdelen van de wet in de praktijk tot problemen zouden leiden (en dat was niet al tijdens de behandeling in de Tweede Kamer door iemand ontdekt en opgemerkt!). De Eerste Kamer heeft zijn nut weer bewezen. Op 27 mei 2011 publiceerde de Hoge Raad der Nederlanden het jaarverslag over 2009-2010. Het thema van het verslag is de toenemende doorwerking van internationaal recht en het recht van de Europese Unie in de verschillende rechtsgebieden waarmee de Hoge Raad zich bezighoudt. De vragen die de Hoge Raad als cassatierechter krijgt voorgelegd, betreffen echter steeds vaker niet (alleen) het interne recht. In veel zaken wordt van de Hoge Raad een uitspraak gevraagd over rechtsvragen die betrekking hebben op de interpretatie en toepassing van in internationale verdragen en Europeesrechtelijke voorschriften neergelegde regels. De Nederlandse rechter moet loyaal uitvoering geven aan de Straatsburgse uitspraken over het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, zo schrijft de Hoge Raad. ‘Zoals de uitvoerende macht zich loyaal dient op te stellen ten opzichte van beslissingen van zijn eigen rechters, zo dient de nationale rechter op zijn beurt loyale toepassing te geven aan beslissingen van het EHRM. Ook bij hem kan het zich voordoen dat hij zo’n beslissing minder gelukkig acht, bijvoorbeeld omdat het EHRM is ingegaan tegen een bestendige nationale praktijk.’
Maar dat moet de nationale rechter dan maar incasseren, aldus de Hoge Raad.
5 Decentralisatie Op 8 juni 2011 werd door de Nederlandse gemeenten gestemd over het tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de regering, in het bijzonder de minister van BZK, Donner, gesloten concept-bestuursakkoord.
6756 KwartaalSignaal 120
staats- en bestuursrecht
Het jaarlijkse bestuursakkoord is dit jaar extra contro versieel aangezien veel centrale taken worden overgeheveld aan de lagere overheden zonder dat daarvoor extra geld wordt gereserveerd. Met name de sociale paragraaf kon op weinig instemming van de Nederlandse gemeenten rekenen. Sociale werkplaatsen dreigen de dupe te worden van de herindeling van overheidstaken. Er is dan ook met name kritiek op de sociale paragraaf van het bestuurs akkoord, een samenwerkingscontract tussen verschillende overheden waarbij ruim acht miljard euro aan taken van het Rijk naar lagere overheden verhuist. Gemeenten worden volgens het akkoord vanaf 2013 verantwoordelijk voor de sociale werkvoorziening, de zogeheten sociale werkplaatsen waar mensen met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap werken. De minister van BZK stelde dat als het akkoord verworpen wordt het land ‘onbestuurbaar’ dreigt te worden. Inmiddels wordt naar een oplossing gezocht om de impasse op dit punt te doorbreken. Maartje Verhoeven promoveerde in Utrecht cum laude op het proefschrift The Costanzo Obligation, over de verplichtingen die voor decentrale overheden voortvloeien uit het EU-recht. In de volgende kroniek hopen we hier uitgebreider aandacht aan te besteden.
6 Literatuur –– Hansko Broeksteeg, Ashley Terlouw (red.), Overheid, recht en religie, SteR-reeks, Deventer: Kluwer 2011; –– Guido Enthoven, Hoe vertellen we het de Kamer? Een empirisch onderzoek naar de informatierelatie tussen regering en parlement (diss. UvT), Delft: Eburon 2011; –– J.M.J. van Rijn van Alkemade, J. Uzman (red.), Soeve reiniteit of pluralisme? Nederland en Europa na het Lissabon-Urteil, Preadviezen Jonge Staatsrechtdag 2010, Nijmegen 2011; –– Maartje Verhoeven, The Costanzo Obligation (diss. UU), Antwerpen: Intersentia 2011.