Spreekwoorden & gezegden uit Eindhoven. Uitgave juli 2010.
Verzameld en bewerkt door Hennie de Groot. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
Van geeve worde nie èrrem. (Van geven wordt je niet arm.)
Die zee hond of stront. (Die zegt hond noch stront.) Die zegt helemaal niets.
De dìk herhaalde kwartelslag, vurspèld d’n boer ‘nen dreuge dag. (De vaak herhaalde kwartelslag, voorspeld de boer een droge dag.) Weerspreuk. Als de kwartels vaak ‘slaan’ komt er droog weer.
Ge moet oew eige weete te vuuge. (Je moet je zelf weten te gedragen.)
’t Is mèkkelek ’n aander boek te leeze. (Het is gemakkelijk een ander boek te lezen.) Het gemakkelijk tegen een ander te zeggen wat hij moet doen of laten.
Ons Moeder zee aalt: Nie ’t ààuwdste kòrre wordt ’t uurst gemèijd wel ’t rijpste. Ons Moeder zei altijd; Niet het oudste koren wordt het eerst gemaaid, wel het rijpste. Gezegd wanneer een meisje op zeer jonge leeftijd ging trouwen.
Goei weer um spurriezaod te zèije zee d’n boer en d’r wier niks gezeed. (Goed weer om spurriezaad te zaaien zei de boer en er werd niets gezegd.) Gezegd wanneer er een langdurige stilte in de conversatie valt.
Wènne blèns herrie. (Wat een verschrikkelijk lawaai.)
Die hì zeekers ‘nen haon de kop afgebeete. (Die heeft zeker een haan de kop afgebeten.) Gezegd van een vrouw die veel lipstick op heeft.
D’n dieje zal nog wel ‘s ’n roei haole vur z’n eige gat. (Die kerel zal nog wel eens een roe halen voor zijn eigen gat.) Hij roept straf over zichzelf uit.
Mèrt ruurt z’n stèrt. (Maart roert zijn staart.) (Weerspreuk)
Wa doen we d’r mì as de wìrreld vergaot? (Wat doen we er mee als de wereld vergaat?) Wat moeten we er mee aanvangen?
Iemes op schuppe zeuve zette. (Iemand op schoppen zeven zetten.) Iemand de deur wijzen.
Oo jee ja. (Dat is zeker zo.)
Ons Moeder zee aalt; Stront wie hit oe gescheete? (Onze Moeder zei altijd; Stront wie heeft je gescheten?) Gezegd tegen iemand die zich groter voordoet dan dat hij is.
Ès boere nie mìr klaoge en Pestoewrs nie mìr vraoge; moete ze naor ’t kerkhof draoge. (Als boeren niet meer klagen en pastoors niet meer vragen; moet je ze naar het kerkhof dragen.) Boeren klagen en pastoors vragen altijd.
Dè zitter dik in. (Dat zit er dik in.) Dat gaat zeker gebeuren. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
-2-
Zèdde in de raauw? (Ben je in de rouw?) Gezegd tegen iemand met vuile nagels.
Die hègget gròtste krois in de boks. (Die heeft het grootste kruis in de broek.) Zij speelt de baas.
Duivemèlleke is ’n schòn ammezòssie. Duivenmelken is een mooi tijdverdrijf.
Sint-Katrien (29-4) draagt de roem van de bongerd in de bloem. (Sint-Katrien draagt de roem van de boomgaard in de bloem.) Weerspreuk. Op sint Katrien 29-4 gaan vaak de fruitbomen in bloei. Sint-Catharina (van Siena) is patrones van Italie en tweede Patrones van Rome en schutspatrones van de lakenhandelaars.
Wà d’r veur af is, kumt ‘r aachter nie bè. (Wat er voor af is komt er achter niet bij.) Vooral gezegd wanneer iemand te laat in de kerk komt.
Die zal nog mì de aauw hènne de kurf ingaon. (Die zal nog met de oude kippen de mand ingaan.) Gezegd van een vrouw die ongetrouwd blijft.
Hij hì ’t vliegend vaon. Hij heeft last van acuut reuma.
Slikte soms harde brokke, baauw op God en stop oew sokke. (Slik je soms harde brokken, bouw op God en stop je sokken.) Ongeluk dien je manmoedig te dragen.
D’n bonten peer drèije. Flink feest vieren.
Goewd drinke, eete is ok duur. (Goed drinken, eten is ook duur.) Gezegd als aansporing tegen feestgangers.
Ès ge ’t nie mir kunt of nie mir wit, doede ’t mì pur of gebroikte kit. (Als je het niet meer kan of niet meer weet, doe je het met pur of gebruik je kit.)
Zijn ‘r in januari veul molle; de weinter laot mì zich solle. (Zijn er in januari veel mollen; de winter laat met zich sollen.) Weerspreuk.
‘nen goeien daauw is bìtter dan kàoije reege. (Een goede dauw is beter dan ‘slechte’ regen.) Als er ’s-Morgens dauw is, komt er mooi weer.
D’n uurste juni kil en wak, brengt veul korre in de zak. (De eerste juni kil en nat, brengt veel koren in de zak.) Is het op 1 juni kil en nat weer, komt er een goede oogst.
Ge kent ze nie allemaol haate um ìnne. (Men kan ze niet allen haten om een.) Het haten uit dit gezegde is een versterkte vorm van ‘niet liefhebben’ bedoeld wordt dat het feit dat men een geliefde heeft nog niet wil zeggen dat men daarom niet ook van een ander kan houden.
Nat hòi gaot licht broeìje. (Nat hooi gaat gemakkelijk broeien.) Wanneer een man en een vrouw voor langere tijd in elkaars gezelschap verkeren, kan dat uitgroeien tot liefde. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
-3-
Van liefde ròkt de schòrsteen nie. (Van liefde rookt de schoorsteen niet.) Liefde is iets moois, maar een fatsoenlijk mens kan er niet van leven. De schoorsteen rookt immers pas als er geld is om hout en kolen te kopen.
‘nen Vrijer zonder baard is ginne cent waard. (Een vrijer zonder baard is geen cent waard.) In vroeger tijden was een baard een teken van volwassenheid.
Mì Onze-Lieve-Vrouwe-bòdschap keere bè ons de zwaoluuwe weere. Met Onze-Lieve-Vrouweboodschap keren bij ons de zwaluwen were. (Weerspreuk)
Ons vrouw hì drie groewte voewte, zee Janus. Twie waorop ze lopt en ìèn waorop ze lìft. Mijn vrouw heeft drie grote voeten, zei Janus, Twee waarop ze loopt en een waarop ze leeft. (Zei spreuk.)
’n Jong ooi en ’n aauw ram, gìft binne ’t jaor ’n lam. (Een jonge ooi en een oude ram geven binnen het jaar een lam.) Als een jong meisje met een oudere man trouwt komen er al spoedig kinderen.
Ons Moeder zee aalt; Ge moet oewe èrremoei thois laote. (Onze Moeder zei altijd: Je moet je armoede thuis laten.) Gezegd wanneer ze op visite ging en zichzelf mooi had opgemaakt.
Vruug tàànd, vruug àànder. (Vroeg tanden, vroeg een andere.) Krijgt een kindje vroeg tandjes, dan zal de moeder weer spoedig in verwachting geraken.
De miste boerejong zèn onder schòfttèd gemakt. (De meeste boerenkinderen zijn onder schafttijd gemaakt.) Als de boerenzonen en boerendochters tijdens het werk op het land pauze hadden gingen ze vrijen.
Nao ‘nne misse, zeekers ‘nne wisse. (Na en miskraam, gewis bij de tweede een goede bevalling.)
Klèn keinder koppèn, groewte keinder tandpèn. (Kleine kinderen hoofdpijn, grote kinderen tandpijn.) Klein of groot, kinderen zijn altijd een zorg.
As ’t bùmke bloeìjt kan ’t vruchte draoge. (Als het boompje bloeit, kan het vruchten dragen.) Na de eerste menstruatie kan een vrouw kinderen krijgen.
Vruug in de wèij, vruug vet. (Vroeg in de wei, vroeg vet.) Vroeg getrouwd, vlug zwanger.
Verandering van maon; verandering van vrucht. (Verandering van maan; verandering van vrucht.) Vroeger geloofde men dat men bij verandering van maan, bij een zwangere vrouw kon vaststellen of het een jongen of een meisje werd.
Schrùwwende keinder maoke zingende moeders. (Huilende kinderen maken zingende moeders.) Niemand kan beter troosten dan een moeder.
Schrùwwende keinder maoke zingende moeders. (Huilende kinderen maken zingende moeders.) Niemand kan beter troosten dan een moeder.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
-4-
Krèije de haone midde op d’n dag, men zeeker reege verwochte mag. (Kraaien de hanen midden op de dag, men zeker regen verwachten mag.) Weerspreuk.
Elk hoiske hì’t z’n kroiske. (Elk huisje heeft zijn kruisje.) In ieder huwelijk is wel eens wat.
Van ‘nen brùlloft kumt ‘nen brùlloft. (Van een bruiloft komt een bruiloft.) Op een bruiloft komen altijd zoveel jongelui, dat er altijd wel weer twee zijn die elkaar vinden.
Op ieder pùtje paast wel ’n dèkselke. (Op ieder potje past wel een dekseltje.) Voor iedere vrouw is wel een man te vinden en omgekeerd.
Prilse zonne doet watter in de tonne. (Aprilse zon doet water in de ton.) Als in April de zon schijnt komt er vaak veel regen.
Ge moet de kat nie op ’t spek beinde. (Je moet de kat niet bij het spek zetten.) De jongen niet alleen met het meisje thuislaten.
‘nen Mens zonder vrouw is as ’n keuke zonder vuur. (Een man zonder vrouw is als een keuken zonder vuur.) Een man kan niet buiten een vrouw.
Ons Moeder zee aalt; Pas op jungske, doet oew kòike dicht, anders is oew vuggelke zu gevlogge. (Ons Moeder zei altijd; Pas op jongen, doe je kooitje dicht, anders is je vogeltje zo gevlogen.) Gezegd wanneer we vergeten hadden onze gulp dicht te maken.
‘nen Dòòije en ’n bruid moette allebei de deur uit. (Een dode en een bruid moeten beiden de deur uit.) Evengoed zoals een dode het huis wordt uigedragen, zo moet ook de bruid op zichzelf gaan wonen.
Krimpende wèind en oitgaonde vrouwe, zèn nòit te vertrouwe. (Krimpende wind en uitgaande vrouwen, zijn nooit te vetrouwen.) Van krimpende wind en uitgaande vrouwen kan men alles verwachten.
Is ’t te schòn, is ’t te zonnig, is ’t te dreug; Pril lòpt aalt neffe z’n schoewn. (Is het te mooi, is het te zonnig, is het te droog, April loopt altijd naast zijn schoenen.) Weerspreuk
Motreege en jong meid bemieteren oe ’t hardst. (Motregen en jonge meiden bedriegen je het meest.) Beiden zijn niet te vertrouwen.
’n Aauw schuur die brandt is nie mìr te blusse. (Een oude schuur die brandt is niet meer te blussen.) Als een vrouw op latere leeftijd verliefd wordt, is ze niet meer te houden.
De liefde is veur den mens gewichtig, de gevollege mistentèds kòsteplichtig. (De liefde is voor de mens gewichtig, de gevolgen meestal kostenplichtig.) Hier is commentaar overbodig.
As ’t hòi ’t pèrd volgt wil ’t gevreete worre. (Als het hooi het paard volgt, wil het gegeten zijn.) Als een meisje een jongen naloopt, wil ze met hem vrijen.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
-5-
Gao ’s mèrreges naor de meid en ’s aoves naor ’t hòi, dan kopte noit mis. (Ga ’s morgens naar de meid en ’s avonds naar het hooi, dan koop je nooit mis.) Als je de hele dag bij de meid bent en ’s avonds met haar in het hooit kruipt, heb je haar altijd voor jezelf.
Marcus, die bònne plant, houdt van reege op ’t land. (Sint-Marcus (25-4) die bonen plant, houdt van regen op het land.) Weerspreuk.
Wie mee de dòchter wil trùwwe, moet mee de moeier gaon vrije. (Wie met de dochter wil trouwen, moet met de moeder gaan vrijen.) Houdt je aanstaande schoonmoeder in ere.
Waor de liefde ’n kommeedie is, wordt ’t huuwelek ’n drama. (Waar de liefde een komedie is, wordt het huwelijk een drama.) Als de liefde schijn is, kont er van een goed huwelijk niet terecht.
De vrouw van de wìrreld is nie aaltèd de vrouw veur de man. (De vrouw van de wereld is niet altijd de vrouw voor de man.) Kijk goed uit voor je trouwt.
D’r zèn gin besmettelijker ziektes as de liefde en vurkaauwdheid, bei hedde te pakke vur da ge ’t wìt. (Er zijn geen besmettelijker ziekten als de liefde en verkoudheid, beide heeft men te pakken voor men het wet.)
Mei. Gelijk bloewd, gelijk goewd, gelijke jaore, da zèn de bèste paore. (Gelijk bloed, gelijk goed, gelijke jaren, zijn de beste paren.) In alles gelijk is het best in een huwelijk.
Broedt de sprùw vruug in Pril; ’n schònne Meimaond op til. (Broedt de spreeuw vroeg in April, een mooie Meimaand is op til.) Weerspreuk.
Hij ha de wijn in zunne maog en ’t hart op zunne tong. (Hij had de wijn in zijn maag en het hart op zijn tong.) Het ‘hart’ is hier het gevoel, dat wat men werkelijk denkt. De gedachte achter dit gezegde is daarom, dat wie veel gedronken heeft, zijn terughoudendheid verliest en ronduit zegt wat zijn mening is. Vaak zegt zo iemand dan teveel en heeft hij/zij later spijt.
Hij hield van Wijntje en Trijntje. (Hij hield van wijntje en Trijntje.) Spottend verwijs naar; Bacchus en Venus, de goden van drank en liefde. Vaak gezegd tegen iemand die van drank hield en dan de vrouwtjes achterna zat.
D’r verdrinke d’r meer in ’n glas dan in zee. (Er verdrinken er meer in een glas, dan in zee.) Het ‘glas’ is hier een glaasje drank. Deze waarschuwing wil ook zeggen dat alcohol slecht is voor de gezondheid, zeker bij onmatig gebruik. Een variatie is; Er sterven er meer in de kroeg dan op het slagveld.
Hij hà ’n snee in z’n neus. (Hij had een snee in zijn neus,) Deze uitdrukking kan er verband mee houden dat als iemand in vroeger eeuwen te veel gedronken had, misschien wat minder voorzichtig omging met de grote pullen waarin toen bier werd geschonken, waardoor het nogal eens voorkwam dat de deksels van de pul hard op de neus terecht kwamen. Een snee in de neus zou dan de dronkenschap van zo iemand verklaren.
Ze waare goewd in d’n òllie. (Zij waren goed in de olie.) Wie veel gedronken heeft krijgt een glimmend en rood gezicht, alsof het met olie is ingesmeerd, wat de herkomst van deze uitdrukking verklaart.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
-6-
Hij waar zu zat as unne Malèijer. (Hij was zo dronken als een Maleier.) Wanneer de inlanders in het voormalige Nederelands-Indie een partij alcoholhoudende drank kregen, dronken zij dit volgens de kolonialen in een keer allemaal op en raakte dan in staat van collectieve dronkenschap. Van iemand die dronken was, werd daarom al gaauw gezegd dat hij; ‘als een Maleier’ was.
Hij kompleet Lazùrrus. (Hij was kompleet Lazarus.) Gezegd als iemand geheel dronken was. Lazarus was de bijbelse figuur die aan zijn melaatsheid stierf en door Jezus weer tot leven werd gewekt. Om onduidelijke reden is zijn staat van melaatsheid in de loop der tijd met dronkenschap geassocieerd en tot zegswijze geworden.
Of as ie kumt of as ie scheidt, heeft d’n aauwe Mèrt z’n gif bereid. (Of als hij komt of als hij scheidt, heeft de oude maart zijn gif bereid.) (Weerspreuk)
Hij ha ’n stuk in zunne kraog. (Hij had een stuk in zijn kraag.) Gezegd van iemand die veel heeft gedronken. Een ‘stuk’ is een eenheidsmaat, vergelijkbaar met b.v. een vat.
Keinder en zatte lùi spreeke aalt de waorheid. (Kinderen en zatte mensen, spreken altijd de waarheid.) Kinderen en dronkenmannen worden niet geremd door valse of fatsoensgebonden schaamtegevoelens en zeggen dan dingen die even hard als waar zijn.
Hij waar as ‘nen kachel. (Hij was als een kachel.) Zoals een kachel vol is van brandbare spullen, zo is een dronkenman zat van de drank.
Niks is zu duur as ’t uurste glèske. (Niets is zo duur als het eerste glaasje.) Het is vaak zo, dat als men het eerste glas heeft gehad, men er meer wil. Daardoor is het eerste glas zo duur.
Hij hì te diep in’t glèske gekeeke. (Hij heeft te diep in het glaasje gekeken.) Gezegd tegen iemand die teveel gedronken heeft. Om diep in het glaasje te kunnen kijken, moet men n.l. eerst de hinderlijke vloeistof opdrinken die het zicht op de bodem verhindert.
Hij laot de fioolen vur z’n zaake zùrregen. (Hij laat de fiolen zijn zaken regelen.) Fiolen zijn flessen. Deze zegswijze houdt dus in dat degene over wie het gaat aan de drank is en zijn zaken laat versloffen.
Laot ’t weer zu as ’t wil, ontkleedt U nie vur hallef Pril. (Laat het weer zo als het wil, ontkleedt U niet voor half April.) Houdt uw warme kleding tot half april aan, het kan altijd nog koud worden.
Wà ge doewt mì dronkenschap, moete nuchter bekoewpe. (Wat je doet met dronkenschap, moet je nuchter bekopen.) Wie dronken is, doet soms dingen die hij anders helemaal niet zou doen.
Alcohol, òk al eest wijn, mag nòit vur keinder zijn. (Alcohol, ook al is het wijn, mag nooit voor kinderen zijn.) Deze rijmende vermaning is een regelrecht verwijt aan personen die, in een joviale, dronken bui, kinderen van alcohol laten proeven.
Angeschoewte zèn.
(Aangeschoten zijn.)
Een vogel die door een kogel geraakt is, vliegt niet meer recht vooruit, maar dwarrelt door de lucht. Zo ook iemand die te veel heeft gedronken niet meer in staat is zich in een rechte lijn voort te begeven.
Kumde in Mèrt veul onwìr teege, krèdde in Juli veul reege. (Komt men in maart veel onweer tegen, krijgt men in juli veel regen.) (Weerspreuk.)
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
-7-
Munne vinger doewt zeer. Dan moete bidde tot d’n heilige Piet, dè’t vur oew kont schiet; dan kunde ’t uitschijte. (Mijn vinger doet zeer. Dan moet je bidden tot de heilige Piet, dat het voor je kont schiet, dan kan je het uitschijten.) Gezegd wanneer iemand kleinzerig is.
Hoe laat èèst? Tis kwart oover d’n bult, ’t hì krèk gespuld. (Hoe laat is het? Het is kwart over de bult, het heeft zojuist gespeeld.) Nonsens antwoord op de vraag: hoe laat is het?
Wa hè’k nou wìr an munne fiets hange? (Wat heb ik nu weer aan mijn fiets hangen?) Wat is er nu weer aan de hand, wat gebeurd er nu weer?
Mènse die ’t hardste wèrreke, woone in ’t klènste hoiske. (Mensen die het hardste werken, wonen in het kleinste huisje.) Met werken valt het grote geld niet te verdienen.
As ge kaod bent, moete ’n stupke in oew gat steeke, dan kunde kaod blèvve. (Als je boos bent, moet je een ‘stopje’ in je gat steken, dan kun je boos blijven.) Gezegd tegen iemand die lang boos of kwaad blijft.
Zu as ’t weer de vìrteg martelaare vindt, zu blèft ’t vìrteg daag mì z’n vrind. (Zoals het weder de veertig martelaren vindt, zo blijft het veertig dagen met zijn vrind.) (Weerspreuk)
As ge oew eige bè oew neus vat, dan hedde snot zat. (Als je jezelf bij de neus pakt, dan heb je snot genoeg.) Kijk naar jezelf i.p.v. op andere kritiek te hebben. Iedereen heeft genoeg aan zichzelf.
As ge teege de weind in inpist, worde zeikes nat. (Als je tegen de wind in pist, wordt je zeiknat.) Als je tegen ‘hoge heren’ in gaat, delf je altijd het onderspit.
As lùlle wòrst waar, kònde gij ‘ne slagterij beginne. (Als lullen worst was, kon jij een slagerij beginnen.) Gezegd tegen iemand die veel praat maar, weinig zegt.
Hij zaag ‘r oit as d’’n doewd van Ieperen. (Hij zag er uit als de dood van Ieperen.) Gezegd van iemand die er zeer ongezond uit ziet.
’t Blonk ‘r as bè ‘nen mol onder zun stèrtje. (Het blonk er als bij een mol onder zijn staartje.) Gezegd van een zeer proper huis.
Alles op zunne tèd; de zoewrkolle in de weinter. (Alles op zijn tijd; de zuurkool in de winter.) Advies om iets op gepaste tijd te gebruiken of te presenteren.
Mì hònning vangde mìr vliege, dan mì azijn. (Met honing vang je meer vliegen dan met azijn.) Je bereikt meer met aardigheid, dan met chagrijn.
As ’t dondert mì Sinte Cunegond, end van de weinter in de grond. (As het dondert ((onweer)) met Sint Cunegond, is het eind van de winter in de grond. (Weerspreuk.)
Ge zoudt ‘r de katte van te bed doewn en zèllef in ’t hòi gaon ligge. (Je zou er de katten van in bed doen en zelf in het hooi gaan liggen.) Wordt gezegd wanneer men iets als heel erg grof ervaart.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
-8-
De kèrrek is hògger dan de tòrre. (De kerk is hoger als de toren.) Gezegd wanneer de vrouw groter is dan de man.
Hij lùpt alsof ie in ’n kuuleke trèijdt. (Hij loopt alsof hij in een kuiltje trapt.) Gezegd van iemand die een beetje mank loopt.
Ge kèkt ze wel op d’r kop, mèr nie in d’r krop. (Je kijkt ze wel op hun kop, maar niet in hun krop.) Mensen geven hun innerlijk niet bloot.
Beeter ’n blauwtje geloewpe, ès kiendje geblìvve. (Beter een blauwtje gelopen als dat je in verwachting raakt.) Gezegd tegen meisjes voordat ze ‘uit’ gaan.
Da’s ok ’n bòske vlòije. (Dat is ook een bosje vlooien.) Gezegd van slimme aardige kinderen.
Die z’n eige wel bemint; wachte zich vur Mertse zon en Aprilse wind. Die zichzelf wel bemint; wachte zich voor maartse zon en aprilse wind. (Weerspreuk)
Ge moet nie klaoge mì gezonde been. (Je moet niet klagen met gezonde benen.) Gezegd wanneer iemand, ondanks overvloed, zit te zeuren.
’t Is op ’n goei kommende weeg. (Het is op een goede rechte weg.) Gezegd wanneer iets al aardig opschiet.
Ik gìf ‘r de sjèèr aon. (Ik geef er de brui aan.)
Zoopa is nog kras, hij lìst nog zonder bril en ìt zonder vurkèt. (Ons Opa is nog kras, hij leest nog zonder bril en eet zonder vork.) Niets zeggende spreuk.
Hij gao vur d’n uurst baauw nie beeze. (Hij gaat voor de eerste steekvlieg niet op de loop.) Gezegd van iemand die niet bang uitgevallen is.
’t Is toch grijs zì Jan Meel. (Het is toch grijs zei Jan Meel.) Zei-spreuk die wordt geuit bij een teleurstelling.
Ja, ’t kos kunne. (Ja, het zou kunnen zijn.) Gezegd wanneer iets waarschijnlijk lijkt.
’t Is nie nèijt; ik heb de geut gehad. (Het is niet nieuw; ik de afvoer gehad.) Het is niet nieuw; het is een afdankertje.
As ’t in Pril reegene wil, zit ’t boerke vaast nie stil. (Als ’t in April regenen wil, zit het boerke vast niet stil.) Weerspreuk : Regent het veel in April, gaat het gewas goed groeien.
Da’s kakke zonder douwe. (Dat is kakken zonder persen.) Dat ging wel heel gemakkelijk.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
-9-
Ons Moeder zee aalt: Ge slaot nog ’s mì oewe start ’t spek van de tòffel. (Ons Moeder zei altijd; Jij slaat nog wel eens met je staart het spek van de tafel.) Gezegd tegen een vader die al veel kinderen heeft verwekt.
Hij ha diejen naacht nog’s flink op d’n kist ligge slaon. (Hij had die nacht nog eens flink op de kist geslagen.) Hij was zich die nacht nog eens flink amoureus te buiten gegaan.
Hèddet of krèddet? (Heb je het of krijg je het?) Ben je gek of wordt je gek? Gezegd bij het zien van een grote dwaasheid.
Hà mar hèij gegeete, hadde bessems kenne schijte, mar dan hadde ze wel uurst gebonde moete zèn. (Had maar hei gegeten, dan had je bezems kunnen schijten, maar dan hadden ze wel eerst gebonden moeten zijn.) Gezegd wanneer iemand zegt; had dit of had dat maar gedaan.
Hij is zu verwaand ès ‘nen haon die denkt dè de zon opkumt umdè hij krèijt. (Hij is zo verwaand als een haan die denkt dat de zon opkomt omdat hij kraait.) Gezegd over een zeer verwaand iemand.
Ons Mrie kèkt d’n lèsten tèd zu daors. (Ons Marie ziet er de laatste tijd maar ziekelijk en lusteloos uit.)
Wa zitte toch te mukkele. (Wat zit je toch te mukkelen.) Wat zit je toch onhandig te doen.
Hij ken harder liege, às ’n pèrd ken loewpe. (Hij kan harder liegen, dan een paard kan lopen.) Hij kan liegen als geen ander.
Zuideweind mì Sinte Benooi, vèlt ’t jaor in ‘n goeie plooi. Zuidenwind met Sint Benooi valt het jaar in een goede plooi. (Sint Benooi = Sint Benedictus. Weerspreuk.)
Wa zèdde toch ‘nen klòtveeger. (Wat ben je toch een klootveger.) Gezegd wanneer iemand iets verkeerd had gedaan.
D’n dieje douwt ’n zwaor kààr. (Die man duwt een zware kar.) Hij is een zwartkijker, een pessimist.
Mì nèijjaor lèngt d’n dag zuveul ’t haontje krèije mag. (Met Nieuwjaar lengt de dag zoveel het haantje kraaien mag.) Na Nieuwjaar worden de dagen langer.
Ammol ’n hul goei en gezond nèijjaor toegewenst. (Allemaal een heel goed en gezond Nieuwjaar toegewenst.) Nieuwjaarswens.
Moeder worre, dè is ’n wonder; Moeder zèn is ’n hul gedonder. (Moeder worden, dat is een wonder; Moeder zijn is een heel gedonder.) Dit spreekwoord spreekt voor zichzelf.
D’r kumt weind en reege, kaauw en guur, as de kat mì d’r kont lìt naor ’t vuur. (Er komt wind en regen, koud en guur, als de kat ligt met haar aars naar het vuur.) (Weerspreuk)
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 10 -
Stèrrek? Dè is ’n lìrrebroek mì ’n ijzerekont. (Sterk? Dat is een lederenbroek met een ijzerenkont.) Gezegd bij; dat is een sterkstaaltje.
Hier kende bìtter van pisse as van ’n kòrsje brood. (Hier kan je beter van plassen als van een broodkorstje,) Gezegd wanneer we onze beker melk niet op wilden drinken.
Ons Moeder zee aalt: Hij viet ’n laange polsstok en sprong over de selderievoor. (Ons Moeder zei altijd; Hij pakte een lange polsstok en sprong over de selderievoor.) Gezegd wanneer er teveel voorbereiding was voor een eenvoudige klus.
Die z’n eige bewaort, bewaort gin rotte appel. (Die zichzelf bewaart, bewaart geen rotte appelen.) Denk goed aan jezelf.
’t zal ‘m nog in z’n gat snùwwe. (Het zal hem nog in zijn gat sneeuwen.) Gezegd tegen iemand die nog ergens spijt van krijgt.
Wa zulde gij nog geld van ’t umstoote kòste, as ge stòndebins stèrreft. (Wat zal jij nog geld voor het omstoten kosten als jij staandebeens sterft.) Gezegd tegen iemand die veel noten op zijn zang heeft.
In Pril heldere maoneschijn, zal d’n bloesem schaailek zèn. (In April heldere maneschijn, zal de bloesem schadelijk zijn.) Weerspreuk, duidt er op dat in de heldere nachten in April nog kan vriezen.
Alles is ’n weet en vlòijevange ’n gaauwigheid. (Alles is een weet en vlooienvangen een kleinigheid.) Gezegd wanneer er iets heel gemakkelijk gaat.
Ja jonge, da krèdde as de maon drie toote hèt. (Ja Jongen, dat krijg je als de maan drie hoofden heeft.) Gezegd als we ergens om bleven zeuren.
’n Koekoeksroep in Mèrt is vur d’n boer ‘nen dàlder wèrt. (Een koekoeksroep in maart is voor de boer een daalder waart.) (Weerspreuk.)
Die is naor Lombok, sokke waase. (Hij is naar Lombok, sokken wassen.) Gezegd als (nonsens)antwoord op de vraag; Waar is hij naar toe.
Ons Moeder zee aalt: As ’t hard giet, is de bùi zu oover. Ons Moeder zei altijd; Als het hard giet, is de bui zo voorbij. Gezegd wanneer er bij iemand vier kinderen in vijf jaar geboren werden.
We zalle ‘m èfkes pestoewr maoke. (We zullen hem even pastoor maken.) We zullen hem even van katoen geven.
Hij zou de rook nog oit d’n hel haole, òk al stòn d’n duuvel dur veur. (Hij zou de rook nog uit de hel halen, ook al stond de duivel ervoor.) Gezegd van iemand die tot alles in staat is.
Daor is Onzen Lieven Heer nog nòit gewìst. (Daar is Onze Lieve Heer nog nooit geweest.) Gezegd van een heel klein dorpje.
Ze hì ‘nen goeien engelbewaarder gehad. (Ze heeft een goede engelbewaarder gehad.) Ze heeft veel geluk gehad. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 11 -
God zeegent oe mì de honderdduuzend. (God zegent je met de honderdduizend.) Gezegd tegen iemand die moet niezen.
D’n dieje ken mì z’n òrre den Engel des Hìrre kleppe. (Die kan met zijn oren de Engel des Heren slaan.) Gezegd van iemand met grote oren.
Da zulle we mar an Onzen Lieven Heer en d’n Mulder overlaote. (Dat zullen we maar aan Onze Lieve Heer en de molenaar overlaten.) Gezegd als men twijfelt of iets goed is.
God makt d’n dag en wèllie gaon d’r dur. (God maakt de dag en wij gaan er door.) Van de dag maken, wat er van te maken is.
De mèrtse nèije maon brengt kaoi weer aon. (De maartse nieuwe maan brengt slecht weer aan.) (Weerspreuk.)
Naor d’n himmel rèijde nie in ’n gaauwe koets. (Naar de hemel rijdt je niet in een gouden koets.) Je moet er wat voor doen om in de hemel te komen.
Alle daag zèn effe schòn, as Ons Lief Vrouwke op durre troon. (Alle dagen zijn even mooi, als Onze Lieve Vrouw op haar troon.) Goed of slecht weer, alle dagen zijn mooi.
Onzen Lieven Heer is zu nie, of hij poft wel ’n miske. (Onze Lieve Heer is zo niet, of hij poft wel een mis.) Ook God ziet wel eens wat door de vingers.
De mèns makt d’n almanak, mar God ’t weer. (De mens maakt de almanak, maar God het weer.) De mens wikt, maar God beschikt.
Ze bid Onzen Lieven Heer van’t krois. (Ze bid Onze Lieve Heer van het kruis.) Gezegd over een vroom iemand.
Da haauwe we nog efkes in’t Paoters vatje. (Dat houden we nog even in Paters vaatje.) Daar praten we later nog wel over.
Ge zoudt ‘m Ons Heer geeve, zonder te biechte. (Je zou hem Ons Heer (Communie) geven, zonder te biechten.) Hij is zo onschuldig als een lammetje.
De Mèrtse zon en Aprilse weind schenden zu mìnnig koningskeind. (De maartse zon en aprilse wind schenden zo menig koningskind.) Maartse zon en aprilse wind zorgen bij kinderen veel sproeten. (Weerspreuk)
’t Kumt zu nèt nie, ’t is ginne prìkstoel. (Het komt niet zo precies, het is geen preekstoel.) Kijk maar niet zo nauw, het hoeft niet zo precies gedaan te worden.
’t Is ’n Ròmse mee veul wàtter. (Het is een Roomse met veel water.) Gezegd van iemand die niet erg kerks is.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 12 -
Ons Moeder zee aalt: Wèrrek is zalig zeeje de nonnen en ze droegen ’n bònstaak mì z’n zessen. (Ons Moeder zei altijd; Werken is zalig zeiden de nonnen en ze droegen ’n boonstaak met z’n zessen.) Gezegd wanneer ze op de radio het lied van de arbeid hoorde.
Hij hì ‘nen kop as ‘nen Kartuizer. (Hij heeft een hoofd als een Kartuizer.) Gezegd tegen iemand die een vuurrood hoofd krijgt.
Hij ken ’n Non oit klòster lulle. (Hij kan een Non uit het klooster praten.) Gezegd van iemand die veel overredingskracht heeft.
Ge moet vaastenaovund mì oew vrouw haauwe en Paose mì de Pestoewr. (Je moet vastenavond met je vrouw vieren en Pasen met de Pastoor.) Niemand bedriegen.
Vraog an ‘nen kweezel ginne ròzzekrans, want die bidt zèllef vul te gèr. (Vraag aan een kwezel geen rozenkrans, want die bidt zelf veel te graag.) Gezegd tegen iemand die niet veel kan missen.
Alle weeg zèn gìn kèrrekeweeg. (Alle wegen zijn geen kerkenwegen.) Niet alles gaat vanzelf.
As in Mèrt felle weind gaot komme, kumt ‘r veul froit an de bòmme. Als in maart felle wind gaat komen, komt er veel fruit aan de bomen. (Weerspreuk)
‘nen Pestoewr doet gìn twee misse vur ’t zèllefde geld. (Een pastoor doet geen twee missen voor het zelfde geld.) Vertel niet twee keer het zelfde.
We kenne nie ammol de Paus van Rome zèn. (We kunnen niet allemaal de Paus van Rome zijn.) Niet iedereen kan de baas zijn.
’t Is nie ammol evangelie, d’r ligge ok wel epistels dur. (Het is niet allemaal evangelie, er liggen ook wel epistels doorheen.) Het is niet altijd vreugde in het leven.
Pestoewrs, nonne en begijne, zèn nie zu heilig as zu schijne. (Pastoors, nonnen en begijnen, zijn niet zo heilig als ze lijken.) Overal zit wel een luchtje aan.
Ons Moeder zee aalt; Gè krègt vandaog spek van d’n houtere zog. (Ons Moeder zei altijd; Ge krijgt vandaag spek van de houten zeug.) Gezegd wanneer ze appelschijven (van Goudrenetten) ging bakken.
Die ‘t langste lìft die hegget gelijk, de kèrrek en de tòrre. (Degene die het langste leeft die heeft alles, de kerk èn de toren.) Wie het langst leeft heeft alles.
De Pestoewr zègent z’n eige ’t uurst. (De Pastoor zegent zichzelf het eerst.) Iedereen denkt toch het eerst aan zichzelf.
’t Ken bìtter van ’n kèrrek, dan van ’n kapel. (Het kan beter van een kerk, dan van een kapel.) Die het meeste heeft, kan het beste iets missen.
Hij ziet’r oit as of ie mì de knijn dur de traalies vrìt. (Hij zag er uit alsof hij met de konijnen door de tralies eet.) Gezegd van iemand die bleek, mager en er niet gezond uit ziet. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 13 -
Ze ha’n schik as ’n hempd vol vlòije. (Ze hadden plezier als een hemd vol vlooien.) Gezegd als iemand veel plezier had.
Ieder pruufke hì z’n smakske. (Ieder proefje heeft zijn smaakje.) Ook een klein beetje kan lekker zijn.
Wie ’t langste lift, hi de kreuge mì ’t rad. (Wie het langste leeft, krijgt de kruiwagen met het wiel.) Wie het langste leeft heeft alles.
Hij kwaamp mì deur in d’n hèrd valle. Hij kwam met de deur in huis vallen. (Hij kwam plompverloren binnengevallen. Ook figuurlijk: Hij wondt er geen doekjes om.)
Dreugte en stubbel in Mèrt is d’n boer veul wèrt. (Droogte en stof in maart is de boer veel waard.) (Weerspreuk)
Ge bent zeeker in de kèrrek geborre. Jij bent zeker in de kerk geboren. (Gezegd tegen iemand die de deur achter zich open laat staan bij binnenkomst.)
Ze verhaauwe ’t daor goewd. Ze houden zich daar lang op. (Ze blijven lang weg.)
Ons Moeder zee aalt: Zund? Zund, da’s goei bòtter an oew kont smeere en zèllef dreug brood eete. Ons Moeder zei altijd; Zonde? Zonde, dat is goede boter (roomboter) aan je kont smeren en zelf droog brood eten.
Schèijdt ’t mar ’s af mì dieje lochte praot. (Hou maar eens op met die lichtzinnige praatjes.) Gezegd tegen iemand die constant ‘vieze’ praat heeft.
Zèn in Mèrt de wolleke ijl en wijd; ’t gewas in mei goewd gedijt. Zijn in maart de wolken ijl en wijd; het gewas in mei goed gedijt. (Weerspreuk)
’t Is weer vur ballekenbrèij. (Het is weer voor balkenbrij.) Gezegd bij guur weer.
De kèrremenèij gong naor de Pestoewr. (De karbonade ging naar de Pastoor.) Na het slachten werd de karbonade aangeboden aan de Pastoor.
Ge hoeft nie zu te schòfte, ge hèt nog tèd zat. (Je hoeft niet zo gulzig te eten, je hebt nog tijd genoeg.) Gezegd tegen iemand die vlug zit te eten.
We hen wir zult en kaoikes. (We hebben weer hoofdkaas en kaantjes.) Gezegd na het slachten van een varken.
D’r wordt ‘r wìr ìnne op de leer getrokke. (Er wordt er weer een op de ladder getrokken.) Er wordt weer een varken geslacht.
As ’t oover de koei is, ken ’t ok wel oover de stèrt. (Als het over de koe is, kan het ook wel over de staart.) Als het begin gemaakt is, volgt de rest vanzelf. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 14 -
Hij hit oe gèf tuk gehad. Hij heeft je behoorlijk voor de gek gehouden.
Onzen nek is nie laang genogt um bè Onzen Lieven Heer op tòffel te kenne kijke. (Onze nek is niet lang genoeg om bij Onzen Lieve Heer op tafel te kunnen kijken.) Je kan niet alles weten.
Dreuge Mèrt; natte April en koele Mei vullen de schuur en kelder erbij. (Droge maart; natte april en koele mei vullen de schuur en kelder erbij.) (Weerspreuk)
Ès ge iemes rebarber gìft, moette d’r ok wa soiker bè doewn. (Als je iemand rabarber geeft, moet je er ook wat suiker bij geven.) Als je iets weggeeft, moet je iets goeds geven, anders niet.
Ge kunt bìtter ’n goei deele ès ’n kaoi allinnig hebbe. (Je kunt beter een goede (vrouw) delen, dan een kwaaie alleen hebben.) Mannenpraat.
’t Is Baomisweer. Het is stormachtig weer. Weerspreuk vernoemd naar Sint Bavo (1 okt.) aankondiging van de herfst.
Hoe gròtter d’n hond, hoe mìr vlòije. (Hoe groter de hond, hoe meer vlooien.) Hoe rijker, hoe meer verbeelding.
’t is verlorre moeite as ’t pèrd nie pisse wil. (Het is verloren moeite als het paard niet pissen wil.) Het is vergeefs praten als een ander niet luisteren wil.
Da mèidje hì veul koei op d’rre kop gezien. (Dat meisje heeft veel koeien op hun kop gezien.) Dat meisje heeft vel vrijers gehad.
Ge hègget wir lìllek begaoid. (Je hebt het weer lelijk verbruid.) Gezegd tegen iemand die op schuldige wijze iets veroorzaakt had.
Ons Moeder zee aalt: Ik wocht de zòtterdeg wel af, die genìst bìtter as drie mòndagen. (Ons Moeder zei altijd: Ik wacht de zaterdag wel af, die geneest beter dan drie maandagen.) Gezegd wanneer iemand zich aan de begin van de week zich ziek voelde.
Ze liep van; hempje ràkt m’n kundje nie. (Ze liep als; Hemdje raak mijn gatje niet.) Gezegd tegen een lichtgeraakt iemand.
Hèdde van de geit gehad? (Heb je van de geit gehad?) Wat ben je nieuwsgierig.
Dichtbè de kòi wèije de schaope nie. (Dichtbij de kooi, weiden de schapen niet.) Gezegd van iemand die zijn liefde ver van huis zoekt.
’t Bìsje moet ’n naom hebbe. (Het beestje moet een naam hebben.) Man en paard noemen; zeggen wat het probleem is.
Oktober wèrrem en fijn, zal een strenge weinter zijn. (Oktober warm en fijn, dan zal het een strenge winter zijn.) Weerspreuk.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 15 -
‘nen Groote Baomis hebbe. (Een grote sint Bavo hebben.) Op Sint Bavo (1 okt.) veel te betalen hebben. 1 oktober was de betaaldag in onze streken. Dan moesten de huren, pachten, lonen, alsmede goederen die op veilingen gekocht waren, betaald worden.
Mì Baomis de ram, mì sint Peter (22febr.) ’t lam. (Met sint Bavo de ram, met sint Petrus een lam.) Brengt men op sint Bavo (1okt.) de ooi bij de ram, dan werpt ze met Sint Petrus (22 febr.) een lam. Boerenregel.
As ge d’n dieje op z’n bakkes slaot, kumt ‘r “vergunning” op te leeze. (Als je hem op zijn gezicht slaat, komt er “vergunning” op te staan. Gezegd van iemand die veel drinkt en daardoor vaak in het café komt.
Kumt de lente nie op gang; zèt vur ’n schraale zòmmer bang. Komt de lente niet op gang, wees voor een schrale zomer bang. (Weerspreuk)
Trekt vur Sint Michiel de vogel niet, gin weinter is nog in’t verschiet. (Trekt voor Sint Michiel de vogel niet, geen winter is nog in het verschiet.) Als de vogels nog niet naar het zuiden zijn vertrokken naar het zuiden op Sint-Michiel (29-9) blijft de winter nog lang achterwege.
Ge moest oew ooge oit oewe kop schaome. (Je moet je ogen uit je hoofd schamen.) Dit kreeg je vroeger nogal eens te horen als je iets had uitgehaald. Dat hoefde niet iets bijzonders te zijn.
Daor zaate we dan mì ’t hul geneuk. (Daar zaten we dan met het hele gedoe.) Gezegd bij verhalen van iemands wedervaren; hoe hij ergens klem kwam te zitten.
Die z’n eige nie kietelt, laacht nòit. (Die zichzelf niet kietelt lacht nooit.) Wie zichzelf niets gunt, heeft een zwaar en donker leven.
’t Ken bìtter van de zak ès van d’n bèèndel. (Het kan beter van de zak, als van de buidel.) Er is meer te halen bij de rijken, dan bij de armen.
Nog nie bekant. (Nog niet bijna. Absoluut niet.) Gezegd wanneer je het beslist niet wil.
’t Stikt hier van de mierzèijkers. (Het zit hier vol met mieren.)
Valt ‘r vur Sint-Joris (23-4) ginne reege mìr, dan volgt ‘r nao hum des te mìr. (Valt er voor Sint Joris (23-4) geen regen meer, dan volgt er na hem des te meer.) Weerspreuk.
Ge wìt da ge op moet paase vur ’t mènneke mì ’t hùkske. (Je weet dat je op moet passen voor het mannetje met zijn haak.) De kinderen werden vroeger voor gewaarschuwd om niet te dicht bij een waterkant of waterput te komen, want in het water woonde een mannetje met een haak aan een stok en die probeerde de kinderen met die haak in het water te trekken.
Ès ge ’t oover d’n duuvel hèt; trèijde ‘m op zunne stèrt. (Als je het over de duivel hebt, trap je hem op zijn staart.) Gezegd als je over iemand staat te praten en die komt er toevallig aanlopen.
Berùw; goei vurneemes en d’n brandweer komme aalt te laot. (Berouw; goede voornemens en de brandweer komen altijd te laat.) Gezegd tegen iemand die berouw moet tonen.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 16 -
Ge kùmt mì de gèst, as de mik in de oove is. (Je komt met de gist, als het brood in de oven is.) Je komt altijd met alles te laat.
Bèije nijdig um de kurreve, ons kumt onweer toe gezwurreve. (Bijen nijdig om de korven, ons komt onweer toe gezworven.) Als de bijen onrustig rond de korven zwermen, komt er onweer.
Is ’t mì Sinte Lambert zonneschijn; dreug zal ’t veurjaor zijn. (Is het met Sint Lambertus zonneschijn; droog zal het voorjaar zijn.) Schijnt op Sint Lambertus (17-9) de zon; komt er een droog voorjaar.
Ge bent an’t klaoge mì gezonde been. (Je bent aan het klagen met gezonde benen.) Gezegd tegen iemand die klaagt om niets.
’n Vliegende krèij, vangt lìchelek wa. (Een vliegende kraai, vangt altijd wat.) Gezegd tegen iemand die er overal op uit gaat om er zijn/haar voordeel uit te halen.
Toen ze da gehùrd ha, blìf ze mar jimmieneeje. (Toen ze dat gehoord had, bleef ze maar jammeren.)
Vrouwe en Prille, ze hebbe bei hun grille. (Vrouwen en Aprillen, ze hebben allebei hun grillen.) Volksspreuk
De kaar gong te hùùj. (De kar sloeg achterover.) Bij een ouderwetse ‘hògkaar’ die op twee wielen stond, kon, als deze niet goed geladen was achteroverslaan. En dan ging het paard dat voor de kar stond omhoog.
Blèft toch binne, daa’k vatte nog ’n klets, bè dìzze hòggeweind. (Blijf toch binnen, zo meteen pak je nog een kou bij deze noordenwind.) Gezegd om iemand te waarschuwen voor de koude buiten.
Zonder reege of weind, is september ’n onvoldraage keind. (Zonder regen of wind, is september een onvoldragen kind.) In september moet het altijd regenen of waaien.
’t Leeve is net ’n keinderhemke, kort, nat, bezeeke en bescheete. (Het leven is net als een kinderhempje, kort, nat, bezeken en bescheten.) Werd gezegd als levensoverpeinzing.
Ons Moeder zee aalt: ’t gao wir goewd mì hum, hij pist alwir oover de twìdde geit. (Ons Moeder zei altijd; ’t gaat weer goed met hem, hij plast alweer over de tweede geit.) Gezegd als iemand ziek was geweest en weer aan de betere hand was.
Ès ‘nen boer kiep ìt, is de kiep ziek of d’n boer. (Als een boer kip eet, is de kip ziek of de boer.) Spreekwoord uit de tijd dat de kippen te duur waren om te eten.
Schòn weer op Maria-geboort duurt nog 4 of 8 weeke voort. (Mooi weer op Maria-geboorte duur nog 4 of 8 weken voort.) Als het mooi weer is op Maria-geboorte (8 september) blijft het 4 tot 8 weken mooi weer.
’t Gong hum nie um kop of kont. (Het ging hem niet om de kop of de kont.) Het ging hem niet om een knap gezicht of goed figuur.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 17 -
As ’t reegent in september; vèlt kòrsmes in dìzzember. (Als het regent in september; valt kerstmis in december.) Nonsens weerspreuk, onnavolgbaar verbonden met ‘onze’ weerman bij Omroep Brabant; Johan Verschuuren. Een fantastische man.
Toen trok ie z’n romme op. (Toen hield hij zijn melk terug.) Toen wilde hij niet langer meewerken, toen kwam hij op die toezegging terug.
D’n stront zit ‘m te dicht bè ’t hart. (De stront zit bij hem te dicht bij het hart.) Gezegd over een persoon, die klein van stuk is, en tegelijkertijd heetgebakerd.
In pril, doen de katten en wijven hunne wil. (In april doen de katten en vrouwen hun wil.) In het voorjaar worden de katten krols en de vrouwen willen de grote schoonmaak gaan doen. (Weerspreuk)
Ge zult me toch nie veroaìje, nie? (Je zult me toch niet verraden?) Soms gezegd tegen iemand die doodging, vooral door iemand die van gelijke leeftijd was. Het illustreert mooi, dat er destijds rechtstreeks over sterven gepraat werd.
As ge nie mìr nèijsgierig bent, dan worde aauwd. (Als je niet meer nieuwsgierig bent, dan wordt je oud.) Wanneer mensen niets meer willen weten, is hun einde nabij.
Spùlt Pril op zunne poot, dan is de kòrre- en hòi-ògst groot. (Speelt April op zijn poot, dan is de koren-en hooioogst groot.) Weerspreuk.
Ze zit aalt mar te rikraoie, mar d’r kumt niks oit. (Rikraoie, wil zeggen dat men nooit tot een besluit komt.) Ze is altijd eindeloos aan het aarzelen.
Is ’t weer schòn mì Sinte-Giel, blèft ’t zu tot Sint-Michiel (29-9) (Als het mooi weer is op Sint-Giel blijft het zo tot Sint-Michiel) Sinte-Giel, (Sint Egidius) Patroon van opgejaagd wild.
As ge nie mìr nèijsgierig bent, dan worde aauwd. (Als je niet meer nieuwsgierig bent, dan wordt je oud.) Wanneer mensen niets meer willen weten, is hun einde nabij.
Hij hì alles, ’n pront wijf; unne zoewn op ’t simmenaarie en ’n pèrd in ’t stamboek. (Hij heeft alles, een goede vrouw, een zoon op het seminarie en een paard in het stamboek.) Gezegd over iemand die alles heeft.
Wa kèkte toch mùlderig. (Wat kijk je toch slaperig.) Meikevers (mulders) komen traag op gang.
D’r vèlt gin richt mee te schiete. (Er valt geen richt mee te schieten.) Er is geen enkel resultaat mee te behalen.
Half Pril, ‘t zij wèrrem of kààuwt, de nachtegaal zingt in’t hààuwt. (Half April, of het nu warm is of koud, de nachtegaal zingt in het hout.) Dierenweerspreuk; Half April gaat de nachtegaal al zingen in de bomen.
Gezonde mense hebbe honderd wense, unne zieke hìtter mar ìen, (Gezonde mensen hebben honderd wensen, een zieke heeft er maar een.) Gezegd tegen mensen die alles willen hebben.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 18 -
Dè’s de praot. (Dat is de praat.) Dat wordt er verteld.
Ik zal wel lèije wa de straot lèijt. (Ik zal wel lijden wat de straat lijdt.) Ik zal wel verdragen wat de minst waardige te dragen heeft.
Hij ha mar èrrem zin. (Hij was maar mismoedig gestemd.)
Vandaog zedde gezond en mèrrege moete pìsse. (Vandaag ben je nog gezond en morgen moet je plassen.) Zo ben je gezond en zo mankeer je iets.
Hij zu ròms as unne èrpel (Hij is zo rooms als een aardappel.) Gezegd van iemand die zeer fijn Rooms-katholiek is.
Ja, gij lùlt lekker! (Ja, jij praat gemakkelijk!) Gezegd tegen iemand die het maar ‘licht’ opneemt.
Ès ge keinder gìft wa ze vraoge en vèrrekes gift wa ze lusse, dan krèdde kaoi keinder en goei vèrrekes. (Als je kinderen geeft wat ze vragen en varkens geeft wat ze lusten, dan krijg je slechte kinderen en goede varkens.) Je moet niet alles toegeven aan je kinderen.
Mist in Mèrt d’r bij; wàtter en vorst in Mei. Mist in maart er bij; water en vorst in mei. (Weerspreuk)
Waor gòdde gij hìnne? Naor Bommelskonte, vlòije vange. (Waar ga je naar toe? Naar Bommelskonten vlooien vangen.) En als je vroeg waar Bommelskonten lag, dan zei men:
Bommelskonte? Da lì drie uure aachter de hel. (Bommelskonten? Dat ligt 3 uur achter de hel.) Nonsens antwoord op de vraag; Waar ga je naar toe?
Waor gòdde gij hìnne? Naor Boekelmèrt gèite koewpe! (Waar ga jij naar toe? Naar Boekelmarkt geiten kopen!) Nonsens antwoord op de vraag waar ga je naar toe?
Stòkt mar ’s aon. (Steek maar eens aan.) Gezegd bij het aansteken van een sigaret of sigaar.
Ge lìt nèrrent zu goewd as aachter de kèrrektorre; ge kèkt af en toe ’s hoe laot dè’t is; mar ge ziet noit niks. (Je ligt nergens zo goed als achter de kerktoren; je kijkt af en toe eens hoelaat het is; maar je ziet nooit iets.) Spottend gezegd als men ook eens wat rust wil hebben.
Dè’s ’n steevige mùi de die. (Dat is een dikke vrouw, de die.)
Wa Mèrt nie wil, da doewt April. Wat maart niet wil, doet april. (Weerspreuk)
’t Beste is in bed; rontelum wèrrem en ge verbrand oew eige noit. (Het fijnste is in bed, rondom warm en je brand jezelf nooit.) Gezegd bij koude dagen als je warmte zoekt.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 19 -
Hedde langs de weg gezeete, dè ge ’n weegescheet hèt? (Heb je langs de weg gezeten, omdat je een siepoog hebt.) Gezegd tegen iemand met een siepoog.
Hij hì lìllek neffe ’t pùtje gepist. (Hij heeft lelijk naast het potje gepiest.) Hij heeft iets verkeerd gedaan.
D’r waar ’s iemes die loistere kos. (Er was eens iemand die luisteren kon.) Gezegd wanneer er niemand wil horen wat er gezegd wordt.
Allee, gao de grind ’s griezele. (Vooruit ga het grind eens aan harken.)
Veuraan in de kèrrek waar ’t wèrrem; aachter in de kèrrek waar ’t èrrem. (Vooraan in de kerk was het warm, achter in de kerk was het arm.) Zo was het via de bankpacht geregeld; de rijken voorin de kerk; de armen achteraan.
Ons Moeder zee aalt: Hèt ze mar groot, voeierd ze mar tramwaagens. (Ons Moeder zei altijd; Heb ze maar groot, voer ze maar tramwagens.) Gezegd als we zaten te ‘schranzen’ aan tafel.
Hij waar te lùi dèttie Onzen Lieve Heer goeiendag zee. (Hij was te lui dat hij Onzen Lieve Heer goedendag zei.) Gezegd van iemand die zijn hoed of pet niet afnam bij de kerk.
Bidde en gras mèste kunde noit te veul doewn. (Bidden en gras bemesten kan je nooit te veel doen.) Boerengezegde.
We meuge op de kaoikes komme. (We mogen op de kaantjes komen.) We zijn uitgenodigd om bij de boer op het slachtfeest te komen. Vroeger werden de buren na de huisslacht daartoe nog wel uitgenodigd.
Kùmt ‘r in, vat ‘ne stoewl, en gao zitte, schoif aon, ’t prìssenteert z’n eige. (Kom binnen, pak een stoel en ga zitten, schuif aan, het presenteert zichzelf.) Uitnodigend gezegd bij binnenkomst van bezoek.
De miense praote d’r schàànd af. (De mensen praten er schande over.) Gezegd wanneer er iets was gebeurd, wat niet netjes was.
Ge moet iemes nie mì ’n pìsdènkske afscheepe. (Je moet iemand niet met een pis-dankje afschepen.) Je moet iemand voor een goede daad belonen en niet met een kleinigheid afschepen.
Ons hei wordt al wèrremer en zie hoe de brem ontdort, laot Sint Dorrus nu zich erbarmen, dèttie tijdig zon en reege stort. ((Onze hei wordt al warmer en zie hoe de brem ontdort, laat Sint Isidoor (van Sevilla = de dagheilige) zich erbarmen dat hij tijdig zon en regen stort.)) Een zeer mooie oude weerspreuk is mij toegezonden uit Achel.
Saame op ’n prèntje, rap op ’n èndje. (Samen op een prentje, snel op het eindje.) Samen op een foto, dan is de verkering snel ten einde.
Hèdde mì oew schoewn in ‘nen pot vèrref getrèije? (Heb je met je schoenen in een pot verf getrapt?) Gezegd tegen iemand die een muffe geur met zich meedraagt.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 20 -
Vandaog schùpkes, mèrrege drùpkes. (Vandaag schaapjes, morgen druppels.) Weerspreuk: Schapenwolken brengen regen.
Ik ken ’n vrouw en die is nog veul dikker. (Ik ken een vrouw en die is nog veel dikker.) Gezegd tegen iemand die sterke verhalen verteld.
De was Annemie de gàtspie en dan witte nog nie wie. (Dat was Annemie de gatspie en dan weet je nog niet wie.) Dit kreeg je als nonsens antwoord op de vraag wie er op bezoek was geweest.
’t Wèijt mar dun. (Het waait maar dun.) Gezegd bij onaangenaam winderig weer.
Wie gin verstàànd hì, mist ’t òk nie. (Wie geen verstand heeft, mist het ook niet.) Gezegd tegen iemand die domme opmerkingen maakt.
Op ‘nen dreuge Pril, wel ‘s ’n natte zòmmer vollege wil. (Op een droge April, wel eens een natte zomer volgen wil.) Weerspeuk.
Ge wit oit noit nie. (Je weet ooit nooit niet.) Je weet het maar nooit.
Hij lùpt op gemìnte grond. (Hij loopt op gemeente grond.) Gezegd tegen iemand met gaten in zijn zolen.
’t Is unne goeie mèns, mar hij moes hòi lusse.. dan kos ie vur pèrd durgaon. (Het is een goede man, maar hij moest hooi lusten.. dan kon hij voor paard doorgaan.) Gezegd tegen een goede, doch lompe man.
Ons Moeder zee aalt: Hij gìft ‘r ’n franse massisees af. (Ons Moeder zei altijd; Hij geeft als een franse marechaussee om.) Gezegd als het iemand onverschillig laat.
Waor veul gelaache wordt, kumt ’t geluk gèr binne. (Waar veel gelachen wordt, komt het geluk graag binnen.) Die mensen hebben altijd veel plezier en zijn gelukkig.
Ammol slaai en inde-èier. (Allemaal sla en eendeneieren.) Alles wil bij dit weer groeien, vooral gezegd bij vochtig warm weer.)
’t Ken bìtter van de zak, dan van d’n bèèndel. (Het kan beter van de zak, als van de buidel.) Bij de rijken is meer te halen dan bij de armen.
Rustig mar, we zèn ammol tegelijk an Paose. (Rustig maar, we zijn allemaal tegelijk bij Pasen.) Doe eens rustig aan.
Op d’n uurste pril, stuure ze de zotte waor ge mar wil. (Op de eerste april, stuurt men de zotten waarheen men maar wil.) (Weerspreuk)
Nog nie bekant. (Nog niet bijna.) Absoluut niet. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 21 -
Al wa lift hì lucht noddig. (Alles wat leeft heeft lucht nodig.) Gezegd tegen iemand die zijn gulp open heeft staan.
Och, die vuult ’t aalt wèid ankomme. (Och, die voelt het van ver aankomen.) Gezegd van iemand die kleinzerig is.
Sjanker de smoelde gabberdee de wee de pèrdekol. Nonsens rijm tegen kinderen gezegd.
D’r kumt vollek, de kachel raost. (Er komt visite, de kachel gaat te keer.) Oud bijgeloof.
Kumd’um èier? (Kom je eieren halen?) Door iemand gezegd die eieren verkocht.
Bìtter ’n kaoi leeve as ’n schònne doewd. (Beter een slecht leven, dan een mooie dood.) Leef maar zoals je wilt, als je dood bent gaat het niet meer.
’t Gruun in’t veld ons ’t oog bekoort, doch zelden haauwt Pril z’n woord. (Het groen in het veld ons oog bekoort, doch zelden houdt April zijn woord.) Weerspreuk: Al wordt het buiten groen, het weer kan altijd omslaan.
De stront zit te kort bè z’n hart. (De stront zit te dicht bij zijn hart.) Hij is heet gebakerd.
Zet de kòip mar onder d’n drup, want d’r kumt ’n bùi aon. (Zet de kuip maar onder de goot, want er komt een regenbui aan.) Gezegd wanneer donkere wolken zich samentrekken en er regen komt.
D’n bòtter gong teege de zulder! (De boter ging tegen de zolder!) Er werd uitbundig feest gevierd.
Die zit mèr te fieliefaauwe. (Die zit maar te falievouwen.) Die zit maar te vleien en lief te doen.
Mì bruide en lijke gaon de miste cente strijke. (Met bruiden en lijken gaan de meeste centen strijken.) Gezegd als er veel huwelijken en begrafenissen zijn in een kerk, dat levert het meeste geld op.
Het is allemaol nie zu schon as hìrumke prikt. (Het is allemaal niet zo mooi als Heeroom preekt.) Het is niet allemaal goed wat er wordt verteld.
Die gòit mì d’r gat meer um ès dè ze mì d’r haand recht zet. (Die goot met haar gat mer om als dat ze met haar handen recht zet.) Zij staat alleen maar te draaien met haar gat en doet verder niets in huis.
Ge kent van ‘nen ezel gin pèrd maoke. (Je kunt van een ezel geen paard maken.) Die is dom en die blijft dom.
Ge moet unne klènne èrpel nie te dik schèlle. (Je moet en kleine aardappel niet te dik schillen.) Je moet zuinig zijn op wat je hebt.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 22 -
Ge zegt ’t mar, dik, dun of dur ’n duukske. (Je zegt maar hoe je het hebben wil, dik, dun of door een doekje.) Je zegt het maar hoe je het wil hebben.
Die ken gaon staon waor de bessemsteel staot. (Die kan gaan staan waar de bezemsteel staat.) Laat hem maar gaan, laat hem maar links liggen.
Mi Sinte Girtroid kumt de wèrmte de grond oit. Op Sint Gertruid komt de warmte uit de grond. (Weesrspreuk)
Van ’t bed op stròij geraoke. (Van het bed op het stro te terecht komen.) Van het een komt het ander.
Da’s krèk in de kroik. (Dat is precies in de kruik.) Gezegd van b.v. een gekookt ei, dat net tussen hard en zacht in zit; Dat is precies goed.
Al staon de koei in de bloemkòlle, ik moet ’r naor toe. (Al staan de koeien tussen de bloemkolen, ik moet er naar toe.) Er kan zijn wat wil, ik moet er naar toe.
Da’s mar neusveeges. (Dat is maar neusvegens.) Dat is maar en kleine moeite.
Waor ’t rokt en stìnkt, daor eest wèrrem. (Waar het rookt en stinkt, daar is het warm.) De nadelen van rook en stank moet je voor lief nemen als het gezellig is.
Hij kumt van Kleef, haauwt meer van d’n heb, dan van de geef. (Hij komt van Kleef, houdt meer van de heb, dan van de geef.) Gezegd van iemand die als gierig bekend staat.
Ons Moeder zee aalt; Nou glimde wir as biggekuntjes. (Ons Moeder zei altijd; Nu blink je weer als biggenkontjes.) Gezegd wanneer we zaterdags in de ‘teil’ waren geweest
Zon dur ’n spleet, watter op oew reet. (Zon door een spleet, water op je reet.) Weerspreuk: Als de zon zuinig door de wolken schijnt, krijg je regen.
Leeg zakke recht zette, meer kos ie nie. (Lege zakken recht zetten, meer kon hij niet.) Gezegd van iemand die niet tot veel in staat was.
Wa ge nie lust, ìtte mar tjuurst. (Wat je niet lust, eet je maar het eerst.) Streng regel voor kieskeurige kinderen.
Wa hè’n ze ons toch vur de lut gehaauwe. (Wat hebben ze ons toch voor de mal gehouden.)
In tèd van nood mèlleke we de gèit mì de nijptang. (In tijd van nood melken we de geit met de knijptang.) Er is altijd wel een mouw aan te passen.
Wa goewd is blèft laang. (Wat goed is blijft lang.) Ironisch gezegd door iemand die lang getrouwd is.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 23 -
Gebroewke flesse maake de miste herrie. (Gebroken flessen maken de meeste herrie.) Degene die het minste weten voeren meestal het hoogste woord.
Mertse weind en aprilse reegen, beloove vur Mei veul zeegen. (Maartse wind en aprilse regen, beloven voor mei veel zegen.) (Weerspreuk.)
Daor lùpt gin hen in de weeg. (Daar loopt geen hen in de weg.) Gezegd van een afgelegen gebied.
Ge moest kerbiet lusse, dan konde vlèmkes pisse. (Je moest carbid lusten, dan kon je vlammetjes plassen.) Gezegd tegen lastige personen.
Nat vurjaor, goeie zòmmer. (Nat voorjaar, goeie zomer.) Weerspreuk.
Bìtter krap zitte as roewd staon. (Beter krap zitten als in het rood staan.) Liever krap bij kas, dan in de schuld.
‘k Wit nie waor ’t schèijdt. (Ik weet niet waar het scheidt.) Ik weet niet hoe de zaak zich verhoud.
Ons durke is te lìg. (Ons deurtje is te laag.) Wij waren te min.
Hij mènt dèttie hìl wa is, mèr hij kumt van stront tot pìpperkoek. (Hij denkt dat hij heel wat is, maar hij komt van stront tot peperkoek.) Gezegd van een verwaand persoon van lage afkomst.
Ons Moeder zee aalt: ’t Spien d’r nog èrreger dan in ’t jaor 40 en toen was er niks te doen. (Ons Moeder zei altijd; Het spande er nog erger dan in het jaar 40 en toen was er niets te doen.) Gezegd als er een hoop drukte om niets te doen was.
Ge meugt pas weggaon as oew kumke kààuw is. (Je mag pas vertrekken als je kopje koud is.) Het is onbeleefd om meteen na de koffie te vertrekken.
Mense die alles bìtter weete, kenne niks mìr leere. (Mensen die alles beter weten, kunnen niets meer leren.) Laat ze maar, ze zijn toch eigenwijs.
We zèn mì ons koei van’t ijs. (We zijn met onze koeien van het ijs.) We zijn onder de pannen, we zijn boven Jan.
Ge moet groewt zèn in ’t klèn. (Je moet groot zijn in het klein.) Blijf maar bescheiden.
Daor hèdde ’t schaop an ’t schijte. (Daar heb je het schaap aan het schijten.) Gezegd wanneer iets helemaal verbruid wordt.
Nòit Mèrt zu goed of ’t snùwt nog ’n hoed. (Nooit maart zo goed of het sneeuwt nog een hoed.) (Weerspreuk) De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 24 -
As……as m’n tante klùtjes hà dan waar ’t m’n oom. (Als…..als mijn tante klootjes had, dan was het mijn oom. Ook enkele andere: As de as brikt, vaalt de kààr. (als de as breekt valt de kar.)
As…da’s verbrande turf. (As, dat is verbrande turf.) As ge hèij had gevreete, dan hadde bèssums kenne scheite. (Als je hei had gegeten, dan had je bezems kunnen scheiten.) Soms met de toevoeging: Mar dan ha’n ze uurst gebonden (Maar dan hadden ze eerst ‘gebonden’ moeten zijn.)
moete zèn.
Wie gast is, moet ok ‘ne kir verzuuke. (Wie gast is, moet ook eens uitnodigen.) Het kan niet altijd van een kant komen.
Ge hèt unnen nek waor spurrie in kent zèije. (Je hebt een nek waar je ‘spurrie’ in kan zaaien.) Gezegd tegen iemand met een ongewassen nek.
È’s lulle wòrst waar, dan hadde gij ’n hul end. (Als lullen worst was, dan had jij een heel eind.) Gezegd tegen iemand die veel onzinnige praat heeft.
’t Lult, mar ’t praot toch. (Het lult, maar het praat toch.) Gezegd van loze praat die niets om het lijf heeft.
Wat nu? Zei pliesie Cru. (Wat nu? Zei politie Cru.) Verwijzing naar Pichegru. Gezegd als men niet meer precies wat te doen b.v. bij het kaartspel. Ook gezegd als: Wat nu zei Pietje Cru. Dit werd meestal gezegd door protestanten Nederlanders om de katholieken voor de gek te houden. Pichegru verwijst naar een Frans bevelhebber. Hij viel met zijn Armee du Nord de Republiek der Verenigde Nederlanden binnen. (Eind 1794) Toen Pichegru de grote rivieren midden in Nederland bereikte leek dit een onneembare barriere. Dit leide tot de uitspraak; Wat nu, zei Pichegru. Later verbasterd tot Pliesie Cru en Pietje Cru.
’t Mag vruug of laot zèn, april wil kàod zèn, want Prilleke hì ok z’n wìlleke. (Het mag vroeg of laat zijn, April wil kwaad zijn, want Aprilleke heeft ook zijn willeke.) Weerspreuk.
Ze hè’n wir vur m’n deur zitte scheite. (Ze hebben weer voor mijn deur zitten schijten.) Ze zijn me weer voor geweest.
Ons Moeder zee aalt; Durske, durske, ge kèkt d’n duuvel in z’n kont. (Ons Moeder zei altijd; Meidje, meidje, je kijkt de duivel in zijn kont.) Gezegd wanneer een meisje te lang voor de spiegel stond.
Wa die in durre kop hì, hì ze nie in d’r kont. (Wat zij in haar hoofd heeft, heeft ze niet in haar gat.) Als zij iets in haar hoofd heeft gezet, krijg je het er niet gemakkelijk uit.
Ge moet ’s-Mèrreges naor ’t gras kijke en ’s-Aoves naor de meid. (Je moet ‘s-morgens naar het gras kijken en ’s-Avonds naar het meisje.) Niet naar de meisjes kijken tijdens het werk.
Wie m’n knutje. (Quasi – Frans: Oui m’n knutje.) Er werd eigenlijk de draak gestoken met het Frans. De kreet betekend niets, enkel grappig bedoeld.
Èrreges bènde nèrreges. (Ergens ben je nergens.) Eigenlijk heeft niemand je nodig. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 25 -
D’r hangt ’n locht of ’t katte zal spùwwe. (Er hangt een lucht of het katten zal spuwen.) Er is onweer opkomst, kijk eens wat een donkere wolken.
’t Innige wa gij kent is van goej brood stront maoke. (Het enige wat jij kan is van goed brood stront maken.) Jij kan ook helemaal niets.
As ’t lammeke danst in Mèrt, vat April ’t bè z’n stèrt. Als het lammetje danst in maart pakt april het bij zijn staart. (Weerspreuk)
Ik ken ‘m of dè’k ‘m zèlluf gemakt heb. (Ik ken hem, net als of ik hem zelf gemaakt heb.) Ik ken hem te uit en te na.
Hij wies ’n meid te zitte. (Hij wist een meisje te wonen op wie hij een oogje heeft.)
Hij hìgget zwart garre oitgevonne, toen ’t wit d’r al waar. (Hij heeft het zwart garen uitgevonden, toen het witte er al was.) Gezegd van een dom iemand.
D’n doewd hì aalt ’n òrzaak. (De dood heeft altijd een oorzaak.) Het ligt altijd ergens aan, als het mis gaat.
Ze is ’t lìllekste van gelijk, al stì ze rontelum de vèrrekkes. (Ze is het lelijkste van allemaal, zelfs als ze tussen de varkens staat.) Gezegd van een heel lelijke vrouw.
Ès d’n duuvel oud wordt, zit-ie onder de prìkstoewl. (Als de duivel oud wordt, zit hij onder de preekstoel.) Bij ouderdom gaan de mensen aan het hiernamaals denken en worden ze kerkser.
Ès ge allinnig bent, kende op niemes mìr grijnze. (Als je alleen bent, kan je op niemand mopperen.) Klacht van eenzame mensen.
Prilse vlukskes, geeve mei-se klukske. (Aprilse vlokjes, geven meiklokjes.) Sneeuwt het in april, komen er in mei veel bloemen. (Weerspreuk)
Och, ’t hul leeger van Napoleon is zu gekomme. (Och, het hele leger van Napoleon is zo gekomen.) Geruststelling voor een zwangere vrouw die zich bezorgd maakt over de aanstaande bevalling.
An hard loewpe hèdde niks, ge moet op tèd van hois vertrekke. (Aan hard lopen heb je niets, je moet op tijd van huis vertrekken.) Haastige spoed is zelden goed.
Wie ’t laangste lift hègget gelijk, ok de kaoi bokse. (Wie het langste leeft heeft alles, ook de slechte broeken.) Die het langste leeft erft alles, ook de slechte dingen.
Hij ha’m aorig geràkt. (Hij had hem aardig (goed) geraakt.) Hij had een flinke borrel op.
Waor ’n maager pèrd is en ’n vette hond, daor is ’t goewd vrèije. (Waar ze een mager paard hebben en een dikke hond is het goed om daar verkering te hebben.) Het mager paard symboliseert dat er hard gewerkt wordt en de vette hond, dat de kost goed is. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 26 -
Daor Hedde meluuk ok nog. (Daar heb je hem ook nog.) Meluuk is een spotnaam die uit het Bargoens stamt. (Meluk is onder meer: zak, lijf.)
Unne mulder in Pril, da is ‘ne zot die nie wìt wàttie wil. (Een meikever in de maand April, dat is een zot, die niet weet wat hij wil.) Dierenweerspreuk.
Ik zèij en ploeg mì verstàànd, de reege kumt van hogger hàànd. (Ik zaai en ploeg met verstand, de regen komt van hoger hand.) M’n werk doe ik goed, al heb ik af en toe wat hulp nodig.
Ik zie d’r ’n gat in zee d’n boer en ie keek ’t kalf onder z’n stèrt. (Ik zie er een gat in zei de boer en hij keek het kalf onder zijn staart.) Gezegd wanneer men niet veel goeds verwacht.
Ik laot m’n eige nie van d’n bak eete. (Ik laat mij niet van mijn bak eten.) Ik laat me niet opzij zetten.
’t Is zund as ge iets kunt, wa ’n aander oe nie gunt. (Het is jammer als je iets kan, wat een ander je niet gunt.) Anderen hebben altijd wel commentaar op je.
’t Is niks wèrd as de keinder ’t bedje gesprèijdt veine; of ze pisse d’r in of ze rolle d’r oit. (Het is niets waard als de kinderen het bedje gespreid vinden; of ze plassen er in of ze rollen er uit.) Het is slecht voor de karaktervorming als men de kinderen te gemakkelijk maakt.
D’n duuvel schèt aalt op inne hoewp. (De duivel schijt altijd op de zelfde plaats.) De duivel bevoordeeld altijd de rijken.
’t Gì d’r laachend in en ’t kumt ’t kwèikend oit. (Het gaat er lachend in en het komt er schreeuwend uit.) Gezegd over de verwekking en geboorte van een kind.
Gij makt munne pis nie lùw. (Jij maakt mijn pis niet lauw.) Jij maakt mij niet bang.
Hij prebeert ’t snot nog oit oew neus te haole. (Hij probeert het snot nog uit je neus te halen.) Hij is erg inhalig.
As de schaauw gewit wordt, kèkt ‘r toch aalt nog wa zwartsel dur. (Als de schouw gewit wordt kont er altijd toch nog wat zwart doorheen.) Hoe de situatie er ook uitziet, er is altijd wel een negatieven kant.
As Maart nie gaart en April nie wil; doewt Mei het allebei. (Als maart niet gaart en april niet wil; doet mei het allebei.) Ook in mei kan het soms nog slecht weer zijn.
Op d’n uurste Mèrt, zì men welkom an de kwikstèrt. (Op de eerste maart, zegt men welkom aan de kwikstaart.) (aankondiging van de lente.)
Ge kent ’t zegge lijk ge ’t wilt, mar de kont blèft aachter. (Je kan het zeggen hoe dat je het wilt, maar de kont blijft aan de achterkant.) Gezegd tegen iemand die zich ergens probeert uit te praten.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 27 -
’t kumt te pèrd en ’t gao te voewt. (Het komt te paard en het gaat te voet.) Gezegd door iemand die klaagt dat zijn ziekte maar niet beter wordt.
Vrìt oewe kop mar op, dan kende boikspreeke. (Eet je hoofd maar op, dan kun je buikspreken.) Gezegd tegen iemand die zich teveel met zaken van anderen bemoeit.
Ès ik aauw nie ha en bèij m’n oewge nie, dan waar ik steekebleind. (Als ik jou niet had en allebei mijn ogen niet, dan was ik stekeblind.) Gezegd als loos compliment.
Bìtter snùw op ’t dak, dan gin stròi. (Beter sneeuw op het dak, dan geen stro.) Grijs haar is beter dan een kaal hoofd.
Ge moet ’t goei mì ’t kàoi vatte. (Je moet het goede met het kwade nemen.) Elke keus heeft zijn goede en slechte kanten.
Unne zatte mens en ’n nuchter kalf verongelukken nie hèndig. (Een dronken man en een ‘nuchter’ kalf verongelukken niet gemakkelijk) Gezegd als iemand wat ‘aangeschoten’ rondloopt.
Ons Moeder zee aalt: Da is ’n stèrrek stuk in ’n versleete boks. (Ons Moeder zei altijd; Dat is een sterk stuk in een versleten broek.) Gezegd als iemand ‘sterke’ verhalen vertelde.
Blaost ‘m op, ’t rietje hangt ‘r neffe. (Blaast hem maar op, het rietje hangt er naast.) Ga maar gauw, je weet wat je kan.
Nie maauwe oover de koffie, d’r komt ’n tèd da ge zèllef oud en slap zalt zèn. (Niet zeuren over de koffie, er komt een tijd dat je zelf oud en slap zal zijn.) Gezegd als iemand klaagt over te ‘slappe’ koffie.
Laot de kaboutermènnekes mar komme. (Laat de kaboutermannetjes maar komen.) Gezegd bij b.v. een grote afwas.
Ge lùlt goewd, mar ge vrìt bìtter. (Je praat goed, maar je eet des te meer.) Goede conversatie, maar niet heus.
Wie ’t kiendje krègt maag ’t haauwe. (Wie het kindje krijgt mag het houden.) Wie het meeste gedaan heeft, krijgt de eer.
Trekke Trui, de koei moet kalverre. (Trekken Truus, de koe moet kalveren.) Aanmoediging om hard te werken.
Kan nie lì op ’t kerkhof en wil nie lìtter neffe. (Kan niet ligt op het kerkhof en wil niet ligt er naast.) Gezegd tegen mensen die bij voorbaat al zeggen; dat kan niet of ik wil niet.
‘k Geleuf ’t wel..Geleuve moete in de kèrrek. (Ik geloof het wel…Geloven moet je in de kerk.) Je moet het niet geloven, je moet het zeker weten.
Die zal van mèn gin gaater in de grond zeike. (Die zal van mij geen gaten in de grond zeiken.) Die krijgt niets van mij. Die krijgt geen rondje van mij. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 28 -
Wa hè’k nou an m’n fiets hange? (Wat heb ik nu aan mijn fiets hangen?) Wat gebeurd er???
As ge mì oewe èrremoei ginne raod wìt, bende nie wèrd da ge ‘m hèt. (Als je met je armoede geen raad weet, ben je niet waard dat je die hebt.) Ook met armoede moet je weten om te gaan.
Is Pril schon en rein, dan zal Mei milder zijn. (Is April schoon en rein, dan zal Mei milder zijn.) Weerspreuk
Kèkt oit wa ge zegt, d’r is te veul stròij op ’t dak. (kijk uit wat je zegt, er is te veel stro op het dak.) Gezegd wanneer er iets verteld wordt dat kleine kinderen niet mogen horen.
Ik doe twie onderrokken aon, want ik zèn dun van kont. (Ik doe twee onderrokken aan, want ik ben dun van kont.) Gezegd door een vrouw die erg mager is.
April vlùkskes gift mei klùkskes. (Aprilse vlokjes, geeft in mei klokjes) Weerspreuk: Sneeuw in april geeft in mei bloemenpracht.
Da isser inne van oover d’n halleve deur. (Dat is er eentje van over de halve deur.) Dat is een voorechtelijk kind.
As ge de naom hèt van vruug opstaon, kunde rustig blijve ligge. (Als je de naam hebt van vroeg opstaan. Kan je rustig blijven liggen.) Als je goed bekend staat, kan het veel lijden.
D’n dieje die ìt de zoewrkòlle nie mìr op. (De die, die eet de zuurkool niet meer op.) Gezegd van iemand die op stervens na dood is
Mèrt ruurt z’n start, mar april doet wattie wil. (Maart roert zijn staart, maar april doet wat hij wil.) Weerspreuk. In maart kan het nog ‘winteren’ en in april kan het zowel winters als zomers zijn.
Mèrt – Mei, hòi zat zì d’n boer, mar hij vergat april. (Maart – mei, hooi genoeg zee de boer, maar hij vergat april.) Weerspreuk: Als het in maart goed weer is, kan in april nog wel eens slecht weer zijn.
Op drie april komme. (Op drie april komen.) Te laat komen. (Vroeger werden de boerenknechten per 1 april aangenomen.)
In april doen de katte en wijve hunne wil. (In april doen katten en de vrouwen hun zin.) In april worden de katten krols en de vrouwen willen aan de grote schoonmaak.
Op d’n uurste april, stuure ze de gekke waorhinne men wil. (Op de eerste april, sturen ze de gekken waarheen men wil.) Op 1 april mag men proberen iedereen voor de gek te houden.
Da kende in oew tès steeke. (Dat kan je in je zak steken.) Daarmee (met die wijze les) kun je je voordeel doen.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 29 -
As ’t klaor is op Sint Jozefdag; ’n goei jaor mèn verwochte mag. Als het helder is op Sint Jozefdag; een goed jaar men verwachten mag. (Weerspreuk)
As ge veul koffie loeriet, dan groeie oew hand boove ’t graf uit. (Als je veel koffie drinkt, dan groeien je handen boven ’t graf uit.) Gezegd tegen kinderen die ook koffie willen.
Sgèlle doe ginne zeer, vur slaon hedde ’t hart nie. (Schelden doet niet pijn, voor slaan heb je het hart niet.) Uitdagend antwoord van iemand die uitgescholden wordt.
Bènde benùkt! (Ben je beneukt?) Ben je nu helemaal gek?
Die lult oew grif de blaor an oew orre. (Die praat je altijd de blaren aan je oren.) Die kletst maar raak.
Och, ‘kwit wie’t zì. (Och ik weet wie het zegt.) Gezegd tegen iemand als; Ja, het zal wel.
Op Onze-Lieve-Vrouwe-Boodschap keere bè ons de zwaluwe weder. (Op Onze-Lieve-Vrouwe-Boodschap keren de zwaluwen terug.) Weerspreuk: Na Maria-Boodschap wordt het warmer weer.
D’r is gin schonnere doewd, as, ’s-Mèrreges doewd wakker te worre. (Er is geen mooiere dood, a;s, ’s-morgens dood wakker te worden.) Gezegd als er iemand in zijn slaap is overleden.
Gelijk hèdde, mar keppot gaode. (Gelijk heb je, maar kapot ga je.) Gezegd door iemand die een ander niet graag gelijk geeft.
Ès ie da vur mekare krègt, dan kalft d’n os. (Als hij dat klaar krijgt, dan kalft de os.) Gezegd van iets dat onmogelijk wordt geacht.
Wa zòuwt, ’t is ‘t nie wèrt daggut bezèijkt. (Wat zou het, het is het niet waard dat je het bezijkt.) Laat maar, het is het niet waard dat je je er druk over maakt.
Sinte Francisca schiet d’r oit en gòit ‘r mìstal snùw oit. (Sint Francisca schiet er uit en gooit er meestal sneeuw uit.) (Weerspreuk)
‘k Zal oew neus ’s tusse twie orre zette. (Ik zal jouw neus eens tussen twee oren zetten.) Gezegd als loos dreigement aan kinderen.
D’r stao ginne boer in z’n kòlle. (Er gaat geen boer tussen zijn kolen (groenten) staan.) Wees zuinig op wat je hebt.
Beter 'n aauw perd kepot as 'n jong bedurreve. (Beter een oud paard dood, dan een jong bedorven.) Laat de ouderen het werk doen en ben zuinig op de jeugd.
As ge goewd zit, hoefde nie stèrrek te staon. (Als je goed zit, hoef je niet sterk te staan.) Als je het goed hebt, waarom zou je veranderen? De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 30 -
Dè wordt daa’k bèrrevoets te bed. (Dat wordt straks met blote voeten naar bed.) Gezegd als loos dreigement aan kinderen
Hij is zu bèddehaand as ’n pan zonder steel. (Hij is zo bijdehand als een pan zonder steel.) Gezegd van een onhandig persoon.
’t Is mar krèk hoe da’t valt. (Het is maar net hoe dat het uitvalt.) Je moet maar afwachten hoe het gaat.
Ze hígget líllek op d´r borstrok (Ze heeft het lelijk op haar borstrok.) Ze heeft een flinke verkoudheid op gelopen, ze hoest behoorlijk.
Ge krégt niks vur niks, nog gin scheet in oew slaop. (Je krijgt niets voor niets, nog geen scheet in je slaap zelfs daar moet je moeite voor doen.) Je moet niet denken dat je alles voor niets krijgt , of dat altijd alles soepel verloopt.
Hij snéijdt roeie vur z´n éige gat. (Hij snijdt roeden voor zijn eige gat.’ Het kwaad straft zich zelf.
We waare zu mar op de bonnefói angereeje. (We waren zomaar op goed geluk aangereden) Gezegd wanneer men op vakantie gaat en niets van te voren af gesproken heeft.
´n Koei zonder stért, ken z´n kont nie bedekke. (´n Koe zonder staart, kan zijn kont niet bedekken.) Zonder geld ben je nergens.
Mèrt nie te dreug en nat, vult d’n boer z’n kist en vat. (Maart niet te droog en nat, vult de boer zijn kist en vat.) (Weerspreuk.)
Er stao geschrívve en gedrukt, da ge moet krabbe waor ´t jukt. En is ´t plékske zu aorig, dan worde dé wel gewaorig. (Er staat geschreven en gedrukt, dat je moet krabben waar het jukt. En is het plekje zo raar, dan wordt je dat wel gewaar.) Ook wel als toevoeging: En eest is op ´n aorige pláts, dan krabde d´r mar naast. (En als het is op een rare plaats, dan krab er maar naast.)
Ge ha bítter in oew boks kenne schijte, dan hadde die schón kenne poetse. (Je had beter in je broek kunnen schijten, dan had je die schoon kunnen poetsen.) Je moet niet te veel praten, zwijg op tijd!
Al wa van katte kumt lírt moize of goa-t-er vur zitte. (Al wat van katten afstamt leert muizen, of gaat er voor zitten) Jong geleerd is oud gedaan.
´n Dreuge mért is geld wért, maar ´n natte pril is d´n boer z´n wil. (Een droge maart is geld waard, maar een natte april is de boer zijn wil.) Weerspreuk.
Is mért dreug en fijn, pril ken des te feller zén. (Is maart droog en fijn, april ken des te feller zijn.) Weerspreuk, gezegd als het in maart droog en ´warm´ is.
Ik wérrek nie bé de piekus, ik heb ginne haauwtere bakkes. (Ik werk niet bij de Picus, ik heb geen houten hoofd.) Eindhovens Spreekwoord!! Gezegd bij: Je slaat mij over, je vergeet mij, ik lust ook wat. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 31 -
Mértse búije, bedúije da de lente an kumt krúije. (Maartse buien, beduiden, dat de lente aan komt kruien.) Weerspreuk.
As ’t weer is van goeie zin, trekt de kaauw d’r stértje in. En ´s-mérreges op d´n uurste mért zí men welkom an de ´kwikstért´ (Als het weer van goede zin is, trekt de koude haar staartje in. En ´s-morgens op de eerste maart zegt men welkom tot de kwikstaart.) Weerspreuk voor de eerste maart.
Wie hì z’n hennekoi oope laote staon? Wie heeft zijn kippenkooi open laten staan? (Gezegd als iemand een wind heeft gelaten.)
Unne grote vogel hì net zu hard vìrre noddig um z’n kont te bedekken as ’n klènne. Een grote vogel heeft net zo hard veren nodig om zijn kont te bedekken als een kleine. (Gezegd tegen iemand die zich groter voordoet als dat hij is.)
Vangt ’t jaor mì reegen aon, d’n ogst dreigt verlorre te gaon. Vangt het jaar met regen aan, de oogst dreigt dan verloren te gaan. Boerenweerspreuk.
‘k heb dòrst; Nou dan goade mar naor Jantje van der Horst, die hèt ’n hundje en die pist oe vur vijf cent in oew mundje. Ik heb dorst; Nou dan ga je maar naar Jantje van der Horst, die heeft een hondje en die piest je voor vijf cent in je mondje. (Gezegd tegen kinderen die zeggen; Ik heb dorst.)
Nao de Vaaste kumt de Paose. Na de vasten komt Pasen. (Na lijden komt verblijden.)
Hij higgut net zu druk as de spekpan mi vaastenaovund. Hij heeft het net zo druk als de spekpan met Vastenavond. (Gezegd als iemand het druk heeft.) De spekpan werd vroeger met Vastenavond het laatst gebruikt. Daarna begon de 40 daagse vasten tot Pasen.
Oew ooge staon op stillekes… Je ogen staan op stil; Je zit te staren. (Gezegd als iemand b.v. naar een mooi meisje kijkt.)
Ik heb ’t mi oe getroffe as ’n dörp mi z’n gekke Pestoewr. Ik heb het met jou getroffen als een dorp met zijn gekke pastoor. (Gezegd als iemand vraagt: heb ik dat niet goed voor jou gedaan?)
As de één koei pist, licht de aander gelijk z’n start op. Als er een koe pist, dan licht een andere gelijk zijn staart op. (Gezegd als iemand iets heeft en de ander moet het ook hebben.)
’t Leek of ze d’r mi d’n os gevaore hadde. Het leek wel of ze er met een os gereden hadden. (Gezegd van krom geploegde voren of karresporen.)
Ròi haor en elzenhout worre nie op goeie grond verbouwd. Rood haar en elzenhout worden niet op goede grond verbouwd. (Pesterig gezegd tegen iemand met rood haar.)
Ge bent noit te aauwd um te leere; ’n vèrreke leert nog as ’t keppot is. Je bent nooit te oud om te leren; een varken leert nog als het dood is. (Humoristische opmerking die hun oorzaak gevonden hebben in het gebruik om bij een huisslachting gedood varken op een leer (ladder) te binden en zo omhoog te zetten om het open te snijden, leeg te laten bloeden, het bloed op te vangen en gemakkelijk de verdere handelingen te kunnen verrichten.)
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 32 -
Ons Moeder zee aalt; Da lì’t ginne boer in z’n venster. (Onze Moeder zei altijd; Dat legt geen boer in zijn venster.) Gezegd als ze rommel zag liggen wat eigenlijk weggegooid moest worden.
Wa zùlde gij nog geld van ’t umstoote kòste as gij stòndebins stèrreft. Wat zal jij nog geld van het omstoten kosten als jij staandebeens sterft. (Gezegd tegen iemand die veel noten op zijn zang heeft.)
Aachter m’n kont vergaot de wìrreld. Achter mijn kont vergaat de wereld. (Het zal wel; ik geloof het wel.)
Mèrt dreug, Mei nat, veul hòi en zaod zat. Maart droog en mei nat, veel hooi en zaad zat. (Weerspreuk)
Die vaart over Keulen naor Den Bosch. Die gaat via Keulen naar Den Bosch. (Gezegd tegen iemand die langdradig is.)
Kalm aan jong, van wèrreke gaon de beste pèrde keppot en die hebbe nog ijzers onder hun voewte. Kalm aan jongen, van werken gaan de beste paarden dood en die hebben nog hoefijzers onder. (Gezegd als iemand zich erg doet haasten.)
Ik gao naor Bommelskonten, da lì drie uure aachter de hel. Ik ga naar Bommelskonten, dat ligt drie uur achter de hel. (Nonsens antwoord op de vraag waar ga je naar toe…. En waar is dat?)
Nie ’t aauwdste kòrre wordt ’t uurst gemèijd, wel ’t rijpste. Niet het oudste koren wordt het eerst gemaaid, wel het rijpste. (Antwoord op de vraag waarom een heel jong meisje al gaat trouwen.)
Ge moet nie mi unne breinaold in unne kruukel wille peutere. Je moet niet met een breinaald in een alikruik willen peuteren. (Je moet nooit iets onmogelijk willen doen; Gebruik het juiste gereedschap.)
Eige is gin vùdje. Eigen is geen vodje. (Je moet je familie in ere houden.)
’t Is van veure niks, van aachtere niks en de möwe zèn van ’t zelfde. Het is voor niks, van achter niks, en de mouwen zijn hetzelfde. (Gezegd als iemand zich te hoog voor doet.)
’t Lof is laanger dan de leste Mis. Het lof is langer dan de laatste Mis. (Gezegd wanneer een onderrok onder een jurk uitkomt.)
Driekonningeaovund ’n sterre? De lente is nog verre. (Driekoningenavond een ster? De lente is nog ver.) Weerspreuk.
Ge zuukt ’t waor ge ’t nie verlorre het. Je zoekt het waar je het niet verloren hebt. (Zei spreuk: Als je zuinig was op de verkeerde dingen.)
Ut is koud, zee Wout; ut vriest, zee Tiest; Ut is nie ze Mie; Ut is wel, zee Nel; Ge witter niks van, zee Jan; Ut is goei weer, zee Peer. Het is koud, zei Wout; het vriest, zei Tiest; Het is niet, zei Mie; Het is wel, zei Nel; Je weet er niks van, zei Jan;Het is goed weer, zei Peer. (Zei spreuk bij koud weer.)
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 33 -
Ès ‘nen boer wijn drinkt en ‘nen pestoewr mölk, dan zèn ze bèij ziek. Als een boer wijn drinkt en een pastoor karnemelk, dan zijn ze allebei ziek. (Zei spreuk als men iets vreemds heeft gezien.)
Stront mi striepkes. Stront met streepjes. (Zei spreuk: Op de vraag: “Wat eten we vandaag?”
As as meel waar en stront stroop, dan aate we alledaag pannekoek. Als, als meel was en stront stroop, aten we elke dag pannekoek. (Gezegd wanneer iemand zegt; ja, maar als…)
Mee lichtmis is ‘r gin vrouwke zu èrrem, of, ze makt wel ’n pènneke wèrrem. Met Maria lichtmis is er geen vrouwtje zo arm, of, ze maakt wel een pannetje warm. (Deze uitdrukking wijst op het gebruik om met Maria Lichtmis (2 februari) pannekoeken te bakken.)
As in de sprokkelmònd de mugge zwèrme, moete in mèrt oew orre wèrreme. Als in de sprokkelmaand (Februari) de muggen dansen, moet je in maart je oren warmen. (In Februai is de koude nog niet gedaan, het kan in maart ook nog koud worden.)
Wie zun eige bewaort, bewaort gin rotte èrpel. Wie zich zelf goed bewaart, bewaart geen rote aardappels. (Zorg goed voor je zelf, dan komt alles goed.)
Hij studeert voor os, mar hij ken gin horres krijge. Hij studeert voor os, maar hij kan geen horens krijgen. (Hij is van goede wil, maar hij heeft geen talent.)
Hee, hèndige, snèijt nie in oewe rug. Hee, handige, snij niet in je rug. (Gezegd tegen iemand die heel onhandig te werk gaat.)
Ons Moeder zee aalt; Ik? Ik stao aachter de deur mì ’n hògge hoed op. (Onze Moeder zei altijd; Ik? Ik sta achter de deur met een hoge hoed op.) Gezegd tegen de kinderen als ze teveel het woord IK gebruiken.
Bìtter unne goeie betàld as ‘nen kàoie vur niks. Beter een goede betaald als een slechte voor niks. (Je kunt de karweitjes beter door een vakman laten doen.)
Daalek zal oew kuntje kerremis haauwe. Dadelijk zal jouw kontje kermis houden. (Gezegd tegen kinderen: zo meteen krijg je voor je broek.)
Dè wordt daalek bèrrevoets te bed. Dat wordt dadelijk met blote voeten naar bed. (Loos dreigement aan lastige kinderen.)
Hij is zu bèddehàànd as ’n pan zonder steel. Hij is zo bijdehand als een pan zonder steel. (Gezegd van een onhandig persoon.)
Da krèdde nog wel ’s op oew brood. Dat krijg je nog wel eens op je brood. (Dat wordt je nog wel eens betaald gezet.)
Hij hì te laang mì goei kaarten te zitte passe. Hij heeft te lang met goede kaarten zitten te passen. (Gezegd van iemand die zijn kansen, b.v. voor een goede levenspartner, heeft laten voorbij gaan.)
Da’s ’n heilig vat mì veroeste bàànd. Dat is een heilig vat met veroeste banden. (Gezegd van iemand die vaak naar de kerk gaat, maar in de levenswandel het niet zo nauw neemt.) De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 34 -
As ge ’t goewd naor oew zin begint te krèijge, worde weggedraage. Als je het goed naar je zin begint te krijge, wordt je weggedragen. (Wanneer je het goed begint te krijgen, sterf je.)
As in januwarie de mugge zwèrreme, kende in mèrt oew orre wèrreme. (Als in januari de muggen zwermen, kan je in maart je oren warmen.) Weerspreuk.
’t Leek of ze d’r mi d’n os gevaore hadde. Het leek wel of ze er met een os gereden hadden. (Gezegd van krom geploegde voren of karresporen.)
Hij lì mì de kars in de haand. Hij ligt met de kaars in zijn hand. (Hij ligt op sterven)
Aowe gang is ginne dokters gang. Jouw gang is geen dokters gang. Jij hoeft er niet voor betaald worden. (Gezegd tegen onwillige kinderen die iets moeten doen.)
Zaait g’op Sint-Ezechiël, zeker lukt Uw vlasgaard wel. (Zaait ge op Sint Ezechiël, zeker lukt Uw tuintje wel.) Zeer oude weerspreuk.
Zu zoer da de gaater in m’n sokke d’r van dicht trokke. Zo zuur dat de gaten in mijn sokken ervan dicht trokken. (Gezegd wanneer men iets heel zuur gegeten heeft.)
Z’n oewge zèn grotter as zunne mond. Zijn ogen zijn groter als zijn mond. (Gezegd van iemand die teveel op zijn bord opschept.)
We wèrreke mì haand en voet, umda da van erremoei moet. We werken met handen en voeten, omdat we dat van armoede moeten. (Oud weversliedje.)
’n Aauw pèrd wil ok wel ’s geroskamd worre, zee Grutvadder. ’n Oud paard wil ook wel eens geroskamd worden, zei Opa. (Ook oude mensen willen wel eens verwend worden.)
Ons Vrouw hìgget lìllek op durre borstrok. Mijn vrouw heeft het lelijk op haar borstrok. (Mijn vrouw is flink verkouden.)
Ik wil al die lul an m’n kont nie hebbe. Ik wil al die praat achter mijn rug om niet hebben. (Ik hou niet van roddelen.)
Die ‘r gin erg in hebbe, hebbe ze ’t liefst in den Bosch; ’t zitter daor vol mee mì die ‘r gin erg in hadde. Die er geen erg in hebben, hebben ze het liefste in den Bosch. ’t Zit er daar vol mee met die er geen erg in hadden. (Gezegd tegen iemand die zei; Dat had ik niet in de gaten, of ik had er geen erg in.)
Schaarse lentebloei, gìft honger vur de koei. (Schaarse lentebloei, geeft honger voor de koeien.) Weerspreuk : Groeit er weinig in april, dan zal dat het hele jaar zo zijn.
Kumt ‘r onderhaand ’s garre op de klos? Komt er onderhand eens garen op de klos? (Komt er nog wat van?)
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 35 -
Ge bent unne groewte lantèire, mar ge gift wènnig licht. Je bent een grote lantaarn, maar je geeft weinig licht. (Gezegd tegen iemand die hinderlijk in het licht staat.)
D’n dieje die lult (of zwetst) oe de gaater in oew sokken. De die praat je de gaten in je sokken. (Gezegd van iemand die veel te veel praat.)
Zannik nie, wa is ’t nog ’n end, ben vreet dagget nog kent. Zeur niet, wat is het nog ver, ben blij dat je het nog kan. (Gezegd b.v. tegen kinderen die klagen dat ze nog ver moeten fietsen.)
’t is Goei vollek, mar röw. Het zijn goeie mensen, maar wat ruw. (onverzorgd)
Hij scheidt ‘r af, as ‘nen boer van zunne stront. Hij houdt er mee op, zoals een boer van zijn stront. (Hij houdt onverwachts op.)
Ieder hoiske hì z’n kroiske, klèn van hauwt, groewt van gòuwd. Ieder huisje heeft zijn kruisje, kleine van hout, grote van goud. (Bij elk gezin is wel wat.)
Hij ken mì z’n orre; den Engel des Heren kleppen. Hij kan met zijn oren; het Engel des Heren luiden. (Gezegd wanneer iemand grote oren heeft.)
‘k Heb liever ’n sneevelke dan d’n heilige ollie. Ik heb liever een jenevertje (borreltje) dan het Heilig Oliesel. (Gezegd wanneer aan iemand gevraagd wordt of hij een borreltje lust.)
Hì januwarie kaauw en deug daage, dan zal fibrewarie U mì snùw plaage. (Heeft januari koude en droge dagen, dan zal februari U met sneeuw plagen.) Weerspreuk.
Is nèij-jaorsdag hel en klaor, dan vurspelt da ’n vruchtbaor jaor. Is nieuwjaarsdag hel en klaar, dan voorspelt dat een vruchtbaar jaar.
Da zal oew kuntje vaare. (Dat zal je kontje varen.) Je zult terug verlangen naar hoe het eerst was.
Uurst gedaon en dan gedocht, hì veul mense verdriet gebrocht. (Eerst gedaan en dan gedacht heeft menigeen verdriet gebracht.)
Ge moet oew eige nie oitkleeje vur dèttet aovund is. (Je moet je niet uitkleden voordat het avond is.) Geef je bezittingen niet te gauw weg aan je kinderen.
D’n boer wèrrekt van zon tot maon; mar de boerin hì noit gedaon. (De boer werkt van zon tot maan; maar de boerin heeft nooit gedaan/is nooit klaar met het werk.)
Wa vur oe is weggeleed, krèdde toch. (Wat voor je is weggelegd, krijg je toch.) Het lot beslist.
Op humme aauwer worre de miste wè dutselèchtig. (Op zijn leeftijd worden de meesten wat suffig/vergeetachtig.)
As 't Kindeke is geborre, hebbe de raope hunne smaok verlorre. (Als het kindeke is geboren, hebben de rapen hun smaak verloren.) De wortelen moeten voor Kerst uit de grond zijn, anders hebben ze geen smaak meer.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 36 -
Veuraon in de kèrrek waar 't wèrrum; aachter in de kèrrek waar 't èrrum. (Vooraan in de kerk was het warm, achter in de kerk was het arm.) Vooraan in de kerk, waar het warm was, zaten de rijkere en achter in de kerk, waar het koud was, zaten de armeren.
Hij kwaam mì de deur in d'n hèrd vallen. (Hij kwam plompverloren binnenvallen. Ook figuurlijk: Hij wond er geen doekjes om.)
Unne pronker kan nie zu veul verpronke as unne verslonzer ken verslonze. (Een praalhans kan niet zo veel besteden aan zijn ijdelheid, dan een smeerlap kan verwaarlozen.)
Is 't mì Korstmis nog nie koud, dan gebroikt de weinter nie veul hout. (Is het met Kerstmis nog niet koud, dan gebruikt de winter weinig hout.) Is het met Kerstmis nog niet koud, dan krijgen we een zachte winter.
’t Zal dòije zonder fout, as de krèij veul leeve houdt. (Het zal gaan dooien zonder fout, als de kraai veel leven houdt.) Als de kraaien veel leven gaan maken, (samenscholen) gaat het flink dooien. Weerspreuk.
Korstmis in 't gruun gekleed, houdt mì Paose snuw gereed. (Kerstmis in het groen gekleed, houdt met Pasen sneeuw gereed.)
Floitende vrouw en brullende koei, zèn zelde goei. (Fluitende vrouwen en brullende koeien, zijn zelden goed.)
Da gao nie; mì de precessie trekke en de klok lùije tegelijk. (Dat gaat niet; met de processie mee lopen en tegelijk de klok willen luiden.) Je kunt niet alle dingen tegelijkertijd willen doen.
Blaoze en broekschijte dè gao dur èèn pijp. (Blazen en broekschijten, dat gaat door een pijp.) Gezegd tegen iemand die erg zit op te scheppen
Ge kunt hum wijs maoke da; Onzen Lieve Heer Hein hiet en in de hei turref stao te turrevve. (Je kan hem wijs maken dat; Onze Lieve Heer Hein heet en dat hij in de hei turf staat te steken.) Gezegd tegen een dom iemand.
As de malder floit in dìzzember, krijge we 'n vruug vurjaor. (Als de merel fluit in december, krijgen we een vroeg voorjaar.)
Sint Lucia mì d'r kroon, zet d'n weinter op z'n troon. (Sint Lucia met haar kroon, zet de winter op zijn troon.) Met Sint Lucia (13 dec.) begint de echte koude. Sint Lucia patrones van de oogartsen en opticiens.
Te vruug op ’t land; schaoi an alle kant. Te vroeg op het land; schade aan alle kant. (Weerspreuk)
'nnen Boer en 'n zog hebbe nòjt genog. (Een boer en een zeug hebben nooit genoeg.) Niet van ophouden weten.
Zijn 'r in dizzember nog veul molle, dan laot de weinter mì zich solle. (Zijn er in december nog veel mollen, dan laat de winter met zich sollen.) Als er nog mollen zijn in december, krijgen we een zachte winter.
Valt d'n korstmònd in d'n drek, dan isser an verkaawdhéd gin gebrek. (Valt de kerstmaand in de drek, dan is er aan verkoudheid geen gebrek.)
Maria in d'Advent, ons mistal veul weind zendt. (Maria in de Advent, ons meestal veel wind zendt.) 8 dec. Feest van Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekte Ontvangenis. De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 37 -
Ons Moeder zee aalt; Waor ’t ròkt eest wèrrum zee Uilenspiegel en ie wèrremde z’n hàànd an ’n pèrdemop. Ons Moeder zei altijd: Waar het rookt is het warm zei Uilenspiegel en hij warmde zijn handen aan een paardenvijg. Gezegd wanneer ze het koud had en zich warmde aan de kachel.
Verandering van wèij doe de koei goewd. (Verandering van weide doet de koeien goed.) Houdt niet steeds aan dezelfde gewoontes vast.
Goei koei zuukte nie op de mèrt, mar in de stal. (Goede koeien zoek je niet op de markt, maar in de stal.) Als je weet wat je hebt, zoek het dan niet op een ander.
Wa bende toch unne Sinterreklaos inne. (Wat ben je toch een Sinterklaas een.) Wat ben je toch een sufferd.
Zu dreug as Sinterreklaos z'n kont. (Zo droog als Sinterklaas zijn kont.) Gezegd als men b.v. een heel droog koekje krijgt.
't Riggent aauw wijve. (Het regent oude wijven.) Het regent heel hard, het regent Pijpenstelen.
Krabt d'n kat zich aachter de oore, gaoget snùwwe as noit te voore. (Krabt de kat zich achter de oren, gaat het sneeuwen als nooit te voren.) Volksweerspreuk.
As Sint Eligius mì ijs begint, wil ie da 3 mònde tot vrind. (Als Sint Eligius met ijs begint, wil hij dat 3 maanden tot vrind.) Eligius - Charles de Fourcauld - Blanche. (Sint Elooi is patroon van de landbouwers, de goudsmeden en metaalbewerkers.)
Die lult 'nen dòije hond nog kèppot. (Die praat een dode hond nog kapot.) Die kletst je de oren van het hoofd.
’t Mag vruug of laot zèn, Pril wil kàòd zèn. (Het mag vroeg of laat zijn; April wil kwaad zijn.) Weerspreuk: Er zijn altijd wel dagen in April met slecht/koud weer.
As 't watter zakt, brìkt 't ijs (Als het water zakt, breekt het ijs.) Zegt men van iemand die tijdens het plassen een windje laat.
As ge teege d'n toog pist, worde nòit mìr dreug. (Als je tegen de toog pist, wordt je nooit meer droog.) Als men iets verkeerd gedaan heeft, wordt dit nooit meer vergeten.
Piepende kreuges gaon dikwerf nog laank mee. (Piepende kruiwagens gaan vaak nog lang mee.) Die veel klagen leven het langst.
As ge goed zit, hoefde nie sterk te staon (Als je goed zit, hoef je niet sterk te staan.) Ik heb het goed, ik hoef niet te veranderen.
Wie groote bònne wil eete, moet de mèrt nie vergeete. Wie grote bonen wil eten, moet de maart niet vergeten. (Weerspreuk)
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 38 -
Traone die ge laacht, hoefde nie te pissen. (Tranen die je lacht, behoef je niet te plassen.) Schep vreugde in het leven; zie alles van de zonnige kant.
Ammol zeik op unne riek. (Allemaal zeik op een riek) (Voor de deftigen onder ons: Allemaal urine op een mestvork.) Allemaal kletspraat die niets ter zake doet.
As unne boer ophaauwt mì klaoge, is 't 't ende van de daoge. (Als een boer ophoudt met klagen, is het einde van de dagen in zicht.) Een boer klaagt altijd.
Wa 'nen boer nie kent, da vrìt ie nie. (Wat een boer niet kent, dat eet hij niet.) Men moet een boer geen vreemde gerechten voorzetten.
Veul beloove en weinig geeve, doet de gekke in vreugde leeve. (Veel beloven en weinig geven, doet de gekken in vreugde leven.) Alles beloven, maar niets nakomen.
Eest mì Sinte Rupert rein; zu zal ’t òk in Juli zijn. Is het met Sint Rupert rein; zo zal het ook in juli zijn. (Weerspreuk)
Wie 't breed hì, loat 't breed hange. (Wie het breed heeft, laat het breed hangen.) Wie rijk is laat dat gaarne merken.
Prebeer nie hògger te schijte as da oew kont kèn staon. (Probeer niet hoger te schijten als je kont staat.) Doe niet meer als je kunt.
Ze hì geduurig vollek onder de schollek. (Ze heeft vaak volk onder haar schort.) Ze is bijna altijd zwanger
Katte en wijve moete thois blijve, mènse en honde doen de ronde. (Katten en vrouwen moeten thuis blijven, mannen en honden doen de ronde) De vrouw hoort thuis.
't Is kwaod doen 'nen kater d'n hoid afstreupe, as hij 'r gìnne hèt. (Het is moeilijk de kater de huid aftrekken, als hij er geen heeft.) Waar niets is, kun je niets halen.
Oit oew oogen kijke as ‘nen kaoter uit zunne kont. (Uit de ogen kijken als een kater uit zijn kont.) Er slecht uitzien.
Nòvvember hì mar 30 daage, mar ’t dubbele an weind en regenvlaage. November heeft maar 30 dagen, maar het dubbele aan wind en regenvlagen
Is ’t weer op Sint-Joris dol, dan kroipt d’n vos oit z’n hol, mar eest schòn en zonder vlagen, hij schoilt nog vìrttiendaage. (Is het weer op Sint Joris dol, dan kruipt de vos oit z’n hol, maar is het schoon en zonder vlagen, hij schuilt nog veertien dagen.)
As de een koei pist, tilt gelijk d’n aandere zunne stèrt op. (Als er een koe pist, tilt meteen de andere zijn staart op.) Als een kind iets wil hebben, moet de ander het ook meteen hebben.
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 39 -
Haauwe de krèije school, zùrregt dan vur hout en kool. (Houden de kraaien school, zorg dan voor hout en kool.) Als de kraaien in een ‘school’ bij elkaar zijn, komt er koud weer.
Staon te loistere as ’n zog die in de stròij zèkt. (Staan te luisteren als een zeug die in de stro zeikt.) Aandachtig staan te luisteren.
Da’s ‘nen goeie um vèrrekes te ringe. (Dat is een om varkens te laten ringen.) Gezegd tegen iemand met kromme benen.
Zund? Witte wa zund is? Da’s goei bòtter an oew kont smeere en zèllef dreug brood ete. (Zonde? Dat is roomboter aan je achterste smeren en zelf droog brood eten.) Gezegd wanneer iemand zegt; dat is zonde…
Dreuge mèrt, natte Pril, koele Mei, vullen de schuur en kelders d’r bij. (Droge Maart, natte April, koele Mei, vullende schuur en kelder erbij.) Weerspreuk.
‘nen Aauwe bok lust ok nog wel ’n gruun blàoike, mar liever nog ’n hul heg. (Een oude man wil ook nog wel eens een jong meidje, als het kan nog meer.)
D’r is gìn koei of ’n wijf of ze hì wel ’n plekske op d’r lijf. (Aan iedereen mankeert wel iets.)
Kumt van ’t laand de veldmois, zurgt dan vur turf en hout in hois. Komen de veldmuizen van het land naar binnen, wordt het koud weer.
As ‘t in nòvvember ’s-Mèrreges broeit, wit dan da de stùrrem ’s-Aovves loeit. (Als het in november ’s-morgens broeierig weer is, dan komt er ’s-avonds storm.)
Begint Nòvvember mì tempìst, d’r nao de mònd goewd genìst. (Begint november met tempeest, (stormweer) dan is het de rest van de maand rustig weer.)
As d’n donder vaart dur ’t dorre hout, wordt de weinter laang en kaauwd. (Als het in de herfst nog onweert, krijgen we een lange koude winter.)
Ons Moeder zee aalt; Gij krijgt ’n scheet mì twee knikkers. (Ons Moeder zei altijd; Jij krijgt een scheet met twee knikkers.) Gezegd wanneer we vroegen; Wat krijgen we voor onze verjaardag.
Allerziele wit gewimmel, in’t vurjaor blöwe himmel. (is het met Allerzielen (2-11) buiten wit, hebben we in het voorjaar blauwe hemel.)
Allerheilige zonneschijn, gift ’n weinter mì pijn. (Als met Allerheiligen (1-11) de zon schijnt, krijgen we een strenge winter.)
De bibliotheek van EINDHOVEN-IN-BEELD.nl
- 40 -