Sport, Alcohol en Zelfregulatie Zorgt depletion ervoor dat topsporters de verleiding van alcohol niet kunnen weerstaan? Marijn van Bladeren
Universiteit van Amsterdam 10 juni 2013 UvA begeleider:
Femke ten Velden
Student nummer:
5958733
Masterthese Sport –en prestatiepsychologie
1
Inhoud Abstract
3
Inleiding Sport, alcohol en zelfregulatie
4
Presteren onder invloed
5
Integrated Change Model
6
Expliciete versus impliciete attitudes
8
Zelfregulatie
9
Sport en zelfregulatie
11
State versus trait zelfregulatie
12
Sport, alcohol en zelfregulatie
13
Methode Deelnemers en design
15
Procedure
16
Manipulatie van depletion
17
Metingen
17
Resultaten
22
Discussie Samenvatting van de resultaten
30
Implicaties
32
Tekortkomingen en suggesties voor vervolgonderzoek
37
Conclusie
38
Referenties
39
Bijlagen
42
2
Abstract In deze studie werd onderzocht of de mate waarin een gebrek aan zelfregulatie, zogenaamde ego –depletion ervoor zorgt dat impliciete attitudes het alcoholgebruik van topsporters bepalen. Totaal 69 sporters die op het hoogste competitieniveau sporten werden verdeeld over twee condities. In de depletion conditie werd een incongruente versie van de Strooptaak gebruikt om depletion te veroorzaken. In de non depletion conditie werd een congruente versie gebruikt. Verwacht werd dat sporters in de depletion conditie alcohol aantrekkelijker vinden dan sporters in de non depletion conditie. Uit de resultaten bleek dat dit inderdaad het geval was en dat sporters een positieve expliciete en een negatieve impliciete attitude hadden ten opzichte van alcohol. Het alcoholgebruik tijdens depletion werd echter tegen de verwachtingen in niet door de impliciete attitudes bepaalt. De resultaten suggereren dat bij topsporters ego –depletion er niet voor zorgt dat de impliciete attitudes het alcoholgebruik bepalen. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen waarom depletion er bij topsporters voor zorgt dat alcohol meer aantrekkelijk wordt gevonden.
3
Sport, alcohol en zelfregulatie: zorgt depletion ervoor dat sporters de verleiding van alcohol niet kunnen weerstaan? Sport en alcohol lijken vaak samen te gaan. Zo zijn er vele sponsorborden met biermerken langs de voetbalvelden te vinden, drinken de supporters graag alcohol tijdens het aanmoedigen van hun team en een biertje na de wedstrijd lijkt er ook voor sporters zelf bij te horen. Sport en alcohol gaan al zo lang samen dat er een term is bedacht voor het bier drinken na de wedstrijd, de zogenaamde derde helft. Tegenstanders drinken na afloop gezamenlijk een biertje op de overwinning, het verlies of de gezelligheid. Naar het alcoholgebruik onder sporters zijn verschillende onderzoeken gedaan. Alcohol blijkt de meest gebruikte drugs onder sporters te zijn (O’Brien & Lyons, 2000). Dit blijkt ook uit het onderzoek van McDuff en Baron (2005), die vonden dat 75 tot 93% van de mannelijke en 71 tot 93% van de vrouwelijke sporters alcohol gebruiken. Deze percentages liggen hoger dan bij mensen die niet sporten. Uit het onderzoek van Garry en Morrissey (2000) bleek ook dat er meer alcohol wordt gedronken door mensen die in een team sporten dan mensen die niet in een team sporten. Uit het onderzoek van O’Brien, Blackie en Hunter (2005) blijkt zelfs dat er veel excessief gedronken wordt in sport teams. Bij excessief drinken wordt er vaak een grote hoeveelheid alcohol in één keer of op één gelegenheid gedronken. Dit wordt ook wel ‘binge drinking’ genoemd en tevens uit het onderzoek van McDuff en Baron (2005) blijkt dat dit vaker voorkomt onder sporters dan onder mensen die niet sporten. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat mensen die sporten een hogere kans hebben om alcohol te gebruiken dan mensen die niet sporten. Dit geldt vooral voor sporters die deelnemen aan een georganiseerde sport of lid zijn van een club (Lorente, Souville, Griffet & Grélot, 2004; Poortinga, 2007). Zo wordt er de dag voor de training of wedstrijd gedronken (in 18 tot 48% van de gevallen), maar ook na de wedstrijd in die zogenaamde derde helft (Driessen & te Rietstap, 2009; McDuff & Baron, 2005).
4
Presteren onder invloed Uit het bovenstaande blijkt dat alcohol en sport met elkaar verweven zijn, maar gaan alcohol en sporten wel samen? Naar het effect van alcohol op het lichaam en de hersenen zijn verschillende onderzoeken gedaan. Deze onderzoeken laten zien dat alcohol veel negatieve gevolgen heeft voor de gezondheid van het lichaam. Zo kan veelvuldig alcoholgebruik zorgen voor gewichtstoename, vergiftiging, schade aan de organen, spierafbouw, verhoogde bloeddruk, kanker, hartkwalen, herseninfarct, leverfalen en nierfalen (Driessen & te Rietstap, 2009; Maughan, 2006). Bij het drinken voor de wedstrijd kan uitdroging optreden of hypoglykemie door een vermindering van de glucose productie. Hierdoor houdt het lichaam het sporten minder lang vol (Maughan, 2006). Daarbij treden kater effecten al op bij een paar drankjes en houden 24 tot 36 uur aan (McDuff & Baron, 2005). Kater effecten die bijvoorbeeld kunnen optreden zijn hoofdpijn, uitdroging en misselijkheid. Het drinken van alcohol na de wedstrijd is voor het herstel van het lichaam vooral slecht, door het optreden van uitdroging en een tekort aan koolhydraten (Maughan, 2006). Naast de gevolgen van alcoholgebruik voor het lichaam, is ook de invloed van alcohol op sportprestaties onderzocht. Sommige sporters denken dat het geen kwaad kan of ontspannend werkt, maar alcohol verslechtert de prestatie (Gutgesell & Canterbury, 1999). Zo zorgt alcohol voor meer blessures in de sport. Uit onderzoek van O’Brien en Lyons (2000) blijkt namelijk dat 54,8% van de alcohol gebruikende sporters een blessure hadden in vergelijking met 23,5% van de niet alcohol gebruikende sporters. Alcohol vermindert de psychomotorische vaardigheden en beoordeling, waardoor sporters meer risicogedrag vertonen en de kans op blessures toeneemt. Zo zijn fatale ongelukken in de wielersport ook vaker geassocieerd met alcohol in het bloed dan niet fatale ongelukken (Gutgesell & Canterbury, 1999).
5
Verder zorgt alcohol voor een verminderde concentratie, oog –hand coördinatie, visuele perceptie, balans, alertheid en reactietijd (Driessen & te Rietstap, 2009). Vooral prestaties die vragen om vaardigheden, accuraatheid, beoordeling en informatieverwerking, sportprestaties dus, worden al bij kleine hoeveelheden negatief beïnvloed door alcohol (Maughan, 2006). Uit onderzoek blijkt dat alcohol inname voor aanvang van een sprint de prestatie significant verslechterde op de 200 meter, 400 meter, 800 meter en 1500 meter (Gutgesell & Canterbury, 1999). De enige afstand die niet verslechterde was de 100 meter sprint. Volgens het onderzoek van McDuff en Baron (2005) wordt de prestatie gemiddeld met 11,4% verslechterd. Aangezien het zeker op topniveau om kleine verschillen tussen de atleten gaat, kan deze 11,4% net het verschil tussen winst of verlies betekenen. Integrated Change Model Uit bovenstaande onderzoeken blijkt dat alcohol een negatief effect heeft op sportprestaties. Wanneer prestatie afhankelijk is van lichamelijke capaciteiten is alcoholgebruik zelfs zeer bedreigend voor de gezondheid (Zenic, Peric, Zubcevic, Ostojic & Ostojic, 2010). Dit geldt zowel voor amateur sporters als voor topsporters. Op basis van deze resultaten zou verwacht worden dat topsporters hun alcoholgebruik beperken, maar uit eerder besproken onderzoeken blijkt dat dit juist niet het geval is. Hoe komt het dan dat topsporters ondanks deze duidelijke negatieve effecten toch zoveel alcohol gebruiken? Om deze vraag te beantwoorden is het door De Vries (2004) ontwikkelde Integrated Change Model, oftewel het IC model relevant. Dit model stelt dat het alcoholgebruik van sporters bepaald wordt door drie motivationele factoren. Ten eerste de attitude van sporters tegenover alcohol, oftewel de overtuiging die men heeft ten opzichte van alcohol. Sporters kunnen positief tegenover alcohol staan, negatief of neutraal. Ten tweede is er sociale invloed vanuit de omgeving van de sporters. Hierin zijn drie vormen te
6
onderscheiden. De subjectieve norm is de waargenomen sociale druk die de sporter daadwerkelijk voelt vanuit de omgeving om alcohol te drinken. Een tweede vorm is sociale druk of steun, hiermee wordt de directe invloed van anderen bedoeld. De laatste vorm ‘modelling’ omschrijft het leren van sporters door het observeren van andermans gedrag en dit te kopiëren. De derde motivationele factor van het alcoholgebruik is de eigen effectiviteit, oftewel in hoeverre de sporter zichzelf in staat acht het alcohol gebruik te veranderen. De eigen effectiviteit is onder te verdelen in 4 verschillende soorten, namelijk routine, sociale, stress en situationele eigen effectiviteit. Routine betreft in hoeverre de sporter zichzelf in staat acht om het gebruik te veranderen. Sociale eigen effectiviteit geeft aan in hoeverre de sporter zichzelf in staat acht het gebruik te veranderen met betrekking tot belangrijke anderen (‘Ben ik in staat mijn gebruik te verminderen als mijn teamgenoten mij hierom uitlachen?’). Stress geeft de eigen effectiviteit aan met betrekking tot stressvolle situaties (‘Kan ik mijn gebruik aanpassen wanneer ik een slechte wedstrijd heb gespeeld?’). Situationele eigen effectiviteit betreft de eigen effectiviteit in verschillende situaties die niet onder routine, sociale en stress eigen effectiviteit vallen (Driessen & te Rietstap, 2009). Uit het onderzoek van Driessen en te Rietstap (2009) onder topsporters blijkt dat deze drie factoren samenhangen met het alcoholgebruik van sporters. Hoe hoger de sociale druk die ervaren wordt en hoe positiever de attitude tegenover alcoholgebruik, des te meer alcohol er genuttigd wordt. Hoe hoger de eigen effectiviteit, des te minder alcohol er genuttigd wordt. De topsporters uit bovengenoemd onderzoek lijken weinig sociale druk te ervaren vanuit de omgeving. Daarbij scoren de topsporters zeer hoog op eigen effectiviteit (een gemiddelde score van 3,8 waarin 4 het hoogst haalbare is). De topsporters gaven aan dat zij zichzelf goed in staat achten om het alcoholgebruik te veranderen, ook onder sociale of stress situaties. Verder blijkt dat de topsporters een neutrale tot vrij positieve attitude hadden tegenover alcoholgebruik bij teamsport en in het algemeen. In dit onderzoek werd er echter alleen
7
gekeken naar de zogenaamde expliciete attitudes en niet naar de impliciete attitudes van de sporters. Expliciete attitudes zijn de attitudes die men bewust heeft, impliciete attitudes spelen zich af op het onbewuste niveau (Ostafin, Marlatt & Greenwald, 2008). In de nu volgende paragraaf zal het verschil tussen deze twee attitudes en hun effecten op het alcoholgebruik verder besproken worden. Expliciete versus impliciete attitudes Alcoholgebruik wordt niet alleen bepaald door de sterkte van expliciete attitudes, maar ook door de sterkte van automatische motivationele reacties op alcohol cues, oftewel impliciete attitudes (Farris et al., 2010). Ostafin et al. (2008) leggen dit verder uit aan de hand van het ‘dual –process model’. Volgens dit model kunnen attitudes het gedrag beïnvloeden via spontane, automatische processen of via overwogen, gecontroleerde processen. Automatische processen (impliciet) zijn niet intentioneel, efficiënt (energieloos), moeilijk te controleren en zonder bewustzijn. Gecontroleerde processen (expliciet) daarentegen zijn intentioneel, hebben een beperkte capaciteit, zijn controleerbaar en gaan samen met bewustzijn. Via welk proces attitudes het gedrag beïnvloeden wordt bepaald door de motivatie en mogelijkheid tot controle. Wanneer men de motivatie heeft en in staat is om het gedrag te controleren zal het gedrag gestuurd worden door gecontroleerde processen. Bijvoorbeeld, wanneer men de motivatie heeft om het alcoholgebruik te beperken zal men dit bewust, of expliciet doen. Soms is die motivatie er echter niet, of is men niet in staat om bewust het gedrag te controleren wat het geval is bij vermoeidheid. Wanneer deze motivatie of mogelijkheid tot controle er niet is nemen automatische processen het over van de gecontroleerde processen. Oftewel, dan nemen impliciete attitudes het over van de expliciete attitudes. Wanneer men in dit geval een positieve impliciete attitude heeft tegenover alcohol kan het zijn dat er alcohol gedronken wordt ondanks de expliciete intentie dit niet te doen.
8
De topsporters in het onderzoek van Driessen en te Rietstap (2009) gaven aan goed in staat te zijn het alcoholgebruik te veranderen. De topsporters gaven dus eigenlijk aan veel controle te hebben over het gebruik. Toch bleek uit dit onderzoek dat er veel gedronken wordt onder topsporters. Dit roept de vraag op of topsporters daadwerkelijk wel zoveel controle hebben als zij zelf aangeven. Een andere capaciteit dan eigen effectiviteit die iets zegt over het hebben van controle is zelfcontrole of zelfregulatie. Dit zijn twee verschillende benamingen voor eenzelfde construct, in deze these wordt de term zelfregulatie gebruikt. Zelfregulatie Zelfregulatie is een capaciteit die te maken heeft met het reguleren of controleren van het gedrag. Het is een capaciteit die ervoor zorgt dat mensen in staat zijn om impulsen te negeren en hun gedrag aan te passen (Baumeister, 2003). Zelfregulatie omvat het kunnen weerstaan van verleidingen, het doorbreken van gewoonten en het behouden van zelfdiscipline. Het bestaat uit vier verschillende vaardigheden, namelijk het reguleren van gedachten, veranderen van stemming en emoties, weerstaan van ongewenste impulsen en het bereiken van optimale prestatie (Tangney, Baumeister & Boone, 2004). Samengevat kan gesteld worden dat zelfregulatie ervoor zorgt dat mensen hun gedrag aan blijven passen om optimale prestatie te bereiken en alles wat hiervan afleidt onderdrukken of negeren. Alcohol is voor sporters een verleidelijke, ongewenste impuls of gewoonte die genegeerd zou moeten worden. Eerder onderzoek heeft echter laten zien dat topsporters hier niet altijd in slagen (O’Brien & Lyons, 2000; McDuff & Baron, 2005; Poorting, 2007; Driessen & te Rietstap, 2009) Zelfregulatie kan gezien worden als een soort energie of kracht. Een verleidelijke impuls heeft een bepaalde sterkte en om deze impuls te onderdrukken bezit men zelf een gelijke of grotere kracht (Baumeister, 2003). Deze kracht of energie is echter een beperkte
9
bron en kan ook opraken wanneer men het veel heeft moeten gebruiken. Anderen zien zelfregulatie echter als een cognitief proces. Men beschikt over een bepaalde hoeveelheid informatie over zichzelf en de omgeving. Door de situatie te analyseren en verschillende gedragsopties te vergelijken beslist men wat het juiste gedrag is op dat moment. Hierdoor worden andere gedragsopties of impulsen onderdrukt (Baumeister, 2003). Een derde theorie is dat zelfregulatie een vaardigheid is die men in de loop der jaren leert en ontwikkelt (Baumeister, 2003). Uit het onderzoek van Baumeister (2003) bleek dat de meeste ondersteuning werd gevonden voor de eerste theorie, zelfregulatie als kracht. In dit onderzoek kregen proefpersonen de instructie om naar een film te kijken. Eén groep werd gevraagd de emoties te onderdrukken, de andere groep werd dit niet gevraagd. Na het kijken van de film kregen de proefpersonen een tweede taak, namelijk zo lang mogelijk knijpen in een handvat. Nu bleek dat proefpersonen die gevraagd waren de emoties te onderdrukken, deze tweede taak veel minder lang volhielden dan de andere groep. Door het onderdrukken van de emoties tijdens de film heeft de eerste groep zoveel zelfregulatie moeten gebruiken, dat er geen zelfregulatie meer over was voor de tweede taak. Ook het maken van keuzes of het nemen van beslissingen is een vorm van zelfregulatie. Uit onderzoek blijkt dat men bij het nemen van beslissingen dezelfde bronnen aanspreekt als bij zelfregulatie (Baumeister, 2003). Wanneer men veel beslissingen of keuzes heeft moeten nemen, neemt zelfregulatie ook af (Schmiechel, Nelson, Baumeister, Twenge, & Tice, 2008). Zelfregulatie is dus een kracht of energie die op kan raken wanneer het teveel gebruikt wordt. Het opraken van zelfregulatie wordt ‘ego –depletion’ genoemd (Baumeister, 2003). ‘Depletion’ betekent uitputting en dat is wat er letterlijk gebeurt. Doordat men zoveel heeft moeten reguleren raakt men uitgeput en is vervolgens niet meer in staat om gedrag, gedachten, emoties of impulsen te reguleren.
10
Verschillende onderzoeken laten een relatie zien tussen zelfregulatie en alcoholgebruik, of zelfs misbruik. Een slechte zelfregulatie of gebrek aan zelfregulatie gaat vaak samen met een hoger alcoholgebruik (Dawes, Tarter, & Kirisci, 1997; Wilson, Passik, Faude, Abrams, & Gordon, 1989). Zo bleek uit het onderzoek van Wulfert, Block, Santa Ana, Rodriguez en Colsman (2002) dat studenten met een lage zelfregulatie meer alcohol gebruiken dan studenten met een hoge zelfregulatie. Dit bleek ook uit het onderzoek van Ostafin et al. (2008), waarin gevonden werd dat de deelnemers meer alcohol gebruikten wanneer depletion optrad dan wanneer dit niet het geval was. Daarbij bleek ook dat het alcoholgebruik bij voldoende zelfregulatie voorspeld werd door de expliciete attitudes van de deelnemers. Het alcoholgebruik bij depletion werd echter voorspeld door de impliciete attitudes. Zelfregulatie is dus een proces met een beperkte capaciteit. Wanneer de limiet bereikt wordt van deze capaciteit treedt depletion op. Dit is een impliciet, automatisch, onbewust proces. Wanneer depletion optreedt nemen de impliciete attitudes het over van de expliciete attitudes en bepalen deze vervolgens het alcoholgebruik. Uit het onderzoek van Ostafin et al. (2008) bleek inderdaad dat depletion de invloed van automatische motivatie op het alcohol gebruik verhoogt. Sport en zelfregulatie Sporters zijn een goed voorbeeld van een groep die veel gebruik moeten maken van zelfregulatie. Deze groep moet vele verleidingen weerstaan, emoties onderdrukken, gedachten controleren en impulsen negeren om optimale prestaties te leveren. Voorbeelden hiervan zijn het weigeren van feestjes, het afzien tijdens conditietraining, het weerstaan van ongezond voedsel en het negeren van negatieve gedachten. Sporters moeten al deze afleidingen weerstaan om op het juiste pad te blijven dat naar dat ene doel leidt, het behalen van die gouden medaille of dat kampioenschap. Met andere woorden, sporters komen steeds voor
11
keuzes te staan en het nemen van de juiste beslissing gaat niet altijd gepaard met het nemen van de leukste beslissing. Dit vraagt om veel zelfregulatie (Baumeister, 2003). Zoals uit eerder beschreven onderzoeken is gebleken zorgt het maken van keuzes en het vele gebruik van zelfregulatie voor een afname in zelfregulatie: er treedt ego –depletion op. Door ego –depletion wordt men juist vatbaarder voor verleidingen en impulsen (Baumeister, 2003), misschien ook wel voor de verleiding van alcohol. Verwacht kan worden dat sporters, door de vele afleidingen en verleidingen die zij dagelijks moeten weerstaan depleted raken en geen zelfregulatie meer hebben. Als gevolg van depletion zouden zij wellicht de verleiding van alcohol niet kunnen weerstaan. Volgens de theorie van ego –depletion kan het zijn dat wanneer sporters een positieve impliciete attitude hebben tegenover alcohol en door depletion automatische processen het over nemen, deze sporters toch alcohol drinken ondanks de expliciete intentie om dit niet te doen. Dit kan verklaren waarom het sporters niet lukt om het alcoholgebruik aan te passen terwijl men wel denkt hier toe in staat te zijn. Zo bleek uit onderzoek van Gutgesell en Canterbury (1999) dat sporters wel meer negatieve (expliciete) attitudes hadden tegenover alcohol dan niet sporters, maar niet minder drinken. ‘State’ versus ‘trait’ zelfregulatie De eerder omschreven onderzoeken laten zien dat zelfregulatie afneemt wanneer men veel van deze capaciteit gebruik heeft moeten maken. Depletion is echter tijdelijk, afhankelijk van de situatie en van de persoon zelf. De één vindt het makkelijker om alcohol te laten staan dan de ander. Depletion kan gezien worden als een ‘state’ vorm van zelfregulatie, oftewel situatie specifiek. Naast de state vorm is er ook een ‘trait’ vorm van zelfregulatie. De trait vorm van zelfregulatie betreft een stabiele persoonlijkheidstrek (Tangney, et al., 2004). Men bezit deze persoonlijkheidstrek in meer of mindere mate en deze is min of meer constant over verschillende situaties. Vele onderzoeken naar alcoholgebruik en zelfregulatie kijken enkel
12
naar de state vorm van zelfregulatie, oftewel depletion. Tangney et al. (2004) keken echter ook naar de trait vorm van zelfregulatie. Uit het onderzoek van deze onderzoekers bleek dat individuen die hoog scoren op deze trek minder impulscontrole problemen laten zien dan mensen die laag scoren op deze trek. Mensen met een hoge trait vorm van zelfregulatie kunnen slechte impulsen vanuit zichzelf beter inhiberen en controleren, waardoor ze minder gevoelig zijn voor depletion en impliciet gestuurde impulsen (Tangney et al., 2004). Deze attitudes zouden zij beter kunnen inhiberen dan mensen met een lage trait vorm van zelfregulatie. Uit een onderzoek onder basketballers blijkt dat basketbal experts een hogere zelfregulatie hebben dan amateurs of beginners (Cleary & Zimmerman, 2001). Hierdoor zijn experts, inclusief topsporters misschien wel minder of niet gevoelig voor depletion. Aan de andere kant zijn professionele –of topsporters vaak jong, omdat ze dan fysiek gezien het sterkst zijn. Jonge mensen zijn mentaal gezien echter niet altijd het sterkst. Zo blijkt uit onderzoek dat depletion effecten vaker voorkomen bij jongeren (<25 jaar) dan bij ouderen (40-65 jaar) (Dahm, Neshat –Doost, Golden, Horn, Hagger, & Dalgleish, 2011). Dit komt doordat bij jongeren de prefrontale regionen van de hersenen nog niet volledig ontwikkeld zijn en deze regionen zijn juist bepalend voor zelfregulatie. Sport, alcohol en zelfregulatie Er is al veel onderzoek gedaan naar zelfregulatie en alcoholgebruik en de invloed van impliciete of expliciete attitudes daarop. Deze onderzoeken zijn echter gedaan onder studenten of cliënten uit verslavingsklinieken. Er is nog niet veel bekend over de zelfregulatie, expliciete attitudes en impliciete attitudes van topsporters. Een aantal factoren maken topsporters juist een interessante doelgroep voor onderzoek in deze richting. Ten eerste is er sprake van regelmatig alcoholgebruik onder topsporters, terwijl dit de prestatie voornamelijk verslechtert. Ten tweede zijn topsporters zoals hierboven vermeldt een groep die veel zelfregulatie moeten toepassen, waardoor depletion zou kunnen optreden. Ten derde zijn
13
topsporters vaak jong en is zelfregulatie nog niet volledig ontwikkeld in deze leeftijdsgroep. Tot slot blijkt uit onderzoek juist dat topsporters een hogere zelfregulatie hebben dan beginners. Aangezien het alcoholgebruik onder topsporters vrij hoog is en uit onderzoek blijkt dat dit veel negatieve gevolgen heeft voor de gezondheid en de prestatie van de sporters, is het van belang te onderzoeken wat de predictoren van dit gebruik zijn. Pas wanneer bekend is door welke factoren het vele alcoholgebruik van topsporters allemaal veroorzaakt wordt, kan er een passende interventie bedacht worden. In onderzoek dat wel onder topsporters is gedaan werd alleen gekeken naar de expliciete attitudes en niet naar de impliciete attitudes. In dit onderzoek zal er daarom gekeken worden of ego –depletion er voor zorgt dat impliciete attitudes het alcoholgebruik bij sporters bepalen. Hierbij wordt zowel gekeken naar expliciete en impliciete attitudes. Verwacht wordt dat topsporters die depleted zijn meer alcohol gebruiken dan topsporters die niet depleted zijn (Hypothese 1). Op basis van het onderzoek van Gutgesell en Canterbury (1999) wordt verwacht dat topsporters een negatieve expliciete attitude hebben tegenover alcohol (Hypothese 2). Om het vele alcoholgebruik van topsporters te verklaren wordt daarentegen verwacht dat ze een positieve impliciete attitude hebben tegenover alcohol (Hypothese 3). Daarbij wordt verwacht dat de expliciete attitudes het alcoholgebruik voorspellen wanneer er geen depletion optreedt (Hypothese 4), maar dat impliciete attitudes het gebruik voorspellen wanneer er wel depletion optreedt (Hypothese 5). Op deze manier wordt onderzocht of depletion een predictor is van alcoholgebruik onder topsporters. Daarbij zal gekeken worden naar het effect van trait zelfregulatie op depletion. Verwacht wordt dat het interactie –effect tussen depletion en de impliciete attitudes zoals omschreven in Hypothese 5 vooral optreedt bij sporters die een lagere trait zelfregulatie hebben (Hypothese 6). Aangezien veel onderzoek naar alcoholgebruik onder sporters niet altijd onder topsporters
14
gedaan is en vele ook niet in Nederland, wordt exploratief ook de alcoholconsumptie van de Nederlandse topsporters in kaart gebracht.
Methode Deelnemers en design Om deelnemers te werven is een email gestuurd naar verschillende teams die in de hoogste competitieklasse van een bepaalde sport speelden met daarin uitleg over het onderzoek en de vraag om deel te nemen. Tevens is er een advertentie geplaatst in het Zaans Stadsblad van 8 oktober 2012. In totaal hebben 7 teams en twee individuele sporters hierop gereageerd. Dit betekent dat er 73 topsporters hebben deelgenomen aan dit onderzoek, waarvan vier deelnemers verwijderd zijn. Drie deelnemers hadden Nederlands niet als moedertaal en één deelnemer speelde niet op nationaal of internationaal niveau. Hierdoor bleven er 69 deelnemers over voor analyses in de volgende sporten: Atletiek (2), Volleybal (9), Hockey (30), Waterpolo (8), Korfbal (8) en Rugby (12). Aan het onderzoek deden 27 mannen en 42 vrouwen mee met een gemiddelde leeftijd van 23,2 jaar (SD= 4,71). Gemiddeld sport deze groep 12,58 uur in de week met een minimum van 4 uur en een maximum van 30 uur. Daarnaast sporten de deelnemers gemiddeld al 16,59 jaar. In het onderzoek werd gebruik gemaakt van een 2x2 factorieel design. Alle deelnemers werden random verdeeld over twee condities, de experimentele conditie genaamd de depletion conditie en een controle conditie genaamd de non depletion conditie. Uiteindelijk werden er 34 topsporters (12 mannen, 22 vrouwen) ingedeeld in de depletion conditie en 35 topsporters (15 mannen, 20 vrouwen) in de non depletion conditie.
15
Procedure Het onderzoek werd uitgevoerd op de trainingslocatie van de sporter en vond plaats in de maanden oktober t/m december. Het deelnemen aan het onderzoek duurde ongeveer een half uur. Na het tekenen van de informed consent werd de sporters een laptop toegewezen en startte het onderzoek. Als eerste vulden de deelnemers de demografische vragenlijst in. Vervolgens werd de trait zelfregulatie vragenlijst aangeboden. Na het invullen van de 36 items werd voor de eerste keer de Strooptaak aangeboden (zie manipulatie van depletion). De deelnemers in de depletion conditie kregen de incongruente versie te zien, de deelnemers in de non depletion conditie de congruente versie. Daarna begon voor beide condities de IAT om de impliciete attitude te meten. De deelnemers werden gevraagd de plaatjes en woorden zo snel mogelijk te categoriseren. Na de IAT kregen de deelnemers nogmaals de Strooptaak aangeboden. De deelnemers in de depletion conditie kregen weer de incongruente versie, de deelnemers in de non depletion conditie de congruentie versie. Aan het eind van de Strooptaak werden de vragen over de cognitieve belasting van deze taak en de motivatie van de deelnemers gepresenteerd. Hierna volgden de twee expectancy vragenlijsten en de twee attitude vragenlijsten om de expliciete attitude te meten. Vervolgens werd de self –report vragenlijst over de alcoholconsumptie van de sporters afgenomen. Tot slot werd verteld dat er een prijs onder alle deelnemers werd verloot en konden de deelnemers een prijs uitkiezen. Hierna werden de deelnemers gevraagd om voor elke prijs aan te geven hoe aantrekkelijk deze werd gevonden om de aantrekkelijkheid van alcohol te bepalen. Aan het eind van het onderzoek konden deelnemers een e-mailadres achter laten om deel te nemen aan de loting en werden de deelnemers bedankt voor het meedoen.
16
Manipulatie van depletion Om depletion te manipuleren werd er gebruik gemaakt van de incongruente versie (depletion conditie) versus de congruente versie (non depletion conditie) van de kleuren Strooptaak. De Strooptaak werd gepresenteerd op een computer. Op het scherm was een bepaald kleurenwoord te zien, gepresenteerd in een andere kleur (depletion conditie) of in dezelfde kleur (non depletion conditie). De deelnemers gaven met behulp van een linker –of rechtertoets op het toetsenbord aan in welke kleur het woord gepresenteerd werd en moesten daarbij de geschreven kleur negeren. Bijvoorbeeld het woord groen werd gepresenteerd in het blauw (in de depletion conditie). De linkertoets stond voor het antwoord blauw, de rechtertoets voor het antwoord groen. De deelnemers moesten dan de linkertoets zo snel mogelijk indrukken. Metingen Demografische vragenlijst. Aan de deelnemers werden een aantal demografische vragen gesteld. Zo werd gevraagd naar sekse, leeftijd, moedertaal en opleiding. Daarnaast werden ook een aantal vragen gesteld gericht op sport. Er werd gevraagd naar de soort sport die beoefend wordt, hoe lang deze sport beoefend wordt, op welk niveau de sport beoefend wordt, hoeveel uur per week de sport beoefend wordt en hoeveel uur per dag aan de sport besteed werd de afgelopen week (zie bijlage A). Impliciete attitudes. De impliciete attitudes tegenover alcohol werden gemeten met de ‘Implicit Associations Test’ (IAT), gebaseerd op het onderzoek van Ostafin et al. (2008). Bij deze test categoriseren deelnemers bepaalde stimuli in vier categorieën zo snel als ze kunnen door gebruik te maken van een linker en rechter respons toets. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van twee target categorieën (plaatjes van alcohol en frisdrank) en twee attributie categorieën (positief en negatief gerelateerde woorden). De IAT stimuli bestonden uit vijf plaatjes van bier, vijf plaatjes van frisdrank, vijf positieve woorden en vijf negatieve
17
woorden (zie bijlage B). Deze IAT test bestond uit zeven blokken. (1) een 14 –trial target discriminatie blok (links is bier, rechts is fris); (2) een 14 –trial attributie discriminatie blok (links is positief, rechts is negatief); (3) een 20 –trial combinatie blok (links is bier en positief, rechts is fris en negatief); (4) een 40 –trial combinatie blok van dezelfde combinatie als in (3); (5) een 14 –trial target discriminatie blok waarbij de target categorieën waren omgedraaid (links is fris, rechts is bier); (6) een 20 –trial omgekeerd combinatie blok (links is fris en positief, rechts is bier en negatief); en (7) een 40 –trial combinatie blok van dezelfde combinatie als in (6) (Ostafin et al., 2008). Er werden twee verschillende volgordes gebruikt bij deze IAT, één met de bier en positief combinatie eerst en één met de fris en positief combinatie eerst. Deze twee volgordes werden gecounterbalanced tussen de deelnemers.1 Wanneer de deelnemers een fout maakten kregen zij een fout melding te zien. De deelnemers werden dan gevraagd eerst de correcte respons te geven voordat de volgende trial werd gepresenteerd. De IAT laat zien welke combinatie van twee categorieën samen het sterkst zijn geassocieerd bij de proefpersonen, aan de hand van reactietijden. Als de sporters een positieve impliciete attitude hebben tegenover alcohol, zullen zij sneller zijn bij het samen categoriseren van plaatjes van alcohol en positieve woorden dan bij negatieve woorden. Dit komt omdat de associatie tussen alcohol en positieve woorden dan een sterkere verbinding heeft in het brein en deze twee categorieën samenvoegen minder tijd kost om te verwerken dan alcohol en negatieve woorden. Op deze manier kan aan de hand van de IAT dus berekent worden wat de impliciete attitude van iemand tegenover alcohol is. De IAT score werd berekend als een verschilscore tussen de gemiddelde reactietijden van het bier –positief/fris –negatief blok en het fris –positief/bier –negatief blok. Hogere scores duiden op een sterkere automatische positieve attitude tegenover alcohol (Ostafin et al., 2008) 1
De volgorde waarin de IAT werd aangeboden aan de deelnemers had geen effect op de resultaten en is daarom bij de analyses genegeerd.
18
Expliciete attitudes. De Expliciete attitudes werden gemeten aan de hand van twee ‘expectancy’ vragenlijsten en twee attitude vragenlijsten uit het onderzoek van Houben en Wiers (2008). De twee expectancy vragenlijsten, één gerelateerd aan alcohol en de ander aan frisdrank, bestonden beide uit zes positieve items (α=.93 voor alcohol, α=.94 voor frisdrank) en zes negatieve items (α=.84 voor alcohol, α=.96 voor frisdrank). Op elk item kon de deelnemer op een schaal van 0 (helemaal niet mee eens) tot 10 (helemaal mee eens) aangeven in hoeverre zij het met de volgende stelling eens waren: ‘Na het drinken van alcohol (frisdrank), voel ik mij…’. Deze stelling werd afgemaakt met dezelfde woorden die gebruikt werden voor de positieve en negatieve attributie categorieën in de IAT (zie bijlage C). De twee attitude vragenlijsten, één gerelateerd aan alcohol en de ander aan frisdrank, bestonden ook uit vijf positieve items (α=.77 voor alcohol, α=.89 voor frisdrank) en vijf negatieve items (α=.70 voor alcohol, α=.85 voor frisdrank). Deelnemers gaven bij deze vragenlijsten op een schaal van 0 (helemaal niet mee eens) tot 10 (helemaal mee eens) aan in hoeverre zij het eens waren met de volgende stelling: ‘Het drinken van alcohol (frisdrank) is..’. Deze stelling werd afgemaakt met de woorden goed, leuk, slim, positief en plezierig voor de positieve items en met de woorden slecht, stom, saai, negatief en onplezierig voor de negatieve items (zie bijlage C). De expliciete attitude tegenover alcohol werd vervolgens op de volgende manier berekend. Als eerste werden de scores op de positieve items van de expectancy vragenlijst en de scores op de positieve items van de attitude vragenlijst met betrekking tot alcohol gemiddeld. Hetzelfde werd gedaan met de scores op de negatieve items van beide vragenlijsten met betrekking tot alcohol. Vervolgens werd gekeken of deze gemiddelden van elkaar verschilden en op welke items er het hoogst gescoord werd, de positieve of de negatieve items. Om de expliciete attitude tegenover frisdrank te bepalen werd dezelfde
19
berekening uitgevoerd als hierboven beschreven, maar dan met de scores op beide vragenlijsten met betrekking tot frisdrank. Trait zelfregulatie.
Om de trait zelfregulatie van de sporters te meten werd de ‘Total
Self Control Scale’ gebruikt (Tangney et al., 2004). Dit is een vragenlijst bestaande uit 36 items waarbij de deelnemers op een 5 –punts Likert schaal van 1 (helemaal niet op mij van toepassing) tot 5 (helemaal op mij van toepassing) aangaven in hoeverre zij het eens waren met de stellingen. Zo kregen de deelnemers bijvoorbeeld de volgende stelling: ‘Ik ben goed in het weerstaan van verleidingen’. De vragenlijst had een betrouwbaarheid van α= .83. Van de 36 items zijn 24 ‘reversed’ items. Deze moesten worden omgescoord (zie bijlage D). Manipulatiecheck.
Om te achterhalen of de manipulatie geslaagd was en er
daadwerkelijk depletion optrad in de experimentele conditie werden er in beide condities een aantal vragen gesteld over de Strooptaak. Er werden vier vragen gesteld over de cognitieve belasting van de taak. Deelnemers gaven op een schaal van 1 (helemaal niet op mij van toepassing) tot 6 (helemaal wel op mij van toepassing) aan hoe zwaar zij de taak vonden. Bijvoorbeeld: ‘Ik vond de taak veeleisend’. Daarnaast werden er vier vragen gesteld over de motivatie van de deelnemers. Op een schaal van 1 (helemaal niet op mij van toepassing) tot 6 (helemaal wel op mij van toepassing) konden de deelnemers aangeven hoe gemotiveerd zij waren. Een voorbeeld item is: ‘Ik heb mijn best gedaan om zo goed mogelijk te presteren op de taak’ (zie bijlage E). De vragen over cognitieve belasting (items 1, 3, 5 en 6) hadden een betrouwbaarheid van α= .808. De vragen over motivatie (items 2, 4, 7 en 8, zie bijlage E) hadden een betrouwbaarheid van α= .469, maar na het verwijderen van item 7 een betrouwbaarheid van α= .828. Alcoholconsumptie. Om de alcoholconsumptie van topsporters in kaart te brengen werd de ‘self –report’ vragenlijst van Tush, Wiers, Ames, Grenard, Sussman en Stacy (2008) afgenomen bij de deelnemers. Op deze vragenlijst gaven de deelnemers op een 11 –punts
20
Likert schaal (die loopt van 1 ‘nooit’ tot 11 ‘91 -100 keer’) aan hoe vaak zij in de afgelopen maand en gedurende hun leven alcohol hebben gedronken (zie bijlage F). Daarbij gaven deelnemers aan hoeveel glazen alcohol ze hebben gedronken tijdens het laatste weekend en de laatste weekdag dat ze hebben gedronken. Daarnaast gaven de deelnemers op een zes –punts Likert schaal (die loopt van 1 ‘ik drink niet’ tot 6 ‘zeven keer of meer’) aan op hoeveel gelegenheden ze vijf of meer glazen alcohol hebben gedronken in de afgelopen twee weken. Deze vraag bepaalt het binge drinking gedrag. Verder werd op een zes –punts Likert schaal (die loopt van 1 ‘ik drink niet’ tot 6 ‘erg dronken’) aangegeven hoe dronken zij waren de laatste keer dat ze alcohol hebben gedronken. Tot slot gaven de deelnemers aan hoeveel glazen alcohol ze hebben gedronken op elke dag van de afgelopen week (Tush et al., 2008). De vragenlijst had een betrouwbaarheid van α = .710. Aantrekkelijkheid van alcohol.
Vanwege praktische reden was het helaas niet
mogelijk om in dit onderzoek het daadwerkelijke alcoholgebruik na de manipulatie te testen. Zo werd het onderzoek vaak voor of na een training op de club zelf afgenomen aangezien dit voor de sporters de minste tijd kostte. Op deze manier waren de meeste sporters bereid om deel te nemen aan het onderzoek. Door deze opzet was het niet mogelijk om de proefpersonen alcohol te laten drinken, aangezien veel trainers/ coaches het onderzoek dan niet hadden toegestaan. Daarbij zouden de resultaten dan niet betrouwbaar zijn, aangezien de sporters waarschijnlijk veel minder zouden drinken wanneer de coach kan zien wat er gedaan wordt. Daarom is er in dit onderzoek voor gekozen om niet naar gebruik, maar naar de aantrekkelijkheid van alcohol te kijken na de manipulatie van depletion. Als de aantrekkelijkheid van alcohol toeneemt, zal het moeilijker zijn dit te weerstaan en er uiteindelijk meer gebruikt worden. Om te bepalen of depletion ervoor zorgt dat sporters alcohol aantrekkelijker vinden, werd aan de deelnemers verteld dat er een prijs werd verloot onder iedereen die mee deed aan
21
het onderzoek. De deelnemers mochten uit vier beloningen kiezen wat zij thuis gestuurd zouden willen krijgen mochten zij winnen. Er kon gekozen worden tussen een bioscoop bon, een krat bier van Heineken, een Free Record Shop bon en een fles rode of witte wijn (zie bijlage G). Alle beloningen hadden een waarde van 12,- euro (dit is de prijs van een krat Heineken bier), zodat alle beloningen even aantrekkelijk waren wat betreft de financiële waarde. Er werd daarna aan de deelnemers gevraagd of ze de vier beloningen wilden beoordelen op hun aantrekkelijkheid. Dit kon aangeven worden door te klikken op een horizontale lijn, waarbij de minimale score -54.75 was (heel onaantrekkelijk) en de maximale score 60 (heel aantrekkelijk).2 Hiermee werd niet het daadwerkelijke alcoholgebruik bepaald, maar als de sporters de alcoholische prijzen aantrekkelijker vinden, suggereert dat dat zij de alcohol zouden consumeren.
Resultaten Correlaties In Tabel 1 zijn de correlaties tussen de gemeten variabelen weergegeven. In deze correlatietabel is te zien dat er een significante correlatie werd gevonden tussen de aantrekkelijkheid van alcohol en het aantal sporturen per week (r = -0.24, p = 0.048). Dit wil zeggen dat een hoger of lager aantal sporturen per week samen ging met lagere of hogere scores van de aantrekkelijkheid van alcohol. In de tabel is te zien dat de aantrekkelijkheid van alcohol ook samenhangt met de alcoholconsumptie van de topsporters (r = 0.26, p = 0.030). Hogere of lagere scores van de aantrekkelijkheid van alcohol gingen samen met hogere of lagere scores op de vragen over de alcoholconsumptie. Er werd ook een correlatie gevonden 2
Het materiaal is getest in een pilot studie onder psychologie studenten. In deze studie werd gevonden dat de deelnemers de bioscoopbon aantrekkelijker vonden dan de overige prijzen. Het krat bier en de fles wijn werden als even aantrekkelijk beoordeeld. De laatste prijs was een voetbal en was duidelijk het minst aantrekkelijk. Daarbij was de aantrekkelijkheid van deze prijs erg sekse gevoelig en is daarom vervangen door een Free Record Shop bon.
22
tussen sekse en alcoholconsumptie (r = -0.25, p = 0.040). Mannelijke sporters hadden een hogere alcoholconsumptie dan vrouwelijke sporters. Daarbij is er een correlatie gevonden tussen de alcoholconsumptie van de sporters en trait zelfregulatie (r = -0.25, p = 0.038). Sporters die hoog scoren op trait zelfregulatie hebben een lagere alcoholconsumptie dan sporters die laag scoren op trait zelfregulatie. Tevens werden er significante correlaties gevonden tussen de expliciete attitudes van sporters tegenover alcohol en leeftijd, het aantal sporturen per week, de aantrekkelijkheid van alcohol en de alcoholconsumptie. De expliciete attitudes van sporters hadden een negatieve correlatie met leeftijd (r = -0.24, p = 0.043) en het aantal sporturen per week (r = -0.31, p = 0.010). Een hogere leeftijd en aantal sporturen per week gingen samen met een minder positieve expliciete attitude tegenover alcohol. Tussen de expliciete attitudes van sporters en de variabelen aantrekkelijkheid van alcohol (r = 0.50, p < 0.001) en alcoholconsumptie (r = 0.48, p < 0.001) werd een positieve correlatie gevonden. Een positieve expliciete attitude ging samen met een hogere aantrekkelijkheid van alcohol en een hogere alcoholconsumptie. Naast deze correlaties werden er verder geen significante correlaties gevonden tussen de variabelen (zie Tabel 1). Manipulatie check Om te bepalen of er daadwerkelijk depletion optreedt na het maken van de Strooptaak en de deelnemers in de depletion conditie de taak cognitief meer belastend vonden dan de deelnemers in de non depletion conditie, zoals verwacht, werd een t –test uitgevoerd. Uit deze t –test bleek dat de gemiddelden niet significant van elkaar verschilden, t (67)= 0.809, p= 0.211. De deelnemers in de depletion conditie scoorden op de vragen over cognitieve belasting een gemiddelde van 2.69 (SD= 1.07) waarbij 1 de laagst mogelijke score is en 6 de hoogst mogelijke score. De deelnemers in de non depletion conditie scoorden gemiddeld een 2.49 (SD= 1.04). Onverwachts beoordeelden de deelnemers in de depletion conditie de
23
Tabel 1. Correlaties 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
M
SD
1. Leeftijd
23.20
4.71
2. Sporturen
12.58
5.56
.08
3. Aantrekkelijkheid
-13.12
53.59
-.10
-.24*
4. Trait
122.13
14.87
.16
.16
-.19
5. Consumptie
3.50
1.77
-.06
-.12
.26*
-.25*
6. Impliciet
-0.11
0.26
-.004 .08
-.10
.07
7. Expliciet
19.52
17.79
-.24* -.31** .50** -.17
.48** -.13
8. Sekse¹
-.16
.20
.01
-.15
-.25* .03
-.02
9. Conditie²
.08
.004
-.17
.15
-.11
-.06
-.12
-.23
-.08
.11
-.24
.21
-.001 .18
10. Stroop
2.59
1.05
8.
9.
-.22
-.08 .13
-.10
Noot. N=69; * p< .05; ** p< .01. ¹ 1 = man, 2 = vrouw. ² Conditie 1 = depletion, conditie 2= no depletion. Sporturen is het aantal sporturen per week, Aantrek is de aantrekkelijkheid van alcohol, ZRscore is de trait zelfregulatie score, Consumptie is de alcoholconsumptie, Expliciet is de expliciete attitude tegenover alcohol, Impliciet is de impliciete attitude tegenover alcohol, Stroop is de cognitieve belasting van de Strooptaak. 24
Strooptaak dus niet als cognitief meer belastend dan de deelnemers in de non depletion conditie. Als er echter naar mannen en vrouwen apart gekeken werd bleek dat er bij mannen inderdaad geen verschil te zien was tussen de condities, t (25) = -0.951, p = 0.176. Bij vrouwen was er wel een verschil te zien tussen de condities, t (40) = 1.877, p = 0.034. De vrouwelijke sporters in de depletion conditie vonden de Strooptaak cognitief meer belastend (M = 2.97, SD= 0.96) dan de vrouwen in de non depletion conditie (M = 2.40, SD = 0.10). Aantrekkelijkheid van alcohol Voor alle prijzen van de loting werd de gemiddelde aantrekkelijkheid berekend. Om de totale aantrekkelijkheid van alcohol te bepalen werden de scores van de aantrekkelijkheid van het krat bier en de fles wijn gemiddeld. Ditzelfde is gedaan met de scores van de aantrekkelijkheid van de bioscoopbon en de Free Record Shop bon om de aantrekkelijkheid van de niet –alcoholische prijzen te bepalen. Door middel van een t -test is onderzocht of er verschillen waren in de mate waarin de alcoholische prijzen aantrekkelijker werden gevonden dan de niet –alcoholische prijzen. De gemiddelde score van de aantrekkelijkheid van de alcoholische prijzen (M = -6,56, SD = 26,80) week significant af van de gemiddelde score van de aantrekkelijkheid van de niet –alcoholische prijzen (M = 31,43, SD = 21,74), t (68) = 9.25, p< 0.001. Oftewel, de niet –alcoholische prijzen werden door de sporters als aantrekkelijker beoordeeld dan de alcoholische prijzen. Om te bepalen of depletion er voor zorgt dat de aantrekkelijkheid van alcohol toeneemt (Hypothese 1) werd er een t -toets uitgevoerd. Verwacht werd dat de deelnemers in de depletion conditie de alcoholische prijzen aantrekkelijker vonden dan de deelnemers in de non depletion conditie. Uit deze t –toets bleek dat er een marginaal verschil was tussen de twee condities in de aantrekkelijkheid van alcohol, t (67) = 1.39, p = 0.085 (marginaal, eenzijdig). De sporters in de depletion conditie vonden de alcoholische prijzen aantrekkelijker
25
(M = -2,05, SD = 23,67) dan de sporters in de non depletion conditie (M = -10,94, SD = 29,19). Dit is in lijn met de verwachtingen van Hypothese 1. Expliciete attitudes Hypothese 2 voorspelde dat sporters een negatieve expliciete attitude ten opzichte van alcohol zouden hebben. Om deze hypothese te toetsen werden de scores op de negatieve items van de expectancy en de attitude vragenlijst tegenover alcohol vergeleken met de scores op de positieve items van deze vragenlijsten. Uit een paired t –test bleek, tegen de verwachtingen in, dat de deelnemers significant hoger scoorden op de positieve items (M = 5.54, SD = 1.30) dan op de negatieve items (M = 3.59, SD = 1.13), t (68) = 9.12, p < 0.001. Dit betekent dat de sporters tegen de verwachtingen van Hypothese 2 in een positieve expliciete attitude hadden tegenover alcohol. Hypothese 4 voorspelde dat de expliciete attitudes het alcoholgebruik bepalen, maar alleen wanneer er geen depletion optreedt. Om dit te toetsen werd een Mixed Anova uitgevoerd, met de expliciete attitudes ten opzichte van alcohol en conditie (depletion vs. non depletion) als de onafhankelijke variabelen en alcoholgebruik (gemeten als de aantrekkelijkheid van alcohol) als de afhankelijke variabele. Uit de analyse bleek een hoofdeffect van expliciete attitudes op alcoholgebruik, F (1, 65) = 16.06, p < 0.001. Dit geeft aan dat de expliciete attitudes het alcoholgebruik bepaalden. Er werd, tegen de verwachtingen in, echter geen interactie –effect tussen de expliciete attitudes en conditie gevonden, F (1, 65) = 0.92, p = 0.342. Wanneer de correlatie –coëfficiënt voor de depletion en non depletion conditie afzonderlijk werd berekend, bleek dat de associatie tussen de expliciete attitudes ten opzichte van alcohol en het alcoholgebruik sterker was voor de non depletion conditie (r = 0.59, p < 0.001), dan voor de depletion conditie (r = 0.32, p = 0.065 [marginaal]). Ondanks dat de omnibus –interactie niet significant bleek, lijken deze resultaten te suggereren dat de expliciete attitudes ten opzichte van alcohol een belangrijkere rol speelden
26
in de non depletion conditie dan in de depletion conditie. De verwachting van Hypothese 4 dat de expliciete attitudes het alcoholgebruik bepalen wanneer er geen depletion optreedt werd met deze resultaten bevestigd, maar de expliciete attitudes blijken onverwachts ook een rol te spelen wanneer er wel sprake is van depletion. Impliciete attitudes Hypothese 3 voorspelde dat sporters een positieve impliciete attitude ten opzichte van alcohol zouden hebben. Verwacht werd dus dat de reactietijd van het alcohol –negatief/ frisdrank –positief blok (blok 6 en 7) groter is dan de reactietijd van het alcohol –positief/ frisdrank –negatief blok (blok 3 en 4). Uit een paired t –test bleek, tegen de verwachtingen in, dat de deelnemers sneller reageerden op items die alcohol associeerden met negatieve woorden (M = 0.77, SD = 0.19) dan op items die alcohol associeerden met positieve woorden (M = 0.88, SD = 0.24), t (68) = 3.64, p = 0.001. Dit betekent dat de sporters tegen de verwachtingen van Hypothese 3 in een negatieve impliciete attitude hadden ten opzichte van alcohol. Hypothese 5 voorspelde dat de impliciete attitudes het alcoholgebruik bepalen, maar alleen wanneer er sprake is van depletion. Om dit te toetsen is een Mixed Anova uitgevoerd, met de impliciete attitudes ten opzichte van alcohol en conditie (depletion vs. non depletion) als onafhankelijke variabelen en alcoholgebruik (gemeten als de aantrekkelijkheid van alcohol) als afhankelijke variabele. Uit deze analyse bleek dat er geen hoofdeffect en interactie –effect was, alle Fs < 1.20, ps > 0.27. Met deze resultaten werd Hypothese 5 dus niet bevestigd. Trait zelfregulatie Hypothese 6 voorspelde dat het interactie –effect tussen conditie en de impliciete attitudes zoals omschreven in Hypothese 5 vooral optreedt bij topsporters die een lagere trait zelfregulatie hebben. Om dit te toetsen werd een Mixed Anova uitgevoerd, met de impliciete
27
attitudes ten opzichte van alcohol, trait zelfregulatie en conditie (depletion vs. non depletion) als de onafhankelijke variabelen en alcoholgebruik (gemeten als de aantrekkelijkheid van alcohol) als afhankelijke variabele. Deze analyse leverde geen significante effecten op, alle Fs < 2.80, ps > 0.99. Hiermee werd Hypothese 6 niet bevestigd. Exploratief werden er een aantal extra analyses uitgevoerd. Allereerst werd exploratief gekeken of deelnemers met een hoge trait zelfregulatie de Strooptaak cognitief minder belastend vonden dan deelnemers met een lage trait zelfregulatie. Er werd een significante correlatie gevonden tussen trait zelfregulatie en de scores op de vragen over de cognitieve belasting van de Strooptaak, r = -0.24, p = 0.051 (marginaal). Als er naar beide condities apart werd gekeken werd deze correlatie wel in de depletion conditie gevonden (r =-0.39 , p = 0.023), maar niet in de non depletion conditie (r = -0.04, p = 0.823). Hogere trait zelfregulatie scores gingen in de depletion conditie samen met lagere scores op de vragen over cognitieve belasting van de Strooptaak. Dit laat zien dat sporters met een hogere trait zelfregulatie minder snel depleted raken dan sporters met een lagere trait zelfregulatie. Dit is in lijn met de verwachtingen van Hypothese 6. Deze invloed was echter niet terug te zien in de scores van de aantrekkelijkheid van alcohol, r = -0.19, p = 0.114. Er werd wel een significante correlatie gevonden tussen trait zelfregulatie en de alcoholconsumptie van de topsporters, r = -0.25, p = 0.038. Hogere trait zelfregulatie scores gingen samen met lagere scores op de alcoholconsumptie vragenlijst. Alcoholconsumptie Er werd ook exploratief gekeken naar de alcoholconsumptie van de sporters. Zo werd in het onderzoek naar de alcoholconsumptie per dag gevraagd in de week voor afname van het onderzoek. Gemiddeld werden er in de week voor afname van het onderzoek 6.10 (SD= 7.05) glazen gedronken, met een minimum van 0 glazen en een maximum van 32 glazen over de hele week. Het onderzoek werd in verschillende weken afgenomen, dus de week voor afname
28
van het onderzoek verschilt tussen de deelnemers. Uit een t –test bleek dat mannen in die week meer glazen alcohol drinken (M = 10.00, SD = 8.73) dan vrouwen (M = 3.60, SD = 4.19), t (67) = 4.09, p = 0.001. Van alle deelnemers dronk 42% op de dag voor de training en/of wedstrijd. Hierbij dronk bijna 16% 3 glazen of meer en 13% dronk 5 glazen of meer op de dag voor een training of wedstrijd. Op dezelfde dag als de training of wedstrijd gebruikte 64% alcohol. Van alle deelnemers dronk 43% 3 glazen of meer en bijna 29% dronk 5 glazen of meer op de dag van een training of wedstrijd (zie Figuur 1).
100% 90% Percentage sporters
80% 70% 60%
5 of meer glazen
50%
3-4 glazen
40%
1-2 glazen
30%
geen
20% 10% 0% Dag voor de training/ wedstrijd
Dezelfde dag als de training/ wedstrijd
Figuur 1. Drinkgedrag de dag voor en dezelfde dag als de training en/ of wedstrijd.
Discussie Samenvatting van de resultaten In deze studie werd onderzocht of ego –depletion er voor zorgt dat de impliciete attitudes ten opzichte van alcohol het alcoholgebruik bij topsporters bepalen. In dit onderzoek werd wegens praktische redenen het alcoholgebruik gemeten aan de hand van de
29
aantrekkelijkheid van alcohol, in plaats van daadwerkelijk gebruik. Hierbij werd er gekeken naar de invloed van expliciete attitudes, impliciete attitudes en trait zelfregulatie. Net als uit eerder onderzoek blijkt ook uit deze studie dat topsporters veel alcohol consumeren. Van alle sporters drinkt bijna 42% alcohol op de dag voor een training of wedstrijd, 13% drinkt dan zelfs vijf glazen of meer. Van de sporters drinkt 64% alcohol op de dag van een training of wedstrijd, waarvan 29% zelfs vijf glazen of meer. Vooral de mannelijke topsporters drinken veel alcohol. Alleen bij de vrouwelijke deelnemers werd er een verschil gevonden tussen de condities in de mate van cognitieve belasting van de Strooptaak. De vrouwen in de depletion conditie beoordeelden de Strooptaak als meer belastend dan de vrouwen in de non depletion conditie. Dit verschil werd niet gevonden onder de mannelijke deelnemers. Zowel de vrouwelijke als de mannelijke sporters scoorden in beide condities erg laag op de cognitieve belasting. Verder blijkt uit de resultaten dat de topsporters een negatieve impliciete en een positieve expliciete attitude hadden tegenover alcohol. Dit was onverwacht en omgekeerd aan de verwachtingen. De expliciete attitudes bleken vooral een rol te spelen in het alcoholgebruik van de sporters in de non depletion conditie, maar ook in dat van de sporters in de depletion conditie. De impliciete attitudes daarentegen speelden geen enkele rol in het alcoholgebruik van de sporters in beide condities. Er werd een marginaal verschil gevonden in de aantrekkelijkheid van alcohol tussen beide condities. De sporters in de depletion conditie vonden de alcoholische prijzen aantrekkelijker dan de sporters in de non depletion conditie, zoals verwacht werd. De aantrekkelijkheid van alcohol hing daarbij ook positief samen met de alcoholconsumptie van de sporters. Dit wijst erop dat sporters die alcohol aantrekkelijker vinden ook meer alcohol consumeren dan sporters die alcohol minder aantrekkelijk vinden. De mate van trait zelfregulatie bleek niet van invloed te zijn op de interactie tussen de impliciete attitudes en het alcoholgebruik van de sporters. Er werd daarentegen wel een
30
negatieve correlatie gevonden tussen trait zelfregulatie en de vragen over de cognitieve belasting van de Strooptaak. Dit suggereert dat sporters met een hogere trait zelfregulatie minder snel depleted raken dan sporters met een lagere trait zelfregulatie. Er werd echter geen correlatie gevonden tussen trait zelfregulatie en de aantrekkelijkheid van alcohol. Implicaties Uit eerder onderzoek blijkt dat andere doelgroepen, zoals studenten over het algemeen een negatieve expliciete attitude en een positieve impliciete attitude hebben ten opzichte van alcohol (Ostafin et al., 2008). In deze studie werd echter het omgekeerde gevonden voor topsporters. Topsporters bleken een positieve expliciete attitude en een negatieve impliciete attitude te hebben ten opzichte van alcohol. De positieve expliciete attitude van topsporters kan veroorzaakt worden door de sociale invloed van het team en de sociale cultuur die heerst bij de desbetreffende sporten. In dit onderzoek werden er voornamelijk teamsporters onderzocht. Bij veel van deze sporten heerst een sociale cultuur waarbij (veel) alcohol drinken er zogenaamd bij hoort (van Driessen & te Rietstap, 2009; O’Brien & Lyons, 2000). De term ‘de derde helft’ is niet voor niets ontstaan Zo blijkt uit onderzoek van Driessen en te Rietstap (2009) dat sporters de meeste sociale druk om alcohol te drinken van hun teamgenoten ervaren. Daarbij blijkt uit de resultaten van dit onderzoek ook dat er vooral gedronken wordt op de dag van de training of wedstrijd zelf, oftewel in de ‘derde helft’, wanneer het team bij elkaar zit. Het kan dus zijn dat sporters er een bewuste positieve attitude ten opzichte van alcohol op na houden door de druk van teamgenoten en het heersende idee dat alcohol ‘er bij hoort’. De negatieve impliciete attitude van topsporters kan daarentegen ontstaan zijn doordat het sporters en zeker topsporters over het algemeen waarschijnlijk vaker verteld wordt dat alcohol negatief is dan andere doelgroepen. Het kan zijn dat veel coaches en trainers juist de negatieve kant van alcohol vaak benadrukken en de sporters soms zelfs verbieden om alcohol
31
te drinken, bijvoorbeeld voor de wedstrijd. Drinkt de sporter toch (veel) alcohol kan dit bijvoorbeeld gevolgen hebben voor het aantal speelminuten of de plek in de selectie van de sporter. Op deze manier wordt het de sporters aangeleerd dat alcohol negatief is en negatieve gevolgen heeft, waardoor de sporters onbewust een negatieve houding tegenover alcohol ontwikkelen. Kortom, een verklaring voor deze onverwachte attitudes kan zijn dat sporters er bewust een positieve attitude op na houden om ‘er bij te horen’, terwijl ze onbewust weten dat alcohol negatief voor henzelf en hun prestaties is. De theorie van Ostafin et al. (2008) voorspelt dat de expliciete attitudes het alcoholgebruik bepalen wanneer er geen depletion optreedt en dat de impliciete attitudes het overnemen van de expliciete attitudes wanneer er wel depletion optreedt. Dit werd in dit onderzoek niet bevestigd bij topsporters. Het bleek dat de impliciete attitudes geen rol speelden in het alcoholgebruik van de topsporters in dit onderzoek, maar dat de expliciete attitudes daarentegen zowel een rol in de non depletion conditie als in de depletion conditie speelden. De resultaten suggereren wel dat de invloed van de expliciete attitudes afneemt naarmate de mate van depletion toeneemt. Expliciete attitudes speelden namelijk een kleinere rol in de depletion conditie dan in de non depletion conditie. De vraag is echter of er in dit onderzoek wel depletion optrad bij de sporters in de depletion conditie. Uit de manipulatie check bleek namelijk dat er geen verschil in cognitieve belasting van de Strooptaak werd gevonden. Deelnemers in beide condities vonden de Strooptaak niet echt belastend. Alleen bij de vrouwelijke sporters werd er een verschil in cognitieve belasting gevonden tussen de condities, maar alsnog scoorden de vrouwelijke sporters in de depletion conditie laag op cognitieve belasting (gemiddeld 2,5 waarbij 6 de hoogst haalbare score was). Het lijkt er dus op dat de Strooptaak niet belastend genoeg was om depletion te veroorzaken. Dit is interessant aangezien dezelfde Strooptaak in eerder onderzoek heeft laten zien geschikt te zijn als manipulatie van depletion. Een mogelijke
32
verklaring voor deze bevinding is dat sporters wellicht een hogere trait zelfregulatie hebben dan andere doelgroepen. Trait zelfregulatie bleek negatief samen te hangen met de cognitieve belasting van de Strooptaak. Een hogere trait zelfregulatie ging in dit onderzoek gepaard met een lagere score op de cognitieve belasting van de Strooptaak. Het lijkt er dus op dat de mate van trait zelfregulatie van invloed is op de mate waarin een depletion taak als belastend wordt ervaren. Ondanks dat de manipulatie check geen significante verschillen tussen de condities liet zien wijzen bepaalde resultaten erop dat er wel degelijk depletion is opgetreden in de depletion conditie. Zo bleken de expliciete attitudes een kleinere rol te spelen in de depletion conditie dan in de non depletion conditie. Daarnaast werd de correlatie tussen trait zelfregulatie en de cognitieve belasting van de Strooptaak alleen gevonden in de depletion conditie en niet in de non depletion conditie. Deze resultaten suggereren dat er wel degelijk depletion is opgetreden in de depletion conditie. Het lijkt er op dat er sprake was van een zwakke manipulatie die niet sterk genoeg was voor deze doelgroep om duidelijk depletion te veroorzaken, maar dat er wel sprake is van een matige depletion. Doordat er sprake is van een matige depletion in de depletion conditie neemt in deze conditie de invloed van de expliciete attitudes af, zoals de theorie ook voorspelt (Ostafin et al., 2008). Uit dit onderzoek blijkt echter dat de impliciete attitudes de bepalende rol in het alcoholgebruik niet overnemen van de expliciete attitudes tijdens depletion. Zouden de impliciete attitudes wel het alcoholgebruik gaan bepalen tijdens depletion zoals de theorie voorspelt, dan zou het alcoholgebruik lager moeten zijn in de depletion conditie dan in de non depletion conditie aangezien de impliciete attitudes negatief zijn. In dit onderzoek bleek echter dat het alcoholgebruik van de sporters in de depletion conditie hoger was dan dat van de non depletion conditie. Het alcoholgebruik van de sporters neemt dus toe tijdens depletion, wat de theorie over zelfregulatie bevestigt (Baumeister, 2003; Dawes et al., 1997; Wulfert et
33
al., 2002). Het verschil tussen de groepen in het alcoholgebruik was echter slechts marginaal significant. Dit marginale verschil kan verschillende oorzaken hebben. Ten eerste kan dit kleine verschil veroorzaakt worden door de manier waarop het alcoholgebruik na de manipulatie gemeten is. Het is de vraag of het meten van de aantrekkelijkheid van alcohol een goede maat is voor het alcoholgebruik. De aantrekkelijkheid van alcohol is niet hetzelfde als het consumeren van alcohol. Uit de resultaten blijkt echter dat de aantrekkelijkheid van alcohol en de alcoholconsumptie van de sporters zoals zij zelf rapporteerden positief samenhangen. Dit laat zien dat de sporters die alcohol aantrekkelijker vinden ook meer alcohol consumeren dan de sporters die alcohol minder aantrekkelijk vinden. Alhoewel een causaal verband moeilijk aan te wijzen is, is het duidelijk dat de aantrekkelijkheid van alcohol samenhangt met het alcoholgebruik. Wellicht is de manier waarop de aantrekkelijkheid van alcohol gemeten werd niet geschikt. Om een duidelijke toename in aantrekkelijkheid van alcohol te vinden tijdens depletion moeten de alcoholische prijzen namelijk wel dusdanig aantrekkelijk zijn dat de sporters in de verleiding komen om deze te kiezen en het moeilijk vinden dit te weerstaan. Uit de resultaten blijkt echter dat de sporters de alcoholische prijzen veel minder aantrekkelijk vinden dan de niet –alcoholische prijzen. Als de sporters de alcoholische prijzen niet aantrekkelijk vinden, is het daarom ook niet moeilijk deze te weerstaan tijdens depletion. Deze lage aantrekkelijkheid van de alcoholische prijzen kan veroorzaakt worden doordat de prijzen werden thuisgestuurd. Wellicht dat de deelnemers het onhandig vonden om een krat bier of doos wijn thuis gestuurd te krijgen aangezien dit niet door de brievenbus past. Een bon is makkelijk te bezorgen. Samengevat lijkt het erop dat er geen sprake is van een sterke mate van depletion in de depletion conditie, maar dat er wel een matige depletion heeft opgetreden. Hierdoor verschilt de invloed van de expliciete attitudes tussen de condities. De invloed van de
34
positieve expliciete attitude neemt af in de depletion conditie, terwijl de aantrekkelijkheid van alcohol toeneemt. Dit lijkt niet bepaald te worden door de impliciete attitudes. Deze resultaten kunnen twee dingen betekenen. Ten eerste kan dit betekenen dat de manipulatie wel sterk genoeg was om de invloed van de expliciete attitudes te laten afnemen, maar nog te zwak om een invloed van impliciete attitudes te vinden. Wanneer sporters meer depleted raken zouden de impliciete attitudes dan wel een rol gaan spelen in het alcoholgebruik van sporters. Doordat de impliciete attitudes echter negatief zijn zou het alcoholgebruik van sporters tijdens depletion niet toenemen en berust het gevonden verschil in alcoholgebruik in dit onderzoek op toeval. In dit geval zou dat betekenen dat depletion geen predictor is van het alcoholgebruik van sporters en geen toevoeging is aan het Integrated Change Model. Aan de andere kant kunnen de gevonden resultaten betekenen dat bij topsporters tijdens depletion de attitudes het alcoholgebruik niet meer bepalen, maar dat andere factoren een rol gaan spelen waardoor het alcoholgebruik tijdens depletion wel toeneemt, zoals gevonden in dit onderzoek. Zo zijn er volgens het Integrated Change Model meerdere factoren die het alcoholgebruik van sporters bepalen naast de attitudes. In dit geval is depletion wel een toevoeging aan het Integrated Change model als predictor van het alcoholgebruik van topsporters. In de praktijk zullen coaches, trainers en sporters zelf hier dus rekening mee moeten houden om het alcoholgebruik van sporters te beperken. Sporters niet alleen fysiek, maar ook mentaal teveel belasten kan er dan toe leiden dat zij de verleiding van alcohol minder goed of niet kunnen weerstaan. Onderzoek heeft laten zien dat rust en positieve emoties de beste middelen zijn om depletion tegen te gaan (Baumeister, Zell & Tice, 2007; Baumeister et al., 1998). Om te bepalen welke van de twee verklaringen echter het beste past zal verder onderzoek gedaan moeten worden.
35
Tekortkomingen en suggesties voor vervolgonderzoek In deze studie is het onduidelijk gebleken of er daadwerkelijk depletion optreedt in de experimentele conditie. Om te bepalen of depletion een predictor is van het alcoholgebruik van sporters zal verder onderzoek gedaan moeten worden met een sterkere manipulatie, bijvoorbeeld met een emotionele suppressie taak (Baumeister, 2003). Pas wanneer zeker is dat depletion heeft opgetreden, kan er gekeken worden wat de invloed hiervan is op het alcoholgebruik van topsporters en wat de rol van de expliciete en impliciete attitudes hierbij is. Hierbij zal dan gekeken moeten worden naar een andere manier om het alcoholgebruik na de manipulatie te testen. Een mogelijke opzet is om de sporters na de manipulatie een smaaktest te laten doen met alcoholvrij bier zonder dat de sporters weten dat het alcoholvrij bier is. Aan de hand van hoeveel bier er dan gedronken wordt kan het alcoholgebruik na manipulatie bepaald worden. Een opzet met alcoholvrij bier was in deze studie niet mogelijk wegens praktische redenen. In een vervolgstudie zou het onderzoek dan afgenomen moeten worden op een dag waarop niet gesport wordt en waar de coach niet bij aanwezig is. Verdere suggesties voor vervolgonderzoek op dit gebied zijn om ook te kijken naar het verschil tussen teamsporters en individuele sporters en naar het verschil tussen topsporters en niet sporters. In dit onderzoek werden er voornamelijk teamsporters onderzocht, maar bij individuele sporters zouden de resultaten heel anders kunnen zijn. Bij individuele sporten heerst er vaak een andere sociale cultuur dan bij teamsporten. Daarbij is de sociale druk bij individuele sporten waarschijnlijk niet of in mindere mate aanwezig. Het verschil tussen topsporters en niet sporters is ook interessant voor verder onderzoek. Hierbij kan dan gekeken worden of topsporters en niet sporters duidelijk verschillen in de mate van trait zelfregulatie en daardoor ook in de mate van alcoholgebruik, en de mate waarin ego –depletion manipulatie effect heeft.
36
Conclusie Uit dit onderzoek blijkt, in overeenstemming met eerdere studies, dat alcohol en sport veelvuldig samen gaan. Het alcoholgebruik van topsporters ligt hoog, terwijl dit veel negatieve gevolgen voor hun gezondheid en prestatie heeft. Trait zelfregulatie blijkt van invloed te zijn op de alcoholconsumptie van topsporters. Topsporters met een hoge trait zelfregulatie laten een lagere alcoholconsumptie zien. Daarbij lijkt trait zelfregulatie ook van invloed op de mate van ego –depletion die optreedt. De mate van ego –depletion zorgt er voor dat het alcoholgebruik van topsporters toeneemt en vormt in dit onderzoek dus een toevoeging aan het Integrated Change Model als één van de predictoren van het alcoholgebruik van topsporters. Sporters hebben een positieve expliciete attitude en een negatieve impliciete attitude tegenover alcohol. De expliciete attitudes bepalen het alcoholgebruik, ongeacht of er depletion optreedt of niet. De bepalende rol van de expliciete attitudes neemt echter wel af naarmate depletion toeneemt. De impliciete attitudes blijken bij topsporters geen rol te spelen in het alcoholgebruik. Het lijkt erop dat andere factoren een rol gaan spelen tijdens depletion, al zal hier verder onderzoek naar gedaan moeten worden. Dit onderzoek laat zien dat coaches, trainers en sporters rekening moeten houden met depletion. Willen coaches en trainers depletion voorkomen zullen zij voor hun sporters voldoende rust en positieve emoties moeten creëren. Als door middel van verder onderzoek bekend wordt hoe ego –depletion het alcoholgebruik van topsporters precies beïnvloed, kunnen er meer geschikte interventies gevonden worden om het alcoholgebruik van topsporters te beperken. Wie weet worden in de toekomst dan niet alleen de eerste en tweede helft, maar ook de derde helft zonder alcohol ‘gespeeld’.
37
Referenties
Baumeister, R. F., Bratslavsky, E., Muraven, M., & Tice, D. M. (1998). Ego depletion: Is the active self a limited resource? Journal of Personality and Social Psychology, 74, 1252 -1265. Baumeister, R. F. (2003). Ego depletion and self –regulation failure: A resource model of self -control. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 27, 281 -284. Baumeister, R. F., Zell, A. L., & Tice, D. M. (2007). How emotions facilitate and impair self regulation. Handbook of Emotion Regulation, 408 -426. New York: the Guilford Press. Cleary, T. J., & Zimmerman, B. J. (2001). Self –regulation differences during athletic practice by experts, non –experts and novices. Journal of Applied Sport Psychology, 13, 185 206. Dahm, T., Neshat –Doost, H. T., Golden, A., Horn, E., Hagger, M., & Dalgleish, T. (2011). Age shall not Weary us: Deleterious effects of self –regulation depletion are specific to younger adults. Plos One, 6, 1-4. Dawes, M. A., Tarter, R. E., & Kirisci, L. (1997). Behavioral self –regulation: Correlates and 2 year follow –ups for boys at risk for substance abuse. Drug and Alcohol Dependence, 45, 165 -176. Driessen, E., & te Rietstap, E. (2009). Alcohol en teamsport. Faculteit Gedrag, Gezondheid en Maatschappij Voeding en Diëtiek, 1 -45. Farris, S. R., Ostafin, B. D., & Palfai, T. P. (2010). Distractibility moderates the relation between automatic alcohol motivation and drinking behavior. Psychology of Addictive Behaviors, 24,151 -156. Garry, J. P., & Morrissey, S. L. (2000). Team sports participation and risk –taking behaviours
38
among a biracial middle school population. Clinical Journal of Sports Medicine, 10, 185 -190. Gutgesell M., & Canterbury, R. (1999). Alcohol usage in sport and exercise. Addict Biology, 4, 373 –383. Houben, K., & Wiers, R. W. (2008). Implicitly positive about alcohol? Implicit positive associations predict drinking behavior. Addictive behaviors, 33, 979 -986. Lorente, F. O., Souville, M., Griffet, J., & Grélot, L. (2004). Participation in sports and alcohol consumption among French adolescents. Addictive behaviors, 29, 941 -946. Maughan, R. J. (2006). Alcohol and football. Journal of Sport Sciences, 24, 741 -748. McDuff, D. R., & Baron, D. (2005). Substance use in athletics: A sports psychiatry perspective. Clinics in sports medicine, 24, 885 -897. O’Brien, C.P., & Lyons, F. (2000). Alcohol and the Athlete. Sports Medicine, 29, 295 -300. O’Brien, K. S., Blackie, J. M., & Hunter, J. A. (2005). Hazardous drinking in elite New Zealand sportspeople. Alcohol and Alcoholism, 40, 239 -241. Ostafin, B. D., Marlatt, G. A., & Greenwald, A. G. (2008). Drinking without thinking: An implicit measure ofalcohol motivation predicts failure to control alcohol use. Behavior Research and Therapy, 46, 1210 -1219. Poortinga, W. (2007). Associations of physical activity with smoking and alcohol consumption: A sport or occupation effect? Preventive Medicine, 45, 66 -70. Tangney, J.P., Baumeister, R. F., & Boone, A.L. (2004). High self –control predicts good adjustment, less pathology, better grades and interpersonal succes. Journal of Personality, 72, 271 -323. Thush, C., Wiers, R. W., Ames, S. L., Grenard, J. L., Sussman, S., & Stacy, A. W. (2008).
39
Interactions between implicit and explicit cognition and working memory capacity in the prediction of alcohol use in at –risk adolescents. Drug and Alcohol Dependence, 94, 116 -124. Vohs, K. D., Schmiechel, B. J., Nelson, N. M., Baumeister, R. F., Twenge, J. M., & Tice, D. M. (2008). Making choices impairs subsequent self –control: A limited –resource account of decision making, self –regulation, and active initiative. Journal of Personality and Social Psychology, 94, 883 -898. Wilson, A., Passik, S. D., Faude, J., Abrams, J., & Gordon, E. (1989). A Hierarchical model of oppiate addiction. Failures of self –regulation as a central aspect of substance abuse. The Journal of Nervous and Mental Disease, 177, 390 -399. Wulfert, E., Block, J. A., Santa Ana, E., Rodriguez, M. L., & Colsman, M. (2002). Delay of gratification: Impulsive choices and problem behaviors in early and late adolescence. Journal of Personality, 70, 533 -552. Zenic, N., Peric, M., Zubcevic, N. G., Ostojic, Z.,& Ostojic, L. (2010). Comparative analysis of substance use in ballet, dance sport and synchronized swimming. Medical Problems of Performing Artists, 25, 75 -81.
40
Bijlagen
Bijlage A Demografische vragenlijst 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Wat is uw geslacht? Wat is uw leeftijd? Wat is uw moedertaal? Wat is uw opleiding? Welke sport beoefent u? Op welk niveau beoefent u uw sport? Hoeveel uur besteed u per week aan uw sport? Hoeveel jaar beoefent u uw sport al? Hoeveel uur heeft u per dag aan uw sport besteed de afgelopen week? (Voor elke dag kon aangegeven worden hoeveel uur er besteed was aan de sport) Bijlage B
IAT stimuli De vijf afbeeldingen van frisdrank die gebruikt werden in de IAT:
De vijf afbeeldingen van alcohol die gebruikt werden in de IAT:
De vijf positieve woorden die gebruikt werden in de IAT: Leuk, sociaal, gelukkig, gezellig en aangenaam. De vijf negatieve woorden die gebruikt werden in de IAT: Somber, beroerd, droevig, eenzaam en ongelukkig.
41
Bijlage C Expectancy vragenlijst over frisdrank 1. Na het drinken van frisdrank, voel ik mij leuk. 2. Na het drinken van frisdrank, voel ik mij sociaal. 3. Na het drinken van frisdrank, voel ik mij gelukkig. 4. Na het drinken van frisdrank, voel ik mij gezellig. 5. Na het drinken van frisdrank, voel ik mij aangenaam. 6. Na het drinken van frisdrank, voel ik mij somber. 7. Na het drinken van frisdrank, voel ik mij droevig. 8. Na het drinken van frisdrank, voel ik mij beroerd. 9. Na het drinken van frisdrank, voel ik mij eenzaam. 10. Na het drinken van frisdrank, voel ik mij ongelukkig. Expectancy vragenlijst over alcohol 11. Na het drinken van alcohol, voel ik mij leuk. 12. Na het drinken van alcohol, voel ik mij sociaal. 13. Na het drinken van alcohol, voel ik mij gelukkig. 14. Na het drinken van alcohol, voel ik mij gezellig. 15. Na het drinken van alcohol, voel ik mij aangenaam. 16. Na het drinken van alcohol, voel ik mij somber. 17. Na het drinken van alcohol, voel ik mij droevig. 18. Na het drinken van alcohol, voel ik mij beroerd. 19. Na het drinken van alcohol, voel ik mij eenzaam. 20. Na het drinken van alcohol, voel ik mij ongelukkig. Attitude vragenlijst over frisdrank 1. Het drinken van frisdrank is goed. 2. Het drinken van frisdrank is leuk. 3. Het drinken van frisdrank is slim. 4. Het drinken van frisdrank is positief. 5. Het drinken van frisdrank is plezierig. 6. Het drinken van frisdrank is slecht. 7. Het drinken van frisdrank is stom. 8. Het drinken van frisdrank is saai. 9. Het drinken van frisdrank is negatief. 10. Het drinken van frisdrank is onplezierig. Attitude vragenlijst over alcohol 11. Het drinken van alcohol is goed. 12. Het drinken van alcohol is leuk. 13. Het drinken van alcohol is slim. 14. Het drinken van alcohol is positief. 15. Het drinken van alcohol is plezierig. 16. Het drinken van alcohol is slecht. 17. Het drinken van alcohol is stom. 18. Het drinken van alcohol is saai. 42
19. Het drinken van alcohol is negatief. 20. Het drinken van alcohol is onplezierig. Bijlage D Trait zelfregulatie vragenlijst 1. Ik ben goed in het weerstaan van verleidingen 2. Ik vind het moeilijk slechte gewoontes te doorbreken* 3. Ik ben lui* 4. Ik zeg ongepaste dingen* 5. Ik sta mezelf nooit toe de controle te verliezen 6. Ik doe bepaalde dingen die slecht voor mij zijn, maar wel leuk* 7. Mensen kunnen op mij rekenen dat ik op schema blijf 8. ’s Ochtends opstaan is moeilijk voor mij* 9. Ik vind het moeilijk om ‘nee’ te zeggen* 10. Ik verander vaak van gedachten* 11. Ik gooi alles eruit wat in mijn gedachten opkomt* 12. Mensen beschrijven mij als impulsief * 13. Ik weiger dingen die slecht voor mij zijn 14. Ik geef te veel geld uit* 15. Ik houd alles netjes 16. Op momenten ben ik genotzuchtig* 17. Ik wou dat ik meer zelf –discipline had* 18. Ik ben betrouwbaar 19. Ik wordt soms overmand door emoties* 20. Ik doe veel dingen in een opwelling* 21. Ik ben niet goed in het bewaren van geheimen* 22. Mensen zeggen dat ik een ijzersterke zelf –discipline heb 23. Ik heb ’s nachts tot de laatste minuut gewerkt of gestudeerd* 24. Ik ben niet snel terneergeslagen 25. Het zou beter voor mij zijn als ik stop met nadenken voordat ik iets doe* 26. Ik neem deel aan gezonde activiteiten 27. Ik eet gezonde voeding 28. Leuke dingen en plezier houden mij soms van mijn werk af* 29. Ik heb moeite om mij te concentreren* 30. Ik ben in staat om effectief naar lange termijn doelen toe te werken 31. Soms kan ik mij er niet van weerhouden iets te doen, ook al weet ik dat het slecht is* 32. Ik doe vaak dingen zonder goed over alle alternatieven na te denken* 33. Ik verlies mijn humeur te makkelijk* 34. Ik onderbreek vaak mensen* 35. Ik drink of gebruik soms drugs om los te komen* 36. Ik ben altijd op tijd (De vragen met een * zijn reversed items en werden omgescoord).
43
Bijlage E Stroop vragenlijst 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Ik vond de taak vermoeiend Ik was gemotiveerd om goed te presteren op de taak Ik vond de taak intens. Ik vond het belangrijk om goed op de taak te presteren Ik vond de taak veeleisend. Ik vond de taak belastend Ik heb op de taak voor mijn gevoel slechter gepresteerd dan ik zou kunnen Ik heb mijn best gedaan om zo goed mogelijk te presteren op de taak
Items 1, 3, 5 en 6 vragen naar de cognitieve belasting van de Strooptaak; items 2, 4, 7 en 8 vragen naar de motivatie van de deelnemers op de Strooptaak. Bijlage F ‘Self –report’ vragenlijst over alcoholconsumptie 1.Hoe vaak heeft u gedurende uw leven alcohol gedronken? 2.Hoe vaak heeft u de afgelopen maand alcohol gedronken? 3.Hoeveel glazen alcohol heeft u gedronken op de laatste weekdag dat u heeft gedronken? 4. Hoeveel glazen alcohol heeft u gedronken op de laatste weekenddag dat u heeft gedronken? 5.Hoeveel glazen alcohol heeft u gedronken op elke dag van de afgelopen week? 6.Op hoeveel gelegenheden heeft u 5 of meer glazen alcohol gedronken in de afgelopen twee weken? 7.Hoe dronken was u de laatste keer dat u alcohol heeft gedronken in de afgelopen 12 maanden? 8.Op hoeveel gelegenheden heeft u in de afgelopen maand meer gedronken dan u zich van te voren voorgenomen had?
Bijlage G Prijzen uit de loting
Een krat Heineken bier (t.w.v. 12 euro)
Een bioscoopbon (t.w.v. 12 euro)
44
Een fles rode of witte wijn (t.w.v. 12 euro)
Een Free Record Shop bon voor CD’s of DVD’s (t.w.v. 12 euro)
45