SPINED Nieuwsbrief Spinnenwerkgroep Nederland
European Invertebrate Survey - Nederland Leiden Aflevering 34-2014
Joost Vogels: Petrensis
Een zeldzaam geval van epigyne duplicatie in de Steppekainpoot Zelotcs
( C L . Koch, 1839) (Araneae: Gnaphosidae)
2
Recente wijzigingen nomenclatuur
4
Hay Wijnhoven: Andromorphic females in a population of Nemastoma Canestrini, 1873 (Opiliones, Nemastomatidae) Johan Bink & Peter van Helsdingen: Theridion hannoniae Theridiidae) nieuw voor Nederland
dentigerum 5
(Denis, 1944) (Araneae, 7
Johan Bink: Cryptachaea biattea (Urquhart, 1886) (Araneae, Theridiidae) voor het eerst waargenomen in Nederland
11
Johan Bink: Parasteatoda tabulata waagenomen in Nederland
12
Levi, 1980 (Araneae, Theridiidae) voor het eerst
Steven IJland & Peter van Helsdingen: On some spiders (Arachnida, Araneae) from the surroundings of Castellabate, Italy
16
Spin van het jaar 2015
34
Aankondiging
34
Availability of SPINED
on the internet
34
Beschikbaarheid van Nederlandse en Europese verspreidingsgegevens van spinnen
35
Opilionieuws
36 ill! I (J|l) Ijl^l
U
ijxjj
flf?vWfl
vWu
flfwflfs
SPINED NIEUWSBRIEF Spinnenwerkgroep Nederland
No 34
December 2014
REDACTIONEEL Een nummer met de gebruikelijke variatie. Faunistiek van spinnen en Opilionieuws, de Nieuwsbrief van de EIS-werkgroep Hooiwagens, als afsluiting. Er kunnen weer een aantal soorten worden vermeld die niet eerder uit ons land bekend waren. De samenstelling van een fauna is nooit statisch. Nieuwe soorten vestigen zich vaak zonder dat wij daar iets van merken. Het enige wat moet gebeuren is dat ze bij een inventarisatie worden gevonden. Wat we niet merken is het mislukken van een vestiging. Ook het achteruitgaan of verdwijnen van soorten kan lang onopgemerkt blijven. Nieuwe soorten zijn altijd het vermelden waard. Joost Vogels meldt een Zelotes petrensis met een misvormde epigyne. Wie veel materiaal onder het binoculair laat passeren komt zoiets een enkele keer tegen. Hay Wijnhoven vond vrouwtjes met mannelijke kenmerken bij de hooiwagensoort Nemastoma dentigerum. De Maasvlakte is niet alleen een gebied met economische ontwikkeling, maar biedt ook nieuwe mogelijkheden voor fauna en flora. Johan Bink heeft daar regelmatig gekeken naar nieuwelingen onder de ongewervelden. Dat heeft leuke waarnemingen opgeleverd. Theridion hannoniae blijkt zeer algemeen te zijn. Parasteatoda tabulata werd er gevonden en er zaten ook andere soorten die voor ons land het vermelden zeker waard zijn. En toevallige vondsten in tuincentra leverden twee exoten op. Steven IJland en ik zelf bezochtren een tweede maal ZuidItalië. Het leverde veel interessante spinnen op en natuurlijk ook veel taxonomische problemen. De fauna van dat gebied is slecht bekend. Ik geef, zoals gebruikelijk, de laatste wijzigingen in nomenclatuur door voor zover die betrekking hebben op onze eigen fauna. Er is nieuws over het Arachnologen Congres 2015 en over het project Spin van het jaar 2015. In 2014 was er veel aandacht voor spinnen. Het VARAprogramma Vroege Vogels organiseerde weer een tuinspinnentelling waaraan veel mensen meededen. De zoekkaart was uitgebreid tot 20 soorten. Komend jaar wordt het weer herhaald. Straks zijn er meer arachnologen dan soorten spinnen! Opilionieuws aflevering 9 sluit dit nummer af. Nummer 34 is de enige aflevering van 2014. PJvH
2
Nieuwsbrief SPINED 34
EEN ZELDZAAM GEVAL VAN EPIGYNE DUPLICATIE IN DE STEPPEKAMPOOT ZELOTES PETRENSIS (C.L. KOCH, 1839) (ARANEAE: GNAPHOSIDAE)
Joost Vogels Stichting Bargerveen – Radboud Universiteit Nijmegen, Toernooiveld 1, 6525 ED Nijmegen (
[email protected])
ABSTRACT The encounter of an abnormally developed female specimen of Zelotes petrensis (C.L. Koch, 1839) in a pitfall trapping scheme at the National Park Sallandse Heuvelrug is reported here. The adult female showed two fully developed epigynes, lying side by side at the usual position at the basal part of the abdomen. No other malformations could be identified, and the specimen seemed to be in good condition. Earlier reports of similar reports of structural abnormalities suggest that the cause of this particular malformation was not due to a duplication of an abdominal segment, but due to either a duplication of the uterus or a lack of fusion of the two oviducts during development. Earlier reports of these abnormalities were confined to species belonging to the Lycosidae. To the knowledge of the author, this is the first documented case of a similar malformation in a species belonging to the Gnaphosidae. Key words: abnormal development, epigyne duplication, Gnaphosidae
BESCHRIJVING EN AANLEIDING Een vrouwelijk exemplaar van de Steppekampoot (Zelotes petrensis), dat in potvalmateriaal in het Nationaal Park Sallandse Heuvelrug (AC. 227.107-484.511) werd aangetroffen bleek een zeer ongewone afwijking te hebben. Dit volwassen vrouwtje bleek twee volledig ontwikkelde epigynes te bezitten (fig. 1A en C; ter vergelijking is een normaal ontwikkeld specimen gegeven; fig. 1B en D). De (van ventraal oogpunt) linker epigyne is het meest vergelijkbaar met een normaal ontwikkelde epigyne. De rechter epigyne is meer misvormd (waarschijnlijk als gevolg van gebrek aan ruimte), maar bestaat duidelijk uit een volledig ontwikkelde tweede epigyne. Alle gebruikelijke structuren zijn in beide epigynes volledig tot ontwikkeling gekomen. Behalve deze opvallende misvorming werden geen andere afwijkingen aangetroffen. De boeklongen, spintepels en andere op het abdomen gelegen structuren waren allen normaal ontwikkeld. Ook werden er geen afwijkingen aangetroffen op andere lichaamsdelen. De spin, aangetroffen in een vangpot met fixatief, vertoonde geen zichtbare tekenen van een slechte conditie, van een externe beschadiging was evenmin sprake. Het exemplaar werd aangetroffen in een val uit een serie van vele potvallen, die in een grootschalig inrichtingsexperiment van een extensief heide akkercomplex waren geplaatst. Het materiaal werd verzameld in de vangperiode 11-04 t/m 03-05-2011 en het exemplaar is opgenomen in de persoonlijke collectie van de auteur. Deze bemonstering vond plaats in het kader van het OBN project “herstellen van akkers als onderdeel van een intact heidelandschap – de koppeling tussen arme heidegebieden en rijkere gronden” (Vogels et al., 2013), gefinancierd door het toenmalige Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (tegenwoordig het Ministerie van Economische Zaken). DISCUSSIE Vondsten van epigyne duplicaties bij spinnen zijn zeer zeldzaam. Gedocumenteerde vondsten zijn van enkele individuen en omvatten soorten uit de families Amaurobiidae, Salticidae, Linyphiidae en Lycosidae (Kaston, 1963, Merrett, 1983, Brignoli et al., 1986). De gedocumenteerde gevallen van een duplicatie van de epigyne zijn ruwweg in twee categorieën te verdelen. In het door Merrett (1983) beschreven abnormaal ontwikkeld specimen van Walckenaria alticeps (Denis, 1952) zijn de epigynes achter elkaar gelegen en is er tevens sprake van een duplicatie van de epigastrale groeve en de boeklongen. Bij twee van de door Kaston (1963) beschreven abnormaal ontwikkelde spinnen Amaurobius canada (Chamberlin & Ivie, 1947) en Phidippus audax (Hentz, 1845) is sprake van een vergelijkbare misvorming. Dergelijke misvormingen zijn waarschijnlijk veroorzaakt door een duplicatie van een abdominaal segment, welke waarschijnlijk al in de vroege embryonale ontwikkeling is opgetreden. De epigyne duplicatie zoals beschreven in Brignoli et al. (1986) bij de wolfspin Alopecosa albofasciata (Brullé, 1832) kent een andere oorzaak. Hier is alleen sprake van een verdubbeling van de epigyne, zonder een bijkomende duplicatie van boeklongen en epigastrale groeve. Bovendien zijn de gedupliceerde epigynes niet achter elkaar gelegen, maar liggen naast elkaar op de plek waar onder normale omstandigheden de epigyne ook gelegen is. De beschreven duplicaties van Pardosa sagei Gertsch & Wallace, 1937 in Kaston (1963) en de in dat artikel aangehaalde gerapporteerde geval bij Hogna (=Lycosa) carolinensis (Walckenaer, 1805) behoren ook tot deze categorie. Alle gerapporteerde gevallen zijn tot op heden dus beperkt gebleven tot soorten binnen de Lycosidae.
Nieuwsbrief SPINED 34
3
A
B
C
D
Fig. 1. Ventrale foto’s van het abdomen (A, B) van geconserveerde exemplaren van Zelotes petrensis en close-up’s van de epigyne (C, D) van dezelfde individuen. Op de linker foto’s (A, C) het gerapporteerde exemplaar met een epigyne duplicatie, op de rechter foto’s (B, D) een normaal ontwikkeld exemplaar. Beide exemplaren zijn opgenomen in de collectie van de auteur. Alle foto’s gemaakt en bewerkt door Peter Koomen.
De hier beschreven epigyne duplicatie in Zelotes petrensis komt geheel overeen met deze tweede vorm en is waarschijnlijk het gevolg van dezelfde fout in de ontwikkeling. Brignoli et al. (1986) geven twee mogelijke verklaringen hiervoor: een extra opsplitsing van de uterus, of het niet fuseren van de twee oviducten in de ontwikkeling. De auteurs stellen dat de tweede verklaring het meest waarschijnlijk is en dat de ontwikkeling van de epigyne bij de entelegyne spinnen in dat geval waarschijnlijk aangestuurd wordt door het onderliggende gonoduct. De vondst van een sterk vergelijkbaar geval van epigyne duplicatie bij Zelotes petrensis suggereert dat dit op lijkt te gaan voor meerdere families binnen de Entelegynae. LITERATUUR Brignoli, P. M., C. Chemini, G. Perini & V. Scali 1986. Side by side duplication of the epigyne in a wolfspider (Araneae, Lycosidae) from northern Italy. – Bollettino Di Zoologia 53: 29-31.
4
Nieuwsbrief SPINED 34
Kaston, B. J. 1963. Abnormal duplication of the epigynum and other structural anomalies in spiders. – Transactions of the American Microscopical Society 82: 220-223. Merrett, P. 1983. A linyphiid spider with two epigynes. – Newsletter of the British Arachnological Society 36: 3-4. Vogels, J. J., H. A. H. Jansman, R. Bobbink, M. Weijters, E. Verbaarschot, P. G. A. Ten Den, R. Versluijs & S. Waasdorp 2013. Herstellen van akkers als onderdeel van een intact heidelandschap - de koppeling tussen arme heidegebieden en rijkere gronden. – Directie Agrokennis, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag, 175 pag.
RECENTE WIJZIGINGEN NOMENCLATUUR Er werden de afgelopen tijd een paar belangrijke bijdragen aan de taxonomie van spinnen gepubliceerd die meer inzicht geven in de verwantschappen binnen bepaalde groepen. Meestal heeft dat ook gevolgen voor de nomenclatuur. Ik meld die veranderingen hier, zodat men met de juiste namen op internet kan zoeken. Met name binnen de Agelenidae zijn soorten nogal wat heen en weer geschoven tussen Tegenaria, Malthonica en een nieuw genus Eratigena. De ons zo vertrouwde naam Tegenaria atrica, de in ons land meest algemene huisspin, heet nu Eratigena atrica. Dat genus bevat ook twee andere Nederlandse soorten (Eratigena agrestis en E. picta). Drie andere soorten (Tegenaria ferruginea, T. pagana en T. silvestris) waren korte tijd ondergebracht in het genus Malthonica, maar zijn inmiddels weer terug in Tegenaria. Belangrijker voor de Nederlandse arachnologen is dat Tegenaria saeva Blackwall en Tegenaria duellica Simon gesynonimiseerd werden met Tegenaria atrica C.L. Koch die nu is ondergebracht in Eratigena. Wie regelmatig klompen droeg had die synonimisering al voelen aankomen. Voor ons van belang zijn het overbrengen van het genus Cheiracanthium naar een andere familie, de Eutichuridae. Lange tijd zaten ze in de Clubionidae, maar het genus werd in 1997 ondergebracht in de Miturgidae. Bolzern et al. (2013) hebben Cheiracanthium nu de Eutichuridae geplaatst. Het genus Phrurolithus, met twee soorten in ons land, is van de Corinnidae verhuisd naar de Phrurolithidae. is naar de Miturgidae overgebracht en de familie Zoridae is gesynonimiseerd met de Miturgidae, zodat het genus Zora nu in de Miturgidae is beland. Het verhuizen van Cheiracanthium, Phrurolithus en Zora hebben we te danken aan Ramirez (2014). Er staan al weer nieuwe veranderingen klaar, maar die zijn nog niet ingevoerd in de World Spider Catalog. Om geen verwarring te veroorzaken geef ik ze daarom nog niet door.
Nieuwe naam AGELENIDAE Eratigena agrestis (Walckenaer, 1802) Eratigena atrica (C.L. Koch, 1843) Eratigena atrica (C.L. Koch, 1843) Eratigena atrica (C.L. Koch, 1843) Eratigena picta (Simon, 1870) Tegenaria ferruginea (Panzer, 1804) Tegenaria pagana C.L. Koch, 1840 Tegenaria silvestris L. Koch, 1872 EUTICHURIDAE (Cheiracanthium) PHRUROLITHIDAE (Phrurolithus) MITURGIDAE (Zora)
Oude naam Tegenaria agrestis (Walckenaer, 1802) Tegenaria atrica C.L. Koch, 1843 Tegenaria saeva Blackwall, 1844 Tegenaria duellica Simon, 1875 Malthonica picta (Simon, 1870) Malthonica ferruginea (Panzer, 1804) Malthonica pagana (C.L. Koch, 1840) Malthonica silvestris (L. Koch, 1872) MITURGIDAE (Cheiracanthium) CORINNIDAE (Phrurolithus) ZORIDAE (Zora)
LITERATUUR Bolzern, A., D. Burckhardt & A. Hänggi 2013. Phyplogeny and taxonomy of European funnel-web spiders of the TegenariaMalthonica complex (Araneae: Agelenidae) based upon morphological and molecular data. – Zoological Journal of the Linnean Society 168: 723-848. Ramirez, M.J. 2014. The morphology and phylogeny of dionychan spiders (Araneae : Araneomorphae). – Bulletin of the American Museum of Natural History 390 : 1-374.
PJvH
Nieuwsbrief SPINED 34
5
ANDROMORPHIC FEMALES IN A POPULATION OF NEMASTOMA DENTIGERUM CANESTRINI, 1873 (OPILIONES, NEMASTOMATIDAE)
Hay Wijnhoven Groesbeeksedwarsweg 300, 6521 DW Nijmegen (
[email protected])
ABSTRACT A sample of Nemastoma dentigerum Canestrini, 1873 collected in the Netherlands predominantly consists of males and andromorphic females. Chelicerae and pedipalps of these females have a male morphology, although not fully developed. Illustrations are presented. Key words: Nemastoma, andromorphism, Netherlands
Introduction Currently, Nemastoma dentigerum can be regarded a common species in the Netherlands, being especially abundant in the riverine area (Wijnhoven 2009). This small soil-dwelling species often occurs in large numbers in pitfall traps, but it can also be easily collected by sieving leaf litter. As it regularly occurs in very high densities in litter of forest flours (e.g. Willow Salix) on river clay soils, hand collecting is a suitable method too in these habitat types. This can be done by carefully removing a layer of dead leaves. Then one just waits for a few minutes focusing on the litter-free patch (± ¼ m²) until the harvestmen start to move around in search for shelters. This straightforward method was used during an inventory of harvestmen in 2013 in the "Roerdal" region (flood plains of the Roer, a tributary of the river Maas), province of Limburg, the Netherlands (Helsdingen et al. 2013). After closer examination of the sample (5♂, 6♀) five out of six females turned out to show distinct andromorphic characteristics. These aberrant females are presented here briefly. Male characters The presence of a dorsal apophysis in the distal region of the first cheliceral segment is one of the secondary sexual characteristics of Nemastoma males (fig. 1e; Martens 1978). The median apophysis region has short setae and a patch of micropores from which a glandular secretion can be released that probably plays a role in courtship and mating behaviour (Martens 1973). In N. dentigerum the apophysis is constricted basally and has a more or less flattened top. The male pedipalp has species-specific modifications: femur conspicuously thickened and curved, mediodistally with a hook-shaped projection; patella mediodistally broadening into a flat protrusion (fig. 1e). In females the chelicerae lack an apophysis, the pedipalps are slender and have no modifications (fig. 1a).
Fig. 1. Nemastoma dentigerum collected at Paarlo, median views of right pedipalp (top) and first segment of right chelicera (bottom): typical female (a), andromorphic females (b-d) and male (e) (setae not drawn). Arrows indicate male characters. Drawings H. Wijnhoven.
6
Nieuwsbrief SPINED 34
Andromorphic females On 16-10-2013 5 adult males and 6 females were collected by hand at Paarlo, province of Limburg, the Netherlands (51.08.44.8N, 6.01.48.9E; AC198-351) from leaf litter in a deciduous wood (Salix, Alnus, Populus) on clay soil. Five females show distinct andromorphic characters on chelicerae and pedipalps (fig. 1b-d) with some individual variation. These females have normal gonads and ovipositor, no additional aberrant features can be noticed. The illustrations demonstrate that male characters are not fully developed in that the female cheliceral apophysis is much smaller than in males, more rounded and that it has no micropores (glands). In one female it has three tips (Fig. 1c). The female andromorphic pedipalp shows modifications in that the femur is thickened and curved, a distal hook can be present, the patella can have a distal protrusion and a male-like ventral curvature (fig. 1 b-d). Left and right appendages are asymmetrical in two females. It appears that the degree in which the cheliceral apophysis is modified is congruent with that on the pedipalp. In other words, a female with a 'more male' chelicera also has a 'more male' pedipalp (compare fig. 1b-d). REFERENCES Helsdingen, P.J. van, S. IJland J. Noordijk & H. Wijnhoven 2013. Arachniden van het Roerdal: 1000-soortendag met enkele aanvullingen (Arachnida: Araneae, Opiliones, Pseudoscorpiones). – Nieuwsbrief SPINED 33: 21-28. Martens, J. 1973. Feinstruktur der Cheliceren-Drüse von Nemastoma dentigerum Canestrini (Opiliones, Nemastomatidae). – Zeitschrift für Zellforschung und mikroskopische Anatomie 136: 121–137. Martens, J. 1978: Spinnentiere, Arachnida: Weberknechte, Opiliones, in: Die Tierwelt Deutschlands, 64, 464 pp., VEB G. Fischer, Jena. Wijnhoven, H. 2009. De Nederlandse hooiwagens (Opiliones). – Entomologische Tabellen 3: 1-118.
SAMENVATTING Van een serie Nemastoma dentigerum (5 ♂, 6 ♀), verzameld in het Roerdal in 2013, vertoont het overgrote deel van de vrouwtjes (5 ex) mannelijke kenmerken aan cheliceer en pedipalp. Het lijkt er op dat een grotere ('meer mannelijke') apophyse op de cheliceer gepaard gaat met sterker ontwikkelde mannelijke kenmerken op de pedipalp.
Nieuwsbrief SPINED 34
7
THERIDION HANNONIAE (DENIS, 1944) (ARANEAE, THERIDIIDAE) NIEUW VOOR NEDERLAND
Johan Bink Rubensstraat 9, 3362 XM Sliedrecht (
[email protected]) & Peter van Helsdingen EIS Kenniscentrum Insecten-Nederland, Postbus 9517, 2300RA Leiden (
[email protected])
ABSTRACT Theridion hannoniae (Denis, 1944) is mentioned for the Netherlands for the first time. It appears to be abundant and wellspread in the western harbor area of Rotterdam, the so-called Maasvlakte I and II. It lives under stones used for protecting dams and dykes against the forces of water and wind. It is discussed how this species may have reached this unnatural habitat in a relatively recently developed area, while this type of habitat does not occur in the Netherlands. Key words: dispersal, distribution, first country record, Netherlands, unnatural habitat
INLEIDING Tijdens een excursie op 17 mei 2014 met een aantal leden van de Hooiwagenwerkgroep – waaronder de eerste auteur - naar de Nieuwe Stuifdijk bij de Edisonbaai op de Maasvlakte, vielen tijdens het zoeken naar Opiliones en Collembola een aantal kleine Theridiidae op. Na microscopisch onderzoek van een volwassen mannetje en vrouwtje bleek het om Theridion hannoniae (Denis, 1944) te gaan. Hierop bezocht de tweede auteur het gebied en vond op de kruin van een andere stuifdijk ook exemplaren onder stenen. Naar aanleiding van deze vondsten werd op 22 juni 2014 een gezamenlijk bezoek gebracht, waarbij verschillende locaties werden bekeken. Theridion hannoniae komt in de ons omringende landen wel voor, maar is in Nederland nog niet eerder waargenomen. De vindplaats in het westen van Nederland suggereert dat ze daar niet op natuurlijke wijze zijn terechtgekomen. HET GEBIED De Edisonbaai is aangelegd in de jaren 1960 en behoort tot de oude Maasvlakte. De baai wordt aan de Zuidzijde begrenst door een basaltdijk, die in het verleden aan de zuidkant gedeeltelijk is afgegraven i.v.m. de aanleg van een fietspad naast de Maasvlakteweg. Naast deze basaltdijk ligt een stapel basaltblokken, die er al liggen van voor men
Fig.1. Bezochte locaties op 1e en 2e Maasvlakte. (Data by OpenStreetMap.org contributors under CC BY-SA 2.0 license).
8
Nieuwsbrief SPINED 34
2
3
Fig. 2-3. Vindplaatsen op Maasvlakte I, resp. bij fietspad bij Edisonbaai (2) en bij bezoekerscentrum (3).
met de aanleg van Maasvlakte II is begonnen. Onder verschillende stenen werden hier zowel volwassen vrouwtjes als volwassen mannetjes aangetroffen. De tweede auteur trof op 25 mei 2014 de soort in flinke aantallen aan op de kruin van de stuifdijk van de tweede Maasvlakte direct ten westen van de Edisonbaai. Tijdens de gezamenlijke tocht op 22 juni bleken alle onderzochte steenhopen in een ruimer gebied door T. hannoniae bezet te zijn. MATERIAAL De eerste exemplaren werden op 17 mei 2014 gevonden onder de stenen langs het fietspad langs de basaltdijk. Tijdens het gezamenlijke bezoek op 22 jun 2014 aan Maasvlakte I en II is op zo veel mogelijk plaatsen waar losse stenen liggen gezocht. Deze plaatsen variëren van een kleine stapel met een oppervlakte van een paar vierkante meter, tot een kilometers lange kade die met grote stenen beschoeid is en een eveneens kilometers lange kruin van de westelijke stuifdijk. Onder verschillende losse stenen van elke bezochte locatie zijn meerdere exemplaren van Theridion hannoniae gevonden. Ze voeden zich hier o.a. met Aphididae en Formicidae. De vindplaatsen komen overeen met het gebruikelijke habitat van deze soort die voornamelijk bij kalkstenen rotsen, dijken en stapels puin voorkomt. Exemplaren (♂ en ♀) zijn opgenomen in de collectie van Naturalis Biodiversity Centre te Leiden. HERKENNING Theridion hannoniae is een kleine kogelspin (Theridiidae) waarvan het vrouwtje 1,6-2,6mm lang is en het mannetje slechts 1,6-2,1mm meet. De carapax is geelbruin tot donkerbruin, de randen zijn donker, Het sternum is donker roodbruin tot zwart. Over het zeer variabele abdomen loopt dorsaal een mediane lichte band met
Fig. 4-5. Theridion hannoniae op omgekeerd stuk stortsteen. (Foto’s Johan Bink)
Nieuwsbrief SPINED 34
9
Fig. 6-7. Theridion hannoniae. 6, dorsaal; 7, ventraal. (Foto’s Peter van Helsdingen)
gelobde randen waarvan de inhammen zwart zijn. het abdomen is ventraal donkergrijs tot zwart en heeft twee opvallende witte vlekken voor de spintepels. De poten zijn witachtig of gelig en hebben donkere ringen. Het ♂ is uiterlijk gelijk aan het ♀ maar heeft een gezwollen epigastraal gebied. Voor afbeeldingen van de genitalia verwijzen we naar Araneae - Spiders of Europe (Nentwig et al. 2014: 538/Theridion_hannoniae). VERSPREIDING Theridion hannoniae werd door Denis (1944: 115, fig. 10, 13, 16) beschreven aan de hand van ♂ en ♀ uit Douchy in het département Nord-Pas-de-Calais, eind juli (dat moet Douchy-les-Mines zijn, Jacques Denis was mijningenieur). De exemplaren werden gevonden onder stenen aan de voet van niet meer gebruikte mijnstort. Epigyne en mannelijke palp werden afgebeeld. Wunderlich (1987: 220, fig. 580-585) beschrijft T. denisi aan de hand van ♂ en ♀ van verschillende Canarische Eilanden en Madeira (van dit laatste eiland alleen het vrouwtje, zodat hij geen zekerheid durft te geven over de juistheid van de determinatie wat betreft Madeira). De exemplaren werden weer onder stenen gevonden. Bosmans et al. (1994) synonymiseerden T. denisi Wunderlich met T. hannoniae Denis na bestudering van het type-materiaal van beide soorten. Bosmans et al. (1994: 138, fig. 16-22) publiceerden ook een groot aantal vindplaatsen in Europa en Noord-Afrika (Algerije, Tunesië), beschreven de soort nogmaals en beelden de genitaliën en een verspreidingskaart af. Vrijwel steeds werden de exemplaren onder grote stenen gevonden Inmiddels was T. hannoniae ook in Oostenrijk (Süd-Tirol) gevonden (Thaler & Noflatscher, 1990: 173, fig. 30) met behulp van vangpotjes op een droge helling op een hoogte van 470 m. Daarna kwamen meldingen uit Duitsland door Kloid (1994: 56, fig. 1-6) en herhaald door Jäger (1996: 558, fig. 4-5) van de Wahner Heide in de omgeving van het vliegveld Keulen (onder aan een betonnen muur). Dat was duidelijk nog een half-natuurlijke omgeving, maar in 2003 (Staudt, 2003: 42) volgde een waarneming uit verschillende steengroeven in Saarland, waar de dieren onder stenen werden gevonden. De eerste vondst daar dateerde trouwens al uit 1991, maar men kon het exemplaar toen niet op naam brengen. Staudt verwijst ook naar gepubliceerde vondsten in kabelgoten bij spoorwegstations in Frankfurt-am-Main en Fulda. Duitse vondsten zijn door Aloys Staudt samengebracht op de verspreidingskaarten voor Duitsland (Staudt 2014). Een groot aantal nieuwe verspreidingsgegevens werden gepubliceerd door Knoflach et al. (2009: 244, fig. 45-47, 50-52) waardoor de Europees-Noord-Afrikaanse verspreiding van deze soort nog wordt versterkt. Ook nu weer blijkt uit de opgaven dat de soort zich bij voorkeur onder stenen op droge plekken ophoudt. In 2009 komt de eerste waarneming uit Groot-Brittannië (Warmingham & Merrett, 2009: 347, fig. 1-9) uit de provincie Glamorgan aan de Zuidkust van Wales, ook weer in een hoop stenen.
10
Nieuwsbrief SPINED 34
Verrassend is de vermelding uit het Aziatische deel van Turkije te noemen (Danisman et al. 2011: 88, fig. 14) uit de provincies Kirikkale en Mersin (uit een tuin, respectievelijk in maart en november, geen verdere bijzonderheden). Aan bovenstaande verspreiding kan dus nu Nederland worden toegevoegd: provincie Zuid-Holland, Maasvlakte I en II. De verspreiding kan dus als volgt worden samengevat (Helsdingen 2014): Groot-Brittannië, Nederland, Duitsland, Polen, Oostenrijk, België, Frankrijk en Corsica, Italië, Spanje en Balearen, Portugal, Kanarische Eilanden (Spanje), Madeira (Portugal), Tunesië, Algerije en Turkije. Verspreidingskaarten werden gepubliceerd – naast die van Duitsland – door Bosmans et al. (1994: 239) en Le Peru (2011: 477). BIOLOGIE Vrijwel steeds gaan vondsten vergezeld van de opmerking dat Theridion hannoniae onder stenen wordt gevonden: in steengroeven, onder steenstort in mijngebieden of onder grote stenen bij grote werkzaamheden in de wegenbouw. De soort zoekt ook bescherming in min of meer vergelijkbare situaties van niet-natuurlijke oorsprong, zoals aan de voet van een betonnen constructie en in een kabelgoot in Duitsland . De recente vondsten onder stenen op de Maasvlakte I en II sluiten daar naadloos bij aan. DISCUSSIE Hoe Theridion hannoniae in dit gebied is terecht gekomen valt moeilijk te achterhalen. Mogelijk zijn de spinnetjes met de stenen voor de aanleg van de Maasvlakte hierheen gebracht, als eipakket of als vrij levende spin. In Roberts 1998 wordt vermeld dat ze soms met stenen worden vervoerd, maar het is niet duidelijk of dit een vermoeden is of dat dit op een waarneming is gebaseerd. Aangezien er zowel op Maasvlakte I als op Maasvlakte II op elke locatie waar een hoeveelheid losse stenen liggen exemplaren van deze soort zijn gevonden, is het vrijwel zeker dat deze soort hier al een aantal jaren aanwezig is. Het is niet duidelijk of het gaat om een populatie die hier al bestaat sinds de aanleg van Maasvlakte I, of dat ze zich hier later gevestigd hebben. Ze kunnen primair met stenen zijn aangevoerd, die gebruikt zijn voor de aanleg van Maasvlakte I.en zich vervolgens hebben verspreid met behulp van ballooning, of pas zijn binnengekomen bij de aanleg van Maasvlakte II en daarna hun areaal hebben uitgebreid. Dit valt niet meer te achterhalen. De voor de aanleg gebruikte stenen kwamen uit Engeland, Duitsland en Noorwegen. Aangezien de soort niet uit Noorwegen bekend is en er maar één enkele vindplaats in Groot-Brittannië (Wales) bekend is, ligt het voor de hand aan Duitsland te denken als bron voor de Nederlandse populatie. Vestiging in ons land vanuit de Antwerpse haven is natuurlijk ook een mogelijkheid, en dan met de wind als transportmiddel. We kunnen wel stellen dat de soort nu in ons land voorkomt dankzij de menselijke activiteiten waarvoor stenen werden geïmporteerd en in de haven werden gebruikt. Op zwerfkeien op de hogere zandgronden na komt het natuurlijk habitat bestaande uit stenen op een ondergrond in Nederland eigenlijk niet voor, maar die zijn waarschijnlijk nooit met dit doel onderzocht. Bij haventerreinen elders in ons land zijn misschien vergelijkbare omstandigheden te vinden. In de marinehaven in Den Helder zijn kunstmatige oppervlaktes met losse stenen aanwezig binnen de omheining van defensie. Een andere mogelijkheid is mogelijk nog te vinden in Zuid-Limburg. Onderdeel van mijnbouw was het naar bovenbrengen van mijnsteen die ondergronds moest worden afgevoerd bij het aanleggen van mijngangen. Mijnsteen werd op grote hopen gestort waar het vaak nog lange tijd zwavel losliet en soms in brand raakte. Na het sluiten van de mijnen werden de storthopen over het algemeen met aarde afgedekt. Misschien is hier en daar nog wel een restant te vinden. LITERATUUR Bönzel, D., A. Malten, S. Wagner & G. Zizka 2000. Flora, Fauna und Biotoptypen von Haupt- und Güterbahnhof in Franfurt am Main. – Kleine Senckenberg Reihe 38: 1-63. Bosmans, R., H. Vanuytven & J. Van Keer 1994. On two poorly known Theridion species, recently collected in Belgium for the first time (Araneae: Theridiidae). – Bulletin of the British Arachnological Society 9: 236-240. Danisman, T., N. Öztürk & M. R. Ulusoy 2011. Two new theridiid records from Turkey (Araneae: Theridiidae). – Serket 12: 87-90. Denis, J. 1944. Sur quelques Theridion appartenant à la faune de France. – Bulletin de la Société Entomologique de la France 49: 111-117. Helsdingen, P.J. van 2014. Database European spiders and their distribution. Version 2014.1. - http://www.europeanarachnology.org/reports/fauna.shtml Jäger, P. 1996. Spinnen (Araneae) der Wahner Heide bei Köln. – Decheniana 35: 531-572. Kloid, P. 1994. Erstnachweis von Theridion hannoniae für Deutschland (Araneae: Theridiidae). – Arachnologische Mitteilungen 8: 56-57. Knoflach, B., C. Rollard & K. Thaler 2009. Notes on Mediterranean Theridiidae (Araneae), II. – ZooKeys 16: 227-264. Le Peru, B. 2011. The spiders of Europe, a synthesis of data: Volume 1 Atypidae to Theridiidae. – Mémoires de la Societé Linnéenne de Lyon 2: 1-522. Nentwig, W., T. Blick, D. Gloor, A. Hänggi & C. Kropf. Spiders of Europe. Versie 12.2014. – www.araneae.unibe.ch. Roberts, M. J. 1998. Spinnengids. – Tirion, Baarn, Netherlands, 397 pp.
Nieuwsbrief SPINED 34
11
Staudt, A. 2003. Erste Freilandpopulationen von Theridion hannoniae Denis, 1994 in Deutschalnd (Araneae: Theridiidae). – Arachnologische Mitteilungen 25: 42-44. Staudt, A. 2014. Nachweiskarten der Spinnentiere Deutschlands (Arachnida: Araneae, Opiliones, Pseudoscorpiones). – http://arages.de/publikationen/nachweiskarten/ Thaler, K. & M.-T. Noflatscher 1990. Neue und bemerkenswerte Spinnenfunde in Südtirol (Arachnida: Aranei). – Veröffentlichungen des Museum Ferdinandeum in Innsbruck 69:169-190. Warmingham, S. & P. Merrett 2009. Theridion hannoniae Denis, 1944 in Britain (Araneae: Theridiidae). – Bulletin of the British Arachnological Society 14: 347-348. Wunderlich, J. 1987. Die Spinnen der Kanarischen Inseln und Madeiras: Adaptive Radiation, Biogeographie, Revisionen und Neubeschreibungen. – Triops Verlag, Langen, West Germany.
CRYPTACHAEA BLATTEA (URQUHART, 1886) (ARANEAE, THERIDIIDAE) VOOR HET EERST WAARGENOMEN IN NEDERLAND Johan Bink Rubensstraat 9, 3362 XM Sliedrecht (
[email protected])
ABSTRACT Cryptachaea blattea is recorded for the first time from the Netherlands. It was found in a garden centre at Sliedrecht and is assumed to have been imported. Key words: Cryptachaea blattea, exotic species, first country record, Netherlands
INLEIDING Tijdens een bezoekje aan het lokale tuincentrum in Sliedrecht op 20 september 2014 vond mijn jongste dochter bij het uitzoeken van een Peperplantje (Capsicum annuum), een waar een spinnetje in zat. Het was een volwassen vrouwtje met een ei kapsel. Bij thuiskomst wees microscopisch onderzoek uit dat het om Cryptachaea blattea (Urquhart 1886) ging. Deze soort is nog niet eerder voor Nederland gemeld. Op 24 september 2014 zijn er jongen uitgekomen, die verder worden uitgekweekt. Het vrouwtje is opgenomen in de collectie van Naturalis Biodiversity Centre, Leiden. KENMERKEN Lengte 2,7mm. De carapax is zwart, sternum donkergeel met onregelmatige zwarte randen. Abdomen met op de zijkant basale en mediale donkere dwarsbanden, distaal een mediane knobbel die op de voorzijde een donker oppervlak heeft wat lateraal uitloopt. De lichte achterzijde loopt door tot een licht vlak boven de spintepels. Ventraal is er een donkere midden band die lateraal breed uitloopt tussen twee lichtere velden. Epigyne met een vooruitstekende knobbel met aan de voorzijde een cirkelvormige opening. Poten geelachtig wit met donkere ringen. De kenmerken zijn getoetst aan “Spiders of Europe” (Nentwig et al. 2014). VERSPREIDING Cryptachaea blattea is een kosmopoliet en het is niet duidelijk wat de oorspronkelijke herkomst van C. blattea is, maar de soort werd vermeld en heeft zich inmiddels soms ook gevestigd in Nieuw Zeeland, Australië, Chili, USA, Canada, St. Helena, Kaapverdië, Portugal, Azoren, Madeira,Albanië, België en Duitsland. CONCLUSIE Door de vindplaats in een tuincentrum beschouw ik dit als een geïmporteerd exemplaar. Het valt niet te achterhalen hoe deze soort in het tuincentrum terecht is gekomen. Het is mogelijk dat ze met het Peperplantje waarin ze is gevonden is meegekomen, maar ze kan ook al langer in het tuincentrum aanwezig zijn geweest om uiteindelijk in het Peperplantje haar eieren te leggen. Coordinaten vindplaats 51.828354, 4.801612; N 51° 49' 42.1" E 004° 48' 05.8"; AC 114.7 – 426.7. LITERATUUR Nentwig W, T. Blick, D. Gloor, A. Hänggi & C. Kropf 2014. Versie 12.2014.. Spiders of Europe. www.araneae.unibe.ch.
12
Nieuwsbrief SPINED 34
PARASTEATODA TABULATA LEVI, 1980 (ARANEAE, THERIDIIDAE) VOOR HET EERST WAARGENOMEN IN NEDERLAND
Johan Bink Rubensstraat 9, 3362 XM Sliedrecht (
[email protected])
ABSTRACT Parasteatoda tabulata (Levi, 1980) is reported for the first time in the Netherlands (Maasvlakte, Zuid-Holland). Specimens were collected at the top of the rocky talud of the Yangtze channel shore.
INLEIDING Naar aanleiding van de ontdekking van twee nieuwe Sclerosomatidae en een Theridiidae bij de Edisonbaai op de Maasvlakte, is er op meerdere locaties op de Maasvlakte gezocht om een beeld te krijgen van de verspreiding van deze soorten. Dit leverde bijzondere waarnemingen op. 29 juli 2014 werd een volwassen vrouwtje Parasteatoda tabulata (Levi, 1980) verzameld aan de met stortsteen beschoeide zuid kade van het Yangtzekanaal (Maasvlakte, zuid Holland). Deze soort was nog niet voor Nederland bekend. De bijzondere afgelegen vindplaats, in combinatie met de aanwezigheid van meerdere nieuwe exoten ter plaatse, wekken de indruk dat de soort door menselijke activiteiten deze plaats heeft kunnen bereiken.
Fig. 1. Kade aan de zuidzijde van het Yangtzekanaal. Foto : Jan van Duinen.
HET GEBIED Parasteatoda tabulata is onder stenen aangetroffen bovenaan een talud dat beschoeid is met stortsteen. Dit talud vormt over een lengte van 1,8 km de kade aan de zuidzijde van het Yangtzekanaal. Alhoewel het Yangstzekanaal onderdeel is van Maasvlakte I is dit talud pas in 2012 aangelegd. In november 2012 zorgde een geplande dijkdoorbraak ervoor dat de Yangtzehaven verbonden werd met Maasvlakte II waardoor de haven het karakter kreeg van een doorgaande vaarweg. Met ingang van 24 oktober 2012 is de naam Yangtzehaven veranderd in Yangtzekanaal. De stenen die gebruikt zijn bij de aanleg van Maasvlakte II kwamen uit Duitsland, Noorwegen en Engeland. Tijdens verschillende bezoeken zijn op deze locatie de volgende soorten waargenomen tussen het stortsteen.
Nieuwsbrief SPINED 34
13
Tabel 1. Lijst van waargenomen soorten en voorkomen per land van herkomst stortsteen. (*) soorten in Nederland alleen bekend van de Maasvlakte, eerste waarnemingen vanaf 2012. (*1) onbevestigde waarneming uit tuincentrum Amersfoort 2010. Noorwegen
Duitsland
Engeland
Nederland
X
X
X
X
Araneidae - Zygiella x-notata (Clerck, 1757) Theridiidae - Parasteatoda tabulata (Levi, 1980)
*
X
- Parasteatoda tepidariorum (C. L. Koch, 1841)
X
X
X
X
- Platnickina tincta (Walckenaer, 1802)
X
X
X
X
- Steatoda grossa (C. L. Koch, 1838)
X
X
X
- Steatoda nobilis (Thorell, 1875)
X
X
X
X
- Theridion hannoniae (Denis, 1944)
X
X
-Theridion hemerobium (Simon, 1914)
X
X
X
- Theridion melanurum (Hahn, 1831)
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
- Ostearius melanopygius (O. P. -Cambridge, 1879)
X
X
X
X
- Tenuiphantes tenuis (Blackwall,1852)
X
X
X
X
X
X
X
X
- Steatoda triangulosa (Walckenaer, 1802)
X
1
* X
*
Mimetidae - Ero aphana (Walckenaer, 1802) Agelenidae - Tegenaria agrestis (Walckenaer, 1802) - Textrix denticulata (Olivier, 1789) Linyphiidae
Sclerosomatidae - Phalangium opilio (Linnaeus, 1758) - Leiobunum religiosum (Simon, 1879) - Nelima spec. (nieuw voor Nederland)
2
*
X X
X
*
X
3
Fig. 2-3. Parasteatoda tabulata. 2, ♀, Yangtzekanaal Maasvlakte, 29 juli 2014; 3, ♀, idem, 22 augustus 2014. (Foto’s Johan Bink)
14
Nieuwsbrief SPINED 34
4
5
Fig. 4-5. Parasteatoda tabulata. 4, ♂, linker palp retrolateraal; 5, ♂, linker palp ventraal. Beide Yangtzekanaal Maasvlakte, uit kweek, laatste vervelling 14.x.2014. (Foto’s: Peter van Helsdingen)
MATERIAAL Het op 29 juli 2014 verzamelde volwassen vrouwtje had vier dagen later (2 augustus 2014) een eerste van in totaal zes ei kapsels gevormd, waar op 17 augustus 2014 de eerste jongen uitkropen. Van deze jongen is op 8 oktober 2014 een exemplaar vervelt naar het adulte stadium, en op 14 oktober 2014 een tweede exemplaar. In beide gevallen betrof het een mannetje. Op 22 augustus 2014 werd op dezelfde locatie aan het Yangtzekanaal een juveniel vrouwtje en een tweede volwassen vrouwtje verzameld, die ook voor nakomelingen heeft gezorgd, waarvan tot op heden (10 december 2014) nog geen enkel exemplaar volgroeid is. Materiaal: 1♀, Maasvlakte, Yangtzekanaal, 29.vii.2014; 1♀, zelfde vindplaats, 22.viii.2014; 2♂, zelfde vindplaats, uit kweek, laatste vervelling resp. 8.x.2014 en 14.x.2014. Alle materiaal opgenomen in de collectie van Naturalis Biodiversity Centre te Leiden. HERKENNING Parasteatoda tabulata lijkt soms sterk op Parasteatoda tepidariorum (C. L. Koch, 1841), maar is kleiner en in het veld te herkennen aan de witte velden en donkere dwarsbanden over het abdomen. Het vrouwtje heeft een lengte van 3,2-4,6 mm, het mannetje word 2,9-3,4 mm lang. De carapax is donkerbruin met een donkere lengtestreep over de fovea uitstralend naar de ogen. Het sternum is roodachtig geel met donkere randen. Het abdomen heeft dorsaal in het laterale basale gebied twee witte vlekken tussen meerdere bruine en zwarte vlekken. In het mediane gedeelte zijn twee meer uitgesproken witte velden naast een eveneens uitgesproken donkere dwarsband. Ventraal bevind zich tussen de epigastrale groef en de spintepels een witte vlek met posterieur een donkere lijn. De poten hebben gele coxae, de overige segmenten zijn roodbruin met om de basale en distale gedeelten van de femora, patellae, tibiae en metatarsi donkere ringen. Mannetjes zijn lichter, of soms meer roodachtig dan vrouwtjes. Epigyne soms zeer vergelijkbaar met Parasteatoda tepidariorum. Vulva mediaan met een opvallend, donker snavelvormig gesklerotiseerde structuur. Palp kenmerkend, met terminaal verlengde conductor. Voor afbeeldingen van de epigyne zie Araneae - Spiders of Europe (Nentwig et al. 2014: 1167/Parasteatoda tabulata). BIOLOGIE In Europa komt P. tabulata voor in Oostenrijk, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Polen, Roemenië, Rusland en Oekraïne. P. tabulata wordt gevonden op gebouwen, muurtjes en andere door de mens gebouwde objecten zoals bankjes en dergelijken , maar kan ook worden gevonden in rotsachtige steppe, zoals in Kazachstan en Rusland (Gromov 1997). De vondsten onder stortsteen op de Maasvlakte doet vermoeden dat ze ook in rotsachtige gebieden en steengroeven voorkomen. Jongen en volwassen exemplaren bouwen een retraite die bestaat uit een koepelvormig spinsel dat omkleed is met verschillende materialen zoals plantendelen en steentjes, maar soms ook prooiresten of lege ei kapsels. DISCUSSIE De Maasvlakte staat bekend als een bedrijvige wereldhaven die nog volop in ontwikkeling is. Hierdoor is het heel lastig om te achterhalen hoe Parasteatoda tabulata dit gebied heeft kunnen bereiken. Het zou kunnen dat de soort zich op eigen kracht vanuit bij voorbeeld Duitsland een weg heeft weten te vinden naar de Maasvlakte en door de gelijkenis met Parasteatoda tepidariorum niet eerder opgemerkt is. Maar aangezien de meest
Nieuwsbrief SPINED 34
15
nabijgelegen meldingen uit het oosten van Duitsland zijn lijkt dit niet waarschijnlijk. Ook kunnen ze aangevoerd zijn met de stenen die gebruikt zijn voor de aanleg van de Maasvlakte. Hoewel de meerderheid van de waargenomen soorten algemeen zijn in Nederland en dus op natuurlijke wijze het gebied zouden hebben kunnen koloniseren, is de aanwezigheid van vijf nieuwe soorten voor Nederland op een recent volledig door mensenhanden aangelegd nieuw stuk land opmerkelijk te noemen. Vooral omdat alle aangetroffen soorten voorkomen in een of meerdere van de landen waar gesteente vandaan is gehaald. Anderzijds bestaat de mogelijkheid dat ze met goederen mee zijn gekomen die per schip, trein of vrachtwagen naar de Maasvlakte vervoerd zijn. Uiteraard zou een combinatie van bovengenoemde manieren de verklaring kunnen zijn voor de aanwezigheid van deze soorten op de Maasvlakte. Van Steatoda nobilis is een eerdere vermoedelijke waarneming op het forum van waarneming.nl gemeld van een onvolwassen vrouwtje dat in augustus 2010 in een tuincentrum in Amersfoort is gevonden. Het is niet duidelijk of dit exemplaar is opgekweekt en of de epigyne is onderzocht. De melding werd niet door waarneming.nl gevalideerd. Dit exemplaar is als eerste gecontroleerd exemplaar opgenomen in de collectie van Naturalis Biodiversity Centre, Leiden. DANKWOORD Dank aan Jan van Duinen, Peter van Helsdingen, Arp Kruithof, Jinze Noordijk, Peter Wieringa en Hay Wijnhoven voor hulp en gezamenlijke zoektochten. LITERATUUR Gromov, A. V. 1997. New records of spider Achaearanea tabulata Levi (Arachnida: Araneae, Theridiidae) in Palearctics. – Seriya Biologicheskaya i Meditsinskaya, Almaty 1 (199): 31–35. Nentwig, W., T. Blick, D. Gloor, A. Hänggi & C. Kropf 2014. – Araneae, Spiders of Europe. Versie 12.2014. – www.araneae.unibe.ch.
16
Nieuwsbrief SPINED 34
ON SOME SPIDERS (ARACHNIDA, ARANEAE) FROM THE SURROUNDINGS OF CASTELLABATE, ITALY Steven IJland Gabriel Metzustraat 1, 2316 AJ Leiden (
[email protected])
& Peter J. van Helsdingen European Invertebrate Survey – Nederland, P.O. Box 9517, 2300 RA Leiden, Netherlands (
[email protected])
ABSTRACT During the spring of 2011, spiders of 159 species were collected in the surroundings of Castellabate, Salerno, Italy. A list of collected species is given. Metopobactrus verticalis (Simon, 1881) and Euryopis sexalbomaculata (Lucas, 1846) are reported for the first time for Italy. Some species are new records for southern Italy: Dysdera granulata Kulczynski, 1897, Erigone autumnalis Emerton, 1882, Trichoncus ambrosii Wunderlich 2011, Leptorchestes peresi (Simon, 1868), Salticus unciger (Simon, 1868), Sitticus inexpectus Logunov & Kronestedt, 1997, Enoplognatha testacea Simon, 1884, Neottiura herbigrada (Simon, 1873), and Tmarus stellio Simon, 1875. Three species could not be identied as yet: Theridion spec., Pseudeuophrys spec., and Spermophorides spec. The latter two probably are new species and still have to be described. Illustrations are provided for Zelotes paroculus, Metopobactrus verticalis, Trichoncus sordidus, Enoplognatha testacea, and Euryopis sexalbomaculata. Key words: Araneae, Castellabate, Italy, southern Italy
INTRODUCTION In the springtime of 2011, the two authors made a trip to Gargano in Italy in order to study the spider fauna of southern Italy. In 2013 we continued our research in the surroundings of Castellabate, province Salerno in the region Campania. Fieldwork was carried out by both during the period 5-11 May 2013 and continued by PJvH until 17 May 2013. The region is best characterized as agricultural landscape with some forested areas. Most of the collection areas are located in one of the biggest national parks of Italy, the “Parco Nazionale del Cilento, Vallo di Diano e Alburni”. The localities where we collected are listed below and shown on a map (fig. 1). Coordinates are given as WGS84. The Fauna Europaea database (Van Helsdingen 2014) is used as source of information on species distributions in Europe.
Fig. 1. Map showing collection localities.
Nieuwsbrief SPINED 34
17
THE SPIDER FAUNA OF ITALY The spider fauna of southern Italy is relatively poorly known if compared with the northern half of the country. The alpine region has been studied intensively from West to East over the last decades and the Appenines formed the research area of Di Caporiacco. The southern half of the country has been studied less thoroughly than the northern parts. Of course Paolo Brignoli carried out research there, but his interest soon shifted to other countries such as Greece and Turkey as well as many other regions from South America to Nepal and the Philippine Islands and even Melanesia. A broad world-wide interest with the disadvantage of having less time available for his home country. Island faunas often are investigated with some preference, probably because of the clear boundaries of an area delimited by sea. Sardinia has received more general faunistic attention through Trotta (2011) and Pantini et al. (2013), while others revised material from this island for revisions of some taxa. Sicily was equally studied by the university of Catania and other arachnologists as well. Our general observation is that the Iberian peninsula, southern Italy, and the Balkan show clear differences in their faunas, although this may be biased by insufficient taxonomic knowledge of many taxa. In many families we all know notoriously difficult genera or species-groups with problematic species recognition and chaotic nomenclature as a consequence. We were confronted with several of such enigmatic species. We have treated them accordingly and in many cases could only allot them to a genus or a species-group and refrained from giving them a species name so as not to burden the literature with doubtful or wrong data. We decided to publish the results we now have and subsequently – in a next publication - supply descriptions of new species. We also hope to collect more material on a forthcoming trip to southern Italy. LOCALITIES Locality 1 Monte Licosa, S. of San Marco, Province Salerno, 05-05-2013 - 40°14'39.86"N 14°57'23.56"E [SIJ, PJvH] Pistacia terabinthus, white Cistus spec., higher grasses; hand collecting, beating, sweeping.
Fig. 2. Locality 1, Monte Licosa.
Locality 2 Monte Licosa, S. of San Marco, Province Salerno, 05-05-2013 - 40°14'58.09"N 14°56'13.56"E [SIJ, PJvH] Sandy trails, Arbutus unedo, Erica arborea, Pistacia terabinthus, Cistus spec.; hand collecting, beating, sweeping. Locality 3 Selva Monte di Perdifumo W of Perdifumo, Province Salerno, 06-05-2013 - 40°15'41.57"N 15°03'01.04"E [SIJ, PJvH] Roadside; Castanea plantation, Spartium junceum, Genista spec., Thymus spec., Rubus spec., Allium neapolitanum, Serapias spec.; hand collecting, beating, sweeping. Locality 4 Monte Tresino, SW of Agropoli, Province Salerno, 07-05-2013 - 40°19'02.66"N 14°56'30.98"E [SIJ, PJvH] Along road with Pinus spec., Pistacia terabinthus, Spartium junceum, Cistus, tall grasses; hand collecting, beating, sweeping. Locality 5 N. of estuary of Sele River between Eboli and Capaccio, Province Salerno, 08-05-2013 - 40°29'02.15"N 14°56'32.33"E [SIJ, PJvH] Neglected beach area with rubbish washed ashore and dune vegetation; sweeping and hand collecting.
18
Nieuwsbrief SPINED 34
Locality 6 Capaccio Vecchio, Province Salerno, 08-05-2013 - 40°26'48.58"N 15°03'25.07"E [SIJ, PJvH]. Along road from church (Sta Madonna del Granato) eastwards; road verges; vegetation with Ceratonia siliqua, Pistacia terabinthus, Cercis siliquastrum, Myrtus communis, Allium neapolitanum, Ophrys spec., Serapias spec.; hand collecting, beating, sweeping.
Fig. 3. Locality 5, Foce del Sele. Fig. 4. Locality 6, Capacio Vecchio.
Locality 7 Capaccio Vecchio, Province Salerno, footpath towards ruin 09-05-2013 - 40°26'32.38"N 15°03'30.81"E [SIJ, PJvH] Juniperus spec., Cercis siliquastrum, Ceratonia siliqua, Myrtus communis, Quercus spec., Allium neapolitanum; hand collecting, beating, sweeping. Locality 8 Doto River, S. of village of Doto, Province Salerno, 10-05-2013 - 40°27'46.79"N 15°12'22.93"E [SIJ, PJvH] River bed with boulders and pebbles; poplars and herbal vegetation on river bank, hand collecting and sweeping.
Fig. 5. Locality 8, Doto river. Fig. 6. Locality 10, San Biase.
Locality 9 Controne, Province Salerno on SW slope, 10-05-2013 - 40°30'54.45"N 15°13'08.62"E [SIJ, PJvH] Road N of Controne and W of main road (488); olive plantation and margin of forest; Hedera helix on stone walls; hand collecting, beating, sweeping Locality 10 San Biase, Province Salerno, 11-05-2013 - 40°12'06.69"N 15°17'46.04"E [SIJ, PJvH] Dirt road and footpath (517) through mixed forest with Castanea sativa, Pteridium aquilinum and open grassy patches; hand collecting, beating, sweeping. Locality 11 WWF Reserva Oase di Persano along the river Sele, Province Salerno, 12-05-2013 - 40°35'21.34"N 15° 5'52.18" E [PJvH] Hand collecting in river bed with boulders and pebbles; sweeping in grasslands.
Nieuwsbrief SPINED 34
19
Locality 12 Rosaine, SE of Case del Conté, Province Salerno, 13-05-2013, 40°13'34.70"N 14°58'34.83" E [PJvH] Neglected olive plantation on steep S-slope with Pistacia terabinthus and pine trees; hand collecting, beating, sifting of litter. Locality 13 Along road to Punta Licosa, Province Salerno; 15-05-2013, between 40°14'34.91"N 14°54'49.96"E and 40°14'23.75"N 14°54'52.91"E [PJvH] Along road through estate, olive plantations bordered by Pinus stands mixed with Eycalyptus spec., Ceratonia siliqua and Pistacia terabinthus. Locality 14 Giungarro, Province Salerno, 16-05-2013 - 40°24'37.73"N 15°03'46.28"E [PJvH] Along dirt road and footpath with shrubs and small trees (Quercus spec., Pistacea spec., Rubus spec.). Locality 15 Rosaine, SE of Case del Conté, Province Salerno, 17-05-2013, 40°13'34.70"N 14°58'34.83"E [PJvH] Locality 16 Holiday apartment near Castellabate 4-5-2013 till 11-5-2013 - 40°17'34.12"N 14°58'05.18"E [SIJ, PJvH] Terraced garden with various ornamental trees; hand collecting.
Fig. 7. Locality 16, Garden Agriturismo Castellabate.
REMARKS ON SOME SPECIES In the next section all collected species are listed, including the localities (numbered as given above), sex, and geographic information. Geographic information is given as North, South, Sardinia and Sicily. North includes the regions Friuli Venezia Giulia, Veneto, Trentino-Alto Adige, Lombardia, Val d'Aosta, Piemonte, Liguria, Emilia-Romagna and South includes the regions Toscana, Marche, Umbria, Lazio, Abruzzi, Molise, Campania, Puglia, Basilicata, Calabria. If no specific reference is given, the source of geographic information is the Checklist of the Italian Fauna on-line 2.0 (Pesarini 2003). Just before finalizing this paper, a new checklist of the Italian spiders was published (Pantini & Isaia, 2014). Unfortunately this list does no longer differentiate between North and South Italy. We were not able to identify all specimens to the species. Many genera have their problematic speciesgroups where available identification tools (such as the internet facility of Nentwig et al.) show shortcomings, usually because available descriptions do not offer sufficient characters for the species of such species-groups while revisions with good overviews and illustrations of the species are not yet published. Examples of such difficult taxa are Trichoncus, the melanurum-group of Theridion and Euryopis. We hope to collect more material in the future. Some – probably new - species will be described in the near future in a separate paper. ANYPHAENIDAE Anyphaena accentuata (Walckenaer, 1802) Localities 3, 10; f; North, South, Sardinia Anyphaena sabina L. Koch, 1866 Localities 1, 7; m; North, South, Sardinia ARANEIDAE Araniella cucurbitina (Clerck, 1757)
20
Nieuwsbrief SPINED 34
Localities 7, 8, 9, 14; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Araniella opisthographa (Kulczynski, 1905) Localities 7, 8; m/f; North, South (Blanke 1982) Blanke reports A. opisthographa from the south of Italy (Blanke 1982). Interestingly, he mentions in his paper that of the twin species A. cucurbitina and A. opisthographa the former is more common in the South of Europe, while the latter is more common in the North, but that in South Italy however A. opisthographa is the more common species. Cyclosa conica (Pallas, 1772) Localities 3, 10; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Cyclosa insulana (Costa, 1834) Localities 1, 11, 14; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Cyclosa sierrae Simon, 1870 Localities 2, 4, 6, 7, 13; m/f; North, South, Sardinia C. sierrae was the more common species of the genus Cyrtarachne ixoides (Simom, 1870) Locality 14; j; South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Only a single subadult female was collected by beating shrubs along a footpath Cyrtophora citricola (Forskal,, 1775) Locality 1; j; South, Sardinia, Sicily Gibbaranea bituberculata (Walckenaer, 1802) Localities 3, 6, 8, 10, 14; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Glyptogona sextuberculata (Keyserling, 1863) Localities 5, 12; f; North, South Only two juvenile specimens were collected, both in decaying vegetation and in detritus. Hypsosinga albovittata (Westring,1951) Localities 3, 5; f; North, South, Sardinia, Sicily Hypsosinga sanguinea (C.L.Koch, 1844) Locality 1; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Larinioides suspicax (O. P.-Cambridge, 1876) Locality 11; f; South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily Mangora acalypha (Walckenaer, 1802) Localities 1, 2, 3, 4, 5, 8, 10, 11, 13, 14; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Extremely common on all sites visited. Neoscona adianta (Walckenaer, 1802) Localities 1, 2, 4, 8, 11, 13, 14; m; North, South, Sardinia, Sicily Common everywhere, mostly in subadult stage when we arrived and becoming adult during the last week. Singa nitidula C.L. Koch, 1844 Localities 8, 11; m/f; North, South Zilla diodia (Walckenaer, 1802) Localities 3, 4, 6, 7, 9, 10, 13; m/f; North, South, Sardinia, Sicily CLUBIONIDAE Clubiona leucaspis Simon, 1932 Localities 1, 6, 7, 13; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) DICTYNIDAE Dictyna arundinacea (Linnaeus, 1758 Localities 8, 11; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily Dictyna latens (Fabricius, 1775) Locality 12; m/f; Sardinia (Pantini et al. 2013) Dictyna uncinata Thorell, 1856 Localities 8, 9; m/f; North, South (IJland et al. 2012) Marilynia bicolor (Simon, 1870) Localities 5, 1; m; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Nigma puella (Simon, 1870) Localities 4, 6, 7, 9, 10; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) DYSDERIDAE Dysdera granulata Kulczynski, 1897 Locality 1; m; North, new for South
Nieuwsbrief SPINED 34
21
Harpactea gridellii (Caporiacco, 1951) Localities 4, 15; m; South, Sicily EUTICHURIDAE Cheiracanthium mildei Koch, 1864 Localities 6, 7; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily Cheiracanthium pennyi O.P.-Cambridge, 1873 Locality 16; m; South, Sardinia (Pantini et al. 2013) GNAPHOSIDAE Aphantaulax cincta (Koch, 1866) Localities 6, 7; m; South, Sardinia Drassodes lapidosus (Walckenaer, 1802) Locality 10; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Haplodrassus signifer (C.L.Koch, 1839) Locality 3; f; North, South, Sardinia, Sicily Heser nilicola (O.P.-Cambridge, 1874) Locality 5; m; North (Pantini et al. 2008), South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily (Di Franco 2001) Nomisia exornata (C.L.Koch, 1839) Localities 3, 4, 7, 13, 16; m; North, South, Sardinia, Sicily Scotophaeus scutulatus (Koch, 1866) Locality 2; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Setaphis carmeli (O.P.-Cambridge, 1872) Locality 16; m; North, South, Sardinia Trachyzelotes huberti Platnick & Murphy, 1984 Locality 4; m; South (Di Franco 1996, IJland et al. 2012) Trachyzelotes pedestris (C.L.Koch, 1837) Locality 3; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Zelotes denapes Platnick, 1993 Locality 5; f; South Zelotes paroculus Simon, 1914 Localities 3, 7; m; North (Pantini et al. 2008), South (Di Franco 1995) Wunderlich (2011) considers Zelotes paroculus to belong to the genus Drassyllus, because of the absence of an intercalary sclerite and the existence of ventral bristles on the male opisthosoma. Although these observations are correct, Z. paroculus does not match the diagnosis for the genus Drassyllus as given by Platnick, as the palp is missing a a bifid, medially situated terminal apophysis (Platnick and Shadab, 1982). Z. paroculus is however indeed not correctly placed in Zelotes, as are many other species currently in this genus. Future revisions of Zelotes will undoubtedly result in a transfer. Figures 8 and 9 show the ventral and retrolateral view of the male palp.
8
9
Fig. 8-9. Zelotes paroculus. 8, ventral and 9, retrolateral view of the male palp.
22
Nieuwsbrief SPINED 34
LINYPHIIDAE Cresmatoneta mutinensis (Canestrini, 1868) Locality 6; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Diplocephalus graecus (O. P.-Cambridge, 1872) Localities 10, 11; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Erigone autumnalis Emerton, 1882 Locality 4; m; North (Pantini & Isaia 2008), new for South Erigone autumnalis is a species common to North America. In Europe it is most likely introduced, and has been reported from Switzerland (Hänggi 1990) and the North of Italy (Pesarini 1996). It has also been found in the United Arab Emirates (Tanasevitch 2010). Introductions in other countries seem very likely. Erigone dentipalpis (Wider, 1834) Locality 8; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Frontinellina frutetorum (C.L. Koch, 1834) Localities 1, 2, 3, 4, 6, 7, 10, 14; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily Common on most sites. Gonatium biimpressum Simon, 1884 Locality 12; m; South, Sardinia Hypomma cornutum (Blackwall, 1833) Locality 11; f; North, South Linyphia mimonti Simon, 1884 Localities 6. 7; f; South Beaten from trees. Maso gallicus Simon, 1894 Localities 2, 16; m/f; North, South (IJland et al. 2012), Sardinia (Pantini et al. 2013) Maso sundevalli (Westring, 1851) Locality 3; f; South Neriene furtiva (O. P.-Cambridge, 1871) Localities 4, 9, 10; m; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Metopobactrus verticalis (Simon, 1881) Locality 8; m; new for Italy Material: A single male from Doto, 10.v.2013, in vegetation. Metopobactrus Simon, 1884 is represented with nine species in Europe, one of which is Holarctic (Metopobactrus prominulus) which is fairly common. The distributions of the other European species are poorly known, there are relatively few records, and some species seem to have low densities or escape collecting efforts. One species occurs in North America, although the correct placement of the latter is doubted (see the World Spider Catalog under Metopobactrus pacificus and Micrargus aleuticus). When using the available sources of characters of the different species a one-hundred percent convincing identification still remains difficult. For the present specimen there are two candidates, Metopobactrus nadigi and M. verticalis. For reasons outlined below we selected M. verticalis as the most likely. According to Pesarini (2003) there were four Metopobactrus species present in Italy (nadigi, prominulus, rayi, and schenkeli), but in the meantime rayi has been separated as Sauron rayi while M. schenkeli subsequently disappeared again into synonymy with Metopobactrus prominulus (O. Pickard-Cambridge, 1872) (Muff et al. 2007). The now collected specimen resembles Metopobactrus nadigi (Thaler, 1976) in the shape of the tibial apophysis of the male palp and the shape of the prosoma, but differs in some other aspects. It is slightly larger and the TmI is higher (0.75 against 0.6 in nadigi), a differential character according to Thaler (1976). All other species do not show the combination of characters found in the specimen dealt with here, with the exception of Metopobactrus verticalis Simon, 1881. This species was not included in the short overview presented by Thaler (1976), probably because Thaler focused on alpine spiders, while M. verticalis was described from Corsica. Simon described the species after a single male specimen (Simon 1881) and was subsequently repeated by Simon himself in his different books on the spider fauna of France. So far it has remained an endemic species for Corsica. This is now challenged by our tentative identification of a specimen from the Campania region in southern Italy. It should be noted here that there were no illustrations with the original description (Simon 1881: 248) and that the illustrations offered by Simon in 1884 (Simon 1884: 722, figs. 593-595) show a curious and non-fitting lateral view of the prosoma together with figures of the dorsal and retrolateral aspect of the male palpal tibia. The figure of the prosoma is repeated in his “Histoire naturelle des Araignées” (Simon 1894: 614, fig. 659 (=c)), while the last time he referred to this species, in the posthumous second volume of his last treatise on the spiders of France (Simon 1926), a different figure is presented of the prosoma. Apparently
Nieuwsbrief SPINED 34
23
10
11
12
Fig. 10-12. Metopobactrus verticalis. 10, frontal aspect of male; 11, palpal tibia, dorsal aspect; 12, retrolateral aspect of the male palp.
Simon corrected the figure or repaired an earlier mistake. A figure of the female genital organ is presented there for the first time, but no characters of the female are given. Therefore, there is a double mystery as to the composition of the original sample of “Erigone” verticalis Simon, 1881 from Corsica. A unique male specimen, or more specimens among which one or more females? No clarifying information has been presented ever. These 1926 illustrations are included in the identification tool “Spiders of Europe” (Nentwig et al. 2014) and were used by us for the purpose of identification. The identification tool contains also a Navikey key for the Linyphiidae which has made use of many more characters and measurements than ever supplied by Simon himself. It is unclear who assembled these measurements and descriptive information which is not available in any of the cited articles. Measurements (all in mm) of the Italian specimen. Total L 1.75; prosoma L 0.87, W 0.67; opisthosoma L 0.97, W 0,70. Legs: all tibiae with one dorsal spine, position of d-spine on tibia I 0.31; L spine 1.0 diameter (= 0.087 mm) of leg segment. TmI 0.79, TmIV 0.75. No other leg-spines present, apart from the standard dorsal spine on the patella. Tarsal claws without denticles.
Fe Pa Ti Mt Ta
I 0.61 0.19 0.60 0.46 0.29
II 0.59 0.19 0.55 0.49 0.30
III 0.50 0.19 0.44 0.42 0.25
IV 0.66 0.19 0.62 0.56 0.29
The specimen is dark with lighter legs. Prosoma with raised cephalic region (fig. 10) , PME on either side of the turret, blackish-brown, becoming gradually light-brown towards posterior margin. Sternum blackish. Chelicerae brown suffused with black. Opisthosoma black on all sides. Legs yellow-brown. Male palp (figs 11-12). Outline of tibial apophysis as depicted, dorsal branch slender and with terminal hook and minor denticles on ventral side. Bulbus characterized by the typically bent embolus. Size of the specimen and the position of TmI are in agreement with the data presented for Metopobactrus verticalis in “Spiders of Europe” (Nentwig et al. 2014) which probably are based on the original Simon material. M. nadigi is smaller and the TmI is lower. The shape of the palpal tibia in lateral view of our specimen more or less agrees with that presented by Thaler for M. nadigi (Thaler 1976, fig. 29), but there are minor differences in the shape, while in the dorsal aspect the dorsal tibial apophysis is more pointed in our specimen than in nadigi (compare Thaler’s fig. 35 with our fig. 11). The shape of the terminal section of the embolus resembles that of nadigi but is not known for verticalis. Obviously the original material should be examined to confirm our present tentative identification and redelimit the two species. Distribution. Reported from Corsica and now from southern Italy. We here assume that Metopobactrus verticalis is a Mediterranean species, while M. nadigi is restricted to the Alps. We consider this an attractive zoogeographical support for our tentative identification. M. nadigi is known from Austria, Switzerland, Liechtenstein, and northern Italy (Van Helsdingen 2014). All records come from alpine regions and mostly from localities well above sea level but elevations are not always mentioned (Thaler 1976, Switzerland,
24
Nieuwsbrief SPINED 34
Graubunden, 1300m; Hanggi, 1989, Switzerland, Ticiono, Salorino; Noflatscher 1990, Italy, Sudtirol, Guntschna near Bozen, 450m; Pesarini 1996, Bosco di Cansiglio in Alpi Venete; Zingerle 1997, Italy, Sudtirol, Dolomites, 1590 and 2000-2080m; Thaler 1999, Austria, Ötztaler Alpen, Obergurgl, 2070m; Arnold 2001, Liechtenstein, above Balzers (elevation over 472m)). Styloctetor romanus (O. P.-Cambridge, 1872) Locality 13; f; North, South Tenuiphantes herbicola (Simon, 1884) Localities 4, 5, 6, 9, 10; m/f; South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Tenuiphantes tenuis (Blackwall, 1852) Localities 3, 7, 8, 10, 11; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Trichoncus ambrosii Wunderlich 2011 Locality 3; f; North (Wunderlich 2011), new for South This species was described in 2011 by Wunderlich from Switzerland and the North of Italy. Our finding extends the range to the South of Italy. Trichoncus sordidus Simon, 1884 Localities 4, 7, 12; m/f; North, South We note that the opisthosoma of our specimens is grey and not black as indicated by Nentwig et al. (2014). For the sake of future users the vulva is depicted (fig. 13-16) in order to support the following description of the organ. In Trichoncus the male palp has a thread-like embolus and the vulva correspondingly shows coiled sperm ducts. The entrance of the ducts is situated in the median-posterior section of the epigyne, which is not a simple plate but a more massive, 3-dimensional element. The median fissure on the ventral side is closed off on the posterior side by a triangular lip. The median fissure thus is inverted Y-shaped (fig. 13-14). Between lip and margins of the fissure there are entrances on either side towards a tunnel-like duct through the median-posterior section, the ducts running anteriorly and slightly converging, then turning outwards and under (= dorsally of) the more heavily sclerotized fusion of the sperm duct with the receptaculum. The sperm duct next makes a double curve before turning back to the receptaculum. Characteristic for T. sordidus are the parallel tracks of the sperm ducts as seen in the ventral aspect – the postero-lateral one being the section which runs outwards from the entrance in the median-posterior section while the antero-mesal parallel one runs in the opposite direction from the apical turning point towards the receptaculum seminis. In the figure of the vulva as seen from the ventral side (fig. 14) this is indicated by little arrows. This type of construction with a slit-like entrance and ducts running through a median-posterior section might be a generic character in Trichoncus. It is not shown in the available illustrations such as Wunderlich’s monographic chapter on Trichoncus (Wunderlich 2011: 281-293 and illustrations on p. 302310) or Nentwig et al. (2014) where the vulva is clearly depicted for the purpose of recognition of the species (fingerprint method).
13
15
14
16
Figs. 13-16. Trichoncus sordidus. 13-14, ventral aspects, 15-16, dorsal aspects of vulva.
Nieuwsbrief SPINED 34
25
LIOCRANDAE Mesiotelus tenuissimus (Koch, 1866) Locality 16; f; South, Sardinia, Sicily LYCOSIDAE Alopecosa albofasciata (Brullé, 1832) Localities 3, 4, 6, 7, 9, 16; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Arctosa cinerea (Fabricius, 1777) Locality 8; f; North, South, Sardinia, Sicily Arctosa lacustris (Simon, 1876) Locality 8; m; North, South, Sardinia, Sicily Aulonia albimana (Walckenaer, 1805) Localities 3, 10; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Pardosa cf alacris (C.L. Koch, 1833) Locality 3; f; Italy (Trotta 2005), North (Paschetta et al. 2012) The Pardosa lugubris-group consists of 6 species, of which females are not clearly identifiable by morphological characters. Therefore females preferably have to be identified via males caught in the same place (Nentwig et al. 2014). As no males where collected along with the females, we here tentatively assign the species to P. alacris, because if it keys out when following the key for Pardosa of the Spiders of Europe website (Nentwig et al. 2014). Pardosa hortensis Thorell, 1872 Localities 3, 10; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Pardosa saltans Töpfer-Hofmann, 2000 Locality 10; m; Italy (Topfer-Hofmann et al. 2000; Trotta 2005); South (IJland et al. 2012) Pardosa wagleri (Hahn, 1822) Locality 8; m/f; North, South Piratula latitans (Blackwall, 1841) Localities 8, 11; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Trabea paradoxa Simon, 1876 Localities 12, 15; m/f; South Specimens were collected from needle litter around conifer trees on a steep slope. Trochosa hispanica Simon, 1870 Localities 10, 16; f; North, South, Sardinia MIMETIDAE Ero aphana (Walckenaer, 1802) Locality 5; m; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Mimetus laevigatus (Keyserling, 1863) Locality 7; m/f; North, South, Sicily MITURGIDAE Zora spinimana (Sundevall, 1833) Locality 10; m; North, South OECOBIIDAE Oecobius maculatus Simon, 1870 Localities 1, 16; m; North, South (IJland et al. 2012), Sardinia (Wunderlich 1995), Sicily (Wunderlich 1995) OXYOPIDAE Oxyopes heterophthalmus (Latreille, 1804) Locality 8; m; North, South, Sardinia, Sicily PHILODROMIDAE Philodromus buxi Simon, 1884 Locality 11; m; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Philodromus dispar Walckenaer, 1826 Localities 3, 9, 10; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Philodromus longipalpis Simon, 1870 Locality 7; m; South (Muster et al. 2004) Philodromus rufus Walckenaers, 1826
26
Nieuwsbrief SPINED 34
Locality 7; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Pulchellodromus bistigma (Simon, 1870) Localities 1, 9; m/f; North (Muster et al. 2007), South (Muster et al. 2007), Sardinia (Muster et al. 2007) Pulchellodromus pulchellus (Lucas, 1846) Localities 1, 7; m/f; South, Sardinia, Sicily Tibellus macellus Simon, 1875 Localities 1, 11; m/f; North, South PHOLCIDAE Holocnemus pluchei (Scopoli, 1763) Locality 1; f; North, South, Sardinia, Sicily Spermophorides aff. huberti (Senglet, 1973). Locality 6; m/f Spermophorides is a genus known from southwestern Europe, some mediterranean islands and the Canary Islands, where it has radiated extensively: 23 of the 33 known species are described from this archipelago. Also one species is described from Tanzania, and an uncertain species from the Seychelles (Huber, 2007). Most of the Mediterranean species have been described by Senglet in the genus Spermophora, in 1973 (Senglet, 1973). Wunderlich described the many species from the Canary Islands in 1987 under Spermophora, but later erected a new genus Spermophorides for these species-group and described some additional species (Wunderlich 1992). Senglet suggests that Spermophorides are difficult to capture because of the small size, cryptic colouration and the ability to disappear from view through immobility, which would explain a certain underreporting (Senglet 1973). We collected four females and one male of a Spermophorides species from crevices and under overhanging rocks along a road side. The species is very close to S. huberti, but there are differences in the male palp, especially in the procursus, and in the epigyne in the shape and place of the pockets on the posterior epigynal plate (Senglet's “alvéoles d'ancrage”). Our specimens likely belong to a new species, which will be described in another paper. PHRUROLITHIDAE Phrurolithus minimus C.L.Koch, 1839 Localities 1, 3, 10; m/f; North, South Phrurolithus nigrinus (Simon, 1878) Localities 4, 16; m; Italy (Trotta 2005), South (IJland et al. 2012) PISAURIDAE Pisaura mirabilis (Clerck, 1757) Localities 6, 8, 10, 13, 14; m/f; North, South, Sardinia Pisaura novicia (L. Koch, 1878) Locality 16; m; North (Brignoli 1984), South (Brignoli 1984), Sardinia (Brignoli 1984) One male of Pisaura novicia has been collected. In 2011, we collected males and females from an as yet unidentified Pisaura species in Gargano (IJland et al. 2012). Lack of good illustrations, especially of males, and misidentifications in literature (Brignoli, 1984; Wunderlich 1992) complicated identification. We already concluded the species we collected in Gargano is not P. novicia based on the uploaded DNA barcode of our unidentifed Pisaura species in the Barcode of Life Database (BOLD; http://www.boldsystems.org/). Recently Nadolny et al. redescribed the male of Pisaura novicia (Nadolny 2012), so now we can also conclude the same based on morphology. SALTICIDAE Aelurillus v-insignitus (Clerck, 1757) Locality 10; f; North, South, Sardinia Ballus chalybeius (Walckenaer, 1802) Localities 3, 13, 15; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Carrhotus xanthogramma (Latreille, 1819) Locality 8; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Cyrba algerina (Lucas, 1846) Locality 4; f; North, South, Sardinia, Sicily Euophrys herbigrada (Simon, 1871) Locality 16, f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Evarcha falcata (Clerck, 1757) Locality 10; f; North, South, Sardinia, Sicily
Nieuwsbrief SPINED 34 Evarcha jucunda (Lucas, 1846) Localities 4, 6, 7, 9, 12, 13, 14; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Heliophanus apiatus Simon, 1868 Localities 5, 6; m/f; South, Sardinia, Sicily Heliophanus cupreus (Walckenaer, 1802) Locality 10; m; North, South, Sardinia, Sicily Heliophanus flavipes (Hahn, 1832) Locality 10; f; North, South, Sardinia, Sicily Heliophanus kochii Simon, 1868 Locality 2; m; North, South, Sardinia Heliophanus melinus Koch, 1867 Locality 6; m; North, South, Sardinia, Sicily Heliophanus tribulosus Simon, 1868 Localities 1, 2, 4, 6, 7, 10, 12, 13, 14; m/f; North, South, Sicily The most common Heliophanus, collected at many localities. Icius hamatus (C.L. Koch, 1846) Localities 8, 11, 16; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Icius subinermis Simon, 1937 Locality 8; m; South, Sardinia, Sicily Leptorchestes peresi (Simon, 1868) Localities 4, 7; m/f; North, new for South This species has not been reported for southern Italy yet. L. peresi has been reported from northern Italy, southern France and Greece, so occurrence in southern Italy is not unexpected. Macaroeris nidicolens (Walckenaer, 1802) Localities 7, 13; m/f; North, South, Sardinia Menemerus semilimbatus (Hahn, 1829) Localities 1, 16; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Menemerus taeniatus (L. Koch, 1867) Locality 7; m; North, South, Sicily Philaeus chrysops (Poda, 1761) Localities 4, 7; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Phintella castriesiana (Grube, 1861) Locality 8; f; North, South, Sicily Phlegra bresnieri (Lucas, 1846) Locality 3; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Pseudeuophrys aff. nebrodensis Alicata & Cantarella, 2000 Locality 3; m/f We have collected several male and female specimens of a species which is close to Pseudeuophrys nebrodensis as described by Alicata & Cantarella (2000). That species was described after male and female material from Sicily and subsequently recorded from Sardinia (Pantini et al. 2013). The only available illustrations are those with the first description. The differences observed merit the description of a new species, which will follow subsequently. Salticus scenicus (Clerck, 1757) Localities 8, 12; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Salticus unciger (Simon, 1868) Localities 4, 6, 9; m; North, new for South, Sicily Sitticus inexpectus Logunov & Kronestedt, 1997 Locality 7; f; North (Kronestedt 1998), new for South SCYTODIDAE Scytodes velutina Heineken & Lowe, 1832 Localities 12, 15; f; South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily Specimens were found in needle litter around conifer trees on a steep slope. SEGESTRIIDAE Segestria senoculata (Linnaeus, 1758) Locality 4; j; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) SPARASSIDAE Micrommata ligurina (C.L.Koch, 1845)
27
28
Nieuwsbrief SPINED 34
Localities 8, 16; m; North, South, Sardinia, Sicily Olios argelasius (Walckenaer, 1805) Localities 1, 4, 6, 7; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily TETRAGNATHIDAE Metellina merianae (Scopoli, 1763) Locality 3; m/f; North, South (Trotta 2007), Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily (Pantini & Isaia, 2014) Metellina mengei (Blackwall, 1869) Localities 3, 9, 10; m/f; North, South (Brignoli 1979; Trotta 2011), Sardinia (Pantini et al. 2013) Tetragnatha extensa (Linnaeus, 1785) Locality 11; m; North, South, Sardinia, Sicily Tetragnatha intermedia Kulczynski, 1891 Localities 1, 3, 5, 13, 15; m/f; South (IJland et al. 2012), Sardinia (Pantini et al. 2013) Tetragnatha montana Simon, 1874 Localities 8, 11; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Tetragnatha nitens (Audouin, 1826) Locality 11; f; North, South, Sardinia, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily THERIDIIDAE Anelosimus vittatus (C.L. Koch, 1830) Localities 2. 4, 6, 7, 8, 10, 11; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Asagena phalerata (Panzer, 1801) Locality 4; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily Crustulina scabripes Simon, 1881 Localities 4, 6, 15; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily Enoplognatha afrodite Hippa & Oksala, 1983 Localities 6, 7, 9; m/f; North (Pantini et al. 2008), South (IJland et al. 2012), Sardinia (Pantini et al. 2013) Enoplognatha thoracica (Hahn, 1833) Localities 6, 10; m; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily Enoplognatha testacea Simon, 1884 Locality 15; f; North, new for South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Material: a single female specimen from Rosaine, a warm, south oriented slope consisting of a neglected and degraded terraces with olive plantation and coniferous trees on some higher terraces is identified as Enoplognatha testacea. An overview of the genus Enoplognatha shows a genus with many closely resembling species, at least in the female sex. The males have additional characters in the modified chelicerae and palpal structures, but single females are more difficult to identify. The basic dorsal abdominal patterns are species-specific but show variation in the intensity of pigmentation. The epigynes have hardly any characteristic and easily measurable elements. Differences in the vulval structures are slight. For that reason we here depict the vulva and present a rather detailed description of the abdominal pattern. Our specimen is of light colouration with a faintly indicated leaf-like dorsal abdominal pattern and has the following characters. Measurements (in mm): total length 3.2; prosoma length 1.3, width 1.0. Length Fe I 1.25. Prosoma and legs light-brown, chelicerae slightly darker brown, sternum grey-brown; prosoma with a narrow dark borderline. Legs weakly annulated with broad greyish mid-sections on femora. Basal dorsal spines on tibiae long and slender, about 1.4 times as long as diameter of leg segment. Opisthosoma (figs. 1718): dorsally with a more or less leaf-like pattern consisting of a dark grey frontal area followed by two pairs of dark grey lateral blotches on either side and ending with a dark grey posterior area with a straight posterior margin, this dark grey pattern enclosing a light grey central area with two pairs of composite white spots and a vague spot more distally; spinnerets surrounded by black; the area between the dorsal ornamentation and the spinnerets – the backside of the opisthosoma - filled in with some narrow greyish transverse bars with white blotches above; ventrally dark grey from epigastric furrow up to spinnerets with lighter lateral areas in the middle which show some white blotches.
Nieuwsbrief SPINED 34
17
29
18
19
Figs. 17-19. Enoplognatha testacea. 17, dorsal aspect, 18, caudal aspect of opisthosoma; 19, dorsal view of vulva.
Vulva as depicted (fig. 19) with simple, non-coiled sperm ducts which have the entrances close together and enter the receptacula after a short curve towards their posterior tips; receptacula large, globular and nearly touching mesally. This is the first record from the south of Italy. Episinus maculipes Cavanna, 1867 Localities 7, 10, 13; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Episinus truncatus Latreille, 1809 Localities 1, 6, 16; m/f; North, South, Sardinia Euryopis episinoides (Walckenaer, 1847) Locality 4; m; North, South, Sardinia Euryopis sexalbomaculata (Lucas, 1846) Locality 12; f; new for Italy So far not recorded from the Italian mainland. A single female specimen. The identification is confirmed by some experts. None of the descriptions and illustrations seem to cover our specimen, but the species is said to be variable as to its abdominal colour pattern (Le Peru 2011: 396). The collected specimen has eight silvery-white dorsal spots (fig. 20) which is in contradiction with the specific name. The pair of posterior spots above the spinnerets are well-separated. This strongly deviates from available illustrations such as presented by Levy (Levy 1998: 146, fig. 277) which shows much less contrast in black and white and the shape of the spots. Ventrally one pair of white spots in front of spinnerets (fig. 21). The epigyne is very characteristic in our specimen (fig. 22) and much different from Levy’s drawing (Levy 1998, fig. 282). Our specimen is more, but not completely, in agreement with the figure presented by Kovblyuk et al. (Kovblyuk et al. 2008, fig. 55). It deviates in the shape of the anterior depressed area, which is more curved in Kovblyuk’s illustration in comparison to our specimen. It looks as if within the genus Euryopis as presently delimited there are (at least) two different types of species. There are species with a dorsal abdominal pattern existing of well-defined, clear silvery white spots on a dark opisthosoma and a pair of such spots on the ventral side resulting in a strong contrasting pattern. There are other species where such spots are much less sharply defined, have irregular margins and are not silvery white but are part of a more intricate pattern with black areas on a yelllow or brown background, resulting in a less contrasting pattern.
20
21
22
Fig. 20-22. Euryopis sexalbomaculata. 20, dorsal aspect; 21, ventral aspect; 22, epigyne, ventral aspect.
30
Nieuwsbrief SPINED 34 Epigynes likely show different constructions. All species have a central opening to the spermducts, according to the available illustrations usually situated in a darkly pigmented medial area. Some illustrations give the impression of a straight anterior border which might serve as a foothold for male palpal elements, but other species seem to lack this. We checked the only indigenous species of this genus in the Netherlands, Euryopis flavomaculata (C.L. Koch, 1836), on this feature and could not find a trace of such a structure. There is a group of species – among which the specimen dealt with here – in which the anterior margin of the epigyne shows a more intricate form, a socket-like depression, presumably linked to a special function to support the male palp during copulation. Species clearly showing this model are E. laeta (Westring, 1861), E. margaritata (L. Koch, 1867), E. orsovensis Kulczynski, 1894, E. quinqueguttata Thorell, 1875, E. sexalbomaculata (Lucas, 1846) and possibly E. clarus Ponomarev, 2005. We should add here that many illustrations are difficult to interpret as to this construction feature. The two sections noticed in the abdominal patterns and in the shape of the epigyne do not lead to the same group of species. However, we have the feeling that the genus Euryopis is not a clearly defined taxonomic entity. The single character which delimits the genus is the shape of the cheliceral claw, which is relatively slender. The genus needs revision.
Kochiura aulica (C.L.Koch, 1838) Localities 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 13; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Neottiura herbigrada (Simon, 1873) Localities 6, 9, 14, 15; m/f; North, new for South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Phycosoma inornatum (O.P.-Cambridge, 1861) Localities 6, 7, 16; f; North, South Platnickina tincta (Walckenaer, 1802) Locality 11; m; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily Robertus lividus (Blackwall, 1836) Locality 9; f; North, South Ruborridion musivum (Simon, 1873) Localities 4, 5; m/f; North, South (IJland et al. 2012), Sardinia (Pantini et al. 2013) A Mediterranean species with a range from Portugal, Spain, Balearic Islands, France and Corsica, Italy (Gargano), and Croatia, but not further eastward. Simitidion simile (C.L. Koch, 1836) Localities 4, 6, 7, 10, 13, 14; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily Steatoda albomaculata (De Geer, 1778) Locality 5; f; North, South, Sardinia Steatoda paykulliana (Walckenaer, 1805) Locality 10; f; North, South, Sardinia, Sicily Theridion spec. (melanurum-group) Localities 6, 7, 9, and 14; m/f. Theridion still is a large genus, even though many species have been transferred to other genera over the years. Identification sometimes proves to be difficult. We collected specimens of two Theridion species which were identifiable (Theridion varians Hahn, 1833, 11m and 5f from three localities, and Theridion pinastri L. Koch, 1872, a single female from a single locality). The other specimens we collected (2m 4f, from four localities) proved to be difficult. All belong to the melanurum-group, a complex taxon the species of which can only be distinguished through very painstaking comparison of details in the genitalia. Available descriptions show quite an amount of variation in the characters used by the authors. Illustrations consist of drawings made by the persons who studied some species of the group or described new species and stress the differences they thought to be important and helpful for the users. In the male the focus lies on the distal elements of the palp, especially the tegular apophysis and conductor (Agnarsson et al. 2007), while in the female the shape and size of the epigyneal pit and the length of the copulatory ducts and their complexity of structure and coils are used for discrimination. But these characters are not always fully supplied by all authors, making an overview of the species of this species-group hardly possible. Therefore we will seek a solution in the future through the study of further material and in the present paper place them as Theridion spec. (melanurum-group). Theridion pinastri L. Koch, 1872 Locality 14; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Theridion varians Hahn, 1833 Localities 7, 13, 15; m/f; North, South, Sardinia THOMISIDAE Heriaeus oblongus Simon, 1918
Nieuwsbrief SPINED 34
31
Locality 10; f; North, South Monaeses paradoxus (Lucas, 1846) Localities 1, 4, 13; m/f; South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Runcinia grammica (C.L.Koch, 1837) Locality 5; f; North, South, Sardinia, Sicily Synema globosum (Fabricius, 1775) Localities 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 12, 13; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Thomisus onustus Walckenear, 1805 Localities 5, 10; m/f; North, South, Sardinia, Sicily Tmarus piger (Walckenaer, 1802) Locality 10; m/f; North, South Tmarus stellio Simon, 1875 Locality 7; m; North, new for South A Mediterranean species, but no records from Greece. Xysticus acerbus Thorell, 1872 Locality 6; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) Xysticus cor Canestrini, 1873 Locality 4; f; North, South, Sardinia Xysticus kochi Thorell, 1872 Localities 7, 8; m; North, South, Sardinia Xysticus lanio C.L. Koch, 1824 Localities 3, 10; m; North, South, Sardinia ULOBORIDAE Uloborus plumipes Lucas, 1846 Localities 9, 12, 13, 14; m/f; South, Sardinia (Pantini et al. 2013), Sicily natural population restricted to the South, in greenhouses etc more to the North Uloborus walckenaerius Latreille, 1806 Localities 1, 8, 10, 11, 14, 16; m/f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) ZODARIIDAE Zodarion confusum Denis, 1935 Locality 3; f; North, South (Bosmans 1997) Zodarion italicum (Canestrini, 1868) Locality 10; f; North, South, Sardinia (Pantini et al. 2013) DISCUSSION A number of species found during our 2013 inventory trip can be classified as common for the region because they were collected at many of the sites visited: Mangora acalypha (Walckenaer), Frontinellina frutetorum (C.L. Koch), Heliophanus tribulosus Simon, Kochiura aulica (C.L.Koch), and Synema globosum (Fabricius). These species were also found in Gargano during our inventory in 2011 (IJland et al. 2012). They can be considered to belong to the general spider fauna of southern Italy. Otherwise, but not surprisingly, the list of species encountered show obvious differences. During the inventory trip in Gargano, we collected 135 species, of which 58 were also collected during the current inventory with 159 species collected.. The clear difference in the composition of the spider fauna of the two areas can be partly atributed to the differences in habitat. In Gargano we could visit two wetland areas and could examine the typical spider fauna of this type of habitat. In the Campania region we did not visit any sites of this type. Closest to it were the riverine habitats along the Doto River (locality 8) and the River Sele near but just outside the WWF Reserva Oase di Persano (locality 11). Both are fast floating rivers with pebble beaches and pebble-covered stretches in the winter-bed with stray isolated shrubs (Salix pec.) and bordered by higher trees on the river banks. No stagnant water and no vegetation of reeds and herbs which offer the structures for spiders to build their webs, find prey or hide. These pebble-covered sites offer a good habitat for Lycosidae and Salticidae, but we have not seen any Pirata species or Clubiona species characteristic for wetland habitats. As usual there were also single specimens of rare species or more common species with low densities or more cryptic species easily overlooked in daytime. Some species were found to be characteristic for certain microhabitats. Trabea paradoxa Simon and Scytodes velutina Heineken & Lowe for example were sifted from litter under pinetrees Even when taking the differences in habitat into account, less than 50% overlap in collected species is an indication of the species richness of this area. On both inventory trips species new for science were collected, making the south of Italy an interesting area for further research.
32
Nieuwsbrief SPINED 34
ACKNOWLEDGEMENTS We want to thank Robert Bosmans (Belgium), Holger Frick (Vaduz, Liechtenstein), Bernhard Huber (Bonn, Germany), Mykola Kovblyuk (Simferopol, Ukrain), Barbara Thaler-Knoflach (Innsbruck, Austria), Herman Vanuytven (Belgium) and Johan Van Keer (Deurne, Belgium) for their support through help, advices and suggestions for the identification of problematic species. REFERENCES Agnarsson, I., J.A. Coddington & B. Knoflach 2007. Morphology and evolution of cobweb spider male genitalia (Araneae, Theridiidae). – The Journal of Arachnology 35:334–395. Alicata, P. & T. Cantarella 2000. I salticidi di Sicilia: stato della conoscenza e descrizione di due nuove specie (Araneae Salticidae). – Memorie della Società Entomologica Italiana, Genova 78: 485-498. Arnold, K. 2001. Beitrag zur Spinnenfauna (Arachnida, Araneae) des Fürstentums Liechtenstein. – Bericht der BotanischZoologischen Gesellschaft Liechtenstein-Sargans-Werdenberg 28: 211-244. Blanke, R. 1982. Untersuchungen zur Taxonomie der Gattung Araniella (Araneae, Araneidae). – Zoologica Scripta 11: 287305. BOLD: http://boldsystems.org/ Bosmans, R. 1997. Revision of the genus Zodarion Walckenaer, 1833, part II. Western and Central Europe, including Italy (Araneae: Zodariidae). – Bulletin of the British Arachnological Society 10: 265-294. Brignoli, P.M. 1979. Ragni d'Italia XXXI. Specie cavernicole nuove o interessanti (Araneae). – Quaderni del Museo di Speleologia "V. Rivera" 5(10): 1-48. Brignoli, P.M. 1984. Zur Problematik der mediterranen Pisaura-Arten (Arachnida, Araneae, Pisauridae). – Zoologischer Anzeiger 213: 33-43. Di Franco, F. 1995. Nuovi dati su Zelotes paroculus Simon, 1914 (Araneae, Gnaphosidae). – Animalia 21: 125-129. Di Franco, F. 1996. Gnaphosidae dei Colli Albani (Arachnida, Araneae). – Fragmenta Entomologica 28 (2) Di Franco, F. 2001. Gnaphosidae (Arachnida, Araneae) della riserva naturale orientata "Oasi del Simeto" (Catania). – Il Naturalista Siciliano 25: 195-215. Hänggi, A. 1989. Beiträge zur Kenntnis der Spinnenfauna des Kantons Tessin II - Bemerkenswerte Spinnenfunde aus Magerwiesen der Montanstufe. – Mitteilungen der Schweizerischen Entomologischen Gesellschaft 62: 167-174. Hänggi, A. 1990. Beiträge zur Kenntnis der Spinnenfauna des Kt. Tessin III - Für die Schweiz neue und bemerkenswerte Spinnen (Arachnida: Araneae). – Mitteilungen der Schweizerischen Entomologischen Gesellschaft 63: 153-167. Hänggi, A. 1993. Beiträge zur Kenntnis der Spinnenfauna des Kantons Tessin IV - Weitere faunistisch bemerkenswerte Spinnenfunde der Tessiner Montanstufe (Arachnida: Araneae). – Mitteilungen der Schweizerischen Entomologischen Gesellschaft 66: 303-316 Helsdingen, P.J. van, 2014. Araneae. In: Fauna Europaea Database. Version 2014.1. – http://www.european-arachnology.org Huber, B. A. 2007. Two new genera of small, six-eyed pholcid spiders from West Africa, and first record of Spermophorides for mainland Africa (Araneae: Pholcidae). – Zootaxa 1635: 23-43. IJland, S., P.J. van Helsdingen & J. Miller 2012. On some spiders from Gargano, Apulia, Italy. – Nieuwsbrief SPINED 32: 2-20. Kovblyuk, M. M., A.A. Nadolny, V.A. Gnelitsa & E.M. Zhukovets 2008. Spiders (Arachnida, Aranei) of the Martyan Cape Reserve (Crimea, Ukraine). – Caucasian Entomological Bulletin 4: 3-40. Kronestedt, T. 1998. Sitticus inexpectus (Araneae, Salticidae) new to Italy. – Arachnologische Mitteilungen 15:81·83– Le Peru, B. 2011. The spiders of Europe, a synthesis of data: Volume 1 Atypidae to Theridiidae. – Mémoires de la Société linneenne de Lyon 2: 1-522. Levy, G. 1998. Araneae: Theridiidae. In: Fauna Palaestina, Arachnida III. – Israel Academy of Sciences and Humanities, Jerusalem, Muff, P., M.H. Schmidt, H. Frick, W. Nentwig & C. Kropf 2007. Spider (Arachnida: Araneae) distribution across the timberline in the Swiss Central Alps (Alp Flix, Grisons) and three morphologically variable species. – Arachnologische Mitteilungen 34: 16-24. Muster, C. & K. Thaler, K. 2004. New species and records of Mediterranean Philodromidae (Arachnida, Araneae): I. Philodromus aureolus group. In: Thaler, K. (ed.) Diversität und Biologie von Webspinnen, Skorpionen und anderen Spinnentieren. – Denisia 12, 305-326. Muster, C., R. Bosmans & K. Thaler 2007. The Philodromus pulchellus-group in the Mediterranean: taxonomic revision, phylogenetic analysis and biogeography (Araneae: Philodromidae). – Invertebrate Systematics 21: 39-72. Nadolny, A.A., A.V. Ponomarev, M.M. Kovblyuk & K.V. Dvadnenko 2012. New data on Pisaura novicia (Aranei: Pisauridae) from eastern Europe. – Arthropoda Selecta 21: 255-267. Nentwig W, T. Blick, D. Gloor, A. Hänggi & C. Kropf 2014. Spiders of Europe. – www.araneae.unibe.ch. Version of 14 October 2014 Noflatscher M. T. 1990. Zweiter Beiträge zur Spinnenfauna Südtirols: Epigäische Spinnen an Xerothermstandorten bei Saben, Gutschna und Castelfeder (Arachnida: Aranei). – Berichte des Naturwissenschaftlich-Medizinischen Vereins in Innsbruck 77: 63-75. Pantini, P. & M. Isaia 2008. New records for the Italian spider fauna (Arachnida, Araneae). – Arthropoda Selecta 17: 133144. Pantini, P, A. Sassu & G. Serra 2013. Catalogue of the spiders (Arachnida Araneae) of Sardinia. – Biodiversity Journal 4 : 3104.
Nieuwsbrief SPINED 34
33
Pantini P. & M. Isaia 2014. La checklist dei ragni italiani. Accessed 21 December 2014. – www.museoscienzebergamo.it/web/index.php?option=com_content&view=article&id=367&Itemid=94 Paschetta, M., P.-M. Giachino & M. Isaia 2012. Taxonomic relatedness of spider and carabid assemblages in a wetland ecosystem. – Zoological Studies 51(7): 1175-1187. Pesarini, C. 1996. Note su alcuni Erigonidae italiani, con descrizione di una nuova specie (Araneae). – Atti delle Società italiana de Scienze naturali e del Museo civico di Storia naturale di Milano 135(2): 413-429. Pesarini, C. 2003. Arachnida Araneae. In: F. Stoch, Checklist of the species of the Italian fauna. Version 2.0. – http://www.faunaitalia.it/checklist/ Platnick, N. I. & M.U. Shadab 1982. A revision of the American spiders of the genus Drassyllus (Araneae, Gnaphosidae). – Bulletin of the American Museum of Natural History 173: 1-97. Senglet, A. 1973. Note sur les Spermophora (Araneae: Pholcidae) méditerranéens. – Mitteilungen der Schweizerischen Entomologischen Gesellschaft 45: 307-319. Simon, E. 1881. Descriptions d'arachnides nouvaux du genre Erigone. – Bulletin de la Société Zoologique de France 6: 233257. Simon, E. 1884. Les arachnides de France 5: 180-885. – Paris. Simon, E. 1894. Histoire naturelle des araignées 1: 489-760. – Paris. Simon, E. 1926. Les arachnides de France. Synopsis générale et catalogue des espèces françaises de l'ordre des Araneae 6(2): 309-532. – Paris. Tanasevitch, A. V. 2010. Order Araneae, family Linyphiidae. In: van Harten, A. (ed.) Arthropod Fauna of the UAE. – Dar Al Ummah, Abu Dhabi 3, 15-26. Thaler, K. 1976. Über wenig bekannte Zwergspinnen aus den Alpen, IV (Arachnida, Aranei, Erigonidae). – Archives des Sciences 29: 227-246. Thaler, K. 1999. Beiträge zur Spinnenfauna von Nordtirol - 6. Linyphiidae 2: Erigoninae (sensu Wiehle) (Arachnida: Araneida). – Veröffentlichungen des Tiroler Landesmuseums Ferdinandeum 79: 215-264. Töpfer-Hofmann, G., D. Cordes & O. von Helversen, 2000. Cryptic species and behavioural isolation in the Pardosa lugubris group (Araneae, Lycosidae), with description of two new species. – Bulletin of the British Arachnological Society 11: 257-274. Trotta, A. 2005. Introduzione al ragni italiani (Arachnida Araneae). – Memorie della Società Entomologica Italiana, Genova 83: 3-178. Trotta, A. 2007. Arthropodi del Parco Nazionale del Vesuvio: Ricerche preliminary. Short note 1. – Conservazione Habitat Invertebrati 4: 377-384. Trotta, A. 2011. Second contribution to the knowledge of the spiders of Sardinia (Arachnida, Araneae). – Conservazione Habitat Invertebrati 5: 137-161. World Spider Catalog 2014. Natural History Museum Bern. – http://wsc.nmbe.ch, version 15.5, accessed on 1 December 2014 Wunderlich, J. 1992. Die Spinnen-Fauna der Makaronesischen Inseln: Taxonomie, Ökologie, Biogeographie und Evolution. – Beiträge zur Araneologie 1: 1-619. Wunderlich, J. 1995. Zur Taxonomie und Biogeographie der Arten der Gattung Oecobius Lucas 1846, mit Neubeschreibungen aus der Mediterraneis und von der Arabischen Halbinsel (Arachnida: Araneae: Oecobiidae). – Beiträge zur Araneologie 4: 585-608. Wunderlich, J. 2011. Extant and fossil spiders (Araneae). – Beiträge zur Araneologie 6: 1-640 Zingerle, V. 1997. Epigäische Spinnen und Weberknechte im Naturpark Puez-Geisler (Dolomiten, Südtirol) (Araneae, Opiliones). – Berichte des naturwissenschaftlich-medizinischen Vereins Innsbruck 84: 171-226.
34
Nieuwsbrief SPINED 34
SPIN VAN HET JAAR 2015 De keus is dit keer gevallen op Anyphaena accentuata (Walckenaer, 1802). Ook in 2015 wordt het Europese project Spin van het Jaar voortgezet. Ik heb al eens uiteengezet hoe de keuze van de Spin van het jaar tot stand komt. Een kleine groep Europese arachnologen doet een voorstel van vijf soorten die in alle Europese landen voorkomen en vervolgens stellen vertegenwoordigers uit alle landen hun voorkeursvolgorde vast. Dit jaar waren er maar drie soorten om uit te kiezen. Van de 83 stemgerechtigde leden brachten er 56 een stem uit (ca. 67,5%). Dat leverde de volgende stemverdeling op: Anyphaena accentuata 34, Zoropsis spinimana 14, Phylloneta impressa 8. Ik ben er van overtuigd dat de keuze beter is dan die van 2014, Linyphia triangularis een soort uit de top van erg algemene soorten in ons land. Als je bekend bent met spinnen zul je, zeker in de herfst, geen moeite hebben ze te vinden. Het web wijst de weg, de mannetjes zijn herkenbaar aan hun cheliceren, de tekening van het kopborststuk en achterlijf maken het vrouwtje goed herkenbaar. Er werd een persbericht uitgestuurd en de media reageerden daar goed op. Daarna werd het stil. Een paar mensen stuurden een waarneming, met een foto zoals dat tegenwoordig kan en daar moest altijd, zonder uitzondering, het teleurstellende antwoord op volgen dat het een andere soort was. Blijkbaar toch te moeilijk herkenbaar ondanks de bijgeleverde foto en de beschrijving. Anyphaena accentuata zal het mogelijk beter doen. Het zou fijn zijn als de verspreiding van deze soort in ons land beter bekend wordt en de biotoop duidelijker kan worden omschreven. PJvH AANKONDIGING 29e Europees Arachnologen Congres - 24-29 augustus 2015 in Brno, Tsjechië. Tijdens het 28e congres in Turijn afgelopen zomer werd het aanbod gedaan door Tsjechië om in 2015 het volgende Europese congres te organiseren. Onder voorbehoud omdat eerst de universiteit van Brno definitief toestemming moest geven. Dat is nu geregeld en de eerste aankondiging is rondgestuurd. Er is nog geen officiële website, maar de aankondiging staat wel aangegeven op de internet site van de European Society of Arachnology (http://www.european-arachnology.org/society/news.shtml). Kijk daar af en toe om te zien of er al een tweede circulaire is. Voorzitter van het organisatiecomité is Stano Pekár. Sommigen onder ons zullen zich herinneren dat daar ook in 1971 een internationaal arachnologen congres werd gehouden. Dat was nog in de tijd van de CIDA, de voorloper van het huidige ISA. De tijd van de Russische bezetting daar, een congres achter het ijzeren gordijn. Wat er te krijgen was bleek spotgoedkoop, maar er was natuurlijk niet veel. Behalve in de internationale hotels waar copieus werd gedineerd voor een grijpstuiver. Bijn 45 jaar geleden. Het zal onvergelijkbaar veranderd zijn. De kern van de oude stad is er natuurlijk nog steeds met cathedraal en burcht. De stad van Mendel ook, een van de grondleggers van de genetica. Er is natuurlijk een museum aan hem gewijd. AVAILABILITY OF SPINED ON THE INTERNET Earlier issues of the newsletter SPINED from issue 19 (2004) onwards are now available as pdf on the internet (http://www.eis-nederland.nl/spinnen.html). We hope to add the issues 1-18 in the future. If you are interested in receiving the journal please send a message to the editor (
[email protected]) and you will then receive future issues by e-mail. If you want to contribute articles, features or news in the field of spiders to the newsletter, please contact the editor. Contributions may deal with all possible topics on spiders, such as taxonomy, behavior, ecology etcetera.
Nieuwsbrief SPINED 34
35
BESCHIKBAARHEID VAN NEDERLANDSE EN EUROPESE VERSPREIDINGSGEGEVENS VAN SPINNEN Availability of data on the distribution of spiders in the Netherlands and Europe. The availability on the internet of data on the distribution of spiders in the Netherlands is outlined. The catalogue of the spiders in the Netherlands is regularly updated on the website of the European Invertebrate Survey – Nederland (http://www.eis-nederland.nl/spinnen) at the end followed by an overview of their distributions over the provinces. Earlier issues of SPINED are now also available on the internet (http://www.eis-nederland.nl/spined). The latest updated version of the spiders of Fauna Europaea is placed on the website of the European Society of Arachnology (http://www.european-arachnology.org/reports/fauna.shtml). In de Catalogus van de Nederlandse spinnen zijn alle gepubliceerde verspreidingsgegevens opgenomen. Publicaties die over andere onderwerpen gaan en waar wel soorten spinnen worden genoemd maar geen vindplaatsen zijn vermeld zijn weggelaten. De meest recente nomenclatuur is toegepast, maar de eerder gebruikte naam is steeds vermeld onder de nieuwe naam, wat het zoeken vergemakkelijkt. De oudere opgaven zijn natuurlijk onder de toen gebruikte namen te vinden, zoals dat in een catalogus gebruikelijk is. In de tabel met de “Verspreiding van de spinnen van Nederland over de provincies” – vroeger een apart document, maar nu aan het eind van de catalogus geplaatst – krijgt men snel een overzicht van in welke provincies een soort voorkomt. De nieuwe en oude namen zijn beide opgenomen. De tabel biedt beperkt inzicht in de zoogeografische verspreiding in ons land, maar is niet volledig. Het gaat immers om gepubliceerde gegevens en voor sommige provincies zijn helaas weinig gegevens in druk verschenen. De soortenlijst met codenummers voor registratie wordt niet meer bijgewerkt. Deze twee documenten zijn te raadplegen via de website van EIS-Nederland (http://www.eis-nederland.nl/spinnen). De gegevens dienen ook als basisbestand voor Het Nederlands Soortenregister (http://www.nederlandsesoorten.nl). De database van Fauna Europaea is op twee plaatsen te raadplegen. Op de officiële website van Fauna Europaea (http://www.faunaeur.org/) is de originele spreadsheet niet te zien, omdat deze als matrix verborgen is achter de zoekpagina’s. Deze officiële site biedt wel de mogelijkheid om per soort een verspreidingskaartje te raadplegen. De originele spreadsheet is wel te vinden op de website van de European Society of Arachnology (ESA) (http://www.european-arachnology.org/reports/fauna.shtml) onder “Links” en vervolgens onder “European Spiders”. Daar is nu Versie 2014.1 te raadplegen. Sinds kort zijn oudere afleveringen van SPINED te vinden op de website van EIS-Nederland (http://www.eis-nederland.nl/spined). Binnenkort vanaf aflevering 1 (1986). PJvH
Dolomedes plantarius, Grote gerande oeverspin, perfecte camouflage (foto Martin van den Hoorn)
36
Nieuwsbrief SPINED 34
Opilionieuws Nieuwsbrief van de werkgroep hooiwagens
EIS-Nederland nummer 9, december 2014
Voorwoord Het was een erg productief jaar: er zijn twee nieuwe hooiwagensoorten voor Nederland publiek gemaakt, ‘half Nederland’ is met bodemvallen bemonsterd, de hooiwagentabel is in het Engels vertaald en Opilio parietinus is op de nationale televisie verschenen! Het ontbreekt ons echter momenteel aan tijd om zelfs maar onze eigen waarnemingen netjes in het bestand op te nemen, zodat deze nieuwsbrief slechts een beperkte afspiegeling is van de geboekte resultaten. De smoezelige veldboekjes worden komende winter wel weer uit de rugzak opgediept... Ook verwelkomen we een nieuw werkgroeplid, Roy Morssinkhof, met wie we al kennis hebben gemaakt in het Astrobunus-artikel (zie Publicaties) en die o.a. meewerkt aan inventarisaties bij Winterswijk. We wensen hem veel plezier met ons geliefde diergroepje. Afgelopen seizoen was uitzonderlijk: de zachte winter zorgde ervoor dat veel hooiwagens van 2013 nog in de eerste weken (soms maanden!) van 2014 aanwezig waren, zelfs tot in de laatste week van maart, wanneer de nieuwe generatie al weer bijna uit het ei komt. We hopen dat het nieuwe seizoen jullie en ons wederom veel leuke vondsten en verrassingen zal bieden. Jinze Noordijk & Hay Wijnhoven, 8 december 2014 Het seizoen 2014 JB=Johan Bink, MC=Matthijs Courbois, JD=Jan van Duinen, TH=Theodoor Heijerman, AK=Arp Kruithof, JN=Jinze Noordijk, RM=Roy Morssinkhof , HW=Hay Wijnhoven 1000-soortendag 2014 Dit jaar vond dit evenement van EIS Kenniscentrum Insecten (in samenwerking met Staatsbosbeheer en Waarneming.nl) plaats in Nationaal Park Lauwersmeer. De diversiteit ligt er natuurlijk lager dan in Roerdal (2013) en Meinweg (2012), maar met twaalf hooiwagensoorten was de score toch vrij aardig. [JN] Platybunus pinetorum Een aantal nieuwe vindplaatsen van deze soort geeft aan dat de ‘grote opmars’ nog niet is gestopt! John van Roosmalen, Luc Knijnsberg en Arnold Wijker vonden de soort namelijk vrij noordelijk in de Noord-Hollandse duinen, bij Heemskerk en Castricum. Andere nieuwe vindplaatsen kwamen o.a. van Sandra Lamberts in het Elzetterbos (fig. 1), Henk Soepenberg op de Lemelerberg (OV) en Ruut Aussems bij Eindhoven.
Fig. 1. Juveniel vrouwtje Platybunus pinetorum, Elzetterbos, Vaals, 30.iii.2014 (foto: Sandra Lamberts).
Nieuwsbrief SPINED 34
37
Werkgroepexcursies naar de Maasvlakte Op 29 juli [JB, HW] en op 16 september [JB, JD, Peter Wieringa, HW] werden in dit gebied mooie waarnemingen gedaan aan o.a. Nelima, Leiobunum sp. A en L. religiosum. Onze fotografen leverden weer schitterend beeldmateriaal (fig. 2)! Pyreneeën In september/oktober heb ik meer dan 20 soorten verzameld aan zowel de Franse als de Spaanse kant van de Pyreneeën. Daaronder -en dat is altijd spannend- enkele die voor mij nieuw waren zoals Trogulus pyrenaicus Schönhofer & Martens, 2008, Anelasmocephalus pyrenaicus Martens, 1978, Centetostoma ventalloi (Mello-Leitao, 1936), Nemastomella bacillifera bacillifera (Simon, 1879). Het interessantste materiaal is in de collectie van Jochen Martens opgenomen. Tijdens die vakantie zijn ook Nelima's verzameld: N. doriae (Normandië), N. gothica (Franse Pyreneeën) en N. silvatica (Spaanse Pyreneeën). Die kunnen goed gebruikt worden voor een artikel dat het volgende voorjaar verschijnt. [HW]
Fig. 2. Leiobunum religiosum, vrouwtje, Antarcticaweg, Maasvlakte Rotterdam, 16.ix.2014 (foto: Peter Wieringa).
Zuid-Holland In het kader van de te verschijnen verspreidingsatlas worden veel waarnemingen verzameld verspreid over het land. Zuid-Holland is een van de slechtst onderzochte provincies. Dit jaar zijn er daarom drie dagexcursies gehouden, waarbij veel plekken werden aangedaan: Barendrecht, Klein Hitland, Leimuiden, Krimpen aan de lek, het Loetbos, Hoogmade, Woubrugge, Rijnsaterwoude en Nieuwveen. André van Loon, Anne Krediet en Roel van Bezouw inventariseerden mee. Daarnaast vond het jaarlijks EIS-weekend voor werkgroepcoördinatoren plaats op Voorne; van hieruit konden mooi de Maasvlakte, de duinen bij Oostvoorne, de Haringvlietsluizen en enkele plekken in Zeeland worden aangedaan. Dit leverde o.a. de eerste vondst van Nemastoma bimaculatum op voor Zuid-Holland. Daarnaast is het opvallend hoe relatief algemeen Nemastoma dentigerum, Leiobunum sp. A en Mitostoma chrysomelas zijn in het westen van ons land. [JN] Zeeuws-Vlaanderen Op twee dagen is in deze uithoek van ons land geïnventariseerd, bij de plaatsen Zuiddorpe, Clinge en Koewacht. Nemastoma bimaculatum, Mitostoma chrysomelas en de talrijkheid van een zeer lichte kleurvorm van Dicranopalpus ramosus waren hier opvallend. [JN, TH]
38
Nieuwsbrief SPINED 34
Fig. 3. De 5x5 km-hokken waar in 2014 bodemvalseries hebben ingestaan waaruit hooiwagens worden gedetermineerd. Fig. 4. Lacinius ephippiatus is een soort die met bodemvallen het best te inventariseren is, Groote Bosch (Gulpen-Wittem), 6.vii.2014 (foto: Jinze Noordijk)
Bodemvalonderzoek Om zo veel mogelijk records te verzamelen in allerlei regio’s zijn er dit najaar op zeer veel plekken in bossen bodemvalseries ingegraven (fig. 3 en 4). In totaal ging het om meer dan 70 series van elk 5 vallen die twee weken tot twee maanden in het veld hebben gestaan. Ook zijn er hooiwagens gesorteerd uit enkele al langer lopende bemonsteringen. Figuur 3 geeft aan waar deze vallen hebben gestaan. Er zijn diverse personen betrokken geweest bij deze bemonstering. De vangsten zijn gesorteerd en verwerkt door TH en JN. Onder aan de Wageningse Berg plaatste MC een serie. Studenten van Helicon Opleidingen in Boxtel plaatsten bodemvallen in vier uurhokken in De Scheeken (tussen Liempde en Best). Anne Krediet plaatste vallen in de Loonse- en Drunense Duinen en RM een serie langs de IJssel bij Dieren. Foppe van der Meer (Landschapsbeheer Friesland) verzorgde een bemonstering met twee series in de Noardlike Fryske Wâlden. De overige locaties zijn door TH, JN, Hans Turin en Harm de Haan bemonsterd. Voor een groot deel moeten de vangsten nog op naam worden gebracht, maar het is nu al duidelijk dat er interessante waarnemingen gedaan zijn. Voor de zeldzamere soorten Trogulus tricarinatus, Anelasmocephalus cambridgei en Paranemastoma quadripunctatum heeft het zelfs nieuwe regio’s opgeleverd. In De Scheeken werd o.a. Trogulus tricarinatus aangetroffen en bij Dieren werd het voorkomen van o.a. Trogulus tricarinatus en Astrobunus laevipes aangetoond. Trogulus België Dit jaar is de Trogulus-collectie van Luc Vanhercke en die van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen in Brussel opnieuw gedetermineerd. [HW] Overige waarnemingen Ook dit jaar werden weer veel waarnemingen ingevoerd op Waarneming.nl. Forumvragen en/of validaties op deze site worden voornamelijk door AK, JB en HW geregeld. Vincent Kalkman, Peter Boer, Sander Pruiksma, Erik van der Spek, Hans Jonkman, Kees Margry, Sandra Lamberts, Roel van Bezouw en Gert-Jan van Duinen leverden sets van monsters of foto’s aan waarvan de soorten alle opgenomen konden worden in het bestand. Het plaatselijke krantje Telstar in Pijnacker plaatste een aardig artikeltje van Caroline Elfferich over een vondst van onze meest mediagenieke hooiwagen, Leiobunum sp. A (Fig. 5).
Nieuwsbrief SPINED 34
39
Fig. 5. Artikel (uitsnede) in huis-aan-huisblad Telstar door Caroline Elfferich.
Vertaling ET Op verzoek van leden van de Harvestmen Recording Scheme (HRS) uit het Verenigd Koninkrijk werd gezocht naar mogelijkheden om de Entomologische Tabel voor hooiwagens te vertalen, zodat zij de sleutel beter konden gebruiken. Mike Davidson heeft hiervoor toen kleine subsidies weten aan te vragen bij de British Arachnological Society (BAS) en het Open Air Laboratories (OPAL). Samen met Peter Nicholson van de HRS is de tekst van het boekje vertaald. De vertaalde teksten, die als pdf verschijnen, kunnen nu naast de (figuren van de) Nederlandse tabel worden gelegd waardoor die voor een groter (Europees) publiek toegankelijk is. [HW, JN] Muurhooiwagen op tv Een primeur: een hooiwagensoort op de nationale tv! Vara’s Vroege Vogels zond op 11 november een item uit over Opilio parietinus op een van zijn laatste vindplekken (fig. 6 en 7). Het verhaal van deze voorheen algemene soort die verdrongen wordt door Opilio canestrinii werd mooi in beeld gebracht. Het item is te zien op de website van Vroege Vogels door te zoeken op de term ‘muurhooiwagen’. [JN]
Fig. 6. Vroege Vogels-presentatrice Janine Abbring wijst een van de laatste exemplaren van Opilio parietinus in Nederland aan. Fig. 7. Mannetje Opilio parietinus, Eys (Gulpen-Wittem), 6.ix.2012 (foto’s Jinze Noordijk).
Plannen, doelen voor 2015 ● Twee werkgroepexcursies. ● Artikelen over het genus Nelima in Nederland en over enkele niet-inlandse soorten. Nieuwe publicaties Noordijk, J. & J. Bink, 2014. Leiobunum religiosum (Opiliones: Sclerosomatidae), een nieuwe hooiwagensoort voor de Nederlandse fauna. – Entomologische Berichten 74: 138-142. Noordijk, J., J. Bink & H. Wijnhoven, 2014. Uitbreiding van de hooiwagen Astrobunus laevipes (Opiliones). – Nederlandse Faunistische Mededelingen 42: 11-17. Noordijk, J., 2014. Laatste populaties van de hooiwagen Opilio parietinus (Opiliones: Phalangiidae) in Nederland. – Entomologische Berichten 74: 21-27 Turin, H., J. Noordijk, F. van der Meer & P. Boer, 2014. Hooiwagens, loopkevers en mieren in houtwallen in de Noardlike Fryske Wâlden. – Entomologische Berichten 74: 219-229.
40
Nieuwsbrief SPINED 34
Vierbergen, B. & H. Wijnhoven, 2014. Hoe komt de reuzenhooiwagen in Noordwest-Europa? – Kijk op Exoten 7: 2-3. Wijnhoven, H., J. Noordijk & Th. Heijerman, 2014. Het hooiwagengenus Trogulus in Nederland (Opiliones: Trogulidae). – Nederlandse Faunistische Mededelingen 42: 1-9. Colofon Opilionieuws is nieuwsbrief en contactorgaan van de hooiwagenwerkgroep van de stichting European Invertebrate Survey (EIS) - Nederland. Het verschijnt minstens een keer per jaar. Bijdragen zijn welkom. De nieuwsbrief wordt ook geplaatst op de website van de werkgroep: http://www.eis-nederland.nl/hooiwagens.html. Opilionieuws is samengesteld uit de woorden Opilio en nieuws. Opilio is een hooiwagengenus dat in ons land met drie soorten vertegenwoordigd is. We komen het woord ook als soortnaam tegen bij Phalangium opilio. De onderstrepingen vormen samen het woord Opiliones: de orde hooiwagens. Gelieve als volgt te citeren: Noordijk, J. & H. Wijnhoven, 2014. Opilionieuws 9. – Nieuwsbrief SPINED 34: 36-40. De werkgroep Coördinator en correspondentie: Jinze Noordijk EIS-Nederland Postbus 9517 2300 RA Leiden
[email protected]
Samenstelling Opilionieuws: Jinze Noordijk Hay Wijnhoven
Overige werkgroepleden: Dick Belgers Johan Bink Matthijs Courbois Jan van Duinen Theodoor Heijerman Arp Kruithof Marije Kuiper Roy Morssinkhof Ger Spoek (erelid) Ruud van der Weele
Summary Newsletter Opiliones Netherlands 9, 2014 ● Some of the inventories of the EIS study group harvestmen in 2014 are listed (fig. 3); these include an extensive pitfall trap inventory in mainly the eastern part of the country resulting in numerous new records. ● The winter of 2013-2014 was exceptionally mild. Many harvestman species from the 2013 generation survived well into the first months of 2014, and Dicranopalpus ramosus and Opilio canestrinii were observed up until the last week of March, when the next generations were about to hatch! ● The endangered Opilio parietinus appeared on national television. In the Netherlands this species has been completely overrun by the new-comer Opilio canestrinii, and seems now restricted to a hopelessly small number of nonviable populations. The item can be viewed at: http://vroegevogels.vara.nl/Gemist.972.0.html?&tx_varamedia%5Bmediaid%5D=324280&cHash= 0e5be372ecf83c80d4a999b53eb953de. ● The Dutch harvestman key will soon be available as pdf-file, translated in English (without figures). ● A list of publications (with many pdf-files) can be found on the website of EIS: http://www.eisnederland.nl/hooiwagens.
A V A I L A B I L I T Y O F SPINED
ON T H E INTERNET
Earlier issues o f the newsletter SPINED f r o m issue 19 (2004) onwards are now available as p d f on the internet (http://www.eis-nederland.nl/spinnen.html). We hope to add the issues 1-18 in the future. I f you are interested in receiving the journal please send a message to the editor (
[email protected]) and you w i l l then receive future issues by e-mail. I f you want to contribute articles, features or news in the field o f spiders to the newsletter, please contact the editor. Contributions may deal with all possible topics on spiders, such as taxonomy, behavior, ecology etcetera.
Verschijningsdatum: 30 december 2014
M'ez/u's/j/v'e/'SPINED/Spinnenwerkgroep Nederland ISSN 0926-0781 Samenstelling en correspondentie: P.J. van Helsdingen European Invertebrate Survey - Nederland Darwinweg 2, Leiden, Nederland Postbus 9517, N L 2300 RA Leiden, Nederland Tel. * 3 I (0)6 51058720 E-mail:
[email protected]