Spellingsregels groep 7 -Als ik aan het eind van een klankstuk een lange klank hoor, dan schrijf ik daar maar één voor. Ezel -Als ik aan het eind van een klankstuk een korte klank hoor, dan ga ik daarna met twee medeklinkers door. Kikker -Schrijf aan het eind van een woord of klankgroep nooit een v of z Schrijf nooit vv of zz -Voor de e, i, ij klinkt de c als een s Cent -Hoor je een t aan het eind van een woord? Maak het woord dan langer, zodat je een d of t hoort. Paard(en) Student(en) -Hoor je ies aan het eind van een woord? Maak het woord langer, hoor je iesu, schrijf dan isch. Fantastisch(e) -Als je tijt hoort aan het eind van een woord, schrijf je teit. Elektriciteit Behalve bij een samenstelling met het woord tijd. Etenstijd -Zit de laatste letter van de ik-YRUPLQGHWLMGYDQQXLQ¶WIRNVFKDDS" Dan schrijf je te/ten Ik bof- Ik bofte Maar let op bij werkwoorden op ±ven en ±zen, die krijgen de/den Wij durven ± Wij durfden -Schrijf na een klinker een trema op die plaats in het woord, waar je het begin van een nieuwe klankgroep hoort. Italië -Je hoort ug en uk, maar je schrijft ig en lijk. Aanwezig, Belachelijk -Als ik aan het eind van een klankstuk een lange klank hoor, dan schrijf ik daar maar één voor. De nederlaag -Als ik aan het eind van een klankstuk een korte klank hoor, dan ga ik daarna met twee medeklinkers door. De ellende -Let op bij de tweelingvormen. Ze klinken hetzelfde in de tijd van nu en de tijd van toen, maar je schrijft ze verschillend. Daarom moet je uit de zin afleiden om welke tijd het gaat: Gisteren feestten we, morgen feesten we.
-Voor de e, i, ij klinkt de c als een s. Cent Anders klinkt de c als een k. Concreet -Bij ±je, -pje, -tje, -kje, etje, hoor je een u maar je schrijft een e. Toneelstukje -Als ik aan het eind van een klankstuk een lange klank hoor, dan gebruik ik daar maar één letter voor. Behalve als ik het woord verklein, dan moeten het er twee zijn! Opaatje -Hoor je bij een voltooid deelwoord een t achteraan? Maak het langer om, te weten of er d of t moet staan. Gespaard(e) /XNWGDWQLHW"+DDOGDQ¶WIRNVFKDDSYDQVWDO -Alle namen (van personen, plaatsen, landen, zeeën, straten, volken, talen en feesten) schrijf je met een hoofdletter. -Als je tsie hoort aan het eind van een woord, dan schrijf je meestal tie. Administratie - Schrijf bij woorden op 'ee' en 'ie' in het meervoud 'ën'.Valt de klemtoon niet op ie, schrijf 'n' plus een trema.Kijk hieronder voor een woordenlijst. de knieën de ideeën de koloniën de poriën tweeën de industrieën de harmonieën de bacteriën de zeeën de reeën de melodieën de moskeeën de kopieën de trofeeën De verleden tijd van de sterke werkwoorden. Deze werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank, zoals: glijden-gleden,hebben-hadden,schrijven-schreven, dragen-droegen,stelen-stalen, blazen-bliezen, staan-stonden, zingen-zongen, treden-traden,dragen-droegen,glimmen-glommen, sluipen-slopen, liggen-lagen, varen-voeren,zwemmen-zwommen, schenken-schonken, duiken-doken, gaan-gingen,springen-sprongen, weten-wisten,geven-gaven, doen-deden, onthouden-onthielden,bieden-boden, graven-groeven, ontwerpen-ontwierpen, rijgen-regen. Het valt me op dat veel kinderen dit nog niet zo makkelijk vinden, dus oefening thuis is gewenst. Woorden die eindigen op -isch, zoals: telefonisch, praktisch,theoretisch, logisch, fantastisch, technisch, kritisch,optimistisch, chaotisch, magisch, gigantisch, alfabetisch, academisch toeristisch, tactisch, optimistisch, realistisch, pessimistisch, tropisch,Belgisch, romantisch, komisch, allergisch, telefonisch, technisch,
biologisch. Regel: In sommige woorden hoor je 'ies' maar schrijf je '-isch'. Je schrijft -isch als je er een 'e' achter kunt zetten, zoals:fantastisch en dus niet vakanties. n de week van 10 februari gaan we oefenen met het vinden van het onderwerp (wie of wat?) en de persoonsvorm (wanneer je de zin vragend maakt, staat de persoonsvorm vooraan, let op bij vraagzinnen waarin vooraan de woorden: Wat, wie, waar, wanneer, hoe etc. staat) Om dan de persoonsvorm te vinden, kun je de zin in een andere tijd zetten. De kinderen leren de zwakke en sterke persoonsvormen te schrijven door middel van het werkwoordschema. Ook zullen we aantal 'th' woorden herhalen, zoals: apotheken, thermometer, thema's, therapeuten, theorie, bibliotheek, kathedralen, thee. In de week van 3 maart gaan we herhalen hoe we de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en verleden tijd schrijven. We oefenen met zwakke werkwoorden, hierbij kunnen we het werkwoordschema gebruiken. En we oefenen met de sterke werkwoorden, hierbij kunnen we het werkwoordschema niet gebruiken. Er worden ook nog meervoudsvormen -ën herhaald. Zoals: de ideeën de koloniën de poriën meer tweeën de industrieën de harmonieën de bacteriën de zeeën de reeën de melodieën de moskeeën de kopieën En - 's, zoals: auto's, kiwi's, piano's, diploma's, camera's, collega's, radio's. Leenwoorden uit het Frans. Deze moeten de kinderen gewoon onthouden. het café de paté peignoir de de premier ordinair de de bouillon miljonair de de biscuit portefeuille het het toilet comité populair de cabaretier hetbrancard restaurant de het diner de loge de saté culinair plateau journaal cadeau
de taugé het repertoire coureur coupé de polonaise de patrouille de soufflé
In de week van 24 maart: leenwoorden uit het Engels. Deze moeten de kinderen gewoon onthouden. de teamsport goalball interview de handicap de blocnote de club, de tandems racen de band de teamgenoten scoort de computer de camper de manager de cape leasen checken het racket de bungalow de snack fulltime de trainer joggen de sticker de keeper het weekend de jeep het skateboard de jeans de cake In de week van 31 maart oefenen we het voltooid deelwoord. Veel voltooid deelwoorden beginnen met ge- (geslaagd), maar ook met be- (betaald) en ver- (verkocht). Voltooid deelwoorden staan altijd bij een persoonsvorm van de werkwoorden zijn, hebben en worden. Hoor je een /t/ aan het eind van een voltooid deelwoord, dan pas je de verlengingsregel toe: als je het woord langer maakt, hoor je of het een /d/ of een /t/ is. Woorden van de week: geslapen gegeten
gesmuld gespeeld gegriezeld verstopt gepakt, gevonden opgetreden gedanst gezongen meegemaakt knijpen besteden drijven lokken boeien glimmen schokken dreunen uiten profiteren wekken stempelen De rest van het schooljaar blijven we oefenen met het voltooid deelwoord en het verschil tussen persoonsvorm (v.t. en t.t.) en voltooid deelwoord. Bijv.: Piet verkleedt/verkleedde/heeft zich verkleed als clown. NB: bij twijfel over de VSHOOLQJYDQGRIWDDQKHWHLQGYDQKHWYROWRRLGGHHOZRRUGNDQ¶W H[NRIVFKLSZRUGHQLQJH]HW]LWGHHHQQDODDWVWHOHWWHULQ¶WH[NRIVFKLSGDQYROJWDOWLMG een t. Bijv.: pakken-gepakt, lossen-gelost, kaften-gekaft etc., behalve bij werkwoorden die eindigen op ±ven en ±zen, zoals verven (het is geverfd) en verhuizen (hij is verhuisd). Hieronder de woorden die geoefend kunnen worden: geloofd gebeurd veranderd beklad beloofd verschoond zich verkleed herkend beantwoorden ontwikkelen onthullen overtuigen bepalen verminderen erkennen verouderen getuigen verzorgen onderhandelen voltooien
Daarnaast werken we met woorden met x als in taxi en woorden met q als in aquarium. Dit zijn woordsoorten waarvan je de spelling moet onthouden. de taxi het aquarium exclusieve de expositie de aquarellen luxe, de maximumsnelheid quasi extreem de saxofoon de boxen expres adequaat de expressie de attaque de claxon de quiche exporteren de antiquair de taxicentrale de quad taxeren qua relaxen Ten slotte is het handig om de verkleinwoorden nog eens te oefenen:
het kettinkje het laatje het omaatje het glaasje het chocolaatje het dienblaadje het sluitinkje het ballerinaatje de gaatjes het fotootje het parapluutje het scheidinkje het colaatje het dagmenuutje het kladblaadje het zoutvaatje het kneuzinkje het verfrissinkje het radiootje het campinkje het villaatje het leuninkje het bospaadje het kimonootje