SPEEDDATEN MET DILEMMA’S
In de ruimte liggen acht dilemma’s. Ga per gespreksronde (die begint en eindigt met een geluidssignaal) samen met iemand bij een dilemma zitten (de volgorde is willekeurig). Lees het dilemma, en bespreek het samen. In dit boekje vind je per dilemma verschillende mogelijke antwoorden. Duid aan welk antwoord het beste past bij hoe jij over het dilemma denkt.
1. DE ANTWOORDOPTIES VAN DILEMMA ‘OVERCONSUMPTIE’ ZIJN: a. ‘Mensen in de Derde Wereld hebben geen geld genoeg om bepaalde dingen zelf te kopen. In vergelijking met hen zijn wij hier in het Westen zeer rijk. Daarom moeten we zo veel mogelijk proberen geven aan zij die weinig of niets hebben!’ ( ) b. ‘We moeten zeker en vast onze spullen naar derdewereldlanden sturen omdat het voor ons ecologisch ook interessant is. Wij hoeven het niet als afval te verbranden, en zij hoeven geen nieuwe dingen te produceren.’ ( ) c. ‘Als wij veel hulpgoederen opsturen, kunnen ze hun energie investeren in de verdere ontwikkeling van het land. En dan is er een extra voordeel voor ons, want als ze economisch sterker zijn, zullen ze de Westerse kwaliteit en luxe blijven opzoeken omdat ze hier aan gewend zijn geraakt.’ ( ) d. ‘We moeten vooral hulpgoederen sturen naar die plaatsen waar mensen in acute nood zijn! Als er net een aardbeving is geweest of een tsunami, ontstaan er enorme noden aan eenvoudige dingen zoals kleding en voeding.’ ( ) e. ‘We kunnen niet zomaar alles opsturen maar we moeten een overzicht maken van alle noden van de mensen ter plaatse. Op basis daarvan kunnen we gerichter hulpgoederen verdelen, waarbij de zwakste groepen, zoals ouderen en kinderen, voorrang krijgen. Met onze
materiële hulp kunnen we op die manier ook bepaalde structurele problemen trachten op te lossen.’ ( ) f. ‘We moeten de mensen in ontwikkelingslanden aansporen en coachen om hun eigen bedrijfjes op te zetten en handel te drijven. Onze hulpgoederen kunnen aangeleverd worden voor een beperkte periode, maar we moeten vooral naar hun toekomstplannen luisteren en deze mee helpen realiseren.’ ( ) g. ‘Hulpgoederen opsturen heeft geen enkele zin. Wie zegt dat ze er wel nood aan hebben? Komen onze spullen wel bij de juiste mensen terecht? Wie weet worden hulpgoederen daar ter plaatse gewoon verder verkocht op de zwarte markt.’ ( )
2. DE ANTWOORDOPTIES VAN DILEMMA ‘ECOLOGISCHE VOETAFDRUK’ ZIJN: a. ‘Consuminderen is heel belangrijk, want we moeten allemaal een steentje bijdragen om de opwarming van de aarde tegen te gaan. We moeten zo snel mogelijk goede maatregelen treffen en dus niet alleen consuminderen maar ook minder vlees eten, beter sorteren, minder met de auto rijden en ons meer met de fiets verplaatsen, … . ’ ( ) b. ‘Consuminderen is een goed begin maar we moeten dit in een groter plan zien om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Wij beschikken over de nodige kennis
om de problematiek aan te pakken, dus laat ons dit ook werkelijk uitvoeren. Tegelijkertijd moeten we ook stilstaan bij zinvolle vormen van ontwikkelingshulp, zoals ziekenhuizen bouwen of beroepsopleidingen voorzien. Materiële hulp alleen is niet voldoende.’ ( ) c. ‘Wat zou men in een ontwikkelingsland doen zonder onze hulpgoederen? Het is goed dat wij bepaalde zaken teveel kopen zodat wanneer ze weggegooid worden, ze ook opgestuurd kunnen worden. Als ik zou stoppen met overconsumptie dan krijgen ze misschien in de arme landen minder goederen.’ ( ) d. ‘Consuminderen is niet goed voor onze economie, we moeten net zorgen dat de economie groeit. Als we niet in een economische crisis willen terechtkomen, is consuminderen geen optie. Bovendien moeten we ook de economie in de ontwikkelingslanden proberen aan te wakkeren.’ ( ) e. ‘Het opsturen van hulpgoederen is een goede oplossing voor onze afvalverwerking. Wanneer we zaken opsturen, wordt onze afvalberg kleiner en hebben we een goede reden om nieuwe zaken te kopen.’ ( ) f. ‘Consuminderen, geen sprake van. We kunnen het effect van de opwarming van de aarde toch niet meer terugdraaien. Als we zouden consuminderen dan zijn we er zelf de dupe van en moeten we inboeten aan comfort.’ ( ) g. ‘Iedereen - Noord en Zuid, arm en rijk - moet samen maatregelen nemen om ons milieu te beschermen. We zouden allemaal beter eens naar elkaar luisteren in plaats
van elkaar met de vinger te wijzen. Wij kunnen misschien wel hulpgoederen sturen naar zij die minder bedeeld zijn, maar wie zegt dat wij niets van hun kunnen leren. ( )
3. DE ANTWOORDOPTIES VAN DILEMMA ‘COMMERCIËLE SPELERS’ ZIJN: a. ‘WMH krijgt het steeds moeilijker. We moeten nu even van ons hart een steen maken en alle mogelijke middelen inzetten om onze rode containers in het straatbeeld te houden. Ook als ons dat veel geld kost!’ ( ) b. ‘We moeten bieden om containers te mogen plaatsen. Op die manier kunnen we de opmars van commerciële bedrijven stoppen en blijven we als WMH een begrip in de ophaling van herbruikbare kledij!’ ( ) c. ‘Als uiteindelijk alle gemeentes geld zullen vragen voor het plaatsen van een container, dan heeft WMH geen opbrengsten meer. Het heeft geen zin om mee te bieden.’ ( ) d. ‘Betalen om te mogen inzamelen? Daar moeten we niet mee beginnen. We kunnen beter andere wegen zoeken om kleding in te zamelen, door samenwerking met scholen of rusthuizen bijvoorbeeld.’ ( ) e. ‘Het geld dat we moeten betalen om een container te zetten in een gemeente, kan oplopen tot wel duizend euro per container per jaar. Dat geld delen we beter rechtstreeks uit aan de mensen in ontwikkelingslanden.’ ( )
4. DE ANTWOORDOPTIES VAN DILEMMA ‘DERDE OF VIERDE WERELD’ ZIJN: a. ‘Derde, Vierde Wereld… Het maakt niet uit. Ook in Polen en Roemenië, die noch bij de Derde, noch bij de Vierde Wereld horen, zijn er noden. Hoe meer hulpbehoevenden we kunnen helpen, hoe beter, toch?’ ( ) b. ‘Uiteraard is het goed om spullen uit te delen aan de mensen van de Vierde Wereld. Dat bespaart belastinggeld dat het OCMW anders moeten uitgeven om de noden te lenigen.’ ( ) c. ‘Organisaties staan sterk als ze hun eigen identiteit hebben en zich onderscheiden van anderen. WMH is nu eenmaal een organisatie die hulp biedt aan mensen in de Derde Wereld en staat daarvoor bekend. Ze kunnen best daarop blijven inzetten.’ ( ) d. ‘Vierde Wereld? In uitzonderlijke situaties kunnen we inderdaad overwegen om de hulpgoederen te bieden aan de mensen van de Vierde Wereld. Bijvoorbeeld als het heel koud is in de winter.’ ( ) e. ‘Wij moeten de noden in kaart brengen en de hulpgoederen dan rechtvaardig en planmatig verdelen over de Derde en de Vierde Wereld. In Afrika hebben ze geen winterjassen nodig en hier geen shorts als het koud is.’ ( ) f. ‘Laat mensen uit de Derde en Vierde Wereld zelf hun noden formuleren, samen met een aantal stappen die ze zelf kunnen nemen om in hun behoeftes te voorzien.
De hulpgoederen kunnen gebruikt worden om de tijd te overbruggen tot ze zelf in hun oplossingen kunnen voorzien.’ ( ) g. ‘We hebben toch nooit spullen genoeg om iedereen te helpen, maar het opsturen naar de Derde Wereldlanden kost veel geld. We houden de spullen misschien beter hier. Of we kunnen er ook gewoon mee stoppen.’ ( )
5. DE ANTWOORDOPTIES VAN DILEMMA ‘ACUTE HULPVRAAG’ ZIJN: a. ‘We moeten niet zomaar goederen sturen naar crisisgebieden. We kunnen beter eerst een studie laten uitvoeren om de omstandigheden ter plaatse te checken. Zo kunnen we berekenen hoeveel kans er is dat de goederen inderdaad op hun plek terechtkomen. Ook brengen we zo de noden in kaart en sturen we gerichte hulp.’ ( ) b. ‘We kunnen hulpgoederen sturen, maar eerst voorwaarden proberen onderhandelen met regimes die daar aan de macht zijn, hoe complex dat in een crisis ook kan zijn. Zo kunnen we een veilige doortocht of militaire begeleiding eisen. Dat zou dus een minimum garantie moeten zijn die geboden moet worden voor er geholpen kan worden.’ ( ) c. ‘De mensen ter plaatse hebben er alle baat bij dat de hulpgoederen bij het volk terechtkomen. We moeten er vertrouwen in hebben dat ze dat georganiseerd krijgen en dat de goederen goed terechtkomen. Laat dat maar aan hen over.’ ( )
d. ‘Natuurlijk moeten we de spullen zo snel mogelijk opsturen. Wij kunnen het vanuit onze luxepositie niet eens voorstellen hoe het is om in een oorlogssituatie te overleven, of om kou te lijden. Dat er een deel van de spullen aan de handen blijft kleven van ambtenaren of militairen daar… Tja, dat moeten we er maar bij nemen.’( ) e. ‘Natuurlijk moeten we goederen zenden en ondersteuning bieden. Hoe meer we de mensen ter plekke helpen, hoe kleiner de kans dat ze als vluchtelingen Europa proberen binnen te komen.’ ( ) f. ‘We gaan toch geen corruptie in de hand werken? We gaan toch geen corrupte mensen de kans geven zich in een crisis persoonlijk te verrijken? Goederen sturen? Geen sprake van!’ ( ) g. ‘Crisis!? Onmiddellijk handelen! Elke nacht dat mensen in open lucht moeten slapen, elke baby die honger heeft omdat er geen melkpoeder is, … is er één te veel.’ ( )
6. DE ANTWOORDOPTIES VAN DILEMMA ‘ECOLOGISCH VERANTWOORD’ ZIJN: a. ‘Onze ontwikkelde landen doen onderzoek naar ecologie en ontwikkelen producten die kunnen bijdragen tot minder ecologische schade. We kunnen de projecten in contact brengen met onze bedrijven, zodat ze onze ecologische oplossingen kunnen aankopen en invoeren.’ ( )
b. ‘We gaan arme mensen toch geen hulp weigeren omwille van ecologische overwegingen? Het menselijke belang weegt toch het zwaarste door? Het is onverantwoord om hulp te weigeren aan mensen omwille van ecologische argumenten.’( ) c. ‘Als mensen noden hebben en daar een project rond uitwerken, is ecologie vaak het minste van hun zorgen. Humanitaire hulp moet snel, makkelijk en goedkoop kunnen zijn, anders komt het te laat of is het onrealistisch.’ ( ) d. ‘We gaan toch niet meewerken aan de verwoesting van het milieu door mensen in de Derde Wereld? Daar heerst totaal geen ecologisch bewustzijn. Heb je ooit al gezien hoe het afval daar langs de straten ligt en hoe ze met gemak de bossen kappen als het hen goed uitkomt?’ ( ) e. ‘We kunnen in eerste instantie akkoord gaan met die projecten, maar een belofte afdwingen voor een meer ecologische realisatie in de toekomst. Zo zijn de mensen op korte termijn geholpen, maar zijn ze wel een engagement aangegaan om de ecologische impact van hun project te verminderen. Uiteindelijk is de ecologische voetafdruk een mondiaal probleem dus profiteren wij mee van die vermindering.’ ( ) f. ‘We kunnen voorlopig de aanvragen goedkeuren, maar een opleidingsprogramma opzetten waarmee we een selectie van mensen in ontwikkelingslanden scholen tot eco-experts. Op die manier garanderen we een ecologische verandering voor de toekomst.’ ( )
7. DE ANTWOORDOPTIES VAN DILEMMA ‘SCHOOL IN AFRIKA’ ZIJN: a. ‘Als zij zich niet schikken naar de voorwaarden waaraan een WMH-project moet voldoen, moeten ze ook geen steun verwachten. We moeten ook geen geld over de haag gooien.’ ( ) b. ‘We kunnen de pater steunen en van onze principes afwijken, maar enkel op voorwaarde dat we er dan zelf wat aan hebben. We kunnen proberen ons in de kijker te zetten via dit project bijvoorbeeld.’ ( ) c. ‘Je kan dat die arme meisjes en pater toch niet aandoen om hen niet te steunen? Als je hen niet steunt, moet de school volgende maand al sluiten. Anders hebben ze nog drie jaar waarin 340 meisjes kunnen leren lezen en rekenen.’ ( ) d. ‘We steunen hun project als de orde waar die pater bij hoort iemand inhuurt uit België om advies te formuleren over hoe het project stabieler kan worden.’ ( ) e. ‘De leerkrachten van die school zullen samen met de pater wel oplossingen verzinnen, eenmaal ze de garantie van WMH hebben dat ze de eerste jaren kunnen overbruggen. Op termijn worden ze waarschijnlijk onafhankelijk van onze hulp omdat ze een goed netwerk en goede relaties zullen opbouwen.’ ( ) f. ‘340 meisjes die zonder onderwijs zouden vallen? Onmiddellijk steun verlenen! De problemen met het project bekijken we later wel.’( )
8. DE ANTWOORDOPTIES VAN DILEMMA ‘SPORTCOMPLEX’ ZIJN: a. ‘We kunnen best eerst een studie doen naar de exacte noden in het gebied en laten berekenen door een planbureau om hoeveel jongeren het gaat. Vervolgens kunnen we laten bekijken of ze het project kunnen realiseren met minder uitgaven. Wanneer we ten slotte alle gegevens hebben, kunnen we weloverwogen beslissingen nemen.’ ( ) b. ‘Ik twijfel… Enerzijds is het heel goed dat het een initiatief is dat men ter plekke heeft genomen. Dat is heel krachtig! Anderzijds mogen ze ook niet afhankelijk blijven van ons om dit grote project te onderhouden. Een groot gebouw zetten is één ding, het beveiligen en onderhouden is iets anders. Eerst even navragen hoe ze dat denken te realiseren.’ ( ) c. ‘Denk eens aan hoeveel kindjes je hiermee een toekomst kan geven. Twijfel je dan nog?’ ( ) d. ‘We kunnen dit doen als we via dit project positieve aandacht voor het werk van WMH kunnen krijgen. Op die manier dient de investering een dubbel doel en creëren we een win-win-situatie.’ ( ) e. ‘265 000 is wel erg veel. We kunnen het overwegen op voorwaarde dat ze een deel van de besteding in België doen. Zo vloeit er nog iets terug naar onze economie.’ ( ) f. ‘265 000 euro voor een sporthal in Afrika? Daar kan je in België een huis mee kopen. Probeert die pater ons op te lichten?’ ( )
g. ‘Jongeren die op het slechte pad terecht komen, hypothekeren de hele toekomst van een land. Onmiddellijk steunen dus, dit project!’ ( )
TAARTDIAGRAM
7 6
8 1 5 4
2 3
Ik heb ........ x Ik heb ........ x Ik heb ........ x Ik heb ........ x Ik heb ........ x Ik heb ........ x Ik heb ........ x
Welk type ben jij? De symbolen die je op de vorige bladzijde hebt verworven, corresponderen met een type dat je in onderstaand lijstje kan vinden. Heb jij vier keer de das? Dan denk je vooral als ‘handelaar’ over ontwikkelingshulp. Welke typering stemt overeen met de antwoorden die jij gegeven hebt? Ben jij nadrukkelijk één van de types, of ben je een mix? Herken jij je in de uitkomst die je doorheen het beantwoorden van de dilemma’s hebt verkregen? Uiteraard zijn de zeven typeringen hieronder extremen. Het zijn uitvergrotingen van bepaalde denkwijzen. We hebben ervoor gekozen het allemaal wat groter en scherper te schetsen, omdat dat de discussie op gang kan brengen. En discussie, dat is de volgende stap… Jouw persoonlijk resultaat en dat van je klasgenoten vormen de input voor een klasgesprek.
1. DE MILDE WELDOENER ( ) ‘Ocharme.’ Of: ‘Ik voel me schuldig omdat wij het zo goed hebben en zij niets hebben.’ De milde weldoener doet aan liefdadigheid in een heel basale vorm, door te geven vanuit gevoelens als medelijden en schuldgevoel. De milde weldoener stuurt geld, afgedankte computers en andere spullen naar derdewereldlanden. Waar
de milde weldoener vaak niet aan denkt, is dat deze hulp niet structureel is en het de economie in de betreffende landen negatief kan beïnvloeden.
2. DE STRATEEG ( ) Ontwikkelingshulp? Uiteraard moeten we dat doen. Met name ontwikkelingshulp waar we zelf baat bij hebben. Op die manier kunnen ontwikkelingslanden geholpen worden om te vermijden dat er een vluchtelingenstroom op gang komt, want dat stelt ons telkens voor grote problemen en uitdagingen. Of we kunnen regio’s steunen waarvan we er baat bij hebben dat het daar wat rustiger wordt. Of we kunnen inzetten op initiatieven die een alternatief bieden voor verdere ontbossing of andere zaken die de plaatselijke bevolking doet en die een grote impact hebben op het milieu. Want van de klimaatverandering hebben wij uiteindelijk ook last.
3. DE HANDELAAR ( ) Ontwikkelingslanden helpen kan hen aan ons binden en daar hebben we allemaal baat bij. Je kan ontwikkelingshulp zo aanpakken, dat het ‘gebonden hulp’ is. Je geeft de mensen uit ontwikkelingslanden iets, maar maakt ze daarmee afhankelijk van producten of diensten die ze in een donorland moeten aankopen.
4. EEN CRISISMANAGER ( ) Het is onze morele plicht om spontaan te helpen in noodsituaties. Een vulkaanuitbarsting, een aardbeving, een tsunami. We worden overspoeld met beelden van het getroffen rampgebied. En dan is het meteen alle hens aan dek. Dokters sturen, spullen sturen en geld doneren om de eerste noden te lenigen.
5. DE PLANNER ( ) Ontwikkelingshulp geven: ja, maar niet ondoordacht. Hulp moet structureel ingezet worden met een piekfijne organisatie er achteraan. We kiezen doelgroepen en bepalen wat zij nodig hebben om een verdere stap te zetten in de ontwikkeling. Medische hulp voor zwangere vrouwen? We gaan vroedvrouwen scholen. Betere kansen voor kinderen? We gaan scholen bouwen. Eigen aan deze hulp is dat die vaak in handen is van en op initiatief gebeurt van organisaties hier. Die organisaties krijgen steun van de overheid om in ontwikkelingslanden hun stevige, solide plannen te gaan realiseren.
6. DE COACH ( ) Ontwikkelingshulp moet gepaard gaan met het geloof in de zelfredzaamheid en de veerkracht van mensen, daar kunnen we verder op bouwen. Jij gelooft in de kracht en de plannen van de mensen in ontwikkelingslanden om zelf hun situatie te verbeteren. Dus ga je daarheen, zoek je partners, steun je hun project in allerlei vormen: financieel, materieel, door kennis toe te voegen, inzicht, scholing, … Op die manier ontstaan er van onderuit verschillende mooie, nieuwe en inspirerende initiatieven en samenwerkingsvormen. Het is de bedoeling dat die op een gegeven moment ook zelfstandig verder kunnen bestaan, zonder nog afhankelijk te zijn van ontwikkelingshulp.
7. DE PESSIMIST ( ) Alle ontwikkelingshulp is gedoemd om te mislukken. Dat leert de geschiedenis ons. Het is een zinloze investering. Honger? Armoede? Kindersterfte? Tja, dat ze het zelf maar oplossen daar. Als we geld storten voor goede doelen blijft dat toch aan de handen kleven van de organisaties. Als we de mensen in ontwikkelingslanden blijven helpen, zullen ze nooit leren om zelf hun leven in handen te nemen. Als we onze spullen sturen, maken we hun economie kapot. Handen af dus.
WERELD MISSIE HULP VZW Provinciesteenweg 400 2530 Boechout
[email protected] Tel. 0032 (0) 3 454 14 15 www.wereldmissiehulp.be