Soortenherkenningsboekje Beschermde flora en fauna in de gemeente Oirschot
2
Soortenherkenningsboekje Beschermde flora en fauna in de gemeente Oirschot
GEMEENTE OIRSCHOT Concept d.d. 26 augustus 2013
3
Colofon
Oisterwijk, 26 augustus 2013 Opgesteld door BTL Advies B.V. Parklaan 1 5061 JV Oisterwijk Postbus 385 t 013 52 99 555 f 013 52 99 550 Opdrachtgever
Gemeente Oirschot
Projectnummer 223155 Status Definitief
Copyright 2013 BTL Advies B.V.:
Alle rechten zijn voorbehouden. Niets uit deze opgave mag met commerciële doeleinden worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautoriseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere wijze zonder voorafgaande toestem ming van BTL Advies.
4
Inhoud Inleiding 6 Gebruikswijzer 7 Soorten 8 Zoogdieren 8 Amfibieen en reptielen 11 Vissen 23 Vaatplanten 25 Vogels 40 Insecten 57 Gedragsregels Ruimtelijke ontwikkeling 60 Gebouwen en werken 60 Droog (kruidenrijk) terrein 63 Moeras en verlandingszones 67 Open water 71 Houtige beplanting en begroeiing 74 Gedragsregels Bestendig beheer 78 Houtige boombegroeiingen met gazon of verharding als ondergrond 78 Houtige boombegroeiingen met ondergroei 81 Houtige struweelbegroeiingen 85 Houtige sierbegroeiingen 88 Kruidige begroeiingen met extensief onderhoud 90 Kruidige begroeiingen met jaarlijks intensief onderhoud 94 Waterbegroeiingen en overgangen land 96 Bronnen soortherkenningskaarten 100 Foto’s soortherkenningskaarten 101
5
Inleiding Dit soortenherkenningsboekje dient als hulpmiddel voor de uitvoerende dienst en/ of opdrachtnemers van de gemeente Oirschot. In de praktijk komen de uitvoerder en/of uitvoerende medewerkers beschermde soorten tegen die zij misschien niet direct herkennen. Met dit compacte en beeldende boekje wordt het herkennen van beschermde planten en dieren in het werkveld eenvoudiger, waardoor hier tijdens de werkzaamheden op zorgvuldige wijze rekening mee kan worden gehouden. Daarnaast zijn gedragsregels voor in de uitvoering ook onderdeel van dit boekje. Afhankelijk van de situatie (o.a. ligging/periode van de uitvoering), het type maatregel en het voorkomen van beschermde soorten zijn deze gedragsregels van toepassing. De relevante gedragsregels worden doorgaands locatie-/ projectspecifiek in een beknopte omschrijving/werkinstructie of plan van aanpak vastgelegd. Met de gedragsregels op zak kan altijd nog eens worden nagezocht welke maatregelen genomen kunnen worden om schade aan planten en dieren te beperken dan wel voorkomen.
6
Gebruikswijzer Soorten Per soort is omschreven wat de kenmerken van de soort zijn en in welk biotoop deze voorkomt. Daarnaast zijn foto’s afgebeeld waarop de kenmerken zichtbaar zijn. Ook is er per soort een risicokalender opgenomen, welke geraadpleegd kan worden voor de afstemming van werkperioden. Er wordt onderscheid gemaakt in de meest kwetsbare periode, minder kwetsbare periode en de voorkeursperiode. Onderstaand is de legenda opgenomen voor de risicokalenders. Legenda Voorkeursperiode Meest kwetsbare periode Minder kwetsbare periode
Opbouw gedragsregels In de gedragsregels is onderscheid gemaakt tussen ruimtelijke ontwikkelingen en beheer. Ruimtelijke ontwikkeling is onderverdeeld in gebouw en werken en verschillende terreintypen. Per type zijn enkele meest voorkomende voorbeelden van kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen beschreven. Bij beheer is onderscheid gemaakt tussen de veelvoorkomende maatregelen. Vervolgens zijn de risico’s per soort(groep) bepaald en zijn de meest risicovolle locaties benoemd. Ten slotte is in gedragsregels omschreven hoe op verantwoorde wijze met beschermde planten en dieren wordt omgegaan. Door deze regels na te leven wordt schade en/of verstoring voorkomen.
7
ZOOGDIEREN Vleermuizen Boombewonend Verblijfplaatsen - verlaten (oude) spechtenholen - holen ontstaan door rotting of afgebroken tak - hol is naar boven uitgerot - achter losse stukken schors - in vogelkasten - spoor van urine langs de boom (donkere kleur) en uitwerpselen op de grond Habitatgebruik - vliegen vaak langs lijnvormige opgaande elementen (boomsingels, waterlopen, houtwallen, kaden) - zomerverblijven in holten - winterverblijven in koele, vochtige, vorstvrije ruimten - in- en uitvliegen in ochtendgloren en avondschemering Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vleermuizen
8
Eekhoorn Sciurus vulgaris Kenmerken - kleur is zwart tot gelig, tinten rood en bruin en grijs - witte buikzijde - lange pluimstaart - voedsel: noten en zaden van sparren en pijnbomen, paddenstoelen, schors,insecten, eieren, aarde Biotoop - naald- en gemengde bossen - parken en tuinen - nest in holle bomen of takkennest - nest bij voorkeur hoog in de boom Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Zoogdieren
9
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Das Meles meles Kenmerken - zwart-witte vacht - 70-80 centimeter - voeding: insecten en vruchten - voornamelijk nachtactief Burcht - hoog en droog - vaak op helling - goed vergraafbare grond - mogelijk ‘krabboom’ in de buurt (afgekrabte schors) - holopening trechtervormig Foerageergebied - duidelijk waarneembare wissels op pad/looproute - grazige beekdalen - rivieruiterwaarden - kleinschalig weide- of akker landschap - heide Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Zoogdieren
10
AMFIBIEËN EN REPTIELEN Levendbarende hagedis Zootoca vivipara Kenmerken - maximaal 18 cm lang (incl. staart) - koperbruin tot bruingrijs - op de flanken lichte lengtestrepen - witgele buik - buik mannetje licht oranje - bruine vlekkentekening over de rug - kan zwemmen - winterslaap: oktober-maart Biotoop - vochtige heide of heide met vennen - structuurrijke weg- en spoorbermen - ruigten - onder steen of omgevallen boomstam - bosranden Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Reptielen
11
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Hazelworm Anguis fragilis Kenmerken - 30-50 cm - ‘pootloze hagedis’ - lichtbruin, roestbruin, donkerbruin, zwartachtig - mogelijk lichte rugstreep - lichaam is glad/glanzend - stompe staartpunt - schemeractieve soort - winterslaap oktober-april Biotoop - zandige, begroeide, vochtige plaatsen - begroeide omgeving met strooisellaag - bossen, bosranden, houtwallen, heide, bermen, graslanden, langs sloten Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Reptielen
12
Poelkikker Rana lessonae Kenmerken - 5-6 cm lang (maximaal 8 cm), kleinste van de drie groene kikkersoorten - bovenkant grasgroen/bruine tint - groene rugstreep - zwarte/donkere vlekken op achterpoten - witte buik in tegenstelling tot de andere twee soorten groene kikkers die wel vlek ken hebben op de buik - mannetjes hebben witte kwaakblazen Biotoop - geisoleerde wateren met een rijke watervegetatie - heidevennen, hoogvenen, laagveenmoerassen, poelen, sloten, natte graslanden - voedselarme omstandigheden - onbeschaduwde wateren - overwintering op land in losse bosgrond Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Amfibieën
13
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Bastaardkikker Rana esculenta Kenmerken - maximaal 12 cm - meestal lichtgroene kleuren - lichte streep op de rug - witte buik - grijze kwaakblazen - onregelmatig gekwaak Biotoop - open plekken in bossen, heidevelden en drinkputten - onbeschaduwde, omvangrijke, wateren - goed begroeide oeverzone Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Amfibieën
14
Heikikker Rana arvalis Kenmerken - maximaal 7 cm - bovenkant: grijsbruin, lichtbruin, roodbruin - bovenkant onbevlekt of zwarte vlekken - witte/lichte buik en lichte rugstreep - korte spitse snuit - in paartijd zijn mannetjes blauw - vanaf september/oktober op land Biotoop - laagveengebieden - vennen, beekjes - vochtige heide - blauwgraslanden - (elzen)broekbossen - uiterwaarden - vochtige duinen - laag bosstruweel en hoge kruidachtige gewassen Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Amfibieën
15
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Boomkikker Hyla arborea Kenmerken - maximaal 5 cm - felgroene kleur (ook bruin- blauw- en geelachtig komt voor) en oranje ogen - gladde huid - witte/grijze buik - over de zijkant loopt een bruine lengteband - zuignappen aan vingers en tenen - vooral ‘s nachts actief Biotoop - kleinschalige landschappen met poelen en kleine wateren - water omgeven door struikgewas, hoge kruiden en rietkragen - moerasgebieden - niet stromend water - door zon beschenen plaatsen - braamstruwelen en lage struikgewassen - overwinteren ingegraven in de grond, onder boomwortels of afgevallen blad Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Amfibieën
16
Rugstreeppad Bufo calamita Kenmerken - maximale lengte 8 cm - gele lengtestreep op de rug - lichaamskleur lichtgeel, donkergroen, geelbruin, grijsbruin met onregelmatig vlek kenpatroon - rode wratten op rug - onderzijde geelwit met zwarte vlekken - nachtactief Biotoop - open terreinen - droge en losgrondige bodems - kale oevers en ondiep water - vochtige duinvalleien, ondergelopen weilanden, bouwterreinen met pas opgespo ten gronden (tijdelijk), regenplassen - winter: zandige plekken en bosjes nabij water Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Amfibieën
17
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Bruine kikker Rana temporaria Kenmerken - 7-9 cm, maximaal 11 cm - bruine kleur, vrouwtjes neigen naar rood - patroon van donkere vlekken - grote donkerbruine driehoekige vlek van de neusgaten over het oog naar de bovenzijde van de voorpoot - buik is wit tot geelwit - stompe snuit Biotoop - water ondiepe oeverzones - landbiotoop met bosjes en ruigten - bossen, heidevelden, graslanden, duinen, tuinvijvers Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Amfibieën
18
Gewone pad Bufo bufo Kenmerken - tot 11 cm - gedrongen bouw - kleine poten - bruin tot roodachtig of grijs - onderkant wit tot grijs of lichtbruin - ruwe en droge huid met wratachtige structuren - springt niet maar loopt Biotoop - poelen, sloten, meren en vennen met water- en oeverplanten - vochtige, sterk begroeide plaatsen in bosjes, overhoekjes, ruigten, graslanden, bermen, moerassen - onbegroeide open landschappen worden vermeden Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Amfibieën
19
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Kamsalamander Triturus cristatus Kenmerken - maximaal 18 cm - rug is bruin of blauwzwart - flanken zijn wit gestippeld - onderkant is oranjerood/geel met zwarte vlekken - getande rugkam bij mannetjes in het voorjaar - op het land: zeer donker met lichte stippen Biotoop - kleinschalige landschappen - overgang bos naar grasland - hagen, houtwallen, rijen knotbomen, rietkragen, vochtige bosjes, poelen - maart-juni in het water - grote, geisoleerde, stilstaande, half beschaduwde, visvrije voedselrijke wateren Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Amfibieën
20
Alpenwatersalamander Triturus alpestris Kenmerken - maximaal 12 cm groot - fel oranje, ongevlekte buik - mannetjes in voorjaar donkerblauw met zwart-wit geblokte rugkam - brede platte kop - vrouwtjes hebben een grijsblauwe marmertekening - landfase: september/oktober tot februari/maart Biotoop - zandige leemgronden - beboste gebieden of kleinschalige landschappen met heggen en struwelen - visvrij, helder, stilstaand tot langzaam stromend water Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Amfibieën
21
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Kleine watersalamander Triturus vulgaris Kenmerken - tot 11 cm - grijs-, leem- tot olijfkleurige rug - geel tot oranje buik met donkere vlekken - tussen flanken en buik lichte, wit tot zilvere band - mannetjes in voortplantings periode kam op de rug Biotoop - stilstaande tot langzaam stromende wateren - met ondervegetatie, zonbeschenen wateren - vijvers, sloten, vennen, moerassen - oeverzones van meren Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Amfibieën
22
VISSEN Bittervoorn Rhodeus amarus Kenmerken - glanzende flanken met een blauwgroene streep vanaf het midden tot aan de staart - maximale lengte van 8 cm Biotoop - brede sloten, weteringen en vaarten in rivierengebied, zeekleigebied en laagveengebied. - stilstaand en langzaam stromend water en uiterwaardplassen, waarbij de vegetatie goed ontwikkeld is - voor voorplanting is de bittervoorn afhankelijk van grote zoetwatermosselen Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vissen
23
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Kleine modderkruiper Cobitis taenia Kenmerken - 8 tot 14 cm - gevlekte rug en staartvin - grijsbruine tot gele kleur - tastdraden aan de bek Biotoop - sloten met dikke modderbodems - stilstaande tot lichtstromende wateren - oeverzones van meren - ondiepe, bochtige trajecten van waterlopen - het water is helder en zuurstofrijk Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vissen
24
VAATPLANTEN Grasklokje Campanula rotundifolia Kenmerken - 15-60 cm - stengels zijn rond, boogvormig opstijgend, aan de voet kort behaard - wortelbladeren rondachtig, bladrand gekarteld - stengelbladeren smal lijnvormig, gave rand - klokvormige bloemen - bloemkleur: blauw - bloeimaanden: juni-september - doosvruchten knikkend, kaal Biotoop - zonnige tot licht beschaduwde, grazige plaatsen op matig droge, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende grond - rivierdijken, langs spoorwegen, heide, schraal grasland , bosranden, bermen, lichte bossen, langs bosbeken en op oude verweerde muren Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vaatplanten
25
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Tongvaren Asplenium trichomanes Kenmerken - 15-60 cm - bladsteel is duidelijk korter dan bladschijf - bladeren wintergroen, dicht bij elkaar, rechtop in een kring, tongvormig, glanzend lichtgroen, gave rand, hartvormige voet - lijnvormige sporenhoopjes - vorstgevoelig Biotoop - halfbeschaduwde tot beschaduwde plaatsen op vochtige, vrij voedselarme, humeuze of stenige, meestal kalkhoudende grond - vochtige oude muren, beschaduwde greppelkanten, duinbossen, duindoornstruweel, ravijnbossen, basaltdijken, rioolputten, grachtkanten, loofbossen en op dood hout Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vaatplanten
26
Koningsvaren Osmunda regalis Kenmerken - 30 cm tot 1,6 meter - bladeren langwerpig-eirond, dubbel geveerd, met stompe deelblaadjes en een vrijwel gave rand. De steel is korter dan de bladschijf en bedekt met later afvallende, wollige, geelbruine haren - buitenste bladeren onvruchtbaar - rijpe sporen: juni-augustus Biotoop - zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, voedselarme tot matig voedselrijke, humeuze, zure tot zwak zure grond als zandgronden, leem en veen - loofbossen, houtwallen, hakhout, struwelen, ruigten, waterkanten (beschaduwd), moerassen, bermen, oude veendijken, eendenkooien, duinvalleien en langs spoor wegen Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vaatplanten
27
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Klokjesgentiaan Gentiana pneumonanthe Kenmerken - 15-60 cm - stengels zijn min of meer vierkant - 1 of meerdere stengels - geen wortelrozet, bladeren zijn lijnvormig, soms breed langwerpig, 1-3 nerven, onder met elkaar vergroeid - alleenstaande bloemen aan de top van stengels, blauw, aan buitenkant groene strepen, trompetvormig - bloeimaanden: juli-september Biotoop - zonnige plaatsen op vochtige tot natte, voedselarme, zwak zure tot zure grond - dopheidevelden op leem (b.v. langs paden), blauwgrasland, laag blijvend grasland, bermen in heideontginningen, afgeplagde stukken en glooiingen op de grens van natte heide en grasland Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vaatplanten
28
Kleine zonnedauw / Drosera intermedia Kenmerken - 2-10 cm - bloeistengels vanuit 1 of meer van de onderste bladoksels, aan de voet opzij afstaand - bladeren rechtop of schuin omhoog en bladeren peervormig, bruinrood, 0,7-1 cm - bloemen 5 mm, wit - bloeimaanden: juli-augustus
Ronde zonnedauw / Drosera rotundifolia Kenmerken - 5-30 cm - meestal 1 niet bebladerde bloeistengel, in het midden van het bladrozet - bladeren zijn rond, tot 1 cm, in de lange bladsteel versmald, bladsteel kort behaard, bladrozet meestal plat tegen de grond gedrukt - langgesteelde trossen bloemen, ongeveer 5 mm, wit - bloeimaanden: juni-augustus Biotoop - zonnige, open plaatsen op natte, voedselarme, zure grond. Vaak tussen veenmos - moerassige heide, hoogveen, veenmosrietland, langs veenplassen, blauwgrasland, zandgroeven, bermen en spoorbermen en op kale plekken langs sloot kanten Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Vaatplanten
29
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Wilde marjolein Origanum vulgare Kenmerken - 30-60 cm - stengels rechtop, kort behaard - bladeren vaak roodachtig aangelopen, eirond tot langwerpig, spits, vrij sterke geur - bloemen vormen brede vertakte platte schermen, lange meeldraden - bloemkleur: paarsrood tot roze, zelden wit - bloeimaanden: juli-september Biotoop - zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vrij droge, matig voedselrijke, meestal kalkhoudende grond - dijken, hellingen, bermen, kalkgrasland, ruig grasland, holle wegen, struikgewas, heggen, bosranden, stadswallen, spoorbermen, en wanden van afgravingen Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vaatplanten
30
Dotterbloem Caltha palustris Kenmerken - 15-50 cm - holle, rechtopstaande stengels zijn naar boven vertakt, wortelen niet - kale, hartvormige, glanzende, getande bladeren - glanzende bloemen, 2-5 cm - bloemkleur: geel, onderkant groenachtig - bloeimaanden: april-juni, soms augustus en september - peulvormige kokervruchtjes in een krans Biotoop - zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen op natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, weinig of niet bemeste grond - vaak op kwelplekken en zoutmijdend - waterkanten moerassen, rietland, grasland, slootkanten, beschaduwde beekoevers, moerasbossen en bronbossen Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Vaatplanten
31
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Brede wespenorchis Epipactis helleborine Kenmerken - 30-80 cm - stengels zijn bovenaan behaard, onderaan vaak paarsachtig - 4-10 bladeren, eirond tot langwerpig, staan in spiralen, spits, stengelomvattend - bloemen vormen langgrekte tros - bloemkleur: groen of groengeel, top is groenwit, roze of paarsig - bloeimaanden: juli-september - vruchtbeginsel is kaal of licht behaard Biotoop - licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, goed doorluchte, humeuze grond - loofbossen, naaldbossen, struikgewas, bosranden, grienden, dijken, bermen, langs spoorwegen Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vaatplanten
32
Rietorchis Dactylorhiza majalis praetermissa Kenmerken - 20-60 cm - stengels zijn naar boven toe hol - bladeren zijn lichtgroen, groeien schuin omhoog, 4-5 keer zo lang als breed, grootste breedte zit in het midden of net daaronder - bloemen zijn meer breed dan lang - bloemkleur: roze tot paarsrood - bloeimaanden: mei-juli - gevlekte rietorchis: ringvlekken op bladeren Biotoop - zonnige, zelden licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende grond - moerassig grasland, boezemhooiland, beekdalhooiland, bermen, spoorbermen, duinvalleien, trilveen, rietland, brakwaterveen, zandplaten, afgravingen en kleiputten Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Vaatplanten
33
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Gevlekte orchis Dactylorhiza maculata Kenmerken - 15-80 cm - stengels zijn gevuld met merg - plant heeft 6-12 donkergroene, vrij grijze bladeren met meestal donkere vlekken - onderste bladeren eirond tot langwerpig - bovenste bladeren langwerpig en kleiner - onderkant bladeren heeft zilverachtige glans - aarvormige bloeiwijze - bloemkleur: lichtpaars tot witachtig - bloeimaanden: juni-juli Biotoop - zonnige, soms licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot vrij natte voedselarme, zure tot zwak zure, soms kalkhoudende, humeuze grond - schraalgrasland, kalkgrasland, bermen, langs spoorwegen, heide, langs vennen, turfgaten, slootkanten, duinen, moerassen Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vaatplanten
34
Drijvende waterweegbree Luronium natans Kenmerken - hydrofiet - afmeting van 10 tot 80 cm - kransen van 3 schutbladen op de knopen van de bloeistengels zitten - wortelrozet zittende, lintvormige bladen, die tot enige decimeters lang worden en meestal onder water blijven en lang gesteelde, enkele cm lange, ronde tot eivormige, plat op het water drijvende bladen - witte bloemen met een gele nagel die boven water groeit, op lange stelen in de bladoksels - bloeimaanden mei t/m augustus Biotoop - zonnige plaatsen in stilstaand of zwak stromend, matig voedselarm tot matig voedselrijk, zwak zuur tot licht basisch, zwak stromend tot stilstaand water met een bodem van meestal niet of maar weinig humeus zand en op periodiek droogvallende oevers. - vennen, vijvers, beken, poelen en sloten, afwateringskanaaltjes en kanalen Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vaatplanten
35
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Steenanjer Dianthus deltoides Kenmerken - 20-40 cm - stengels zijn dicht kort ruw behaard, vele korte dicht bebladerde niet bloeiende stengels - bladeren zijn blauwgroen, stomp, lijnvormig - kroonbladeren zijn getand en hebben lichte vlekjes en vaak een donkere ring - bloemkleur: rood, soms roze, zelden wit - bloeimaanden: juni-september Biotoop - zonnige plaatsen op droge, matig voedselarme, kalkarme, zwak zure zandgrond - grasland met een kort, gesloten vegetatiedek, weiden langs kleine rivieren, bermen, kanaaldijken, wallen en stenige hellingen Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vaatplanten
36
Wilde gagel Myrica gale Kenmerken - 60-150 cm - takken zijn roodbruin, verspreide gelige klieren, jonge takken naar de top dicht bebladerd - bladeren zijn dof grijsgroen, langwerpig, sterk geurend, onder kant behaard met harspuntjes - bloemen tweehuizig, katjes rechtop, 0,5-1,5 cm - vruchten afgeplat, 2 vleugels - bloeimaanden: april en mei Biotoop - zonnige plaatsen op vochtige tot natte, voedselarme, zwak zure tot zure, venige grond - heide, langs heidevennen, hoogveen, langs berkenbroekbos op oude veendijken, langs moerasbossen, langs spoorsloten en greppels en in laagveenmoerassen Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vaatplanten
37
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Beenbreek Narthecium ossifragum Kenmerken - 10 tot 20 cm - stevige, kruipende, vertakte wortelstok - onderste rozetbladeren zwaardvormig - stengelbladeren zijn klein - bloeimaanden: juni-augustus - stervormige bloemen - sigaarvormige doosvruchten (1,2 cm) Biotoop - zonnige plaatsen op natte, voedselarme, matig zure grond - moerassige plaatsen in heide- en veengebieden, hoogvenen, gagelstruikgewas, ven-oevers, langs verlande vennen Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vaatplanten
38
Lange ereprijs Veronica longifolia Kenmerken - 60-120 cm - rechtopstaande stengels, niet of aan de top vertakt - bladeren staan tegenover elkaar, in kransen van 3 of 4, eirond tot langwerpig, 4-12 cm, scherp gezaagd - bloemen vormen dichte aarvormige trossen - bloemkleur: blauw, zelden wit - bloeimaanden: juli-augustus - doosvruchten rondachtig tot hartvormig, de stijl is langer dan de vrucht Biotoop - zonnige plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselrijke, humeuze, neutrale tot zwak zure grond - oevers (rivieren, greppels, beken, kanalen en sloten), ruig grasland, bermen en spoorbermen Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vaatplanten
39
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
VOGELS Bosuil Strix aluco Kenmerken - donkerbruin verenkleed met lichtere gevlekte onderdelen en donkere ogen - lengte is 37 tot 43 cm - forse haaksnavel verschuild onder kopveren - stevige klauwen Biotoop - (loof)bos, buitengebied, parken en tuinen - foerageergebied bestaat uit loofbossen of landelijk gebied omgeven door bosjes - broedt in boomholten en nestkasten Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vogels
40
Steenuil Athene noctua Kenmerken - kleine uil met grote ronde kop - bovendelen bruin met witte vlekjes en onderdelen wit met bruine streping en witte wenkbrauwen - lengte is 23 tot 27,5 cm - kleine lichte uilensnavel - poten zijn bevederd Biotoop - komen vooral voor in weiden, extensief gebruikte graslanden en agrarische gebieden - nesten in knotwilgen, nestkasten op boerenerven - foerageergebied bestaat uit weilanden, akkers, hoogstam-fruitboomgaarden en uiterwaarden Risicoperiode Maand► ▼ Soortgroep Vogels
41
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Ransuil Asio otus Kenmerken - lange oorpluimen, oranje iris en een gestreepte buik. Kleed is gecamoufleerd en met dunne streping op de onderdelen. In vlucht te onderscheiden van velduil door de gestreepte buik en fijn gebandeerde vleugelpunt - lengte is 35 tot 37 cm - poten met scherpe klauwen Biotoop - bos, buitengebied, cultuurlandschappen, platteland, boomgroepen - foerageergebied bestaat uit open gebieden met landschapselementen als bosjes, houtwallen en dichte hagen - rust (roest) plaatsen in boomgroepen als coniferen - broedt ook in verlaten kraaiennesten Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vogels
42
Roek Corvus frugilegus Kenmerken - kolonievogel - zwart verenkleed, lijkend op een zwarte kraai maar heeft een lichte snavelbasis - lengte is 41 tot 49 cm Biotoop - akkers, bos, weiden en weilanden - nesten in de toppen van hoge bomen, vooral in populieren. Een kolonie kan uit wel 1000 nesten bestaan - foerageergebied in de buurt van grasland Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vogels
43
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Boomvalk Falco subbuteo Kenmerken - grijs-zwarte kop, rug, vleugels en staart. Het onderlichaam is roomwit met zwarte verticale strepen en een koptekening met zwart en wit en een zwarte baardstreep - tijdens de vlucht vallen ze op met de lange, spitse vleugels en middellange rechte staart - lengte is 29 tot 35 cm - poten met klauwen Biotoop - hoogveen, moeras en plassen - foerageergebied bestaat uit open gebieden, hoogveengebieden en polders, om te jagen en omgeven door bosjes om te broeden, broedt ook in verlaten kraaien nesten Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vogels
44
Havik Accipiter gentilus Kenmerken - donkergrijs verenkleed, met lichte wenkbrauwstreep, lichte borst met dwarsstrepen en gebandeerde staart - lengte is voor het mannetje 49 tot 56 cm en voor het vrouwtje 58 tot 64 cm - poten met klauwen, geel van kleur Biotoop - bos, heide en hoogveen - grote nesten hoog in de toppen van bomen, meestal in naaldbomen - foerageergebied in dichte bossen Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vogels
45
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Sperwer Accipiter nisus Kenmerken - vrouwtje heeft een donkergrijs verenkleed, met witte borst en zwarte horizontale strepen, duidelijke wenkbrauwstreep en gele iris. Mannetje heeft een blauwgrijs verenkleed, met roestrode borst en zwarte horizontale strepen en geen duidelijke wenkbrauwstreep - tijdens de vlucht vallen korte brede, stompe vleugels en een lange staart op - lengte mannetje is 29 tot 34 cm, lengte vrouwtje is 35 tot 41 cm Biotoop - bos, hoogveen, park en tuin en stedelijk gebied - foerageergebied bestaat uit bossen, dorpen en steden en broeden bij voorkeur monotone naaldbossen of in loofbossen Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vogels
46
Buizerd Buteo Buteo Kenmerken - brede vleugels en korte hals - staart vuilwit met dichte grijze bandering en een lichte borstband. Bovenborst en buikzijden donker. Ondervleugels met een zwartige achterrand en punt en witachtige slagpennen. Bovenvleugel uniform bruinig zonder opvallende kenmerken - lengte is 48 tot 56 cm - snavel met een gele basis en een zwarte punt - gele poten Biotoop - akkers, bos, cultuurlandschappen, graslanden, heide, hoogveen, platteland, weiden en weilanden - nesten in hoge bomen als lariks of grove den - foerageergebied bestaat uit bossen, open plekken, weiden, akkers, langs snelwegen en industrieterreinen Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Vogels
47
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Groene specht Picus viridis Kenmerken - olijfgroen tot licht grijsgroen verenkleed met gelige stuit. Kop is opvallend getekend met rode kruin en zwarte vlek rondom het oog. Bij mannetjes een rode vlek onder het oog, bij vrouwtjes is deze vlek zwart - lengte is 30 tot 36 cm - grijze dolksnavel Biotoop - open loofbossen, hoogstamboomgaarden, parken en oude houtsingels - nest in een hol in een oude loofboom Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vogels
48
Zwarte specht Dryocopus martius Kenmerken - zwart verenkleed, mannetjes hebben een rode kap, vrouwtjes hebben een rode streep ter hoogte van de nek - lengte is 40 tot 46 cm Biotoop - oudere bossen - nest in een hol in een oude loofboom Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vogels
49
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Kleine bonte specht Dendrocopos minor Kenmerken - zwart-wit met horizontale strepen op de rug en het mannetje met een kleine rood kapje. Vrouwtje heeft geen rood. - lengte is 14 tot 15 cm, kleine spechtensoort in Nederland - poten waarbij twee tenen naar voren staan en twee tenen naar achter voor extra grip Biotoop - bos, park en tuin, bomengroep en bomenlaan - foerageergebied bestaat uit bossen met zachte boomsoorten en dood hout Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vogels
50
Grote bonte specht Dendrocopus major Kenmerken - zwart-wit met een rode onderstaart. Mannetje heeft een rode vlek op het achterhoofd - lengte 23 tot 26 cm - poot met twee tenen naar voren en twee tenen naar achteren gericht voor extra grip Biotoop - loof- en gemende bossen, parken en tuinen - nest wordt uitgehakt in zachte boomsoorten als bijvoorbeeld berken Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vogels
51
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Gekraagde roodstaart Phoenicurus phoenicurus Kenmerken - mannetjes hebben een oranjerode borst, zwarte keel, wit voorhoofd, grijze kruin en mantel en een roestrode staart. Vrouwtjes hebben een grijsbruine rug en een beige onderzijde - lengte is 13 tot 14,5 cm - trilt vaak met staart Biotoop - boomgaarden, bos, heide, parken en tuinen - foerageergebied bestaat uit gevarieerde, oude gemengde bossen met open plekken en broedt in spechtengaten in de bomen Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vogels
52
IJsvogel Alcedo atthis Kenmerken - groenachtig blauw vlerenkleed, met een oranjebruine borst, witte keel en zijhals. Korte staart en grote kop en snavel. Vrouwtjes hebben een rode snavelbasis - lengte is 17 tot 19,5 cm Biotoop - de aanwezigheid van zandige of lemige stijle oeverranden is verreist bij waterpartijen als beken en rivieren met zoet, stromend water en in mindere mate ook stilstaande, visrijke wateren - de aanwezigheid van zandige of lemige stijle oeverranden is noodzakelijk voor het graven van een nesttunnel Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Vogels
53
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Grauwe vliegenvanger Muscicapa striata Kenmerken - bovendelen dofgrijs gekleurd, de onderdelen vuilwit, niet gestreept met uitzondering van donkere streping op het voorhoofd, keelzijden en de borst - lengte is 13,5 tot 15 cm Biotoop - open loof- en gemengde bossen, bosranden met struwelen en parkachtige gebieden - broedt in open holte van bomen of gebouwen Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Vogels
54
Bonte vliegenvanger Ficedula hypoleuca Kenmerken - zwart (bruingrijs)-wit verenkleed, keel en buik helder wit van kleur, een witte vleugelvlek en een kleine vlek boven de snavel. - mannetje is donker van kleur van het vrouwtje - lengte is 12 tot 13,5 cm Biotoop - loof- en gemengde bossen, met open plekken en een gevarieerde structuur - meeste bonte vliegenvangers broeden in een broedkast, een enkeling in natuurlijke boomholten en verlaten spechtennesten Risicoperiode Maand► ▼Soortgroep Vogels
55
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Oeverzwaluw Riparia riparia Kenmerken - bovendelen bruingrijs, witte onderdelen met een duidelijke grijsbruine borstband, vrij donkere ondervleugels en een staart welk ondiep gevorkt is - lengte is 12 tot 13 cm Biotoop - kale, zandige of lemige steilwanden rondom waterpartijen als beken, meren en rivieren - foerageergebied waar veel muggen en insecten rondvliegen - nestgang in wanden/gronddepots Risicoperiode Maand► jan
feb
mrt
apr mei juni juli
aug
sept
okt
nov dec
▼Soortgroep Vogels
56
INSECTEN Mieren Soorten - behaarde rode bosmier (foto) - kale rode bosmier - stronkmier - zwartrugbosmier Biotoop - bossen, bosranden, heideterreinen - (deels) bovengrondse nesten, mierenhopen - nest meestal bij een boomstronk Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Dagvlinders
57
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Gevlekte witsnuitlibel Leucorrhinia pectoralis Kenmerken - 38-42 mm lang - zwarte basisvlek op achtervleugel - lichtgekleurd gezicht - zwart achterlijf met lichte vlekken - mannetjes hebben rode vlekken en een gele vlek op zevende segment - vrouwtjes hebben forse gele vlekken Biotoop - laagveenmoerassen en vegetatierijke vennen en duinplassen - heldere, beschut gelegen wateren - jonge verlandingen met open vegetatie - rijke plantengroei met variatie in structuur; riet of lisdodde, krabbescheer, onder gedoken en drijvende waterplanten Risicoperiode Maand►
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
▼Soortgroep Libellen
58
Heideblauwtje Plebejus argus Kenmerken - vleuggellengte 10-15 mm - mannetjes bovenzijde blauw met zwarte zoom en witte franje - vrouwtjes bovenzijde bruin, oranje halve maantjes langs buitenrand achter-vleugel - onderkant achtervleugel oranje band met zwarte vlekken Biotoop - soort is gebonden aan vochtige heide - waardplant: dopheide en struikheide, in mindere mate rolklaver en heidebrem - gevarieerde vegetatiestructuur is van belang - kale grond is nodig Risicoperiode Maand► jan ▼Soortgroep Dagvlinders
59
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
GEDRAGSREGELS KLEINSCHALIGE RUIMTELIJKE ONTWIKKELINGEN Gebouwen en werken Toepassing Het betreft het verbouwen (bijvoorbeeld een dakkapel), aanbouwen, renoveren of slopen van gebouwen en werken. Vaak betreft dit particuliere initiatieven. In sommige gevallen is de gemeente zelf initiatiefnemer, bijvoorbeeld bij scholen en sporthallen. Beschermde soort(groep) Tabel Kans aantreffen op Risico’s Risicovolle locaties FFW op de betreffende werklocatie locatie. Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s Vogels (vb. huismus, gier• nesten in dakranden, onder gootbetimmeringen, openingen in gevels, 2 groot zwaluw, huiszwaluw, scholekonder dakpannen/dakbeschot; ster, kerkuil, steenuil, grote • nesten op zolders, in nestkasten gele kwikstaart) • nesten op grinddaken, groene daken • nesten in kunstwerken en gebouwen aan het water zoals uitsparingen in muren, holle ruimten onder bruggen, in duikers, achter sluisdeuren, nestkasten. Vleermuizen (vb. gewone dwergvleermuis, grootoorvleermuis, laatvlieger)
• verblijfplaatsen in spouwmuur, onder dakrand/dakbeschot, op zolders, achter gevelbetimmeringen, achter luiken tegen muur
3
groot
Vaatplanten (vb. gele helmbloem, tongvaren)
• oudere vervallen muren in vochtige omstandigheden
2
gemiddeld
Gedragsregels 1. Uitvoerder (bij gemeentelijke initiatieven) of ter zake deskundige (in het geval van particuliere initiatieven) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom: • in gebruik zijnde nesten; 60
• jaarrond beschermde nestlocaties; • vaste rust- en verblijfplaatsen (vleermuizen); • groeiplaatsen beschermde planten; • openingen die als toegang in gebruik zijn (bv invliegopeningen vleermuizen). b. markering beschemingszone door middel van bijvoorbeeld afschermlinten, piketten en markeerverf;
61
2.
Jaarrond beschermde vogelnesten en permanente vaste rust- en verblijfplaatsen moeten altijd worden altijd gespaard. Indien deze echter t.b.v. de ontwikkeling toch opgeheven moeten worden dient gecompenseerd te worden;
3.
Beperk verstoring door geluidsoverlast door: a. Kies bewust de locatie voor apparatuur met een hoge geluidsproductie (bv. aggregaat niet onder een verblijfplaats plaatsen); b. Werk naar een verblijfplaats toe zodat fauna aan het geluid kan wennen.
4.
Beperk kunstmatige verlichting in de omgeving van vaste verblijfplaatsen en foerageerlocaties van vleermuizen;
5.
Indien werkzaamheden plaatsvinden aan gebouwen waarvan niet zeker is of hierin vleermuizen aanwezig zijn (maar zeker geen kolonies aanwezig zijn), creëer dan tocht door het maken van gaten van voldoende omvang onderin de spouwmuur, het maken van openingen in de gevelbetimmering of het verwijderen van daklijsten of een aantal dakpannen. Hierdoor worden eventuele (onverwachte) verblijfplaatsen ongeschikt gemaakt zodat deze tijdens de werkzaamheden niet meer in gebruik zijn.
Werkperioden 6. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken: Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Vogels Vaatplanten Vleermuizen
a
a
a
a
a
a
b
b
c
c
c
c
c
d
d
d
d
a
a
a
a
7. Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli); • huismus, scholekster, steenuil en grote gele kwikstaart kunnen tot in augustus broeden; • huiszwaluw kan broeden tot in september; • kerkuil kan tot in december broeden. Doe ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden. Beperken vestiging beschermde soorten (voorafgaand aan werkzaamheden) 8. Wanneer op de locatie geen beschermde soorten aanwezig zijn en men voornemens is te werken in een kwetsbare periode kan het nodig zijn om voorzorgsmaatregelen te nemen. Het betreft maatregelen om te voorkomen dat beschermde soorten zich vestigen in het plangebied. Hierbij moet worden gedacht aan de volgende maatregelen: a. In perioden dat niet of nauwelijks gewerkt wordt toch activiteiten in het plangebied uitvoeren waardoor vestiging wordt voorkomen omdat er niet voldoende rust is; b. Indien met zekerheid is vastgesteld dat er geen individuen aanwezig zijn, dicht gaten en kieren in gebouw of breek het object af om te voorkomen dat vleermuizen of vogels zich kunnen vestigen.
62
Droog (kruidenrijk) terrein Toepassing Het betreft werkzaamheden op (opgespoten) zand- of kleigrond, braakliggend terrein, grasland, akker, heide en ruigte. Daarbij moet gedacht worden aan afgraven, ophogen, vergraven, verdichten, afdekken, droog leggen, vernatten, beplanten, plaatsen van gebouwen/werken, uitzetwerk en onderzoek. Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s op de betrefnde locatie. Beschermde soort(groep)
Risicovolle locaties
Kans op aantreffen op werklocatie
Vogels (vb. grondbroedende soorten als • braakliggend terrein, grasland, akker, ruigte, op rustige patrijs, kievit, kleine plevier, graspieper locaties aan randen van bebouwing en in het buitengeveldleeuwerik) bied
2
gemiddeld
Zoogdieren (vb. muizen en konijn)
• braakliggend terrein, grasland en ruigte
1
gemiddeld
Vaatplanten (vb. grasklokje, rapunzelklokje, spaanse ruiter)
• schrale- en/of kruidenrijke graslanden en bermen
1,2
gemiddeld
Reptielen (vb. levendbarende hagedis, hazelworm)
• heide en ruigteterreinen in overgangen naar bossen of beplantingen
2,3
klein
Dagvlinders (heideblauwtje)
• vochtige heidebermen
Gedragsregels 1.
63
Tabel FFW
Uitvoerder (niveau 2) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom aanwezige groeiplaatsen van beschermde flora;
3
zeer klein
b. markering van één of enkele (beschermde) planten met behulp van piketten (minstens 3), meerdere exemplaren kan door gebruik van zichtbare markeringen als palen en linten. Dit geldt ook voor planten die dienen als waardplant en/ of winterverblijf van het heideblauwtje (struikhei, dophei en vlinderbloemigen); c. groeiplaatsen beschermde flora ontzien of desnoods plant met bodem uitgraven en zo snel mogelijk overzetten naar een geschikte locatie, onder begeleiding van een deskundige (criteria min. EL&I, zie begrippenlijst); d. bij terreinen met een grote oppervlakte (met name grasland en braakliggend terrein) dienen aanwezige nesten van grondbroedende vogels (zoals kievit, patrijs, graspieper) in kaart te worden gebracht en gemarkeerd, inclusief rustzone. Rustzone is afhankelijk van situatie en soort; e. bij overgangen van bossen of beplantingen in heide of ruigte, dienen verblijfplaatsen van reptielen in kaart te worden gebracht en gemarkeerd; f. holen en burchten van kleine zoogdieren als muizen en konijn dienen indien dit redelijkerwijs verwacht kan worden te worden afgeschermd (voldoen aan de zorgplicht); 2.
Indien de levendbarende hagedis voorkomt en de werkzaamheden leiden tot het ongeschikt maken van het leefgebied, moet het plangebied vóór de aanvang van werkzaamheden onder begeleiding van een deskundige ontoegankelijk worden gemaakt voor de levendbarende hagedis. Indien de levendbarende hagedis alleen in het gebied foerageert en geen verblijfplaats heeft, dan worden bij voorkeur in de winterperiode schermen geplaatst zodat de hagedis niet meer in het plangebied kan komen. Indien de levendbarende hagedis verblijft op de planlocatie, dan worden schermen geplaatst én worden de hagedissen weggevangen, bij voorkeur in de periode direct na de winterslaap (tussen half april en half mei), en verplaatst naar geschikt leefgebied.
3.
Beperk verstoring door geluidsoverlast door: a. Kies bewust de locatie voor apparatuur met een hoge geluidsproductie (bv. aggregaat niet naast/op een verblijfplaats plaatsen); b. Werk naar een verblijfplaats toe zodat fauna aan het geluid kan wennen.
64
4.
Werkrichting aanpassen bij voorkomen van weidevogels, amfibieën, reptielen of zoogdieren: werk van drukke kant naar rustige kant en van land naar water;
5.
Plagwerkzaamheden in bermen met struikhei, dophei en vlinderbloemigen gefaseerd plaats laten vinden. Er dienen voldoende waardplanten voor het heideblauwtje over te blijven. Sla delen van de vegetatie over en voer deze werkzaamheden het volgende jaar uit. Bij voorkeur wordt gewerkt met kleine plagoppervlakten (hoogstens 10 m² of smalle plagstroken van hooguit 2 meter breed).
6.
Insporing en bodemverdichting in de omgeving van de planlocatie beperken door: a. bandenspanning af te stemmen op terreinomstandigheden (bijv. minder lucht in de banden, gazonbanden); b. onderhoudswerkzaamheden met zware machines in natte perioden voorkomen; c. maak gebruik van vaste routes zodat insporing tot één zone beperkt blijft.
Werkperioden 7. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken: Risicokalender Maand jan Soortgroep Vogels Reptielen Zoogdieren Vaatplanten Dagvlinders
65
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
8.
Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli); veldleeuwerik kan tot in augustus broeden en patrijs kan tot in september broeden. Doe ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden.
9.
Werkzaamheden (zoals plaggen) in bermen met struikhei, dophei en vlinderbloemigen plaats laten vinden in het najaar (aug-okt), nadat de rupsen van het heideblauwtje zijn verpopt en voordat ei-afzet heeft plaatsgevonden (ofwel in de vliegperiode van het heideblauwtje).
Beperken vestiging beschermde soorten (voorafgaand aan werkzaamheden) 10. Wanneer op de locatie geen beschermde soorten aanwezig zijn en men voornemens is te werken in een kwetsbare periode kan het nodig zijn om voorzorgsmaatregelen te nemen. Het betreft maatregelen om te voorkomen dat beschermde soorten zich vestigen in het plangebied. Hierbij moet worden gedacht aan de volgende maatregelen: a. In perioden dat niet of nauwelijks gewerkt wordt toch activiteiten in het plangebied uitvoeren waardoor vestiging wordt voorkomen omdat er niet voldoende rust is; b. Voorkom de aanwezigheid van steile taluds bij aanleg van gronddepots zodat oeverzwaluwen zich niet vestigen; c. Beperkt stagnatie van water op zandige oppervlaktes ter voorkoming van kolonisatie door rugstreeppadden. Ook kan kolonisatie van rugstreeppadden op projectlocaties worden voorkomen door het plaatsen van schermen van glad landbouwplastic van 50 cm hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond; d. Houd voor en tijdens het broedseizoen kruidachtige vegetaties die grote oppervlakten beslaan kort door deze regelmatig te maaien . Dit voorkomt dat grondbroedende vogels zich op de projectlocatie zullen nestelen.
66
Moeras en verlandingszones Toepassing Het betreft werkzaamheden in bestaande oeverzones aan oever- en moerasbegroeiing, rietland en plas dras zones of ondiep open water. Daarbij moet gedacht worden aan afgraven, ophogen, vergraven, droog leggen, verdichten, afdekken, vernatten, beplanten, plaatsen van gebouwen/werken, uitzetwerk en onderzoek. Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s op de betreffende locatie. Beschermde soort(groep
Risicovolle locaties
Vogels (vb. kleine karekiet, wilde eend, ijsvogel)
• nesten op/aan de oever, structuurrijke riet- en oevervegetaties
Amfibieën (vb. bruine kikker, gewone pad, kamsalamander)
• poelen, afgesloten wateren, met rijke water en oeverbegroeiing, water waar geen vis voorkomt
Zoogdieren (vb. waterspitsmuis)
• water met uitgebreide oevervegetatie
Vaatplanten (vb, lange ereprijs, slanke sleutelbloem, waterdrieblad, zwanenbloem, dotterbloem) Vissen (kleine modderkruiper, bittervoorn)
67
Tabel FFW 2
Kans op aantreffen op werklocatie matig groot
1,2,3
groot
3
klein
• oeverbegroeiing, moerasvegetatie, locaties waar kwel voorkomt
1,2
groot
• paaiplaatsen langs de oever ter plaatse van goed ontwikkelde vegetatie • water met grote zoetwatermosselen
2,3
klein
Gedragsregels 1. Uitvoerder (niveau 2) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom groeiplaatsen van beschermde flora; b. markering van één of enkele planten met behulp van piketten (minstens 3), meerdere exemplaren kan door gebruik van opvallende markeringen als palen en linten; c. groeiplaatsen beschermde flora ontzien of desnoods plant met bodem uitgraven en zo snel mogelijk overzetten naar een geschikte locatie, onder begeleiding van een deskundige (criteria min. EL&I, zie begrippenlijst); d. aanwezige nesten van riet- en watervogels (zoals wilde eend, meerkoet, kleine karekiet) en overige oever- en watergebonden vogels (zoals ijsvogel) dienen in kaart te worden gebracht en gemarkeerd, inclusief rustzone en is afhankelijk van situatie en soort; e. zones waar eieren (eiklompen of strengen) van amfibieën zijn afgezet zichtbaar markeren en voorzien van een beschermingszone; f. paaiplaatsen van beschermde vissen (kleine modderkruiper en/ of bittervoorn) inclusief beschermingszone markeren met linten en piketten. 2.
Werkrichting aanpassen bij voorkomen van vogels, amfibieën, zoogdieren: werk van drukke kant naar rustige kant en van land naar water;
3.
Beperk verstoring door geluidsoverlast door: a. Kies bewust de locatie voor apparatuur met een hoge geluidsproductie (bv. aggregaat niet naast/op een verblijf-plaats plaatsen); b. Werk naar een verblijfplaats toe zodat fauna aan het geluid kan wennen.
4.
Indien vissen aanwezig zijn: werk van dood einde van watergang naar verbinding zodat deze kunnen vluchten.
5.
Insporing en bodemverdichting in de omgeving van de planlocatie beperken door: a. bandenspanning af te stemmen op terreinomstandigheden (bijv. minder lucht in de banden, gazonbanden); 68
b. onderhoudswerkzaamheden met zware machines in natte perioden voorkomen; c. maak gebruik van vaste routes zodat insporing tot één zone beperkt blijft. Werkperioden 6. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken: Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Vogels Amfibieën Zoogdieren Vaatplanten Vissen
7.
Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli); a. watervogels als wilde eend, meerkoet en fuut kunnen tot in september/oktober broeden; b. rietvogels als kleine karekiet en rietgors en overige water-/ oevergebonden vogelsoorten zoals ijsvogel kunnen tot in augustus/september broeden. Doe ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden.
69
Beperken vestiging beschermde soorten (voorafgaand aan werkzaamheden) 8. Wanneer op de locatie geen beschermde soorten aanwezig zijn en men voornemens is te werken in een kwetsbare periode kan het nodig zijn om voorzorgsmaatregelen te nemen. Het betreft maatregelen om te voorkomen dat beschermde soorten zich vestigen in het plangebied. Hierbij moet worden gedacht aan de volgende maatregelen: a. In perioden dat niet of nauwelijks gewerkt wordt toch activiteiten in het plangebied uitvoeren waardoor vestiging wordt voorkomen omdat er onvoldoende rust is; b. Voorkom de aanwezigheid van steile taluds zodat oeverzwaluwen zich niet kunnen vestigen; c. Maai de oever- en rietvegetatie alvast in de voorkeursperiode zodat hier tegen de tijd dat uitvoering plaatsvindt geen vogels in broeden.
70
Open water Toepassing Het betreft werkzaamheden in bestaande wateren aan rivieren en kanalen, beken en sprengen, meren, diepere delen van sloten, vijvers, poelen en vennen. Daarbij moet gedacht worden aan verdiepen, bodemverhogen, dempen, projectgebonden peilveranderingen, afdekken, plaatsen gebouwen en werken, uitzetwerk, bebakening en onderzoek. Voor werkzaamheden die betrekking op oevers wordt verwezen naar voorgaande paragraaf (moeras en verlandingszones). Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het inschatten van de risico’s op de betreffende locatie. Beschermde soort(groep)
Risicovolle locaties
Vogels (bv. fuut, meerkoet)
• drijvende vegetatie waarop vogels zich kunnen nestelen, water aangrenzend aan oever
2
gemiddeld
Amfibieën (vb. bruine kikker, gewone pad, kamsalamander)
• poelen, vijvers en vennen met rijke groei van waterplanten en gevarieerde oevers
1,2,3
gemiddeld
Vaatplanten (bv. waterdrieblad, drijvende waterweegbree)
• heldere natuurlijke wateren beken, vijvers, poelen, kwel gevoede wateren
2,3
klein
Vissen ( kleine modderkruiper, bittervoorn)
• wateren in verbinding staand met het watersysteem zoals rivieren, kanalen, beken, sloten, visvijvers • water met grote zoetwatermosselen
2,3
klein
71
Tabel FFW
Kans op aantreffen op werklocatie
Gedragsregels 1. Uitvoerder (niveau 2) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom aanwezige groeiplaatsen van beschermde flora door markeren trajecten vanaf de oever; b. aanwezige nesten van watervogels (zoals fuut, meerkoet) dienen in kaart te worden gebracht en gemarkeerd, inclusief rustzone. Rustzone is afhankelijk van situatie en soort; c. zones waar eieren (eiklompen of strengen) van amfibieën zijn afgezet zichtbaar markeren en voorzien van een beschermingszone; d. paaiplaatsen van beschermde vissen inclusief beschermingszone markeren met linten en piketten. 2. Beperk verstoring door geluidsoverlast: a. Werk naar een verblijfplaats toe zodat fauna aan het geluid kan wennen. 3. Werkrichting aanpassen bij voorkomen van vogels, amfibieën en vissen: werk van drukke kant naar rustige kant en van land naar water; 4. Indien vissen aanwezig zijn: werk van dood einde van watergang naar verbinding zodat deze kunnen vluchten; 5.
Op locaties met beschermde vissen werkzaamheden uitvoeren bij een watertemperatuur boven de vorstgrens en onder de 25 graden Celcius;
6.
Voorkom vervuiling van voortplantingswateren van amfibieën (bijvoorbeeld door bouwmaterialen, bouwstof, dieselolie).
Werkperioden 7. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken:
72
Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Vogels Amfibieën Vaatplanten Vissen
8.
Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli); watervogels als wilde eend, meerkoet en fuut kunnen tot in september/oktober broeden. Doe daarom ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden.
9.
Baggerwerkzaamheden op locaties met drijvende waterweegbree (gefaseerd) uitvoeren in september.
Beperken vestiging beschermde soorten (voorafgaand aan werkzaamheden) 10. Wanneer op de locatie geen beschermde soorten aanwezig zijn en men voornemens is te werken in een kwetsbare periode kan het nodig zijn om voorzorgsmaatregelen te nemen. Het betreft maatregelen om te voorkomen dat beschermde soorten zich vestigen in het plangebied. Hierbij moet worden gedacht aan de volgende maatregelen: a. In perioden dat niet of nauwelijks gewerkt wordt toch activiteiten in het plangebied uitvoeren waardoor vestiging wordt voorkomen omdat er niet voldoende rust is; b. Sluit watergangen tijdig af van het watersysteem waardoor beschermde soorten watergebonden dieren zoals vissen en amfibieën zich niet zo makkelijk kunnen vestigen in het plangebied.
73
Houtige beplanting en begroeiing Toepassing Het betreft werkzaamheden in bestaande beplantingen. Daarbij moet gedacht worden aan deels of geheel vellen, omvormen, het plaatsen van gebouwen/werken en onderzoek. Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s op de betreffende locatie. Beschermde soort(groep)
Risicovolle locaties
Vogels (vb. buizerd, ransuil, spechten, hout- • nesten in bomen, bosplantsoen, struwelen en duif, merel, roodborst) struiken Amfibieën (vb. bruine kikker, gewone pad, kamsalamander)
• in de buurt van watergangen en -partijen • onder dood hout/strooisel of struweel
Reptielen (vb. levendbarende hagedis, hazelworm)
• langs heidegebieden/bosranden • onder dood hout/strooisel (schuilplaatsen)
Zoogdieren (vb. rosse woelmuis, eekhoorn, boommarter)
• schuilmogelijkheden in de vorm van struiken, dood hout • nesten en holtes in oudere bomen • naald- en loofbomen en gemengd bos
Vleermuizen (vb. rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis) Vaatplanten (vb. brede wespenorchis, koningsvaren, prachtklokje, ruig klokje, grote keverorchis, slanke sleutelbloem, kleine maagdenpalm)
Tabel FFW 2 1,2,3 2,3
Kans op aantreffen beheercategorie groot gemiddeld klein
1,2,3
gemiddeld
• oudere bomen met holten en spleten (verblijfplaatsen vleermuizen)
3
gemiddeld
• half schaduw locaties onder struweelbegroeiingen, loofbos, bosranden, beschaduwde oevers
1,2
gemiddeld
74
Gedragsregels 1. Uitvoerder (niveau 2) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom aanwezige groeiplaatsen van beschermde flora. Markering van één of enkele planten met behulp van piketten (minstens 3), meerdere exemplaren kan door gebruik van opvallende markeringen als palen en linten; b. groeiplaatsen beschermde flora ontzien of desnoods plant met bodem uitgraven en zo snel mogelijk overzetten naar een geschikte locatie, onder begeleiding van een deskundige (criteria min. EL&I); c. beschermingszone (en/ of rustzone) instellen rondom: • holle bomen in gebruik door vogels (bijv. spechten en uilen), vleermuizen en boommarters; • bomen met in gebruikzijnde of jaarrond beschermde vogelnesten; • nestbomen van eekhoorn; • takkenrillen waar amfibieën/reptielen onder schuilen; • burchten van vos. • mierenhopen (kooiconstructie); Markering beschemingszone door middel van bijvoorbeeld afzetlinten, piketten en markeerverf; d. holen en burchten van algemeen beschermde kleine zoogdieren als muizen en konijn dienen indien dit redelijkerwijs verwacht kan worden te worden afgeschermd (zorgplicht);
75
2.
Beperk verstoring door geluidsoverlast door: a. kies bewust de locatie voor apparatuur met een hoge geluidsproductie (bv. aggregaat niet naast/op een verblijf-plaats plaatsen); b. werk naar een verblijfplaats toe zodat fauna aan het geluid kan wennen.
3.
De verlichting van bomen wordt altijd van een vaste rust- of verblijfplaats afgewend.
4.
Gekapt hout met holten moet minimaal één dag blijven liggen met de holte naar boven, zodat eventueel toch aanwezige vleermuizen nog kunnen uitvliegen;
5.
Insporing en bodemverdichting in de omgeving van de planlocatie beperken door: a. bandenspanning af te stemmen op terreinomstandigheden (bijv. minder lucht in de banden, gazonbanden); b. werkzaamheden met zware machines in natte perioden te voorkomen; c. maak gebruik van vaste routes zodat insporing tot één zone beperkt blijft.
Werkperioden 6. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken: Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Vogels Amfibieën Reptielen Zoogdieren Vaatplanten Vleermuizen
a
a
a
a
a
a
b
b
c
c
c
c
c
c
c/d
c/d
d
d
d
d
a
a
a
a
Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli); bosuil kan al broeden in februari en houtduif kan tot in het najaar (november) broeden. Doe daarom ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden. Beperken vestiging beschermde soorten (voorafgaand aan werkzaamheden) 7.
Wanneer op de locatie geen beschermde soorten aanwezig zijn en men voornemens is te werken in een
76
kwetsbare periode kan het nodig zijn om voorzorgsmaatregelen te nemen. Het betreft maatregelen om te voorkomen dat beschermde soorten zich vestigen in het plangebied. Hierbij moet worden gedacht aan de volgende maatregelen: a. In perioden dat niet of nauwelijks gewerkt wordt toch activiteiten in het plangebied uitvoeren waardoor vestiging wordt voorkomen omdat er niet voldoende rust is; b. Dicht gaten en kieren in bomen die buiten gebruik zijn of breek het object af om te voorkomen dat vleermuizen, eekhoorn of vogels zich kunnen vestigen.
77
GEDRAGSREGELS BESTENDIG BEHEER Houtige boombegroeiingen met gazon of verharding als ondergrond Toepassing
Het betreft het snoeien/verzorgen van solitaire bomen, boomgroepen, lanen, rijbeplantingen, zowel in gazon als in verharding. Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s op de betreffende locatie. Beschermde soort(groep)
Risicovolle locaties
Tabel FFW
Kans op aantreffen in beheercategorie
Vogels (vb. houtduif, kraai, grote bonte specht)
• nesten in boomkronen, (spechten)holtes
2
groot
Zoogdieren (vb. eekhoorn)
• oudere bomen, mogelijk met holten of oude vogelnesten
2
klein
Vaatplanten (vb. brede wespenorchis)
• boomspiegel
1
klein
Vleermuizen (vb. ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, watervleermuis)
• oudere bomen met holten en spleten, loshangende bast of schorsplaten
3
gemiddeld
Gedragsregels 1. Uitvoerder (niveau 2) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom: • holle bomen in gebruik door vogels (bijv. spechten) en vleermuizen; • bomen met in gebruikzijnde vogelnesten; • nestbomen van eekhoorn; • bomen met jaarrond beschermde vogelnesten; 78
• groeiplaatsen van beschermde flora (behalve als werkzaamheden plaatsvinden na bloei en zaadval); b. markering beschemingszone door middel van bijvoorbeeld afschermlinten, piketten en markeerverf. 2.
Jaarrond beschermde vogelnesten (roeken en roofvogels), eekhoornnesten en verblijfplaatsen van vleermuizen moeten gespaard blijven, werkzaamheden in nabijheid van deze nesten/verblijfplaatsen uitvoeren buiten de ingestelde beschermingszone;
3.
Werkrichting aanpassen bij in gebruik zijnde vogelnesten: werk van drukke kant naar rustige kant. Bijv. voer werkzaamheden eerst aan de wegzijde van een boom uit zodat de vogel de veilige kant op vlucht;
4.
Beperk schrikreacties van fauna en laat gewenning optreden door materieel op afstand te starten. Bijv. door kettingzaag op 20 meter afstand te starten van een in gebruik zijnd houtduivennest, om vervolgens de nabij staande boom te snoeien;
5.
Voorkom verdichting (door insporing) van standplaatsen van beschermde plantensoorten door bijvoorbeeld vanaf de weg te werken, de bandenspanning te verlagen of op dubbellucht banden te rijden.
6.
Voor het dunnen van bomen in een bomengroep of -laan (een beheeractiviteit) wordt verwezen naar de gedragsregels kleinschalige ontwikkelingen in hoofdstuk 3, §3.4.5 omdat hiervoor dezelfde risico’s gelden.
Werkperioden 7. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken:
79
Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Vogels Zoogdieren Vaatplanten Vleermuizen
a
a
a
a
a
a
b
b
c
c
c
c
c
c
d
d
d
d
a
a
a
a
8.
Indien in gebruik zijnde vogelnesten aanwezig zijn moet gefaseerd worden gewerkt, door werkzaamheden aan bomen met nesten uit te stellen totdat de betreffende vogel is uitgebroed en de jongen het nest op natuurlijke wijze hebben verlaten;
9.
Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli); de bosuil kan al broeden in februari en de houtduif kan tot in het najaar (november) broeden. Doe daarom ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden.
10. Voorkom verstoring van verblijfplaatsen van vleermuizen in holten en spleten van oude bomen, door werkzaamheden aan deze bomen plaats te laten vinden buiten de periode waarin deze in gebruik zijn door vleermuizen. Indien dit niet mogelijk is kan schade beperkt worden door overdag te werken en geen gebruik maken van verlichting. Verblijfplaatsen mogen in geen geval wezenlijk negatieve effecten ondervinden.
80
Houtige boombegroeiingen met ondergroei Toepassing Het betreft het snoeien/verzorgen van houtwallen, singels, bos, bosplantsoen met boomvormers en bomen in beplanting, in heestervak of in ruw gras/ruigte. Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s op de betreffende locatie. Beschermde soort(groep)
Risicovolle locaties
Vogels (vb. houtduif, kraai, grote bonte specht, buizerd)
• nesten in zowel de bomen als in ondergroei • holtes in bomen
2
Amfibieën (vb. bruine kikker, gewone pad, kamsalamander)
• struwelen, opgaande kruiden, ruw gras in de buurt van watergangen en - partijen • onder dood hout/strooisel
1,2,3
Reptielen (vb. levendbarende hagedis, hazelworm)
• structuurrijke gras- en ruigtevegetaties, langs heidegebieden/bosranden • onder dood hout/strooisel (schuilplaatsen)
2,3
Zoogdieren (vb. boommarter, rosse woelmuis, eekhoorn, vos)
• nesten en holtes in oudere bomen • schuilmogelijkheden in de vorm van struiken, dood hout, ruigte • burchten, zichtbaar door holen in grond
1,2,3
gemiddeld
Vleermuizen (vb. rosse vleermuis, watervleermuis)
• holten en spleten in oudere bomen • loshangende schors
3
gemiddeld
Insecten (vb. mierenhopen)
• in bosranden en in open beplantingen
1
gemiddeld
Vaatplanten (vb. brede wespenorchis, koningsvaren, kleine maagdenpalm, slanke sleutelbloem, grote keverorchis, ruig klokje)
• in beplanting met natuurlijke ondergroei, in randen van beplanting, mantel zoomvegetaties, op bosbodem
1,2
gemiddeld
81
Tabel FFW
Kans op aantreffen in beheercategorie groot gemiddeld
klein
Gedragsregels 1. Uitvoerder (niveau 2) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom: holle bomen in gebruik door vogels/vleermuizen/boommarter; bomen en beplanting met in gebruikzijnde vogelnesten; bomen met jaarrond beschermde vogelnesten; groeiplaatsen van beschermde flora (behalve als werkzaamheden plaatsvinden na bloei en zaadval); • takkenrillen waar amfibieën, reptielen of kleine zoogdieren (zoals egels) onder schuilen; • mierenhopen (kooiconstructie); • vossen- en konijnenburchten. b. markering beschermingszone rondom vaste rust en verblijfplaatsen (zoals nestbomen) door middel van bijvoorbeeld afschermlinten of piketten. • • • •
2.
Werkrichting aanpassen: werk van drukke kant naar rustige kant om te voorkomen dat vogels, zoogdieren of amfibieën de onveilige kant op vluchten (bv. werkzaamheden eerst aan de wegzijde, daarna aan de bermzijde);
3.
Voer de werkzaamheden uit in één werkrichting zodat fysieke aanwezigheid beperkt wordt;
4.
Beperk schrikreacties bij fauna en laat gewenning optreden door materieel op afstand te starten. Bijv. door kettingzaag op 20 meter afstand te starten van een in gebruik zijnd houtduivennest;
5.
Voorkom verdichting (door insporing) van standplaatsen van beschermde plantensoorten door bijvoorbeeld vanaf de weg te werken, de bandenspanning te verlagen of op dubbellucht banden te rijden.
6.
Voor het dunnen van bomen in bos, houtwallen etc. wordt verwezen naar de gedragsregels kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling in hoofdstuk 3, §3.4.5. De risico’s die voortvloeien uit deze beheeractiviteiten komen namelijk overeen met die van kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen. 82
7.
Werkperioden Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken: Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Vogels Amfibieën Reptielen Zoogdieren Vaatplanten Vleermuizen
8.
83
a
a
a
a
a
a
b
b
c
c
c
c
c
c
c/d
c/d
d
d
d
d
a
a
a
a
In gebruik zijnde vogelnesten en verblijfplaatsen van reptielen en amfibieën sparen door gefaseerd te werken. Bijvoorbeeld door: a. werkzaamheden aan houtwallen met takkenrillen geschikt als verblijfplaats voor amfibieën uit te voeren na de overwinteringsperiode van amfibieën; b. werkzaamheden als schonen van bosjes (mogelijk) in gebruik als winterverblijfplaats van hazelworm of levendbarende hagedis uit te voeren buiten de overwinteringsperiode van reptielen; c. werkzaamheden aan bomen met in gebruik zijnde nesten uit te stellen tot na de broedperiode.
9.
Voorkom verstoring van overwinterende egels in de winterperiode door strooiselhopen, takkenrillen, stapels dood hout met rust te laten;
10. Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli); bosuil kan al broeden in februari en houtduif kan tot in het najaar (november) broeden. Doe daarom ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden; 11. Voorkom verstoring van verblijfplaatsen van vleermuizen in holten en spleten van oude bomen, door werkzaamheden aan deze bomen plaats te laten vinden buiten de periode waarin deze in gebruik zijn door vleermuizen. Indien dit niet mogelijk is kan schade beperkt worden door overdag te werken en geen gebruik maken van verlichting. Verblijfplaatsen mogen in geen geval significante verstoring ondervinden.
84
Houtige struweelbegroeiingen Toepassing Het betreft het snoeien/verzorgen van griend/hakhout, hakhoutwal, bosplantsoen zonder boomvormers. Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s op de betreffende locatie. Beschermde soort(groep)
Risicovolle locaties
Vogels (vb. houtduif, merel, roodborst)
• nesten in opgaande beplantingen
Amfibieën (vb. bruine kikker, gewone pad, kamsalamander)
• locaties in de buurt van watergangen en -partijen • onder dood hout/strooisel (landhabitat)
Reptielen (vb. levendbarende hagedis, hazelworm)
• langs heidegebieden/bosranden • onder dood hout/strooisel (schuilplaatsen)
Zoogdieren (vb. rosse woelmuis, konijn)
• schuilmogelijkheden in de vorm van struiken, dood hout
Vaatplanten (vb. brede wespenorchis, koningsvaren, kleine maagdenpalm, slanke sleutelbloem, ruig klokje)
• half schaduw locaties onder struweelbegroeiingen, in de randen en overgangen naar ruw gras
Tabel FFW 2 1,2,3
2,3
groot gemiddeld
klein
1
gemiddeld
1,2
gemiddeld
Gedragsregels 1. Uitvoerder (niveau 2) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom: • struiken/houtvormers met in gebruikzijnde nesten;
85
Kans op aantreffen in beheercategorie
groeiplaatsen van beschermde flora (behalve als werkzaamheden plaatsvinden na bloei en zaadval); • takkenrillen waar amfibieën/reptielen onder schuilen, • (konijnen/vossen)burchten b. markering beschemingszone rondom vaste- rust en verblijfplaatsen (zoals nestbomen) door middel van bijvoorbeeld afschermlinten of piketten; •
2.
Werkrichting aanpassen bij in gebruik zijnde vogelnesten: werk van drukke kant naar rustige kant. Op deze manier wordt voorkomen dat een struweelvogel zoals merel bijvoorbeeld de weg opvliegt;
3.
Voer de werkzaamheden uit in één werkrichting zodat fysieke aanwezigheid beperkt wordt;
4.
Beperk schrikreacties bij fauna en laat gewenning optreden door materieel op afstand te starten;
5.
Voorkom verdichting (door insporing) van standplaatsen van beschermde plantensoorten door bijvoorbeeld vanaf de weg te werken, de bandenspanning te verlagen of op dubbellucht banden te rijden.
6.
Voor het dunnen van struiken/ struweel wordt verwezen naar de gedragsregels voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in hoofdstuk 3, § 3.4.5. De risico’s die voortvloeien uit deze beheeractiviteiten komen namelijk overeen met die van kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen.
Werkperioden 7. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken:
86
Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Vogels Amfibieën Reptielen Zoogdieren Vaatplanten
8.
In gebruik zijnde vogelnesten en verblijfplaatsen van reptielen en amfibieën sparen door gefaseerd te werken. Bijvoorbeeld door: a. werkzaamheden aan houtwallen met takkenrillen geschikt als verblijfplaats voor amfibieën uit te voeren na de overwinteringsperiode van amfibieën; b. werkzaamheden als schonen van bosjes (mogelijk) in gebruik als winterverblijfplaats van levendbarende hagedis of hazelworm uit te voeren buiten de overwinteringsperiode van reptielen; c. werkzaamheden aan bomen met in gebruik zijnde nesten uit te stellen tot na de broedperiode.
9.
Voorkom verstoring van overwinterende egels in de winterperiode door strooiselhopen, takkenrillen, stapels dood hout met rust te laten;
10. Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli); houtduif kan tot in het najaar (november) broeden. Doe daarom ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden.
87
Houtige sierbegroeiingen Toepassing Het betreft het snoeien/verzorgen van (niet) gesloten opgaande heesters, bodem-bedekkende heesters, solitaire heesters, hagen en blokhagen, struikrozen, botanische rozen, klimplanten en gevelbegroeiing. Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s op de betreffende locatie. Beschermde soort(groep)
Risicovolle locaties
Tabel FFW
Vogels (vb. houtduif, merel, roodborst)
• nesten in hagen, opgaande heesters, gevelbegroeiing
Amfibieën (vb. bruine kikker, gewone pad, kamsalamander)
• aangrenzend aan waterpartijen, dichte heesters zoals bodembedekkers
1,2,3
Zoogdieren (vb. rosse woelmuis)
• schuilmogelijkheden onder struiken, bodembedekkende heesters (burchten van konijn onder heestervakken)
1
klein
Vaatplanten (vb. brede wespenorchis)
• in de haagvoet, tussen bodembedekkers en randen van opgaande heestervakken
1
gemiddeld
2
Kans op aantreffen in beheercategorie groot zeer klein
Gedragsregels 1. Uitvoerder (niveau 2) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom heesters met: • in gebruikzijnde vogelnesten; • groeiplaatsen van beschermde flora (bv. brede wespenorchis), behalve als werkzaamheden plaatsvinden na bloei en zaadval; • verblijfplaatsen van zoogdieren (bv. konijnenhol) en amfibieën. b. markering beschermingszone rondom vaste rust- en verblijfplaatsen (zoals vogelnesten) door middel van bijvoorbeeld afschermlinten en/of piketten; 88
2.
Werkrichting aanpassen bij in gebruik zijnde vogelnesten: werk van drukke kant naar rustige kant. Op deze manier wordt voorkomen dat een merel bijvoorbeeld de weg opvliegt;
3.
Beperk schrikreacties bij broedende vogels en laat gewenning optreden door materieel op afstand te starten, vb. trekker niet naast haag waar vogel in broed;
4.
Voorkom verdichting van standplaatsen van beschermde plantensoorten door betreding met zware machines.
Werkperioden 5. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken: Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Vogels Amfibieën Zoogdieren Vaatplanten
89
6.
In gebruik zijnde vogelnesten sparen door gefaseerd te werken, bijvoorbeeld door werkzaamheden aan delen van hagen met in gebruik zijnde nesten uit te stellen tot na de broedperiode;
7.
Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli); houtduif kan tot in het najaar (november) broeden. Doe daarom ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden.
Kruidige begroeiingen met extensief onderhoud Toepassing Het betreft alle reguliere werkzaamheden in gras- en kruidachtige vegetaties. Het gaat daarbij om extensieve bermen, schrale berm (waaronder ook heideberm), schraal gras, extensief gras, ruw gras, lang gras, ruigte, muurvegetaties. Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s op de betreffende locatie. Beschermde soort(groep)
Risicovolle locaties
Tabel FFW
Vogels (vb. graspieper, kievit, patrijs)
• (vaak rustig gelegen) grotere extensief beheerde en -gebruikte gras- en kruidenoppervlakken
Amfibieën (vb. bruine kikker, gewone pad, kamsalamander)
• ruigere grasoppervlakken en bermen in de buurt van watergangen en -partijen
1,2
gemiddeld
Reptielen (vb. levendbarende hagedis, hazelworm)
• structuurrijke bermen en gras/kruiden vegetaties, langs heidegebieden/bosranden
2,3
klein
Zoogdieren (vb. veldmuis, konijn)
• structuurrijke bermen en gras/kruiden vegetaties met bos- en struikelementen
1
klein
Vaatplanten (vb. grasklokje, rapunzelkokje, spaanse ruiter, tongvaren)
• schrale wegbermen, gras- en kruidachtige oppervlakken, oude vochtige muren
Dagvlinders (heideblauwtje)
• vochtige heidebermen
2
Kans op aantreffen in beheercategorie klein
1,2
gemiddeld
3
zeer klein
90
Gedragsregels 1. Uitvoerder (niveau 2) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom aanwezige groeiplaatsen van beschermde flora (behalve als werkzaamheden plaatsvinden na bloei en zaadval); b. markering standplaatsen van planten met behulp van piketten (minstens 3), meerdere exemplaren kan door gebruik van opvallende markeringen als palen en linten; c. bij grotere oppervlakken grasland dienen eventueel aanwezige nesten van grondbroedende vogels (zoals kievit, patrijs, graspieper) in kaart te worden gebracht en gemarkeerd, inclusief rustzone. Rustzone is afhankelijk van situatie en soort; 2.
Werkrichting aanpassen bij voorkomen van amfibieën, reptielen of zoogdieren: werk van drukke kant naar rustige kant en van land naar water;
3.
Insporing en bodemverdichting beperken door: a. bandenspanning af te stemmen op terreinomstandigheden (bijv. minder lucht in de banden, gazonbanden); b. onderhoudswerkzaamheden met zware machines in natte perioden voorkomen; c. maak gebruik van vaste routes zodat insporing tot één zone beperkt blijft.
4.
Bermen met struikhei, dophei en vlinderbloemigen dienen gefaseerd te worden gemaaid omdat deze struiken kunnen dienen als waardplant en winterverblijf voor het heideblauwtje.
Werkperioden 5. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken:
91
Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Vogels Amfibieën Reptielen Zoogdieren Vaatplanten Dagvlinders
6.
Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli); veldleeuwerik kan tot in augustus broeden en patrijs kan tot in september broeden. Doe daarom ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden.
7.
Werkzaamheden uitvoeren na bloei en zaadval van beschermde planten dan wel gemarkeerde locaties met beschermde soorten ontzien tijdens maaien (gefaseerd werken). De volgende maaibeurt deze locatie wel maaien en een andere locatie ontzien;
8.
Voorkeursperiode voor maaien waar beschermde planten groeien is half september, omdat dan vrijwel alle plantensoorten zaad hebben gezet en de kans op het verstoren van overwinterende amfibieën en reptielen beperkt is. De voorkeursperiode voor het maaien van de grote kaardenbol, steenanjer, rapunzelklokje is oktober.
9.
Locaties met wilde marjolein, steenanjer en grote kaardenbol maximaal 1 keer per jaar maaien.
92
10. Af te voeren maaisel, in de periode waarin zaad aanwezig is (met name juli t/m september) laten liggen (minimaal 5 dagen, maximaal 10 dagen) in verband met zaadval; 11. Geen maaisel op groeiplaatsen laten liggen van brede orchis, rietorchis, wilde marjolein en moeraswespenorchis. 12. De uitvoerder markeert standplaatsen van koningsvaren (in bermen nabij bosranden), welke tijdens het maaien moeten worden ontzien. 13. Maaiwerkzaamheden in de directe omgeving van oppervlaktewater, waar zich een populatie amfibieën bevindt, dienen bij voorkeur niet in de periode juli/augustus uitgevoerd te worden. In deze periode trekken de jonge amfibieën het land op en bevinden deze zich vaak op de (droge) oever. Op deze manier wordt voorkomen dat een gehele generatie gedood wordt door het maaien. Als alternatief kan gefaseerd gemaaid worden door delen van de droge oever niet te maaien. 14. Bij het schoonmaken van muren dienen groeiplaatsen van beschermde muurplanten (zoals gele helmbloem en tongvaren) te worden ontzien.
93
Kruidige begroeiingen met jaarlijks intensief onderhoud Toepassing Het betreft het maaien/verzorgen van gazon, bollen in gazon, recreatief gras(sportvelden), wisselperken, vaste planten, gras dierenweide. Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s op de betreffende locatie. Beschermde soort(groep)
Risicovolle locaties
Tabel FFW
Kans op aantreffen in beheercategorie
Amfibieën (vb. bruine kikker, gewone pad, kamsalamander)
• grasoppervlakken in de buurt van watergangen en -partijen
1,2
klein
Zoogdieren (vb. konijn)
• graslocaties met aangrenzende struweelbegroeiing
1
klein
Vaatplanten (vb. brede wespenorchis)
• beschermde planten op de overgang naar struweel/ beplanting of ruigere gras- en kruidenvegetaties
1
klein
Gedragsregels 1. Over het algemeen is in deze beheercategorie een verkenning van het werkterrein niet nodig, omdat de kans op het aantreffen van beschermde flora en fauna vanwege het intensieve onderhoud erg klein is. Enkele uitzonderingen: a. gras- en kruidenvegetaties in de directe omgeving van oppervlaktewater waar amfibieën voorkomen; b. grasvegetaties met aangrenzende struweelbegroeiing of bosplantsoen waar zich zoogdieren als konijn of egel kunnen bevinden; c. grasvegetaties op de overgang naar struweel/beplanting of ruigere gras- en kruidenvegetaties. 2. Uitvoerder (niveau 2) stelt een beschermingszone in rond locaties/zones waar het doden van amfibieën en zoogdieren mogelijk het gevolg is. 94
Werkperioden 3. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken: Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Amfibieën Zoogdieren Vaatplanten
95
4.
Maaiwerkzaamheden in de directe omgeving van oppervlaktewater, waar zich een populatie amfibieën bevindt, dienen bij voorkeur niet in de periode juli/augustus uitgevoerd te worden. In deze periode trekken de jonge kikkers het land op en bevinden deze zich vaak op de (droge) oever. Op deze manier wordt voorkomen dat een gehele generatie gedood wordt door het maaien. Als alternatief kan gefaseerd gemaaid worden door delen van de droge oever niet te maaien.
5.
Werkzaamheden uitvoeren na bloei en zaadval van beschermde planten dan wel gemarkeerde locaties met beschermde soorten ontzien tijdens maaien (gefaseerd werken). De volgende maaibeurt deze locatie wel maaien en een andere locatie ontzien;
6.
Voorkeursperiode voor maaien waar beschermde planten groeien is half september, omdat dan vrijwel alle plantensoorten zaad hebben gezet en de kans op het verstoren van overwinterende amfibieën en reptielen beperkt is.
7.
Af te voeren maaisel, in de periode waarin zaad aanwezig is (met name juli t/m september) laten liggen (minimaal 5 dagen, maximaal 10 dagen) in verband met zaadval.
Waterbegroeiingen en overgangen land-water Toepassing Het betreft het maaien van oeverbegroeiing, rietland en moerasvegetatie in watergangen en vijvers/poelen, schonen en uitmaaien van wateren. Risico’s Onderstaande tabel wordt als hulpmiddel gebruikt bij het bepalen van de risico’s op de betreffende locatie. Beschermde soort(groep
Risicovolle locaties
Tabel FFW
Kans op aantreffen in beheercategorie
Vogels (vb. kleine karekiet, wilde eend, ijsvogel)
• nesten op/aan de oever, in rietvegetaties, op eilandjes
2
groot
Amfibieën (vb. bruine kikker, gewone pad, kamsalamander)
• water waar geen of beperkt vis aanwezig is, poelen, opgaande begroeiingen langs water
1,2,3
groot
Zoogdieren (vb. waterspitsmuis)
• water met uitgebreide oevervegetatie
3
klein
Vaatplanten (vb. lange ereprijs, slanke sleutelbloem, waterdrieblad, zwanenbloem, dotterbloem, drijvende waterweegbree)
• gevarieerde oeverbegroeiing, moerasvegetatie, verlandingsvegetatie, kwelgevoede oevers/grazige plaatsen, stilstaande en zwakstromende wateren
1,2,3
groot
Vissen (kleine modderkruiper, bittervoorn)
• paaiplaatsen langs de oever, watergangen met veel water- en oeverplanten, water met grote zoetwatermosselen
2
zeer klein
Gedragsregels 1. Uitvoerder (niveau 2) markeert te beschermen locaties en stelt beschermingszones in: a. beschermingszone rondom: • aanwezige groeiplaatsen van beschermde flora (behalve als werkzaamheden
96
plaatsvinden na de bloei en zaadval); • nesten van oever- en rietvogels; • voortplantingslocaties met eiklompen/strengen van amfibieën • paaiplaatsen van kleine modderkruiper en bittervoorn; b. één of enkele planten of vogelnesten markeren door middel van piketten, oeverzones met meerdere planten of voortplantingslocaties afschermen met linten en palen.
97
2.
Werkrichting aanpassen bij voorkomen van amfibieën: werk van land naar water. Werkrichting voor vissen geld dat er vrije mogelijkheid moet zijn om weg te zwemmen naar onverstoord water;
3.
Voorkom onnodige vertroebeling en verstoring van het water;
4.
Oeverzones met beschermde planten (zoals dotterbloem, zwanenbloem, waterdrieblad) tijdens de werkzaamheden ontzien dan wel slechts gedeeltelijk maaien (gefaseerd werken). De volgende maaibeurt deze locatie wel maaien en een andere locatie ontzien.
5.
Slootmaaisel nat profiel tijdelijk laten liggen (minimaal 1 dag, maximaal 10 dagen) op de oever zodat waterfauna de mogelijkheid heeft terug naar het water te kruipen;
6.
Beperk schrikreacties bij broedende vogels en laat gewenning optreden door materieel op afstand te starten. Afstand afhankelijk van situatie en soort.
7.
Insporing en bodemverdichting beperken door: a. bandenspanning af te stemmen op terreinomstandigheden (bijv. minder lucht in de banden, gazonbanden); b. onderhoudswerkzaamheden met zware machines in natte perioden voorkomen; c. maak gebruik van vaste routes zodat insporing tot één zone beperkt blijft.
8.
Werk gefaseerd op locaties met waterdrieblad, drijvende waterweegbree en locaties met streng beschermde amfibieën (heikikker, kamsalamander en poelkikker). Sla delen van het water over en voer deze werkzaamheden het volgende jaar uit.
9.
Maai gefaseerd op locaties waar (mogelijk) de waterspitsmuis voorkomt, zodat er stukken met voldoende vegetatie blijven overstaan die als uitwijkplaats kunnen fungeren.
Werkperioden 10. Voor afstemming van werkperioden onderstaande risicokalender gebruiken: Risicokalender Maand jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Soortgroep Vogels Amfibieën Vaatplanten Vissen Zoogdieren
11. Houd rekening met vogels die buiten het indicatieve broedseizoen broeden (15 maart – 15 juli): - watervogels als wilde eend, meerkoet en fuut kunnen tot in september/oktober broeden; - rietvogels als kleine karekiet en rietgors en overige water-/ oevergebonden vogelsoorten zoals ijsvogel kunnen tot in augustus/september broeden. Doe daarom ook buiten het indicatieve broedseizoen altijd een check of dat nesten aanwezig zijn van vogels die vroeg of laat in het jaar broeden. 12. Op droge oevers met beschermde flora (zoals zwanenbloem en lange ereprijs) in de periode waarin 98
zaad aanwezig is (met name juli/augustus), af te voeren maaisel laten liggen (minmaal 5 dagen, maximaal 10 dagen) in verband met zaadval; 13. De voorkeursperiode voor schonen in watergangen met drijvende waterweegbree is september 14. Maaiwerkzaamheden in de directe omgeving van oppervlaktewater, waar zich een populatie amfibieën bevindt, dienen bij voorkeur niet in de periode juli/augustus uitgevoerd te worden. In deze periode trekken de jonge kikkers het land op en bevinden deze zich vaak op de (droge) oever. Op deze manier wordt voorkomen dat een gehele generatie gedood wordt door het maaien. Als alternatief kan gefaseerd gemaaid worden door delen van de droge oever niet te maaien. 15. Indien de temperatuur overdag onder het vriespunt daalt mogen geen werkzaamheden in het natte profiel worden uitgevoerd op plaatsen waar vissen voorkomen. 16. Op plaatsen waar amfibieën voorkomen werkzaamheden in de winter beperken als de temperatuur beneden de 10 graden Celsius daalt.
99
Bronnen soortherkenningskaarten: Ravon, www.ravon.nl Vogelbescherming, www.vogelbescherming.nl Wilde planten, www.wilde-planten.nl
100
Foto’s soortherkenningskaarten: Saxifraga Foundation: Adrie Bakx, 48 Arie de Knijf, 9 Branko Bakan, 39 (boven) BTL Advies, 10, 25 (onder) Edo van Uchelen, 12, 19 Elisabeth Raboin, 18 Eric Gibcus, 24 Frits Bink, 57 (onder) Hans Dekker, 32 (boven), 32 (onder), 31 (boven), 33 (boven & onder), 34 Jaap Schelvis, 8 Jan Nijendijk, 27 (boven), 55 Jan van der Straaten, 30 (boven), 36, 37, 39 (onder), 43, 59 Janus Verkerk, 23 Jeroen Willemsen, 28 Kees Marijnissen, 20, 15, 16, 22 Luc Hoogenstein, 10, 41, 51, 53, 54 Marijke Verhagen, 31 (onder) Mark Zekhuis, 13, 17, 49, 50, 52 Martin Mollet, 47, 42, 44, 45, 46, 40 Peter Meininger, 26 Piet Munsterman, 56 Rob Felix, 35, 58 Rudmer Zwerver, 14, 29 (boven), 25 (boven) Rutger Barendse, 27 (onder), 29 (onder), 30 (onder) Sytske Dijksen, 57 (boven) Willem van Kruijsbergen, 11, 21, 38
101