• Onderhoudsbeelden wateren en waterkeringen • Overzicht beschermde flora en fauna • Overzicht probleemflora en -fauna
• Onderhoudsbeelden wateren en waterkeringen • Overzicht beschermde flora en fauna • Overzicht probleemflora en -fauna
Colofon Uitgave:
aterschap Vallei & Eem en Waterschap Veluwe, W 2011
Projectleiding:
arina Otte & Dorien Roubos C (Waterschap Vallei & Eem) en Ykelien Damstra & Mark Wesselink (Waterschap Veluwe)
Auteur:
artin van den Hoorn (Regelink Ecologie & M Landschap)
Met medewerking van: J ohannes Regelink & Thijs Fijen (Regelink Ecologie & Landschap) en Joke Winkelman (Winkelman Natuurlijk!) Fotografie:
aul van Hoof natuurfotografie, Vilda, Regelink P Ecologie & Landschap, Mark Meijrink, Paul Schrijvershof, Tom Zeegers, Waternet, Waterschap Veluwe en Waterschap Vallei & Eem
Vormgeving:
Oscar Langevoord (Natuurlijk in Vormgeving!)
Inhoudsopgave
Inleiding
4
Leeswijzer
5
Deel 1
6
1.1 Gedragscode Flora- en faunawet 1.2 Onderhoudsbeelden wateren 1.3 Onderhoudsbeelden beken en sprengen 1.4 Onderhoudsbeelden waterkeringen Deel 2.1 - Beschermde soorten • • • • • • •
6 11 18 22 25
lanten p ongewervelden vissen amfibieën reptielen zoogdieren vogels
27 91 103 119 131 143 155
Deel 2.2 - Probleemsoorten
163
• p lanten • dieren Geraadpleegde bronnen • literatuur • websites en databases
165 187 191 191 193
Fotoverantwoording
195
Soortenregister
199
3
Inleiding Deze veldgids is bedoeld voor de buitendienstmedewerkers en aannemers werkend voor Waterschap Vallei & Eem en Waterschap Veluwe. In het eerste deel van deze veldgids zijn de belangrijkste onderhoudsbeelden voor wateren en waterkeringen beschreven. Deze onderhoudsbeelden zijn van toepassing in de beheersgebieden van de beide waterschappen. De onderhoudsbeelden zijn zo volledig mogelijk opgesteld. Er is rekening gehouden met de huidige inzichten in hydrologie, ecologie en onderhoud. In deze veldgids wordt alleen het maai- en begrazingsbeheer behandeld. In het tweede deel van deze veldgids worden de in de beide beheersgebieden aanwezige door de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten beschreven. Met deze soorten moet rekening worden gehouden bij het onderhoud. Achter in deze gids staan plant- en diersoorten beschreven die voor problemen kunnen zorgen. Deze soorten vragen om een alerte reactie. Om voldoende rekening te houden met beschermde flora en fauna werken de waterschappen met een gedragscode. Deze gedragscode geeft richtlijnen voor het werken op locaties waar beschermde plant- en diersoorten voorkomen. Afhankelijk van de plant- en diersoorten die op een locatie voorkomen en de functie van het betreffende water wordt er een onderhoudsbeeld voor die locatie gekozen. Verdere verfijning is te vinden in de bestekken en onderhoudsplannen.
4
Leeswijzer Deel 1.1 behandelt de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen. Hier staat kort wat deze gedragscode inhoud voor de dagelijkse praktijk. Ook is er een kalender opgenomen met daarin de voorkeursperiodes voor de belangrijkste onderhoudswerkzaamheden. Deel 1.2 behandelt zes onderhoudsbeelden voor wateren. Deze onderhoudsbeelden bestaan uit schematische dwarsprofielen, foto’s en korte beschrijvingen. Uitgangspunt is het beeld zoals de wateren er na het maaien uit moeten zien. Deel 1.3 behandelt drie onderhoudsbeelden voor beken en sprengen. De onderhoudsbeelden bestaan uit schematische dwarsprofielen, foto’s en korte beschrijvingen. Uitgangspunt is het beeld zoals de beken en sprengen er na het maaien uit moeten zien. Deel 1.4 behandelt twee onderhoudsbeelden voor waterkeringen. De onderhoudsbeelden bestaan uit schematische dwarsprofielen, foto’s en korte beschrijvingen. Uitgangspunt is het beeld zoals de waterkeringen er na onderhoud uit moeten zien. Deel 2.1 behandelt de door de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten die in de beheersgebieden van de beide waterschappen voorkomen. Met deze planten en dieren moet bij werkzaamheden extra rekening worden gehouden. Alleen de juridisch zwaarder beschermde soorten uit tabel 2 en 3 zijn beschreven. Deel 2.2 behandelt enkele plant- en diersoorten die voor grote overlast kunnen zorgen. Bij elke soort staat vermeld welke actie er ondernomen moet worden als ze worden waargenomen.
5
Gedragscode Flora- en faunawet Wateren en hun oevers vormen het leefgebied van een groot aantal, soms zeldzame, planten en dieren. Een aantal van deze soorten is beschermd door de Flora- en faunawet. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de Flora- en faunawet voor de dagelijkse praktijk van het waterschap inhoudt. Welke planten en dieren zijn door de Flora- en faunawet beschermd? • Een aantal van nature in Nederland voorkomende plantensoorten. • Alle van nature in Nederland voorkomende zoogdieren, met uitzondering van Bruine rat, Zwarte rat en Huismuis. • Alle op het grondgebied van de Europese Unie van nature voorkomende vogels. • Alle van nature in Nederland voorkomende amfibieën en reptielen. • Alle van nature in Nederland voorkomende, niet in de Visserijwet opgenomen, vissen. • Enkele van nature in Nederland voorkomende ongewervelde dieren. • Enkele niet van nature in Nederland voorkomende plant- en diersoorten. Zijn al deze soorten even streng beschermd? De beschermde soorten zijn in drie categorieën (tabellen) ingedeeld. De soorten in tabel 1 zijn het minst streng beschermd, de soorten uit tabel 3 het strengste. Alle in deze veldgids beschreven beschermde soorten staan in tabel 2 of 3. Voor het uitvoeren van ingrepen op plaatsen waar soorten uit de tabellen 2 of 3 voorkomen is in principe een ontheffing nodig. Een dergelijke ontheffing is niet altijd nodig als er gewerkt wordt volgens een door de Minister van EL&I goedgekeurde gedragscode. Voor de soorten uit tabel 1 is geen ontheffing nodig. Wel dient er tijdens de uitvoer van de werkzaamheden met deze soorten rekening te worden gehouden. Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen Sinds 2005 hebben de waterschappen een eigen gedragscode. In deze gedragscode staat beschreven hoe er gewerkt moet worden zonder dat er een ontheffing nodig is. De gedragscode kent twee categorieën werkzaamheden: “bestendig beheer en onderhoud” en “ruimtelijke ontwikkeling en inrichting”. Onder de eerste categorie vallen de reguliere waterschapstaken die er voor zorgen dat de huidige toestand blijft bestaan.
6
Het gaat dan om werkzaamheden zoals maaien en baggeren. Wanneer deze werkzaamheden worden uitgevoerd volgens de gedragscode is er geen ontheffing nodig van de Flora- en faunawet. Anders zit het met activiteiten die thuis horen in de categorie “ruimtelijke ontwikkeling en inrichting”. Voor deze activiteiten moet voor de soorten uit tabel 3 een ontheffing worden aangevraagd. Tabel 1 - Gedragscode Flora- en faunawet. Algemene soorten Soorten van tabel 1
Juridisch zwaarder beschermde soorten Soorten van tabel 2
Soorten van tabel 3
Bestendig beheer en onderhoud Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting Algehele vrijstelling, mits voldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen. Vrijstelling als er gewerkt wordt met een goedgekeurde gedragscode. Ontheffing verplicht.
De Gedragscode in de praktijk In de gedragscode is voor de onderhoudswerkzaamheden een kalender voor het uitvoeren van werkzaamheden vastgesteld. Door te werken in de voorkeursperiode worden beschermde planten en dieren zoveel mogelijk ontzien. Bij werkzaamheden buiten de voorkeursperiode moeten aanvullende voorzorgsmaatregelen worden getroffen. Welke maatregelen dat zijn hangt af van het type werkzaamheden en de beschermde soorten die in het gebied voorkomen. Ook wanneer er in de voorkeursperiode wordt gewerkt is het vaak noodzakelijk om met bepaalde soorten extra rekening te houden. Aanwijzingen hiervoor staan in de veldgids, de bestekken en de onderhoudsprotocollen.
7
Tabel 2 - Kalender van werkzaamheden. Jan Feb Mrt Apr Mei Juni Juli Aug Sept Okt Nov Dec Maaien bermen, dijken en schouwpaden Schonen van het natte profiel
Onderhoud
Baggeren van bodems en herprofilering Herstelwerkzaamheden (1) Begrazen (2) Snoeien en dunnen van opgaande beplanting Onderhoud waterkeringen Onderhoud verhardingen (3) Voorkeursperiode, met minste risico op afbreuk aan populaties van soorten. 2de voorkeursperiode: ‘ja, mits’. Uitvoering met de nodige schadebeperkende maatregelen. 3de voorkeursperiode: ‘nee, tenzij’. Alleen in uiterste noodzaak en met de nodige schadebeperkende maatregelen.
8
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Jan Feb Mrt Apr Mei Juni Juli Aug Sept Okt Nov Dec Verwijderen van bovengrond/graven (4) Sloop van kunstwerken en gebouwen (5) Bouwactiviteiten (6) Afdammen, dempen, vergraven van watergangen
1) T ijdens broedseizoen rekening houden met voorkomen van broedende vogels en andere beschermde soorten. 2) Begrazingsdruk (aantal dieren en periode) en keuze diersoort aanpassen op voorkomen van juridisch zwaarder beschermde soorten. 3) Tijdens broedseizoen rekening houden met voorkomen van broedende vogels en andere beschermde soorten. 4) Bij het voorkomen van juridisch zwaarder beschermde amfibieën, reptielen en zoogdieren moet de periode van winterrust vermeden worden. 5) Rekening houden met groeiplaatsen van beschermde muurplanten en voorkomen van onder meer (gier)zwaluwen, overwinterende (juridisch zwaarder beschermde) amfibieën en reptielen, steenmarters en vleermuizen. 6) Rekening houden met voortplanting van vogels en beschermde zoogdieren en amfibieën.
9
10
Onderhoudsbeelden wateren In dit deel staan de zes belangrijkste onderhoudsbeelden voor wateren. Elk onderhoudsbeeld wordt verduidelijkt met een foto, een schematische dwarsdoorsnede en een begeleidende tekst. Bij de beschrijving van de onderhoudsbeelden worden de termen stroomprofiel, natte oever en droog talud gehanteerd. Deze benamingen komen ook terug in de soortsbeschrijvingen verderop in de veldgids. Bij de soortsbeschrijvingen worden ook de termen onderhoudspad en drassig gebied gebruikt. Met drassige gebieden worden aan het water grenzende drassige zones bedoeld, zoals natuurvriendelijke oevers en retenties. De onderhoudsbeelden geven de situatie weer nadat het beheer is uitgevoerd. Voor de exacte uitvoering wordt verwezen naar de bestekken en onderhoudsplannen van de beide waterschappen. droog talud
natte oever
stroomprofiel
natte oever
droog talud
11
Onderhoudsbeeld wateren
1. Onbegroeid
Na de maaibeurt ziet het gehele water er onbegroeid uit. Er is vrijwel geen opstuwing door water- en oeverplanten in het stroomprofiel. Droge talud • Beide droge taluds zijn gemaaid. • Daar waar mogelijk is enige begroeiing blijven staan (15%). • De maaihoogte is 7-10 cm. Natte oever • Beide natte oevers zijn gemaaid. • Daar waar mogelijk is enige begroeiing blijven staan (15%). • De maaihoogte is 7-10 cm.
12
Stroomprofiel • Het stroomprofiel is gemaaid. • Daar waar mogelijk is enige begroeiing blijven staan (15%). Overig • Het maaisel blijft minimaal 48 uur op de oever liggen, zodat waterdieren de gelegenheid hebben om terug te kruipen naar het water. • Wanneer het maaisel probleemsoorten bevat, niet kan blijven liggen of indien verschralingsbeheer gewenst is, wordt het direct afgevoerd.
Onderhoudsbeeld wateren
2. Pleksgewijze begroeiing
Na de maaibeurt staat er op de natte oevers op een aantal plekken nog begroeiing. Het water slingert zich er omheen. Er is vrijwel geen opstuwing door water- en oeverplanten in het stroomprofiel. Droge taluds • Beide droge taluds zijn gemaaid. • De maaihoogte is 7-10 cm. Natte oever • Beide natte oevers zijn deels gemaaid. • De maaihoogte is 7-10 cm. • Van de begroeiing is 25% blijven staan. Stroomprofiel • Het stroomprofiel is gemaaid. • Daar waar mogelijk is enige begroeiing blijven staan (15%).
Overig • Het maaisel blijft minimaal 48 uur op de oever liggen, zodat waterdieren de gelegenheid hebben om terug te kruipen naar het water. • Wanneer het maaisel probleemsoorten bevat, niet kan blijven liggen of indien verschralingsbeheer gewenst is, wordt het direct afgevoerd.
13
Onderhoudsbeeld wateren
3. Eén droog talud en één natte oever begroeid
Na de maaibeurt staat er aan één zijde (droog talud en natte oever) van het water nog begroeiing. De rest is gemaaid. Er is vrijwel geen opstuwing door water- en oeverplanten in het stroomprofiel. Droge taluds • Eén droog talud is gemaaid. • De maaihoogte is 7-10 cm. • Het andere talud heeft een begroeiing van 10 cm of hoger. Natte oever • Eén natte oever is gemaaid. • De maaihoogte is 7-10 cm. • De andere natte oever heeft een begroeiing van 50 cm of hoger. Stroomprofiel • Het stroomprofiel is gemaaid. • Daar waar mogelijk is enige begroeiing blijven staan (15%). 14
Overig • Het droge talud en de natte oever die worden gemaaid liggen aan dezelfde zijde van het water, en wisselen ieder jaar van oever. • Het maaisel blijft minimaal 48 uur op de oever liggen, zodat waterdieren de gelegenheid hebben om terug te kruipen naar het water. • Wanneer het maaisel probleemsoorten bevat, niet kan blijven liggen of indien verschralingsbeheer gewenst is, wordt het direct afgevoerd.
Onderhoudsbeeld wateren
4. Beide droge taluds begroeid
Na de maaibeurt staat er op de beide droge taluds nog begroeiing. Alleen de natte oevers en het stroomprofiel zijn gemaaid. Er is vrijwel geen opstuwing door water- en oeverplanten in het stroomprofiel. Droge taluds • Beide droge taluds zijn niet gemaaid. • De begroeiing is 10 cm of hoger.
Stroomprofiel • Het stroomprofiel is gemaaid. • Daar waar mogelijk is enige begroeiing blijven staan (15%).
Natte oever • Beide natte oevers zijn gemaaid. • De maaihoogte is 7-10 cm. • Minimaal 15% van de begroeiing is blijven staan. • Wanneer er beschermde soorten voorkomen is minimaal 25% van de begroeiing blijven staan.
Overig • Het maaisel blijft minimaal 48 uur op de oever liggen, zodat waterdieren de gelegenheid hebben om terug te kruipen naar het water. • Wanneer het maaisel probleemsoorten bevat, niet kan blijven liggen of indien verschralingsbeheer gewenst is, wordt het direct afgevoerd. 15
Onderhoudsbeeld wateren
5. Beide droge taluds en natte oevers begroeid
Na de maaibeurt staat er op de beide droge taluds en op beide natte oevers nog begroeiing. Alleen het stroomprofiel is gemaaid. Er is vrijwel geen opstuwing door water- en oeverplanten in het stroomprofiel. Droge taluds • Beide droge taluds zijn niet gemaaid. • De begroeiing is 10 cm of hoger.
Stroomprofiel • Het stroomprofiel is gemaaid. • Daar waar mogelijk is enige begroeiing blijven staan (15%).
Natte oever • Beide natte oevers zijn niet gemaaid. • De begroeiing is 10 cm of hoger. • De begroeiing groeit niet te ver het stroomprofiel in.
Overig • Het maaisel blijft minimaal 48 uur op de oever liggen, zodat waterdieren de gelegenheid hebben om terug te kruipen naar het water. • Wanneer het maaisel probleemsoorten bevat, niet kan blijven liggen of indien verschralingsbeheer gewenst is, wordt het direct afgevoerd.
16
Onderhoudsbeeld wateren
6. Helemaal begroeid
Alle begroeiing blijft staan. Er wordt alleen in het stroomprofiel gemaaid als er te veel opstuwing plaatsvindt. Droge taluds • Beide droge taluds zijn niet gemaaid. • De begroeiing is 10 cm of hoger. Natte oever • Beide natte oevers zijn niet gemaaid. • De begroeiing is 50 cm of hoger. Stroomprofiel • Minimaal 50% van het stroomprofiel is begroeid.
Overig • Het maaisel blijft minimaal 48 uur op de oever liggen, zodat waterdieren de gelegenheid hebben om terug te kruipen naar het water. • Wanneer het maaisel probleemsoorten bevat, niet kan blijven liggen of indien verschralingsbeheer gewenst is, wordt het direct afgevoerd.
17
Onderhoudsbeelden beken en sprengen In dit deel staan de drie belangrijkste onderhoudsbeelden voor beken en sprengen (inclusief sprengkoppen). Elk onderhoudsbeeld wordt verduidelijkt met een foto, een schematische dwarsdoorsnede en een begeleidende tekst. Bij de beschrijving van de onderhoudsbeelden worden de termen stroomprofiel, natte oever en droog talud gehanteerd. Deze benamingen komen ook terug in de soortsbeschrijvingen verderop in deze veldgids. Bij de soortsbeschrijvingen wordt ook de term drassig gebied gebruikt. Met drassige gebieden worden aan het water grenzende drassige zones bedoeld, zoals natuurvriendelijke oevers en retenties. De onderhoudsbeelden geven de situatie weer nadat het beheer is uitgevoerd. Voor de exacte uitvoering wordt verwezen naar de bestekken en onderhoudsplannen van de beide waterschappen. droog talud
18
natte oever
stroomprofiel
natte oever
droog talud
Onderhoudsbeeld beken en sprengen
7. Spreng(kop) en beek in het bos
Deze beken en sprengen (inclusief sprengkoppen) liggen in een beboste omgeving. Door de beschaduwing zal er niet veel begroeiing maar wel veel blad in de beek aanwezig zijn. De beken en sprengen kunnen het gehele jaar door watervoerend zijn of (een gedeelte van het jaar) droogliggen. Droge talud • Beide taluds zijn begroeid met opgaande beplanting. • Exoten zijn verwijderd of geringd. • Opslag is deels verwijderd om dichtgroei te voorkomen. Natte oever • N.v.t.: geen beplanting aanwezig. Stroomprofiel • Op (periodiek) watervoerende locaties is in de winter het onderhoud handmatig uitgevoerd, waarbij minimaal 25% van de
bladeren en takken zijn blijven liggen (zolang het de waterafvoer niet volledig verhinderde). • Op permanent droogliggende locaties is eens per 5-10 jaar het in de waterloop liggende blad verwijderd. Overig • Onderhoud vanaf december tot 15 maart. In beken met Beekprik tot 15 februari. • Bij waarneming van paaiende Beekprik werkzaamheden onmiddellijk staken. 19
Onderhoudsbeeld beken en sprengen
8. Beek met beekbegeleidende beplanting
Deze beken lopen door of grenzen aan een houtwal. Door de beschaduwing zal er niet veel begroeiing in de beek aanwezig zijn. De beken kunnen het gehele jaar door watervoerend zijn of (een gedeelte van het jaar) droogliggen. Droge taluds • Eén of beide taluds zijn begroeid met opgaande beplanting. • In het geval van hakhoutbeheer is beplanting gefaseerd teruggezet. • Opslag is zo nodig deels verwijderd om dichtgroei te voorkomen (overleg met ecoloog). Natte oevers • Overmatige begroeiing in de beek is verwijderd. Minimaal 25% van de vegetatie is blijven staan.
20
Stroomprofiel • Bij (periodiek) watervoerende beken is in het najaar of de winter het onderhoud handmatig uitgevoerd. Hierbij is 25% van de vegetatie blijven staan. • Blad, takken en ander materiaal zijn blijven liggen zolang het de waterafvoer niet volledig verhinderde. • Bij permanent droogliggende beken is eens per 5-10 jaar het in de beekloop liggende blad verwijderd. Dit om de beekloop zichtbaar te houden.
Onderhoudsbeeld beken en sprengen
9. Beek zonder beplanting
Deze beken liggen in een niet-beboste omgeving. Door het ontbreken van beschaduwing kan er begroeiing in de beek aanwezig zijn. Na de maaibeurt taat er op de droge taluds en in de natte oevers op een aantal plekken nog begroeiing. Droge taluds • Beide droge taluds zijn deels gemaaid. • Op beide taluds is 25% van de vegetatie blijven staan. Natte taluds • Beide natte taluds zijn deels gemaaid. • Op beide taluds is 25% van de vegetatie blijven staan. Stroomprofiel • Het stroomprofiel is in het najaar éénmaal gemaaid.
• Minimaal 25% van de vegetatie is blijven staan. Overig • Het maaisel blijft minimaal 48 uur op de oever liggen, zodat waterdieren de gelegenheid hebben om terug te kruipen naar het water. • Wanneer het maaisel probleemsoorten bevat, niet kan blijven liggen (o.a. bij wegen) of indien verschralingsbeheer gewenst is, wordt het direct afgevoerd. 21
Onderhoudsbeelden waterkeringen In dit deel staan de twee belangrijkste onderhoudsbeelden voor waterkeringen. Elk onderhoudsbeeld wordt verduidelijkt met een foto, een schematische dwarsdoorsnede en een begeleidende tekst. Voor de beschrijvingen worden de termen kruin en talud gebruikt. De onderhoudsbeelden geven de situatie weer nadat het beheer is uitgevoerd. Voor de exacte uitvoering wordt verwezen naar de bestekken en onderhoudsplannen van de beide waterschappen. talud
22
kruin
talud
Onderhoudsbeeld waterkeringen
10. Waterkering met hooilandbeheer
Deze waterkeringen worden gemaaid. Op de kruin van de dijk kan een verharde of recreatieve weg aanwezig zijn. Kruin • De bermen naast de eventuele verharde/recreatieve wegen zijn over een breedte van circa 0,5 - 1 meter één- tot tweemaal per jaar gemaaid. • Als er geen weg aanwezig is dan is het beheer gelijk aan dat van het talud.
Talud • De grasmat is tweemaal per jaar gemaaid. • Van de vegetatie is, telkens op een andere plek,15% gespaard. • Wanneer er beschermde soorten aanwezig zijn, wordt er 25% vegetatie gespaard.
23
Onderhoudsbeeld waterkeringen
11. Waterkering met beweidingsbeheer
Deze waterkeringen worden begraasd door schapen. Op de kruin van de dijk kan een verharde of recreatieve weg aanwezig zijn. Kruin • De bermen naast de eventuele verharde/recreatieve wegen zijn over een breedte van circa 0,5 - 1 meter één- tot tweemaal per jaar gemaaid. • Als er geen weg aanwezig is dan is het beheer gelijk aan dat van het talud.
24
Talud • De grasmat is in drie tot vier begrazingsronden beweid door een schaapskudde. • Van de vegetatie is, telkens op een andere plek, 25% van de begroeiing gespaard.
Beschermde soorten In dit deel staan de soorten uit tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet die in de beheersgebieden van de beide waterschappen aan te treffen zijn. De Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen geeft aan wanneer en hoe bepaalde werkzaamheden moeten worden afgestemd op deze soorten. De soorten worden aan de hand van foto’s en een korte beschrijving beschreven. Er wordt informatie gegeven over waar de soorten zijn aan te treffen, de mate van bescherming en het gewenste beheer. Bij de bescherming is aangegeven in welke tabel van de Flora- faunawet de beschreven soort vermeld is, of de soort in Nederland bedreigd is (Rode lijst) en of de soort in Europees verband beschermd is (Habitatrichtlijn). Elke soortbeschrijving eindigt met aanvullende informatie over de levenswijze van de soort. Het is niet altijd eenvoudig om de genoemde soorten met zekerheid te herkennen. Neem bij twijfel altijd een foto en laat deze controleren door de ecoloog van het waterschap.
weiland
droog talud
natte oever
stroomprofiel
natte oever
drassig gebied
Profiel 1
onderhoudspad
Gebruikte profielen Onderaan elke soortsbeschrijving is een dwarsdoorsnede van een profiel afgebeeld. In de profielen is met een gekleurde balk aangegeven waar de beschreven soort te vinden is. Er worden vier verschillende profielen gebruikt. Hieronder is weergegeven wat de verschillende onderdelen in de profielen voorstellen.
25
26
rivier
muur
weide
talud
kruin
talud
weide
Profiel 4 houtwal
onderhoudspad
droog talud
natte oever
stroomprofiel
natte oever
drassig gebied
Profiel 2
Profiel 3
Beschermde soorten - Planten
Drijvende waterweegbree
Hoe ziet de plant eruit? In het water zwevende plant, met lange stengel en witte bloemen. • Hoogte onder water 10 tot 80 cm. • Bloemenbladen wit met een gele basis. • Bloemgrootte circa 2 cm. • Bloemen steken iets boven het wateroppervlak uit. • Ondergedoken bladeren zeer smal en tot enkele decimeters lang. • Drijvende bladeren ovaal met lange steel. • Bloeit van mei tot september. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage II en IV. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Maaien na 1 september. • Maaisel afvoeren. • Groeiplaatsen gefaseerd maaien. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, op de natte oever, in poelen en op het droge talud.
27
Beschermde soorten - Drijvende waterweegbree Meer informatie De Waterweegbree kan in vrijwel alle stilstaande of zwak stromende wateren worden aangetroffen. De plant groeit optimaal in heldere voedselarme tot matig voedselrijke fosfaat- en kalkarme wateren. De Waterweegbree groeit meestal ondergedoken maar kan ook op droogvallende oevers voorkomen. Pas gegraven of geschoonde poelen en vennen vormen een geschikt milieu. Omdat de soort een lage concurrentiekracht heeft moeten er maatregelen worden genomen die dichtgroeien tegengaan. De plant heeft een groot verspreidingsvermogen. Ondergedoken populaties vermeerderen zich vegetatief. Planten die op oevers groeien zetten rijk zaad en de plant gedraagt zich daar als een eenjarige. Het zaad kan tot tachtig jaar kiemkrachtig blijven. De verspreiding van zaad vindt waarschijnlijk via watervogels plaats. Omdat de plant gevoelig is voor maaien mag er pas na 1 september worden gemaaid. Lang het Apeldoorns kanaal is op een plaats met ingezakte oevers een rijke groeiplaats aanwezig.
28
Beschermde soorten - Planten
Krabbenscheer
Hoe ziet de plant eruit? Drijvende waterplant waarvan de getande, zwaardvormige bladeren deels boven het water uitsteken. • Hoogte 15 tot 40 cm. • Bloemkleur wit. • Spitse lijnvormige stekelige bladeren. • Leeft in de zomer half boven water en in de winter geheel ondergedoken. • De boven het water uitstekende bladeren zijn grasgroen. • De ondergedoken bladeren zijn donkergroen tot wijnrood. • Bloeitijd mei tot juli. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel. Bescherming Rode lijst: gevoelig. Wat te doen? • Schonen en baggeren pas na 1 september. • Tijdens schonen ongeveer de helft van de Krabbenscheer laten staan. • Overige werkzaamheden bij voorkeur uitvoeren na september.
29
Beschermde soorten - Krabbenscheer Meer informatie Krabbenscheer is een altijd groene plant die in de zomer half boven water leeft en in de winter naar de bodem zakt. In de winter zijn alle bladcellen met water gevuld. In de lente vormt de plant nieuwe bladeren waarvan de cellen zich met gas vullen waardoor de planten weer gaan drijven. De planten zijn of mannelijk of vrouwelijk. Ze kunnen zich vegetatief snel vermeerderen. Hierdoor bestaan Krabbenscheervegetaties vaak alleen maar uit of vrouwelijke of mannelijke planten. Zaadvorming treedt in Nederland dan ook vrijwel niet op. Krabbenscheer is niet opgenomen in de Flora- en faunawet. Ze is echter onmisbaar voor de beschermde Groene glazenmaker. Tijdens schonen of baggeren moet er niet meer Krabbenscheer worden verwijderd dan noodzakelijk is om sterke verlanding te voorkomen. Overige werkzaamheden moeten bij voorkeur worden uitgevoerd na de maand september. Na september is de Krabbenscheer naar de bodem gezakt en kan zo makkelijker gespaard worden.
30
Beschermde soorten - Planten
Waterdrieblad
Hoe ziet de plant eruit? Moerasplant met grote, drietallige, klavervormige bladeren en witte bloemen. • Hoogte 15 tot 30 cm. • Knoppen roze getint, geopende bloemen wit. • Bloembladen door forse haren wit gewimperd. • Bloeistengel zonder bladeren. • Bladeren zijn vaak zwak gekarteld. • Bloeit van mei tot juni. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In de natte oever, drassige gebieden, poelen en vennen.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: gevoelig. Wat te doen? • De maaien na 1 juli. • Gefaseerd maaien en de waterbodem ongemoeid laten. • Bij baggeren minimaal 50% van de waterbodem sparen en bij voorkeur die plaatsen waar Waterdrieblad groeit. • Natte oever laten staan. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
31
Beschermde soorten - Waterdrieblad Meer informatie Waterdrieblad groeit in ondiep water, veenmoerassen, vennen en duinvalleien en kan vanuit de oever uitgestrekte matten vormen. In moerassen kan Waterdrieblad zich goed handhaven wanneer het water tot aan of tot boven het bodemoppervlak uitkomt. In verlandende sloten in veenweidegebieden wijst het voorkomen van Waterdrieblad erop dat de invloed van bemesting relatief gering is. De soort groeit goed op onbeschaduwde plekken. De zaden van het Waterdrieblad zijn glanzend oranjebruin en kunnen meer dan een jaar op het wateroppervlak blijven drijven. Ze kiemen goed wanneer ze het maagdarmkanaal van eenden of vissen zijn gepasseerd. Het is dan ook aannemelijk dat deze dieren een belangrijke rol spelen bij de verspreiding van Waterdrieblad.
32
Beschermde soorten - Planten
Moeraswespenorchis
Hoe ziet de plant eruit? Plant waarvan de wijnrode met witte bloemen één kant op hangen. • Hoogte 20 tot 65 cm. • Eén wit bloemblad met twee gele plooien. • Stengel kort behaard. • Bladeren onderaan de stengel. • (Bovenste) bladeren vrij spits. • Bloeitijd juni tot augustus. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Eén keer per jaar per jaar maaien in september. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, in drassige gebieden en op het onderhoudspad.
33
Beschermde soorten - Moeraswespenorchis Meer informatie De Moeraswespenorchis is een plant van natte, kalkhoudende zand- en leemgrond in duinvalleien en blauwgraslanden, van moerasjes in kwelzones van kanalen en soms van veengebieden. De groeiplaatsen drogen in de zomer niet sterk uit en staan in de winter niet lang onder water. De plant kan zich met behulp van wortelstokken vegetatief vermeerderen en zo op gunstige groeiplaatsen in grote aantallen aanwezig zijn.
34
Beschermde soorten - Planten
Rietorchis
Hoe ziet de plant eruit? Licht paars tot donkerroze, op een Hyacint lijkende orchidee, met altijd gevlekte en ongevlekte exemplaren bij elkaar. • Hoogte 20 tot 60 cm. • Bloei begint als aar volgroeid is. • Twee verschijningsvormen: met gevlekte bladeren en met ongevlekte bladeren. • De vlekken van de gevlekte hebben vrijwel altijd een groene kern. • Stevige, dikke stengel met ook hoger aan de stengel geplaatste bladeren. • Stengel bovenaan geribd en hol, te controleren door er voorzichtig in te knijpen. • Bloeit van begin juni tot begin juli. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, in drassige gebieden en op het onderhoudspad. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien in augustus. • Maaisel afvoeren. • Zeer voorzichtig omgaan met begrazing door grote grazers zoals koeien. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
35
Beschermde soorten - Rietorchis Meer informatie De Rietorchis is een plant van zeer uiteenlopende vochtige tot natte, matig voedselrijke bodems. Vaak staat deze soort op wat zuurdere plekken dan de Brede orchis en de Vleeskleurige orchis. De Rietorchis komt voornamelijk voor in natuurgebieden, maar is steeds vaker te vinden in bermen en taluds van wateren en langs vijvers in plantsoenen. De soort heeft in Nederland en Engeland haar hoofdverspreiding en behoort tot de meest algemene orchideeën van Nederland. Net als veel andere orchideeën is ook de Rietorchis variabel in verschijning. Het voorkomen van een gevlekte en een ongevlekte vorm naast elkaar is opvallend. De Rietorchis lijkt het meeste op de Brede orchis en de Gevlekte orchis. Van de Brede orchis is de Rietorchis het makkelijkste te onderscheiden met behulp van de bloeitijd. Wanneer de Brede orchis vrijwel is uitgebloeid, begint de Rietorchis net te bloeien. Ook begint de Rietorchis pas te bloeien wanneer de bloeiaar volledig volgroeid is. Het eenvoudigste onderscheid tussen de Gevlekte orchis en de gevlekte vorm van de Rietorchis is de vorm van de bladvlekken. Bij de Rietorchis zijn deze grotendeels ringvormig en bij de Gevlekte orchis grotendeels gevuld.
36
Beschermde soorten - Planten
Brede orchis
Hoe ziet de plant eruit? Donkerpaarse, op een Hyacint lijkende orchidee, met brede meestal gevlekte bladeren. • Hoogte 10 tot 30 cm. • Bloemen meestal donkerpaars, soms roze. • De eerste bloemen gaan al open voordat de aar helemaal volgroeid is. • Vlekken op de bladeren zonder groene kern. Ongevlekte exemplaren komen voor. • Stevige, dikke stengel met ook hoger aan de stengel geplaatste bladeren. • Stengel bovenaan geribd en hol, te controleren door er voorzichtig in te knijpen. • Bloeit van mei tot half juni. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, in drassige gebieden en op het onderhoudspad. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien in juli. • Maaisel afvoeren. • Zeer voorzichtig omgaan met begrazing door grote grazers zoals koeien. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
37
Beschermde soorten - Brede orchis Meer informatie De Brede orchis is een karakteristieke plant van dotterbloemhooilanden, een type hooiland dat voorkomt op vochtige niet al te schrale bodems, die sterk onder invloed staan van kwel met mineraalrijk grondwater. Behalve in dotterbloemhooilanden komt de soort ook voor in andere schraallandtypen die onder invloed van kwel staan. Net als veel andere orchideeën is ook de Brede orchis variabel in verschijning. Het meest lijkt deze soort op de Rietorchis. Het eenvoudigste onderscheidende kenmerk is de bloeitijd. De Rietorchis begint meestal begin juni te bloeien. De Brede orchis is dan al aan het einde van de bloei. Ook begint de Brede orchis al te bloeien voordat de aar helemaal volgroeid is, de Rietorchis niet.
38
Beschermde soorten - Planten
Vleeskleurige orchis
Hoe ziet de plant eruit? Licht roze, op een Hyacint lijkende orchidee, met brede, geelgroene, ongevlekte bladeren. • Hoogte 15 tot 60 cm. • Bloemen meestal roze (vleeskleurig), soms donkerpaars of bijna wit. • Kleine bloemen met een tekening van kleine puntjes en lijntjes. • De eerste bloemen gaan al open voordat de aar helemaal volgroeid is. • Stevige, dikke stengel met ook hoger aan de stengel geplaatste bladeren. • Stengel bovenaan hol, te controleren door er voorzichtig in te knijpen. • Bloeit van midden mei tot eind juni. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en in drassige gebieden. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien in augustus. • Maaisel afvoeren. • Zeer voorzichtig zijn met beweiding door grote grazers, zoals koeien. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
39
Beschermde soorten - Vleeskleurige orchis Meer informatie De Vleeskleurige orchis is een plant van matig voedselarme tot matig voedselrijke moerassen, heidevelden en graslanden die onder invloed staan van kalkrijke kwel. Ook komt de soort voor op met kalkrijk zand opgespoten gebieden en kleiputten. De Vleeskleurige orchis is gevoeliger voor verstoring dan de Brede, de Gevlekte en de Rietorchis. Bij ontkalking van de bodem of bij ontwatering is de Vleeskleurige orchis de eerste orchidee die verdwijnt. De Vleeskleurige orchis lijkt sterk op de andere orchideeën maar verschilt hiervan door het ongevlekte geelgroene blad en de kleinere bloemen.
40
Beschermde soorten - Planten
Gevlekte orchis
Hoe ziet de plant eruit? Roze, op een Hyacint lijkende orchidee met meestal gevlekte bladeren die aan de onderzijde vaak zilverachtig grijs zijn. • Hoogte 15 tot 60 cm. • Aarvormige bloeiwijze, ver boven de bladeren uitstekend. • Bloemkleur meestal roze, maar variërend van wit tot donkerpaars. • Vlekken op de bladeren gevuld, ongevlekte exemplaren komen voor. • Stevige stengel met de hoger aan de stengel kleine bladeren. • Stengel bovenaan geribd en massief, te controleren door er voorzichtig in te knijpen. • Bloeit van eind mei tot eind juni. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, in drassige gebieden en op het onderhoudspad. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien in augustus/september. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
41
Beschermde soorten - Gevlekte orchis Meer informatie De Gevlekte orchis is een plant van vochtige heischrale graslanden, vochtige heiden, blauwgraslanden en vochtige hooilanden. Vaak zit er wat leem in de bodem en is er sprake van mineraalrijk grondwater. Na het uitvoeren van herinrichtingwerken kan de soort vrij snel nieuwe gebieden koloniseren. Door het gewijzigde maaibeheer waarbij in de herfst wordt gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd, verschijnt de Gevlekte orchis steeds vaker in bermen en taluds langs wateren. De Gevlekte orchis is de meest variabele orchidee van Nederland. De bloemkleur kan variëren van vrijwel wit of witroze tot donkerpaars. De tekening van de lip kan bestaan uit fi jne stipjes maar ook uit duidelijke krachtige lijntjes. Het meest lijkt de Gevlekte orchis op de gevlekte vorm van de Rietorchis. Het eenvoudigste onderscheidende kenmerk zijn de vlekken op de bladeren. De vlekken van de Gevlekte orchis zijn altijd gevuld, de vlekken van de gevlekte vorm van de Rietorchis zijn meestal ringvormig.
42
Beschermde soorten - Planten
Welriekende nachtorchis
Hoe ziet de plant eruit? Plant met witte, sterk geurende bloemen, en twee grote glanzende bladeren. • Hoogte 20 tot 50 cm. • Bloem met twee parallel lopende gele stuifmeelpakketjes. • Bloem met lang spoor. • Bladeren met uitspringende nerf aan de onderzijde. • Bloeit van juni-juli. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: bedreigd. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien in augustus. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, in drassige gebieden en op het onderhoudspad. Vooral in vochtige heiden, schrale graslanden en bermen.
43
Beschermde soorten - Welriekende nachtorchis Meer informatie De Welriekende nachtorchis komt in verschillende vegetatietypen voor. In het midden van het land groeit de plant vooral in vochtige heiden, schrale graslanden en bermen. De bodem is vaak vochtig tot nat en zwak zuur. De soort heeft daarbij een voorkeur voor leemhoudende bodem. De plant gedijt zowel in de volle zon als in de halfschaduw. De Welriekende nachtorchis wordt het meeste aangetroffen in natuurgebieden. In Drenthe is echter al jaren een grote populatie te vinden in een spoorberm. De bloemen ruiken in de avond het sterkst.
44
Beschermde soorten - Planten
Beenbreek
Hoe ziet de plant eruit? Plant met gele, stervormige bloemen, meeldraden met een oranje top. • Hoogte 10 tot 30 cm. • Aarvormige bloeiwijze. • Bloemen geel, na de bloei oranje verkleurend. • Onderzijde van de gele bloembladen met groene streep. • Groeit in grote groepen. • Bloeit van juni tot augustus. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en in drassige gebieden, voornamelijk aan de rand van vennen.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: bedreigd. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien in september. • Circa 25 % van de vegetatie bij elke maaironde laten staan. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
45
Beschermde soorten - Beenbreek Meer informatie Beenbreek komt voor op blijvend natte, meestal matig zure veen- en humeuze zand- en leemgrond. De plant kan door een samenwerkingsverband tussen schimmels en plantenwortels onder voedselarme omstandigheden toch nog voldoende voedingsstoffen opnemen. De groeiplaatsen staan in de winter meestal iets onder water. Beenbreek groeit in door grondwater beïnvloedde moerasvegetaties zoals heidevennen met beginnende hoogveenvorming. Ook komt de soort voor in overgangen van natte heide naar beekdalen. De vegetatietypen waarin Beenbreek voorkomt worden meestal één keer per jaar in september gemaaid (heischrale graslanden), of worden extensief begraasd of kleinschalig geplagd (natte heiden). Beenbreek bloeit verspreid over enkele weken, hoofdzakelijk in de maand juli. Ten aanzien van de zaadverspreiding is Beenbreek een echte winterstaander. Dit betekent dat de zaden tot in de winter door de wind uit de doosvruchten worden geschut. Het is daarom belangrijk dat een deel van de rijpe bloeistengels blijft staan. Lange tijd dacht men dat Beenbreek botbreuken bij vee veroorzaakte. Een mogelijke verklaring is dat deze plant uitsluitend op kalkarme, zure bodems groeit en dat het vee dat op deze vegetaties graast een kalktekort oploopt wat leidt tot minder sterke botten. Een andere mogelijke verklaring is dat deze plant uitsluitend op vochtige bodems groeit waar dieren gemakkelijk in weg kunnen zakken en zo botbreuken kunnen oplopen. 46
Beschermde soorten - Planten
Kleine zonnedauw
Hoe ziet de plant eruit? Plant met ovale blaadjes met grote bruinrode haren met aan het einde een kleverige druppel. • Hoogte 2 tot 10 cm. • Bloemkleur wit. • Bloeistengel aan de voet gebogen, komt zijdelings uit de plant. • Bladeren met lange steel en rechtopstaand. • Dichte groepen vormend. • Bloeitijd van juli tot augustus. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: gevoelig. Wat te doen? • Een keer maaien in september. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en in drassige gebieden. Aan de rand van vennen en poelen.
47
Beschermde soorten - Kleine zonnedauw Meer informatie De Kleine zonnedauw is een plant die voornamelijk groeit op kale, natte, voedselarme, zure hoogveen- en heidegrond. De grond moet in het voorjaar zo lang mogelijk nat blijven. In de zomer kunnen de groeiplaatsen oppervlakkig uitdrogen. Soms groeit de soort in losse in het water zwevende veenmoskussens. Met de kleverige haren vangt de Kleine zonnedauw kleine insecten waarvan de voedingstoffen na vertering worden opgenomen. In het najaar ontstaan er op de rottende bladeren broedknoppen die bij het vergaan van de plant vrijkomen. Op deze wijze kunnen de planten zich zonder zaad vermenigvuldigen. De Kleine zonnedauw lijkt oppervlakkig op de Ronde zonnedauw, maar heeft veel kleinere en anders gevormde bladeren.
48
Beschermde soorten - Planten
Ronde zonnedauw
Hoe ziet de plant eruit? Plant met ronde blaadjes met grote bruinrode haren met aan het einde een kleverige druppel. • Hoogte 2 tot 30 cm. • Bloemkleur wit. • Bloeistengel rechtopstaand, uit het midden van de plant komend. • Bladeren met lange steel en horizontaal liggend. • Bloeitijd van juni tot augustus. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: gevoelig. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien in september. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en in drassige gebieden.
49
Beschermde soorten - Ronde zonnedauw Meer informatie De Ronde zonnedauw is een plant die voornamelijk groeit op kalkarme zand- en veengrond. In het algemeen groeit de Ronde zonnedauw tussen Veenmos. Grote aantallen kunnen voorkomen in veenmosrietlanden. Op natte heidevelden groeit deze soort vaak samen met Beenbreek. Met de kleverige haren vangt de Ronde zonnedauw kleine insecten waarvan de voedingstoffen na vertering worden opgenomen. Over het algemeen vangt de Ronde zonnedauw grotere insecten dan de kleine Zonnedauw. In het najaar ontstaan op de rottende bladeren broedknoppen die bij het vergaan van de plant vrijkomen. Op deze wijze kunnen de planten zich zonder zaad vermenigvuldigen. De Ronde zonnedauw lijkt oppervlakkig op de Kleine zonnedauw, maar heeft veel grotere en anders gevormde bladeren.
50
Beschermde soorten - Planten
Parnassia
Hoe ziet de plant eruit? Plant met groen dooraderde, witte bloemen met vijf bloembladen. • Hoogte 15 tot 30 cm. • Bloeistengels geribd. • Hartvormige bladeren met lange steel. • Bladeren aan de bloeistengel omvatten de stengel. • Groeit in kleine polletjes. • Bloeit van juli tot september. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, in drassige gebieden, in trilvenen, verlandende veenplassen, blauwgraslanden en vochtige heiden.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien in begin september. • Circa 25 % van de vegetatie bij elke maaironde laten staan. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
51
Beschermde soorten - Parnassia Meer informatie Parnassia is een plant van onbeschaduwde, onbemeste, blijvend vochtige tot natte plekken. De soort wordt voornamelijk aangetroffen in vochtige duinvalleien en drooggevallen zandplaten in afgesloten zeearmen. In trilvenen, verlandende veenplassen, blauwgraslanden en vochtige heiden is de plant zeldzaam. De soort is erg gevoelig voor ontwatering en bemesting. Voor de instandhouding van vegetaties met Parnassia is het nodig deze voor de herfst te maaien. Een deel van de planten staat dan nog in bloei. Alhoewel de ervaring leert dat de populaties van Parnassia daarvan geen nadelige invloed ondervinden, lijkt het toch raadzamer om bij elke maaironde een deel van de vegetatie te laten staan.
52
Beschermde soorten - Planten
Spaanse ruiter
Hoe ziet de plant eruit? Tengere, weinig stekelige distel met onvertakte stengel en paarsroze bloemen. • Hoogte 20 tot 50 cm. • Eén bloem per stengel. • Stengel bovenaan vrijwel bladloos. • Onderzijde bladeren witviltig. • Bladranden met zwakke stekels. • Bladeren zonder melksap. • Bloeit van juni tot juli. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien in augustus. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en in drassige gebieden.
53
Beschermde soorten - Spaanse ruiter Meer informatie De Spaanse ruiter is een plant van schrale hooilanden (blauwgraslanden), natte laagten, natte duinvalleien en moerasranden in heidevelden. De bodem is in de winter drassig en droogt in de zomer oppervlakkig uit. Voor het in standhouden van populaties van de Spaanse ruiter is het van belang dat de waterstand in de winter stijgt door stijging van het lokale (voedselarme) grondwater en niet door de aanvoer van (voedselrijk) oppervlaktewater. De Spaanse ruiter komt voornamelijk voor op plekken die juist in de winter onder water komen te staan. Een kleine daling van het waterpeil in de winter kan de planten al doen verdwijnen. Op het eerste gezicht lijkt de Spaanse ruiter op Knoopkruid. Knoopkruid is ook bovenaan aan de stengel bebladerd en vaak is de stengel vertakt.
54
Beschermde soorten - Planten
Valkruid
Hoe ziet de plant eruit? Plant met diepgele bijna oranje bloemen die op een Margriet lijken. • Hoogte 20 tot 45 cm. • Diameter bloemen 6 tot 8 cm. • Afzonderlijke bloemen aan het einde van de stengel. • Bloemen voor de bloei voorover neigend. • Bladeren dicht behaard. • Onderste bladeren plat tegen de grond liggend. • Bloeitijd van juni tot juli. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Habitatrichtlijn: bijlage V. Rode lijst: bedreigd. Wat te doen? • Om het jaar maaien in september of later. • Maaisel afvoeren. • Kleinschalig plaggen. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, in drassige gebieden en op het onderhoudspad. Op zandruggen naast vennen en moerasjes.
55
Beschermde soorten - Valkruid Meer informatie Valkruid komt in Nederland voor in droge tot matig vochtige heiden op humeuze tot veenachtige zand- of leemgrond. Deze soort staat vaak op de iets voedselrijkere plekken, soms op zandruggen langs vennen en moerasjes. Ook wordt de plant wel gevonden in spoorbermen. Omdat de zaden goed lijken te kiemen in asrijke grond hangt het voorkomen van Valkruid vaak samen met brand. De vegetaties waarin Valkruid voorkomt worden meestal om het jaar in de nazomer of de herfst gemaaid, extensief begraasd of kleinschalig geplagd.
56
Beschermde soorten - Planten
Klokjesgentiaan
Hoe ziet de plant eruit? Tengere plant met lijnvormige bladeren en grote blauwe trechtervormige bloemen. • Hoogte 15 tot 60 cm. • Bloemkleur donker hemelsblauw, soms wit. • Bloemen aan buitenzijde met vijf groene strepen. • Bloemen aan binnenzijde met groene stipjes. • Min of meer vierkantige stengel, met vier zwakke ribben. • Bloeitijd juli tot september. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en in drassige gebieden. In vochtige tot natte heiden, in korte graslanden, in blauwgraslanden, op afgeplagde terreinen en langs venoevers.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: gevoelig. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien na half september. • Maaisel afvoeren. • Kleinschalig plaggen en opslag verwijderen bij vergrassing of bosopslag. • Planten controleren op eitjes van het Gentiaanblauwtje. • Waarnemingen van Klokjesgentiaan en eitjes van het Gentiaanblauwtje op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
57
Beschermde soorten - Klolkjesgentiaan Meer informatie De Klokjesgentiaan is een plant van natte zure heiden en (blauw)graslanden. De bodem moet in de winter drassig zijn en mag in de zomer hoogstens oppervlakkig uitdrogen. In de nazomer vormt de plant al nieuwe scheuten die in de winter verder uitgroeien, ook als de planten onder water staan. De Klokjesgentiaan is de enige waardplant van het Gentiaanblauwtje. Dit zeldzame vlindertje zet zijn eitjes af op de buitenzijde van de bloemen en knoppen van de Klokjesgentiaan. Alleen de planten die duidelijk boven de omringende vegetatie uitsteken zijn voor het Gentiaanblauwtje bereikbaar. Gemiddeld worden er twee eitjes per knop afgezet, maar aantallen van 80 eitjes of meer per knop zijn waargenomen. De eitjes zijn afgeplat bolvormig en hebben een gemaasd oppervlak en een kleine indeuking aan te top. Nadat de rupsen zich enige tijd met de Klokjesgentiaan hebben gevoed worden ze meegenomen door mieren. In het mierennest voltooit de vlinder zijn levenscyclus. Omdat de rupsen pas half september allemaal in de mierennesten zitten mogen vegetaties met Klokjesgentianen niet voor half september worden gemaaid.
58
Beschermde soorten - Planten
Weideklokje
Hoe ziet de plant eruit? Plant met schuin omhoog staande, blauwlila, klokvormige bloemen, bladeren vlak. • Hoogte 30 tot 60 cm. • Lengte bloemen 1,5 tot 2,5 cm. • Bloemen op één stengel. • Rozetbladeren spatelvormig. • Stengelbladeren lancetvormig. • Bloeit van mei tot juli. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het schouwpad.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: bedreigd. Wat te doen? • Eén tot tweemaal per jaar maaien (begin juli en september). • Planten tijdens de eerste maaironde ontzien. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
59
Beschermde soorten - Weideklokje Meer informatie Het Weideklokje is een plant van vochtige, voedselrijke, grazige grond in uiterwaarden en hooilanden. Het is een zeer zeldzame plant die zo nu en dan opduikt. De plant wordt mogelijk met graszaad verspreid. Volgens de 23e druk van Heukels Flora van Nederland (2005) komt de plant nog maar op één vindplaats in Nederland voor. Er zijn recent meer locaties gemeld, maar verwarring met het Rapunzelklokje is goed mogelijk. Het Weideklokje lijkt sterk op het Rapunzelklokje. Het Weideklokje heeft vlakke bladeren, de bladeren van het Rapunzelklokje hebben een gegolfde rand. De bloeiwijze van het Weideklokje wordt naar boven toe steeds breder, die van het Rapunzelklokje wordt naar boven toe steeds smaller.
60
Beschermde soorten - Planten
Rapunzelklokje
Hoe ziet de plant eruit? Plant met schuin omhoog staande, violette, klokvormige bloemen, bladeren met een gegolfde rand. • Hoogte 60 tot 90 cm. • Lengte bloemen 1 tot 2 cm. • Bloemen allen op één stengel. • Bloeistengel soms vertakt. • Bladeren op de grond spatelvormig. • Bladeren aan de stengel lancetvormig. • Bloeit van mei tot augustus. Voorkomen in beheergsebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Eén keer per jaar maaien in begin juni of in september. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Waar te vinden bij de waterkering? Op waterkeringen.
61
Beschermde soorten - Rapunzelklokje Meer informatie Het Rapunzelklokje is een plant van grazige plaatsen en struwelenzomen. Tegenwoordig wordt ze voornamelijk aangetroffen in (spoor)wegbermen en op dijken. De bodem is vaak kalkhoudend, vrij droog, licht en matig voedselrijk. In de buurt van struweel profi teert het Rapunzelklokje van de aanvoer van humus vanuit het struweel. De plant is tweejarig en bloeit het eerste jaar niet. De plant overwintert het eerste jaar met zijn knoppen op of net iets onder de grond. Na de bloei in het tweede jaar sterft de plant af. Om de plant voldoende zaad te laten zetten kan er worden gekozen om óf vroeg óf laat te maaien. Vroeg maaien heeft de voorkeur. Wanneer er vroeg wordt gemaaid wordt de bloeistengel weliswaar afgemaaid, maar de plant zal opnieuw uitlopen en dan meerdere nieuwe stengels vormen. Dit levert uiteindelijk meer zaden op. Het Rapunzelklokje lijkt sterk op het Weideklokje. Het Rapunzelklokje heeft bladeren met een gegolfde rand, de bladeren van het Weideklokje zijn vlak. De bloeiwijze van het Rapunzelklokje wordt naar boven toe steeds smaller, terwijl de bloeiwijze van het Weideklokje naar boven toe steeds breder wordt.
62
Beschermde soorten - Planten
Ruig klokje
Hoe ziet de plant eruit? Borstelig behaarde plant met hangende of opzij staande, violette, klokvormige bloemen. • Hoogte 60 tot 90 cm. • Diameter bloemen 2 tot 4 cm. • Bloemen van binnen met verspreide lange haren. • Stengel met scherpe kanten. • De bladeren lijken op Brandnetelbladeren. • Bloeit van juli tot augustus. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en op het onderhoudspad. In bossen.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Wat te doen? • Planten zo veel mogelijk ontzien. • Om de twee à drie jaar maaien in september/oktober of voor juni. • Schaduwgevende bomen of struiken laten staan. Indien de groeiplaats te sterk beschaduwd wordt, dan hier meer licht creëren door gericht te kappen. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
63
Beschermde soorten - Ruig klokje Meer informatie Het Ruig klokje is een bosplant van lichte, losse, vochthoudende, vaak kalkhoudende grond. De plant mijdt plaatsen met een dikke strooisellaag. De plant groeit optimaal in de halfschaduw. Het Ruig klokje is te vinden langs bosranden, bospaden en bosbeken. Ook komt de soort voor in bosjes en heggen in uiterwaarden. In het volle licht en te sterk beschaduwde plaatsen kwijnt de plant weg. Het Ruig klokje heeft een lange peenvormige wortel en zit hiermee stevig verankerd. Hierdoor is de plant goed geschermd tegen bodemerosie in bijvoorbeeld taluds van beken. De plant wordt ook veel in tuinen gekweekt.
64
Beschermde soorten - Planten
Grote keverorchis
Hoe ziet de plant eruit? Plant met groene bloemen en twee grote, eironde, vrij donkergroene, vlezige bladeren. • Hoogte 20 tot 45 cm. • Bloemkleur geelgroen tot soms bruin aangelopen. • Enigszins muskusachtige bloemgeur. • Een groot deel van de stengel met kleverige haartjes. • Bloeit van half mei tot midden juli. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, het onderhoudspad en in struwelen naast het water.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Grazige groeiplaatsen één keer maaien in augustus. • Maaisel afvoeren. • Slechts zeer extensief beweiden. • Houtige groeiplaatsen af en toe wat uitdunnen om te sterke beschaduwing te voorkomen. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
65
Beschermde soorten - Grote keverorchis Meer informatie De Grote keverorchis is een plant van vochtige voedselrijke bossen, maar wordt ook wel aangetroffen in graslanden, wegbermen of langs fi etspaden. De bodem bevat vaak klei, leem of kalk. De grootse bedreiging is ontwatering. Dit geldt vooral voor vochtige beekdalbossen zoals elzenbroek- en elzenbronbossen. Een andere bedreiging is een te sterke beschaduwing. Op te sterk beschaduwde plaatsen kunnen de planten zich nog lange tijd handhaven, maar komen dan niet meer tot bloei. De bloeitijd begint in Zuid-Nederland halverwege mei en eindigt in Noord-Nederland medio juli. In de beide beheersgebieden zullen de planten begin augustus al geheel verwelkt en vergaan zijn. De Grote keverorchis kan zich ook door middel van wortelstokken vermeerderen en onder gunstige omstandigheden fl inke groepen vormen.
66
Beschermde soorten - Planten
Gulden sleutelbloem
Hoe ziet de plant eruit? Plant met een tros dooiergele, hangende bloemen. • Hoogte 15 tot 30 cm. • Bloemen dooiergeel met vaak een oranje vlek. • Bloemen vaak naar één kant knikkend. • Bladeren met onregelmatig oppervlak. • Bloeit van april tot juni, bloeit soms een tweede maal in de herfst. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij de waterkeringen? Op waterkeringen en struwelen naast het water.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Tijdens de bloei alleen extensief beweiden. • Na de bloei kan de beweiding intensiever. • Maaien vanaf half september. • Circa 25 % van de vegetatie bij elke maaironde laten staan. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
67
Beschermde soorten - Gulden sleutelbloem Meer informatie De Gulden sleutelbloem is een plant van voornamelijk matig droge graslanden met een humushoudende, vaak kalkrijke grond. De soort wordt in mindere mate gevonden op kapvlakten en lichte plekken in loofbossen en struwelen. De plant verdraagt geen zware beschaduwing. Haar voorkomen is voornamelijk beperkt tot hellingen in Zuid-Limburg en dalen van rivieren in het zuiden en het midden van Nederland. Deze sleutelbloem staat dan ook vooral op zandige stroomruggen of op rivierdijken. De Gulden sleutelbloem gedijt het beste bij matige beweiding. In situaties met een meer intensieve beweiding wordt de plant vooral gevonden op die plaatsen waar de beweidingdruk lager is zoals aan de randen onder het prikkeldraad. De verspreiding van zaad vindt tot in de herfst plaats. Het is daarom belangrijk om op vindplaatsen waar gemaaid moet worden een deel van de planten te laten staan.
68
Beschermde soorten - Planten
Steenanjer
Hoe ziet de plant eruit? Laag blijvende plant met felrood (soms roze) gekleurde bloemen met een donker gekleurde ring. • Hoogte 20 tot 45 cm. • Bloemen langgesteeld, één tot twee cm groot. • Bloemen met donker gekleurde ring en lichter gekleurde vlekjes. • Bloemen met vijf bloemblaadjes. • De korte, dicht bebladerde, niet bloeiende stengels vormen plakkaten. • Bloeit van juni tot de herfst.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Eens in de twee à drie jaar maaien. • Bij voorkeur maaien in oktober. • Af en toe kleinschalig plaggen. • Beweiding niet te extensief. • Maaisel afvoeren.
Waar te vinden bij de waterkering? Op waterkeringen. In de volle zon.
69
Beschermde soorten - Steenanjer Meer informatie De Steenanjer is een plant van zonnige, droge, voedsel- en kalkarme graslanden met een kort en gesloten vegetatiedek. Vroeger kwam deze plant veel voor in schrale weiden langs kleine rivieren. Tegenwoordig komt de Steenanjer voornamelijk voor in schrale wegbermen of op kanaaldijken. Lichte betreding wordt goed verdragen. De plant is gevoelig voor bemesting. De Steenanjer dankt zijn naam aan zijn steenrode kleur, al worden soms ook roze of witte exemplaren aangetroffen. De plant bloeit in de zomer en in het begin van de herfst. Van de Steenanjer zijn diverse kweekvormen in omloop en kan dan ook in meerdere verschijningsvormen in tuinen worden aangetroffen.
70
Beschermde soorten - Planten
Veldsalie
Hoe ziet de plant eruit? Middelhoge plant met blauwpaarse lipbloemige bloemen. • Hoogte 20 tot 80 cm. • Bloemkleur blauwpaars, soms lichtblauw, wit of roze. • Bloemen kleverig. • Stamper ver buiten de bloem uitstekend. • Onderste bladeren met lange steel. • Bovenste bladeren met korte of zonder steeltjes. • Bloeit van mei tot juli. Soms opnieuw bloeiend in de herfst. Voorkomen in beheersgebieden Is in beide beheersgebieden waargenomen.
Waar te vinden bij de waterkering? Op waterkeringen. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Op kleigronden bij voorkeur beweiden (extensief tijdens groeiseizoen, eventueel intensiever daarbuiten). • Op zandgronden één keer maaien in september. • Maaisel afvoeren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
71
Beschermde soorten - Veldsalie Meer informatie Veldsalie is een plant van rivierbegeleidende graslanden, oeverwallen en beweide dijkhellingen. De soort groeit bij voorkeur op zonnige, matig droge, kalkrijke plaatsen met een bodem van slibhoudend zand of zandige klei. Het zaad kiemt op kale plekjes in de grasmat zoals molshopen. Op vochtige kleigronden heeft Veldsalie de meeste baat bij beweiding en op drogere zandgronden gedijt zij het best bij maaibeheer. De plant wordt niet door dieren gegeten en kan bij een beheer dat alleen uit beweiding bestaat grote haarden vormen.
72
Beschermde soorten - Planten
Wilde marjolein
Hoe ziet de plant eruit? Vaak rood aangelopen plant met behaarde stengel en kleine roze bloemen. • Hoogte 30 tot 60 cm. • Bloemkleur roze, soms wit. • Bladeren iets gekarteld. • Plant vormt uitlopers. • Bloeit van juli tot september. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Wat te doen? • Maximaal éénmaal per jaar maaien. • Maaien na half september. • Extensief beweiden. • Maaisel afvoeren.
Waar te vinden bij de waterkering? Op waterkeringen.
73
Beschermde soorten - Wilde marjolein Meer informatie Wilde marjolein is een plant van zonnige, soms zwak beschaduwde, vrij droge en matig voedselrijke bodems. Buiten de krijthellinggraslanden en bermen in Zuid-Limburg komt deze soort alleen voor in kunstmatige milieus, zoals taluds van rivierdijken en langs spoorlijnen. Vegetaties met Wilde marjolein kunnen het beste slechts éénmaal per jaar worden gemaaid en dan na half september. Wilde marjolein verdraagt geen zware bemesting of intensieve begrazing.
74
Beschermde soorten - Planten
Blaasvaren
Hoe ziet de plant eruit? Op muren groeiende varen, sporendoosjes met een op een blaasje lijkend vliesje afgedekt. • Hoogte 10 tot 35 cm. • Tere lichtgroene bladeren. • Steel strokleurig en breekbaar. • Steel half zo lang als het gehele blad. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op oude vochtige muren van kaden en grachten. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: bedreigd. Wat te doen? • Muurplanten zoveel mogelijk met rust laten.
• H outige opslag op de muur, zoals bramen, elzen of wilgen verwijderen. • Terughoudend zijn met het snoeien van bomen en struiken die bij de muur groeien en de muur beschaduwen. • Op locaties waar boten tegen de muur kunnen varen de vegetatie beschermen door op 10 à 20 cm van de muur een stootbalk te plaatsen. • Bij sloop of renovatie de planten uitsteken en na de werkzaamheden terugplaatsen. Als dit niet mogelijk is elders in een geschikt leefgebied terugplaatsen. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
75
Beschermde soorten - Blaasvaren Meer informatie De Blaasvaren is een kleine varen van schaduwrijke plaatsen op vochtige, stenige kalkrijke grond. De soort groeit voornamelijk op oude vochtige muren en soms ook op beschaduwde hellingen of aan de voet van bomen. De Blaasvaren is gevoelig voor verdroging en heeft maar heel weinig licht nodig. De tere lichtgroene bladeren verschijnen vroeg in de lente. De sporendoosjes liggen in losse ronde tot ovale hoopjes langs de nerven aan de onderzijde van het blad. De sporen zijn rijp van juni tot september. De Blaasvaren verliest zijn bladeren in de herfst, waarin deze soort verschilt met de Zwartsteel die het gehele jaar zijn bladeren behoudt.
76
Beschermde soorten - Planten
Zwartsteel
Hoe ziet de plant eruit? Op muren groeiende, wintergroene, schuin omhoog staande varen met horizontale deelblaadjes. • Hoogte 5 tot 35 cm. • Bladeren schuin omhoog gericht. • Bladtop en deelblaadjes staan horizontaal. • Blad glanzend groen. • Bladsteel iets korter dan het blad. • Bladsteel onderaan glanzend bruinzwart, hogerop groen. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op oude muren van kaden, grachten en waterputten. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2.
Wat te doen? • Muurplanten zoveel mogelijk met rust laten. • Houtige opslag op de muur, zoals bijvoorbeeld bramen, elzen en wilgen verwijderen. • Terughoudend zijn met het snoeien van bomen en struiken die bij de muur groeien en de muur beschaduwen. • Op locaties waar boten tegen de muur kunnen varen de vegetatie beschermen door op 10 à 20 cm van de muur een stootbalk te plaatsen. • Bij sloop of renovatie de planten uitsteken en na de werkzaamheden terugplaatsen. Als dit niet mogelijk is elders in een geschikt leefgebied terugplaatsen.
77
Beschermde soorten - Zwartsteel Meer informatie De Zwartsteel in een varen van voedsel- en kalkrijke bodems. Deze soort groeit van nature op hellingen in bossen, langs holle wegen, op puinhellingen en op rotswanden. De Zwartsteel groeit meestal in de schaduw of halfschaduw. De plant kan in verhouding tot de andere op muren groeiende varens redelijk wat droogte en zon verdragen. Vroeger groeide de plant ook in bossen langs de zuidelijke Veluwezoom. De plant heeft het gehele jaar groene bladeren. De sporen rijpen van juli tot september.
78
Beschermde soorten - Planten
Steenbreekvaren
Hoe ziet de plant eruit? Op muren groeiende, wintergroene varen met ongedeelde zijblaadjes. • Hoogte 10 tot 30 cm. • Wortelstok bezet met bruine schubben met een zwarte middenstreep. • Hoofdblad met zwartglanzende middennerf. • Twee rijen met kleine blaadjes. • Kleine blaadjes ovaal, gaafrandig en heldergroen. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op oude muren van kaden, grachten, bruggen en sluizen. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2.
Wat te doen? • Muurplanten zoveel mogelijk met rust laten. • Houtige opslag op de muur, zoals bijvoorbeeld bramen, elzen en wilgen verwijderen. • Terughoudend zijn met het snoeien van bomen en struiken die bij de muur groeien en de muur beschaduwen. • Op locaties waar boten tegen de muur kunnen varen de vegetatie beschermen door op 10 à 20 cm van de muur een stootbalk te plaatsen. • Bij sloop of renovatie de planten uitsteken en na de werkzaamheden terugplaatsen. Als dit niet mogelijk is elders in een geschikt leefgebied terugplaatsen.
79
Beschermde soorten - Steenbreekvaren Meer informatie De Steenbreekvaren is een kleine varen van schaduwrijke, niet door de zon beschenen muren. Vaak groeit de plant tamelijk hoog op muren die aan het water gelegen zijn, zoals brug- en sluismuren. Vroeger groeide de plant ook op de grond in bossen langs de zuidelijke Veluwezoom. De soort groeide hier dan voornamelijk op steile kanten of op boomwortels. De Steenbreekvaren is gevoelig voor verdroging en mijdt felle zon. De plant heeft het gehele jaar groene bladeren. De sporen zijn rijp tussen mei en oktober. Rijpe sporendoosjes bedekken vrijwel de gehele onderzijde van de blaadjes. In het tweede jaar verliezen de bladeren geleidelijk hun deelblaadjes zodat alleen de zwarte steeltjes overblijven.
80
Beschermde soorten - Planten
Tongvaren
Hoe ziet de plant eruit? Op muren groeiende, wintergroene varen met grote ongedeelde bladeren. • Hoogte 15 tot 60 cm. • Wortelstok als een stammetje boven de grond uitstekend. • Bladeren tongvormig, leerachtig. • Bladsteel donkerpaars gekleurd. • Twee evenwijdige rijen met sporendoosjes aan onderzijde van het blad. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op oude vochtige muren van kaden, grachten, water- en rioolputten. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2.
Wat te doen? • Muurplanten zoveel mogelijk met rust laten. • Houtige opslag op de muur, zoals bijvoorbeeld bramen, elzen en wilgen verwijderen. • Terughoudend zijn met het snoeien van bomen en struiken die bij de muur groeien en de muur beschaduwen. • Op locaties waar boten tegen de muur kunnen varen de vegetatie beschermen door op 10 à 20 cm van de muur een stootbalk te plaatsen. • Bij sloop of renovatie de planten uitsteken en na de werkzaamheden terugplaatsen. Als dit niet mogelijk is elders in een geschikt leefgebied terugplaatsen.
81
Beschermde soorten - Tongvaren Meer informatie De Tongvaren is een plant van schaduwrijke plaatsen op vochtige, stenige en kalkrijke grond. De soort groeit vooral op oude vochtige muren en soms op greppelkanten in bossen. De Tongvaren was vroeger vooral bekend van het voorkomen in waterputten. Tegenwoordig wordt de plant steeds vaker aangetroffen in rioolputten. Tongvarens zijn stikstofminnend. De plant heeft het gehele jaar groene bladeren. De sporendoosjes vormen een kenmerkend patroon aan de onderzijde van het blad. Dit patroon kenmerkt zich door twee rijen evenwijdige strepen die zowel langs de bladrand als langs de middennerf een strook vrij laten. De sporen zijn rijp tussen juli en oktober.
82
Beschermde soorten - Planten
Gele helmbloem
Hoe ziet de plant eruit? Lichtgroene muurplant met dubbel geveerde bladeren en helder gele bloemen. • Hoogte 10 tot 35 cm. • Bloemetjes gegroepeerd in dichte trosjes. • Bloementrossen lijken tegenover de bladeren te staan. • Bladeren met steeltjes. • Steeltjes groeien uit een vrijwel massieve knol. • Bloeit van mei tot september. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op oude vochtige muren van kaden en grachten. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2.
Wat te doen? • Muurplanten zoveel mogelijk met rust laten. • Houtige opslag op de muur, zoals bijvoorbeeld bramen, elzen en wilgen verwijderen. • Terughoudend zijn met het snoeien van bomen en struiken die bij de muur groeien en de muur beschaduwen. • Op locaties waar boten tegen de muur kunnen varen de vegetatie beschermen door op 10 à 20 cm van de muur een stootbalk te plaatsen. • Bij sloop of renovatie de planten uitsteken en na de werkzaamheden terugplaatsen. Als dit niet mogelijk is elders in een geschikt leefgebied terugplaatsen. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
83
Beschermde soorten - Gele helmbloem Meer informatie De Gele helmbloem is een plant van steenachtige, vaak kalkrijke standplaatsen. De plant geeft de voorkeur aan licht beschaduwde of aan het water liggende muren. Vaak zijn de muren aan de achterzijde bedekt met zand, zoals stadswallen en kademuren. Ze kan ook worden aangetroffen op muurtjes in kerkhoven en tuintjes. Op plaatsen met een hoge luchtvochtigheid verdringt de Gele helmbloem meestal de andere muurplanten. De Gele helmbloem bloeit tot diep in de herfst. De zaden bezitten een aanhangsel dat een mierenbroodje wordt genoemd. Sommige mieren gebruiken dit mierenbroodje als voedsel. De mieren verzamelen de zaden en nemen deze mee naar hun nest. De mierenbroodjes worden van de zaden afgebeten en de zaden worden buiten het nest gebracht. Zo verspreiden mieren de zaden van de Gele helmbloem.
84
Beschermde soorten - Planten
Muurbloem
Hoe ziet de plant eruit? Kruisbloemige met grote geurende goudgele bloemen met vier bloembladen. • Hoogte tussen 20 en 60 cm. • Bloemen met zoete geur die aan viooltjes doet denken. • Diameter bloemen van 3 tot 5 cm. • Steel aan de voet houtig. • Bloeit van april tot juni. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op oude, verweerde muren van kaden en grachten die met zachte kalkspecie zijn gevoegd.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: ernstig bedreigd. Wat te doen? • Muurplanten zoveel mogelijk met rust laten. • Houtige opslag op de muur, zoals bijvoorbeeld bramen, elzen en wilgen verwijderen. • Op locaties waar boten tegen de muur kunnen varen de vegetatie beschermen door op 10 à 20 cm van de muur een stootbalk te plaatsen. • Bij sloop of renovatie de planten uitsteken en na de werkzaamheden terugplaatsen. Als dit niet mogelijk is elders in een geschikt leefgebied terugplaatsen.
85
Beschermde soorten - Muurbloem Meer informatie De Muurbloem komt in Nederland op zeer oude met zachte kalkspecie gevoegde verweerde muren van kaden, grachten, kerken, ruïnes, stadswallen en forten voor. Vindplaatsen bevinden zich vooral in de buurt van de grote rivieren en de kust. Muurbloemen groeien over het algemeen op uitstekende randen en verzakte delen van muren en houden van een wat meer zonnige standplaats. Op loodrechte delen wordt deze soort niet aangetroffen. De Muurbloem is een overblijvende plant die pas in het tweede jaar bloemen krijgt. De Muurbloem is waarschijnlijk door de Romeinen vanuit uit het oostelijke Middellandse Zeegebied ingevoerd. De Muurbloem is een van de oudste sierplanten met verschillende gekweekte vormen. Deze hebben donkergele, oranje of roodbruine bloemen.
86
Beschermde soorten - Planten
Jeneverbes
Hoe ziet de plant eruit? Conifeerachtige struik met naaldachtige bladeren die in kransen van drie staan. • Hoogte 30 cm tot 10 meter. • Het gehele jaar door groen. • Zuilvormige tot lage bossige struiken met wijd uitstaande half- liggende zijtakken. • Vrouwelijke planten met groen/ blauwe besjes. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: gevoelig. Wat te doen? • Planten ontzien, niet rooien of snoeien. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, op heidevelden.
87
Beschermde soorten - Jeneverbes Meer informatie De Jeneverbes is een plant die vrijwel alleen voorkomt op kalkarm zand. De plant kan zich niet handhaven in sterk stuivend zand, maar heeft voor kieming wel open zand nodig. Natuurlijke verjonging vindt in Nederland nagenoeg niet plaats. De Jeneverbes is tweehuizig, er zijn dus mannelijke en vrouwelijke planten. De vrouwelijke planten dragen besjes die drie jaar aan de plant blijven zitten. Deze besjes zijn in eerste instantie groen en worden pas in het derde jaar blauw. De naaldachtige bladeren blijven twee jaar zitten. Wanneer de Jeneverbes in Jeneverbestruwelen groeit heeft de plant meestal een zuilvormige groeiwijze. Alleen groeiende planten zijn vaak laag en bossig met wijd uitstaande halfl iggende zijtakken. De Jeneverbes wordt gebruikt om jenever wat extra smaak te geven.
88
Beschermde soorten - Planten
Wilde gagel
Hoe ziet de plant eruit? Lage, bladverliezende struik met glanzende donkerbruine takken. • Hoogte 60 tot 150 cm. • Plant met mannelijke of vrouwelijke bloemen. • Mannelijke bloem: goudbruine blaadjes die in het midden bleekgroen zijn. • Vrouwelijke bloem: kleine bruine katjes met rode stempels. • Katjes verschijnen voor de bladeren. • Vruchten vallen tegen de winter af. • Bladeren dof grijsgroen met de grootste breedte boven het midden. • Jonge bladeren met aan de onderzijde geurende puntjes hars. • Bloeit van april tot mei.
Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud of in drassige gebieden. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Rode lijst: gevoelig. Wat te doen? • Gagelstruwelen zoveel mogelijk met rust laten. • Eventueel verwijderen van bomen die de planten te sterk beschaduwen. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
89
Beschermde soorten - Wilde gagel Meer informatie Wilde gagel is een plant van matig vochtige tot zeer natte, zure, venige grond. De soort wordt vooral aangetroffen op plaatsen die in de winter onder water staan en in de zomer net droogvallen. In heidevelden komt de plant voor in de oeverzone van vennen of op de overgang naar beekdalen. In laagveengebieden kan Wilde gagel manshoog worden. Wilde gagel gedraagt zich tweehuizig. Dit betekent dat planten of mannelijke of vrouwelijke bloemen dragen. Een afzonderlijke plant kan echter het ene jaar mannelijke bloemen dragen en het andere jaar vrouwelijke. Gagelstruwelen kunnen lange tijd in stand blijven. Gagel maakt zijn milieu voedselrijker met behulp van wortelknolletjes waarmee stikstof uit de lucht gebonden wordt. Zure omstandigheden en wisselende waterstand maken de groei van andere houtgewassen vrijwel onmogelijk. Ontwatering is dan ook de grootste bedreiging.
90
Beschermde soorten - Ongewervelden
Gevlekte witsnuitlibel
man
man
Hoe ziet het dier eruit? Libel met wit “gezicht”, zwart achterlijf met een opvallende citroen-gele vlek (mannetjes). • Lengte tot circa 4 cm. • Voorkant van de kop wit. • Achterlijf mannetje: rood tot bruinrode vlekken en één helder gele vlek. • Achterlijf vrouwtje: meerdere gele vlekken. • Vliegtijd van eind april t/m eind juli. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In de natte oever (larven) of op het droge talud (volwassenen). Bij laagveenmoerassen en voedselarme vennen.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage II en IV. Rode lijst: bedreigd. Wat te doen? • Oeverzone bij voorkeur ongemoeid laten. • Bij schonen circa 25 % van de vegetatie verspreid laten staan. • Gefaseerd baggeren. • Bagger en maaisel controleren op dieren en aangetroffen dieren gelijk terugzetten. • Niet maaien in de periode eind mei - begin juni. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
91
vrouw
Beschermde soorten - Gevlekte witsnuitlibel Meer informatie De meeste Gevlekte witsnuitlibellen worden gevonden bij verlandingszones van laagveenmoerassen. In de beheersgebieden van de beide waterschappen kunnen zij worden aangetroffen in matig voedselarme, vegetatierijke vennen en bosplassen. Deze plassen zijn altijd ondiep, helder en liggen beschut. De Gevlekte witsnuitlibel mijdt vegetatieloze en dichtgegroeide plassen. De vennen en bosplassen waarin voortplanting plaatsvindt zijn altijd deels omringd met bos. Gevlekte witsnuitlibellen zetten hun eitjes op het wateroppervlak af. De larven leven tussen de dichte begroeiing van moerasplanten en ondergedoken waterplanten of op een modderige bodem. De larven overwinteren twee keer voordat ze eind mei/begin juni als volwassen dieren uit hun larvenhuidjes kruipen. De net uitgekropen larven hebben de eerste tijd nog een zachte huid en zijn dan erg kwetsbaar. Na het uitkruipen verlaten de volwassen dieren de waterrijke omgeving tot het moment dat zij zich gaan voortplanten. Dit gebied wordt vanaf een boven het water hangende stengel in de gaten gehouden. Omdat het twee jaar duurt totdat de larven volwassen zijn, zijn zij extra kwetsbaar voor verstoring. Werkzaamheden zoals schonen of baggeren moeten dan ook gefaseerd worden uitgevoerd. Omdat van eind mei tot begin juni de dieren uitkruipen mag er in deze periode niet gemaaid worden. De Gevlekte witsnuitlibel is te verwarren met andere witsnuitlibellen. 92
Beschermde soorten - Ongewervelden
Groene glazenmaker
vrouw
man
Hoe ziet het dier eruit? Vliegt in de nabijheid van Krabbenscheer, heeft een donker achterlijf met een groene of blauwe mozaïektekening. • Lengte tot ruim 7 cm. • Zijkant borststuk geheel groen. • Vleugels met gele tint. • Man: ogen blauw, achterlijf bruin met blauwe mozaïektekening. • Vrouw: ogen groen, achterlijf groen met blauwe mozaïektekening. • Vliegtijd van eind juni tot eind september. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel met Krabbenscheer (larven) of vliegend boven het water (volwassenen). Rustend in (houtige) vegetatie in natte oever, droog talud of drassig gebied (volwassenen).
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage IV. Rode lijst: bedreigd. Wat te doen? • Voorkom vergaande verlanding van Krabbenscheervelden. • Schonen na september (om de één tot vijf jaar). Tijdens schonen ongeveer de helft van de Krabbenscheer laten staan. • Baggeren met baggerpomp eens per twee jaar (gefaseerd). • In bagger en maaisel aangetroffen dieren gelijk terugzetten. • In natuurvriendelijke oever of drassig gebied bomen, struiken en riet laten staan. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
93
vrouw
Beschermde soorten - Groene glazenmaker Meer informatie De meeste larven van Groene glazenmakers worden in Krabbenscheervelden in laagveenmoerassen, oude rivierarmen en sloten in veenweidegebieden met een waterdiepte van gemiddeld een meter gevonden. Wanneer een Krabbenscheerveld te dicht groeit met Krabbenscheer is er niet meer voldoende open water aanwezig en wordt het Krabbenscheerveld ongeschikt voor Groene glazenmakers. Groene glazenmakers zetten hun eitjes af op de ondergedoken delen van Krabbenscheer. In het najaar zakken de Krabbenscheerplanten met daarop de eitjes naar de bodem. In het voorjaar komen de eitjes uit. De larven leven in de dichte Krabbenscheervegetatie die bescherming biedt tegen rovers. Eenmaal volwassen schuilen de dieren in bosschages en ruigten. Op warme dagen in augustus vliegen de mannetjes ’s middags boven de Krabbenscheervelden. Omdat de eitjes op de Krabbenscheerplanten worden afgezet en daar ook op overwinteren heeft het schonen van Krabbenscheervegetaties een directe invloed op de aanwezige libellen. Er moet bij voorkeur niet meer Krabbenscheer worden verwijderd dan noodzakelijk is om sterke verlanding te voorkomen. Werkzaamheden bij voorkeur uitvoeren na september, omdat dan de Krabbenscheer naar de bodem is gezakt en zo makkelijker gespaard kan worden. Groene glazenmaker lijkt op Blauwe glazenmaker en Keizerlibel. 94
Beschermde soorten - Ongewervelden
Rivierrombout
Hoe ziet het dier eruit? Geel ogende libel, zwart achterlijf met gele doorlopende streep. • Lengte tot ruim 5 cm. • Beide ogen raken elkaar niet. • Zwartgele poten. • Twee lichte strepen achter de kop die even breed zijn. • Vliegtijd van begin juni tot eind september. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? De larven leven in zandige tot slibrijke bodems van de grote rivieren, voornamelijk tussen de kribben en in andere luwe delen van de rivier. Grote rivieren zijn niet in onderhoud bij de waterschappen.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage IV. Rode lijst: verdwenen uit Nederland, echter herontdekt in 1996. Wat te doen? • De larven leven in de grote rivieren. Grote rivieren vallen niet onder het beheer van waterschappen. Wel kan de Rivierrombout elders vliegend worden aangetroffen. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
95
larf
Beschermde soorten - Rivierrombout Meer informatie De Rivierrombout is een echte bewoner van grote rivieren. De larven leven in zandige tot slibrijke bodems. Deze bodems worden voornamelijk gevonden in benedenlopen van rivieren. Het leefgebied bestaat in Nederland voornamelijk uit ondiep water met een glooiende zandige oever tussen kribben. Heel soms plant de Rivierrombout zich voort in kleine riviertjes. Rivierrombouten zetten hun eitjes midden op de rivier af. Als de eipakketjes onder water komen worden ze kleverig en plakken dan gemakkelijk vast aan waterplanten of bodemdeeltjes. De larven kunnen zich zeer snel in de bodem ingraven en brengen de dag ingegraven door. Gedurende de nacht gaan de larven op zoek naar voedsel dat vooral bestaat uit wormpjes en muggenlarven. Afhankelijk van de watertemperatuur duurt de ontwikkeling van larve tot volwassen dier twee tot vier jaar. De volwassen dieren kruipen vrijwel alleen op zandstrandjes uit hun huidjes. Na het uitkruipen verlaten de volwassen dieren de rivier om terug te keren op het moment dat ze geslachtsrijp zijn. De meeste waarnemingen van Rivierrombouten hebben betrekking op vers uitgekropen individuen in de periode juni en juli. Volwassen Rivierrombouten kunnen zich over minimaal 25 kilometer verplaatsen. De Rivierrombout is te verwarren met de Plas- en de Beekrombout. 96
Beschermde soorten - Ongewervelden
Heideblauwtje
man
man
Hoe ziet het dier eruit? Helderblauwe vlinder met een wit met zwarte vleugelrand. • Grootte ongeveer drie cm. • Mannetje: bovenzijde vleugels helderblauw met zwarte boord en witte franje. Onderkant vleugels lichtblauw. • Vrouwtje: bovenzijde vleugels donkerbruin met langs de achterrand enkele oranje vlekjes en een bruine franje. Onderzijde vleugels diepbruin. • Vliegtijd van eind juni tot begin augustus. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en op het onderhoudspad, in zowel droge als natte heidevelden. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Kleinschalig plaggen, waarbij jonge, hoger groeiende heide wordt ontzien. • Extensief begrazen. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
97
vrouw
Beschermde soorten - Heideblauwtje Meer informatie Het Heideblauwtje is een vlinder van zowel droge als natte heidevelden. Vaak komt hij juist op de overgang van beide typen voor. De rups voedt zich hoofdzakelijk met Struikheide. De voorkeur gaat uit naar jonge, hoger groeiende planten, omdat deze het hoogste gehalte aan voedingsstoffen bezitten. Deze planten moeten bij het onderhoud dan ook zoveel mogelijk worden ontzien. Vaak staan deze planten tussen lagere vegetatie of op een kale bodem. De vrouwtjes zetten op geschikte takken van Struikheide telkens één ei per tak af. De vlinder overwintert als ei. De rupsen worden na het uitkomen vaak beschermd door mieren of zelfs door de mieren meegenomen naar het mierennest. De vlinders komen vanaf juni tevoorschijn. De mannetjes verschijnen ongeveer een week eerder dan de vrouwtjes. Heideblauwtjes zijn honkvast, de meeste verplaatsingen zijn niet meer dan 20 meter. In de avond komen de vlinders vaak bijeen om te slapen. Ze slapen vaak in grote graspollen zoals bijvoorbeeld een pol Pijpenstrooitje. Op het eerste gezicht lijken de meeste soorten blauwtjes op elkaar. Het Heideblauwtje heeft, samen met het Icarusblauwtje, van alle blauwtjes de meeste oranje vlekken op de onderzijde van de vleugels.
98
Beschermde soorten - Ongewervelden
Vliegend hert
man
vrouw
Hoe ziet het dier eruit? Grote kever met kaken die aan een gewei doen denken. • Lengte varieert van 3 tot 8 cm. • Kleur glanzend donkerbruin tot zwart. • Gladde dekschilden. • Vliegtijd van mei tot september. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het onderhoudspad en in houtwallen met oude eikenbomen. De larven leven ondergronds vlakbij vermolmde delen van eikenbomen.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Habitatrichtlijn: bijlage II. Wat te doen? • Laten staan van oude eikenstobben en beschadigde eikenbomen. • Laten liggen van dode eikenbomen en boomresten. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
99
Beschermde soorten - Vliegend hert Meer informatie Het Vliegend hert is de grootste kever van Europa. De Veluwe is één van de vier belangrijkste verspreidingsgebieden in Nederland. Het vliegend hert is een typische bewoner van zonnige plekken in oude eikenbossen. Hij wordt ook wel aangetroffen in eikenhakhoutbossen, houtwallen, lanen en parken met oude eikenbomen. De kever legt zijn eitjes bij oude stobben van vooral eiken. De larven voeden zich met ondergrondse delen die zijn aangetast door schimmels. Rond de wortels kunnen zich vele larven verzamelen. In een periode van vier tot acht jaar worden de larven volwassen. De larven verpoppen zich in een cocon die op een diepte van circa 20 cm ligt. In de herfst verpoppen ze zich tot volwassen dieren, maar ze blijven tot in het voorjaar in kun cocon. De volwassen dieren verschijnen in mei/juni en leven maar een paar weken. De volwassen dieren zijn voornamelijk in de avond actief. Overdag schuilen zij in beschadigde bomen en voeden zich dan met suikerhoudende sapstromen die van de eikenboombast druipt. De mannetjes gebruiken hun op geweien lijkende kaken om andere mannetjes en vrouwtjes mee te imponeren. De mannetjes op de Veluwe hebben de grootste geweien van heel Europa.
100
Beschermde soorten - Ongewervelden
Platte schijfhoren
Hoe ziet het dier eruit? Kleine platte slak met maximaal vijf windingen. • Breedte tot 6 mm, hoogte tot 8 mm. • Beige gekleurd. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In de natte oever en in het stroomprofiel. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage II en IV. Rode lijst: kwetsbaar.
Wat te doen? • Bij schonen en baggeren circa 25 % van de vegetatie verspreid laten staan. • Baggeren gefaseerd in de tijd uitvoeren. • Waterplanten met kleine slakjes erop teruggooien in het water. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
101
leefgebied Platte schijfhoren
Beschermde soorten - Platte schijfhoren Meer informatie De Platte schijfhoren komt voor in voedselrijk, helder, stilstaand tot zwak stromend water. De soort heeft een voorkeur voor veenbodems. Buiten het veenweidegebied komt de soort alleen voor in sloten met een goede waterkwaliteit en een goed ontwikkelde watervegetatie. Daarom is het belangrijk om tijdens het onderhoud een deel van de vegetatie te laten staan. Naarmate de soortenrijkdom aan planten toeneemt, nemen ook de dichtheden toe. Sommige draadwieren spelen een belangrijke rol bij het voorkomen van de Platte schijfhoren. Als deze specifi eke draadwieren aanwezig zijn vergroot dit de trefkansen op de Platte schijfhoren aanzienlijk. De slak komt zowel voor in smalle sloten als grote plassen. De Platte schijfhoren is zeer gevoelig voor chemische vervuiling en voor droogval. Platte schijfhorens worden circa anderhalf jaar oud. De voortplanting vindt in het zomerhalfjaar plaats. De dichtheden van Platte schijfhorens zijn in de maand mei het hoogste. In deze maand leven nog net de laatst geboren exemplaren van twee jaren terug en zijn ook de jongen die in het vroege voorjaar zijn geboren zo groot dat je ze al kunt zien. Het op naam brengen van de Platte schijfhoren is erg moeilijk en werk voor specialisten. Andere soorten zoals de Geronde schijfhoren en de Spiraalschijfhoren lijken sterk op de Platte schijfhoren.
102
Beschermde soorten - Vissen
Beekprik
larf Hoe ziet het dier eruit? Een donkergrijze tot bruine, palingachtige vis met een platte, ronde mond. • Lengte 15 tot 20 cm, larven kunnen veel kleiner zijn. • Onderkant lichtgrijs tot geelachtig. • Achter het oog zeven ronde, donkere kieuwopeningen. • Beide rugvinnen vrijwel geheel vergroeid. • Larven gelig tot roze, met spleetvormige bek en zonder ogen. • De larven van de beide prikkensoorten zijn in het veld niet van elkaar te onderscheiden. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel. In kleine en grotere beken in slibbanken (larven) en zwemmend boven grindbedden (volwassenen).
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage II. Rode lijst: bedreigd. Wat te doen? • Geen werkzaamheden uitvoeren tussen februari en juli. • Bij voorkeur handmatig schonen in november-december. • Slibbanken en grindbedden grotendeels met rust laten. • In op de kant gezet materiaal aangetroffen Beekprikken in het water terugzetten. • Bij baggeren slibbanken met larven markeren, sparen en niet verstoren. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
103
Beschermde soorten - Beekprik Meer informatie De Beekprik komt alleen voor in natuurlijke beken waar snelstromende, zandige trajecten en luwe, slibrijkere delen elkaar afwisselen. De blinde larven van de Beekprik leven ruim zes jaar in slibbanken. Bij verstoring kunnen de larven zwemmend worden waargenomen. Eenmaal volwassen krijgen ze grote zilverkleurige ogen en een kenmerkende, platte zuigmond. In het volwassen stadium zijn de rugvinnen gescheiden, maar deze liggen wel dicht tegen elkaar aan. De dieren paaien in de periode april - mei boven (zonbeschenen) grindbedden. De watertemperatuur moet circa 10°C zijn. Omdat Veluwse sprengenbeken altijd een watertemperatuur hebben van ongeveer 10°C kunnen we hier in februari al paaiende Beekprikken aantreffen. Kort na het paren sterven de dieren. Na het uitkomen van de eitjes laten de larven zich stroomafwaarts afzakken totdat zij een geschikte slibbank tegenkomen. Om de paaiende dieren en de pas uitgekomen larven niet te verstoren mogen er in de periode februari - juli geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Het is belangrijk om tijdens het onderhoud zowel de grindbedden als de slibbanken te ontzien. De Beekprik lijkt sterk op de Rivierprik. De Beekprik wordt 15-20 cm en Rivierprik wordt 30 tot 50 cm lang. Bij de Rivierprik zijn de rugvinnen (behalve in de paaitijd) duidelijk van elkaar gescheiden en zijn de tanden beter ontwikkeld. 104
Beschermde soorten - Vissen
Rivierprik
larf Hoe ziet het dier eruit? Donkergrijze tot groenblauwe, palingachtige vis met platte, schijfvormige mond. • Lengte 30 tot 50 cm, larven kunnen veel kleiner zijn. • Beide rugvinnen duidelijk gescheiden. • Buikzijde zilverwit tot zacht vuilgeel gekleurd. • Achter het oog zeven ronde, donkere kieuwopeningen. • Larven gelig tot roze, met een spleetvormige bek en zonder ogen. • De larven van de beide prikkensoorten zijn in het veld niet van elkaar te onderscheiden. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel. In grotere beken, riviertjes en rivieren boven
grindbedden (volwassenen) en in slibbanken (larven). Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage II en V. Wat te doen? • Werkzaamheden niet uitvoeren tussen maart en juli. • Bodem niet te strak korven (slibbanken en grindbedden niet meenemen). • Op de kant gezet materiaal controleren op het voorkomen van Rivierprikken. Aangetroffen dieren in het water terugzetten. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
105
Beschermde soorten - Rivierprik Meer informatie De blinde larven van de Rivierprik leven drie tot vijf jaar in slibbanken van grote beken, riviertjes en rivieren. Bij verstoring kunnen de larven zwemmend worden waargenomen. Na ruim drieëneenhalf half jaar veranderen de larven in parasitaire vissen die naar zee trekken waar ze zich voeden met bloed van andere vissen. Na anderhalf jaar trekken de vissen naar de paaigebieden in benedenlopen van beken en in boven- en middenlopen van rivieren. De vissen paaien van maart tot juni boven grindbedden. Zij paaien over het algemeen op diepere en sneller stromende locaties dan de Beekprik. Na het uitkomen van de eitjes laten de larven zich stroomafwaarts afzakken totdat zij een geschikte slibbank tegenkomen. Om de paaiende dieren en de pas uitgekomen larven niet te verstoren mogen er in de periode maart - juli geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Het is belangrijk om tijdens het onderhoud zowel de grindbedden als de slibbanken te ontzien. De Beekprik lijkt sterk op de Rivierprik. De Beekprik wordt 15-20 cm en Rivierprik wordt 30 tot 50 cm lang. Bij de Rivierprik zijn de rugvinnen (behalve in de paaitijd) duidelijk van elkaar gescheiden en zijn de tanden beter ontwikkeld.
106
Beschermde soorten - Vissen
Grote modderkruiper
Hoe ziet het dier eruit? Middelgrote, beweeglijke, gestreepte, palingachtige vis met tien korte bekdraden. • Lengte tot 30 cm. • Rug donkerbruin tot roodbruin. • Lichaam met drie donkere lengtestrepen op de flanken. • Afgeronde staartvin. • Kan boven water een fluitend geluid maken. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, verscholen in de sliblaag. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage II. Rode lijst: kwetsbaar.
Wat te doen? • Werkzaamheden niet uitvoeren tussen maart en augustus; bij voorkeur eind september/begin oktober. • Bodem eens in de drie tot zes jaar schonen. • Bij voorkeur schonings- en baggerwerkzaamheden combineren. • Zorgdragen voor aanwezigheid van alle stadia van verlanding. • Begroeiing (of delen hiervan) in de natte oever laten staan. • Op de kant gezet materiaal direct controleren op het voorkomen van Grote modderkruipers. Aangetroffen dieren in het water terugzetten. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
107
Beschermde soorten - Grote modderkruiper Meer informatie De Grote modderkruiper is een bodemvis van stilstaande of zeer langzaam stromende ondiepe (< 1,5 meter) wateren met een dikke sliblaag en veel waterplanten. De soort wordt vooral aangetroffen in kleine, deels verlande poldersloten met een goede waterkwaliteit. De vis paait van maart tot eind juni in holtes in oevers, onder overhangende begroeiing of onder drijvende watervegetatie. Tijdens deze periode is het belangrijk om de voortplantingswateren met rust te laten. De vis is ‘s nachts actief en verblijft overdag in de bovenste modderlaag. De vis overwintert in de modderbodem op een diepte van 20 tot 50 cm. Tijdens maaiwerkzaamheden is het belangrijk dat verlandingsvegetaties zoveel mogelijk gespaard worden. Bij onraad graaft de vis zich razendsnel in de bodem in. Als er te strak gekorfd wordt is de kans groot dat de vis samen met het slib op de kant terechtkomt. Het maaisel moet daarom worden gecontroleerd. De vissen verplaatsen zich hooguit enkele tientallen meters. In de paaiperiode vinden verplaatsingen doorgaans tot maximaal enkele honderden meters plaats. De Grote modderkruiper is aangepast aan water met weinig zuurstof. Rond eind september/begin oktober bevinden de vissen zich in of op de bodem en lopen dan de minste kans om met werkzaamheden uit het water te worden verwijderd. 108
Beschermde soorten - Vissen
Kleine modderkruiper
Hoe ziet het dier eruit? Kleine beweeglijke, gevlekte, palingachtige vis met zes korte bekdraden. • Lengte tot 13 cm. • Zijdelings afgeplat. • Regelmatig vlekkenpatroon. • Zwarte vlek aan basis staartvin (rugzijde). Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op de bodem van het stroomprofiel en in de natte oever. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Habitatrichtlijn: bijlage II.
Wat te doen? • Werkzaamheden niet uitvoeren tussen maart en september en bij voorkeur in februari/maart of september/oktober. • Bodem gefaseerd schonen. • Begroeiing (of delen hiervan) in de natte oever laten staan. • Op de kant gezet materiaal controleren op het voorkomen van Kleine modderkruipers. Aangetroffen dieren in het water terugzetten. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
109
Beschermde soorten - Kleine modderkruiper Meer informatie De Kleine modderkruiper is een vis van ondiepe, stilstaande of langzaam stromende wateren. Deze vis komt voor in kleine slootjes, greppels, beken en kanalen. De soort kan ook worden aangetroffen in oeverzones van meren, zandwinputten en overstroomde rivieroevers. Plekken met een rijke begroeiing en een bodem van zand of schoon slib hebben de voorkeur. Sterk modderige of grove kiezelbodems worden gemeden. De paaiperiode is van maart tot augustus. De eitjes worden meestal in de ochtendschemering op stenen, aan wortels of op de bodem afgezet. Aan de kleverige eitjes blijven bodemdeeltjes zitten en vormen zo een beschermend laagje tegen roofdieren. Tijdens deze periode is het belangrijk de eieren met rust te laten. De Kleine modderkruiper leeft voornamelijk van kleine diertjes, algen en dood organisch materiaal. De dieren zijn waarschijnlijk vooral in de avondschemering actief. Als zij niet actief zijn rusten zij in de bodem, onder stenen of planten. Bij verstoring kunnen zij zich razendsnel ingraven. Als er te strak gekorft wordt is de kans groot dat de vis tijdens het maaien van het stroomprofi el en de natte oever op de kant terecht komt met het slib. Door een deel van de vegetatie te laten staan kunnen de visjes hierin vluchten. Het uitkomende maaisel moet worden gecontroleerd op het voorkomen van Kleine modderkruipers. Net als de Grote modderkruiper kan de Kleine modderkruiper zijn maagdarmkanaal gebruiken voor ademhaling. 110
Beschermde soorten - Vissen
Rivierdonderpad
Hoe ziet het dier eruit? Plompe, gedrongen vis met afgeplatte, brede kop en een brede bek. • Lengte tot 15 cm. • Kleur variërend tussen grijsgroen, groenbruin en vuil- tot lichtbruin. • Soms sterk gevlekt. • Grote borstvinnen. • Gladde huid. • Ogen hoog op de kop. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel en in de natte oever. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Habitatrichtlijn: bijlage II.
Wat te doen? • Werkzaamheden niet uitvoeren tussen maart en september. • Bodem niet strak korven (grind niet meenemen). • Niet baggeren en schonen nabij schuil- en paaiplaatsen (oeverzone met steenbestorting of boomwortels). • In beken een deel van het blad laten liggen. • Begroeiing (of delen hiervan) in de natte oever laten staan. • Op de kant gezet materiaal controleren op het voorkomen van Rivierdonderpadden. Aangetroffen dieren in het water terugzetten. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
111
Beschermde soorten - Rivierdonderpad Meer informatie De Rivierdonderpad is een bodemvis die voorkomt in stromend water met een zandige of grindige bodem. Ze komen vanuit de rivieren met het inlaatwater mee. De vis leeft verscholen in holtes onder stenen of boomwortels. Dergelijke schuilplekken kunnen worden gemaakt door tijdens het maaien begroeiing te laten staan en takken te laten liggen. Ook kan de begroeiing als schuilplek dienst doen. De Rivierdonderpad jaagt vanuit de schuilplaatsen op prooidiertjes. De Rivierdonderpad heeft geen zwemblaas en zakt daardoor steeds naar de bodem als hij niet blijft zwemmen. De paaitijd is vanaf begin februari tot in juli. De eieren worden in een nest gelegd. Tijdens deze periode is het belangrijk dat de eieren met rust worden gelaten.
112
Beschermde soorten - Vissen
Europese meerval
Hoe ziet het dier eruit? Vis met langgerekt lichaam, grote afgeplatte kop met vier korte en twee lange bekdraden. • Lengte meestal 1-1,5 meter, maximaal 3 meter. • Rug donkerbruin tot zwart gekleurd. • Buik vuilwit tot geel. • Flanken marmerachtig getekend. • Kleine vooraan op het lichaam geplaatste rugvin. • Buikzijde met een lange vin. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel en in de natte oever.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Wat te doen? • Werkzaamheden niet uitvoeren tussen april en september. • Begroeiing (of delen hiervan) in de natte oever laten staan. • Op de kant gezet materiaal controleren op het voorkomen van Europese meervallen. Aangetroffen dieren in het water terugzetten. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
113
Beschermde soorten - Europese meerval Meer informatie De Europese meerval is een vis van meren, plassen en langzaam stromende delen van rivieren met voldoende gelegenheden om te schuilen. De Europese meerval is een roofvis die in de nacht actief is. Overdag houdt hij zich op nabij de bodem op een vaste rustplaats in holtes en overhangende oevers. Oudere dieren leven solitair, jongere dieren meestal in groepjes. Europese meervallen paaien pas bij een watertemperatuur van 18 à 20 °C (periode mei tot juli). Temperaturen onder 14°C kunnen dodelijk zijn voor het broed. Het mannetje bouwt een soort nest van plantaardig materiaal in met planten begroeid water van circa 50 cm diep. Na de eiafzetting bewaakt het mannetje de nestplaats. De uitgekomen larven houden zich schuil op donkere plaatsen. Na 20 dagen zijn de larven ongeveer 3 cm lang en eten zij al visjes. Na circa 50 dagen lijken de jonge visjes al duidelijk op hun ouders. Het is belangrijk om de paaiplaatsen en het opgroeien van de jonge Meervallen niet te verstoren. In de periode tussen april en september kunnen er dan ook geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Europese meervallen kunnen een lengte bereiken van ruim 3 meter, meer dan 300 kg wegen en tot 30 jaar oud worden. De Europese meerval kan verward worden met de in Nederland voorkomende Amerikaanse dwergmeervallen en Kwabaal. Amerikaanse dwergmeervallen hebben echter acht bekdraden, terwijl de Kwabaal maar één bekdraad heeft. 114
Beschermde soorten - Vissen
Bittervoorn
Hoe ziet het dier eruit? Kleine voornachtige vis, met een blauwgroene streep vanaf het midden van de romp tot aan de staart. • Lengte tot meestal 6, soms 10 cm. • Rug grijsgroen tot olijfkleurig. • Flanken met een zilverglans. • Buik wit of iets roodachtig. • Mannetjes in paaitijd met rood aangelopen borst en buik en blauwgroene rug en flanken. • Paairijpe vrouwtjes met een lange legbuis. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel en de natte oever. Heeft een voorkeur voor bredere (> 5 meter) en diepere (> 0,5 meter) wateren en wordt veel aangetroffen in poldersloten en vaarten.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage II. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Geen werkzaamheden uitvoeren tussen maart en augustus. • Bodem niet strak korven (slib niet meenemen). • Begroeiing (of delen hiervan) in de natte oever laten staan. Een cyclus waarbij eens in de drie jaar wordt geschoond/ gebaggerd heeft de voorkeur. • In op de kant gezet materiaal aangetroffen Bittervoorns en zoetwatermosselen terugzetten. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
115
Beschermde soorten - Bittervoorn Meer informatie De Bittervoorn is een vis van stilstaand of langzaam stromend water met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. In stromend water kan de vis ook in de oeverzone worden aangetroffen. Bittervoorns worden vooral aangetroffen in polderwateren. Wateren met een harde bodem of een dikke modderlaag worden gemeden. Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit algen, daarnaast ook uit dierlijk voedsel (wormen, insecten en insectenlarven). Bittervoorns leven buiten de paaitijd in scholen. In de paaitijd (van april tot juli) bezetten de mannetjes in een gebied met veel grote zoetwatermosselen een territorium. In deze periode ontwikkelt het vrouwtje een legbuis van 3 tot 4 cm waarmee zij in een zoetwatermossel haar eitjes legt. De eitjes komen in de mossel uit. Wanneer de larven 8 tot 11 mm groot zijn verlaten zij de mossel. Een Bittervoorn wordt ongeveer vijf jaar oud. De Bittervoorn is een vis van vegetatierijke wateren. Daarom is het belangrijk om bij maaien zo veel mogelijk vegetatie te laten staan. Mosselen zijn belangrijk voor de voortplanting van de Bittervoorn. Om deze mosselen te sparen moet er niet te strak over de bodem worden gekorfd. Mosselen en vissen die op de kant terecht zijn gekomen moeten worden teruggezet. De Bittervoorn heeft zijn naam te danken aan het feit dat de vis bitter smaakt. 116
Beschermde soorten - Vissen
Elrits
Hoe ziet het dier eruit? Kleine sterk gestroomlijnde, rolronde vis met strepen of vlekken op flanken. • Lengte tot 14 cm. • Olijfbruine tot grijsgroene rug. • Flanken zilver of goudglanzend. • Buik wit tot geelachtig. • Vinnen bleekgeel met soms een donkere waas. • Mannetjes in paaitijd fel gekleurd. • De kleur van het lichaam wisselt met de omgeving. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel en in de natte oever.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Rode lijst: bedreigd. Wat te doen? • Geen werkzaamheden uitvoeren tussen maart en augustus. • Bodem niet strak korven (grind niet meenemen). • Begroeiing in de natte oever laten staan. • Op de kant gezet materiaal controleren op het voorkomen van Elritsen en aangetroffen dieren in het water terugzetten. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
117
Beschermde soorten - Elrits Meer informatie De Elrits is een vis van heldere, zuurstofrijke beken en riviertjes. In Nederland is de Elrits alleen bekend van Zuid-Limburg en een beekje op de Veluwe. De vissen leven in scholen, vrij dicht onder het wateroppervlak. Het voedsel bestaat uit insectenlarven, kleine kreeftachtigen, slakjes, zaden, dood organisch materiaal, algen, kuit en vislarven. In de paaitijd (april tot juni) krijgen de mannetjes een purperrode buik, een smaragdgroene rug, oranje vinnen, een blauwe band langs de zijlijn en diepzwarte strepen op de rug en fl anken. De mannetjes bezetten in de paaitijd een territorium ter grootte van drie tot vijf maal hun lichaamslengte. De eiafzetting vindt op grind- of kiezelrijke bodems in zuurstofrijk, stromend, ondiep water plaats. De dieren kunnen een afstand van enkele honderden meters tot een kilometer stroomopwaarts afl eggen op zoek naar een geschikt paaigebied. Daarbij zijn zij in staat om al springend barrières te passeren. De larven houden zich voornamelijk op in de oever. In de opgroeiperiode mogen de oevers dan ook niet worden gemaaid. Bij zonnig weer gaan de larven uit de oever naar ondiepe plekken in de hoofdstroom. Na ongeveer een maand veranderen de larven in jonge visjes. Omdat de vissen het meest kwetsbaar zijn in de paaiperiode en de opgroeiperiode mogen er alleen in het najaar en de winter werkzaamheden worden uitgevoerd. 118
Beschermde soorten - Amfibieën
Alpenwatersalamander
man
vrouw
Hoe ziet het dier eruit? Salamander met een ongevlekte, helder oranje buik. • Lengte tot 12 cm. • Rugzijde blauwgrijs met zwarte marmering. • Vrouwtjes fletser dan mannetjes. • Mannetjes met witachtige band met zwarte vlekjes op de flanken. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, in de natte oever, op het droge talud en in drassige gebieden. In de zomer in poelen en in de winter in holtes op het land of onder houtstapels.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Wat te doen? • Werkzaamheden in vennen, poelen en drassige gebieden na 1 oktober. • Maaien voor 1 oktober alleen bij droog weer. • Grondwerk en bomen rooien gefaseerd uitvoeren en niet in de winter. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
119
man
Beschermde soorten - Alpenwatersalamander Meer informatie De Alpenwatersalamander is een soort van verschillende landschapstypen. Ze planten zich voort in vrijwel vegetatieloze kleine wateren zoals vennen, (bos)poelen en sloten. Vaak is de bodem bedekt met een laag dood blad en zijn de poelen beschaduwd. Vroeg in het voorjaar trekken Alpenwatersalamanders naar het water. De eerste dieren kunnen al in januari worden waargenomen, maar de trek begint pas echt in maart en duurt tot juni. Zij trekken voornamelijk in de regen en bij een avondtemperatuur van meer dan 5°C. De eieren worden gelegd in de periode april tot juli. De eerste larven verschijnen in mei. Half september hebben de meeste larven het water weer verlaten. Gedurende de paaiperiode en de periode dat de larven opgroeien mogen er geen werkzaamheden aan de voortplantingswateren worden verricht. Buiten het water schuilen de dieren op allerlei vochtige plekken, bijvoorbeeld onder hout, stenen, mos of afval. Overwinteren doen zij in allerlei holtes in bijvoorbeeld houtwallen, houtstapels, stenen, afvalhopen, groeven en kelders. Alpenwatersalamanders verblijven op het land op een afstand van maximaal één km vanaf het water. Jonge Kamsalamanders, die vaak een ongevlekte buik hebben, kunnen soms voor Alpenwatersalamanders worden aangezien. Bij voorkeur wordt er gemaaid wanneer de dieren in de winterverblijven zitten. Buiten deze periode mag er alleen bij droog weer worden gemaaid. 120
Beschermde soorten - Amfibieën
Kamsalamander
man
vrouw
Hoe ziet het dier eruit? Grote slanke salamander met een gevlekte, oranje buik. • Lengte tot 18 cm. • Keel onregelmatig zwart-geel gevlekt met witte puntjes. • Mannetjes in het voorjaar met een hoge rugkam. • Rug/flanken donkerbruin tot zwart. • Flanken met witte puntjes. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, in de natte oever, op het droge talud en in drassige gebieden. In de zomer in poelen, in de winter in holtes op het land of onder houtstapels. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage II & IV. Rode lijst: kwetsbaar.
Wat te doen? • Werkzaamheden in vennen, poelen en drassige gebieden na 1 oktober. • Minimaal 25% van de vegetatie, waterbodem en vegetatie in omgeving laten staan. • Wateren visvrij houden. • Bij snelle aangroei van helofyten jaarlijks schonen. • Bij sterke aangroei van bagger om de vijf jaar baggeren. • Opslag van houtige gewassen rond het voortplantingswater tot een minimum beperken. • Grondwerk en bomen rooien gefaseerd uitvoeren en in niet in de periode oktober tot mei. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
121
man
Beschermde soorten - Kamsalamander Meer informatie De Kamsalamander is een soort van kleinschalige landschappen met bosjes, houtwallen of struweel in de directe omgeving van wat grotere en diepere (>0,5 meter) visvrije vennen of poelen die deels begroeid zijn met waterplanten. De trek naar de voortplantingswateren begint meestal in maart en duurt tot eind mei. De verandering van larf naar volwassene vindt plaats in de maanden juli tot november, met een piek in september. Eenmaal volwassen verlaten de meeste jongen het water. De volwassen dieren trekken in natte perioden in de maanden juli tot oktober terug naar het land. Na deze periode kan er zonder schade aan de Kamsalamander aan de poelen worden gewerkt. Om voldoende vegetatie te behouden voor ei-afzet en schuilgelegenheid mogen de poelen niet geheel geschoond worden en moet beschaduwing door houtige opslag vermeden worden. Buiten het water kunnen Kamsalamanders het gehele jaar worden gevonden onder hout, stenen, bladafval, in gaten onder wortels en in holen van kleine zoogdieren. Indien deze worden verwijderd, dan dienen deze op Kamsalamanders gecontroleerd te worden. Wanneer er voldoende schuilplekken in de buurt van het voortplantingswater zijn verblijven de dieren in de directe nabijheid (<100 meter). Ze kunnen zich echter over afstanden van meer dan 1 kilometer verplaatsen. Jonge Kamsalamanders kunnen soms voor Alpenwatersalamanders worden aangezien. 122
Beschermde soorten - Amfibieën
Heikikker
Hoe ziet het dier eruit? Bruin tot blauwe, fijn gebouwde kikker met vaak lichte brede streep op rug. • Lengte tot 6 cm. • Korte spitse snuit. • Kleur bovenzijde grijsbruin, lichtbruin tot roodbruin. • Mannetjes in de paartijd hemelsblauw gekleurd. • Buik wit, keel soms gevlekt. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, in de natte oever, op het droge talud in drassige gebieden en poelen. Op heideterreinen en in veenweidegebieden. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage IV. Rode lijst: kwetsbaar.
Wat te doen? • P oelen gefaseerd maaien in oktober. • D rassige gebieden maaien vanaf half juli en bij droog weer. • B ij maaien ongeveer 25% van de vegetatie verspreid laten staan. aggeren en schonen van • B augustus tot half februari. Minimaal 25% van de vegetatie en waterbodem sparen. • G rondwerk en bomen rooien gefaseerd uitvoeren, en niet in de periode september tot eind maart. • W aarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
123
Beschermde soorten - Heikikker Meer informatie De Heikikker is een soort van heide, hoogveen, laagveen en halfnatuurlijk grasland. Deze soort heeft een goed doorgraafbare bodem nodig, bijvoorbeeld een veen- of zandbodem. Ondiepe, zonbeschenen vennen en wateren in hoog- en laagveengebieden met voldoende vegetatie zijn de meest favoriete voortplantingswateren. De Heikikker wordt ook wel gevonden in sloten of andere kleine wateren. Heikikkers ontwaken wanneer de temperatuur enige dagen boven de 10ºC uitkomt en begeven zich dan naar de voortplantingswateren. Deze trek kan al eind februari beginnen, maar vindt meestal plaats in maart. In de paartijd zijn de mannetjes enkele dagen hemelsblauw gekleurd. De meeste kikkerdril wordt in maart en april gevonden. In juni gaan de jonge kikkertjes aan land. Na juni kan er in de poelen worden gewerkt zonder de Heikikkers te verstoren. Op het land houden de dieren zich op in vochtige heide, vegetaties van Pijpenstrootje, kruidenrijke graslanden en soms in loofbossen. Eind oktober zoeken de dieren hun overwinteringplaatsen weer op en zijn dan gevoelig voor verstoringen van de bodem. De overwinteringsplekken kunnen maximaal drie km van het voortplantingshabitat verwijderd zijn. Heikikkers kunnen dagelijks afstanden van 12 tot 40 meter afleggen. Maaien vindt bij voorkeur plaats wanneer de dieren in de winterverblijven zitten. Buiten deze periode mag er alleen bij droog weer worden gemaaid. 124
Beschermde soorten - Amfibieën
Poelkikker
Hoe ziet het dier eruit? Groene kikker met vrij spitse snuit en korte achterpoten. • Lengte tot 6 cm. • Groen gekleurd met variabele zwarte of bruine vlekken of banden. • Lichte lengtestreep op de rug. • Buik wit, vaak met grijze tinten. • Man in paartijd geelgroen ogend. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, in de natte oever, op het droge talud en in drassige gebieden. Kleine wateren zoals drinkpoelen en sloten op zand- en leemgrond. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage IV. Rodelijst: kwetsbaar.
Wat te doen? • Maaien in september/oktober en bij droog weer. Indien eerder maaien noodzakelijk is dan minimaal 25% van de vegetatie sparen. • Schonen en baggeren in oktober-december. • Jaarlijks schonen op locaties met een snelle aangroei van helofyten. • Bij sterke aangroei van bagger om de vijf jaar baggeren. • Opslag van houtige gewassen rond het voortplantingswater tot een minimum beperken. • Grondwerk en bomen rooien gefaseerd uitvoeren, niet in de periode september tot eind maart. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
125
Beschermde soorten - Poelkikker Meer informatie In Nederland komen twee echte soorten groene kikkers voor, de Poelkikker en de Meerkikker. Deze twee soorten kunnen kruisen met als resultaat de Bastaardkikker. Het herkennen van de verschillende soorten vereist veel ervaring. Globaal kan worden gesteld dat kleine geelgroene tot grasgroene kikkers met een lichte streep over de rug Poelkikkers zijn. Poelkikkers hebben een duidelijke voorkeur voor heide- en hoogveengebieden, maar zij worden ook uit allerlei andere landschapstypen gemeld. Van alle groene kikkers is de Poelkikker het meeste gebonden aan land en komt wat type leefgebied betreft het dichtst in duurt van de Heikikker. Afhankelijk van de temperatuur komen Poelkikkers in maart of april uit hun winterslaap die zij op het land doorbrengen. De eieren worden in mei tot half juni in het water afgezet. Vanaf half augustus worden jonge kikkertjes waargenomen. Vanaf eind augustus tot oktober-november trekken de Poelkikkers weer naar hun overwinteringsplaatsen. Na deze periode kan er in de poelen worden gewerkt zonder de Poelkikkers te verstoren. Op het land worden voor de overwintering vaak bosjes of houtwallen gebruikt die op niet meer dan 400 meter van het water af liggen. Buiten de paartijd leven de Poelkikkers veel op het land. Bij voorkeur wordt er gemaaid wanneer de dieren in de winterverblijven zitten. Buiten deze periode mag er alleen bij droog weer worden gemaaid. 126
Beschermde soorten - Amfibieën
Knoflookpad
Hoe ziet het dier eruit? Middelgrote plompe pad met een lichte knoflookgeur en ogen met verticale, spleetvormige pupillen. • Lengte tot 6 cm. • Bovenzijde zandkleurig met een onregelmatig patroon van leverkleurige vlekken. • Rug meestal met drie zandkleurige lijnen. • Achterpoten met grote zwemvliezen. • Larven kunnen heel groot worden. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, in de natte oever, op het droge talud of in drassige gebieden. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage IV. Rode lijst: bedreigd.
Wat te doen? • Geen werkzaamheden in vennen, poelen en drassige gebieden van half maart tot eind september. • Alleen maaien bij droog weer. • Tijdens maaien en baggeren ongeveer 25% van de vegetatie verspreid laten staan. Bodem ongemoeid laten. • Bij in het water overwinterde larven 50% van de vegetatie en waterbodem sparen. • Grondwerk en bomen rooien gefaseerd uitvoeren, en niet in de periode november tot mei. • Kappen van bomen en verwijderen van struweel om open plekken te behouden. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
127
larven
Beschermde soorten - Knoflookpad Meer informatie De Knoflookpad heeft een voorkeur voor agrarisch gebied, half-natuurlijke graslanden, volkstuinen, en spoorwegen. Belangrijk is de aanwezigheid van een goed doorgraafbare zandbodem met een afwisseling van vegetatie en open plekken. De voortplantingswateren bestaan voornamelijk uit zon beschenen rivierbegeleidende wateren, voedselrijke poelen en vennen. De dieren zijn uitsluitend ‘s nachts actief. Vanaf half maart trekken Knoflookpadden naar het water. De eiersnoeren worden in april en mei ‘s nachts op de grens tussen oevervegetatie en open water, verborgen tussen de waterplanten afgezet. Gedurende de paaiperiode en de periode dat de larven opgroeien mogen er geen werkzaamheden aan de voortplantingswateren worden verricht. De larven zijn schuw en schieten bij de geringste verstoring naar dieper water. De jonge padjes verlaten eind juli tot eind augustus het water. Soms overwinteren de larven in het water en kunnen dan erg groot worden. Om te overwinteren graven Knoflookpadden zich in november enkele decimeters diep in. Op het land verplaatsen de padden zich tot één kilometer van het voortplantingswater. De Knoflookpad onderscheidt zich van de Rugstreeppad en de Gewone pad door zijn spleetvormige verticale pupil. Bij voorkeur wordt er gemaaid wanneer de dieren in de winterverblijven zitten. Buiten deze periode mag er alleen bij droog weer worden gemaaid. 128
Beschermde soorten - Amfibieën
Rugstreeppad
voortplantingswater Hoe ziet het dier eruit? Middelgrote pad met een duidelijke lichte lengtestreep op de rug. • Lengte tot 8 cm. • Rug grijsbruin met groenige vlekken. • Groene iris. • Pupillen horizontaal en spleet vormig. • Rode of oranjegele wratten. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, in de natte oever, op het droge talud en in drassige gebieden.
Wat te doen? • Geen werkzaamheden in poelen en drassige gebieden van maart tot half augustus. • Maaien alleen bij droog weer. • Regelmatig poelen aanleggen of vergraven houdt pioniersstadium in stand. • Houdt ondiepe waterzones vrij van opslag van bomen. • Grondwerk en bomen rooien gefaseerd uitvoeren, niet in de periode oktober tot eind maart. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage IV.
129
Beschermde soorten - Rugstreeppad Meer informatie De Rugstreeppad is een soort van pioniermilieus en heeft een voorkeur voor duinen en rommelige terreinen. Aan de voortplantingswateren worden weinig eisen gesteld. Deze zijn vaak klein, ondiep (5-20 cm) of droogvallend en vrijwel onbegroeid. Rugstreeppadden worden relatief vaak aangetroffen in kleine rivierbegeleidende wateren en kunnen snel braakliggende terreinen koloniseren. In het voorjaar verlaten Rugstreeppadden hun winterverblijven. De trek naar de voortplantingswateren vindt plaats tussen eind maart en begin juni. Vanaf half april worden de eiersnoeren afgezet. De eerste larven worden vaak begin mei gezien. Na zes tot acht weken verlaten de jonge padden het water. Gedurende de paaiperiode en de periode dat de larven opgroeien mogen er geen werkzaamheden aan de voortplantingswateren worden verricht. Op het land houden de volwassen dieren zich verborgen in holen, onder stenen en tussen muurspleten. Jonge padjes zijn dagactief. In oktober zoeken Rugstreeppadden hun overwinteringsgebied weer op. Rugstreeppadden kruipen diep weg (60-180 cm). In de uiterwaarden verschuilen zij zich in puinhopen en ruïnes, onder stenen en boomstammen, holen van kleine zoogdieren en diep in de vegetatie. De schuilplaatsen liggen vaak niet meer dan 20 meter van het voortplantingswater verwijderd. Bij voorkeur wordt er gemaaid wanneer de dieren in de winterverblijven zitten. Buiten deze periode mag er alleen bij droog weer worden gemaaid. 130
Beschermde soorten - Reptielen
Levendbarende hagedis
Hoe ziet het dier eruit? Bruine hagedis met een donkere rugstreep. • Lengte tot 18 cm. • Slanke bouw, lange poten en tenen. • Halskraag kartelig gerand. • Rug vaak bezaaid met onregelmatige donkere en lichte vlekjes. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, in drassige gebieden en op het onderhoudspad. In heide en hoogveen en op de oevers van vennen. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2.
Wat te doen? • Extensief en gefaseerd maaien in de periode november t/m februari. • Als eerder maaien noodzakelijk is dan de baan van de maaimachine voorlopen of de maaibalk hoger instellen (minimaal 10 cm). • Minimaal 25% van de vegetatie laten staan en maaisel niet meteen afvoeren. • Geen bomen rooien en grondwerk uitvoeren van oktober tot eind maart. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
131
Beschermde soorten - Levendbarende hagedis Meer informatie De Levendbarende hagedis is een soort van verschillende leefgebieden. Hij heeft de voorkeur voor heide en hoogveen, maar wordt ook aangetroffen in bos en struweel en langs spoorlijnen of in wegbermen. Het is een vochtminnende soort en wordt dan ook veel op oevers van vennen aangetroffen. De Levendbarende hagedis is een goede zwemmer en kan bij verstoring het water in vluchten. Om zich op te warmen klimt de soort vaak op boomstronken, dode takken, weidepalen of in hoge vegetatie. De meeste Levendbarende hagedissen zijn pas in de laatste week van maart bovengronds actief. De paartijd loopt van half april tot half mei, tot soms ook nog in juni. De jongen worden eind juli of begin augustus geboren. De volwassen dieren zoeken half september hun winterverblijven op en zijn vanaf oktober tot maart in winterrust. Zij overwinteren in holletjes, onder strooisellagen en stapels hout of graven zichzelf in. De in augustus geboren jongen kunnen tot in november actief blijven. Deze hagedissen blijven in hun leefgebied en verplaatsen zich in een jaar maximaal één kilometer. Bij voorkeur wordt er gemaaid wanneer de dieren in de winterverblijven zitten. Als eerder maaien noodzakelijk is dan moet de maaibalk voldoende hoog worden afgesteld of de baan moet worden voorgelopen. In de periode dat de dieren in de winterverblijven zitten mogen er geen bomen worden gerooid of grondwerk worden uitgevoerd. 132
Beschermde soorten - Reptielen
Zandhagedis
Hoe ziet het dier eruit? Bruine of groene hagedis met lichte ringvormige vlekjes omgeven met een zwarte of bruine rand. • Lengte tot 10 cm. • Zwaargebouwd met forse kop. • Rug met donkere band, aan weerszijden begrensd door lichtere strepen. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en op het onderhoudspad.
Wat te doen? • Maaien vanaf eind februari tot half oktober alleen als maaibalk op minimaal 10 cm hoogte ingesteld kan worden of als de baan kan worden voorgelopen. • Bomen rooien en grondwerk uitvoeren in de periode aprilmei en in de tweede helft van september. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage IV. Rode lijst: kwetsbaar.
133
Beschermde soorten - Zandhagedis Meer informatie De Zandhagedis is een soort van duinen en heidegebieden. De soort wordt ook wel aangetroffen in spoor- en wegbermen. Het optimale leefgebied bestaat uit een mozaïek van dwergstruikjes, afgewisseld met hoge grassen, boomstronken, kale grond en open zand. Zandhagedissen zonnen veel op kale, open plekken in de buurt van struikgewas. Ze schuilen in dichte begroeiingen. De Zandhagedis houdt niet van water en wordt dan ook niet vaak op oevers gevonden. Het voedsel bestaat vooral uit insecten en spinnen. Alhoewel de eerste Zandhagedissen al eind februari waargenomen kunnen worden ontwaken de meeste dieren pas in april uit hun winterslaap. Eind april begint de paarperiode die duurt tot begin juni. In de paartijd hebben de mannetjes een fel groene kleur op de kop en fl anken. De eitjes worden in juni en begin juli op een open zandplek in een zelf gegraven holletje van 5-10 cm diep gedeponeerd. In deze periode mogen er dan ook geen graafwerkzaamheden worden verricht. De meeste eieren komen uit in augustus en september. De dieren zoeken vanaf half september hun winterverblijven weer op. De Zandhagedis overwintert in holletjes, onder strooisellagen en stapels hout of zij graven zichzelf in. Bij voorkeur wordt er gemaaid wanneer de dieren in de winterverblijven zitten. Als eerder maaien noodzakelijk is dan moet de maaibalk voldoende hoog worden afgesteld of de baan moet worden voorgelopen. 134
Beschermde soorten - Reptielen
Hazelworm
Hoe ziet het dier eruit? Slangachtige pootloze hagedis met niet duidelijk van romp afgescheiden kop. • Lengte tot 40 cm. • Kleur variërend tussen donkerbruin, goudkleurig en grijsblauw. • Jonge dieren met zwarte flanken en goud- tot zilverkleurige rug. • Stijver lichaam dan bij een slang. • Glanzend uiterlijk. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en op het onderhoudspad. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Rode lijst: kwetsbaar.
Wat te doen? • Maaien vanaf half maart tot half oktober alleen als de maaibalk op minimaal 10 cm hoogte ingesteld kan worden of als de baan kan worden voorgelopen. • Geen bomen rooien en grondwerk uitvoeren van oktober tot eind maart; gefaseerd uitvoeren. • Wees tijdens graafwerkzaamheden alert op het voorkomen van hazelwormen. De soort is vrij traag en kan door zijn deels ondergrondse leefwijze niet snel ontsnappen. • Ook op niet bekende plekken alert zijn op voorkomen van Hazelworm. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
135
Beschermde soorten - Hazelworm Meer informatie De Hazelworm is een dier van enigszins vochtige, met dichte vegetatie bedekte gebieden, afgewisseld met zonnige plaatsen. De soort komt onder andere voor in bossen, bosranden, houtwallen, heide, struwelen en spoor- en wegbermen. Hazelwormen hebben de voorkeur voor plekken met een voldoende gevarieerde structuur en een zachte bodem om in te graven. Hazelwormen leiden een verborgen leven. Het grootse deel van de dag zijn de dieren verborgen onder vegetatie, stenen of in holen onder de grond. Door deze levenswijze worden de dieren niet makkelijk waargenomen en zijn de verspreidingskaarten waarschijnlijk niet volledig. Het is belangrijk om altijd alert te zijn op deze soort. Half maart komen de eerste Hazelwormen uit hun winterverblijven. De paartijd is in mei en juni. Hazelwormen zijn eierlevendbarend en in augustus en september worden de jongen geboren. Rond half oktober zoeken de Hazelwormen hun winterverblijven weer op. Overwintering vind plaats in droge ondergrondse holtes (15 tot 70 cm diep), of in spleten van rotsen. Bij voorkeur wordt gemaaid wanneer de dieren in de winterverblijven zitten. Als eerder maaien noodzakelijk is dan moet de maaibalk voldoende hoog worden afgesteld of de baan moet worden voorgelopen. In de periode dat de dieren in de winterverblijven zitten mogen er geen bomen worden gerooid of grondwerk worden uitgevoerd. 136
Beschermde soorten - Reptielen
Adder
Hoe ziet het dier eruit? Slang met een zigzagpatroon op de rug en een doffe huid. • Lengte tot 80 cm. • Grondkleur variërend tussen grijs, beige en (rood)bruin. • Verticale spleetpupil (kattenoog). Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, in drassige gebieden en op het onderhoudspad. Op de hogere zandgronden en in hoogveengebieden. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Rode lijst: kwetsbaar.
Wat te doen? • Pak een adder nooit vast (giftig!). • Maaien in oktober of november. Buiten deze periode alleen maaien als maaibalk hoger afgesteld kan worden (op minimaal 10 cm hoogte) of eventueel de baan voorlopen. • Geen bomen rooien en grondwerk uitvoeren van augustus tot eind maart. • Dichtgroeien met opslag voorkomen. • Waterpeil niet in de winter verhogen. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
137
Beschermde soorten - Adder Meer informatie De Adder is de enige gifslang van Nederland en komt voor op de hogere zandgronden en in hoogveengebieden. Adders zijn vaak te vinden op de oevers van wateren zoals vennen. Eind februari, begin maart komen de adders uit hun winterverblijven. In april begint de paartijd. De Adder legt eens in de twee jaar eieren die direct na het leggen uitkomen. De jongen worden in september geboren. Vanaf oktober gaan de adders de winterverbijven in. De winterverblijven bestaan vaak uit holen van knaagdieren of holtes tussen stronken of wortels van bomen. Tijdens het maaien kunnen de dieren gemakkelijk gedood worden. Bij voorkeur wordt er gemaaid wanneer de dieren in de winterverblijven zitten. Als eerder maaien noodzakelijk is dan moet de maaibalk voldoende hoog worden afgesteld of de baan moet worden voorgelopen. In de periode dat de dieren in de winterverblijven zitten mogen er geen bomen worden gerooid of grondwerk worden uitgevoerd. Bij verstoring zal een Adder altijd eerst proberen te vluchten. Als dat niet lukt neemt het dier een S-vormige dreighouding aan en waarschuwt door te sissen. Een Adderbeet is zelden dodelijk maar kan ernstige verschijnselen zoals een bewusteloosheid of nierfalen veroorzaken. Zoek na een beet direct medische hulp. 138
Beschermde soorten - Reptielen
Gladde slang
Hoe ziet het dier eruit? Slanke slang met vlekkenpatroon op de rug en een glanzend huidoppervlak. • Lengte tot 65 cm. • Kleur bovenzijde variërend tussen grijsachtig, geel en (rood)bruin. • Ronde pupil. • Donkere hart- tot hoefijzervormige vlek op de kop. • Aflopende snuit. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en op het onderhoudspad. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage IV. Rode lijst: bedreigd.
Wat te doen? • Maaien in oktober of november. Buiten deze periode alleen maaien als maaibalk hoger afgesteld kan worden (op minimaal 10 cm hoogte) of eventueel de baan voorlopen. • Geen bomen rooien en grondwerk uitvoeren van augustus tot eind maart. • Dichtgroeien met opslag voorkomen. Handhaven van verspreid staande opslag. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
139
Beschermde soorten - Gladde slang Meer informatie De Gladde slang is niet giftig, maar kan wel bijten. De Gladde slang is een dier van droge, zonnige plekken zoals heidevelden, rotswanden en muurtjes. Net als de Adder is de Gladde slang ook te vinden langs spoorlijnen en paden. In maart komen de eerste Gladde slangen uit hun winterverblijven, grote aantallen dieren worden pas in mei waargenomen. De paartijd loopt van eind maart tot eind april. Tijdens de paartijd kunnen tussen mannetjes agressieve gevechten plaatsvinden. De Gladde slang legt eens in de twee jaar eieren die direct na het leggen uitkomen. De meeste jongen worden tussen half augustus en half september geboren. De Gladde slangen zoeken in de periode van half september tot half oktober hun winterverblijven weer op. De winterverblijven zijn vaak relatief hoog en droog gelegen en bestaan uit holtes in de grond. De Gladde slang bezit soms een rij van donkere vlekken op de rug en kan dan globaal op een Adder lijken. Volwassen slangen verplaatsen zich binnen hun leefgebied vaak niet meer dan 500 meter per seizoen. Jongere slangen verplaatsen zich over grotere afstanden. Bij voorkeur wordt er gemaaid wanneer de dieren in de winterverblijven zitten. Als eerder maaien noodzakelijk is dan moet de maaibalk voldoende hoog worden afgesteld of de baan moet worden voorgelopen. In de periode dat de dieren in de winterverblijven zitten mogen er geen bomen worden gerooid of grondwerk worden uitgevoerd. 140
Beschermde soorten - Reptielen
Ringslang
Hoe ziet het dier eruit? Grote goed zwemmende slang met gele ring en zwarte vlekken achter de kop. • Lengte tot 120 cm. • Kleur bovenzijde en zijkanten variërend tussen olijfgroen, bruin en grijs. • Rugzijde vaak met donkere stipjes. • Vlek achter de kop variërend van geel tot oranje, soms wit. • Ronde pupil. • Gele ring ontbreekt soms bij oudere slangen. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In het water (zwemmend met de kop boven water), zonnend in drassige gebieden, op het droge talud of op het onderhoudspad. Kan eieren leggen en overwinteren in maaiselhopen.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Niet maaien tussen begin maart en 15 september. • Als maaien noodzakelijk is, niet voor 15 augustus, en dan de baan van de maaimachine voorlopen of de maaibalk hoger instellen (minimaal 10 cm). • Hopen rottend plantaardig materiaal van juni tot half september met rust laten. • Geen bomen rooien en grondwerk uitvoeren van half oktober tot eind maart. • Maaiselhopen alleen in april/ mei na controle verwijderen. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
141
Beschermde soorten - Ringslang Meer informatie De Ringslang is een snelle, niet-giftige, dagactieve slang, die uitstekend kan zwemmen. Het is een dier van waterrijke plekken en is te vinden in heide, bos, struweel en hoogveen. Half maart komen de eerste Ringslangen uit hun winterverblijven. Zonnende of jagende slangen kunnen worden aangetroffen in natuurvriendelijke oevers en op taluds. Indien maaien noodzakelijk is, is het belangrijk om de maaibalk voldoende hoog af te stellen of om de baan voor te lopen, zodat de dieren kunnen vluchten. In de periode april tot juni zonnen de vrouwtjes veel om de ontwikkeling van de eieren te stimuleren. Tijdens deze periode is het belangrijk dat ze niet worden gestoord. De Ringslang legt in juni/juli zijn eieren op warme, vochtige plekken zoals hopen broeiend maaisel. De jonge Ringslangen komen in augustus/september uit het ei. Maaiselhopen mogen daarom tussen eind mei en 15 september niet worden verwijderd. Rond half oktober zoeken de Ringslangen hun winterverblijven weer op. Overwintering vind plaats op tal van verschillende droge en vorstvrije plekken zoals onder schors, hopen hout of riet, in kelders, in basaltdijken e.d. Als de overwinteringspekken verstoord en vernield worden, overleven de slangen het niet. Daarom van half oktober tot eind maart geen werkzaamheden uitvoeren op plekken waar slangen kunnen overwinteren. 142
Beschermde soorten - Zoogdieren
Bever
Hoe ziet het dier eruit? Tot 1 meter lang knaagdier (staart niet mee gerekend). • Vacht grijs tot donkerbruin en langharig. • Staart plat, peddelvormig, geschubt en tot ruim 30 cm lang. • Zwemvliezen tussen de achter- poten. • Leefgebied is te herkennen aan omgeknaagde bomen. • Tot twee meter hoge burchten op de oever, bestaande uit takken en aarde. • Bij verstoring slaat Bever met staart op het wateroppervlak. Voorkomen in beheergebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage II en IV. Rode lijst: gevoelig. Wat te doen? • Dieren zoveel mogelijk met rust laten. • Geen werkzaamheden binnen 10 meter rondom een burcht. • In leefgebied meer houtige opslag toestaan. • Waarnemingen van Bevers of knaagsporen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, de natte oever, drassige gebieden en op het droge talud.
143
Beschermde soorten - Bever Meer informatie De Bever is het grootse knaagdier van Europa. De soort leeft in familiegroepen in beboste gebieden met beken, rivieren en meren. De Bever bouwt burchten op de oevers van wateren. Een schuine oever heeft de voorkeur. De ingang van een burcht ligt altijd onder water. De nestruimte ligt circa 20 cm boven het wateroppervlak. De jongen worden geboren in mei-juni. De Bever is zuiver vegetarisch en voedt zich voornamelijk met bast van zachte houtsoorten. Om bij de bast te kunnen komen knaagt hij bomen om. De Bever eet ’s zomers ook waterplanten en wortelstokken van Gele plomp, Waterlelie, Liesgras en Riet. Voor de winter wordt onder water een voorraad jonge takken aangelegd.
144
Beschermde soorten - Zoogdieren
Otter
uitwerpsel Hoe ziet het dier eruit? Tot 95 cm lange marterachtige (staart niet mee gerekend) met een dichte fluweelachtige pels. • Pels bruin, dicht, glanzend en waterafstotend. • Keel en borst wit-grijs gekleurd. • Staart geleidelijk in het lichaam overgaande. • Staartlengte circa 50% van de overige lichaamslengte. • Gestroomlijnd uiterlijk. Sterk aangepast om in het water te leven. • Uitwerpselen vissig ruikend. • Verse uitwerpselen donkergroen tot teerachtig met visresten. Vaak op samengekrabde hoopjes planten of zand. Voorkomen in beheergebieden Zie de actuele verspreidingskaart.
Waar te vinden bij het water? In het water en in de nabije omgeving van het water. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage II en IV. Rode lijst: verdwenen (maar in 2002 opnieuw in Nederland geïntroduceerd). Wat te doen? • Dieren zoveel mogelijk met rust laten. • Bij voorkeur eens in de twee à drie jaar gefaseerd maaien. • Waarnemingen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
145
Beschermde soorten - Otter Meer informatie De Otter is een volledig aan het leven in het water aangepaste marterachtige. Hij komt voor in allerlei diepe en ondiepe niet vervuilde wateren, oeverzones en aangrenzende structuurrijke gebieden. De otter verplaatst zich langs het water, op de oever, daarom moet de begroeiing niet te vaak gemaaid worden. De Otter rust en schuilt in oeverholen en tal van andere natuurlijke en kunstmatige nissen, soms ook bovengronds in verborgen plekjes in rietvelden of dicht struweel. De Otter is voornamelijk ‘s nacht actief en eet allerlei in en vlakbij het water levende dieren. Het dier kan zich gedurende het hele jaar reproduceren, maar heeft slechts één worp per jaar. De worpen bestaan gemiddeld uit één tot drie jongen. De geboorte vindt in oeverholen of in van planten vervaardigde burchten plaats. De Otter was in Nederland uitgestorven door vervolging, watervervuiling en versnippering van het leefgebied. In 2002 zijn er weer Otters uitgezet in de Weerribben en in de Rottige Meenthe.
146
Beschermde soorten - Zoogdieren
Waterspitsmuis
Hoe ziet het dier eruit? Tot 10 cm lange muis (staart niet mee gerekend) met spitse snuit en zonder zichtbare oren. • Grootste spitsmuis van Europa. • Pels leigrijs tot zwart, op de buik gelig-wit. • Witte vlek achter het oog en op het oor. • Oren geheel in de vacht verborgen. • Staart tot 8 cm. • Vrij luidruchtig. Voorkomen in beheergebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Waar te vinden bij het water? In de natte oever en op het droge, ruig begroeide talud. Vaak bij wateren met kwel.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Rode lijst: kwetsbaar. Wat te doen? • Natte oevers en droge talud pas maaien na september en gefaseerd maaien. • Maaien faseren in blokken van 250 meter. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap.
147
Beschermde soorten - Waterspitsmuis Meer informatie Waterspitsmuizen zijn sterk aan water gebonden en bevinden zich binnen een straal van 500 meter van het water. Hun voorkeur gaat uit naar schoon, voedselarm, snelstromend tot stilstaand water, met een goed ontwikkelde watervegetatie en ruig begroeide oevers. Natuurlijk kronkelende beken en jonge verlandingsstadia van rietlanden bezitten meestal de optimale combinatie van zowel de gewenste aanwezigheid van steile als glooiende oevers. Ze hebben per etmaal circa acht actieve perioden van ongeveer een half uur. In deze perioden vangen zij in het water slakken, wormen en waterinsecten. De prooien worden op de kant, in de natte oever opgegeten. In de periode van april tot september worden de jongen geboren. In deze periode moet er dan ook niet gemaaid worden. Waterspitsmuizen hebben twee à drie worpen per jaar, met drie tot acht jongen per worp. Ze kunnen ongeveer maximaal anderhalf jaar oud worden. De Waterspitsmuis heeft een territorium dat ongeveer 250 meter oeverlengte beslaat. De wateren en oevers mogen niet kaal gemaaid worden. Het maaien moet in blokken van 250 meter gefaseerd worden. Grote veranderingen in het leefgebied zoals maaien kunnen Waterspitsmuizen ernstig beperken in hun oriëntatie.
148
Beschermde soorten - Zoogdieren
Vleermuizen
Hoe zien vleermuisverblijfplaatsen en vliegroutes eruit? Bomenrijen, holle bomen en gebouwen met dakpannen of spouwmuur. • Holle bomen met een stam vanaf 30 cm in doorsnede. • Los hangende schors kan ook als verblijfplaats fungeren. • Bomenrijen en bruggen kunnen als vliegroute fungeren. • In gebouwen vaak in spouwmuren of onder dakpannen. • Ook andere objecten met ruimten zoals bruggen, kelders en forten kunnen vleermuizen herbergen. Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Habitatrichtlijn: bijlage IV. Meervleermuis en Vale vleermuis ook in bijlage IV. Rode lijst: Franjestaart: kwetsbaar en Vale vleermuis: bedreigd.
Waar te vinden bij het water? In bomen of gebouwen met holtes of scheuren. In spouwmuren, onder dakpannen, op zolders en in overige objecten met ruimten. Vliegroutes liggen langs lijnvormige elementen zoals bomenrijen, bruggen of viaducten. Wat te doen? • Bij werkzaamheden aan gebouwen of bomen deze controleren op holtes of scheuren. • Geschikte locaties laten controleren door een expert. • Lijnvormige landschapselementen zoals bomenrijen en houtwallen intact laten. • Voor het uitvoeren van maatregelen die vleermuizen mogelijk kunnen schaden een ontheffing aanvragen.
149
Beschermde soorten - Vleermuisverblijfplaatsen Meer informatie Vleermuizen zijn nachtdieren die zich met vliegende insecten voeden. Deze insecten worden opgespoord met behulp van echolocatie. Afhankelijk van de soort vliegen vleermuizen hoog in de lucht, langs hagen en bosranden, tussen bomen of vlak boven het water. Vleermuizen brengen de dag door in holle bomen, een scheur in een boom of in een spouwmuur. Gedurende het jaar maken vleermuizen van verschillende ruimtes gebruikt. Een ruimte kan dienst doen als winter-, zomer-, kraam- of paarverblijfplaats. Al deze verblijfplaatsen zijn wettelijk beschermd. Ook vliegroutes zijn beschermd. Het zo maar kappen van enkele bomen in een bomenrij die dient als vliegroute is dus ook verboden. De Bosvleermuis, Rosse vleermuis en Watervleermuis hebben hun verblijfplaatsen alleen in bomen. De Laatvlieger en Vale vleermuis hebben hun verblijfplaatsen alleen in gebouwen (of grotten). De Franjestaart, Gewone baardvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Meervleermuis en Ruige dwergvleermuis hebben hun verblijfplaatsen zowel in bomen als in gebouwen.
150
Beschermde soorten - Zoogdieren
Overige landzoogdieren
Hoe zien de dieren eruit? Eekhoorn • Tot 25 cm lang roodbruin knaagdier met een opvallende pluimstaart en een witte buik. • Zit vaak op de achterpoten. • Komt voor in beboste omgevingen. • Is overdag actief, vooral in de ochtend en de avond. • Maakt van takjes meerdere bolvormige nesten van 30 tot 40 cm in diameter. • Nesten zitten meestal in een boomkroon, vaak in een takvork dicht bij de stam. • Omdat er in de winter geen bladeren aan de bomen zitten zijn nesten vooral in de winter goed herkenbaar.
Boommarter • Tot bijna 60 cm lange kastanjebruine marter (staart niet mee gerekend). • Roomkleurige tot oranjegele keelvlek, soms wit of crèmekleurig. • Ondervacht geelbruin tot roodachtig grijs. • Gebruikt vooral boomholtes maar ook roofvogel- of eekhoornnesten als verblijf-, nest- of eetplaats. • Is ‘s nachts actief, soms ook in de schemering of overdag. • Komt in allerlei bostypen voor. Meeste kans op waarnemingen is in bossen met veel holtes in de bomen.
151
Beschermde soorten - Zoogdieren
Overige zoogdieren Steenmarter • Tot bijna 50 cm lange grijsbruine marter (staart niet mee gerekend). • Witte, roomkleurige of gelige keelvlek. • Ondervacht (grijs)wit. • Grotendeels gebonden aan menselijke bewoning en cultuurland. • Leeft in schuren, zolders, kruipruimtes, houtstapels, drainagepijpen, struiken in zoomvegetaties naast beken, oude konijnenholen e.d. • ‘s Nachts actief, soms ook in de schemering of overdag. • Meeste kans op waarnemingen is nabij bebouwing. Vaak worden bewoningssporen gevonden op zolders of in schuurtjes. Das • Tot 80 cm lange grijzige marterachtige met een kenmerkende zwart witte kop. • In de nacht en in de schemering actief, op ongestoorde plaatsen soms al voor het donker. • In allerlei landschappen, vaak met combinaties van hellingen en verspreide bosjes.
152
• L eeft in ondergrondse burchten waar aarden hopen voor liggen. • De ingangen van de burchten bestaan uit toegangsholen van 25 tot 30 cm in diameter. • Vaak zijn in de buurt van de burcht haren, voedselresten en mestputjes te vinden. • Langs wissels van dassen ligt vaak gemorst nestmateriaal. Edelhert • Met een schouderhoogte tot ruim 120 cm het grootste hert van Nederland. • Mannetjes dragen een sterk vertakt gewei. • Tot twee maanden oude kalveren hebben witte vlekken. • Kalveren kunnen onbeschermd in lang gras liggen. • In Nederland in beboste omgevingen. • Voornamelijk in de schemering actief. • Te herkennen aan prenten, eikelvormige uitwerpselen en veegbomen. • Tijdens de bronst geweikrassen in bomen op 60 tot 120 cm hoogte.
Beschermde soorten - Zoogdieren
Overige landzoogdieren
dassenburcht Wild zwijn • Borstelig behaard donkergekleurd varken, met een schouderhoogte tot 115 cm. • Mannetjes kunnen twee slagtanden hebben. • Biggen hebben een kenmerkende gestreepte tekening. • In Nederland in beboste omgevingen. • Voornamelijk ‘s nachts en in de schemering actief. • Kenmerkende foerageersporen bestaan uit lange, bochtige, omgewoelde stukken aarde. • Op stukken bodem waarin water blijft staan worden modderbaden gemaakt (de zoelplekken). Voorkomen in beheersgebieden Zie de actuele verspreidingskaart. Bescherming Flora- en faunawet: tabel 2. Das in tabel 3. Rode lijst: Boommarter: kwetsbaar.
153
Waar te vinden bij het water? Alle soorten kunnen in de buurt van water worden waargenomen. Wat te doen? • Dieren zo veel mogelijk met rust laten. • Bomen inspecteren op holtes en Eekhoornnesten. • Bomen met mogelijk geschikte verblijfplaatsen ontzien. • Bij het vermoeden van een Dassenburcht dit door een expert laten controleren. • In een straal van 50 meter rondom burchten alleen indien noodzakelijk verstoring toestaan. • Werkzaamheden in de buurt van verblijfplaatsen zoveel mogelijk faseren. • Rekening houden met hertekalveren in lang gras op onderhoudspad. • Waarnemingen op nieuwe vindplaatsen doorgeven aan de ecoloog van het waterschap. Meer informatie Genoemde diersoorten kunnen in meer of mindere mate langs wateren worden waargenomen. Het Wilde zwijn en het Edelhert hebben beide een groot leefgebied en alleen in het voortplantingsseizoen (maart tot juli) een kwetsbare kraam- en schuillocatie. Deze kraam- en schuillocatie is mogelijk in de nabijheid van een water te vinden. De boombewonende zoogdieren maken net als de Steenmarter en de Das het gehele jaar gebruik van hun nest- en schuilmogelijkheden en zijn dus het gehele jaar gevoelig voor verstoring. 154
Beschermde soorten - Vogels
Vogels
Hoe zien de dieren eruit? Er zijn maar een paar soorten vogels afgebeeld. Vogels hebben te veel verschillende verschijningsvormen om in deze veldgids allemaal te beschrijven. Sommige vogels broeden in (brede) rietvegetaties met (overjarig) riet, anderen in struwelen en weer anderen broeden in gebouwen of bomen, op akkers en weide, of hebben hun nestholen in steile oevers. Soorten die in of nabij wateren voorkomen zijn bijvoorbeeld: Meerkoet, Waterhoen, verschillende soorten eenden, Bosrietzanger, Blauwborst, Rietgors, Kleine karekiet, Gele kwikstaart, Veldleeuwerik, Graspieper, Snor, Sprinkhaanrietzanger, Rietzanger, Patrijs, Kwartel, IJsvogel en Oeverzwaluw. Waar te vinden bij het water? Vogels kunnen nesten maken op
verschillende plekken: drijvend op het water in het stroomprofiel, tussen de begroeiing van de natte oever, op het droge talud, het onderhoudspad, in drassige gebieden of in een boom of struik. Bescherming Flora- en faunawet: gelijk aan tabel 3. Wat te doen? Maaien na 15 juli en voor 15 maart. Indien noodzakelijk kan er na 1 juni worden gemaaid wanneer goed wordt gelet op broedende vogels, hun nesten, eieren en jongen. Indien de waterschapstaken dit vereisen mag er na 15 maart worden gemaaid wanneer er voldoende voorzorgsmaatregelen worden getroffen. De voorzorgsmaatregelen moeten, met het oog op controle door handhavende instanties, goed worden gedocumenteerd.
155
Beschermde soorten - Vogels • • • • •
ltijd vooraf nesten in en langs het water opsporen en markeren. A Altijd minimaal 5 meter rondom de nesten niet maaien. Uitwijken bij jonge weidevogels. Maaien met een wildredder. Voor sommige soorten is overjarig riet van belang en moet er wat overjarig riet blijven staan. • Steilwanden met rust laten. • Bij speciale Oeverzwaluwwanden de nesten schoonmaken na de broedperiode. Meer informatie Tal van vogels komen in of langs wateren voor. Zij zoeken hier hun voedsel of broeden er. Alle vogelsoorten zijn beschermd. Daarom moeten de nesten met rust gelaten worden. Nesten van vogels kunnen voorkomen in het stroomprofi el (bijvoorbeeld de Meerkoet), in de steile oever (Oeverzwaluw en IJsvogel), in de natte oever (bijvoorbeeld de Wilde eend), op het droge talud of het onderhoudspad (bijvoorbeeld de Patrijs). Ook kunnen er nesten in de riet- en zeggevegetaties voorkomen, bijvoorbeeld van Kleine karekiet, Rietgors of Blauwborst. Jonge weidevogels verlaten het nest al snel en lopen dan tussen de begroeiing op de onderhoudspaden.
156
Beschermde soorten - Vogels
Jaarrond beschermde vogelnesten
Ooievaar
Roek
Hoe zien de nesten eruit? Buizerd, Wespendief en Havik • Groot nest hoog in de kroon van meestal naaldbomen. • In bos, niet in solitaire bomen. • Havik vaak op driekwart hoogte van de boom, Buizerd en Wespendief broeden hoger. • Nesten worden van stevige takken gemaakt en vaak jaarlijks verder uitgebouwd. • De Wespendief verwerkt elk jaar nieuwe verse takken met groen in het nest. • Diameter nest variërend van 50 cm tot 2 meter. • Buizerd en Havik broeden in de periode februari-juli en de Wespendief broedt in de periode mei-augustus. Boomvalk • Gebruikt vaak oude kraaiennesten. • Nesten zijn wat kleiner dan die
van Buizerd, Wespendief of Havik. • Vaak in hoge bomen of hoogspanningsmasten. • Diameter nest circa 50 cm. • Broedt in de periode van aprilseptember. Sperwer • Nest over het algemeen kleiner dan dat van de Buizerd, Wespendief of Havik. • Sterke voorkeur voor bosjes. • Broedt het liefst in jonge naaldbomen. • Nestelt bij voorkeur tussen 5 en 12 meter hoogte. • Bouwt het nest meestal net boven de scheiding van dode en levende takken. • Diameter nest variërend van 40 cm tot 1 meter. • Broedt in de periode maart-juli.
157
Beschermde soorten - Vogels
Jaarrond beschermde nesten Slechtvalk • Houdt van hoge nestplekken in door mensen gecreëerde constructies, zoals hoge gebouwen of hoogspanningsmasten. • Met uitzondering van wat kiezelstenen wordt geen nestmateriaal gebruikt. • Nestplaats vrijwel altijd halfopen en overdekt. • Broedt in de periode maart-juli. Steenuil • Holenbroeder, broedt vaak in knotwilgen en boomgaarden. • Gebruikt ook kunstmatige nestplaatsen zoals nestkasten, zolders of nissen. • Gebruikt geen nestmateriaal. • Broedt in de periode maart-juli. Ransuil • Broedt vrijwel alleen in naaldbomen. • Gebruikt vaak een oud nest van een Ekster of een Zwarte kraai. • Kan zowel in solitaire bomen als in bossen broeden. • Diameter nest altijd minder dan 50 cm.
158
• B roedt in de periode februarijuli. Groene specht, Grote bonte specht en de Zwarte specht • Holenbroeders. • Hakken zelf een nestholte in een boom (5-15 cm doorsnede). • Broeden in de periode maartjuni. Kerkuil • Broedt op zolders, in kerktorens of in oude schuren. Al dan niet in daar geplaatste nestkasten. • Gebruikt geen nestmateriaal. • Broedt in de periode februariaugustus. Roek • Een echte koloniebroeder. • De koloniegrootte is gemiddeld tussen de 20 en 60 broedparen, maar kan ook veel kleiner (2) of veel groter (200) zijn. • Nest meestal geplaatst in een vork van een tak. • Nesten meestal 40 cm hoog en 50 cm in diameter. • Broedt in de periode maart-mei.
Beschermde soorten - Vogels
Jaarrond beschermde nesten Ooievaar • Broedt in grote nesten op ooievaarspalen, in hoogspanningsmasten of op daken en schoorstenen. • De nesten liggen altijd hoog en kunnen door de ooievaars zelf gebouwd worden. De voorkeur gaat uit naar bestaande nesten. • Diameter nesten altijd minder dan 1 meter. • Broedt in de periode maart-juli. Gierzwaluw • Broedt in holtes en spleten van gebouwen, onder kapotte dakpannen of gaten in de muur. • De ingang kan wel tot anderhalve meter van het nest verwijderd zijn. • Broedt in de periode meiaugustus. Grote gele kwikstaart • Broedt vooral nabij stromende wateren. • Maakt gebruik van allerlei typen nissen en holen, bijvoorbeeld onder bruggen, in sluisdeuren, op schuifbalken van stuwen, of tussen boomwortels. • Broedt in de periode februarijuni.
Bescherming Flora- en faunawet: tabel 3. Rode lijst: Boomvalk, Kerkuil, Ransuil en Steenuil: kwetsbaar. Slechtvalk: gevoelig. Waar te vinden bij het water? In nissen en holtes van kunstwerken of tussen boomholtes (Grote gele kwikstaart). In gebouwen (Gierzwaluw en Kerkuil), in hoogspanningsmasten (Ooievaar, Boomvalk, Slechtvalk) of in bomen (overige soorten). Wat te doen? • Locaties met jaarrond beschermde nesten altijd ontzien. Indien dit niet mogelijk is een ontheffing aanvragen. • Bij broedende vogels minimaal 100 meter uit de buurt blijven. • Werkzaamheden in de buurt van nesten buiten de broedperiode uitvoeren. • In geval van twijfel overleggen met de ecoloog van het waterschap.
159
Havik
Beschermde soorten - Jaarrond beschermde nesten Meer informatie Niet alle soorten zijn direct te verwachten nabij een water. Kerkuil, Slechtvalk en Gierzwaluw broeden eigenlijk alleen in of op gebouwen. Ook de Ooievaar is in Nederland gebonden aan nestgelegenheden nabij of op gebouwen, maar maakt ook vaak nesten op speciale Ooievaarspalen. Met uitzondering van Steenuil en Boomvalk broeden de meeste roofvogels vrijwel uitsluitend in bosrijke omgevingen en zullen niet snel een nest maken nabij een water. Een kolonie Roeken kan nabij een water worden aangetroffen. Zulke kolonies zijn vaak bekend en makkelijk te herkennen. De nesten van de Grote gele kwikstaart bevinden zich altijd nabij een water. Alle genoemde vogelsoorten gebruiken hun nesten meerdere jaren en genieten daarom extra bescherming. Hun nesten mogen niet vernield worden en werkzaamheden bij de nesten mogen alleen buiten de broedperiode worden uitgevoerd.
160
Beschermde soorten - Vogels
Jaarrond beschermde vogels: galerij
Ooievaar
Grote gele kwikstaart
Gierzwaluw
Grote bonte specht
Buizerd
Groene specht
Zwarte specht
Zilvermeeuw Roek
Slechtvalk
161
Wespendief
Ransuil
Steenuil
162
Havik
Boomvalk
Sperwer
Kerkuil
Probleemsoorten In dit deel staan de soorten beschreven die in en langs wateren veel overlast kunnen veroorzaken. De meeste van deze soorten komen niet van nature in Nederland voor en worden vaak aangeduid met de term invasieve exoten. Hieronder vallen plantensoorten die door hun snelle groei de wateraanvoer en waterafvoer ernstig belemmeren en/of de van nature in Nederland aanwezige flora en fauna verdringen. Naast deze invasieve planten kennen we ook twee invasieve dieren, de Muskusrat en de Beverrat. Beide dieren graven gangen en holen in oevers en dijken en kunnen ook veel schade aanrichten aan (landbouw)gewassen. Naast deze invasieve exoten zijn er ook een aantal soorten beschreven die wel van nature in Nederland voorkomen. Deze soorten geven geen overlast in het watersysteem, maar kunnen veel overlast veroorzaken bij gebruikers van de aan het water grenzende percelen. Jakobskruiskruid is bij grote inname, met name in de vorm van hooi, giftig voor dieren. Akkerdistel, Brandnetel en Ridderzuring zijn taaie onkruiden die in percelen grote haarden kunnen vormen en zo het perceel voor een deel ongeschikt kunnen maken voor bijvoorbeeld beweiding. De Eikenprocessierups is een soort die na aanraking bij mensen heftige huidirritatie veroorzaakt. De soorten worden aan de hand van foto’s en een korte beschrijving beschreven. Vervolgens wordt er aangegeven welke problemen de soorten veroorzaken en wat er moet gebeuren als de soorten worden aangetroffen.
163
Gebruikte profielen Onderaan elke soortsbeschrijving is een dwarsdoorsnede van een profiel afgebeeld. In de profielen is met een gekleurde balk aangegeven waar de beschreven soort te vinden is. Er worden twee verschillende profielen gebruikt. Hieronder is weergegeven wat de verschillende onderdelen in de profielen voorstellen.
164
drassig gebied
natte oever
stroomprofiel
natte oever
droog talud
onderhoudspad
weiland
natte oever
stroomprofiel
natte oever
droog talud
onderhoudspad
houtwal
Profiel 2
drassig gebied
Profiel 1
Probleemsoorten - Planten
Waterwaaier of Cabomba
Hoe ziet de plant eruit? Onderdoken waterplant met bladeren die bestaan uit draadvormige slippen. • Witte tot gele, soms paarse bloemen. • Plant zwevend onder het wateroppervlak. • Bloemen boven het wateroppervlak uitstekend. • Bladeren tegen over elkaar staand. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel en de natte oever. Probleem Waterwaaier kan zeer dominant worden en daarmee de natuurlijke vegetatie verdringen. De doorstroming van wateren wordt belemmerd. Als de planten massaal afsterven kan dit leiden tot een zuurstoftekort in het water en kunnen vissen sterven.
Wat te doen? • Bij waarneming altijd de verantwoordelijke van het waterschap inlichten. • Neem een foto of neem een stukje plant mee en laat het controleren door een deskundige. • Na controle de planten met wortels zo snel mogelijk (handmatig) verwijderen. • Niet maaien, want ook kleine stukjes van de plant kunnen nieuwe planten vormen waardoor deze zich verder kan verspreiden. • Na verwijderen meerdere malen per jaar controleren op hergroei.
165
Probleemsoorten - Waterwaaier of Cabomba Meer informatie De Waterwaaier of Cabomba is een waterplant die afkomstig is uit ZuidAmerika. De plant groeit in stilstaand of langzaam stromend water van enkele meters diep zoals kanalen en ondiepe meren. Op het eerste gezicht lijkt de plant wel wat op een Waterranonkel. Deze hebben ook witte bloemen en vergelijkbare bladeren. Het verschil zit in de plaats waar de bladeren aan de stengel bevestigd zijn. Bij de Waterwaaier staan steeds twee bladeren twee aan twee tegenover elkaar aan de steel. Bij de Waterranonkel staan de bladeren altijd verspreid langs de stengel. De Waterwaaier kan ook worden verward met een vederkruid. Bij de vederkruiden staan de bladeren in kransen, dus bijvoorbeeld vier aan vier.
Waterwaaier
166
Geen Waterwaaier
Geen Waterwaaier
Probleemsoorten - Planten
Ongelijkbladig vederkruid
Hoe ziet de plant eruit? In het water drijvende plant met veervormige, in kransen staande bladeren. • Alleen bloeiende planten zijn door hun vlezige bladeren tussen de bloemen van de van nature in Nederland voorkomende Vederkruidsoorten te onderscheiden! • Bloeiwijzen steken 3 tot 15 cm boven het wateroppervlak uit. • Dikke steel tot 5 mm dik. • Bloemen wit, nauwelijks te zien. • Dikke, vlezige (vetplantachtige) bladeren tussen de bloemen. • Bloeit van juni tot juli. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel en in de natte oever. Probleem Ongelijkbladig vederkruid kan zeer dominant worden en daarmee de natuurlijke vegetatie verdringen.
De doorstroming wordt belemmerd. Massaal afsterven kan leiden tot een zuurstof tekort in het water. Wat te doen? • Bij waarneming altijd de verantwoordelijke van het waterschap inlichten. • Neem een foto of neem een stukje plant mee en laat het controleren door een deskundige. • Na controle de planten met wortels zo snel mogelijk (handmatig) verwijderen. • Niet maaien, want ook kleine stukjes van de plant kunnen nieuwe planten vormen waardoor deze zich verder kan verspreiden. • Na verwijderen meerdere malen per jaar controleren op hergroei.
167
Probleemsoorten - Ongelijkbladig vederkruid Meer informatie Ongelijkbladig vederkruid is een plant die afkomstig is uit het zuidoosten van de Verenigde Staten. De plant komt pas kort in Nederland voor, maar lijkt zich uit te breiden. Omdat de plant weinig bloeit wordt hij mogelijk over het hoofd gezien. Planten zonder bloemen en met een 4-5 mm dikke steel kunnen planten van Ongelijkbladig vederkruid zijn. Ongelijkbladig vederkruid kan dominant worden en daarmee de natuurlijke vegetatie verdringen. Vaak zijn de problemen met deze plant niet veel groter dan met de woekerende natuurlijke soorten zoals Schedefonteinkruid. Vaak worden ze alleen bestreden indien er wateroverlast door op kan treden en gaan ze mee met het reguliere maaibeheer.
168
Probleemsoorten - Planten
Parelvederkruid
Hoe ziet de plant eruit? In en op het water drijvende plant met vettige, grijsgroene, veervormige in kransen staande bladeren. • Vormt 15 tot 40 cm dikke op het water drijvende pakketten. • Deels boven water uitgroeiend met een blauwige waslaag. • Bij het onder water duwen vangen de bovenste bladeren een luchtbel (“parel”). • Bloeit van juni tot juli. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel en in de natte oever. Probleem Parelvederkruid kan zeer dominant worden en daarmee de natuurlijke vegetatie verdringen. De doorstroming van wateren wordt belemmerd. Als de planten massaal afsterven kan dit leiden tot
een zuurstoftekort in het water en kunnen vissen sterven. Wat te doen? • Bij waarneming altijd de verantwoordelijke van het waterschap inlichten. • Neem een foto of neem een stukje plant mee en laat het controleren door een deskundige. • Na controle de planten met wortels zo snel mogelijk (handmatig) verwijderen. • Niet maaien, want ook kleine stukjes van de plant kunnen nieuwe planten vormen waardoor deze zich verder kan verspreiden. • Na verwijderen meerdere malen per jaar controleren op hergroei.
169
Probleemsoorten - Parelvederkruid Meer informatie Parelvederkruid is een plant die afkomstig is uit Zuid-Amerika. Parelvederkruid groeit in voedselrijk stilstaand tot langzaam stromend water. De toppen van de planten steken boven water uit en vormen dichte matten. De drijvende pakketten nemen veel licht weg en doen de hoeveelheid zuurstof in het water afnemen. De wortelstokken kunnen in het voorjaar snel uitlopen. Verspreiding vind voornamelijk plaats doordat afgebroken plantendelen elders uitgroeien tot nieuwe planten.
170
Probleemsoorten - Planten
Watercrassula of Waternaaldkruid
Hoe ziet de plant eruit? Zodevormende, tengere, laagblijvende plant met vlezige bladeren met spitse bladtop. • Hoogte 5 tot 30 cm. • Kleine witte bloemetjes met vier bloemblaadjes. • Stengel wit tot rood gekleurd (zelden groen). • Bladeren 0,5 tot 1 cm lang. • Oeverplant, maar groeit in ondiep water ook op de waterbodem. • Bloeit van juli tot september. • Lijkt wat op Sterrenkroos en Vetmuur. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud en in de natte oever van voedselarme wateren zoals vennen. Probleem Watercrassula vormt op oevers en waterbodems van voedselarme wateren dichte vegetatiematten en vormt zo een ernstige bedreiging
voor natuurlijke flora en fauna. De plant breekt makkelijk in stukjes. Wat te doen? • Bij waarneming altijd de verantwoordelijke van het waterschap inlichten. • Neem een foto of neem een stukje plant mee en laat het controleren door een deskundige. • Na controle de planten met wortels zo snel mogelijk (handmatig) verwijderen. • Niet maaien, want ook kleine stukjes van de plant kunnen nieuwe planten vormen waardoor deze zich verder kan verspreiden. • Na verwijderen meerdere malen per jaar controleren op hergroei.
171
Probleemsoorten - Watercrassula of Waternaaldkruid Meer informatie Watercrassula of Waternaaldkruid is een plant die afkomstig is uit Australië en Nieuw-Zeeland. De plant vormt dichte vegetaties op oevers en waterbodems. Hierbij wordt de bodem volledig bedekt. Onder water gedijt de plant het beste bij een waterdiepte tot circa 20 cm. Watercrassula kan in Nederland echter worden aangetroffen tot een diepte van 1,5 meter. In tegenstelling tot de meeste andere probleem vormende waterplanten komt Watercrassula ook voor in voedselarme milieus, zoals vennen. Watercrassula is wintergroen. Verspreiding gebeurt door kleine fragmenten. Op plaatsen waar de plant zich eenmaal heeft gevestigd is deze vrijwel niet meer uit te roeien. Onder water heeft de plant plattere bladeren en lijkt dan wat op Sterrenkroos. Onder water is Sterrenkroos altijd zwevend in het water aanwezig (wel met wortels verankerd), Watercrassula blijft daar zodevormend. Op de oever kan Watercrassula wat op Vetmuur lijken. Vetmuur vormt echter geen zoden en groeit vanuit één punt.
172
Probleemsoorten - Planten
Waterhyacint
Hoe ziet de plant eruit? Drijvende plant met opgezwollen bladsteel. • Hoogte 30 tot 50 cm. • Bloemen paars of blauw. • Glanzende donkergroene bladeren. • Bloeit van juni tot september. Waar te vinden bij het waterg? In het stroomprofiel drijvend op het water. Probleem Waterhyacint kan grote drijvende matten vormen die de doorstroming belemmeren. Daarnaast kunnen natuurlijke vegetaties worden verdrongen. Dichte matten kunnen zorgen voor een zuurstoftekort in het water. Waterhyacint is niet winterhard. Bestrijding is daarom
alleen nodig op plaatsen waar de plant een probleem vormt. Wat te doen? • Bij waarneming altijd de verantwoordelijke van het waterschap inlichten. • Neem een foto of neem een stukje plant mee en laat het controleren door een deskundige. • Na controle de planten indien noodzakelijk helemaal (handmatig) verwijderen. • Na verwijderen meerdere malen per jaar controleren op hergroei.
173
Probleemsoorten - Waterhyacint Meer informatie Waterhyacint is een plant die afkomstig is uit Zuid-Amerika. Omdat de plant niet winterhard is groeit zij in Nederland zelden uit tot een plaag. In tropische gebieden is de plant echter een enorme plaag die andere planten verdringt en hele watersystemen verstopt.
174
Probleemsoorten - Planten
Watersla
Hoe ziet de plant eruit? Drijvende waterplant met doffe bleekgroene bladeren. • Hoogte 5 tot 20 cm. • Rozetten drijvend. • Bladeren duidelijk zichtbaar behaard. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel drijvend op het water. Probleem Watersla kan grote drijvende matten vormen die de doorstroming van wateren belemmeren. Daarnaast kunnen natuurlijke vegetaties worden verdrongen. Dichte matten kunnen zorgen voor een zuurstoftekort in het water. Watersla is niet winterhard. Bestrijding is daarom alleen nodig waar de plant een probleem vormt.
Wat te doen? • Bij waarneming altijd de verantwoordelijke van het waterschap inlichten. • Neem een foto of neem een stukje plant mee en laat het controleren door een deskundige. • Na controle de planten indien noodzakelijk helemaal (handmatig) verwijderen. • Na verwijderen meerdere malen per jaar controleren op hergroei.
175
Probleemsoorten - Watersla Meer informatie Watersla is afkomstig uit Midden-Amerika. In het herkomstgebied is de plant meerjarig, maar in Nederland sterft de plant in de winter af. In voedselrijk, stilstaand water kan zij in de zomer behoorlijke oppervlakten bedekken. De haren op de bladeren zijn waterafstotend. Tussen de haren wordt veel lucht vastgehouden. Dit geeft de plant zo’n drijfvermogen dat zelfs zwaardere watervogels over een drijfl aag met Watersla kunnen lopen. Voortplanting gebeurt door middel van uitlopers. Incidenteel worden er zaden gevormd. Deze zaden kunnen de winter overleven en kiemen dan in het voorjaar.
176
Probleemsoorten - Planten
Grote waternavel
Hoe ziet de plant eruit? Plant met ronde, gekartelde bladeren met de bladsteel in het midden van het blad. • Witte bloemen. • Groeit zowel op de oever als in het water (dan met drijvende bladeren). • Vormt grote drijvende matten. • Bladeren 4 tot 10 cm in diameter. • Blad op één punt tot aan de bladsteel ingesneden. • Bloeit van juni tot augustus. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, in de natte oever en op het droge talud. Probleem Grote waternavel kan zeer dominant worden en daarmee de natuurlijke vegetatie verdringen. Ze vormt grote dichte drijvende pakketten die veel licht wegnemen en de hoeveelheid zuurstof in het water doen afnemen. De grote pakketten belemmeren de
doorstroming van wateren. Bij massaal afsterven kan dit leiden tot een zuurstoftekort in het water. Wat te doen? • Bij waarneming altijd de verantwoordelijke van het waterschap inlichten. • Neem een foto of neem een stukje plant mee en laat het controleren door een deskundige. • Na controle de planten met wortels zo snel mogelijk (handmatig) verwijderen. • Niet maaien, want ook kleine stukjes van de plant kunnen nieuwe planten vormen waardoor deze zich verder kan verspreiden. • Na verwijderen meerdere malen per jaar controleren op hergroei.
177
Probleemsoorten - Grote waternavel Meer informatie De Grote waternavel is een plant die afkomstig is uit Zuid-Amerika. Overlast van Grote waternavel komt vooral voor in voedselrijk water. Wateren zoals licht vervuilde stadswateren en ondiepe sloten vormen een geliefde groeiplaats voor de Grote waternavel. De planten wortelen op de oever en van hier uit vormen zij in het water drijvende matten die tot 30 centimeter boven het water uit kunnen steken. Verspreiding vindt hoofdzakelijk plaats, doordat afgebroken plantendelen elders weer uitgroeien tot nieuwe planten. Het begint meestal met een klein plukje langs de kant, dat uitgroeit in steeds groter wordende halve cirkels. Binnen een groeiseizoen kan een water geheel dichtgroeien en ligt er dikke deken van enkele decimeters dik van drijvende stengels en bladeren. De Grote waternavel lijkt wat op de Gewone waternavel (geen probleemsoort). De Gewone waternavel heeft echter kleinere bladeren en heeft nooit een insnijding van de bladrand naar de bladsteel.
178
Grote Waternavel
Gewone Waternavel
Probleemsoorten - Planten
Waterteunisbloem
Hoe ziet de plant eruit? In oever wortelende, drijvende matten vormende plant met gele bloemen. • Veel verschillende verschijningsvormen. • Hoogte boven water 10 tot 40 cm. • Stengels onder water tot 3 meter. • Bladeren lichtgroen met witte nerf. • Drijvende bladeren rond. • Boven water bladeren langwerpig (lijken op wilgenbladeren). • Bloeit van juni tot september. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, in de natte oever en op het droge talud. Probleem Waterteunisbloem kan grote drijvende matten vormen die de doorstroming van wateren belemmeren. Daarnaast kunnen
natuurlijke vegetaties worden verdrongen. Wat te doen? • Na waarneming de verantwoordelijke van het waterschap inlichten. • Neem een foto of neem een stukje plant mee en laat het controleren door een deskundige. • Na controle de planten zo snel mogelijk (handmatig) verwijderen. • Ook de ondergrondse delen verwijderen. • Na verwijderen meerdere malen controleren op hergroei.
179
Probleemsoorten - Waterteunisbloem Meer informatie In Nederland komen twee soorten Waterteunisbloemen voor. Zij zijn beide uit Zuid-Amerika afkomstig en verschillen eigenlijk alleen in bloemgrootte. Waterteunisbloemen groeien vooral op voedselrijke oevers van stilstaand tot langzaam stromend wateren. Vanaf de oever groeit de plant het water in en vormt daar drijvende matten. Op deze matten staan rode verticale bloeistengels met karakteristieke grote gele bloemen. Fragmenten kunnen eenvoudig verspreid worden en uitgroeien tot nieuwe planten. Voortplanting via zaad is in Nederland nog niet vastgesteld. Waterteunisbloemen kennen een sterk variërende verschijningsvorm. In eerste instantie verschijnt deze plant in de oeverzone met drijvende rozetten van meestal onopvallende spatelvormige, licht glanzende blauwgroene bladeren. De rozetten liggen in een halve meter grote cirkel op het water, met een centrum van waaruit gelige stengels naar buiten lopen. In een later stadium richten de planten zich uit het water op met taaie, groene stengels. Het blad verandert in spits, wilgachtig blad, met een dofgroen oppervlak. Uiteindelijk verschijnen de heldergele bloemen.
180
Probleemsoorten - Planten
Akkerdistel, Ridderzuring & Grote brandnetel
Akkerdistel
Ridderzuring
Grote brandnetel
Hoe zien de planten eruit? Veel voorkomende onkruiden op voedselrijke grond. Akkerdistel • Hoogte 60 tot 120 cm. • Distel met stekels. • Bloemen paarslila. • Bloeit van juni tot september. Ridderzuring • Hoogte 80 tot 150 cm. • Bladrand gaaf en gegolfd. • Bloemen klein en groen. • Bloeit van juni tot oktober. Grote brandnetel • Hoogte 30 cm tot 3 meter. • Bloemen groen en korrelig. • Plant met brandharen. • Bloeit van juni tot oktober. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, op het onderhoudspad en op waterkeringen.
Probleem Door de sterk vertakte wortels en de succesvolle manier van uitzaaien kunnen deze soorten grote haarden vormen. Ingelanden willen de uitbreiding van deze soorten naar hun land voorkomen. Wat te doen? • Bij klachten gedurende twee tot drie jaar twee tot drie maal per jaar maaien en het maaisel afvoeren. • De eerste maaironde begin juni, voor de eerste bloei. • Overleg met verantwoordelijke van het waterschap op welke locaties Akkerdistel, Ridderzuring en/of Grote brandnetel bestreden moet worden.
181
Probleemsoorten - Akkerdistel, Ridderzuring & Grote brandnetel
Meer informatie Alle drie onkruiden komen voor in verstoorde voedselrijke grond. In graslanden met een dichte grasmat worden zij meestal niet in grote dichtheden aangetroffen. In akkerland krijgen de planten niet snel de kans om uit te breiden. Alhoewel de planten voor de landbouw hinderlijk zijn hebben ze ook een ecologische waarde. De Grote brandnetel dient als voedsel voor de rupsen van verschillende vlindersoorten. De bloemen van de Akkerdistel worden graag bezocht door vlinders. Putters eten graag Akkerdistelzaden.
182
Probleemsoorten - Planten
Jacobskruiskruid
Hoe ziet de plant eruit? Plant met ‘Boerenkoolachtige’ bladeren en kleine, heldergele bloemen. • Hoogte 30 tot 90 cm. • Bloemen in een scherm geplaatst. • Stengel en bladeren vaak spinragachtig behaard. • Bloeit van juni tot oktober. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, op het onderhoudspad en op waterkeringen. Probleem Jakobskruiskruid is giftig en tast de lever van vee aan. Hierdoor kan de plant voor vee op termijn dodelijk zijn. Paarden en runderen zijn gevoeliger dan schapen en
geiten. Vers wordt de plant niet of nauwelijks gegeten, maar in hooi wordt de plant door dieren niet herkend en gewoon gegeten. Het eten van de plant leidt pas bij langdurige consumptie of bij de consumptie van grote hoeveelheden tot problemen. Wat te doen? • Overleg met de verantwoordelijke van het waterschap op welke locaties het Jakobskruiskruid bestreden moet worden. • Nooit maaisel of hooi met Jakobskruiskruid gebruiken als diervoer.
183
Probleemsoorten - Jacobskruiskruid Meer informatie Jakobskruiskruid is een tweejarige plant die het eerste jaar alleen als rozet te zien is. In het tweede jaar bloeit de plant. De plant sterft na de zaadzetting af. Het is een lastig te bestrijden onkruid. Na maaien loopt de plant weer uit en vanwege de diepe worteling is handmatig verwijderen alleen effectief bij zaailingen en rozetten. Door intensief te maaien voor de bloei verdwijnt de plant na een tijdje. In een dichte graszode kiemt de plant moeilijker en is de kans op vestiging dus kleiner. Gebruiker van percelen met Jakobskruiskruid en afnemers van maaisel met Jakobskruiskruid altijd hierover informeren.
184
Probleemsoorten - Planten
Japanse duizendknoop & Reuzenberenklauw
Japanse duizendknoop
Reuzenberenklauw
Hoe zien de planten eruit? Grote planten met veel bladeren die ondergroei verstikken. Japanse duizendknoop • Hoogte 1 tot 3 meter. • Holle bamboe-achtige stengels. • Bladeren 5 tot 12 cm. • Kleine crèmewitte bloemen. • Bloeit van augustus tot september. Reuzenberenklauw • Hoogte 2 tot 3 meter. • Witte bloemen in grote schermen van 30 tot 50 cm in diameter. • Grote ingesneden bladeren. • Bladeren tot 100 cm groot. • Bloeit van juni tot augustus. Waar te vinden bij het water? Op het droge talud, op het onderhoudspad en op waterkeringen.
Probleem Beide soorten kunnen door hun dichte bladerdek de ondergroei verstikken. Na aanraking kan de Reuzenberenklauw bij mensen een allergische huidreactie oproepen. Sap van de Reuzenberenklauw dat in de ogen van mensen komt kan blindheid veroorzaken. Wat te doen? • Japanse duizendknoop: om de twee tot vier weken maaien. • Reuzenberenklauw: meerdere malen maaien. Ook het uitsteken van jonge planten of het laten begrazen door schapen is een mogelijkheid. • Overleg met verantwoordelijke van het waterschap op welke locaties Japanse duizendknoop en/of Reuzenberenklauw bestreden moet worden.
185
Probleemsoorten - Japanse duizendknoop & Reuzenberenklauw Meer informatie De Japanse duizendknoop is van oorsprong afkomstig uit Japan. De plant groeit in groepen op voedselrijke bodem zoals langs beken en rivieren. De Japanse duizendknoop groeit zowel in de zon als in de schaduw. De plant vermeerdert zich snel met behulp van zijn wortelstokken en is eenmaal gevestigd vrijwel onuitroeibaar. Door zijn enorme groeikracht wordt hij wereldwijd tot de honderd ernstigste probleemsoorten gerekend. Hij is het beste te bestrijden door de groeiplaatsen twee wekelijks te maaien, aangevuld met het in de winter afdekken van de groeiplaatsen met een fl exibele nietlichtdoorlatende laag zoals bijvoorbeeld zwart plastic. De Reuzenberenklauw is afkomstig uit zuidwest Azië. Deze tweejarig plant staat vaak op verstoorde voedselrijke grond. In het eerste jaar vormt de plant geen bloemen. In het tweede jaar verschijnen grote witte schermen die voor veel zaad zorgen. Jonge planten kunnen worden uitgestoken, bij veel aanwezige planten is meerdere malen maaien effectiever. In sommige gebieden wordt begrazing met schapen succesvol toegepast. De plant is irriterend bij aanraking, vooral wanneer de zon op de blootgestelde huid schijnt. Wanneer het sap van de plant in de ogen komt kan dit leiden tot blindheid. Elk contact met het sap van de plant moet vermeden worden. Het is verstandig om bij het werken met de plant volledig gekleed te zijn (lange broek, lange mouwen, handschoenen) en een veiligheidsbril te dragen. 186
Probleemsoorten - Dieren
Eikenprocessierups
Hoe ziet het dier eruit? Veel rupsen bij elkaar in dichte bolvormige nesten van spinsel, vervellingshuidjes, uitwerpselen en brandharen. • Lengte tot 3 cm. • Donkere, blauwgrijze rug met lichte flanken. • Zwarte kop. • Erg lange witte haren (dit zijn niet de brandharen). • In eiken. • Meestal aan de onderzijde van takaanzetten. Waar te vinden bij het water? In eikenbomen. De voorkeur gaat uit naar Zomereiken. Probleem De rupsen bezitten kleine brandharen. Bij een bedreiging kan een rups deze afschieten. De haren dringen makkelijk huid, ogen en luchtwegen binnen en
veroorzaken dan een op allergie lijkende huiduitslag, zwellingen, rode ogen en jeuk. Er kunnen klachten optreden met slikken of met ademhalen. De haren blijven ook na het verpoppen van de rupsen in de nesten en kunnen na jaren nog overlast veroorzaken. Ook kunnen de haren door de wind worden verspreid en zo overlast veroorzaken bij fietsers en wandelaars. Wat te doen? • Niet aanraken, ook geen oude verlaten nesten. • Bij waarneming altijd de verantwoordelijke van het waterschap inlichten. • Nesten wegbranden of met speciale apparatuur wegzuigen.
187
Probleemsoorten - Eikenprocessierups Meer informatie De Eikenprocessierups is de rups van een nachtvlinder die in Nederland sinds 1990 steeds algemener voorkomt. De rups wordt vooral gesignaleerd in Zomereiken langs lanen in steden en dorpen, erfbeplantingen en in bosrijke omgevingen. De processierups zit vooral aan de zonnige zuidkant van eikenstammen. Zij leven gezamenlijk in nesten die bestaan uit een dicht spinsel van vervellingshuidjes, brandharen en uitwerpselen. De rupsen verplaatsen zich ‘s nachts op zoek naar voedsel, waarbij zij in lange stroken dicht bij elkaar voortkruipen. Dat doet denken aan een processie van mensen. Overdag keren de rupsen terug naar hun nesten. Droge winters en droge, warme zomers stimuleren de ontwikkeling van de rups. Een volgroeide rups is 3 cm lang en kan tot 600.000 brandharen dragen.
188
Probleemsoorten - Dieren
Muskusrat & Beverrat
Beverrat
Muskusrat
Hoe zien de dieren eruit? Grote bruine, goed zwemmende, ratachtige dieren met onbehaarde staart. Muskusrat • Lengte romp tot 35 cm. • Lengte staart tot 25 cm. • Staart zijdelings afgeplat. Beverrat • Lengte romp tot 65 cm. • Lengte staart tot 45 cm. • Staart rond. Waar te vinden bij het water? In het stroomprofiel, de natte oever en op het droge talud.
Probleem Beide niet-Europese knaagdieren graven uitgebreide gangenstelsels in waterkeringen en oevers die daardoor verzwakken. Ook kunnen beide soorten door hun eetlust grote schade veroorzaken aan rietkragen en landbouwgewassen. Wat te doen? • Bij waarneming altijd de verantwoordelijke van het waterschap inlichten.
189
Muskusrat
Probleemsoorten - Muskusrat & Beverrat Meer informatie Muskus- en Beverratten leven in familiegroepen. Ze graven hun holen in slootkanten. De schuin omhoog lopende in- en uitgangen liggen onder water. Bij de nesten van de Muskusrat liggen vaak fl inke hoeveelheden aangevreten plantenstengels in het water. Muskusratten overwinteren in koepelvormige nesten die in de winter gemakkelijk te herkennen zijn. Beverratten maken op plaatsen zonder steile oevers van bladeren en takken een plat nest met een doorsnede van circa 50 cm. Beide soorten krijgen gemiddeld 20 jongen per jaar. Als de dieren zwemmen zijn zowel hun kop als rug zichtbaar. Een Beverrat op het land is te herkennen aan zijn waggelende gang. Een Beverrat lijkt wel wat op een gewone Bever. Bevers worden groter dan Beverratten en hebben een peddelvormige staart. Beverratten hebben een snuit die aan de voorzijde wit is en oranje voortanden.
190
Geraadpleegde bronnen Literatuur Bos, F., Bosveld, M., Groenendijk, D., Swaay, C. van & Wynhoff, I., De vlinderstichting, 2006. De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionoidea). Nederlandse fauna deel 7. Nationaal Natuurhistorisch museum Naturalis, Leiden, KNNV uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden. Bos, F. & Wasscher, M. 1997. Veldgids Libellen. KNNV-uitgeverij Utrecht. Creemers, R.C.M., & Delft, J.C.W. van (RAVON)(redactie), 2009. De amfibieën en reptielen van Nederland. Nederlandse fauna deel 9. Nationaal Natuurhistorisch museum Naturalis & European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden. Dijkstra, K.D., Kalkman, V.J., Ketelaar, R. & Weide, M.J.T. van der, Nederlandse vereniging voor libellenstudie, 2002. De Nederlandse libellen. Nederlandse fauna deel 4. Nationaal Natuurhistorisch museum Naturalis Leiden, KNNV uitgeverij Utrecht & European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden. Emmerik, W.A.M. van & Nie, H.W. de, 2006. De zoetwatervissen van Nederland. Ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Gittenberger, E., Janssen, A.W., Kuijper, W.J., Meijer, T., Velde, G. van der & Vries, J.N. de, 1998. De Nederlandse Zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. Nationaal Natuurhistorisch museum Naturalis Leiden, KNNV uitgeverij Utrecht & European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden. Glöer, P. & Groh, K. 2007. A contribution to the biology and ecology of the threatened species Anisus vorticulus (Troschel, 1834) (Gastropoda: Pulmonata: Planorbidae) Mollusca 25 (1) 33-40. Gmelig Meyling, A.W. & Boesveld A. 2008. Inhaalslag Verspreidings- onderzoek Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2007. Platte schijfhoren Anisus vorticulus. Stichting Anemoon. Bennebroek. Janssen, J.A.M., Schaminée, J.H.J., Brasseur, S.M.J.M. & Bruyne, R.H. de 2008. Europese Natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn. Tweede sterk herziene en uitgebreide druk. KNNV-Uitgeverij Zeist. Kreutz, C.A.J. & Dekker, H., 2000. De orchideeën van Nederland. B.J. Seckel & C.A.J. Kreutz, Landgraaf. Meijden, R. van der, 2005. Heukels’ Flora van Nederland, 23e druk. Noordhoff Uitgevers, Groningen 191
Ministerie van Landbouw, natuurbeheer en visserij, 1990. Handleiding voor de bescherming van Bedreigde Muurplanten. Ministerie van LNV, directie Natuur, Milieu en Faunabeheer, 2e druk, december 1990. Nie, H.W. de, 1996. Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem. Plantenziektenkundigedienst, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2010. Invasieve waterplanten in Nederland. Veldgids. Plantenziektenkundigedienst, Wageningen. Schaminée, J.H.J., Weeda, E.W. & Westhof. V., 1995. De vegetatie van Nederland 2. Wateren, moerassen en natte heiden. Opulus Press, Uppsala, Leiden. Schaminée, J.H.J., Stortelder, A.H.F, & Weeda, E.W., 1996. De vegetatie van Nederland 3. Graslanden, zomen, droge heiden. Opulus Press, Uppsala, Leiden. Smit, J.T. 2007. Actuele en potentiële verspreiding van het Vliegend hert in Nederland. European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden. Stortelder, A.F.H., Schaminée, J.H.J., Hommel, P.W.F.M., 1999. De vegetatie van Nederland 5. Ruigten, struwelen, bossen. Opulus Press, Uppsala, Leiden. Terrier, A., Castella, E., Falkner, G. & Killeen, I.J., 2006. Species account for Anisus vorticulus (Troschel, 1834) (Gastropoda: Planorbidae), a species listed in annexes II and IV of the habitats directive. Journal of conchology 39 (2):193-205. Tolman, T. & Lewington, 1999. De nieuwe vlindergids. 450 soorten dagvlinders van Europa en Noordwest Afrika. Tirion Baarn. Twisk, P., Diepenbeek, A. van, & Bekker, J.P., 2010. Veldgids Europese zoogdieren. KNNV-uitgeverij Zeist. Unie van waterschappen, 2006. Gedragscode Flora- en Faunawet voor waterschappen. Unie van waterschappen, Den Haag. Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch. & Westra, T., 1985. Nederlandse oecologische FLORA. Wilde planten en hun relaties 1. IVN, Amsterdam. Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch. & Westra, T., 1987. Nederlandse oecologische FLORA. Wilde planten en hun relaties 2. IVN, Amsterdam. Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch. & Westra, T., 1988. Nederlandse oecologische FLORA. Wilde planten en hun relaties 3. IVN, Amsterdam. Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch. & Westra, T., 1991. Nederlandse oecologische FLORA. Wilde planten en hun relaties 4. IVN, Amsterdam. Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch. & Westra, T., 1994. Nederlandse oecologische FLORA. Wilde planten en hun relaties 5. IVN, Amsterdam. Zoetemeyer, B. & Emmerik, W., 2007. Overzicht van de Nederlandse zoetwatervissen. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven. 192
Zonderwijk, M. 2007. Waterteunisbloem is de mooiste plaagplant. Natura 2007/6: 166-187. Zonderwijk, M. 2008. Grote waternavel. Natura 2008/4: 100-101. Zonderwijk, M. 2008. Pygmeeweed ofwel Watercrassula. Natura 2008/5: 4-5. Websites en databases SynBioSys 2.0.1 www.vlindernet.nl www.libellennet.nl www.ravon.nl
193
194
Fotoverantwoording Soort Foto Omslag voorzijde 1 Omslag voorzijde 2,3 Omslag voorzijde 4 Spreng(kop) en beek in het bos 1 Beek zonder beplanting 1 Beek met beekbegeleidende beplanting 1 Waterkering met hooilandbeheer 1 Waterkering met beweidingsbeheer 1
Fotograaf - Paul van Hoof Martin v/d Hoorn Paul van Hoof Martin v/d Hoorn
Organisatie Waterschap Vallei & Eem Regelink E&L Regelink E&L
Martin v/d Hoorn Regelink E&L Paul van Hoof Paul van Hoof
2.1 Beschermde soorten Soort Drijvende waterweegbree Krabbenscheer Krabbenscheer Waterdrieblad Waterdrieblad Moeraswespenorchis Moeraswespenorchis Rietorchis Rietorchis Brede orchis Brede orchis Vleeskleurige orchis Vleeskleurige orchis Vleeskleurige orchis Gevlekte orchis Gevlekte orchis Gevlekte orchis Welriekende nachtorchis Welriekende nachtorchis
Foto 1-3 1,3 2 1 2,3 1 2,3 1-3,5,6 4 1-3,5 4 1,5 2,4 3 1,2,4 3 5 1 2,3
Fotograaf Paul van Hoof Paul van Hoof Martin v/d Hoorn Rollin Verlinde Paul van Hoof Martin v/d Hoorn Paul van Hoof Martin v/d Hoorn Paul van Hoof Martin v/d Hoorn Paul van Hoof Paul van Hoof Martin v/d Hoorn Rollin Verlinde Paul van Hoof Martin v/d Hoorn Mark Meijrink Rollin Verlinde Paul van Hoof
Welriekende nachtorchis Beenbreek Beenbreek
4 1,3 2
Mark Meijrink Paul van Hoof Martin v/d Hoorn
Organisatie Regelink E&L Vilda Regelink E&L Regelink E&L Regelink E&L Regelink E&L Vilda Regelink E&L Vilda
Regelink E&L
195
Soort Kleine zonnedauw Ronde zonnedauw Parnassia Spaanse ruiter Spaanse ruiter Valkruid Valkruid Valkruid Klokjesgentiaan Weideklokje Rapunzelklokje Ruig klokje Grote keverorchis Grote keverorchis Grote keverorchis Gulden sleutelbloem Steenanjer Veldsalie Wilde marjolein Blaasvaren Zwartsteel Steenbreekvaren Tongvaren Gele helmbloem Gele helmbloem Muurbloem Jeneverbes Wilde gagel Gevlekte witsnuitlibel Groene glazenmaker Groene glazenmaker Rivierrombout Rivierrombout Rivierrombout Heideblauwtje Heideblauwtje Vliegend hert Platte schijfhoren Platte schijfhoren 196
Foto 1-3 1-3 1-3 1,2 3 1 2 3 1-3 1,2 1-3 1-3 1,5 2,3 4 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1,2 1-3 1-3 1,2 3 1-3 1-3 1-3 1-3 1,3 2 1 2 3 1,2 3 1-3 1,2 3
Fotograaf Organisatie Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Yves Adams Vilda Hugo Willocx Vilda Paul van Hoof Mark Meijrink Paul van Hoof Yves Adams Vilda Paul van Hoof Paul van Hoof Mark Meijrink Martin v/d Hoorn Regelink E&L Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Rollin Verlinde Vilda Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Rollin Verlinde Vilda Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Lars Soerink Vilda Hugo Willocx Vilda Paul Schrijvershof Tom zeegers Paul van Hoof Paul van Hoof Misjel Decleer Vilda Paul van Hoof Yves Adams Vilda Martin v/d Hoorn Regelink E&L
Soort Beekprik Beekprik Rivierprik Rivierprik Grote modderkruiper Grote modderkruiper Kleine modderkruiper Kleine modderkruiper Rivierdonderpad Europese meerval Bittervoorn Elrits Alpenwatersalamander Kamsalamander Heikikker Poelkikker Knoflookpad Rugstreeppad Rugstreeppad Levenbarende hagedis Zandhagedis Hazelworm Adder Gladde slang Ringslang Bever Otter Otter Waterspitsmuis Vleermuizen Overige landzoogdieren Alle vogels + bewoonde nesten Jaarrond beschermde vogelnesten Jaarrond beschermde vogelnesten Jaarrond beschermde vogels Jaarrond beschermde vogels Jaarrond beschermde vogels Jaarrond beschermde vogels Jaarrond beschermde vogels
Foto 1,3 2 1,3 2 1 2,3 1,3 2 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1 2,3 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1,3 2 1-3 1-3 1-5 1-3 1,2 3 1,8 2,4,5,7,9 3,6,14 10-12,15 13,16
Fotograaf Paul van Hoof Rollin Verlinde Paul van Hoof Rollin Verlinde Martin v/d Hoorn Paul van Hoof Paul van Hoof Jelger Herder Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Martin v/d Hoorn Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Ykelien Damstra Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Yves Adams Paul van Hoof Yves Adams Ludo Goossens Yves Adams Rollin Verlinde
Organisatie Vilda Vilda Regelink E&L
Regelink E&L
Waterschap Veluwe
Vilda Vilda Vilda Vilda Vilda 197
2.2 Probleemsoorten Soort Waterwaaier of Cabomba Waterwaaier of Cabomba Ongelijkbladig vederkruid Parelvederkruid Watercrassula Waterhyacint Watersla Grote waternavel Waterteunisbloem Waterteunisbloem Akkerdistel, Ridderzuring & Grote brandnetel Jakobskruiskruid Japanse duizendknoop & Reuzenberenklauw Eikenprocessierups Muskusrat & Beverrat Muskusrat & Beverrat Omslag achterzijde Omslag achterzijde
198
Foto 1,2 3 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1-3 1 2,3
Fotograaf Paul van Hoof - Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Paul van Hoof Yves Adams
1-3 1-3
Paul van Hoof Paul van Hoof
1-3 1-3 1,2 3
Paul van Hoof Paul van Hoof Rollin Verlinde Paul van Hoof
1 2-4
- Paul van Hoof
Organisatie Waternet
Vilda
Vilda Waterschap Vallei & Eem
Soortenregister Adder Akkerdistel, Ridderzuring & Grote brandnetel Alpenwatersalamander
137 181 119
Beekprik Beenbreek Bever Beverrat Bittervoorn Blaasvaren Boommarter Boomvalk Brede orchis Buizerd
103 45 143 189 115 75 151 157 37 157
Das Drijvende waterweegbree
152 27
Edelhert Eekhoorn Eikenprocessierups Elrits Europese meerval
152 151 187 117 113
Gele helmbloem Gevlekte orchis Gevlekte witsnuitlibel Gierzwaluw Gladde slang Groene glazenmaker Groene specht Grote bonte specht Grote gele kwikstaart Grote keverorchis Grote modderkruiper Grote waternavel Gulden sleutelbloem
83 41 91 159 139 93 158 158 159 65 107 177 67 199
Havik Hazelworm Heideblauwtje Heikikker
157 135 97 123
Jakobskruiskruid Japanse duizendknoop & Reuzenberenklauw Jeneverbes
183 185 87
Kamsalamander Kerkuil Kleine modderkruiper Kleine zonnedauw Klokjesgentiaan Knoflookpad Krabbenscheer
121 158 109 47 57 127 29
Levenbarende hagedis
131
Moeraswespenorchis Muskusrat Muurbloem
33 189 85
Ongelijkbladig vederkruid Ooievaar Otter
167 159 145
Parelvederkruid Parnassia Platte schijfhoren Poelkikker
169 51 101 125
Ransuil Rapunzelklokje Rietorchis Ringslang Rivierdonderpad Rivierprik Rivierrombout Roek
158 61 35 141 111 105 95 158
200
Ronde zonnedauw Rugstreeppad Ruig klokje
49 129 63
Slechtvalk Spaanse ruiter Sperwer Steenanjer Steenbreekvaren Steenmarter Steenuil
158 53 157 69 79 151 158
Tongvaren
81
Valkruid Veldsalie Vleermuizen Vleeskleurige orchis Vliegend hert Vogels
55 71 149 39 99 155
Watercrassula Waterdrieblad Waterhyacint Watersla Waterspitsmuis Waterteunisbloem Waterwaaier of Cabomba Weideklokje Welriekende nachtorchis Wespendief Wild zwijn Wilde gagel Wilde marjolein
171 31 173 175 147 179 165 59 43 157 152 89 73
Zandhagedis Zwarte specht Zwartsteel
133 158 77
201
202
Meer informatie: Waterschap Veluwe Steenbokstraat 10 7324 AX Apeldoorn Telefoon: (055) 527 29 11 E-mail:
[email protected]
Waterschap Vallei & Eem Fokkerstraat 16 3833 LD Leusden Telefoon: (033) 43 46 000 E-mail:
[email protected]