Parende bijeneters op West-Vlaamse grond (c) Wim Duran
Soort in de kijker: de bijeneter Merops apiaster Door Coralie Lagae Half juni zijn er in Harelbeke bijeneters gespot. Die zijn zeldzaam in onze streek. Ze zijn iedereen wel bekend door hun algmene voorkomen in het zuiden van Europa. Nu lijken ze de noordelijke grens van hun verpreidingsgebied ruim te overschrijden. Komende jaren moet blijken of het een trend is die zich verder zet, ofdat het om een uitzonderlijk jaar ging.
Het geluid van een groepje bijeneters
Bijeneters zijn kleurrijke vogels met vrolijke roepjes die zich voeden met grote insecten zoals bijen, hommels, wespen, libellen, sprinkhanen die ze vangen tijdens hun vlucht. Ze broeden het liefst in steile zandige oevers bij water, traag stromende beekjes of rivieren. In Harelbeke waren er een 8 tal bijeneters die hun oog hadden laten vallen op enkele hopen grond die op een verkaveling lagen. Uiteindelijk bleef één koppeltje plakken en begonnen hier nestgang uit te graven. Dit alles natuurlijk tot grote blijdschap van de plaatselijke vogelwerkgroep, die aanklopte bij stad Harelbeke en de verkavelaar om het broedgeval veilig te stellen. Vogelwerkgroep Zuid-West-Vlaanderen slaagde erin om de aannemer te overtuigen van de grondhopen te laten liggen tot september. Zo konden de nestplaats voor het komende broedseizoen vrijwaren. Ze besloten om het broedgeval bekend te maken bij het grote publiek, wat hier een goede aanpak bleek. Begin september vlogen 4 gezonde jonge bijeneters uit hun nestpijp! Gedurende de hele zomer konden vele honderden mensen genieten van de felgekleurde zuiderse gasten.
Harelbeekse pubers op een draad
Ook bij onze buurlanden werden uitzonderlijk veel broedende bijeneters gevonden. In Nederland werden broedgevallen vastgesteld in Limburg en Friesland. Vlakbij de broedgevallen in Nederlands Limburg werden in Duitsland ook nog enkele broedgevallen genoteerd. Het is afwachten of de trend zich komende jaren bestendigd, maar naar alle waarschijnlijkheid ziet het er naar uit dat we komende jaren verder kunnen genieten van deze schitterende vogels.
Een Gon-gon (Pterodroma feae deserta) ter hoogte van Machico (c) Joachim Bertrands
Next Level Seawatching Door Joachim Bertrands Met regelmaat trekken leden van de VWG in het najaar naar de Belgische kust om in wind, regen en vooral koude naar zeevogels te gaan kijken. Hele dagen verkleumen met z'n allen, half verscholen achter een of ander muurtje te Oostende, De Panne of Middelkerke is geen enkele doorgewinterde vogelkijker vreemd. Het najaar is vanzelfsprekend de beste periode en met name bij een goede noordwesterstorm worden we vaak beloond met tientallen pijlstormvogels, jagers en die ene Vorkstaartmeeuw, Rosse Franjepoot of Vaal Stormvogeltje.
Seawatchen in België
Deze zomer werd ik echter gewaar van een andere zeetrektelpost, niet in België gelegen, maarop Madeira, meer bepaald te Porto Moniz. Deze trektelpost lag nog steeds binnen de WP (het 'West-Palearctische gebied' voor de niet-ingewijden) en had dus wellicht heel wat gelijkaardige soorten te bieden. Toch bleken na het nagaan van reeds gedane tellingen, onder andere op trektellen.nl, bepaalde zeldzame soorten er veel algemener en was er kans op het zien van extreme zeldzaamheden. En dan bedoel ik echt extreem... In de wateren rond Madeira werden reeds soorten aangetroffen die zelfs amper in onze bijbel, de ANWB, vernoemd werden. Roodsnavelkeerkringvogel, Zwartbuikstormvogeltje, Zuidpooljager, Chinees Stormvogeltje, Amerikaanse Fregatvogel en andere tropische soorten met vaak hun oorsprong ver beneden de evenaar.
Roodsnavelkeerkringvogel Foto: Jan Albers
Wat betre� de meer gangbare soorten, kon het lijstje ook wel tellen. Zowel de Gon-gon (ondersoort 'deserta') en de nog mythischere Freira broeden op of nabij de eilandengroep en zijn met regelmaat waar te nemen. Bont Stormvogeltje is een vrij algemene overzomeraar en hoewel deze niet van land te zien is, wordt hij tot en met einde juli regelmatig vanop georganiseerde boottochten waargenomen. Een andere 'leuke' is Bulwers Stormvogel, een soort van kruising tussen een stormvogeltje en een stormvogel (of 'petrel' in het engels). Madeirastormvogeltje broedt er eveneens, doch lijdt een zeer mysterieuze levenswijze en is enkel ver op zee door middel van boottochten te zien. Tot slot treffen we er ook enkele pijlstormvogels aan: Kuhls broedt er in grote getalen, Kleine is een zeldzame broeder in het voorjaar, Noordse broedt hier en daar sporadisch maar is vooral een doortrekker net zoals de sierlijke Grote Pijlstormvogel die in een korte periode rond eind augustus –begin september langstrekt op weg naar zijn broedgronden in Antarctica. Het was voornamelijk de laatste soort die me finaal de beslissing deed maken om half augustus eens af te zakken naar daar, en naast de lokale endemen (Trocazduif, Madeiragoudhaan en wat meer verspreide Macaronesische endemen als Madeiragierzwaluw, Berthelots Pieper en Kanarie) mij vooral te concentreren op het seawatchen.
Seawatchen in T-shirt te Porto Moniz. Foto: Joachim Bertrands
Het seawatchen verliep in een zeer tropisch klimaat. Ik kon in T-shirt en bij een temperatuurvan 25°C rustig over de zee turen. Regelmatig kwam er een tropisch onweer op mij af, maar de regendruppels waren vaak klein en een poncho was genoeg om mij droog te houden. In totaal keek ik er 3 dagen over zee (17, 18 en 19 augustus) en zag maar liefst 3491 Kuhls Pijlstormvogels, 186 Bulwers Stormvogels, 12 Grote Pijlstormvogels, 34 Noordse Pijlstormvogels, 3 adult zomerkleed Kleinste Jagers, 2 Kleine Jagers en 1 Grote Jager langstrekken. Ondanks dat de dagen eigenlijk nog vrij mager waren, de piek van de migratie rond de maandwisseling plaatsvond en ik dus een tweetal weken te vroeg was, was dit al spectaculair te noemen.
Het gemiddelde aantal Kuhls pijlstormvogels dat per uur passeert aan Porto Moniz (volgens de tellingen ingevoerd op Trektellen.nl) Klik hier om naar de pagina van trektelpost Porto Moniz om trektellen.nl te gaan
Pico de Arieiro, broedbiotoop van de Gon-gon. Foto: Joachim Bertrands
Begin september zijn er echter enkele topdagen waarbij tot 9000 Grote Pijlen op 1 dag worden waargenomen, er groepen tot 37 adulte Kleinste Jagers langsvliegen (!) en de trek echt op zijn hoogtepunt is. Wie weet wat het volgende is dat er kan verwacht worden, een Bermudastormvogel (Cahow), Trinidade Petrel of Donsstormvogel? Elk najaar zijn er wel enkele vogelaars die de nobele taak hebben om alles hier te tellen en in te voeren op Trektellen.nl, dus de resultaten zijn daar te vinden. Porto Moniz ligt in het noordwesten van Madeira en je kijkt hier eigenlijk recht naar het noorden. De vogels 'botsen' als het ware tijdens hun zuidwaartse trek op het eiland, en buigen zo af omheen deze punt. Hoewel je dus alle zeevogels in principe naar het westen of oosten ziet vliegen, is hun definitieve koers ongetwijfeld naar het zuiden. Vreemd genoeg had ik wat pech met de Pterodroma's hier (de 'vogeltaal' voor Freira of Gon-gon), maar bleek Gon-gon erg gemakkelijk vanop een georganiseerde walvistocht aan de zuidkant van het eiland, te Machico (logisch, want ze broeden op de Desertaseilanden ten zuiden van Madeira). Ik had er meerdere exemplaren vlakbij de boot. De Freira, die wel echt op Madeira broedt, werd gemakkelijk waargenomen na zonsondergang op de 3e hoogste bergtop van Madeira, de Pico do Arieiro. Erg spectaculair om's nachts boven de wolken te luisteren naar hun geschreeuw terwijl ze op enkele centimeters langszoeven.
Wat betre� zeezoogdieren had ik ook een leuke tijd met dagelijks vele Tuimelaars en Indische Grienden voor Porto Moniz. De 17e augustus werd ik verrast door enkele kleine blows die uiteindelijk een groepje Dolfijnen van Cuvier bleken te zijn. Deze diepzeesoort kan hier als één van de weinige plekken op aarde gewoon vanaf land worden waargenomen doordat de omringende zee meteen zo diep is. Ook verschillende Bryde's Vinvissen waren aanwezig, een soort die elders ter wereld vaak 'moeilijk' blijkt. Kortom, Porto Moniz deed mijn ogen opengaan, en ik kan niet wachten om één van de komende jaren eens een tweetal weken later naar daar te trekken en de piek van de zeetrek mee te maken. De beste plaats om te zitten is 32.868130,-17.171336, waar je een goed zicht hebt op de zee ten noorden van je. Al wie nog twijfelt en ervaring wilt opdoen met erg 'vette' soorten, gecombineerd met een enorme uitbreiding van je zeevogelkennis, gaan!
Tropische storm passeert over Porto Moniz. Foto: Joachim Bertrands
Situering van Madeira (rood pijltje) en van Porto Moniz op Madeira (blauw pijltje)
Kraamkolonie van ingekorven vleermuis en Kleine hoefijzerneus in een kerk. Foto: Hans Vermeiren
Vleermuizen vangen op de hoogvlakte van Muran (Slowakije) Door Hans Vermeiren
*BatLib is een leuke app voor android met info over alle Europese vleermuizen.
Ik was samen met Zoë op reis in Polen, op zoek naar grote roofdieren, toen we een mail van Martin kregen. Ik had de vleermuizenwerkgroep in Slowakije gecontacteerd met de vraag of we als vrijwilligers konden meehelpen deze zomer. Martin, een zelfstandig ecoloog die tevens aan de ontwikkeling van BatLib* hee� meegewerkt, zou begin juli wat kerkzolders bezoeken en daarna starten met een inventarisatieproject in het nationaal park Muranska Planina. We hadden nog niet zo veel succes gehad in de Bieszczady en vertrokken zonder twijfelen richting Prešov, Slowakije. Iets na de middag ontmoetten we Martin (a.k.a. Bat-man) & Milan (zijn trouwe hulpje). Ze waren uit Bardejov afgezakt om een na-isolatieproject in goede banen te leiden en wat kerkzolders in de omgeving van Prešov te bezoeken. Martin hee� samen met de lokale veermuizenwerkgroep een project op poten gezet rond de gierzwaluw én de rosse vleermuis, die beide in passieve verluchtingsgaten van de communistische appartementsblokken vertoeven. Sinds een paar jaar worden vele van deze blokken geïsoleerd en opgeknapt. Daardoor gaan er veel nesten en kraamkolonies verloren. Zo zijn in sommige steden in 4 jaar tijd de populaties van gierzwaluw en rosse vleermuis totaal gekelderd.
Typische communistische woonblokken die geschikte broedplaatsen voor gierzwaluwen en verblijfplaatsen voor rosse vleermuizen vormen. Foto: Martin Cel'uch
Bij de eerste kerk die we bezochten hadden we meteen prijs, in het schip ontdekten we een megakolonie ingekorven vleermuis en achterin het koor enkele kleine hoefijzerneuzen. Bij het beklimmen van de trappen hadden we al meteen gemerkt dat er in de torenspits ook een kolonie vale vleermuis moest zitten, met die geur kon je niet missen! De grond lag een verdiep lager nog bezaaid met uitwerpselen en dode individuen. Tijdens het warme weer hadden veel jaarlingen het niet gehaald en lagen her en der verspreid in de toren. Onze volgende stop was aan een vervallen vrijstaand herenhuis met de allure van een klein kasteeltje. Dit gebouw wordt de komende jaren opgeknapt en omgebouwd om toeristen aan te trekken. Omdat er in de zolder kraamkolonies van kleine & grote hoefijzerneus gekend zijn, worden de ontwikkelingen opgevolgd om ervoor te zorgen dat de kolonie niet afgesloten wordt. Ten slotte bezochten we nog een recent opgeknapt kerkje waar de volledige dakconstructie werd vervangen. Ondanks deze drastiche ingreep wordt de zolder nog bewoond door een honderdtal kleine hoefijzeneuzen en hun jongen. De jongen hangen vaak tijdens het vliegen ondersteboven aan hun moeder, waar ze zich in de liessteek aan een valse tepel vastzuigen. Een groot verschil tussen de kerken hier en die in Slowakijeis het feit dat duiven daar geen probleem vormen en ook niet elke centimeter erfgoed 's nachts in het licht baadt. Hierdoor worden galmgaten niet krampachtig afgesloten, zoals bij ons het geval is, en zijn kerken bijna altijd bewoond door grote kolonies vleermuizen. Hoewel de trend om galmgaten en zolders af te sluiten nu stilaan vanuit de steden naar het platteland doorsijpelt, heb je bij een avondje uitvliegers tellen quasi altijd prijs.
Inspectie van een kerkzolder (met een vale vleermuis hangend aan de trap).
Dode jaarling vale vleermuis Foto: Hans Vermeiren *Muranksa planina is één van de recentste nationale parken van Slowakije. Het ligt in het centrum van het land en hee� een oppervlakte van ongeveer 200 km². Doordat het plateau uit kalk en dolomiet bestaat bevat het talloze grotten. Kalk lost namelijk gemakkelijk op in regenwater (dat licht zuur is).
De eerste dag in Muránska planina* zakten we af naar de oostelijke grens van het nationaal park, vlakbij Červená Skala, waar we op drie locaties in totaal vijf netten uitzetten. Zoë, Enni en ik bemanden de eerste drie netten aan de rand van een blauwgrasland, waar onder andere vetblad staat. Janko, Martin en Milan hadden een plekje hogerop gevonden waar het bos ruimte maakt voor een grasland met een poeltje vol geelbuikvuurpadden. We voorzagen elke vangstplek van een batlogger, om de passerende vleermuizen op te nemen. Bij onze eerste vangst van een vrouwtje gewone grootoorvleermuis keek Enni verwonderd op, want in Slowakije ervaart men dit blijkbaar niet als een algemene vangst (in België daarentegen is dit onze algemeenste soort). Later op de avond vloog er een vrouwtje baardvleermuis in onze netten. Tijdens het scannen met de batdetector vingen we ook nog echolocatiegeluiden van een schreibers vleermuis & paarse hoefijzerneus op. Dat Martin & Milan de sweetspot hadden gevonden bleek toen ze twee rosse vleermuizen, een kleine vale vleermuis, noordse vleermuis en een zeldzame laatvlieger die zich boven 1000m begaf uit de netten moesten halen.
vrouwtje baardvleermuis, te onderscheiden van Brandt's vleermuis op basis van het gebit.
Kleine vale vleermuis Foto: Martin Cel'uch
De volgende ochtend, terwijl onze Slowaakse vrienden overlegden met de parkwachters, vertrokken Zoë en ik naar een grasland waar ooit sakervalk jaagde op siesels, een soort grondeekhoorn. Spijtig genoeg was de populatie siesels zodanig gekelderd dat de sakervalk uit het gebied vertrok. Na herintroductie van siesels en een aangepast maaibeleid kwam de lokale populatie weer tot leven, maar de Sakervalk blij� tot nog toe afwezig. Hierdoor blijven tot op heden de zigeuners en wilde kat, die op de siesels jagen, hun enige grote vijand.
Tijdens het openzetten van de netten vloog er een waterspreeuw in de netten.
* Bij volle maan zijn vleermuizen vaak minder actief door mogelijke predatie, en het lagere insectenaanbod. Nachtvlinders komen namelijk ook niet graag buiten bij volle maan.
Later reisden we richting Závadka nad Hronom waar we een schreeuwarend en een koppel zwarte ooievaar deden opvliegen toen we een batlogger in het veld achterlieten. Nadien zakten we af tot het hart van het gebied waar we op drie locaties netten uitzetten, telkens boven een riviertje op een plek waar het water rustig stroomt. Dit keer hadden Martin & Milan aan het kortste eind getrokken: hun netten bleven, op een waterspreeuw na, leeg. Enni, Zoë en ik bemanden de drie netten aan een oude boswachtershut en een vissentrap. Nog tijdens het plaatsen merkte we twee spraintplekken en ottersporen langs de rivierbank op. Vanaf de schemering ging het meteen hard: nog tijdens het openzetten van de netten vingen we een juveniele waterspreeuw en een grote gele kwikstaart. Zelfs voor we een roodborstje uit het net bevrijd kregen, vlogen de eerste twee rosse vleermuizen in het net. Hun zussen, die boven het net heen circkelden belandden later ook nog in onze netten. Door deze onverwachte drukte braken we Janko's netten op, zodat we een man sterker stonden. De volgende slachtoffers waren vale vleermuis en een gewone grootoorvleermuis. Toen Janko het verste net ging controleren en een vreemd geluid opmerkte, scheen hij richting de netten en zag nog snel een otter zich uit de voeten maken. Door de volle maan* hadden we hoop op nog een grote vangst bijna opgegeven toen een tweekleurige vleermuis zich liet vangen. In een van de tussenpozen vroeg Enni me welke soort ik nog graag zou vangen. Mopsvleermuis, vertelde ik haar. Niet veel later riep ze me enthousiastbij haar, aanvankelijk dacht ik dat ze met me aan het lachen was. Maar toen ik dichter kwam viel het niet meer te ontkennen, we hadden prijs: een mopsvleermuis had zich als op bevel laten vangen. Later op de avond haalden we nog een noordse- en vale vleermuis uit de netten.
Noordse vleermuis - Eptesicus nilssonii
sporen van otter Foto: Hans Vermeiren
*Hibernacula is de algemene benaming voor een winterverblijf.
* Torpor is de toestand van verminderde fysiologische activiteit, die wordt waargenomen tijdens de winterslaap.
Nadat we Muran vaarwel gezegd hadden, zakten we verder af tot de Jasovská jaskyňa, een door UNESCO beschermde grot die 's winters tot 19 soorten vleermuizen herbergt. Dit is een van de belangrijkste hibernacula* uit het nationaal park Slovenský Kras. Je vindt hier vooral grote aggregaties van grote hoefijzerneus, kleine hoefijzerneus, ingekorven vleermuis en vale vleermuis. In het tussenseizoen wordt de grot door grote aantallen paarse hoefijzerneuzen bewoond. Maar tijdens de zomer verhuist de kolonie zich naar de zolder ruimtes van het plaatselijke klooster. De paarse hoefijzerneus bereikt hier tevens zijn meest noordelijke grens van distributie. Tijdens de zomermaanden is de grot opengesteld voor toerisme, vleermuizen kan je er dan wel niet zien, maar het blij� de moeite waard. Zo ontdekten we onverwachts nog één enkel individu kleine hoefijzerneus dat niet uit zijn torpor* ontwaakt was en als opgezet van een stalactiet hing.
Janko heeft een vale vleermuis aan zijn vinger hangen Foto: Hans Vermeiren
uit 'Dieren des Doods' van Neveneffecten
"Dino's zijn de max, Kenny" Fossielen zoeken voor dummies
Door Willem Proesmans
In de JNM hebben we natuurstudiefreaks in alle soorten en maten. Menig jeugdbonder brengt in de herfst hele dagen aan zee door in een poging om doortrekkende bladkoningen, velduilen en kleine torenvalken te vinden, terwijl anderen over de grond kruipen op zoek naar orchideeën of zich de hele dag kapotzweten op kalkgraslandjes op zoek naar die ene zeldzame vlinder. Ondanks het feit dat er zelfs nerds zijn die elke steen op hun weg omdraaien in een poging om speciale pissebedden te vinden wordt er nog altijd vreemd opgekeken als er ergens een JNM'er op excursie vertrekt met hamer en beitel. In tegenstelling tot onze Nederlandse collega's van de NJN, waar sinds jaar en dag een fossielenwerkgroep bestaat, worden fossielen in onze jeugdbond nog steeds schromelijk onderbelicht. Geheel onterecht, want hoewel fossielen misschien ver-van-mijn-bed klinken zijn er meer dan genoeg plaatsen in en rond ons land waar ze makkelijk te vinden zijn. In de hoop om bovengenoemde nerds die hun vogels/planten/vlinders/pissebedden beu zouden geraken enthousiast te maken voor een paar oude stenen zal ik jullie daarom een inleiding geven in de wondere wereld van de fossielen.
Wat heb ik nodig? Eerst en vooral moet je uiteraard de nodige gear bijeen sprokkelen. In tegenstelling tot viezebeestjesfreaks die hun nieren moeten verkopen om een degelijke stereomicroscoop te kunnen betalen of vogelkijkers die hun lichaam moeten ten dienste stellen van geperverteerde veertigers om toch maar voldoende geld bijeen te kunnen sprokkelen om eindelijk die nieuwe Swarovski te kunnen kopen, komen fossielzoekers er relatief goedkoop vanaf. Meer dan een hamer en een beitel (of meerdere beitels van verschillende grootte) heb je niet nodig om te kunnen beginnen. Verder kan een veldgids voor fossielen wel handig zijn, maar op zich lukt determineren ook wel via het internet, waarover later meer. Nog belangrijker dan dit materiaal is uiteraard een goede plaats om fossielen te vinden. Voor veel potentiële amateurpaleontologen vormt dit de belangrijkste barrière, omdat ze fossielen zoeken vaak associëren met expedities naar de Gobi-woestijn of de Rocky Mountains. Niets is echter minder waar! In België en kort over de grens zijn tientallen plaatsen te vinden waar je op excursie kan gaan om op het einde van de dag thuis te komen met een paar kilo fossielen. De fossielen die je kan vinden hangen uiteraard zeer sterk af van de plaats waar je gaat zoeken. Krijtafzettingen op de Sint-Pietersberg, daterend uit het Krijt (duh!) zullen bijvoorbeeld geen trilobieten bevatten, aangezien deze op het moment dat bovengenoemde krijtrotsen werden gevormd al 185 miljoen jaar uitgestorven waren (niet getreurd, de mosasaurussen die nog in de grond steken maken veel goed!). Op dezelfde manier is wie op de mijnterrils in Genk of Beringen naar schelpjes gaat zoeken er aan voor de moeite. Aangezien dit terrestrische afzettingen zijn kan je hier namelijk wel planten, zoals boomwolfsklauwen vinden, maar geen zeediertjes. Het is dus heel belangrijk om op voorhand even op te zoeken waar je je aan kan verwachten. In wat volgt zal ik een paar interessante locaties bespreken waar je gemakkelijk in je eentje of met je afdeling fossielen kan vinden.
Geologische tijdsschaal
De Sint-Pietersberg en omgeving Het goede aan fossielvindplaatsen is dat ze vaak in streken liggen met vette natuur. Zo ook op de Sint-Pietersberg. Het zachte krijt is ideaal voor beginners omdat fossielen hier redelijk makkelijk uit te kappen zijn en je vaak mooie aantallen vindt. De afzettingen dateren uit de laatste periode van het Krijt, toepasselijk het Maastrichtiaan genoemd (72 tot 66 miljoen jaar geleden). Op verschillende plaatsen in de omgeving van Kanne en Eben-Emael komt de krijtlaag boven de grond (bijvoorbeeld bij steengroeves of waar graafwerken bezig zijn). Een andere goede locatie in de buurt is Groeve 't Rooth, een mergelgroeve een tiental kilometer achter Maastricht. De ontginningsmanier is hier wel een paar jaar geleden veranderd, waardoor er tegenwoordig veel minder te vinden is, maa rje kan er nog altijd terecht om geelbuikvuurpadden te scoren. Let wel op, de groeve is enkel toegankelijk op zaterdag! In deze regio vind je veel belemnieten, een soort van 'bot' dat in bepaalde uitgestorven inktvissensoorten zat, en er uitziet als een langwerpige, puntige staaf. Ook schelpen, waaronder de typische 'halvemaan-oesters', zee-egels en ammonieten (de typische opgerolde schelp van uitgestorven inktvissen die een beetje op Omanyte van Pokémon leken) kan je er vinden. Zoals eerder gezegd worden in deze regio ook af en toe skeletten van mosasaurussen opgegraven. Dit waren gigantische, bijterige reptielen die vaag op krokodillen met vinnen leken en die miljoenen jaren geleden door de straten van Maastricht rondzwommen.
Fossielzoekers in Groeve 't Rooth
Barvaux Een fijne locatie die veel fossielen oplevert en die je zeker in het voorjaar kan combineren met een vette vlinderexcursie ligt in Barvaux. De beste plaats ligt in de spoorwegbedding tussen Barvaux en Marche en ligt op ongeveer 20 minuten wandelen van het station van Barvaux. Waar de weg over de spoorweg heen loopt kan je in de bedding kruipen en fossielen zoeken, die zowel los tussen de stenen als vast in het moedergesteente steken. Het gesteente hier is zo'n 370 miljoen jaar oud, een pak ouder dus dan op de Sint-Pietersberg. Bijgevolg is hier dus ook een heel andere fauna. Spiriferen, raar gevormde schelpen die totaal geen verwantschap hebben met tweekleppige weekdieren, vormen hier het grootste deel van de buit. Hoewel dit een goede vindplaats is voor beginners, wegens zijn goede toegankelijkheid, hou je hier best geen activiteit met te veel leden of met piepers. De spoorwegbedding wordt nog gebruikt, en hoewel je in principe op veilige afstand zit vindt Infrabel fossielen misschien minder interessant dan jij. Bovendien zijn de wanden op sommige plaatsen redelijk steil. Nog een nadeel is dat de vondsten op deze locatie niet erg gevarieerd zijn. Desondanks blij� het een van de beste vindplaatsen in ons land en heb je bijna 100% garantie op een paar mooie exemplaren.
Het resultaat van een geslaagde fossielenexcursie in Barvaux.
Cap Blanc-nez Zowat elk jaar trekken jeugdbonders naar de streek rond de Cap Gris-Nez, op zo'n 100 km fietsen van de Belgische grens. Naast de indrukwekkende flora en fauna in de streek is het ook een echt walhalla voor paleontologen. De krijtrotsen aan de Cap Blanc-Nez zitten boordevol fossielen en de variatie in vondsten is enorm, gaande van ammonieten en slakken tot koralen en zelfs sponzen. In principe is het verboden om in de rotsen te kappen en op de drukkere plaatsen wordt hierop gecontroleerd, maar op het strand vind je massa's losse stukken, dus op zich heb je zelfs geen materiaal nodig behalve een zak om je vondsten in te steken. Bovendien kan je na een lange dag fossielen zoeken hier nog even een duik nemenin de Noordzee. Door de mooie omgeving en de vele indrukwekkende vondsten zonder twijfel mijn favoriete fossielenvindplaats!
Fossielenschatkamers aan Cap Blanc-nez
*Toevoeging redactie: Eigenlijk is de hele oostkust vanaf Zeebrugge de moeite voor haaientanden, goede plaatsen zijn de baai van Heist en het strand voor het Zwin
Cadzand Het strand van Cadzand in Nederland*, net ten noorden van Knokke staat bekend om zijn fossiele haaientanden. Verder kan je er ook schelpen en stukken bot vinden. De aangespoelde fossielen dateren hier vooral van het Mioceen tot het Pleistoceen (25 miljoen jaar geleden tot 12.000 jaar geleden) wat dit een relatief 'jonge' vindplaats maakt. In Knokke kan je gelijkaardige fossielen vinden, maar ze zijn ietsje zeldzamer. Door de goede bereikbaarheid en het feit dat deze vindplaats aan zee ligt is het de ideale plaats voor een (piep)excursie!
In Cadzand kan je gemakkelijk aangespoelde haaientanden vinden.
de Viroin
* Noot van de redactie: voor het bezit van een vlindernetje is in Wallonië een vergunning verplicht. Vooral in goede gebieden als de Viroin zijn de controles streng en de boetes hoog. De redactie is dan ook niet verantwoordelijk voor eventuele boetes als gevolg van dit artikel.
Iedere goede JNM'er passeert wel eens in de Viroin, maar wat de meesten niet weten is dat deze streek al in het Devoon een natuurpareltje was. Deze locatie stamt uit ongeveer dezelfde periode als die in Barvaux, maar hee� als voordeel dat het een diversere locatie is. Voor trilobieten (een soort uitgestorven geleedpotig monster dat een beetje leek op Kabuto van Pokémon) is dit misschien wel de beste locatie in België. Het nadeel is dat er weinig echt goede plaatsen zijn. Als je op pas geploegde akkers zoekt of bij graafwerken (bouwputten, wegen in aanleg,...) kan je hier in elk geval wel het een en het ander vinden. Moest je toch geen goede locatie vinden in deze streek dan kan je natuurlijk nog altijd vlindertjes gaan vangen*, het is en blij� namelijk de Viroin...
de mijnterrils in Limburg en Henegouwen Noord-Limburg en Henegouwen kenden begin vorige eeuw een bloei door de vondst van steenkool in de grond. Deze steenkoollagen zijn in feite fossielen bestaande uit oude moerasplanten. Hoewel de steenkool honderden meters onder de grond zit kunnen we toch fossielen zoeken in deze lagen op de mijnterrils, die in feite gigantische heuvels met afval uit de steenkoolmijnen zijn. Deze afzettingen zijn ietsje jonger dan die in de Viroin of Barvaux. Ze dateren namelijk uit het laat Carboon, zo'n 300 miljoen jaar geleden. Wat deze afzettingen uitzonderlijk maakt is dat ze zoals gezegd terrestrisch zijn, in tegenstelling tot de meeste afzettingen in onze streken, die ontstonden toen België nog volledig onder de zeespiegel lag. De vondsten zijn hier dan ook heel anders en bestaan vooral uit planten. Bloemplanten bestonden nog niet in het Carboon, dus het zijn vooral varens en wortels, stengels en bladeren van boomwolfsklauwen die je kan vinden. Op deze locatie heb je weer niet echt hamer en beitel nodig aangezien de stukken gewoon los op de grond liggen. Aangezien de mijnen alweer een tijdje gesloten zijn en er dus geen nieuw steenkoolafval wordt aangevoerd zijn op veel plaatsen nog moeilijk mooie stukken te vinden, dus het is een beetje geluk hebben. Dit zou nu ook het ideale moment zijn om een vurig pleidooi af te steken om de steenkoolmijnen in Genk en Beringen weer te openen, maar omdat dat me nu niet echt populair zou maken bij mijn bomenknuffelende vriendjes denk ik dat ik dat toch maar ga laten...
Typisch varenfossiel in steenkool.
random akkers in Limburg, de Eiffel, Luxemburg... Ook op gewone akkers kan je fossielen vinden, zeker als ze vers geploegd zijn. De enige voorwaarde is dat ze op een laag liggen die fossielen bevat. In Zuid-Limburg kan je op een gelijkaardige manier ook fossieltjes vinden onder omgevallen bomen of in holle wegen. Let wel op dat je niet op vers ingezaaide akkers gaat lopen! Afhankelijk van de plaats waar je gaat zoeken kunnen de fossielen uit verschillende tijdperken dateren. De soorten die je hier kan vinden zijn dan ook heel gevarieerd.
Meer weten? De beste bron om meer te weten te komen over fossielen is de website www.fossiel.net. Hier vind je veel praktische informatie en nog meer locaties, foto's, hulp bij het determineren,... Het is zeker aan teraden om een (gratis) account te maken, aangezien je dan meer informatie over vindplaatsen kan zien. Het enige wat je nu nog moet doen is zelf het veld ingaan. Kappen maar!
Trilobiet uit de Viroin
Foto: Femke Batsleer Hazelworm Angius fragilis
Amfireptie's onderzoek, bescherming, mishandeling: 1 pot nat Door Femke Batsleer Amfibieën en reptielen zijn heel mooie en vaak gekke beesten. Dat ze zo leuk zijn en tot de verbeelding spreken is duidelijk wanneer je enkele nieuwe piepers een kikker toont: die zijn vaak enthousiast en gillen als hij wegspringt. Om er dan achteraan te rennen omdat ze geïntrigeerd zijn door dat gekke beest. Alhoewel amfibieën en reptielen dus zo'n coole en stoere beesten zijn, zijn het heel kwetsbare dieren die vaak hoge eisen stellen aan hun omgeving. Om te weten te komen hoe we ze kunnen beschermen, moet geïnventariseerd worden waar welke dieren voorkomen en moet ecologisch onderzoek over hun levenswijze de eisen aan hun leefomgeving ontrafelen. En juist hier ligt er bij sommige methoden een paradox tussen mishandeling en bescherming.
Om dieren te inventariseren kan ruwweg op 3 manieren te werk gegaan worden: bijhouden van incidentele waarnemingen (zoals het door ons intensief-gebruikte waarnemingen.be), éénmalige inventarisatie en monitoring over langere tijdsspanne. De bruikbaarheid van de data voor bescherming neemt ruwweg toe van links naar rechts. Voor diepgaander ecologisch onderzoek is het vaak van belang individuen voor een langere tijd te volgen. Zo kunnen aantalsschattingen gemaakt worden met de vangst-hervangstmethode, kan informatie bekomen worden over habitatgebruik, verplaatsingsafstanden, grootte van home ranges, voortplantingscycli, groeisnelheden... Om die individuen te kunnen herkennen kan of actief worden gemerkt, of bij sommige soorten, de aanwezige kop-, buik- of rugpatronen worden gebruikt. Dat actief merken ging in het verleden vaak samen met methoden waartegen verschillende ethische bezwaren kunnen opgeworpen worden omwille van mishandeling of verminking. Tevens kan je ook de vraag kan stellen of het gedrag en bijgevolg de onderzoeksresultaten zelf ook niet te veel beïnvloed werden.
Verspreidingskaartjes op waarnemingen.be van twee zeer algemene soorten (links: bruine kikker, rechts: gewone pad) tonen een nadeel van het gebruik van incidentele waarnemingen: het waarnemerseffect. Hoewel we verwachten dat deze soorten in elk kilometerhok aanwezig zijn, is dit op deze kaarten niet zo.
Toeclipping, de tenen afknippen volgens een bepaalde formule per individu (zie afbeelding), werd o.a. gedaan bij kikkers, padden, hagedissen en salamanders. Bij salamanders wordt ook vaak het topje van de staart afgeknipt, tail-clipping, om een weefselstaal te nemen. Verschillende onderzoeken hebben uitgewezen dat het afknippen van lichaamsdelen wel degelijk een invloed hee� op voortbeweging, groei, overleving, etc. Bij amfibieën treed er trouwens vaak regeneratie op van de afgeknipte delen, wat het onderzoek dan weer hindert. Hierop hebben sommige wetenschappers natuurlijk manieren gezocht om dat tegen te gaan: zo blijkt het bij verschillende soorten goed om een extra v-vormige snee te maken aan de basis van de afgeknipte teen om hergroei tegen te gaan. Bij slangen en hazelwormen werden stukjes uit buikschubben geknipt of met een soldeerbout merktekens op de buikschubben gebrand. Onderzoek wees dan weer uit dat dit vaak voor problemen zorgt tijdens de vervelling of voor ontstekingen zorgt van het weefsel onder de schubben.
De formules die gebruikt worden bij het "toeclipping"
Een nauwelijks ingrijpende methode is om de aanwezige patronen op het dier te gebruiken als individuele herkenning. Dit soort onderzoek vergt vaak wel meer tijd en gedetailleerd werk om de dieren op te volgen. Zo zijn rugpatronen bij zandhagedissen, knoflookpadden en vuursalamanders, de buikpatronen bij ringslangen, kamsalamanders, geelbuikvuurpadden en de vorm van flankstreep bij boomkikkers, uniek. Deze patronen worden op foto vastgelegd en dan later digitaal vergeleken (steeds vaker met so�wareprogramma's om de patronen te herkennen). Deze methode is toch soms nog behoorlijk ingrijpend. Om de foto's te standaardiseren worden de dieren vaak tegen een glasplaat gedrukt (hopelijk door de meestzachtaardigste persoon van de groep). In donkere, grijze tijden, toen digitale fotografie nog niet zo algemeen was, werden dieren vaak, samen met een briefje over de vangstgegevens, onder een kopieerapparaat gelegd en gekopieerd. De invloed van het felle kopieerlicht op het zicht van de dieren is nooit onderzocht.
Buikpatroon van een kamsalamander
Bij adders kunnen het kopschild en patroon en de koptekening (de zwarte tekening op hals en bovenzijde van de kop) gebruikt worden voor herkenning. Er is een formule ontwikkeld omhet aantal en ligging van de kopschilden weer te geven, maar om de dieren exact individueel te herkennen is de grootte van de schubben ook van belang, waardoor nog steeds vergelijking van foto's van belang is. Dat dit een sinecuur en best ingewikkeld werkje is voor specialisten, is duidelijk wanneer je hierover een artikel naleest in het tijdschri� Ravon (maart 2000, jaargang 3 nummer 1): de beschrijving van de formule beslaat zo'n anderhalve pagina (zonder figuren) en je wordt om de oren geslagen met de termen naso-rostralia, post-inframandibularia en intercanthalia.
Boomkikkers: let op de individuele variatie in de flankstreep
Een andere goede methode om dieren individueel te herkennen is om PIT-tags te gebruiken. Dit zijn'Passive Integrated Transponder-tags', eigenlijk chips zoals bij katten en honden gebruikt worden. Deze tags hebben de grootte van een rijstkorrel en kunnen chirurgisch ingeplant worden. Dat deze nog niet algemeen gebruikt worden in verhouding tot de individuele herkenning a.d.h.v. patronen op het dier, komt door de kosten-afweging, omdat veel van de gemerkte dieren niet worden teruggevangen. De tags zijn zoals de naam al doet uitschijnen passief, ze zenden zelf niet actief een signaal uit en moeten dus uitgelezen worden van korte afstand. Wat ook nog kan ingeplant worden zijn zenders om de dieren m.b.v. telemetrie in het veld te volgen. De dieren worden dan met een antenne gelokaliseerd in het veld. Om de zender aan te brengen wordt die operatief in de buikholte geplaatst, of via dwangvoeding in de maag gebracht (zoals bij ganzen om foie-gras te maken). Hierboven zijn enkele methoden beschreven die kunnen gebruikt worden om amfirepti's individueel op te volgen, om meer te weten te komen over de ecologie en levenswijze van de dieren. Of ze ethisch verantwoord zijn en/of het onderzoek te veel beïnvloed wordt, is vaak een grijze zone. Zoals in elk wetenschappelijk onderzoek is het telkens een afweging tussen wat je precies wilt onderzoeken, om meer te weten te komenover hun levenswijze en hoe ze te beschermen, en de ethische en praktische bezwaren van het onderzoek zelf.
Een PIT-tag naast een Amerikaanse penny
*Populieren, brandnetels en natuurbehoud: Omstreden positie van cultuurpopulieren onder de loep (klik)
De steel van russula's en melkzwammen breekt als een krijtje.
Illustratie: Martine Van Audenhove
Paddenstoelen onder Populier Door Ruben De Lange Populieren en Vlaanderen, twee handen op één buik! Maar liefst 13,8% van het Vlaamse bosareaal bestaat uit populier. En buiten de bossen zijn er natuurlijk ook de typische populierenrijen die vaak in het Vlaamse landschap terug te vinden zijn. Maar toch hebben populieren een slecht imago binnen het natuurbehoud. Helemaal onterecht weliswaar! Toch als je naar paddenstoelen kijkt. Voor een mycoloog vormen ze een misbegrepen en nog steeds relatief onbekend walhalla.
Populieren hebben een lange geschiedenis in Vlaanderen en zijn hier beter vertegenwoordigd dan in naburige landen. Vooral vroeger (tijdens de decennia volgend op de Tweede Wereldoorlog) waren populieren een populaire boomsoort om aan te planten. In Vlaanderen is Populus nigra (zwarte populier) een inheemse soort en sterk bedreigd. Populus tremula (ratelpopulier) is ook inheems maar Populus alba (witte abeel) niet, maar deze soort werd hier al ingevoerd sinds de Romeinen. Over de inheemse status van Populus canescens (grauwe abeel) is er nog veel discussie. Nu vindt men in Vlaanderen vooral veel Populus x canadensis (canadapopulier), een verzamelnaam voor hybride soorten. Populieren worden alsmaar populairder omwille van hun economische waarde (papierindustrie, houtproductie...), maar ook omdat ze enkele eigenschappen hebben die interessant zijn voor de biotechnologie. De dag van vandaag bestaat ongeveer 13,8% van het Vlaamse bosareaal uit populieren. Toch worden vanuit het natuurbeheer veel populieren gekapt om ze te vervangen door inheemse, meer ecologisch waardevolle soorten als beuk en eik. Dit komt vooral door het slechte imago van de populier, die geassocieerd wordt met stikstof vervuilde bosbestanden overwoekerd met brandnetels en bramen. Maar er zijn vooral veel misverstanden over de ecologische waarde van populieren. Zo blijkt uit onderzoek van het INBO* dat het niet zozeer de populier zelf is die de oorzaak van verruiging in populierenaanplanten is, maar eerder de omstandigheden waarin deze populieren worden gehouden. Populieren werden vaak op voormalige akkers (zeer voedselrijke gronden) aangeplant en door de ruime plantafstanden en korte omlooptijden is er in de populierenaanplanten ook steeds veel licht aanwezig. In voedselrijke en lichtrijke omstandigheden treedt snel verruiging op. Populier kan dus ecologisch waardevoller zijn dan tot voor kort werd aangenomen.
Populieren worden vaak aangeplant uit puur economische redenen
Zo bleek ook uit een recent thesisonderzoek aan de onderzoeksgroep Mycologie van de UGent dat ectomycorrhizale paddenstoelen bestudeerde die geassocieerd zijn met populieren. De focus hierbij lag vooral op paddenstoelen uit de genera Russula en Lactarius (melkzwammen). Gedurende één paddenstoelenseizoen werden de russula's en melkzwammen rond populieren geïnventariseerd. Er werden 20 soorten russula's en 4 soorten melkzwammen gevonden. Russula's en melkzwammen behoren tot dezelfde familie en vertonen dus een aantal gemeenschappelijke kenmerken. Ze zijn van andere soorten paddenstoelen te onderscheiden doordat de steel breekt als een krijtje. Dit is omdat de steel bij russula's en melkzwammen opgebouwd is uit ronde cellen, terwijl de stelen van andere paddenstoelen uitlangwerpige (vezelige) cellen opgebouwd zijn. Het zijn meestal vrij grote paddenstoelen: het schaapje (Lactifluus vellereus) bijvoorbeeld kan een hoed van wel 30 cm doorsnede hebben. Qua kleur kunnen ze erg variabel zijn: braakrussula's (Russula emetica s.l.) hebben een felrode hoed, zonnerussula (Russula solaris) hee� een gele hoed, peenrode melkzwam (Lactarius deterimmus) is oranje met groen... En ook onder de microscoop zijn het mooie paddenstoelen: de sporen zijn namelijk steeds versierd met wratjes of ribben. Russula's en melkzwammen zijn mycorrhizavormers. Ze zijn dus steeds in de buurt van bomen te vinden. Vaak is de boomsoort waarbij de paddenstoel staat een belangrijk determinatiekenmerk. En bij Populier zijn dus ook een behoorlijk aantal leuke soorten paddenstoelen te vinden. Ongeveer 70% van de soorten die tijdens het onderzoek gevonden werden, staan bekend als zeldzame soorten. En 40% van de soorten was zelfs in de rode lijst van Vlaanderen opgenomen. Ook werden er een enkele mogelijk nieuwe soorten ontdekt (met behulp van genetisch onderzoek). Dit is opmerkelijk aangezien Russula en Lactarius toch goed beschreven genera zijn, zeker in een goed onderzocht gebied als Vlaanderen. Bovendien blijkt dat van de soorten gevonden in het onderzoek, en gekend uit de literatuur om bij populier voor te komen, de meeste ook specifiek geassocieerd zijn met populier (75% tot 85%). Als laatste kan er uit het onderzoek geconcludeerd worden dat oudere populierenbossen, of populieren bestanden in oudere, goed beheerde gebieden meer soortendiversiteit hebben.
de melktruffel Lactarius stephensii Foto: Felix Hampe
Eén van de soorten die op de rode lijst te vinden is, is een soort melktruffel: Lactarius stephensii. Hetis een soort melkzwam, maar dan in truffelvorm! Truffels zijn namelijk meermaals in de evolutie ontstaan en zo is er dus ook een soort melkzwam ondergronds gaan leven. Deze melktruffel ziet eruit als oranje knolletjes die vaak gedeeltelijk boven het aardoppervlak uitsteken. Bij het doorsnijden komt er een beetje melksap uit dat lichtgeel verkleurt aan de lucht. In België is deze soort slecht van4 plaatsen gekend, steeds op kalkhoudende bodems onder Populier. Een andere melkzwam (wel met de typische hoed en steel) uit de Rode Lijst die vaak onder populieren te vinden is, is de vaaggegordelde melkzwam (Lactarius evosmus). Deze soort gaat zowel met eik als populier associaties aan, maar is in de duinen uitzonderlijk ook wel bij kruipwilg te vinden. De vaaggegordelde melkzwam is te herkennen aan de bleekgele hoed met vage kringen langs de rand, de zuur-fruitige, appelachtige geur en de plaatjes die een rozige schijn krijgen bij ouderdom. De twee andere melkzwammen die gevonden werden tijdens het onderzoek zijn populierenmelkzwam (Lactarius controversus) en greppelmelkzwam (Lactarius lacunarum). Deze staan beide niet op de Rode Lijst. Populierenmelkzwam is een algemene soort die over het hele land gevonden kan worden, zowel bij populieren als bij wilgen. Het is een grote (hoeddoorsnede tot 30cm!), witte soort die vaak roze tot donkerrode plekken op de hoed hee�. De plaatjes zijn roze bij oudere exemplaren en het vlees smaakt brandend scherp. De greppelmelkzwam is met hoedjes tot 6 cm doorsnede een stuk kleiner. De hoed is warm bruin van kleur en de melk kleurt langzaam geel bij blootstelling aan de lucht. De soort komt voor bij een groot aantal boomsoorten (elzen, populieren, berken...), meestal op vochtige bodems.
Vergelende netspoorrussula - Russula arpalices Foto: Felix Hampe
Tijdens het onderzoek werden naast deze melkzwammen ook 23 soorten russula's gevonden. Daaronder zijn een behoorlijk aantal soorten die meestal bij populier gevonden worden, zoals de vergelende netspoorrussula (Russula arpalices), slanke russula (R. terenopus), populierrussula (R. melitodes), tweegeurrussula (R. clariana) en geraniumrussula (R. pelargonium). Andere soorten zijn bij nogal wat andere bomen, naast populier te vinden. Zo staat de violette russula (R. violacea) ook bij beuken, berken, eiken en elzen. De onsmakelijke kamrussula (R. pectinatoides) en vergelende russula (R. puellaris) kunnen met zowel loof- als naaldbomen mycorrhiza's vormen en de bittere kamrussula (R. pectinata) en fijnplaatrussula (R. densifolia) met heel wat verschillende loofbomen (eik, linde, beuk, berk... ). Er werden ook twee soorten die voornamelijk bij eik voorkomen, gevonden: de vissige eikenrussula (R. graveolens) en de vergelende stinkrussula (R. subfoetens). De kruipwilgrussula (R. persicina) die bij populier werd teruggevonden bleek toch niet dezelfde soort te zijn als die die bij kruipwilg gevonden werd, maar een nieuwe soort: Russula roseocremea.
Violette russula - Russula violacea Foto: Ruben De Lange
Dit onderzoek brengt het aantal soorten russula's die bij populier gevonden worden op 48. Populieren hebben wel degelijk een ecologische waarde, zeker als het over paddenstoelen gaat. Het is dus zeer belangrijk dat natuurbeheerders goed nadenken vooraleer de opdracht wordt gegeven om populieren te kappen. Uit de studie blijkt namelijk dat populierenbossen een zeldzame en bedreigde mycoflora bezitten die kan verloren gaan als de populieren verdwijnen. Ook zijn de ecologische problemen met populieren vaak niet aan de populier zelf te wijten maar aan een slecht beheer en stikstofvervuiling. Verder kan de kap van populieren een zware impact op de bodem en alle (myco)flora en fauna in die bodem. Als populieren toch gekapt worden, kunnen deze misschien beter via een langzaam omvormbeheer vervangen worden door de inheemse populierensoorten om zo de mycoflora te beschermen. Populieren en paddenstoelen, een unieke match!
prachtig versierde sporen bij russula's en melkzwammen
In deze rubriek (vernoemd naar de Facebookgroep 'De pareltjes van waarneming.nl') tonen we jullie een pareltje van een foto die we vonden op waarnemingen.be, waarneming.nl of observado.org. Het gaat om absurde/grappige foto's. Kom je zelf ergens zo'n pareltje tegen, laat het ons gerust weten via
[email protected]
Pareltje van op waarnemingen.be
Fotograaf: Mathias D'haen Bron: http://observado.org /waarneming/view/108793922
Gruwelijke onthoofdingen vind je niet alleen op websites van IS terug, ook op Observado kan men al eens onthoofdingsfoto's terugvinden. Zo verloor deze arme otter (die weliswaar al dood was) zijn hoofd in Roemenië.