Sondevoeding bij kinderen
Uw kind krijgt of heeft een voedingssonde (neus-maagsonde) gekregen. Dit is een dun slangetje dat via de neus wordt ingebracht en waarvan het uiteinde in de maag ligt. Soms ligt het uiteinde nog iets dieper, namelijk in de dunne darm. Dan spreken we van een duodenumsonde of jejunumsonde. Aan het uiteinde van de sonde zitten meerdere gaatjes waar de voeding uitkomt. Sondevoeding wordt meestal gegeven als een kind wel via de darm kan worden gevoed, maar niet in staat is om zelf voldoende te eten of drinken. Vaak is dat tijdelijk, zoals na een operatie of bij het herstellen van een ernstige ziekte. Als langdurige sondevoeding nodig is, wordt meestal voor een andere oplossing gekozen (zie de folder PEG-sonde). Sondevoeding bevat alle voedingsstoffen en energie die nodig is voor de groei en ontwikkeling van uw kind. Sondevoeding kan helpen om de voedingstoestand van uw kind te verbeteren of op peil te houden. Andere redenen om een neus-maagsonde te geven, kunnen zijn: de noodzaak om langdurig veel vieze geneesmiddelen toe te dienen (bijvoorbeeld bij nierziekten) en de eerste behandeling van de chronische darmaandoening ziekte van Crohn. De behandelend arts heeft uitgelegd waarom uw kind een sonde nodig heeft en heeft aangegeven of het mag eten naast de sondevoeding. Deze afspraken worden genoteerd op het overzicht voedingsafspraken. De verpleegkundige leert u hoe u de sonde verzorgt en hoe U een nieuwe sonde inbrengt in overleg met u.
Inbrengen van de sonde Neus-maagsondes moeten regelmatig worden gewisseld. Hoe vaak en door wie dat moet gebeuren, hangt af van het type sonde. Verwisselen kan plaatsvinden door een verpleegkundige van de thuiszorg of van de polikliniek, maar het kan eventueel ook door de ouders zelf gebeuren. Bij zuigelingen wordt de sonde ingebracht terwijl het kind ligt. Grotere kinderen zitten liever. • Leg van tevoren alle materialen klaar, zodat u in een keer de sonde kunt inbrengen. Zo is het handig om ook de pleisters van tevoren te knippen. • Bepaal vooraf hoe ver u de sonde moet inbrengen. Houd de punt van de sonde bij de neus en leid de sonde achter het oor langs naar het maagkuiltje (vlak onder het borstbeen). De sonde moet worden ingebracht tot waar hij bij het maagkuiltje uitkomt. Markeer die plek met een pleister op de sonde. Let ook op de markering op de sonde: daaraan kunt u precies zien hoeveel centimeter de sonde naar binnen gaat. • Kies zo mogelijk voor het neusgat waarin de sonde de laatste keer niet heeft gezeten. Breng de sonde 8 -12 centimeter in, tot hij hokt. Wacht daarna even tot uw kind slikt. Bij zuigelingen kunt u dat stimuleren door in het gezicht van het kind te blazen, bij oudere kinderen door het op uw vinger te laten zuigen of wat water te laten drinken. Schuif tijdens het slikken de sonde rustig door tot de juiste diepte. • Controleer daarna of de sonde op de juiste plaats zit (zie onder het kopje ‘Zit de zonde goed?’). • Als de punt van de sonde inderdaad in de maag zit, plakt u de sonde goed vast op de wang. Vastplakken • Er zijn speciale plakkers met huidvriendelijke lijm en erop een doorzichtig, plakkend schijfje waaronder de sonde of het lint kan worden vastgezet. Breng op beide wangen zo’n plakker aan als er een lijntje aan de sonde wordt gemaakt. Dat is het geval bij kleine kinderen. In de andere gevallen plakt u twee plakkers op de wang waar de sonde zit. De huid moet droog zijn. • Knoop het sondelint om de sonde op de plaats van de pleister, zo dicht mogelijk bij het neusgat. Plak beide uiteinden aan weerszijden op de plakker tussen het doorzichtige schijfje en de basis. Knip het overtollige lint af.
2
• Bevestig ook de sonde aan de kant van het gebruikte neusgat onder het doorzichtige schijfje. Zit de sonde goed? • Controleer voordat u voeding of medicijnen toedient, altijd eerst of de sonde goed ligt. Dat kan op een paar manieren. • De eenvoudigste manier is om te controleren of de sonde nog steeds even diep zit. Is de pleister verschoven? Zorg ervoor dat steeds hetzelfde markeringsstreepje bij de neus zit. U moet echter ook altijd kijken of u wat maaginhoud terugkrijgt (zie volgende punt) voordat u iets in de sonde spuit, of de voeding aansluit. • U kunt ook met een spuit een beetje vocht uit de maag optrekken. Komt er maagsap en voeding terug, dan zit de sonde goed. • Of u spuit een beetje lucht in, zodat u de lucht hoort borrelen in de bovenbuik. Met uw oor op een closetrolletje dat u linksboven op de buik plaatst, kunt u het beter horen. Als de sonde bij het inspuiten van lucht een sissend geluid maakt, ontsnapt er lucht in de slokdarm. Schuif dan de sonde enige centimeters dieper. De sonde zit niet goed en moet meteen worden uitgetrokken: • Als uw kind tijdens het inbrengen van de sonde kortademig wordt of grauw gaat zien. • Als uw kind een hoestprikkel krijgt bij het inspuiten van lucht. In beide gevallen ligt de tip van de sonde waarschijnlijk in de luchtpijp. Verwijder de sonde dan meteen. Als het kind weer rustig ademt, kunt u een nieuwe poging doen om de sonde in te brengen. Geef in elk geval geen voeding via de sonde. De voeding komt dan immers in de longen. Blijft het kind onrustig of kortademig, neem dan contact op met uw behandelend arts of de zorgeenheid in het ziekenhuis. Doorspuiten U spuit de sonde door met water: • voordat u sondevoeding gaat geven; • bij verwisseling van een pak sondevoeding; • voor en na afloop van het toedienen van medicijnen; • na elk portie voeding. Verwissel de spuit waarmee u de sonde doorspuit, eenmaal per week.
3
Bereiden en bewaren van sondevoeding Er zijn gebruiksklare sondevoedingen in de handel. Deze zijn echter niet voor alle kinderen geschikt. De behandelend arts of de diëtist bepaalt welke voeding het beste is voor uw kind. Bij het zelf bereiden van de voeding uit poeder kunt u het beste meerdere porties tegelijk maken en wat u niet direct gebruikt, in de koelkast bewaren. In de koelkast is de voeding 24 uur houdbaar. Werk bij het aanmaken van de voeding zo hygiënisch mogelijk en zorg dat er geen klontjes in zitten. Die kunnen de sonde verstoppen. Toedienen van de sondevoeding De sondevoeding wordt in porties gegeven, met een spuit, of druppelsgewijs, met een voedingspomp. Als u een spuit gebruikt, denk er dan aan dat u de voeding niet te snel toedient, anders kan het kind gaan spugen. Met een toedieningssysteem verbindt u de sondevoeding met de sonde. Het is belangrijk om bij het aansluiten zo schoon mogelijk te werken, om te voorkomen dat bacteriën bij de voeding komen waardoor deze bederft. • Zet alle benodigde materialen klaar. Was uw handen met water en zeep en droog ze af met een schone handdoek. • Let op de houdbaarheidsdatum van de voeding. Maak eerst de oude voorraad op. Laat de voeding ongeveer 10 –15 minuten buiten de koelkast op kamertemperatuur komen. • Schud de voeding voordat u hem aansluit. • Sluit de regelklem van de sondevoeding set. • Plaats de sondevoeding set op het pak of de fles en hang de voeding aan de standaard. • Houd de druppelkamer op zijn kop, vul deze tot 1/3 met de regelklem en hang de druppelkamer weer naar beneden. In de thuissituatie heeft uw systeem soms geen druppelkamer. • Laat het systeem vollopen en sluit de rolregelklem op de slang. • Controleer voordat u het sondevoedingssysteem aansluit, altijd eerst de ligging van de sonde. • Sluit het sondevoedingssysteem aan op de sonde en plaatst het in de pomp. • Zet de voedingspomp aan en stel de afgesproken inloopsnelheid in (aantal milliliters per uur). • Open de rolregelklem en start de voedingspomp. • Spoel na gebruik de sonde door met 5 ml water.
4
Bedienen van de voedingspomp De firma die de voedingspomp bij u thuis aflevert, geeft u instructie over het gebruik van de voedingspomp. Problemen • De voeding loopt niet door. Controleer of de rolregelklem is opengedraaid. Soms kan door de lichaamshouding de sonde of het kraantje aan de sonde worden dichtgedrukt. Door een andere houding kan dat worden opgelost. Als de sonde verstopt is, lukt ook het doorspuiten vooraf niet. • De sonde is verstopt. Spuit de sonde door met koolzuurhoudend water (Spa rood). U kunt verstopping van de sonde voorkomen door na ieder portie sondevoeding de sonde door te spuiten met water. • De sonde is verschoven. Als de sonde te ver uit de neus steekt, kunt u hem gewoon terugschuiven. Controleer hierna wel of de sonde zich weer in de maag bevindt. • De sonde is uitgebraakt. Het uiteinde van de sonde steekt dan uit de mond. Zet de voedingspomp uit en trekt langzaam en voorzichtig de sonde via de neus naar buiten. Als u hebt geleerd hoe u de sonde inbrengt, kunt u hem zelf terugplaatsen. Anders roept u de hulp in van de verpleegkundige van de thuiszorg of de polikliniek. • De schroefdraad is stuk. Soms gaat de schroefdraad bovenaan de sonde kapot. Dan kunt u het systeem niet aansluiten. U kunt dan het beste contact opnemen met het ziekenhuis. Wellicht kan er een ander opzetstukje op de sonde worden geplaatst. Anders moet de sonde worden vervangen. Het gebruik van medicijnen Sommige kinderen hebben moeite met het slikken van medicijnen of de hoeveelheid medicijnen. Met uw behandelend arts, diëtist of verpleegkundige kunt u overleggen hoe u de medicijnen dan het best kunt toedienen. Veel medicijnen kunnen in vloeibare vorm per sonde worden toegediend. Geef ze echter altijd apart van de sondevoeding en spuit de sonde tussendoor door met water. Medicijnen geven via het kraantje • Was uw handen met water en zeep. • Controleer eerst of de sonde goed ligt. • Trekt 10 ml (kraan)water op in een spuit. • Trek het vloeibare medicijn of het in water opgeloste medicijn op in een tweede spuit. 5
• Verwijder het afsluitdopje van het kraantje. • Plaats de spuit met water op het kraantje. Zet het kraantje open (naar de sonde toe) en spoel met 5 ml water de sonde. • Draai het kraantje dicht (naar het sondevoedingssysteem) en verwijder de spuit met water. Plaats de spuit met het medicijn op het kraantje, draai het kraantje weer open en spuit het medicijn in. Bij meerdere medicijnen spoelt u steeds tussendoor met 2 ml water. • Spoel na afloop de sonde nogmaals goed door met 5 ml water. • Sluit het kraantje van de sonde na gebruik weer met het afsluitdopje. Aandachtspunten • Onderhouden van de mondfunctie. Door de sondevoeding mist het kind bepaalde ervaringen in het mondgebied. Dit kan bij zuigelingen en peuters ontwikkeling en rijping van de mondfuncties beïnvloeden. Om de overgang van sondevoeding naar gewone voeding te vergemakkelijken kunt u uw kind tijdens de sondevoeding laten zuigen op een fopspeen of pink. Verder kunt u hand-mondcontant en speelgoed-mondcontact stimuleren, geluids- en mondspelletjes spelen en de tanden poetsen met een zachte tandenborstel. • Verzorgen van mond en gebit. Verzorg gebit en mondholte driemaal per dag. Bij zuigelingen maakt u de mond schoon met een gaasje gedrenkt in water. Heeft uw kind wondjes of irritaties in de mond, volg dan de instructies van de verpleegkundige op. Overgang van sondevoeding naar voeding via de mond • Geef de voeding in een rustige omgeving en houd een rustig tempo aan. • Een goede houding is belangrijk. Geef beweeglijke kinderen veel steun en help gespannen kinderen eerst te ontspannen. Laat kinderen die het benauwd hebben, iets achterover leunen, zodat ze beter kunnen ademen. • Uw kind moet vaak nog wennen aan de prikkels van voeding in de mond. Probeer daarom uit te zoeken wat uw kind lekker vindt. Fruit prikkelt de mond vaak meer dan groenten. • De voeding mag niet te warm of te koud zijn en niet te dun of te dik. Voeding op vla dikte is aan te bevelen. • Dwing uw kind niet tot eten, dat leidt alleen maar tot verzet. Beloon uw kind bij iedere hap, zorg dat het eten aangenaam is. • In het begin kan uw kind zich eventueel verslikken door tekort aan ervaring met eten. Sla uw kind niet op de rug, maar buig het hoofd en het bovenlichaam naar voren en geef een lichte druk op het borstbeen. • Geef de voeding altijd voordat u de sondevoeding geeft. 6
Voedingsafspraken Datum: Type sonde:
, maat: Ch
Deze sonde moet elke
weken worden vervangen.
Type voeding: Of Zelf klaargemaakte voeding: ml afgekoeld gekookt water/lauw leidingwater ml Voeg daaraan toe gram
(
afgestreken eetlepels /
)
gram
(
afgestreken eetlepels /
)
Klop alles met een garde goed dooreen. Zorg dat alle klontjes zijn opgelost. Dek de kan af en bewaar de voeding in de koelkast Uw kind krijgt de sondevoeding in porties/continu*, met/zonder* voedingspomp Per 24 uur
ml, verdeeld over
Voedingstijden: Snelheid van de pomp
ml per uur
7
porties van
ml
Vragen Mocht u problemen ervaren of nog vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met de zorgeenheid kindergeneeskunde. Bij spoedgevallen kunt u eventueel ook contact opnemen met uw huisarts. Zorgeenheid kindergeneeskunde, Afdeling VKKB, telefoon (020) 444 2290. Afdeling VKKC, telefoon (020) 444 2190. Bij vragen, het maken of het wijzigingen van een afspraak kunt u bellen naar: Polikliniek kindergeneeskunde, receptie L Telefoon: (020) 4441130, op werkdagen tussen 8.00 en 16.30 uur. E-mail:
[email protected].
303028
Behandelend arts telefoon (020) 444
(in te vullen door arts).
VUmc© januari 2014 www.VUmc.nl
8