Julien Damon www.julien-damon.com
Sociaal-politieke analyse Daklozen in zes Europese stations
Rapport voor het Agence Nouvelle des Solidarités Actives, in het kader van het Europese Hope in Stations project Juni 2010
2 Project for European Commission, Employment, Social Affairs and Equal Opportunities DG.
INHOUD Inleiding .................................................................................................................................... 3 I. Zes situaties en zes nationale beleidsvoeringen ................................................................. 5 Armoede ........................................................................................................................................................ 6 Asielaanvragen en de Roma-populatie .............................................................................................. 8 De huisvestingmarkt ............................................................................................................................. 10 Sociale bescherming ............................................................................................................................... 11 Meningen over dakloosheid ............................................................................................................... 12 De nationale beleidsvoeringen vergelijken : een « radar »...................................................... 14 Portretten van zes beleidsvoeringen .............................................................................................. 15 II. Zes steden en zes stations .................................................................................................. 24 2.1. Zes verschillende steden ............................................................................................................. 25 2.2. De zeer verschillende meningen van de inwoners ............................................................ 27 2.3. Gelijkaardige onderwerpen voor de stations ....................................................................... 29 2.4. Het beleid van de stations vergelijken: een « radar »........................................................ 31 2.5. Een algemene eindconclusie: zes bijzondere gevallen ..................................................... 31 III. Vijftien thema’s voor acties, evaluaties, experimenten ................................................ 33 Bijlagen .................................................................................................................................... 36 1. Dakloosheid en dakloosheidbestrijding in de Europese Unie ........................................ 37
3 Project for European Commission, Employment, Social Affairs and Equal Opportunities DG.
Inleiding
4
Rapporten worden zelden gelezen… Daarom hebben wij dit rapport zodanig opgevat dat het als een werkdocument kan worden gebruikt. Het bevat een reeks gegevens, informatie, analyses en bevindingen over zes landen (Duitsland, België, Spanje, Frankrijk, Italië, Polen) en over zes stations gelegen in de hoofdsteden van deze Lidstaten van de Europese Unie. Deze « sociaal-politieke analyse » heeft de ambitie om contextelementen aan te brengen over de opvangkwestie van daklozen in deze stations. Concreet bestaat de tekst uit drie delen. Het eerste gaat over de nationale situaties en de beleidsvoeringen. Het tweede behandelt de zes steden en het stelt vergelijkende en vergelijkbare elementen voor (voor het specifieke geval van de daklozen in stations). Het laatste stelt een lijst voor van vijftien ideeën voor acties, evaluaties, experimenten die men zou kunnen ondernemen in elk station dat een initiatief zou willen uitwerken, of op Europese schaal voor gemeenschappelijke acties. Qua vormgeving zal de lezer in de plaats van lange uiteenzettingen (die het dossier alleen maar kunnen verstikken), eerder informatie en suggesties vinden waarvan we hopen dat ze duidelijk zijn en dat ze nuttig zullen blijken.
Duizendmaal dank aan Lucie Assmann, Diane Angermuller, Sylvie Le Bars en Morgan Poulizac van het ANSA. Dit document, dat aan hen veel te danken heeft, werd opgesteld als een verslag van de eerste, verkennende fase van het Hope project. Het zal zeker zijn nut bewijzen voor de hele duur van de operatie.
5
I. Zes situaties en zes nationale beleidsvoeringen
6
Inleiding Wanneer we de daklozenkwestie in zes landen nader bekijken, vallen in de eerste plaats de verschillen, de uiteenlopende en de gelijkgerichte aspecten van de context op. In deze studie zullen wij ons buigen over de situaties (omvang en voorstellingen van het fenomeen) en over de op nationale schaal ontwikkelde beleidsvoeringen. Om te beginnen, moeten we de verschillen goed in gedachten houden. De contexten lopen immers uiteen wat betreft de geschiedenis, de structurering van het sociaal beleid, op het vlak van de migraties, de familiale veranderingen, evenals de stedelijke vormen. Over het bijzondere onderwerp van de voorstellingen (beoordeeld aan de hand van de meningen van de inwoners), moeten we een opvallende verscheidenheid vaststellen. De verklaringen van het probleem, net zoals de graad van sympathie, vrees of tolerantie ten aanzien van de plaats van de daklozen, variëren heel sterk. Hieruit vloeien fenomenen voort die niet dezelfde dimensies hebben, die niet op dezelfde plaats staan op de beleidsagenda, en die niet dezelfde beleidsvoeringen en strategieën vereisen. Op een meer rechtstreeks op de spoorwegen gericht niveau – dit wil zeggen de exploitatie van de stations – hebben de contexten aspecten die op elkaar gelijken. In verband met de Europese richtlijnen vertonen de exploitatiewijzen gelijkenissen. En in verband met de opening van de grenzen hebben de problemen wel degelijk punten (en gezichten) gemeen. De vraagstellingen en de schommelingen in de praktijken zijn globaal gezien dezelfde. Ook al worden de rechten op verschillende manieren georganiseerd en ook al zijn de diverse voorrechten van de diverse politieen veiligheidsdiensten niet exact dezelfde, dan nog blijken tal van aspecten en onderwerpen overeen te stemmen. Hieruit blijken in elk geval zeer uiteenlopende organisaties voort te vloeien (qua intensiteit, vrijgemaakte middelen, uitgedrukte bezorgdheid) om een « antwoord te geven » op de aanwezigheid van daklozen in stations. Voor de uitwerking van deze analyse zullen we ons baseren op de Europese statistiek (Eurostat gegevens, meningen gehaald uit Eurobarometer enquêtes, informatie uit de Stadsaudit die over de steden gaat).
Armoede In 2008, net zoals in 2007, werd volgens het in de Unie aangenomen relatieve armoedeconcept 17 % van de Europese bevolking bedreigd door armoede. In 2008 trof het risico voor armoede 20 % van de kinderen in de EU, met de hoogste cijfers in Roemenië, Bulgarije, Italië en Letland. Bovendien was het armoederisico percentage toen ook hoger dan 30 % bij de bejaarde bevolking (65 jaar en ouder) in Letland, Cyprus, Estland en Bulgarije. Gemiddeld heeft de sociale bescherming de armoede in de EU met 32 % doen dalen, met grote verschillen volgens de landen. Het feit dat men een job heeft, volstaat niet altijd om aan armoede te ontsnappen en 8 % van de EU-bevolking werd met armoede bedreigd ondanks het feit dat deze mensen een job hadden. In 2008 werd 17 % van de bevolking in de EU getroffen door materiële deprivatie en vooral de nieuwe Lidstaten (Bulgarije, Roemenië, Hongarije, Letland en Polen) hebben de hoogste waarden genoteerd. Voor de zes landen van deze studie bedragen sommige nationale armoedepercentages (13 % in Frankrijk, van 2004 tot 2008) nagenoeg het dubbel (20 % in Spanje, in dezelfde periode) van elkaar. Naast de stabiliteit van deze twee gevallen moeten we ook noteren dat de armoede in Polen recent sterk verminderd is, terwijl ze in Duitsland een aanzienlijke stijging noteert. 7
Tabel 1: Percentage relatieve inkomensarmoede van 2004 tot 2008 (in %)
Bron : Eurostat
Om een benadering van de diversiteit van de armoede te geven, nog steeds op een eenvoudig inkomensvlak, kunnen we enkel het bedrag van de armoededrempel vermelden (gewoonlijk stelt men dat dit 60 % is van de mediaan levensstandaard; of 60% van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau). In Bulgarije is een persoon arm wanneer hij over minder dan 100 € per maand beschikt. In Luxemburg is een persoon arm wanneer hij maandelijks minder dan 1 500 € heeft om van te leven. Voor onze zes landen is een persoon arm wanneer hij ongeveer 200 € heeft in Polen, tegen 900 € in Frankrijk, België en Duitsland. Tabel 2: Armoededrempels in 2008 in €
Bron : Eurostat
Gelijklopend met de maatregelen tegen inkomensarmoede, worden er ook maatregelen ontwikkeld tegen armoede op het gebied van “levensomstandigheden”. Op Europese schaal wordt zodoende een indicator van materiële deprivatie gemeten. Deze geeft een beeld van het percentage personen die leven in huishoudens die niet beschikken over minstens drie van de volgende negen elementen: 1/ in staat zijn om onverwachte uitgaven te kunnen betalen, 2/ een week vakantie per jaar, 3/ in staat zijn om zijn leningen af te betalen, 4/ een maaltijd met vlees, kip of vis minstens elke twee dagen, 5/ 8
een woning met gepaste verwarming, 6/ een wasmachine, 7/ een kleurentelevisie, 8/ een telefoon, 9/ een persoonlijke wagen. Uiteraard zijn al deze elementen als indicatoren van materiële omstandigheden voor discussie vatbaar. Het is hun samenvoeging die een interessant beeld geeft. Het deprivatiepercentage vertoont grote verschillen, van 3 % in Luxemburg tot 50 % in Letland. Deze verschillen zijn veel groter dan de verschillen van de inkomensarmoede (van 10 % tot 21 %). Bij onze zes landen zien we een duidelijke afscheiding van de Poolse situatie, waar bijna één inwoner op twee leeft in een situatie van armoede op het gebied van “levensomstandigheden”. Tabel 3: Armoede op het gebied van levensomstandigheden (2006)
Bron : Eurostat
Asielaanvragen en de Roma-populatie Als thema van migratie en een vaste woonplaats kan dakloosheid worden vergeleken met de intraen extra-Europese migratiekwesties, evenals met de gevoelige problematiek van de asielaanvragen en de mensen zonder papieren. Ook hier blijken de zes landen van de studie onderling te verschillen door hun geschiedenis, hun wetgeving en hun recente beleidsvoeringen. Hoe dan ook, er duiken duidelijk heel grote verschillen op in het volume van het verschijnsel. We stellen hier niet het bestaande volume voor, maar we geven wel een idee van de toevloed, met het aantal nieuwe asielzoekers in 2006. Frankrijk staat ruim op kop, samen met Duitsland (in de twee gevallen meer dan 20 000 aanvragen).
9
Tabel 4: Nieuwe asielaanvragen in 2006
Bron : Eurostat
In de algemene migratieproblematiek staat het asielzoekerthema schouder aan schouder met dat van de Roma. Als er in dit verband een ander gevoelig onderwerp is wanneer men de daklozenkwestie aansnijdt, dan is het wel dat van de Roma (het onderwerp van een eerste Europese top in 2008). Qua gevoeligheid kan het onderwerp van de mensen zonder papieren hiermee concurreren. Tabel 5: Een verouderde raming van de Roma-populatie land
Bron : Raad van Europa
Om een idee te geven van de omvang, en vooral van de vestigingsverschillen van de Romapopulatie, tonen we hier een kaart waarvan de cijfers (zoals altijd) voor discussie vatbaar zijn. Volgens de bronnen worden er in Europa van 4 tot 12 miljoen personen tot de Roma gerekend.
10
De huisvestingmarkt De huisvestingmarkt is zeker een belangrijke dimensie waarmee we in de studie over dakloosheid rekening moeten houden. Ook daar is de Europese Unie “verenigd in de diversiteit”. In 2005 zijn in de Unie van 25 praktisch twee gezinnen op drie eigenaar van hun woning. In alle Lidstaten, uitgezonderd Duitsland (44 % eigenaars) zijn de eigenaars in de meerderheid. Dat is het geval bij meer dan 80 % van de gezinnen in Estland en in Litouwen (88 % elk), in Hongarije (87 %), Spanje (83 %) en Slovenië (82 %). De laagste percentages na Duitsland werden genoteerd in Oostenrijk (52 % eigenaars), Nederland en Polen (54 % elk), en in Denemarken en Frankrijk (58 % elk). Tabel 6: Aandeel eigenaars in 2006 (in %)
Bron : Eurostat
De sociale huisvesting vertegenwoordigt 17 % van het totale woningenpark in Frankrijk, 12 % in Polen, 9 % in Spanje, 7 % in België, 6 % in Duitsland, 4 % in Italië. Ook hier bestaan er problemen betreffende de definities en de gegevensverzameling. Nochtans is het beeld duidelijk. Hieraan moeten we nog toevoegen dat de opvattingen over sociale huisvesting sterk verschillen, hetgeen overigens een impact kan hebben op de opvang van daklozen. Alle landen van onze studie voeren een sociale huisvestingpolitiek met een algemene roeping. Overigens heeft sociale huisvesting een algemene roeping in het merendeel van de landen van de Unie. De meest kansarmen kunnen voorrang hebben, maar de inkomensplafonds om hiertoe toegang te krijgen, kunnen relatief hoog zijn. Dat is het geval in Frankrijk, net zoals in Duitsland, België, Spanje, Finland, Italië, Luxemburg, Polen, Portugal, de Tsjechische Republiek en Slovenië. In Denemarken, Nederland en Zweden heeft de sociale huisvesting een universele roeping. Iedereen kan er aanspraak op maken. In een derde groep Lidstaten heeft de sociale huisvesting een overblijvende roeping. De toegang tot het betreffende woningenpark is gericht op de meest kansarmen. Dat is het geval in Bulgarije, Cyprus, Hongarije, Ierland, Malta, Roemenië, het Verenigd Koninkrijk, Slowakije en de Baltische staten.
Sociale bescherming
11
In de Europese Unie bestaan er aanzienlijke verschillen tussen de systemen voor sociale bescherming. Een eerste manier om een raming van dit verschil te maken, is het vergelijken van de aandelen van het BBP die men heeft besteed aan uitgaven voor sociale bescherming. Met meer dan 30 punten besteden België en Frankrijk (overigens in Europa op de eerste rij in 2006) een veel groter aandeel van hun nationale rijkdom aan sociale bescherming dan het Europese gemiddelde (27 %) en hebben deze landen lengten voorsprong op Spanje (21 %) en Polen (19 %). Tabel 7: Uitgaven sociale bescherming besteed in verhouding tot het BBP (2006, in %)
Bron : Eurostat
Naast de uitgavenvolumes moeten we rekening houden met de organisatie en de prioriteiten van de Verzorgingsstaat. De Staten zijn min of meer ge(de)centraliseerd georganiseerd. Ze besteden een min of meer groot relatief aandeel van hun middelen aan armoedebestrijding en aan huisvesting. Vooral in volume kunnen de uitgaven en de bedragen van de “bijstand” prestaties aan kansarmen sterk verschillen, en dit moet worden begrepen in een open ruimte, waarin de vergelijkingen niet louter abstract zijn. Het is van essentieel belang te benadrukken dat het sociale minimum dat men kan uitreiken, in Warschau 100 € per maand kan bedragen, terwijl het 700 € bedraagt in Brussel en meer dan 400 € in Parijs. Natuurlijk hebben het beheer (min of meer streng rekening houdend met de nationaliteit) en de mate van willekeur in de beoordeling van situaties en rechten, er niet veel mee te maken. Maar de absolute sommen wijzen eens te meer op eenheid in de diversiteit. Trouwens, als de sociale bescherming overal een samenstelling is van tussenkomsten van de Staat, van de territoriale gemeenschappen, van de huishoudens zelf, van de verenigingensector en de Kerken, dan verschillen de respectievelijke plaatsen van deze medespelers aanzienlijk van elkaar volgens de zes landen, wanneer het specifiek gaat om de opvang van daklozen. In plaats van opnieuw grafieken en bevindingen over sociale bescherming te maken, zou het origineler en belangrijker zijn dat we enkele woorden zeggen over de religiositeit in de landen van deze studie. Het is inderdaad frappant te moeten vaststellen in de cijfers, in het bestuur van de operaties en in de eigen waarnemingen, hoe verschillend de plaatsen en de rollen zijn die er aan godsdienstige organisaties worden toevertrouwd. Tabel 8: Deel van de bevolking dat verklaart nooit een religieuze dienst bij te wonen (in %)
12
Bron : World Values Survey - Frankrijk [2006], Duitsland [2006], Italië [2005], Polen [2005], Spanje [2007]
Meningen over dakloosheid Tussen de meningen over dakloosheid (situatie van de personen, verklaringen, risico met het probleem te maken te krijgen) bestaan er enorme verschillen. In de resultaten van vergelijkende enquêtes valt Frankrijk duidelijk op (als één van de meest tolerante en meest innoverende landen over deze kwesties). Tabel 9: Deel van de bevolking dat denkt ooit een dakloze te kunnen worden (in %)
Bron : Eurobarometer, 2007
Over het risico om ooit een dakloze te worden, bevestigt 13 % van de Fransen deze vrees te hebben. Enkel twee Baltische staten noteren een hoger vreesniveau. In de zes landen van de studie zien we de bijzondere plaats die deze inneemt, waarbij het vreesniveau in Frankrijk zesmaal hoger is dan in Duitsland. Betreffende de hulp die men aan daklozen zegt te geven, kunnen we wijzen op opmerkelijke verschillen. Twee Fransen op vijf verklaren rechtstreekse giften te doen aan daklozen. Een gebaar dat slechts één Spanjaard op vijf doet. Op dezelfde wijze zeggen bijna negen Fransen op tien dat ze daklozen helpen op de ene of de andere manier. Bij de Spanjaarden is dit slechts de helft. Toch mogen we hierin geen algemene indicator van vrijgevigheid zien, want alles hangt ook af van het feit of de dakloze bevolking al dan niet op straat aanwezig is. Tabel 10: Giften aan daklozen: deel van de bevolking dat verklaart rechtstreeks aan daklozen te geven (in %)
13
Bron : Eurobarometer, 2007 Tabel 11: Hulp aan daklozen: Deel van de bevolking dat verklaart daklozen niet te helpen (in %)
Bron : Eurobarometer, 2007
Ook bij het inschatten van de oorzaken van dakloosheid bestaat er een duidelijk verschil tussen de landen. Zo kunnen de verklaringen van het daklozenfenomeen sterk verschillen. Ze zijn gebaseerd op persoonlijke overtuigingen en waarnemingen. Wanneer aan inwoners van de Unie wordt gevraagd wat de “voornaamste” redenen (opgenomen in een lijst) kunnen zijn die mensen op straat doen belanden, vertonen hun antwoorden verrassende verschillen. In bepaalde landen (Nederland, Zweden, Denemarken), staan allerlei verslavingsproblemen vooraan in de verklaringen. In andere landen (Griekenland, Hongarije, Duitsland) wordt werkloosheid aangehaald als voornaamste oorzaak van dakloosheid. Een andere reeks landen (Italië, Roemenië, België) wijst eerst op de huisvesting.
14
Tabel 12: Gegeven verklaringen van dakloosheid: Deel van de bevolking dat dakloosheid verklaart door … (in %) … tewerk… … schulden … … verslavingen … familie- … het ontbreken stellinghuisvestingziekte (drugs, alcohol) breuken van papieren problemen problemen EU27 62 24 49 16 46 30 10 Duitsland 72 16 52 7 17 53 37 België 63 20 52 27 3 23 19 Spanje 19 14 49 24 19 48 32 Frankrijk 42 35 82 40 10 22 26 Italië 58 33 39 17 26 24 5 Polen 69 21 50 15 25 59 1 Bron : Eurobarometer, 2007
De Fransen staan op de eerste rij als het gaat om structurele verklaringen (de markten van tewerkstelling en huisvesting), en op de laatste rij als het gaat om persoonlijke verklaringen (drugof alcoholverslavingen). Tabel 13: Verklaringen van armoede door luiheid: Deel van de bevolking dat luiheid en een gebrek aan wilskracht als eerste verklaring van armoede geeft (in %)
Bron : Eurobarometer, 2007
De nationale beleidsvoeringen vergelijken : een « radar » Natuurlijk variëren de nationale beleidsvoeringen. Maar ze zijn wel gebaseerd op dezelfde dimensies, dezelfde instrumenten en dezelfde variabelen. We kunnen de verschillende nationale beleidsvoeringen grafisch weergeven in de vorm van een radar en ze van daaruit vertrekkend met elkaar vergelijken. In deze radar stellen we de assen met de dimensies erop voor, die de nationale beleidsvoeringen tegelijkertijd structureren en onderling onderscheiden. Deze assen zijn niet verplicht. Toch bieden ze de mogelijkheid om een globaal beeld te geven voor een opvangbeleid van daklozen. Als we op elke as markeringen van 1 tot 10 (bijvoorbeeld) zouden kunnen noteren, dan zouden we door middel van superpositie duidelijker zien verschijnen welke verschillende modellen er aan het werk zijn. 15
Meer nog dan over informatie die Europese situaties betreft, hebben we het hier over de voorstelling van een vergelijkingsinstrument. We weerhouden elf dimensies: Deel van de overheidsfinanciering in het geheel van de opvangoperaties. Decentralisatieniveau betreffende de verantwoordelijkheden en de montage van de beleidsvoeringen. Dwangniveau in de dagelijkse opvang van daklozen op de dool in straten en stations. Criminaliseringniveau in de teksten, meerbepaald betreffende landloperij, bedelarij en het feit dat men op straat slaapt. De draagwijdte van het dienstenaanbod, meerbepaald in termen van het bieden van onderdak. Oriëntatie « huisvesting eerst » die aan de basis kan liggen van nieuwe strategieën die niet meer bestaan uit het bieden van onderdak, maar uit het hervormen van het huisvestingbeleid. Belang van de daklozenkwestie op de agenda, waarbij deze kwestie sterk aanwezig is in debatten in Frankrijk en relatief afwezig is in Duitsland. Duidelijke statistieken die het mogelijk maken om een min of meer zuiver idee te hebben van de omvang en de evolutie van het fenomeen. Ondubbelzinnige strategie in de documenten die aan de Europese Commissie worden gegeven. Belang van vrijwilligerswerk. Bestaan van een wettelijke definitie.
Portretten van zes beleidsvoeringen Uitgaande van gespecialiseerde literatuur, waarnemingen en in het bijzonder van aan de Commissie gegeven strategische documenten over sociale integratie, is het mogelijk om in grote lijnen een beschrijving te geven van de elementen van de nationale beleidsvoeringen voor daklozenopvang. 16
Vertrekkend van enkele algemene punten, stellen we ze hier voor in alfabetische volgorde van de zes landen van de studie. Deze elementen omvatten, vervolledigen en actualiseren de informatie en de analyses voorgesteld in het rapport " Les politiques de prise en charge des sans-abri dans l'Union européenne" (Beleidsvoeringen voor de opvang van daklozen in de Europese Unie), Rapport aan de Minister van huisvesting, Parijs, April 2009.
1.7.1. België a) Algemene waarnemingen In België beschikt elke gemeente over een OCMW (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn) voor de opvang van personen die in moeilijkheden verkeren. Daklozen kunnen daar vragen om het leefloon, medische hulp, diensten die bijstand verlenen. Administratief kan een persoon zonder hoofdverblijfplaats in een gemeente worden ingeschreven met een referentieadres (een privépersoon of het OCMW). België heeft (sinds 2001) Winterplannen gecreëerd (de plannen “Verboden kou te hebben”). Deze plannen mobiliseren verschillende operatoren waaronder vooral het leger (dat overtollige voorraden uitdeelt en dat infrastructuren biedt zonder dat dit daarom elke keer nodig is), de OCMW‟s en de verenigingensector (Restos du cœur). De interventies naar de daklozen toe zijn zeer uiteenlopend (van noodopvang tot inschakeling) en gebeuren met zeer verschillende instrumenten (Dagopvang, Sociaal verhuurkantoor, onthaalcentra, een SamuSocial in Brussel dat sinds 1999 instaat voor een permanente telefoondienst en mobiele hulpteams, enz.). Ze werken met een mobilisatie van overheidsdiensten (OCMW op de eerste plaats) en van de verenigingensector (waaronder Dokters van de Wereld). Voor alles wat met daklozen te maken heeft, is de decentralisatie ver doorgedreven. In plaats van het over een Belgisch beleid te hebben, moeten we eerder spreken van een Vlaams, een Waals en een Brussels beleid. Net zoals in Frankrijk vinden we hier nog militante verenigingen, zoals « solidarités nouvelles » dat enige tijd aan de Samber zijn tenten heeft opgezet. Kortom, België en de Belgische steden bieden allerlei diensten, maar zonder een echte geïntegreerde strategie met een duidelijke doelstelling. De debatten gelijken op de Franse polemieken (bedelarij, ongepast meubilair, publieke bedeling soepen, het open stellen van de metro‟s, het uitsluitend palliatieve karakter van noodopvang, enz.). Vaak moet men in onthaalcentra voor zijn plaats betalen. Een dakloze die een woning vindt, verliest zo zijn statuut van dakloze en heeft dan recht op een (eenmalige) « installatiepremie ». Verder vermelden we nog dat men bij het Parket van Brussel een cel over bedelarij en mensenhandel heeft gecreëerd, die magistraten informeert over gevallen waarbij kinderen of maffiagroepen betrokken zijn. b) Volkstelling Op Belgische schaal spreekt men soms van 17 000 daklozen, maar dit is een heel wankel cijfer. Op het vlak van gegevens zijn de bekommernissen en de controverses geconcentreerd in Brussel. Lange tijd sprak men van 10 000 daklozen in de hoofdstad. Einde 2008 heeft men er een eerste nauwkeurige telling georganiseerd, waarbij men 1 771 personen heeft geteld. Deze volkstelling werd georganiseerd door « La Strada », een steunpunt voor daklozenzorg in Brussel. In deze telling zitten het aantal straatbewoners, personen in noodopvang, in een onthaaltehuis, in een voorlopig onderkomen of in begeleid wonen. De telling vond plaats in de loop van de avond van 19 november, in samenwerking met daklozen en met werknemers en 17
vrijwilligers van verschillende diensten en instellingen. Het Brussels gewest telt in totaal 950 opvangplaatsen die allemaal permanent bezet zijn. Volgens een recente (maar zwakke) enquête zouden er in Vlaanderen jaarlijks 12 000 mensen bij opvangcentra terechtkomen. In Wallonië zou men in een jaar tijd 5 000 personen zonder woonplaats tellen. Geen van deze cijfers houdt rekening met het toenemend aantal mensen zonder papieren. We benadrukken dat er in Vlaanderen een permanente voorziening bestaat voor het verzamelen van gegevens, met de mobilisatie van diensten en een uitgewerkte vragenlijst.
1.7.2. Duitsland a) Algemene waarnemingen Dakloosheid is geen strategische zorg op federale schaal. De competentie, de middelen en de verantwoordelijkheden vallen onder de bevoegdheid van de Länder en de steden, waarbij sommige regio‟s actiever zijn dan andere. De gemeentebesturen moeten het gevaar van „het op straat slapen‟ afweren (dit wordt beschouwd als verstoring van de openbare orde), door voor noodopvang te zorgen. De politieautoriteiten staan in voor het dossier en ze kunnen aan daklozen enkel onderdak aanbieden, maar het hen niet opdringen. Een illustratief gevolg van deze doorgedreven decentralisatie is het feit dat de beleidsvoeringen niet noodzakelijk veel voorstellen. Sommige regio‟s stellen programma‟s op. Zo werd er in 1996 in Noord-Rijnland-Westfalen een regionaal programma met de benaming « Uitsluiting in verband met huisvesting voorkomen. Permanente huisvesting veilig stellen » gelanceerd dat trouwens als zeer efficiënt wordt bestempeld. De dakloosheidproblematiek – gelet op een afnemende demografische context - neemt op de huisvestingmarkt een minder nijpende plaats in. In werkelijkheid wordt de daklozenkwestie eerder gezien als een opeenstapeling van allerlei feiten en individuele inbreuken (min of meer getolereerd, zoals in kraakpanden) en niet als een groot sociaal probleem waarvoor een gestructureerde interventie van de overheid vereist is. Toch boekt dit onderwerp vooruitgang, in het bijzonder in het kader van de opvolging van de Hartz hervormingen en van de meting van hun effecten op de dakloosheid. Concreet bestaat er een toch tamelijk gediversifieerd aanbod, met een algemene beweging die streeft naar het menselijker maken van de centra, met de inrichting van dagcentra, met speciale bussen voor de winterprogramma‟s, enz. Desondanks varieert dit alles sterk volgens de gemeenten. Er bestaat wel degelijk een door verenigingen georkestreerde mobilisatie voor meer betrokkenheid en meer inzet. Zo heeft men in februari 2007 in Berlijn een nacht van de uitsluiting op basis van huisvesting georganiseerd. We benadrukken dat een deel van de overheidsacties een repressieve richting uitgaat, of toch op zijn minst wil afschrikken. Zo wil men bijvoorbeeld in de Berlijnse metro dakloze mensen ontmoedigen om daar nog tijd door te brengen terwijl ze er allerlei min of meer artistieke activiteiten uitoefenen. Net zoals in Italië bestaan er in Duitsland bijzondere diensten die men in de stations heeft ingesteld. Dit zijn de “spoorwegenmissies” die door verenigingen worden georganiseerd en die door de Kerken worden gesteund.
b) Volkstelling Er bestaat geen eenvormig volkstellingsysteem. Nochtans beschikt men over ramingen, opgesteld op basis van de dienstverleningen. Volgens globale ramingen, gemaakt voor de periode 2004-2006, op basis van een computerprogramma dat de bijstanddiensten in heel 18
Duitsland beheert, zijn er 250 000 daklozen in Duitsland (25 % vrouwen). Dit cijfer vertoont een daling in vergelijking met voorgaande ramingen die spraken over 310 000 personen. Opgelet, het gaat hier niet echt om mensen op straat, maar eerder om een raming van slechte huisvesting (meerbepaald mensen die met uithuiszetting bedreigd zijn). De voornaamste Duitse vereniging over deze onderwerpen, de BAG W, raamt het aantal mensen op straat op 18 000. Iedereen is het erover eens dat het fenomeen aan het verminderen is, ondanks de debatten over de omvang van deze vermindering. In Noord-Rijnland-Westfalen waren er 14 000 daklozen in 2007 tegen 52 000 tien jaar eerder. Deze gegevens, die jaarlijks tegen 30 juni worden opgesteld, komen uit bestanden van instellingen voor tijdelijke huisvesting die verbonden zijn met de politie. Men overweegt een nieuwe methode. 1.7.3. Frankrijk a) Algemene waarnemingen Het nationaal beleid voor de opvang van daklozen is ontstaan in de jaren 1980, in het kader van de « pauvreté précarité » plannen (armoede bestaansonzekerheid) die toelieten te innoveren en waardoor geleidelijk nieuwe prestaties (zoals het RMI: Revenu Minimum d‟Insertion, d.w.z. het minimumloon voor inschakeling) en nieuwe rechten (zoals het recht op huisvesting dat in 2007 “inroepbaar” is geworden) het licht zagen. Vanaf de winter van 1993-1994 werd het Samu Social ingevoerd (mobiele diensten voor het “herbergen” van de zogenaamde SDF‟s (thuislozen). Tegelijkertijd werden er zowat overal in Frankrijk dagcentra gebouwd voor het onthaal van daklozen. Om al deze zogenaamde “dringende sociale” tussenkomsten te coördineren, werden er wettelijke bepalingen en reglementen ingevoerd. Er kwam ook een gratis telefoonnummer (115) en er werden departementale plannen voor onderdak of toegang tot huisvesting gecreëerd. Terwijl de politeken voor hulpverlening en sociale acties verregaand werden gedecentraliseerd, is de Staat bevoegd voor de financiering en de organisatie van de opvang van daklozen. Deze beleidsvoeringen steunen sterk op verenigingen en op territoriale instanties die zelf ook diensten kunnen financieren. We tellen ongeveer 100 000 verblijfplaatsen, hetzij in noodopvang, hetzij op langere termijn in inschakelingcentra. Het onderwerp is sterk aanwezig op de beleidsagenda en het mobiliseert doelgericht de hoogste instanties van de Staat. Het kan leiden tot een polemiek tussen parlementsleden, verenigingen en overheden. Sinds 1994 zijn landloperij en bedelarij niet meer strafbaar. Toch zien we dat in bepaalde steden de daklozenpopulatie (en/of de praktijken die haar kenmerken) gecriminaliseerd wordt door middel van besluiten die door de gemeentebesturen worden genomen, in het bijzonder tegen armoede. Sinds het einde van de jaren 2000 sluit het systeem voor de opvang van daklozen (waarvan het budget voor de Staat meer dan een miljard euro bedraagt) aan op een “herziening” beweging. Hierbij wil men streven naar een “huisvesting eerst” logica, met gemeenschappelijke technische referentiesystemen voor alle operatoren, en met een veel nauwkeurigere en duidelijkere plaats voor elkeen. b) Volkstelling De ramingen van het aantal daklozen in Frankrijk hebben lange tijd geschommeld tussen 100 000 en 800 000 personen. De eerste zeer nauwkeurige studies heeft men in de jaren 1990 gevoerd voor methodologische tests. In 2001 kon men aan de hand van een studie ongeveer 81 000 “thuislozen” tellen 19
(hieronder verstaat men mensen die op straat leven en mensen die in opvangdiensten verblijven). Sindsdien heeft men geen enkele nationale studie meer gevoerd. Retrospectieve studies vermelden dat ongeveer 1 % van de Franse bevolking verklaart ooit op een bepaald moment in zijn leven, op straat te hebben geleefd of in opvangdiensten te hebben verbleven.
1.7.4. Italië a) Algemene waarnemingen De hulpverlening valt onder de bevoegdheid van het ministerie van sociale zaken, dat aan de plaatselijke gemeenschappen de financiering en het veldwerk overdraagt. In de meeste gevallen zijn het de verenigingen, religieuze of wereldlijke, die maaltijden uitdelen en opvang organiseren. Volgens de steden bestaan er verschillende modellen die sterk evolueren volgens de veranderingen van de politieke meerderheid. De militante en beherende verenigingen die weinig door de overheden worden gesteund, willen de kwestie op de politieke en media-agenda zetten. Ze vragen aan de overheden om daadwerkelijk programma‟s te lanceren tegen de armoede in het algemeen en tegen de dakloosheid in het bijzonder. Het zijn vooral de “faits divers” (gruwelijk voor sommigen, exotisch voor anderen) die de pers en de publieke emotie voeden: het martelen van daklozen of het uitdelen van kaviaar aan daklozen in Milaan voor Kerstmis 2008. De diensten en hun organisatie zijn voornamelijk privé. De gemeenschap van Sint Egidius, één van de gemeenschappen die samen met Caritas en het Leger des Heils het meest betrokken is, beheert de «volkskantines » in heel Italië. Ze geeft een dienstengids uit, die in bijna 10 000 exemplaren wordt verdeeld in de parochies. Deze gids, die door zijn auteurs wordt voorgesteld als een « Guide Michelin van de armoede » bespreekt 27 kantines, 35 slaapzalen, 24 dispensaria, 96 luisterposten in de Italiaanse hoofdstad. Ook de coördinatie is in privé-handen. Zo coördineert Caritas de acties en de waarnemingen in de rechtsgebieden van 222 bisdommen. De beleidsvoeringen die praktisch volledig gekoppeld zijn aan veiligheidskwesties en de strijd tegen clandestiene immigratie, zijn zeer dwingend georiënteerd. Het beleid streeft er in de eerste plaats naar de Roma uit hun illegale kampen te verjagen. Het beoogt ook het verbieden van de bedelarij. Venetië en Florence hebben besluiten aangenomen die het bedelen verbieden, gerechtvaardigd door hun wil om de strijd aan te binden tegen de uitbuiting en de afpersing van degenen die gedwongen worden te bedelen. Verona, Ravenna en Assisi (waar Sint-Franciscus is geboren en getogen) hebben eveneens verboden om aalmoezen te vragen, in het bijzonder in de buurt van kerken en openbare gebouwen. De burgemeester van Rome die picknicks in het stadscentrum heeft verboden, heeft zelfs willen verbieden dat mensen vuilnisbakken doorzoeken. Kardinaal Renato Martino, de verantwoordelijke van het Vaticaan belast met justitie en migranten, heeft deze maatregelen “onaanvaardbaar” genoemd. Eveneens einde 2008 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat een Roma-moeder die op straat met haar kinderen bedelde, niet kon veroordeeld worden voor “het dwingen tot slavernij” omdat “een dergelijk gedrag deel uitmaakt van de culturele traditie van een volk ». Al deze teksten en al deze aankondigingen hebben geleid tot heftige protesten en uitgebreide polemieken. Nochtans doelt de trend duidelijk op een criminalisering van de daklozen. Veiligheid is niet het enige argument van de regering die in 2008 aankondigde dat ze tegen 2020 een database over de diensten wil creëren en een degelijke schatting wil maken van het aantal daklozen, meerbepaald via een nationaal register.
20
In een sterk gedecentraliseerd land bestaat er geen echt nationaal daklozenbeleid. Er zijn plaatselijke beleidsvoeringen en praktijken die min of meer repressief, min of meer tolerant, min of meer innoverend zijn. De strategieën zijn regionaal en/of gemeentelijk. De trend naar criminalisering is helemaal niet anekdotisch. Hij breidt zich uit in een sfeer van hevige reacties op de illegalen en de Roma-mensen, in die mate zelfs dat er spanningen bestaan tussen de Unie (Parlement) en Italië.
b) Volkstelling Er bestaat geen echte volkstelling van daklozen in Italië. Desondanks heeft men in 2000 op nationale schaal een enquête gevoerd waaruit bleek dat er in het land 17 000 daklozen verbleven. In Rome spreekt men soms van 500 tot 1 000 personen die op straat slapen (waarvan twee derden vreemdelingen zijn). Volgens de verenigingen zouden er eerder 7 000 thuisloze mensen in Rome zijn, waarvan 2 000 personen op straat slapen, 3 000 in verblijfcentra en 2 000 in vervallen of verlaten gebouwen. Uit een in Milaan gevoerde studie blijkt dat er in de Milanese metropool bijna 5 000 daklozen verbleven. Niet minder dan 400 personen leven en slapen er op straat, terwijl 1152 personen in noodopvangcentra en opvangcentra verblijven en er ongeveer 3300 personen in krotten leven. In werkelijkheid weet niemand er iets van. Op het gebied van statistieken die op de eerste plaats gekoppeld zijn aan een beveiligende optie, werd er in de Senaat een wetsontwerp aangenomen voor het aanleggen van een nationaal daklozenregister. Einde 2008 heeft de regering beslist om dit register op te stellen. De verenigingen hebben zich verzet tegen deze bepaling die ze gevaarlijk en dodelijk voor de vrijheid noemen. 1.7.5. Polen a) Algemene waarnemingen Polen kent harde winters. Elk jaar maken de politiediensten vaststellingen van het aantal koudedoden op straat en uiten ze hun ongerustheid over hun stijgend aantal. Omdat de Poolse autoriteiten vooral met alcoholisme worden geconfronteerd, leggen ze in hun bevindingen en acties een heel duidelijk verband tussen dakloosheid en verslavingen. De situatie wordt gekenmerkt door zeer erbarmelijke omstandigheden (personen en gezinnen die in de riolen leven), door de plaats van de Kerk aan de zijde van de overheden in het complete sociale domein en door het belang van de migratieproblematieken (nu zelfs betreffende de terugkeer van daklozen naar Polen). In 2008 heeft een groep verenigingen een informatiecampagne gelanceerd onder de noemer « daken boven de hoofden ». De streefdoelen zijn het sensibiliseren voor het probleem van ongeschikte huisvesting en het aanmoedigen van de publieke debatten. Het gaat om een campagne over het onderwerp van de slechte huisvesting in haar geheel, niet doelgericht op de dakloosheid. De Staat ontwikkelt de grote lijnen van een strategie met verschillende instrumenten, ondersteund door de Europese instellingen. Strikt financieel genomen, lijkt het investeringenniveau op centrale schaal nogal beperkt (1,5 miljoen euro in 2006). Zo werden er verschillende programma‟s op touw gezet, gefinancierd, opgevolgd, geëvalueerd, zoals het Individual Programme for Escaping Homelessness dat bestond uit een individueel contract van twee jaar tussen maatschappelijk werkers en daklozen (meerbepaald rond ontwenning). De regering ontwikkelt ook een programma getiteld « Terugkeer van de daklozen in de samenleving » (waarvoor men in 2008 meer dan 1 miljoen euro heeft uitgetrokken) waarbij sinds 2006 meer dan 80 000 personen zouden betrokken zijn geweest (maar dat slechts 2 500 21
gevallen compleet zou behandelen). Einde 2008 werd ook een nationale strategie voor de preventie van dakloosheid en voor de ontwikkeling van sociale huisvesting aangekondigd. Eén van deze rubrieken gaat over de coördinatie van verschillende instellingen die bij dit domein betrokken zijn. De autoriteiten zetten zich nu in voor de vorming van maatschappelijk werkers en voor het opstellen van kwaliteitsnormen. Tegen 2013 zouden deze normen in 90 % van de sociale diensten moeten ingevoerd zijn. In 2010 zouden alle maatschappelijk werkers een specialisatie voor straatwerk moeten hebben gevolgd. Sinds enkele jaren vragen andere Lidstaten, in de eerste plaats het Verenigd Koninkrijk, aan Poolse verenigingen hulp om zich tot Poolse immigranten te kunnen richten. Deze acties vinden plaats terwijl het debat over het “sociaal toerisme” op communautaire schaal zeer gevoelig ligt. Bovenop het debat zijn er ook nog de feiten. Nu besteden de autoriteiten vooral aandacht aan diensten voor een begeleide terugkeer van emigranten naar Polen. Zo wil Polen normen invoeren voor deze diensten voor de terugkeer van personen die in andere landen daklozen zouden zijn geweest. De Poolse autoriteiten hebben zich lange tijd afgevraagd hoe ze hun onderdanen die in Londen, Parijs of Rome op straat leven, zouden helpen. Nu lijken ze zich te willen inzetten. Een cruciale en gevoelige kwestie is deze van de pendelbewegingen waarvan men vreest dat ze zullen toenemen (zo kan onder andere de hulpverlening bij terugkeer worden gezien als een oproep om terug te keren).
b) Volkstelling In 2006 heeft een conferentie over daklozen een balans opgemaakt van de twijfels over de cijfers. In die tijd schommelden ze tussen 30 000 en 300 000 personen. In Pommeren worden er regelmatig gegevens verzameld. Zo telde men met een relatief gedocumenteerde methode 2 200 daklozen in 2001, 2 800 in 2005. Dit is de enige Poolse streek die op deze manier gegevens verzamelt om de plaatselijke strategie te voeden. Desondanks volgt men de toevluchten tot de verschillende diensten almaar nauwkeuriger op. Rest nog het feit dat men zonder een gedeelde definitie van de populatie en zonder een register dat onder de diensten verdeelbaar is, moeilijk over betrouwbare gegevens kan beschikken. Polen heeft beloofd dit cruciale punt te verbeteren. Een andere becijfering is deze van de Poolse daklozen die in andere Lidstaten leven. Op dit vlak is het nog moeilijker, overigens door de opbouw, om over betrouwbare informatie te beschikken. Bepaalde cijfers doen de ronde: 10 000 tot 20 000 Poolse daklozen in steden van andere Lidstaten. In 2007 heeft het Poolse Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de consulaten gevraagd om het aantal Poolse staatsburgers die op straat leven, mee te delen. Zodoende kan Polen schatten dat in Engeland en in Wales 2 000 tot 3 000 Polen op straat verblijven, 300 in Dublin, 2 000 tot 6 000 in Edinburg en in Parijs, 4 000 tot 6 000 in Rome. We vermelden hierbij een enquête van de DASS van Parijs (in 2007 door de pers onder de aandacht gebracht) die zelf spreekt van 200 tot 300 Poolse straatbewoners in Parijs. 1.7.6. Spanje a) Algemene waarnemingen Al meer dan vijftien jaar organiseren de Spaanse verenigingen in november een “dag van de daklozen”. Het gaat hier om een sensibiliserings- en lobbyingcampagne. De financieringen van de overheden (zoals ze worden voorgesteld in de documenten die aan de Commissie worden gegeven) bedragen voor daklozen 33 miljoen euro per jaar. In een gedecentraliseerd koninkrijk is het beter te spreken van regionale strategieën dan van een echte nationale strategie. Zo bestaan er bijvoorbeeld Catalaanse en Andalusische benaderingen. 22
In Madrid noteren we een grote investering in onthaalcentra. Momenteel zijn deze overbevolkt en voor de lente van 2009 werden er 300 nieuwe plaatsen aangekondigd. Er bestaan ook wintercampagnes voor mobilisatie en opvang. In de winter van 2007/2008 heeft de « Campana contra el frio » gedurende 127 koude winterdagen steun geboden aan 1 635 mensen. 65 % van deze groep waren vreemdelingen (voornamelijk Roemenen en Polen). In Madrid bestaat er ook een mobiele voorziening voor opvang in de aard van het Samu Social. In 2006 is deze dienst 31 000 maal tussengekomen voor meer dan 1 000 personen (40 % migranten). Uit een nationale volkstelling die in 2006 bij de diensten werd gehouden, blijken er 13 000 opvangplaatsen in het land te zijn (met een gemiddelde bezettingsgraad van 85 %) beheerd door 600 voorzieningen. Deze plaatsen bestaan uit 10 500 plaatsen in centra, 2 000 in aangepaste appartementen en 500 in hotels. 90 % van deze plaatsen worden toegewezen op middellange termijn en niet voor noodopvang (meer dan een maand). 47 % van de opgevangen mensen zijn migranten. Twee derden van de centra zijn gevestigd in steden met meer dan 100 000 inwoners. De overheidssector bezit een vierde van deze centra en heeft het beheer ervan in handen. In Galicië worden alle diensten georganiseerd en beheerd door verenigingen en religieuze congregaties. Het dwangniveau is relatief hoog. De stad Barcelona heeft een reglementering ingevoerd die verbiedt te bedelen, op straat te slapen en “ongewenste” diensten in de openbare ruimten te verkopen. Het niet naleven van deze reglementering wordt bestraft met een boete van 120 tot 1 500 euro. In 2006 waren de grootste steden betrokken bij een open debat over dit verbod van bedelarij of prostitutie in de openbare ruimte. De politiediensten eisen deze maatregelen. De verenigingen verzetten zich tegen de criminalisering van armoede en, bovenop de koudedoden onder de daklozen, rapporteren ze ook de mensen die omkomen door agressie. Van de leerrijke en verrassende zaken die we uit de Spaanse situatie hebben gehaald, kunnen we de volgende vermelden: de verregaande decentralisatie, het ontbreken van een ondubbelzinnige nationale strategie, de betrokkenheid van de Kerk, de zorg om clandestiene immigratie te bestrijden.
b) Volkstelling In 2006 deelden verenigingen mee dat er 30 tot 50 000 dakloze personen (straatbewoners) in Spanje waren. Daarnaast zouden er meer dan 300 000 personen in ongeschikte woningen wonen. In de nacht van 12 december 2006 heeft Madrid het aantal personen geteld die op straat sliepen: 621 waarbij men 800 personen in de centra telde, zodat het totaal 1 400 tot 1 500 daklozen bedroeg. In maart 2008 hebben de gemeentebesturen van Madrid en Barcelona resultaten gepubliceerd: 1 500 dakloze personen in Madrid (geen verandering dus in vergelijking met 2006). In Barcelona telde men 658 personen die op er straat sliepen. In de loop van 2008 hebben 1 000 vrijwilligers deelgenomen aan een nieuwe poging om het aantal straatbewoners te tellen. Madrid (geen verandering) zou 650 straatbewoners tellen, terwijl Barcelona in totaal 912 daklozen (die jonger waren) noteerde. In Lleida waren er 70 daklozen (drievierden waren vreemdelingen).
23
II. Zes steden en zes stations
24
Inleiding De verschillen tussen elke situatie en elk nationaal beleid mogen dan groot zijn, weliswaar met raakpunten, afwijkingen en verrassingen, toch geldt dit ook, of zelfs des te meer, voor de steden en de stations. Bovendien kunnen in één en dezelfde stad verschillende stations worden geconfronteerd met problemen die niet noodzakelijk veel met elkaar te maken hebben, en die in antwoord hierop voorzieningen uitwerken die noch dezelfde omvang, noch dezelfde organisatie en zelfs niet dezelfde bedoeling hebben. Toch is het mogelijk om net zoals van de landen, portretten te schetsen van stations, gelijkenissen en ongelijkheden te tonen, en tegelijk te proberen er voor iedereen informatie uit te halen.
2.1. Zes verschillende steden De zes steden van de studie vertonen allemaal de tendensen van de Europese demografie: vergrijzing, verkleining van de huishoudens. Hun bevolking is gestabiliseerd. Maar niet alle hoofdsteden staan op dezelfde plaats in de nationale demografie van hun land. Tabel 14: Demografie van zes steden Bevolking (miljoen)
2007
Stedelijke agglomeraties
Berlijn Brussel Parijs Warschau Madrid Rome Bron : VN
1975
2007
2025
Wereldranglijst
3,1 1,6 8,6 1,4 3,9 3,3
3,4 1,7 9,9 1,7 5,6 3,3
3,4 1,7 10,0 1,7 5,9 3,3
90 220 20 226 44 93
Aandeel van de nationale bevolking (in %) 4,1 16,7 16,1 4,5 12,6 5,7
Naast de demografische aspecten moeten we ook vaststellen dat deze steden rijke steden zijn in de wereldranglijsten. Het opstellen van rangschikkingen volgens de levenskosten en de levensstandaarden in de steden, is een moeilijke opgave. Gewoonlijk worden Tokyo en Londen samen met de Zwitserse steden vermeld als de agglomeraties die het duurst zijn voor hun inwoners. Deze gegevens en rangschikkingen, die vaak worden weergegeven in de pers, worden opgesteld door banken of internationale adviesbureaus. Deze studies zijn gebaseerd op de vergelijking van een korf met producten, bezittingen en diensten. Deze korf bevat ook –maar niet systematisch – huisvesting, vervoer, voeding, kleding, vrijetijdsbesteding. De verzamelde gegevens waarvan de evolutie heel rechtstreeks afhangt van de wisselkoersen, zijn bedoeld om door regeringen en multinationals te worden gebruikt ter bescherming van de koopkracht van hun werknemers die in het buitenland werken. De studies en de resultaten zijn wel degelijk heterogeen, maar in alle gevallen zien we dat de duurste steden niet per se de rijkste steden zijn. Technisch gezien hangt in alle gevallen alles af van de bezittingenkorf, en van de kwaliteit van de verzamelmethode van de gegevens. In feite bestaan er ook rangschikkingen van de rijkste steden volgens het BBP per inwoner.
Tabel 15: Plaats van de zes steden in ranglijsten van de rijkste steden (2009)
25
UBS Rang 9 17 20 26 27 55
Stad Parijs Rome Brussel Madrid Berlijn Warschau
Mercer Rang 13 18 37 41 49
Stad
Rang
Parijs Rome Madrid Brussel Berlijn
9 10 16 18 30 71
ECA (in de EU) Stad Parijs Berlijn Brussel Rome Madrid Warschau
We kunnen de relativiteit van de koopkracht op een originele en treffende manier illustreren door de abstracte korf met bezittingen en diensten te vervangen door één enkel product dat overal op dezelfde manier verkrijgbaar is. In plaats van de kostprijs ervan in deviezen uit te drukken, zorgt het principe waarbij de kostprijs ervan in werktijd wordt uitgedrukt, vervolgens voor een betere vergelijkbaarheid. Al meer dan tien jaar hanteert The Economist een « Big Mac Index ». Dit is een methode om de KoopKrachtPariteiten (KKP) tussen deviezen te meten. Het Britse satirische tijdschrift vond dit idee om de theorieën en de cijfers over de wisselkoersen “lichter verteerbaar” te maken. De innovatie werd overgenomen en niet meer op landen maar op steden afgestemd. Men deed dit niet om de geldigheid van de KoopKrachtPariteiten na te gaan, maar wel om een concreet idee te hebben van de kosten van levensonderhoud, door de prijs van het product in verband te brengen met de werktijd die er nodig is om het te verwerven. Dit heeft UBS in 2009 gedaan. Dankzij de verzamelde gegevens kan men de werktijd berekenen die er gemiddeld nodig is voor de aankoop van een Big Mac, een kilogram rijst, een kilogram brood en een iPod nano met een opslagvermogen van 8 GO. Tabel 16: Aantal werkuren die er nodig zijn voor de aankoop van een Ipod (2009)
Bron : UBS
26
2.2. De zeer verschillende meningen van de inwoners Aan de hand van een zeer interessante opiniepeiling die in het kader van de “stadsaudit” voor de Commissie werd gevoerd, kunnen we de meningen, de angsten en de verzuchtingen van de inwoners van onze zes steden bekijken met het oog op de armoede- en dakloosheidkwesties (die onrechtstreeks worden beoordeeld door de huisvesting, de veiligheid of het vertrouwen). Zowel in Parijs als in Brussel vindt meer dan 83 % van de inwoners dat de armoede in hun stad een probleem is. Dit is het geval voor slechts de helft van de inwoners van Warschau en voor tweederden van de inwoners van Madrid. Tabel 17: Armoede is een probleem in de stad : Deel van de bevolking van … dat akkoord gaat met deze bewering (in %)
Bron : Urban Audit, November 2009
Over de huisvesting vindt de helft van de Berlijners dat het gemakkelijk is om goedkope woningen te vinden. Slechts een derde van de Madrilenen, 6 % van de Romeinen en 2 % van de Parijzenaars zijn dezelfde mening toegedaan. Tabel 18: Woningen tegen betaalbare prijzen zijn in de stad gemakkelijk te vinden: Deel van de bevolking van …. dat akkoord gaat met deze bewering (in %)
Bron : Urban Audit, November 2009
27
Van de zes steden lijkt veiligheid het minst zorgwekkend in Parijs, en baart ze het meest zorgen in Brussel (wetende dat in elk van de zes steden minstens tweederden van de inwoners vindt dat men in het algemeen in de stad niet veilig is). Tabel 19: In het algemeen voelt men zich veilig in de stad: Deel van de bevolking van …. dat akkoord gaat met deze bewering (in %)
Bron : Urban Audit, November 2009
De laatst gerapporteerde gegevens gaan over het vertrouwen. Ook hier is er weer een wereld van verschillen. Drievierden van de Berlijners zeggen vertrouwen te hebben, terwijl dit slechts het geval is bij twee op de vijf inwoners van Warschau (ongeveer evenveel als deze van Parijs). Tabel 20: In het algemeen kan men de inwoners van de stad vertrouwen: Deel van de bevolking van …. dat akkoord gaat met deze bewering (in %)
Bron : Urban Audit, November 2009
28
2.3. Gelijkaardige onderwerpen voor de stations Net zoals bij de landen, zijn de verschillen tussen de steden zeer groot wanneer we de daklozenkwestie bekijken in haar voorstellingen, vormen, antwoorden. Toch is het mogelijk, verstandig en nuttig, om vooral over stations overeenkomsten te vermelden en te benadrukken. Het cruciale punt is dat het station overal in de stad aanwezig is. En omgekeerd, moeten we nu zeggen. Inderdaad, de problemen van de stad (waaronder dat van de daklozen) zijn er overal – maar met een sterk variërende grootte – aanwezig in de stations. In alle stations vindt men: daklozen; « antwoorden » op het probleem ; de uiting van bezorgdheden en vraagstellingen. In alle gevallen kunnen we dezelfde vragen noteren die de in de stations aanwezige operatoren (spoorwegen, handelaars, politie) stellen: Over wie spreekt men? Hoeveel daklozen? Waarom komt men naar de stations ? Welke druk oefenen de klanten, de volksvertegenwoordigers, de handelaars, de wijk uit? De intensiteit en het volume van het probleem hebben klaarblijkelijk en statistisch niet veel met elkaar te maken, maar desondanks vinden we dezelfde gezichten en dezelfde trajecten. In de stations vinden we drie verschillende daklozenpopulaties: Daklozen die volledig in het station wonen, overdag en soms ‟s nachts. Personen die onzichtbaar “oplossen” in de massa in het station. De vaste “bezoekers” die in de stations komen voor allerlei hulpmiddelen die ze daar kunnen vinden. Deze driedeling van de daklozenpopulatie in stations verwijst overigens naar een typologie, naar de klassieke inhoud van de daklozenpopulatie.
29
A. Incidenteel dakloos
Geherbergde personen
Drempel waarop men als dakloze wordt beschouwd C. Chronisch dakloos
B. Af en toe dakloos
Dakloze Begin van de maand
Einde van de maand
Hieruit volgt een fundamentele vraag voor de opvang van daklozen in stations (degenen die allemaal op het ene of het andere moment in een station kunnen komen): komt het er op aan om in de stations diensten in te stellen voor alle daklozen die er zouden kunnen komen, of moet men de gevallen behandelen van de daklozen die er verblijven? Hierover heeft men nooit een duidelijk standpunt ingenomen. Nog altijd op het vlak van overeenkomsten, moeten we ook vermelden dat er overal “antwoorden” bestaan op de dakloosheid in stations. Natuurlijk heeft het aantal interveniënten er niet veel mee te maken en de omvang van de voorzieningen evenmin. Maar overal heeft men vroeg of laat binnenin het station of in de omgeving ervan gezorgd voor: de verdeling van maaltijden en/of dranken; diensten beheerd door vrijwilligers die naar de mensen toegaan; professionele pedagogenteams; veiligheidsreglementen die meestal het bedelen verbieden; installaties die onthaal mogelijk maken; verblijfplaatsen. Soms, zoals in het geval van de Duitse missies of de onthaalplaatsen die in Frankrijk SOS Voyageurs heten, zijn de basissen van deze diensten meer dan een eeuw oud. In andere gevallen, soms in dezelfde landen, zijn de diensten veel recenter, als aanvulling (min of meer geslaagd georganiseerd) van de eerste diensten. In feite moeten we in deze zes stations dezelfde bekommernissen en vraagstellingen bekijken. Hierop wordt meer dan één antwoord gegeven… Tot waar moet de betrokkenheid van de spoorwegmaatschappijen gaan? Wat zijn de precieze verantwoordelijkheden van elkeen? Wat zijn de vrijgemaakte middelen (wie betaalt er)? Wie moet er communiceren?
2.4. Het beleid van de stations vergelijken: een « radar » 30
Net zoals voor een nationaal beleid, is het mogelijk om een « radar » van de beleidsvoeringen in stations voor te stellen. Ook hier weerhouden we elf dimensies: Ouderdom van het probleem in stations (nieuw in Warschau in de jaren 1990, « eeuwig » in Frankrijk). Belangenniveau van de plaatselijke verkozenen (te bestuderen). Druk van de concessiehouders (verschilt volgens de periodes van het jaar en volgens de gesprekspartners). Criminalisering door nationale wetten of door de spoorwegenpolitie (min of meer bezig). Niveau van het plaatselijk dienstenaanbod (in de buurt van het station en in het station zelf, van het maaltijdenaanbod tot het aanbieden van verzorging en verblijf). Oriëntatie « vertrek eerst »: net zoals er nationale “huisvesting eerst” beleidsvoeringen zijn, stelt zich de vraag welke prioriteit de operatoren geven aan het vertrek (min of meer onder dwang) van daklozen uit het station ? Het integreren van de beheerders in de “kwaliteitsaanpak” (aanwezigheid van het onderwerp in de vragenlijsten voor klanten). Duidelijke statistieken (bijzonder breed uitgewerkt in Rome, nutteloos in Warschau of in Madrid, zeer zwak in Parijs of in Brussel). Ondubbelzinnige strategie. Delegering aan externe operatoren. Omvang (gevoelde, zichtbare, in de boeken opgenomen) van het probleem.
2.5. Een algemene eindconclusie: zes bijzondere gevallen We zouden lang kunnen uitweiden over de raakpunten en de verschillen van de situaties en de evoluties. Eén ding valt alvast op na lectuur van de statistieken, na bezoeken aan de steden en na bezoeken met de operatoren aan het “tuig” in de stations: het ontbreken van een vanzelfsprekende correlatie tussen meerdere belangrijke variabelen: 31
het klimaat : het is niet daar waar het koud is dat de voorzieningen het meest compleet zijn; het is geen variabele waarmee we een onderscheid kunnen maken tussen Italië (met een station van Rome dat vandaag op kop staat met een massaal probleem), en Madrid (met een station waar het probleem slechts een heel kleine omvang heeft) ; Geloof/godsdienst : ook al zijn er duidelijk landen met “leken” interventies (Frankrijk, België) en landen met een hoog geloof of godsdienst aandeel (van Polen tot Italië via Duitsland), dan nog kunnen we de verschillen qua situatie en qua aanpak niet herleiden tot deze ene dimensie; de armoede: met een schatting die minstens gebaseerd is op de conventionele Europese definitie van armoede, is het niet mogelijk te “voorspellen” wat de omvang is van het daklozenprobleem (Spanje en Polen verschillen bijvoorbeeld duidelijk van Frankrijk) ; de werkloosheid: het probleem is hetzelfde als voor de armoede; de omvang van de daklozenpopulatie: de grootte van de populatie lijkt niet af te hangen van de andere variabelen; de stadsvormen: uit zo sterk verschillende steden met stations die al evenveel verschillen door hun architectuur, hun flux, hun beheer, zouden we geen dimensie kunnen halen die deze stadsvormen van elkaar onderscheidt; De plaatselijke beleidsopties: zolang er niet eerst een gedetailleerde studie is gemaakt, hebben we nergens kunnen merken dat de meest conservatieve stadsbesturen (in Rome bijvoorbeeld) het minst verwikkeld zijn in de opvang van daklozen. Deze uiteindelijke dubbele vaststelling van de heterogeniteit van de situaties en het ontbreken van een evidente correlatie tussen diverse dimensies, ontkracht noch de vergelijking, noch het voorstel van gemeenschappelijke acties. Wel integendeel, en dit is de hele voedingsbodem voor het derde deel, gewijd aan suggesties die we kunnen halen uit deze oefening met bezoeken en het belichten van de dimensies van de problemen en de gegeven antwoorden in de stations.
32
III. Vijftien thema’s voor acties, evaluaties, experimenten
33
Aan het einde van deze vergelijkingsoefening willen we de belangrijkste zaken die we hebben geleerd en die we moeten onthouden, nader belichten. Het komt er niet op aan om academische besluiten te trekken, maar wel om ideeën op te doen die men voor plaatselijke transcripties zou kunnen gebruiken, die kunnen dienen voor gezamenlijke acties, gemeenschappelijke evaluaties, Europese experimenten. Ze worden niet allemaal weerhouden. En ze hebben allemaal hun belang. Omdat voor elk van deze ideeën gepaste ontwikkelingen en vooral scherpzinnige technische aanwijzingen nodig zouden zijn als men ze op een plaatselijke situatie zou willen afstemmen, en meer nog, als men ze voor een gemeenschappelijk experiment zou gebruiken, vermelden wij ze hier in slechts enkele woorden. We hebben ze zonder welbepaalde volgorde in een lijst gezet. Kwestie van de nieuwsgierigheid te wekken met een zin die de doelstelling ervan beknopt weergeeft. Natuurlijk zal men bepaalde ideeën onrealistisch, overbodig en zelfs gevaarlijk vinden. Maar we moeten eraan denken dat ze op de ene of de andere manier bestaan in één van de zes bezochte stations. 1. De mensen in de stations helpen – Zorgen voor gratis sanitair in en vlakbij stations 2. De toegang tot stations inperken – Perrontickets creëren 3. Het station als centraal punt gebruiken – Sociale bagagelokalen creëren 4. De daklozen tegemoet gaan – Met de SamuSocial samenwerken opdat ze regelmatig in de stations zouden tussenkomen 5. De moeilijkheden van de mensen beheren en behandelen – In de stations functies voor maatschappelijk werk invoeren (met of zonder onthaalruimten) 6. Mobiliseren rond daklozen – In de stations samen met daklozen kunst- (theater, schilderkunst) of sportmanifestaties organiseren 7. Het probleem evalueren – het onderwerp met nauwkeurig becijferde indicatoren integreren in kwaliteitsvolle beleidsvoeringen en certificeringpraktijken. 8. Het probleem meten – Efficiënte onderzoek- en beheertechnieken ontwikkelen die toelaten om dagelijks te beschikken over duidelijke en uiterst nauwkeurige informatie 9. Informatie geven over het probleem – Aan de klanten van de stations informatie uitdelen, bijvoorbeeld in de vorm van infoboekjes 10. Professionaliseren – Over daklozen en over de hulp die men hen kan bieden, informatie opstellen voor de verschillende personeelsleden die in het station interveniëren 11. In dienst nemen – Het vrijwilligerswerk ontwikkelen dat afkomstig is van de verschillende ondernemingen die in het station werkzaam zijn 12. De daklozen leiden – In het station centra voor eerste opvang inrichten om hen door te verwijzen naar de diensten 34
13. Het probleem oplossen – Een gedeelde strategie uitwerken met doelstellingen, middelen en evaluatiemethodes 14. Huisvesten – Het grond- en vastgoedpatrimonium van de spoorwegenoperatoren mobiliseren volgens een “huisvesting eerst” redenering 15. Op Europese schaal werken – Een Europese conferentie organiseren met de plaatselijke verkozenen en de verantwoordelijken van de spoorwegen
35
Bijlagen
36
1. Dakloosheid en dakloosheidbestrijding in de Europese Unie Het jaar 2010 werd uitgeroepen tot « Europees jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting ». Deze beslissing, gericht op communiceren en mobiliseren, biedt de gelegenheid om terug te komen op één van de meest in het oog vallende en meest uitgesproken dimensies van sociale uitsluiting: dakloosheid (verplichte benaming in Europese teksten). De daklozenkwestie wordt gekenmerkt door grote nationale verschillen qua definities, situaties en beleidsvoeringen van de overheden en ze krijgt in feite slechts beetje bij beetje vaste voet op de Europese beleidsagenda. In het kader van de Europese zogenaamde beleidslijnen “voor sociale inschakeling”, vormgegeven door een open coördinatiemethode (OCM), worden daklozen (zonder communautaire definitie) beschouwd als behorende tot de meest ernstige vormen van armoede en sociale uitsluiting. In die hoedanigheid krijgen ze jaar na jaar steeds meer aanhoudende aandacht, ook al gebeurt dit met verschillende inzet al naargelang de landen. De heterogeniteit blijft hier inderdaad bestaan. De kloven zijn enorm, of het nu gaat om de omvang van de situaties en de antwoorden, of om de principes die aanzetten tot actie (of geen actie), de ingezette middelen, de juridische regels die er gelden. De vergelijkbaarheid is beperkt, en wordt trouwens nog ingewikkelder gemaakt door de opeenvolgende uitbreidingen en door de meer algemene immigratie- en asielproblematieken. Toch is het mogelijk om eerst tegelijkertijd de nadruk te leggen op de toenemende bezorgdheid en betrokkenheid van de Unie over deze kwestie. Vervolgens zullen we een overzicht voorstellen van de verschillen tussen de nationale beleidslijnen en strategieën voor opvang. Feedback door middel van meningen en oordelen van de Europeanen zal eraan herinneren dat de Lidstaten over dit onderwerp één zijn in hun grote verscheidenheid. We maken hierbij meteen van de gelegenheid gebruik om ons mee te scharen achter het idee van een Europees agentschap voor een nauwere samenwerking en voor gezamenlijke acties ten gunste van daklozen.
2. Een in de hoogste mate Europese kwestie Over het Europese sociale model wordt logischerwijze veel en uitgebreid geschreven. Kortom, het sociale Europa is op zoek naar zichzelf. Zo komt het er onder andere op aan, te weten of de Europese Unie heel eenvoudig een project is voor de verwezenlijking van de interne markt waarbij de sociale cohesie ondergeschikt is aan dit hoofddoel, ofwel of het mogelijk is om meer standvastigheid aan de sociale beleidsvoeringen te geven, zonder hiervoor de enige weg van de organisatie van de arbeid en de markt te volgen. Tussen al deze debatten en controverses worden de Europese Unie en haar leden heel concreet geconfronteerd met nieuwe sociale realiteiten waarmee de landen te kampen hebben: nieuwe ongelijkheden, een toenemende diversiteit van de bevolkingen, familiale veranderingen, vergrijzing, verslaving, een grotere mobiliteit, sociale uitsluiting. De meeste van deze punten vallen onder de verantwoordelijkheid van de Lidstaten, maar ze raken ook de Unie in haar geheel. Dit is zeker het geval voor de daklozen. Dakloze mensen zijn sinds midden de jaren 1980 zeer zichtbaar geworden in de openbare ruimten van steden in de Europese Unie. Dit oude probleem heeft een nieuwe dimensie gekregen, in het bijzonder omdat extreme vormen van armoede als onaanvaardbaar worden beschouwd in welvarende samenlevingen. De situaties en de levensomstandigheden van daklozen worden overal gezien als aantastingen van de Mensenrechten. Ook al bestaat dit verschijnsel in uiterst verschillende vormen in de landen van de Unie, en ook al lokt het verschillende reacties uit (vijandige of gastvrije) en valt het probleem op het eerste gezicht 37
op geen enkele manier onder de bevoegdheid van de gemeenschap, dan nog betekent dit niet minder dat de aanwezigheid van daklozen in de steden één van de meest ernstige uitingen is van de verschijnselen van sociale uitsluiting, die in de eerste plaats de territoriale gemeenschappen, maar ook de Staten aangaat. Deze problematiek vormt een mix van onveiligheid, armoede en mobiliteit, die steeds meer de Unie zelf betreft. Er is hier een dynamiek bezig die door een snelle historische omweg in een fel daglicht wordt gesteld. De aanpak van landloperij en bedelarij is een motor geweest voor de opkomst van sociale en bestraffende beleidslijnen. Zo was men in het verleden, om verder te kunnen gaan dan het onvermogen van de plaatselijke gemeenschappen om collectief de min of meer verontrustende aanwezigheid van daklozen te beheren, genoodzaakt om regionaal en vervolgens nationaal in te grijpen, wat de bevestiging van de Staten mogelijk maakte. In een Europese Unie met open grenzen, bestaat vandaag er geen twijfel over dat de nieuwe schaal van het beheer van de daklozenkwestie een communautaire schaal is. Nu zijn het in bepaalde opzichten eerder de steden en de Unie dan de regio‟s en de Staten, die op doelmatige wijze kunnen handelen. Concreet verbeteren de kennis en de uitwisselingen tussen de Lidstaten, meerbepaald dankzij de verenigingen die daklozen steunen en dankzij de experts die, met de steun van de Commissie, deelnemen aan de Europese Federatie van Nationale organisaties die werken met daklozen (FEANTSA), om het hieraan verbonden informerend en vergelijkend werk te leveren1. We vermelden hier enkele recente data die op Europese schaal de opkomst van de dakloosheid qua kracht, beleid en techniek uitstippelen. • In 2008 heeft het Europees Parlement een Schriftelijke Verklaring aangenomen « om dakloosheid te bannen » tegen 2015. • In 2009 zijn dakloosheid en uitsluiting op basis van huisvesting één van de werkthema‟s geworden van het Sociaal Beschermingscomité van de Commissie, wat elk van de Lidstaten ertoe moet brengen om een specifiek rapport op te stellen. • In 2010 (het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting) wordt de daklozenproblematiek het onderwerp van een Consensusconferentie (waarvan het principe nuttig is, al is het maar omwille van het belang van de scherpe tegenstellingen over de kwestie). • In 2011 voorziet men dat er op een harmonieuze manier een Volkstelling van de daklozen in de Lidstaten wordt gehouden.
1
. FEANTSA werd opgericht in 1989 en wordt gesteund door de Commissie. Deze federatie bestaat uit een honderdtal organisaties gevestigd in 30 Europese landen, waaronder de 27 Lidstaten van de Unie. In het bijzonder organiseert ze sinds 1991 een « observatorium van de dakloosheid » en produceert ze regelmatig documenten waarin transnationale uitwisselingen worden voorgesteld. Deze rapporten zijn beschikbaar op de website: www.feantsa.org. Kortom, wat men op communautaire schaal weet en zegt, is vandaag afkomstig van FEANTSA.
38
3. Uiteenlopende beleidslijnen en strategieën Op het vlak van de nationale beleidslijnen en strategieën, het aanbod en de middelen van dienstverleningen, verschillen de situaties radicaal. Lidstaten in het Zuiden (Griekenland) of van het voormalige Oostblok bieden – qua overheidsbeleid – niets of bijna niets. Staten met een hoog sociaal beschermingsniveau (Finland, Zweden, Denemarken) ontwikkelen zeer compacte strategieën met becijferde doelstellingen, plaatselijke en nationale registers van de diensten, vorming van maatschappelijke werkers, communicatie naar de bevolking toe. Landen van een meer liberale filosofische strekking maar met een Verzorgingsstaat die op de armsten gericht is, ontwikkelen eveneens een zeer georganiseerde overheidsactie. Dit is in het bijzonder het geval in het Verenigd Koninkrijk. Voor de voorstelling van de nationale beleidslijnen voor daklozenopvang hebben we acht variabelen gekozen. Dit zijn niet per se de punten die zich opdringen. En als bovendien een bepaald element in een land terug te vinden is, dan wil dat niet noodzakelijk zeggen dat de gekozen richtingen positief zijn. In elk geval kunnen deze elementen min of meer gemakkelijk worden teruggevonden en helpen ze een onderscheid te maken tussen de landen: • • • • • • • •
bestaan van een register van de diensten; bestaan van een hiervoor bestemde overheidsinstelling; bestaan van specifieke overheidsbudgetten; bestaan van doelstellingen voor resultaten die door de overheden zijn vastgelegd; bestaan van een statistieksysteem dat is aangepast of in wording is; bestaan van duidelijke strategische documenten (op plaatselijke en/of regionale schaal); bestaan van een definitie van dakloosheid en/of een wetgeving die hiernaar verwijst; bestaan van de problematiek in de nationale rapporten over sociale inschakeling.
Dankzij andere verschillen kunnen we de landen met elkaar vergelijken volgens minstens vijf variabelen: • het decentralisatieniveau van de opvang van daklozen; • de duidelijk aangewende middelen voor dit beleid; • het niveau van het dienstenaanbod; • de omvang van de nationale discussies over deze kwestie; • de graad van criminalisering van populaties en van de hen opgelegde dwang. We weerhouden hier een samenvattende tabel die de landen voorstelt al naargelang ze al dan niet beschikken over de aangehaalde instrumenten om een daadwerkelijke strategie voor daklozenopvang samen te stellen.
39
Tabel 21: Nationale elementen van beleidslijnen en strategieën in de richting van daklozen Register Bestemde Specifieke Vastgelegde Statistiek- Duidelijke Definitie / Aanwezigheid in Punten van de overheidsinstelling budgetten doelstellingen systeem strategieën Wetgeving Europese diensten documenten Bulgarije
0
Roemenië
0
Estland
0
Griekenland
0
Litouwen
0
Slowakije
0
Letland
X
1
Italië
X
Tsjechische Rep.
X
X
2
België
X
X
2
Spanje
X
X
Polen
X X
X
Portugal
3
X
Oostenrijk Duitsland
1
X
X
X
X
X
X
3
X
3 3
X
X
3
X
X
5
Hongarije
X
X
X
Frankrijk
X
X
X
X
X
X
6
Zweden
X
X
X
X
X
X
X
7
Finland
X
X
X
X
X
X
X
7
Denemarken
X
X
X
X
X
X
X
7
Nederland
X
X
X
X
X
X
X
7
Ierland
X
X
X
X
X
X
X
X
8
Verenigd Koninkrijk
X
X
X
X
X
X
X
X
8
Erreur ! Source du renvoi introuvable.In deze oefening ontbreken Luxemburg, Slovenië, Malta en Cyprus omwille van de grootte en het gebrek aan gegevens. OPMERKING: deze tabel is slechts een originele poging om de diversiteit op het vlak van de strategische betrokkenheid van de Lidstaten voor te stellen. In sommige gevallen is de oefening op zich voor discussie vatbaar, in die mate dat de strategieën louter regionaal of plaatselijk zijn. Deze tabel wordt dus voorgesteld als een instrument dat nog moet worden herzien of aangevuld, zoals bijvoorbeeld is gebeurd in het kader van de Europese Consensusconferentie over daklozen (2010).
40
4. Europese verschillen betreffende meningen, beoordelingen en verklaringen Tabel 22: Deel van de bevolking dat denkt op een dag dakloos te kunnen worden (in %) 18 16 16
15
14
13 12
12 10
PL
HR
11 10 8
8
UK
7
MT
7
RO
8
UE27
10
EL
5
5
ES
5
HU
5
BG
4
SK
FI
4
CY
LU
4
IE
2
3
SI
2
3
AT
2
3
D-E
2
DE
1
D-W
1
NL
2
DK
4
5
BE
6 6
5
1
LV
LT
FR
IT
EE
PT
CZ
SE
0
Bron : Speciale Eurobarometer, nr. 279, « Poverty and Exclusion », 2007
Tabel 23: Deel van de bevolking dat vindt dat tewerkstellingsproblemen één van de drie hoofdverklaringen van dakloosheid zijn (in %) 90 82
SK
EE
74
EL
AT
73
HR
LV
73
LU
BG
72
D-E
CZ
72
HU
64
72
DE
63
69
75
D-W
63
69
PL
62
63
65
62
UE27
LT
59
FI
PT
59
SI
56
58
SE
56
58
IT
56
CY
60
57
BE
70
RO
80
52 50
46
48
43
32
32
DK
NL
40 30 20 10
Bron : Speciale Eurobarometer, nr. 279, « Poverty and Exclusion », 2007
41
FR
MT
ES
IE
UK
0
Tabel 24: Deel van de bevolking dat vindt dat de huisvestingproblemen één van de drie hoofdverklaringen van dakloosheid zijn (in %) 45 40 40 35
33
33
31 29 25
25
IE
24
LV
21
24
EE
21
23
UK
21
23
UE27
21
AT
20
MT
19
HU
FI
19
CY
18
LT
18
ES
18
PT
18
SK
18
CZ
13
17
D-W
13
17
SI
12
HR
15
D-E
20
DE
25
DK
30
21
14
10 10 5
FR
IT
LU
BE
RO
PL
BG
SE
EL
NL
0
Bron: Speciale Eurobarometer, nr. 279, « Poverty and Exclusion », 2007
Tabel 25: Deel van de bevolking dat vindt dat verslavingsproblemen – drugs/alcohol één van de drie hoofdverklaringen zijn van dakloosheid (in %) 90 80 80
82
70
71
FI
D-E
60
64
EE
UK
59
63
SK
DE
58
63
PT
53
63
CZ
52
IE
52
D-W
56 52
PL
60
SI
70
LT
76 66
27
37
39
46
46
AT
FR
26
36
LU
22
IT
22
RO
30
BG
34
CY
40
41
UE27
49
50 43
20 10
SE
NL
DK
LV
MT
ES
HR
BE
HU
EL
0
Bron : Speciale Eurobarometer, nr. 279, « Poverty and Exclusion », 2007
5. Een Europees agentschap? Men kan suggereren om de groeiende communautaire dimensie van de interventie ten gunste van daklozen te versterken, door deze kwestie specifiek op te nemen in de strategie voor sociale inschakeling, maar ook door bijzondere instrumenten te creëren, zoals een Europees agentschap dat met het dossier wordt belast. Het idee zou dan zijn dat men zich eerst richt op de gehoorde daklozen, namelijk naamregisters waarvan de goedkeuring aan de gang is: het gaat helemaal niet om slecht gehuisveste mensen, maar wel om mensen die op straat leven en/of in opvangcentra verblijven. Het gaat om mensen die het meest direct in het oog springen en die als thuislozen kunnen worden gezien. Zich focussen op de “daklozen” in de betekenis van de gangbare typologieën, is hetzelfde als zich focussen op de 42
mensen op straat of in de noodhuisvesting die steeds meer kan te maken krijgen met een Europese mobiliteit van de armoede. Een Europees agentschap, gericht op communautaire samenwerking en op de behandeling van de rechten van gemeenschapsonderdanen die op straat leven in landen die lid zijn van de Unie, maar waarvan ze geen onderdanen zijn, met een nauwkeurige omkadering van diens middelen voor onderzoek en stimulering, zou de opvang van deze situaties aanzienlijk kunnen moderniseren en verbeteren. Een aantal gespecialiseerde agentschappen van de Europese Unie werd al opgericht om steun te geven aan de Lidstaten en hun burgers. Deze agentschappen vormen een antwoord op de nood aan een degelijke aanpak van nieuwe taken van juridische, technische en/of wetenschappelijke aard. De opvang van daklozen, of toch op zijn minst de coördinatie van de nationale opvangsystemen, kan onder de bevoegdheid ervan vallen. Er bestaan al meer dan twintig communautaire agentschappen (organen naar Europees publiek recht, die verschillen van de communautaire instellingen en die een eigen rechtspersoonlijkheid bezitten). Deze agentschappen zijn actief in de domeinen van de visserijcontrole, geneesmiddelen, het leefmilieu, gezondheid op het werk, maritieme veiligheid, de spoorwegen, of de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden. Bij het lezen van deze reeks onderwerpen, waarvan sommige van sociale inslag, zien we dat dakloosheid als thema in aanmerking zou kunnen komen voor de oprichting van een dergelijk agentschap. Het spreekt vanzelf dat het hier enkel gaat om suggesties voor oriëntaties ter verbetering van de werking van de overheid naar de daklozen toe. En we dringen er op aan dat deze werking niet apart mag gezien worden van de rest van de beweging van het beleid van de overheden, want het probleem van de daklozen is geen alleenstaand probleem dat door te gespecialiseerde voorzieningen kan worden geregeld, maar een sociale – vanaf nu ook Europese kwestie – die men moet begrijpen en dus behandelen als een “samenloop” van alle andere problemen.
43
Sociale interventiemodellen en cartografie van de hulpdiensten voor daklozen in HOPE IN STATION. meerdere grote Europese treinstations RELAZIONE.cc.doc La
- Eindverslag -
44
Januari 2011
45
Index Index ........................................................................................................................................ 46 1. Inleiding ............................................................................................................................ 47 2. Doelstellingen, methodologische benadering en uitgevoerde werken ............................ 48 2.1. Doelstellingen ................................................................................................................. 48 2.2. Het onderzoekproces en de methodologische benadering ............................................ 49 2.3. De gerealiseerde werkzaamheden ................................................................................. 51 2.4. Onderzoeksgroepen en eindverslagen ........................................................................... 52 3. Samengevatte profielen van de bestudeerde stations ...................................................... 52 4. Een beschrijving van de daklozen in de stations: aantal, kenmerken, evolutie die bezig is 55 5. Het netwerk van de sociale organisaties: hun algemeen profiel ................................... 57 6. Het netwerk van de sociale organisaties: de aangeboden diensten ................................ 63 7. Ramingen van en opmerkingen over de effectieve begunstigden van de diensten ........ 66 8. De (auto)evaluatie van de actie van de sociale organisaties, hun sterke punten en hun zwakke punten ...................................................................................................................................... 67 9. De politiek-sociale verwachtingen die de sociale organisaties naar voren schuiven .... 71 10. Het thema van de samenwerking tussen de sociale organisaties .................................. 73 11. Evaluaties en meningen van de ontvangende partijen en over de ontvangende partijen 78 11.1. Wat de ontvangende partijen zeggen ........................................................................... 78 11.2. De mening van de sociale organisaties over de ontvangende partijen ....................... 80 12. Synthese en conclusie-elementen .................................................................................. 81
46
1. Inleiding Het treinstation is een gebouw dat fysiek en symbolisch midden in het hart van de sociale stadsdynamieken staat en dat tal van functies vervult die niet altijd tot zijn eerste rol behoren. Als fysieke spil van reizen en als bijzondere uitdrukkingsvorm van mobiliteitsgedragingen en –stijlen, wordt het station paradoxaal een toevluchtsoord en een referentieterrein van de stedelijke marginalisering. Rond spoorwegencomplexen concentreren zich allerlei dynamieken van sociale ellende - soms opvallend, soms ondergronds. De hoofdacteurs hiervan zijn de diverse uitgesloten bevolkingsgroepen tegenover de tussenkomende medewerkers van organisaties die hulp en bescherming bieden. Anderzijds speelt het station als concentraat van voorstellingen een belangrijke symbolische rol: het vormt een soort van niemandsland, d.w.z. een discontinue, afwijkende entiteit ten opzichte van het gewone stadsweefsel, een entiteit die diepgaande betekenissen uitstraalt die als magneten de niemanden aantrekt, d.w.z. onzichtbare mensen zonder enige sociale rol. Daardoor wordt het station een soort van identiteitssymbool voor tal van migranten, meerbepaald voor degenen die, ontdaan van hun sociale identiteit, hun zelfbeeld en hun eigenwaarde opkrikken aan de bewegende gegevens van treincomplexen. Het feit dat sociale uitsluiting zich in de treinstations nestelt, benadrukt het conflict met de economische functie zelf van het station. Een functie die de laatste jaren nog is toegenomen door het herstructureringsproces van de stationscomplexen en door de “omschakeling” van een groot deel van de ruimten. Deze zijn nu van zuivere transitplaatsen – uitsluitend gericht op reizen – veranderd in commerciële plaatsen, waar men goederen en diensten kan kopen die soms totaal niets met het reisgebeuren te maken hebben. De versterking van het commerciële aspect van het station, wat in de grootste Europese centra allang een feit is, doet de behoefte aan veiligheid en decorum van deze ruimten toenemen. Precies daardoor is men verplicht om in te grijpen bij alles wat er zou kunnen inwerken op de veiligheid, het onthaal en de aangename dimensies van de ruimten waar men tijd maakt om te shoppen en waar men niet uitsluitend bezig is met zich te haasten om te vertrekken of om zijn reis te beëindigen. De aanwezigheid van de marginaal in het station is – vanuit dit oogpunt – een meerpolig “probleem”: door zijn gezondheidstoestand, door de sociale last die hij met zich meedraagt, door de noodzakelijke veiligheid en/of het nodige decorum in het station waar hij geneigd is zich te installeren. Een interventiemodel dat efficiënt werkt ten aanzien van dit complexe probleem, vereist op zijn beurt een complexe, scherpzinnige en een zo mogelijk collectieve strategie die het moeilijke evenwicht kan vinden tussen de behoefte aan (lees: “voorschriften voor”) veiligheid (lees: de “imperatieve” veiligheid) en de behoefte aan (lees: “vereiste van”) solidariteit. Dit verslag werd opgesteld in het kader van het HOPE project (Homeless People in European Train Stations – Daklozen in Europese treinstations). Het behandelt op een vergelijkende manier, en vooral vanuit een beschrijvend oogpunt, het thema van sociale uitsluiting in bepaalde Europese treinstations. Hierbij besteedt het bijzondere aandacht aan het segment van de daklozen (homeless) en focust het de analyse op het systeem van de sociale organisaties en centra die in deze stations hulp en bijstand aan daklozen bieden en daardoor een mogelijkheid vormen om dit fenomeen te verminderen.
47
In heel wat opzichten is het beeld van deze “sociale organisaties” al even gevarieerd als het publiek in moeilijkheden tot wie ze zich richten; in deze dynamiek van complexe en geenszins automatische relatiewerkingen, interveniëren en cohabiteren belangenloze overheids- en privéorganisaties, loketten en gedecentraliseerde institutionele diensten, min of meer gestructureerde verenigingen, parochiale groepen, vrijwilligers in het algemeen, loketten die instaan voor gespecialiseerde diensten (medische, psychologische, juridische bijstand, sociale en professionele inschakeling, het zoeken naar huisvesting, enz.) enzovoort. Een bijzonder heterogene wereld dus, waarin de motiverende, culturele en bijgevolg methodologische en organisatorische contexten enorm variëren van de ene organisatie tot de andere. Hoewel de personen die in het uitsluitingdomein tussenkomen in stations, op een zelfde interventieplaats opereren en dezelfde basisthematiek hebben, blijken ze toch specifieke doelgerichtheden en bijzondere actieterreinen te hanteren, die vatbaar kunnen zijn voor samenwerkingdialectieken en -praktijken die niet altijd te voorzien zijn. Het tekenen van een sociale cartografie (social mapping) van treinstations die betrekking heeft op het daklozenfenomeen, die de voornaamste kenmerken van daklozen weergeeft, die in detail het netwerk van sociale hulporganisaties beschrijft, die een analyse geeft van de relaties tussen de verschillende medespelers die op het terrein tussenkomen, wordt bijgevolg strategisch wanneer men de bedoeling heeft om – tegelijkertijd - maatregelen in te stellen ter versterking van de structuren voor hulpverlening aan de allerarmsten, om de impact ervan te evalueren op het globale organisatiemodel van het systeem en – vooral – om veiligheid en solidariteit in deze stations te combineren.
2. Doelstellingen, methodologische benadering en uitgevoerde werken 2.1. Doelstellingen In het kader van het HOPE project vormt de analyse van de social mapping in de Europese treinstations een specifieke fase van het evaluatieproces. Ze past in het bijzonder in het kader van de enquêtewerkzaamheden die aan de evaluatie voorafgaan (preliminary inventory), waarbij ze de sociaal-politieke analyse aanvult en verrijkt, en in het algemeen gaat over de manier waarop het thema van de daklozen wordt behandeld in de treinstations van de verschillende Europese landen die in verschillende hoedanigheden aan het project deelnemen. Het hoofddoel van deze social mapping is dus het tekenen van een kwantitatieve en kwalitatieve kaart betreffende: o De sociale organisaties die diensten voor hulp en bijstand bieden aan daklozen die in het treinstation schuilen of in de buurt ervan rondhangen; o De andere actoren van het station (ontvangende partijen) voor wie de aanwezigheid van daklozen eventueel een probleem kan vormen: de spoorwegmaatschappij, de commerciële operatoren, bewakingspersoneel, enz. Daarentegen houdt de analyse geen rekening met de “klanten” van het station, dit wil zeggen, passagiers en kopers; o Het relatietype dat er bestaat tussen de verschillende sociale organisaties die diensten bieden en tussen deze organisaties en de ontvangende partijen. 48
Meer in het algemeen is het de bedoeling om voor elk station het profiel te beschrijven van een toepassingsmodel voor een interventie (door aan te nemen dat er één zou zijn!) op situaties van sociale uitsluiting, en hierbij de aandacht te richten op de daklozen en de nadruk te leggen op de sterke en de zwakke punten van dit model. 2.2. Het onderzoekproces en de methodologische benadering Het onderzoek werd gevoerd over de voornaamste treinstations van 5 Europese hoofdsteden, namelijk: 1. Parijs, Gare du Nord (waaraan het vlakbij gelegen Gare de l’Est werd toegevoegd) 2. Rome, Station Termini 3. Brussel, Centraal Station 4. Berlijn, Zoologischer Garten (wordt ook Bahnhof Zoo genoemd) 5. Luxemburg (Hoofdstation). De onderzoeken werden verricht in drie hoofddelen die in tijd correleren. Het eerste deel dat we kunnen definiëren als de “analyse van het aanbod”, heeft zich gericht op de gedetailleerde inventarisatie van de diensten die in het station door sociale organisaties worden aangeboden, op de kenmerken van de gebruikers – waarbij zo mogelijk de gegevens over daklozen alleen worden onderscheiden – en hun evolutietrends, op de aangenomen interventiemethodologieën, op de samenwerkingsgraden met andere in het station aanwezige personen (meerbepaald met de andere sociale organisaties), op de (auto)evaluatie van de sterke en de zwakke punten van het interventiemodel en op de evaluatie van hulpacties die men op verschillende niveaus zou moeten voeren om een sterker antwoord te kunnen geven op de problemen van daklozen in de stations. Op methodologisch vlak werd de analyse gemaakt door middel van uitvoerige gesprekken met de verantwoordelijken van verschillende organisaties en volgens een protocol van halfgestructureerde interviews en aan de hand van de analyse van de documentatie die bij dezelfde organisaties beschikbaar is. Het tweede deel dat we kunnen definiëren als de “analyse van de vraag”, streefde naar het verzamelen van kwantitatieve en kwalitatieve elementen over de daklozenpopulatie die zich in en rond het station beweegt: hun aantal, de modaliteiten van hun aanwezigheid (gewoonlijk/tijdelijk, binnen/in de omgeving van het stationsgebouw), hun sociaaldemografisch profiel (geslacht, leeftijd, studieniveau, etnische afkomst, situatie wel/niet wettelijk in orde), hun behoeften, evenals de evolutietrends van al deze parameters in de loop van de laatste jaren. Op methodologisch vlak werd de analyse uitgevoerd aan de hand informatie die werd verzameld tijdens gesprekken met de sociale organisaties en met de ontvangende partijen en, in sommige stations, volgens de techniek van “waarnemingen van deelnemers” uitgevoerd op verschillende tijdstippen en op verschillende dagen van de week. Het derde deel ten slotte, werd gewijd aan de analyse van de ontvangende partijen (stakeholder analysis), aan de hand van halfgestructureerde interviews van een kleine groep kenmerkende actoren van het station (vertegenwoordigers van de spoorwegmaatschappij, commerciële operatoren, bewakingspersoneel, onderhoudspersoneel, enz.), om te weten te komen hoe ze 49
de ernst van de in het station bestaande sociale marginalisering zien, wat ze weten over hetgeen de andere actoren (sociale organisaties, spoorwegmaatschappij) doen om dit probleem aan te pakken, over het interventiemodel en over de specifieke maatregelen die men zou moeten invoeren. Over de methodologische aspecten moeten we wel herinneren aan drie belangrijke elementen waarvoor een diepgaande confrontatie van de verschillende onderzoeksteams van het project nodig is geweest. De eerste vraag gaat over de identificatie en de perimeter van de doelgroep, d.w.z. de daklozen. We moeten er inderdaad aan herinneren dat één van de basisdoelstellingen van het HOPE project juist het evalueren is van de impact van een sociale proefneming, dit wil zeggen, het evalueren van de impact van de interventies bestemd voor het verbeteren van de responscapaciteit van het plaatselijk systeem (het treinstation in dit geval) op het geïdentificeerde probleem, namelijk de aanwezigheid van daklozen. Dus in de HOPE benadering zijn de eindbegunstigden van de sociale proefneming niet de “marginalen of de sociaal uitgeslotenen” in het algemeen die in en rond de treinstations rondhangen, maar wel in het bijzonder de “daklozen”. Vandaar de noodzaak om deze doelgroep correct te omschrijven. Na een lange en diepgaande confrontatie over de methodologie werd uiteindelijk de volgende definitie aangenomen: “Een persoon wordt beschouwd als een thuisloze (dus zonder vaste verblijfplaats) indien deze persoon in de maand voorafgaand aan het onderzoek, één van de volgende situaties heeft meegemaakt: 1) hij/zij heeft geslapen in een centrum voor noodopvang of tijdelijke opvang; 2) hij/zij heeft geslapen op een plaats die oorspronkelijk niet bedoeld was om er te leven (straten, parken, spoorwegen, kelders, kraakpanden, enz.), en was op het moment van de enquête geen eigenaar of huurder van een onafhankelijke privéwoning.” De tweede kwestie gaat over de selectiecriteria van de te bestuderen sociale organisaties, aangezien er gewoonlijk een heel onduidelijk (verwarrend) netwerk van sociale centra bestaat die in de stations actief zijn – door het feit dat tal van verenigingen slechts informele groepen zijn, waarvan sommigen in het algemeen werken in de richting van sociale uitgeslotenen, terwijl anderen beschikken over lokalen op een grote afstand van het station (ze gaan eventueel naar het station, bijvoorbeeld om er maaltijden of kleding uit te delen). Hierbinnen moeten we dus een karakteristieke kern identificeren, dit wil zeggen, een gelede kern, maar dan wel rond een aantal beperkte situaties (10 tot 12 al naargelang de stations), die effectief de wervelkolom van het sociale hulpverleningsysteem in dit domein vertegenwoordigt. De aangenomen criteria om deze kern van het netwerk te identificeren voor het onderzoek, waren voornamelijk deze twee criteria: o de organisaties die “essentiële” diensten (core services) leveren aan daklozen die in het station rondhangen (of toch minstens in dezelfde wijk); o de organisaties die in het station werken en gedeeltelijk door de spoorwegmaatschappij worden gefinancierd, of die uit eigen beweging in het station actief zijn, of die lokalen in het station hebben of die in het station allerlei inlichtingen geven. De derde vraag gaat over het gedetailleerd onderzoek van de diensten die in het station door sociale organisaties worden aangeboden. Voor het onderzoek werd er rekening gehouden met 15 diensten die werden beschouwd als core services in vergelijking met de diverse behoeften 50
van daklozen. Naast deze lijst werd aan de organisatie de mogelijkheid gelaten om nog andere specifieke diensten die ze belangrijk acht, toe te voegen. Dit zijn de diensten van deze lijst: 1. Luisteren naar daklozen en hun behoeften identificeren 2. Uitdelen van maaltijden 3. Uitdelen van kleding 4. Uitdelen van dekens 5. Centra voor noodopvang om te slapen en zich te wassen 6. Permanent onderdak om te slapen 7. Permanente kantine 8. Medische bijstand en verpleging 9. Psychologische bijstand 10. Hulp en oriëntatie voor sociale integratie 11. Hulp en oriëntatie voor het bekomen van een huis/woning 12. Hulp en oriëntatie voor het bekomen van een job 13. Algemene juridische bijstand 14. Specifieke diensten voor personen met drug- of alcoholproblemen 15. Specifieke diensten voor bepaalde subcategorieën van de populatie: bijvoorbeeld, opvangcentra voor vrouwen om te overnachten, dagcentra voor jongeren, enz. 2.3. De gerealiseerde werkzaamheden De diverse werkzaamheden die in het onderzoeksproces waren voorzien, werden gerealiseerd tussen mei en november 2010. In totaal ging het onderzoek over 47 sociale organisaties en naast 3 institutionele organisaties in Parijs, werden er 23 ontvangende partijen geïnterviewd en werden er enkele “waarnemingen van deelnemers” gerealiseerd (Rome en Berlijn). Bovendien werden bepaalde voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd, om er zeker van te zijn dat de aangenomen methodologische instrumenten (getest in Rome) en de onderzoeksteams die de enquête in elk station hebben gevoerd (online opleiding en methodologische workshop in Parijs) volledig konden functioneren. Er wordt een samenvattend overzicht van de uitgevoerde onderzoekswerken voorgesteld in Tabel 1 hierna. Tabel 1 – Samenvatting van de uitgevoerde onderzoekswerken Voorbereidend werk
Onderzoekswerk
Geïnterviewde Training en Bestudeerde ontvangende workshop Pretest Waarnemingen sociale partijen methodologie (mei) deelnemers organisaties (juni(augustus(juni) september) september) Rome Station Termini
X
X
X (mei)
10
6
Parijs Gare du Nord
X
(neen)
(neen)
15 (+3 “institutionele”)
6
51
Berlijn Zoologischer Garten Brussel Centraal Station Luxemburg Station
X
(neen) X (september)
10
-
X
(neen)
(neen)
8
7
(X)
(neen)
(neen)
4 (okt-nov)
4 (okt-nov)
47
23
Totaal
2.4. Onderzoeksgroepen en eindverslagen Het onderzoek werd gerealiseerd door een werkgroep bestaande uit Isfort (coördinatie) en vier nationale onderzoekers die instonden voor de plaatselijke onderzoeken: 1. Christophe Blanchard (Parijs en Luxemburg) 2. Franca Iannaccio (Rome) 3. Patrick Italiano (Brussel) 4. Carla Wasselmann (Berlijn) Dit rapport werd opgesteld door Isfort (Carlo Carminucci en Giampiero Forcesi). Het heeft de vorm van een document dat de vijf plaatselijk gerealiseerde onderzoeken samenvat en vergelijkt. Naast dit algemeen rapport heeft het onderzoek dus 5 verslagen over de stations opgeleverd (momenteel uitsluitend beschikbaar in de taal van het land van herkomst) en een groot aantal samenvattingen van interviews afgenomen van sociale organisaties en ontvangende partijen.
3. Beknopte beschrijving van de profielen van de bestudeerde stations In Rome werd het centraal station Roma Termini bestudeerd. Dit station telt 600 000 gebruikers per dag en het speelt een eersterangsrol in de stedelijke, regionale, nationale en internationale transportsystemen. Vanaf 1999 heeft men dit station grotendeels omgeschakeld en zodoende de functie ervan diepgaand veranderd. Het is nu een soort van stadsplaats geworden waar tal van diensten en commerciële mogelijkheden worden geboden. Deze omschakeling lijkt ook geleid te hebben tot een sterkere aantrekkingskracht voor 52
mensen in moeilijkheden, hoewel ze er ook voor heeft gezorgd dat daklozen zich gedeeltelijk hebben verplaatst naar plaatsen net buiten het station, naar de onmiddellijke omgeving of naar kleinere stations (Ostiense, Trastevere, Tiburtina). In Parijs werden er twee stations weerhouden, Gare du Nord (Noordstation) en Gare de l’Est (Ooststation). Deze stations liggen niet alleen heel dicht bij elkaar, ze zijn ook absoluut centraal gelegen (in het 10de arrondissement), en ze zien dagelijks in totaal bijna 800 000 mensen passeren. Het gaat hier om één van de grootste spoorwegenknooppunten ter wereld. Het Gare du Nord alleen al, telt in totaal bijna 500 000 passagiers per dag, het is het grootste station van Europa en het derdegrootste van de wereld. Ook hier heeft men de gebouwen en de ruimten aanzienlijk gerenoveerd in commerciële zin. Net zoals Roma Termini is dit station veel aantrekkelijker geworden, dus ook voor mensen in moeilijkheden. Afwijkende gedragingen – zoals men dit heeft kunnen vaststellen – zijn vandaag duidelijker zichtbaar dan vroeger.
In Brussel was het onderzoek gericht op het Centraal Station, dat de grootste toevloed van passagiers kent: 140 000 per dag. Het station staat midden in het stadscentrum, vlakbij de Grote Markt en het wordt dan ook druk bezocht door toeristen en bedienden van tal van kantoren die in deze wijk gevestigd zijn. Dit station heeft goede verbindingen met de andere stations van de stad, namelijk het Noordstation en het Zuidstation – die allebei in centrale wijken van de stad staan - en de daklozen verplaatsen zich gemakkelijk van het ene station naar het andere. Maar het onderzoek heeft zich dus in het bijzonder toegespitst op het Centraal Station.
53
Het in Berlijn bestudeerde station is het Station Zoologischer Garten, dat ook Bahnhof Zoo wordt genoemd. Het staat aan de rand van de wijk Charlottenburg en het dankt zijn naam aan de aangrenzende dierentuin. Dagelijks wordt het bezocht door bijna 120 000 mensen op doorreis. Sinds enkele jaren wordt het station niet meer aangedaan door de grote nationale en internationale spoorlijnen, maar stoppen er uitsluitend regionale treinen – hoewel dat er toch nog altijd bijna 400 zijn. En dan hebben we de 600 metrostellen nog niet meegerekend. Ook dit station werd gerenoveerd in de jaren ‟90, waarbij de veiligheidsomstandigheden werden verbeterd. Voor Berlijn heeft Bahnhof Zoo een grote symbolische waarde, omdat het vooral in de jaren ‟70 en ‟80 een toevluchtsoord was voor een rebelse en overtredende jeugd, de plaats waar drugdealers met hun klanten afspraken en waar de straatprostitutie zich afspeelde (cfr. het autobiografische boek van Christiane Vera Felscherinow "Ik, Christiane F., 13 jaar, drugverslaafde, prostituee..." waarover de gelijknamige film is gemaakt). In dit station opende het eerste centrum voor een luisterend oor en sociale bijstand zijn deuren in 1979.
Het station van Luxemburg stad ten slotte, is tegelijk het nationale station van dit kleine land en een internationaal station. Er wordt veel gebruik van gemaakt voor de grensoverschrijdende mobiliteit en ook door de treinen van buitenlandse spoorwegmaatschappijen. Dit station staat op 2 km van het stadscentrum, vlakbij de Bonnevoie wijk waar alle sociale diensten te vinden zijn. Vanaf 2006 werd het station volledig gerenoveerd, waarbij het commerciële gedeelte in zeer grote mate werd uitgebreid.
54
4. Een beschrijving van de daklozen die in de stations aanwezig zijn: aantal, kenmerken, evolutie die bezig is Ondanks de vele gerealiseerde enquêtes beschikt men in geen enkel van de bestudeerde landen over betrouwbare cijfers betreffende de omvang van de aanwezigheid van de daklozen, noch op nationaal niveau, noch op het niveau van de grote steden. Daarom is het moeilijk om echt geloof te hechten aan de beschikbare evaluaties. Meestal gaat het om schattingen die moeilijk te maken zijn, zelfs voor de organisaties die er werken. De hoofdreden voor dit probleem is te vinden in de veranderlijke toevloed van daklozen, vooral wat betreft de niet-inwoners, de buitenlanders, de migranten – die een hoog percentage van het geheel vormen – mensen die zich verplaatsen of installeren volgens een reeks wisselvallige factoren die ofwel te maken hebben met binnenlandse problemen in hun land van herkomst, of ook met binnenlandse problemen in het land van aankomst (arbeidsmarkt, migratiebeleid…). Vandaar dat de cijfers die wij in Tabel 2 vermelden, tamelijk benaderend en weinig vergelijkbaar zijn, temeer omdat ze in sommige gevallen verwijzen naar gegevens die op een punctuele manier werden verzameld op een bepaalde dag, aan de hand van een minutieuze waarneming van één enkel station (cfr. Rome en Berlijn), terwijl het in de andere gevallen om een meer algemene raming gaat die soms ook een minder nauwkeurige doelgroep betreft (cfr. Parijs). Qua tendensen zien we in bepaalde gevallen een toename van de aanwezigheid van zeer gemarginaliseerde jongeren (Parijs en Luxemburg) en een toename van het aantal “nieuwe armen” (Rome en Berlijn). Bijna overal merken we een stijging van het aantal immigranten en asielzoekers, vooral uit de Oost-Europese landen (inclusief Roma-zigeuners) en uit oorlogsgebieden of extreem arme regionen. Het aantal chronische daklozen daarentegen, lijkt stabiel en beperkt te zijn (met evenwel tamelijk weinig mogelijkheden om uit hun situatie te geraken).
Tabel 2 – Ruw geschatte aanwijzingen over het aantal, de kenmerken en de evolutie van daklozen in de bestudeerde stations Stad Parijs (Gare du Nord en Gare de l’Est)
tussen 15.000 en 20.000
Station (en omgeving) tussen 600 en 800
Typologieën
Evolutie
De grote uitgeslotenen (clochards) tussen 40 en 60 jaar, zowel Europeanen (Fransen, Belgen, Polen, Roemenen) als Maghrebijnen, Sub-Saharabewoners, Carabiërs; vaak met alcoholproblemen; velen met psychiatrische stoornissen; ze komen zelden naar verenigingen en aanvaarden zelden de uitgedeelde maaltijden (ongeveer 200)
Sinds 2002, het jaar waarin de transitzone tussen Frankrijk en GrootBrittannië (Calais) werd gesloten, zien we een stijging van het aantal politieke vluchtelingen en asielzoekers die in Parijs stoppen en rond de stations zwerven. Het aantal jongeren met honden en jongeren die
Jongeren, vaak met een hond, drugverslaafden (ongeveer 30)
55
soms
Brussel (Centraal Station)
Rome (Station Termini)
Berlijn (Station Zoologischer Garten)
Luxemburg (Station)
Meer dan 6.000
tussen 6.500 en 11.000
200 250
tot
Bijna 300. Een op een novemberdag in 2008 uitgevoerde telling in heel het historisch centrum heeft onthuld dat er 262 personen op straat sliepen (terwijl dit aantal enkel in de perimeter van het Centraal Station veel lager was: 18) Op een dag in maart 2010 werden er bijna 130 personen geteld die op de grond aan het slapen waren in het station Termini of in de omgeving. Een zeker gegeven: elke dag zwerven er bijna 400 personen rond in het station om er een maaltijd te eten die door verenigingen wordt uitgedeeld. Maar slechts weinigen slapen in het station zelf of in de buurt ervan. Bijna 60 in de omgeving van het treinstation en het
Bannelingen, vluchtelingen en asielzoekers, vooral Irakezen, Afghanen en Tamils uit India; ook Roma-zigeuners; de meerderheid zijn mannen van 16 tot 35 jaar (ongeveer 150 tot 200)
verdovende middelen gebruiken, is eveneens aan het stijgen, want in het 10de arrondissement is er veel illegale handel.
Roemenen, zowel jongeren als gezinnen en jonge prostituees, op doortocht naar Londen of Amsterdam (ongeveer 150) In het Centraal Station zijn er bijna 40 “chronische” daklozen (hoewel ze niet allemaal op straat slapen), een twintigtal van hen waren het grootste deel van de tijd aanwezig, terwijl de andere er eerder volgens de seizoenen komen en jonger zijn; het zijn vooral Belgen. Weinig vrouwen. Veel alcohol. Enkele honden.
Meer prostituees.
Er zijn meer buitenlanders (Noord-Afrikanen, Polen, Indiërs) in de Noord- en Zuid-stations, waar de ruimten groter zijn, zowel in de stations als in de omgeving ervan. Slechts heel weinigen van deze mensen zorgen voor problemen bij de reizigers (5 tot 10 personen). Diefstallen zijn zeldzaam en zelfs volledig onbestaande. 70% van hen zijn vreemdelingen; gemiddelde leeftijd 35 jaar; mannen in de meerderheid (80%); eerder goede gezondheidstoestand; kleine minderheid zijn drugverslaafden; de meesten installeren zich buiten het station. Van de anderen, de “historische daklozen” zijn er een tiental; een dertigtal zijn “nieuwe armen”. Ze hebben meer gezondheids- en hygiëneproblemen; vaak lijden ze aan psychiatrische ziekten en alcoholisme. De meesten installeren zich binnen in het station. Heel zelden brengen mensen de nacht door in het station of voor de ingang ervan, want de politie is heel streng. Maar er zijn veel en zeer verschillende mensentypes die enkele uren binnen in of in de omgeving van het station doorbrengen op verschillende uren van de dag. Er zijn veel jongeren en adolescenten die het station beschouwen als een alternatieve sociale ruimte. Enkele oudere daklozen die alleen zijn, lezen er de krant. Er zijn enkele vrouwen van middelbare leeftijd, die nog meer vereenzaamd zijn en die overduidelijk lijden aan psychische stoornissen. Jongeren die zich prostitueren. Verslaafden die de mobiele bus gebruiken. Personen alleen of in groep die voor het avondmaal komen of voor het dispensarium in een naburige straat. 25 tot 30 zijn jongeren van 18-20 jaar, de meesten zijn drugverslaafden. Bijna 50 zijn nieuw gearriveerde vreemdelingen en mensen zonder papieren (afkomstig uit landen van ex-
56
Roemeense
We hebben de indruk dat het totale aantal daklozen in heel het historisch centrum aan het stijgen is: vooral groepen immigranten (illegale immigratie van Aziaten op doortocht naar GrootBrittannië; immigranten afkomstig uit Spanje of Italië waar ze hun werk hebben verloren; Romazigeuners). De politie zet vaker mensen buiten.
Hun aantal stijgt, al is het maar door het feit dat het aanbod van diensten (bijvoorbeeld diensten gezondheidszorg) is toegenomen. Er zijn meer vreemdelingen (meerbepaald Somaliërs) en “nieuwe armen” (bijv. gescheiden mannen).
De stijging betreft vooral mensen afkomstig uit de nieuwe EU-landen en de Roma-zigeuners. We zien ook een stijging van het aantal Duitsers, met middelhoge of hogere studieniveaus die zware schulden hebben en die op straat staan.
Het aantal jonge mensen jonger dan 25 jaar in een situatie van verregaande uitsluiting, is aan het
naburige busstation
Joegoslavië, uit Azië, Latijns-Amerika en Afrika); voor hen is het moeilijk toegang te krijgen tot gezondheidszorg en ze worden amper voor enkele dagen opgevangen in opvangtehuizen voor daklozen. De anderen zijn “historische” zwervers.
stijgen; een groot aantal van hen zijn drugverslaafden of alcoholici. Er is ook een stijgend aantal vreemdelingen die wettelijk niet in regel zijn.
5. Het netwerk van de sociale organisaties: hun algemeen profiel De aandacht van de studie ging niet alleen naar de gevoerde hoofdacties, maar ook naar drie aspecten die uiterlijk kenmerkend zijn voor de sociale organisaties die in stations interventies doen bij daklozen: 1. hun institutionele aard; zonder winstgevend of ander oogmerk; 2. de herkomst van de financiële bronnen die hen in staat stellen om hun uitgaven aan te kunnen; 3. het profiel van de personen die interventies doen; vrijwilligers of werknemers, beroepskrachten of niet. Tabel 3 geeft een samenvatting en een vergelijking van de informatie die tijdens verschillende in stations gevoerde enquêtes werd verzameld. Uit deze tabel blijkt in hoofdzaak dat de overgrote meerderheid van de sociale organisaties die in treinstations werken, organisaties zijn zonder winstoogmerk. In deze grote categorie vinden we echter ook evengoed vrijwilligersorganisaties die soms over geen enkele overheidsfinanciering noch betaald personeel beschikken (hoewel ze heel sterk in de minderheid zijn), evenals sociale coöperatieven of stichtingen die soms onafgebroken tamelijk grote bedragen aan overheidsfinancieringen ontvangen. We merken dus dat de realiteiten van de verenigingen onderling zeer sterk verschillen. Het mag dan vanuit het oogpunt van de min of meer grote secularisatie van de verschillende nationale organisaties of vanuit het oogpunt van het bestaande sociale beschermingsysteem interessant zijn, toch maakt feit dat deze sociale organisaties wel of niet van religieuze oorsprong zijn (en dat deze oorsprong min of meer geïnstitutionaliseerd, min of meer “officieel” is), in het bijzonder geen verschil over de manier waarop de diensten worden geleverd, noch over de kwaliteit van deze diensten. Anderzijds zijn de andere twee aspecten die de enquête heeft bestudeerd – het wel of niet bestaan van overheidsfinancieringen (en hun omvang), plus het al dan niet aanwezig zijn van betaald personeel en beroepskrachten, veel relevanter.
Tabel 3 – Vergelijking van de sociale organisaties die tussenkomen in de bestudeerde stations
Parijs (Gare du Nord en
Type organisatie Naast de sociale organisaties
Type financiering 3
Van de 12 sociale “vereniging” organisaties (niet-
Profiel van het personeel Van de 12 sociale “vereniging” organisaties hebben
57
Hoofdactiviteiten Van de 12 sociale “vereniging” organisaties delen er slechts 2 eetwaren uit, werken er 3 uitsluitend op straat
Gare de l’Est)
van institutionele aard (Samu social, Brigade d’assistance aux personnes sans abri (Brigade voor bijstand aan dakloze personen), en Direction de la Prévention et de la Protection (Directie van Preventie en Bescherming)) zijn de andere 12 allemaal organisaties zonder winstoogmerk.
institutionele), beschikken er 7 over overheidssubsidies, ontvangen er 3 niet alleen overheidssubsidies maar ook giften, en ontvangen er 2 vooral giften maar ook subsidies.
er 4 bezoldigd personeel, hebben er 3 voornamelijk bezoldigd personeel maar ook enkele vrijwilligers en hebben er 2 enkel vrijwilligers. Van de 3 institutionele organisaties hebben er 2 enkel bezoldigd personeel en telt er 1 ook vrijwilligers.
58
(luisteren, oriënteren, voorkomen…), beschikken er 3 over lokalen of mobiele structuren in de buurt van de stations die ook overdag instaan voor onthaal, oriëntatie, en doen twee ervan ook “rondes" in de stations, beschikken er 2 over lokalen of mobiele structuren voor bijstand aan drugverslaafden, biedt 1 sociale en juridische bijstand aan vluchtelingen en biedt 1 noodhulp en stuurt ze deze mensen door naar opvangcentra met slaapplaatsen. De 3 institutionele organisaties doen uitsluitend “rondes” in stations en in het historisch centrum.
Brussel (Centraal Station)
De 8 sociale organisaties zijn allemaal vzw‟s (namelijk zonder winstoogmerk) maar één ervan is een uitvloeisel van een overheidsorganisme (OCMW, Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn)
5 organisaties ontvangen overheidssubsidies, 2 ontvangen overheidssubsidies maar beschikken ook over eigen fondsen (giften), 1 werkt uitsluitend met eigen fondsen.
6 organisaties hebben uitsluitend bezoldigd personeel, 1 telt bezoldigden en vrijwilligers (onder wie enkele exdaklozen) en 1 heeft enkel vrijwilligers.
Rome (Station Termini)
Van de 10 sociale organisaties zijn er 5 sociale coöperatieven zonder winstoogmerk, zijn er 2 privéorganisaties en zijn er 3 informele groeperingen (parochiale).
4 organisaties ontvangen overheidsfondsen; de 6 andere werken dankzij hun eigen fondsen of giften die ze van privépersonen ontvangen.
1 organisatie doet uitsluitend beroep op bezoldigde medewerkers; 3 op bezoldigden en op vrijwilligers; 6 uitsluitend op vrijwilligers.
Berlijn (Station Zoologischer Garten)
Van de 10 organisaties worden er 3 beheerd door protestantse kerken, 1 door Caritas (katholieke hulpverlening), en worden er 2 tegelijkertijd beheerd door protestantse kerken en door Caritas ; de andere 4 zijn
Bijna alle organisaties ontvangen financieringen van de overheid maar ze beschikken ook over eigen fondsen (giften). 1 enkele beschikt enkel over overheidsfondsen.
6 organisaties werken uitsluitend met bezoldigd personeel (2 hebben ook studentenstagiairs); 4 werken er tegelijkertijd met bezoldigden en vrijwilligers.
59
Van de 8 sociale organisaties beheert er 1 een opvangcentrum van minimumkwaliteit met slaapplaatsen (50 tot 60 plaatsen) ; 1 beschikt over een noodopvangcentrum met slaapplaatsen (110 plaatsen, ook families), een dispensarium en meerdere rondeteams die psychologisch deskundig zijn; 1 beschikt over een verblijfcentrum voor mannen (69 plaatsen zonder beperking van de verblijfsduur; 1 dagcentrum van minimumkwaliteit met kantine en douches (tot 100 personen per dag) en het organiseert rondes meermaals per week; 1 deelt in de winter maaltijden uit in het station; (130 tot 180 per dag) en het coördineert de interventie van andere groepen vrijwilligers in het station; 1 biedt verpleegzorg, bevordert hygiëne bij de daklozen door dagrondes te doen in het station (drie per week) en het geeft begeleiding naar centra voor verzorging en sanitaire opvolging; 1 houdt zich bezig met drugverslaafden; 1 verricht geïndividualiseerd veldwerk. 1 organisatie beschikt over een opvangcentrum (180 plaatsen), een avondkantine, een dispensarium, een luistercentrum waar ook maaltijden worden uitgedeeld; 1 beschikt over een Help Center (centrum voor noodopvang) vijf dagen per week open – met een luister- en oriëntatiecentrum – en een centrum voor dagopvang (met 10 noodbedden); 1 beschikt over een mobiele eenheid voor drugverslaafden; 1 zorgt voor bezoeken van gezondheidsspecialisten in het Help Center; 6 delen wekelijks maaltijden uit (1 deelt ook dekens en kleding uit) en ze onderhouden relaties met de daklozen. 1 organisatie beschikt over slaapplaatsen, douches, een luistercentrum overdag voor de leeftijdsgroep 13-21 jaar en ze staat in voor interventies op straat; 1 heeft een opvangcentrum voor „s nachts met 70 slaapplaatsen, met douches, avondkantine, ontbijt en oriëntatie; 1 zorgt voor 500 maaltijden per dag (in een lokaal van het station dat de spoorwegmaatschappij ter beschikking stelt) op verschillende momenten van de dag; 2 bieden
verenigingen zonder winstoogmerk.
douches, maaltijden, bewaarplaatsen voor persoonlijke bezittingen, toegang tot het Internet en een begeleiding van de diensten evenals de opleiding van drukgroepen; 1 werkt op geïndividualiseerde projecten met alcoholici en exgedetineerden; 3 organisaties geven basisverzorging en sociaalsanitaire bijstand (2 richten zich uitsluitend tot drugverslaafden, 1 zorgt ook voor juridische bijstand); 1 biedt noodopvang met onderdak, maaltijden, douches en begeleiding voor vrouwen (8 plaatsen).
60
Luxemburg (Station)
Er werden 4 verschillende verenigingen in hun dagelijkse werking bestudeerd: 2 grote groeperingen van verenigingen zonder winstoogmerk (vzw): het Comité National de Défense Sociale (CNDS) dat al meer dan 40 jaar actief is, en de Confédération Caritas Luxembourg (waarin 18 verschillende verenigingen verenigd zijn); en 2 andere verenigingen zonder winstoogmerk: Inter-actions en Jugend-an Drogenhellef
Ze ontvangen alle 4 overheidssubsidies en sommigen ontvangen ook giften. Ze zijn geconventioneerd d.m.v. een akkoord met de Dienst Solidariteit van het Ministerie van het Gezin en Integratie en met het Ministerie van Volksgezondheid, en sommigen onder hen zijn ook geconventioneerd met het Ministerie van Arbeid en dat van Huisvesting, en met het stadsbestuur. Tot enkele jaren geleden oefende de Staat een zware administratieve druk uit; vandaag hebben sociale organisaties meer autonomie.
Duidelijk overwicht van personeel in loondienst in de dagelijkse werkingen van de 4 verenigingen (het CNDS heeft bijna 100 mensen in loondienst). In de 18 verenigingen van Caritas en in de andere vzw‟s vinden we ook vrijwilligers.
Er zijn 3 structuren voor dagopvang, 2 dagstructuren voor drugverslaafden, 1 verblijfcentrum dat ‟s nachts voor iedereen open staat (het tehuis Ulysse), 1 verblijfcentrum voor nachtopvang gereserveerd voor drugverslaafden (het tehuis Tox In, met 42 bedden en zalen voor gecontroleerd druggebruik), 1 structuur voor sociale en professionele re-integratie, 1 sociale kantine die 365 dagen per jaar open is (middag- en avondmaal; enkel middagmaal op feestdagen), 1 verblijfcentrum met nachtopvang voor gezinnen, 3 diensten met sociale straatwerkers, tal van opvangcentra en sociale diensten voor vluchtelingen en asielzoekers, 1 gratis medische kliniek, 1 agentschap voor het zoeken naar huisvesting.
Na het lezen van deze tabel en de andere elementen die blijken uit de enquêtes in de stations, kunnen we enkele algemene opmerkingen over de geïnterviewde sociale organisaties formuleren. Opmerkingen die zullen worden gevolgd door grondigere cognitieve onderzoeken om een concrete definitie te maken van de geboden diensten en de bereikte begunstigden. 1) Ondanks hun statuten (die, zoals we konden zien, niet veel verschillen van stad tot stad), valt het op dat praktisch alle sociale organisaties die actief zijn in de stations van Parijs, Brussel, Berlijn en Luxemburg, overheidsfinancieringen ontvangen, terwijl dit niet het geval is voor de organisaties die in Rome werken (zie ook Tabel 4). In het bijzonder in Berlijn, waar de wetten van de Staat zorgen voor een ruime waaier aan diensten (en toegangsfaciliteiten tot de diensten) voor daklozen, geven deze wetten een groot deel van het beheer in handen van caritatieve verenigingen (in de meeste gevallen evangelistische en katholieke). De organisaties die in de stations in Parijs actief zijn, beschikken allemaal voor een deel over overheidsfinancieringen. Net zoals zeven van de acht geïnterviewde organisaties in het Centraal Station van Brussel, die eveneens overheidsfinancieringen ontvangen. En dit lijkt ook het geval te zijn voor alle organisaties die in het station van Luxemburg stad opereren. In Rome daarentegen, blijken zes van de tien geïnterviewde organisaties geen enkele overheidsfinanciering te ontvangen.
61
2) Daar waar het grootste aantal actieve verenigingen ruim wordt gefinancierd met overheidsfondsen (in Parijs, Brussel, Berlijn en Luxemburg), stellen we een grotere geleding en diversifiëring van diensten voor daklozen vast, zoals we verder nader zullen bekijken. En, we stellen uiteraard ook vast dat er een groter aantal betaalde en opgeleide interveniënten zijn die instaan voor de diensten (in het station Zoologischer Garten van Berlijn tellen we meer dan 60 “voltijdse” krachten en in het Centraal Station van Brussel meer dan 50; er zijn er ook heel veel in de diensten rond het station van de Luxemburgse hoofdstad). 3) Een derde element lijkt rechtstreeks verband te houden met de ruime aanwezigheid van overheidsfinancieringen: een hogere samenwerkingsgraad tussen de sociale organisaties (ook dit zullen we verder nog beter bekijken): Operatie Thermos in Brussel coördineert niet alleen alle vrijwilligersgroepen die maaltijden uitdelen in het Centraal Station, maar zorgt bovendien ook voor een opleidingendienst voor nieuwe vrijwilligers van andere verenigingen. 4) Over de herkomst van de geïnterviewde sociale organisaties (ook de 4 meegerekend die beknopt beschreven zijn in het rapport over Luxemburg, en zonder de in Parijs geïnterviewde drie institutionele organisaties) blijkt dat 19 op 44 een duidelijk religieuze oorsprong hebben: 6 op 10 in Berlijn, 7 op 10 in Rome, 1 op 8 in Brussel, 4 op 12 in Parijs, 1 op 4 in Luxemburg. Maar zoals we hebben gezegd, heeft de religieuze oorsprong niet veel invloed op de prestatiemodaliteiten van de diensten of op hun kwaliteit.
Tabel 4 – Verdeling van de sociale organisaties per type, financieringsbronnen en profiel van hun personeel (tussen haakjes staat het aantal bestudeerde organisaties) Type organisa tie
Parijs (12)
Rome (10)
Brussel (8)
Berlijn (10)
4
0
6
Caritatieve/infor mele organisaties
Luxemb urg (4)
Vrijwilligers/instit utionele organisaties
12
6
8
4
4
Confessionele organisaties
4
7
1
6
1
Bronnen financier ing
Vooral subsidies
7
3
5
1
2
6
1 9
2
Profiel medewer kers
Vooral giften Tegelijk subsidies en giften
5
1
2
Uitsluitend vrijwilligers Enkel bezoldigden
2
6
1
4
1
6
6
3
Vrijwilligers en bezoldigden
6
3
1
4
1
62
6. Het netwerk van de sociale organisaties: de aangeboden diensten Bekeken vanuit de geleding van de diensten die door sociale organisaties worden aangeboden, stellen we tamelijk grote verschillen vast van het ene station tot het andere. Zoals we reeds hebben benadrukt, lijkt het voorstellen van een ruimere waaier aan diensten – en dus een potentieel beter aangepast antwoord op de verschillende behoeften van personen in moeilijkheden – in grote mate af te hangen van het nationale en het plaatselijke beschermingsysteem. Deze hebben een aanzienlijke impact op de beleidsvoeringen ten gunste van daklozen en extreme armoede, en ze ondersteunen voortdurend de actie van de organisaties zonder winstoogmerk in dit domein. De geleding van de diensten lijkt het cruciale probleem van de geldigheid van hun aanbod te zijn. Natuurlijk garandeert ze op zich niet de kwaliteit, de doelmatigheid of de efficiëntie van de diensten. Maar ze conditioneert wel op aanzienlijke wijze de kwaliteit, de doelmatigheid of de efficiëntie die er op het terrein worden bereikt. Het is ook nuttig eraan te herinneren dat de verzamelde en vergeleken informatie, hoewel ze grondig onderzocht en gecontroleerd is door de onderzoekers, in de eerste plaats informatie is die door de geïnterviewde organisaties zelf is geleverd en voor echt is verklaard. Het is niet uitgesloten dat er in bepaalde gevallen foute interpretaties zijn geweest over de prestatie van diensten waarvan de definitie het vaagst is (bijvoorbeeld “het luisteren naar de behoeften”), waarbij in vergelijking met de werkelijkheid wordt overdreven betreffende het aantal organisaties die de ene of de andere dienst verlenen. Na deze belangrijke verduidelijking kunnen we overgaan tot een korte bespreking van Tabel 5 die een vergelijkend beeld geeft van het organisaties/dienstenmodel in de verschillende stations. De sociale organisaties die in het Romeinse Station Termini werken, lijken een eerder beperkte geleding te vertonen: voor meer dan de helft van de 15 diensten, is er slechts één interveniërende organisatie (en, in bepaalde gevallen, lijkt de efficiëntie van diens tussenkomsten helemaal niet zeker: bijvoorbeeld betreffende de psychologische hulp en de juridische bijstand, maar ook bij de hulp om werk te zoeken), terwijl we een opvallende concentratie zien (minstens 7 organisaties) voor de distributiedienst van maaltijden. Over het geheel genomen, zijn het de distributiediensten (naast de maaltijden, worden er ook dekens en kleren uitgedeeld) die er in het Termini station overheersen in vergelijking met de bijstandsdiensten, ongeacht of het gaat om sanitaire en psychologische bijstand of om juridische bijstand en hulp voor sociale of professionele re-integratie. Er werd melding gemaakt van één enkele kantinedienst en één enkel permanent opvangcentrum met slaapplaatsen. Net zoals er slechts één dienst wordt aangeboden die gespecialiseerd is in verslavingen. In Parijs lijken de sociale organisaties die actief zijn in de twee bestudeerde stations, het Gare du Nord en het Gare de l’Est, een grotere geleding van de diensten te bieden. Dit betekent dus dat 4 van de 15 diensten van de lijst worden verzorgd door één enkele organisatie (en in één geval, enkel sporadisch) en dat 1 dienst door geen enkele van de aanwezige organisaties wordt aangeboden. De diensten die door het grootste aantal sociale organisaties worden verzorgd, zijn het luisteren naar de behoeften (8 op 12), begeleiding bij sociale re-integratie (7) en begeleiding van bijzondere bevolkingsgroepen (7). De waaier aan diensten die door elke organisatie worden verzorgd, is beperkt, geen enkele organisatie dekt meer dan de helft van de 15 diensten van de lijst (één dekt er 7, één 6 en één 5). 63
In het Centraal Station van Brussel daarentegen, wordt door minstens twee organisaties gezorgd voor alle diensten van de lijst (rechtstreeks of onrechtstreeks). Bovendien stellen we vast dat er een goed samenwerkingsvermogen bestaat betreffende individuele “gevallen” (dus een geïntegreerde werking). Van de 8 geïnterviewde organisaties zorgen er minstens 6 voor meer dan de helft van de diensten. En, bij het informeren over hun eigen “core service”, hebben acht organisaties 6 verschillende diensten vermeld (wat betekent dat er een geschikte aanwezigheid is voor een ruime waaier aan diensten). Zoals voor Parijs is “het luisteren naar de behoeften” de dienst die door de organisaties het meest wordt aangeboden. Daarna komen de sanitaire hulp, de begeleiding bij sociale re-integratie en de geïndividualiseerde dienstverleningen aan drugverslaafden, alcoholici en geesteszieken. Ook over de lokalisering van de diensten lijkt men goed te hebben nagedacht: opvangcentra met slaapplaatsen in de buurt van het station, het plannen van de uitdeling van maaltijden in een groot lokaal van het station, diensten voor juridische bijstand en opvang van drugverslaafden die gebeuren op aangepaste plaatsen in het station… In het station Zoologischer Garten (Bahnhof Zoo) van Berlijn heeft het dienstengamma nog meer geledingen. Elke organisatie staat in voor minstens 5 van de diensten die op de lijst staan. Alle 10 geïnterviewde organisaties bieden het luisteren naar behoeften, psychologische bijstand en hulp voor sociale inschakeling. De doelstelling om te luisteren en naar oplossingen te zoeken volgens de specifieke behoeften van elk persoon, lijkt transversaal voor alle organisaties en alle diensten; alles is dus gericht op de psychosociale begeleiding bij inschakeling (ook al stelt men vast dat het altijd heel moeilijk is om te definiëren wat “inschakeling” precies is…). Natuurlijk stellen we ook enkele moeilijkheden vast, zoals we verder zullen zien. Het is ook interessant om diensten te vermelden die niet op de lijst van 15 staan. De organisaties van Berlijn melden het deponeren van persoonlijke bezittingen van daklozen. Deze van Brussel wijzen op diensten voor illegalen, de vorming van interveniënten, het zoeken naar contacten met de families van daklozen. In sommige gevallen melden ze de tewerkstelling van ex-daklozen of van Roma-bemiddelaars voor bepaalde diensten (zowel in Brussel als in Berlijn). Bij het station van de stad Luxemburg stellen we ondanks gedeeltelijke gegevens vast dat de diensten er zeer veelzijdig zijn. Vooral de diensten bestemd voor drugverslaafden (met een polyvalente structuur die zeer dicht bij het station gelegen is), de diensten voor sociale en professionele re-integratie (over periodes en volgens toenemende ritmes), de dagstructuren voor socialisatie, evenals de diensten voor asielzoekers en vluchtelingen, lijken goed uitgerust.
64
Tabel 5 – Verdeling van de sociale organisaties per geleverde dienstentypes (tussen haakjes indien de dienst onrechtstreeks is of indien het enkel om een soort van oriëntatie gaat) Parijs (12)
Rome (10)
Brussel (8)
Berlijn (10)
Luisteren naar en identificeren van de behoeften van daklozen
9
4
8
10
Uitdelen van maaltijden
6
7
3
7 (+3)
Uitdelen van dekens
3
3
5
4 (+4)
Uitdelen van kleding
2
3
4
7 (+3)
Tijdelijk onderdak om te slapen en zich te wassen
2
3
2
3 (+6)
1
1 (+2)
2 (+7)
Permanent onderdak om te slapen Kantine
1
1 (+1)
3
2 (+7)
Medische bijstand en verpleging
2
3 (+1)
6 (+1)
3 (+7)
Psychologische bijstand
3
1
4
10
Hulp en oriëntatie voor sociale inschakeling
7
2 (+4)
6
10
Hulp en oriëntatie voor het bekomen van een woning
2
1 (+1)
5 (+3)
4 (+6)
Hulp en oriëntatie voor het bekomen van werk
6
1 (+1)
2 (+3)
1 (+2)
Algemene juridische hulp
3
1 (+2)
1 (+3)
2 (+8)
Specifieke diensten voor drugverslaafden/alcoholici/geesteszieken
1
1
4 (+3)
1 (+9)
Specifieke diensten voor bepaalde subcategorieën van de populatie
7
5
3 (+7)
Andere (internettoegang, telefoon, postadres, beveiligde bewaring, public relations enz.)
?
4
5 (+5)
2
65
7. Ramingen van en opmerkingen over de effectieve begunstigden van de diensten De cijfers betreffende daklozen die gebruik maken van de verschillende diensten die door de sociale organisaties worden aangeboden in de bestudeerde stations, zijn moeilijk te lezen en nog moeilijker te vergelijken wegens de verschillen tussen de situaties en de contexten. En dan houden we daarbij nog geen rekening met het feit dat de organisaties vaak gegevens geven die verzameld zijn op basis van verschillende criteria. Bovendien is het ook zeer moeilijk om de personen die effectief beantwoorden aan de definitie van een dakloze, te onderscheiden tussen alle personen die eveneens gebruik maken van de diensten voor mensen in moeilijkheden. Toch komen er meerdere veelzeggende elementen naar voren in de tabel die is opgesteld op basis van interviews met sociale organisaties en op basis van de analyse van de beschikbare (zeldzame) gegevens van waarnemingen. De opvallende stijging van het aantal vreemdelingen (en van mensen zonder papieren)… Deze stijging betreft vooral mensen uit Oost-Europa (Polen, Roemenen en staatsburgers van landen die binnenkort toetreden tot de EU) en ze is bijzonder groot in Berlijn. In het noodopvangcentrum van de Franklinstrasse, in de buurt van het station Bahnhof Zoo van Berlijn, is het aantal vreemdelingen in bijna 2 jaar verdubbeld. Maar dit gegeven is hetzelfde voor alle bestudeerde stations. In Rome wordt van de 1 300 maaltijden die dagelijks in de Caritas kantine worden aangeboden, 70% geserveerd aan vreemdelingen (van 89 verschillende nationaliteiten in 2009). 50% van de maaltijden die Operatie Thermos in het Centraal Station van Brussel opdient, gaat naar vreemdelingen in een onwettige situatie. Het aantal vreemdelingen stijgt ook in de diensten voor drugverslaafden, zoals onder andere de dienst Drogenmobil van Berlijn getuigt. …maar het aantal nationale inwoners die getroffen zijn door plotse armoede, stijgt eveneens. Het noodopvangcentrum en het luistercentrum nabij het Berlijnse station die al jaren actief zijn, getuigen eveneens van een stijging van het aantal Duitse staatsburgers met een studieniveau van college of lyceum, die in zware schulden zijn beland en een snel en plots verarmingsproces hebben meegemaakt. In het dagopvangcentrum “Warmer Otto” heeft 51 % van de Duitsers die er komen een beroepsdiploma; soms gaat het om mensen die nog een woning hebben maar zonder werk zitten en wiens inkomen miniem of gelijk aan nul is, en die er komen om te eten, om zich te kleden en ook om zich te integreren. Help Center heeft in Rome een gelijkaardig verschijnsel gemeld, dat vooral gaat om mannen die arm zijn geworden nadat hun huwelijk op de klippen is gelopen. Ook in de Luxemburgse hoofdstad getuigt men van problemen met schulden en armoede waardoor mensen uit de middenklasse worden getroffen. De gemiddelde leeftijd daalt. In Rome is 37 % van de personen die zich tot het Help Center van het station Termini hebben gewend, jonger dan 29 jaar. Slechts 4 % van hen is ouder dan 60 jaar. In Parijs vormen de jongeren die regelmatig in het station rondhangen, die op straat slapen, vaak in gezelschap van een hond, en die vaak druggebruiker zijn, sinds enkele tijd één van de belangrijkste doelgroepen van de sociale hulporganisaties (hoewel hun aantal nog beperkt is: enkele tientallen). Hetzelfde geldt voor het station van Luxemburg. In Berlijn zijn er verschillende nieuwe diensten ingevoerd. Eén ervan is dat een bus rond Bahnhof Zoo rijdt om contacten te leggen met een toenemend aantal zeer jonge 66
tienermoeders die proberen hun kostje bij elkaar te scharrelen; dit nieuwe project komt van een sociale organisatie die al sinds enkele jaren onvoorwaardelijk jongeren en jongvolwassenen opvangt die met verschillende problemen kampen (deze organisatie heeft ook een opvang georganiseerd voor honden die vaak de jongeren begeleiden). De toename van het aantal gevallen van psychische stoornissen. Dit gegeven wordt in alle bestudeerde stations gemeld. 20% van de personen die regelmatig naar het “Wermer Otto” dagcentrum van Berlijn komen, verklaart aan psychische stoornissen te lijden. De vereniging Diogenes die in Brussel op straat werkt, heeft een stijging van de gevallen van sociaal isolement en psychisch lijden vastgesteld bij de gecontacteerde personen (tweederden zijn Belgen, waarvan 80 % mannen). De gegevens van het Caritas opvangcentrum in Rome gaan in dezelfde richting. In Berlijn maakt het door de vereniging GEBEWO beheerd nachtelijk noodopvangcentrum voor vrouwen, melding van 136 gevallen van ernstige psychische stoornissen op de 207 vrouwen die er in 2009 werden opgevangen.
8. De (auto)evaluatie van de actie van de sociale organisaties, hun sterke punten en hun zwakke punten Er werd een groot deel van de enquête over sociale organisaties besteed aan het verzamelen van de evaluatie die ze zelf hebben gemaakt van hun eigen acties (evenals van de werking van het plaatselijk systeem van sociale bescherming), van de sterke punten en de zwakke punten van hun interventiemodel, en ten slotte, van de doelstellingen die ze willen nastreven om hun actievermogen te vergroten. Tabel 6 hieronder, geeft in een vergelijkende vorm al deze vermeldingen weer (het station van Luxemburg is hierin niet opgenomen, omdat er, zoals we eerder al hebben gezegd, geen vragenlijsten werden gegeven). Tabel 6 – Evaluaties door de sociale organisaties gemaakt over hun eigen interventiemodel en hun toekomstperspectieven
Globale autoevaluatie
Sterke punten
Parijs (Gare du Nord en Gare de l’Est) Positief oordeel
De verworven ervaring Het vertrouwen dat door de daklozen wordt gegeven
Rome (Station Termini)
Brussel Station)
Positief oordeel, maar bewust van de bestaande kloof tussen de kwaliteit van het engagement en het gebrek aan beschikbare middelen De verworven ervaring De goede kennis van het terrein De methodologische benadering
Positief oordeel
Positief oordeel over het geheel genomen
2
(Centraal
Een proactieve methode die de eerste stap vormt om vervolgens te kunnen oriënteren naar de diensten De goede coördinatie tussen de organisaties en tussen de diensten
Berlijn Zoo)2
Een zeer ruime waaier aan diensten (geleed en gediversifieerd) Diensten aangeboden via een goed gestructureerd netwerk Een goed
Slechts 2 sociale organisaties hebben een evaluatie gegeven over hun eigen acties ; en tijdens de interviews was het niet mogelijk om dieper in te gaan op de situaties van de specifieke diensten betreffende het station.
67
(Bahnhof
Zwakke punten
Gebrek aan bekwaam personeel Gebrek aan gepaste ruimten voor de activiteiten Gebrek aan opvangcentra voor ‟s nachts
Nieuwe doelstellingen
Zich aanpassen aan de nieuwe vormen van “zwerven” Meer coördinatie De relaties met de SNCF verbeteren Verbetering van het opvangnet Meer nadenken over drugs.
Gebrek aan gespecialiseerde hulpdiensten (vooral slaapzalen, maar ook dagcentra, diensten voor vluchtelingen, diensten bestemd voor mensen met psychische stoornissen, juridische bijstand) Gebrek aan personeel, professionalisme, structuren en degelijke doelgerichte interventies Te weinig interventies bestemd voor de invoering van een tewerkstellingtraject Gebrek aan intimiteit bij nachtopvang en verplichting om overdag deze opvang te verlaten Onvoldoende coördinatie, vooral voor de distributie van de maaltijden Gebrek aan informatie over de bestaande diensten Meer tijd besteden aan de “historische” daklozen Betere coördinatie met de FS Meer continuïteit in de aanwezigheid van vrijwilligers Een betere coördinatie en interactiviteit tussen de organisaties, gemeenschappelijke programmering van de interventies.
Onzekerheid inzake financieringen, met als gevolg een onstabiel personeelsbestand en een minder goed professionalisme Nieuwe projecten die in de schuif blijven liggen wegens een gebrek aan financieringen (sociale hotels, verpleegkundige zorgen op straat)
Meer rechtstreekse ontmoetingen tussen de interveniënten (en niet enkel tussen de verantwoordelijken) Meer tijd en aandacht besteden aan “historische” daklozen Vorming bestemd voor vrijwilligers en voor veiligheidsagenten van de NMBS.
professionalisme Toename van de geestelijke gezondheidsproble men en van meervoudige verslaving Gebrek aan vermedicaliseerde opvangstructuren Stijging van het aantal uitgeslotenen bij de Berlijners door het feit dat het sociaal statuut in Duitsland gedaald is Stijging van het aantal vreemdelingen die geen toegang kunnen krijgen tot het institutionele hulpsysteem. Plannen voor sociale hotels Medische zorgen op straat Sociale begeleiding in het Roemeens en in het Pools Werken in netwerk met de Oost-Europese landen en de ambassades.
Wanneer we de in deze tabel opgenomen elementen proberen te sorteren en dieper ingaan op bepaalde aspecten, kunnen we de volgende opmerkingen maken: De auto-evaluatie is in het algemeen zeer positief in de vier gevallen. Er bestaat geen twijfel over dat de geraadpleegde organisaties een bepaalde voldoening tonen over hun eigen inzet: ze benadrukken het nut ervan, ze stellen het belang vast van hun aanwezigheid, de hulp die dankzij hen wordt gegeven aan mensen in een uiterst kwetsbare situatie. Toch zien we soms dat hun rijkdom aan ervaringen niet juist naar waarde wordt geschat door de lokale systemen van sociale bescherming. Een voorbeeld: de sociale organisaties die in Rome werken (meerbepaald de coöperatieve vereniging Europe Consulting die het Help Center van Termini beheert) maken hierbij een heel groot voorbehoud: de grote rijkdom aan kennis van het terrein en zijn context, evenals de toegepaste goede werkmethodes (rechtstreeks en geduldig contact 68
met de personen in moeilijkheden) riskeren verloren te gaan door het feit dat de stadsdienst voor sociale bescherming schromelijk tekortschiet; we zien een bijna volledig gebrek aan gespecialiseerde structuren, dit wil zeggen, goed gestructureerde opvangstructuren, beter ingerichte slaapzalen, specifieke diensten voor vluchtelingen, centra voor juridische bijstand, mogelijkheden voor beroepsstages, enz. Inderdaad, de Romeinse situatie van tussenkomsten in de richting van daklozen lijkt eerder te falen als het gaat om de geleding van de diensten, en dan vooral van bekwame diensten geleverd door gespecialiseerd personeel. Het gebrek aan coördinatie tussen de interventies lijkt het gevolg van deze tekorten te zijn. Maar ook in Brussel vrezen de sociale organisaties dat hun ervaring niet naar waarde wordt geschat wegens de onzekerheid van de financieringen, en ze spreken over veel goede projecten die in de schuif zijn blijven liggen (sociale hotels, verpleegzorgen op straat). Het probleem van de historische daklozen: meer tijd aan deze mensen besteden. Meermaals benadrukt men dat men werkelijk problemen heeft om goede relaties aan te knopen met de zogenaamde historische of chronische daklozen, en om hen ertoe aan te zetten zich tot de bestaande diensten te wenden; hier lijkt de enige weg te zijn dat men meer tijd moet besteden aan de relatie met deze mensen. Meer tijd betekent natuurlijk ook meer bekwaam personeel en financiële middelen om aan deze interventies te besteden. Het probleem betreft de oriëntaties van de plaatselijke sociale beleidsvoeringen, maar het zou goed zijn dat de sociale organisaties zich hiervan meer bewust zouden zijn. Zoals blijkt uit het geval van Brussel, vergen historische daklozen een langdurige inzet om hen te overtuigen vooraleer ze begeleiding aanvaarden; dit is enkel mogelijk wanneer er een vertrouwensrelatie kan ontstaan. De Belgische vereniging Operatie Thermos verklaart zelf dat ze er slechts in slaagt om 2 tot 3 personen per jaar uit het straatleven te laten stappen. Hetzelfde thema zien we in het geval van Berlijn: de financieringen zijn ontoereikend om “geval per geval” te kunnen werken en de nodige tijd te nemen. Ook in Rome benadrukt men dit aspect en maakt men er een doelstelling van. Een unanieme vraag : meer centra voor nachtopvang… Het is frustrerend om op straat te werken, erin te slagen om weerspannige en wantrouwige mensen te overtuigen hulp te aanvaarden, en daarna te moeten beseffen dat de mogelijkheden die men aan hen kan bieden, uiteindelijk weinig en zelfs onbestaande zijn. Soms is er zelfs geen bed… Dit is een vaststelling die men niet alleen in Rome, maar ook in Berlijn en in Brussel doet. En ook in Parijs kunnen we vaststellen dat het gebrek aan aanbod van sociale woningen de werking van de verenigingen minder geloofwaardig maakt in de ogen van de daklozen; voor Secours Catholique, dat het gebrek aan een centrum voor nachtopvang in het 10de arrondissement hekelt, “is onderdak in de buurt de ware kern van de problemen van daklozen in Parijs”. …en meer opvangcentra die ook medische, vooral psychologische en psychiatrische bijstand bieden. De interveniënten van het dispensarium dat door Caritas van het Aartsbisdom van Berlijn wordt beheerd, zeggen nadrukkelijk dat de opvang “op een niet-bureaucratische manier” onmogelijk is voor personen die een minimum behandeling nodig hebben, namelijk een bed en een beetje rust, zonder dat ze hun toevlucht moeten nemen tot een ziekenhuis. Men heeft er inderdaad geen 69
verblijfcentrum met medisch toezicht voor straatbewoners (of, om juist te zijn: in Berlijn werd dit gesloten wegens een gebrek aan financieringen). Maar de nood aan opvangstructuren die in staat zijn om daarnaast ook medische bijstand te geven – bijvoorbeeld voor mensen die aan psychische stoornissen lijden of voor mensen die drugs nemen – wordt ook nadrukkelijk vermeld door tal van andere sociale organisaties in Berlijn, evenals door de vereniging Diogenes in Brussel, door Europe Consulting in Rome en – meer in het bijzonder betreffende psychiatrische problemen - door de vereniging Stemm vun der Stroos in de hoofdstad van het Groothertogdom Luxemburg. Ze hebben het allemaal over sociale inschakeling, maar hoe kan men hierin slagen? Zowel het geval van Berlijn als dat van Rome wijzen op de weinige initiatieven in het domein van de begeleiding naar professionele herinschakeling van daklozen. Maar het is meer in het algemeen over “sociale inschakeling” in zijn geheel – het ultieme streefdoel van de interventies – dat men zich de vraag stelt wat dit nu precies inhoudt… Sociale inschakeling lijkt niet duidelijk te zijn, zelfs in Parijs, waar nochtans een groot aantal sociale organisaties de begeleiding naar sociale en professionele inschakeling aanwijzen als één van de voornaamste diensten die ze bieden. Een bepaalde gelijkheid van de interventies, hoewel ze nog in het experimentele stadium verkeren, lijkt op te duiken in de Luxemburgse situatie waar er sprake is van een project (Equal) waarin verschillende verenigingen, experts in sociale economie en in toegang tot tewerkstelling, verenigd zijn, en dat streeft naar geïndividualiseerde interventies voor sociale inschakeling. Meer vreemdelingen, meer tussenkomen?
Roma-zigeuners. Hoe kan men op een geschikte manier
Sommige experimenten die men in Brussel heeft gedaan met interventies gericht op immigranten, zijn bijzonder interessant. Het principe dat men heeft gevolgd, betrof het integreren van mensen in de teams die met vreemdelingen werken (in opvangstructuren of op straat) die tot dezelfde culturen behoren als de immigranten: de vereniging Diogenes telt een Roma-interveniënt belast met bemiddeling; de helft van de interveniënten van de vereniging Chez Nous zijn ex-daklozen. In Berlijn heeft de structuur van het Caritas dispensarium banden opgebouwd met de ambassades van de voornaamste herkomstlanden van vreemdelingen in een probleemsituatie en hij stelt voor om voortaan in een netwerk samen te werken met deze herkomstlanden. Dit met de bedoeling om waar dit nodig of mogelijk is, hun begeleide terugkeer te bevorderen. Deze vereniging besteedt ook steeds meer aandacht aan het integreren van personen die de taal van deze vreemdelingen kennen (vooral het Roemeens en het Pools). Ten slotte besteedt ze bijzondere aandacht aan de Romazigeuners en de Sinti‟s die reeds zeer talrijk in Berlijn verblijven (bijna 20 000) en waarvan men voorziet dat hun aantal de komende jaren nog fors zal stijgen. Het grote probleem is (zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien), de beperking van rechten die, vooral in Duitsland (maar ook in andere landen) de vreemdelingen treft die geen papieren hebben die in orde zijn. Meer opleiding In bepaalde gevallen laat de behoefte aan opleiding zich duidelijk voelen. In Brussel bijvoorbeeld: de sociale organisaties eisen opleidingen voor de nachtwakers en de veiligheidsagenten van de NMBS. De Belgische Vereniging van Straatverplegers heeft trouwens reeds opleidingenzittingen voor de nachtwakers van de NMBS georganiseerd, om hun communicatievermogen met daklozen te verbeteren en hen ervan bewust te maken dat ze deel uitmaken van een netwerk van hulpverlening aan mensen in moeilijkheden (met goede resultaten: hun houding is minder wantrouwig en minder 70
repressief). Van zijn kant zorgt Operatie Thermos voor de opleiding van vrijwilligers die debuteren in de verschillende ploegen die maaltijden uitdelen in het Centraal Station. Het belang van de opleiding vloeit ook voort uit de ervaring van een team dat in het Centraal Station van Brussel werkt: het Hersham Team, een groep politieagenten die vroeger deel uitmaakten van de federale politie en die nu behoren tot de stadspolitie van Brussel. Dit team is specifiek opgeleid voor het beheren van relaties met daklozen en ze zijn nu in staat om het vertrouwen van daklozen te winnen door middel van een veel efficiëntere preventieve aanpak. Twee Berlijnse organisaties zorgen eveneens voor opleidingen van vrijwilligers en ze organiseren beroepsstages voor studenten die ze vervolgens in hun teams zullen opnemen. Meer contacten en een betere coördinatie met de spoorwegmaatschappijen. Parijs, Rome en Brussel noteren in hun doelstellingen voor de toekomst een verbetering van hun betrekkingen met de spoorwegmaatschappijen. Een teken dat dit een zwak punt blijft, ondanks de vooruitgang in die richting, waarvan het Hope in Station project de uiting is. In Parijs hebben drie van de twaalf “associatieve” sociale organisaties overeenkomsten getekend met de SNCF, die hen de toelating geven om “bezemtochten” te houden (dit wil zeggen, op verkenning te gaan of “ronden” te doen) binnen in de stations. Zodoende kunnen ze daklozen benaderen en nagaan wat hun behoeften zijn en kunnen ze deelnemen aan vergaderingen met de agenten van de SNCF om de uit te voeren interventies te bespreken. Maar het gaat hier nog om te oppervlakkige en misschien ook te bureaucratische betrekkingen. Ook in Rome lijken de betrekkingen met de FS (Ferrovie dello Stato, Italiaans voor staatsspoorwegen ) goed te verlopen, maar ze betreffen enkel Europe Consulting (dat d.m.v. een protocolovereenkomst met de FS het Help Center en het Dagcentrum beheert in de lokalen van het station Termini) en Caritas (dat instaat voor al zijn interventies naar de daklozen toe, in lokalen die door de FS ter beschikking zijn gesteld). Maar, wat er ook van zij, er bestaat nog altijd geen enkele stabiele coördinatie of samenwerking. In Brussel legt men de nadruk op de opportuniteit om spoorweg- en veiligheidspersoneel te vormen, met de bedoeling tot betere samenwerkingbetrekkingen te komen. De Luxemburgse spoorwegen (CFL) hebben zich nog maar heel recent bereid getoond om met de sociale organisaties samen te werken; in december 2010 hebben ze een permanente spoorwegagent aangesteld die belast is met de betrekkingen met deze organisaties. Maar tot dan hebben ze altijd een zeer strenge houding tegenover daklozen aangenomen.
9. De politiek-sociale verwachtingen die de sociale organisaties naar voren schuiven In het werk van sommige sociale organisaties komen de verwachtingen tot uiting betreffende politiek-sociaal engagement dat een plaats geeft aan daklozen. Voor de rest werd in de vragenlijst over auto-evaluatie aan de sociale organisaties gesuggereerd om ook eventuele interventies van instellingen (en van de spoorwegen) te vermelden, die als noodzakelijk worden beschouwd om te beantwoorden aan de behoeften van de mensen die het meest in moeilijkheden verkeren. En we hebben ons er reeds rekenschap van gegeven dat bepaalde vermeldingen in die richting gaan. Maar 71
het is veelzeggend dat we moeten opmerken hoezeer sommige sociale organisaties zich niet beperken tot het vermelden van de aard van de interventies die ze van instellingen verwachten, maar ook zelf op de instellingen druk uitoefenen opdat deze interventies inderdaad zouden gebeuren. In Parijs geven het Samu Social en de vereniging Autre Monde regelmatig kritiek op het beleid van de Franse regering en van het stadsbestuur van Parijs ten aanzien van daklozen, net zoals het Collectif des Exilés dat de zaak van de vluchtelingen steunt, en het centrum voor dagopvang en sociale begeleiding CAMRES, vanwaar initiatieven ter bestrijding van sociale bestaansonzekerheid komen. Secours Catholique, dat zich openlijk sceptisch heeft getoond over deze enquête, houdt staande dat de situatie van de daklozen aan het verslechteren is en dat het probleem niet van de verenigingen komt: het is de terugtrekking van de staat die het probleem verergert. In Brussel behoren tot de “niet-officiële” activiteiten die door één van de geïnterviewde organisaties (Chez Nous) worden gesteund, ook de hulp bij de bezetting van leegstaande gebouwen en manifestaties voor de rechten van daklozen. En we hebben gezien in welke mate de Belgische sociale organisaties de regering en het stadsbestuur ervan beschuldigen totaal niet voor blijvende financieringen van de verschillende acties te zorgen (de meeste zijn jaarlijkse financieringen), het werk van de interveniënten onzeker te maken en de meest bekwamen onder hen te ontmoedigen om zich in deze diensten in te zetten. In Rome, de zetel van het Help Center, beheerd door de sociale coöperatieve Europe Consulting, wordt ook een daklozenkrant (Shaker) gemaakt die ook de spreekbuis vormt van hun eisen. In de stad Luxemburg steunt Inter-Actions de actieve deelname van gemarginaliseerde sociale groepen bij het beheer van activiteiten, terwijl een andere vereniging, Stemm vun der Stroos, ook een daklozenkrant uitgeeft. Maar het zijn vooral de organisaties van Berlijn die het accent leggen op de politieke aspecten van het werken met daklozen. Bahnhofmission, een uitvloeisel van de evangelistische kerken en de katholieke kerk en tevens de oudste van de Berlijnse sociale organisaties die in dit domein actief is, levert belangrijk werk met de media om mobilisatiecampagnes over nieuwe projecten voor daklozen te promoten. De vereniging Treberhilfe, een vereniging zonder winstoogmerk die zich bezig houdt met sociaal straatwerk, voert een lobbyingactie om de publieke opinie te informeren over de problemen van daklozen en ze geeft meerdere publicaties uit. Het opvang- en luistercentrum van de Levetzowstrasse, een ander van de historische structuren van de stad bestemd voor daklozen, heeft in het kader van zijn werk ook de functie om een totaalbeeld te geven van de problemen van daklozen en om te fungeren als drukgroep voor de verbetering van hun levensomstandigheden; bovendien organiseert het manifestaties en zelfs bezettingen van leegstaande gebouwen. Maar zowat alle Berlijnse verenigingen stellen duidelijk vragen met een veel grotere politieke reikwijdte, ondanks het feit dat in tegenstelling tot enkele jaren geleden, het begrip politiek engagement in sociale organisaties in het algemeen minder aanwezig was dan vandaag; het ontbreken van protestacties van enige betekenis over het feit dat het plan van 1999 ten gunste van daklozen nooit werd toegepast, zou dit aantonen. En er bestaan heel wat initiatieven om de verantwoordelijken van het stadsbestuur onder druk te zetten, opdat men initiatieven zou nemen ten gunste van de meest gemarginaliseerde mensen. Bijvoorbeeld: er zijn onderhandelingen bezig om van het plaatselijk openbaar vervoer te bekomen dat de tickets gratis worden voor mensen die een aanvraag voor sociale bijstand hebben ingediend bij de overheidsdiensten.
72
De twee voornaamste kwesties die de in Bahnhof Zoo in Berlijn actieve sociale organisaties naar voren schuiven, zijn: 1. De kwestie van vreemdelingen die niet in regel zijn (zonder papieren), die geen toegang kunnen krijgen tot het systeem van institutionele sociale bijstand (de meest gespecialiseerde, waar men uitgebreider verzorging kan krijgen); 2. De kwestie van de gevoelige achteruitgang van het systeem zelf van de sociale bijstand, dat tegenwoordig – door de inkrimping van financieringen – minder instrumenten, minder middelen ter beschikking heeft en dat voor iedereen minder gemakkelijk toegankelijk is geworden. De topklasse diensten die het meest gespecialiseerd zijn, houden de mensen niet langer dan drie maanden, zelfs wanneer dezen meer verzorging en meer tijd nodig zouden hebben om te herstellen.
10. Het thema van de samenwerking tussen de sociale organisaties Vanaf het einde van de voorbereidende fase van de enquête werd er afgesproken om te onthouden dat één van de cruciale punten van het werk van de sociale organisaties met het oog op hun efficiëntie, hun vermogen is om samen te werken en hun bereidheid om dit te doen. In de vragenlijst werd er gevraagd om een oordeel te geven over het belang dat er wordt gegeven aan de samenwerking tussen de verschillende sociale organisaties en over de middelen om deze samenwerking te realiseren. De hierna weergegeven Tabel 7 geeft een samenvatting van wat er uit de antwoorden op de vragenlijst is gebleken. Wat opvalt, is het tamelijk verspreide besef dat samenwerking belangrijk is (minder sterk in de verenigingen waar de meerderheid van de medewerkers vrijwilligers zijn, maar soms ook in de grootste organisaties). Tegelijkertijd duikt er ook een hele reeks remmingen op voor de effectieve uitvoering van een samenwerking. Het samenwerkingsniveau lijkt tamelijk zwak tussen sociale organisaties die in het station Termini in Rome werken, waarbij een groot aantal van hen uitsluitend uit groepen vrijwilligers bestaat. De samenwerking lijkt problematisch tussen sociale organisaties die tussenkomen in Parijs (sommigen ervan, die een sterke basis hebben, lijken de neiging te hebben om in bepaalde mate naar zichzelf te verwijzen), ondanks het engagement in die zin van plaatselijke instellingen, en ook voor een deel van de SNCF. Daarentegen merken we het bestaan op van een stevige samenwerkingervaring in Brussel en meer nog in Berlijn, waar men rond individuele gevallen samenwerkt, zodat het mogelijk wordt om gelede en in tijdsduur voortgezette trajecten van hulpverlening en herinschakeling samen te stellen. Hoewel we niet beschikken over controleerbare gegevens, lijkt het er op dat de samenwerking tussen de sociale organisaties van de stad Luxemburg in de praktijk tamelijk goed verloopt. Een opmerking gemaakt door één van de Brusselse sociale organisaties vinden we interessant: meer nog dan de samenwerking tussen de verantwoordelijken van de sociale organisaties (die uiteraard noodzakelijk is), is de samenwerking belangrijk tussen de veldwerkers en de vrijwilligers van de verschillende organisaties. Dit wil zeggen: niet alleen een samenwerking die het rationeel gebruik van middelen toelaat waarbij dubbel gebruik of hiaten in het netwerk worden vermeden, maar vooral een samenwerking die een gemeenschappelijke taal, een gemeenschappelijke werkstijl en dus een sociaal netwerk ontwikkelt dat altijd efficiënter en geloofwaardiger is voor de persoon in moeilijkheden. 73
Tabel 7 – De samenwerking tussen de sociale organisaties: beschrijvende profielen Rome (Station Bijna alle geïnterviewde organisaties opperen dat hun onderlinge Termini) samenwerking noodzakelijk is, maar in de praktijk lijkt er maar heel weinig samenwerking te zijn (we herinneren eraan dat een groot aantal organisaties zich beperkt tot het uitdelen van maaltijden, en dat de coördinatie op dit ene vlak altijd heel problematisch is…).
Daarentegen lijkt de samenwerking goed te verlopen tussen het in het station gevestigde Help Center, het stadsbestuur van Rome, de Ferrovie dello Stato en de twee organisaties die zich met sanitaire hulp bezighouden (hoewel al deze personen niet regelmatig vergaderen).
Er worden enkel coördinatievergaderingen gehouden tussen het Help Center en de Ferrovie dello Stato (sinds kort en volgens een onregelmatig “schema”). Er vinden enkele vergaderingen plaats tussen de organisaties die in het station maaltijden uitdelen, maar dat is dan enkel om mekaar een beetje te leren kennen.
Voor de verbetering van het samenwerkingniveau merkt Europe Consulting (het Help Center) op dat er van de kant van de FS een formele erkenning ontbreekt van de functie van het Help Center als wezenlijk onderdeel van de organisatiestructuur van de FS inzake het sociale problemenpakket in het station.
Parijs (Gare du Nord en Gare de l’Est)
Ondanks de verklaringen die melding maken van een goede samenwerking, lijkt de situatie in Parijs moeilijk in dit opzicht. Er bestaat een scherpe concurrentie tussen de sociale organisaties. De vereniging Aurore-Itinérances bevestigt dit duidelijk; ze zegt dat men de “ongezonde gewoonte” heeft om te concurreren over de beste manier om de armen te beheren en ze heeft een reeks maandelijkse bijeenkomsten georganiseerd in een “verenigingrestaurant” van een wijk in de buurt van de stations, in een poging om een klimaat van samenwerking te creëren. Er ontstaan dus geval per geval effectieve samenwerkingsvormen tussen de verenigingen.
Een ander coördinatietype, dat van alle verenigingen die de “bezemtochten” in het 10de arrondissement organiseren, wordt voorgezeten door Emmaüs. Secours Catholique dat, ondanks het feit dat het straatwerk verricht, het begrip “bezemtochten” betwist (net zoals Autre Monde), weigert aan deze coördinatie deel te nemen, terwijl de Staatssecretaris van Huisvesting en Stedenbouw sinds december 2009 wil dat deze gebeuren en de Prefectuur ze organiseert.
Bovendien bestaan er sinds 2009 twee coördinaties, in het Gare du Nord en in het Gare de l‟Est, waarvoor de plaatselijke afgevaardigden van de veiligheidsdiensten van de SNCF de drie organisaties (Aux Captifs la Libération, Arc 75 en Aurore Itinérances) hebben uitgenodigd die een overeenkomst met de spoorwegen hebben ondertekend, evenals de 74
andere institutionele medespelers die in de stations werken; maar naar het schijnt neemt enkel de eerste regelmatig hieraan deel.
Brussel (Centraal Station)
Ten slotte organiseert de Nationale Daklozenfederatie (Fédération Nationale des SDF, FNARS) maandelijkse vergaderingen waaraan echter bepaalde verenigingen niet deelnemen die nochtans veldwerk verrichten (Secours Catholique, Arc 75 en Samu Social). Er lijkt een stevige samenwerking te bestaan tussen de sociale organisaties die in het Centraal Station van Brussel actief zijn. Voor sommigen onder hen (bijvoorbeeld D.U.N.E., dat straatwerk verricht met drugverslaafden), maakt de coördinatie met de verschillende aanwezige organisaties deel uit van hun missie. In bepaalde verenigingen zijn er medewerkers speciaal hiermee belast (Infirmiers de rue, Straatverplegers).
De samenwerking gebeurt op verschillende niveaus: a) vergaderingen over individuele gevallen om interventies te evalueren en erover te beslissen; b) begeleiding naar gespecialiseerde diensten; c) programmeren van de kalender voor de distributie van maaltijden; d) vorming van vrijwilligers.
Men verkiest de samenwerking op het niveau van de veldwerkers, boven de samenwerking op het niveau van de verantwoordelijken.
Toch vindt men van bepaalde organisaties dat ze een beetje minder tot samenwerking bereid zijn. En het is waar dat de eerste grote vergadering die door de NMBS is georganiseerd om aan een degelijke coördinatie te beginnen van alle verenigingen en alle in het station aanwezige medespelers (handelaars, politie, enz.) op een mislukking is uitgelopen (waarschijnlijk omdat er een gemeenschappelijke taal ontbrak).
Hier wordt samenwerking door alle geïnterviewde sociale organisaties vermeld als een centraal element. De niveaus en de modaliteiten van deze samenwerking zijn afhankelijk van de concrete behoeften van de gebruikers (er bestaat geen enkele geschreven overeenkomst).
De samenwerking gebeurt geval per geval en ze kan gaan over: a) de verblijfdiensten; b) de 17 wijken van de stad Berlijn ; c) de werkgelegenheidsagentschappen; d) de centra gespecialiseerd in de opvang van drugverslaafden of ex-gedetineerden, enz.
Er zijn ook momenten van samenwerkingen gekoppeld aan de aard ervan. Of, op intercultureel niveau, met ambassades en met de diensten voor gezondheidszorg voor vreemdelingen. Er bestaan coördinatievormen (op basis van schriftelijke overeenkomsten) tussen de twee organisaties die zich bezig houden met drugverslaafden en voor het gebruik van gemeenschappelijke lokalen. Er bestaan coördinatievormen met het oog op ontmoetingen met de media, of voor geldinzamelingen, of voor de vorming van vrijwilligers.
Berlijn (Bahnhof Zoo)
75
Er bestaat een goede samenwerking tussen de sociale organisaties en de buurtdiensten die van de Deutsche Bahn AG afhangen.
Ten slotte bestaan er samenwerkingtrajecten in het kader van bepaalde werkgroepen: over vreemdelingen, over prostituees, over drugs in de wijk Charlottenburg, tijdens enquêtes over begunstigden van de diensten, enzovoort. Luxemburg (Station)
Volgens de elementen die door de enquête over het station van de stad Luxemburg zijn aangebracht, bestaat er een goede samenwerkingspraktijk tussen de sociale organisaties, grotendeels dankzij het plaatselijke systeem van sociale bescherming. De overheden van het Groothertogdom (meerbepaald het Ministerie van het Gezin en de Sociale Inschakeling) zorgen voor een ruime waaier aan sociale nooddiensten en ze hebben overeenkomsten ondertekend met tal van sociale organisaties zonder winstoogmerk. Op die manier wordt er een eerder geleed en gecoördineerd gamma aan antwoorden geboden. Het stadsbestuur van de Luxemburgse hoofdstad heeft aan de hand van de overeenkomst die ze heeft ondertekend met drie verenigingen die straatwerk verrichten, eveneens een bepaalde coördinatie van de interventies op dit niveau bevorderd.
De samenwerking op het vlak van de interventies betreffende de gezondheidszorg, is beperkt. Vormen van samenwerking zijn zeldzaam, ongeacht of het gaat om samenwerkingen tussen de verenigingen en de overheden van gezondheidszorg, of tussen verschillende verenigingen.
Er bestaan ook interessante samenwerkingexperimenten in het domein van de toegang tot huisvesting: zo werd er een groepering opgericht die een twintigtal verenigingen verenigt en die zich bezig houdt met het voor een lage prijs ter beschikking stellen van woningen voor mensen in moeilijkheden. Er bestaan ook samenwerkingspogingen tussen verenigingen betreffende toegang tot werkgelegenheid.
Over samenwerking zouden we kunnen zeggen dat uit de enquête blijkt dat er verschillen bestaan in de houding van de sociale organisaties die actief zijn in de bestudeerde werkelijkheid, net zoals er verschillen bestaan in het gedrag van de spoorwegmaatschappijen (sommigen vragen dringend om coördinatie, in tegenstelling tot anderen); bovendien zijn er uiteraard ook verschillen in de werkwijze van het plaatselijk systeem van sociale bescherming, die een sterke invloed hebben op de modaliteiten van de interventies en de samenwerking van de sociale organisaties. Omdat het een feit is dat algemenere culturele factoren een invloed hebben op de bekwaamheid om samen te werken en op het concrete vermogen om samen te werken, kunnen we proberen om de situatie schematisch voor te stellen in Tabel 8 hieronder. Tabel 8 – Samenwerkingsniveaus spoorwegmaatschappijen Bestaand samenwerkin gsniveau tussen de sociale organisaties
ROME Zwak Oorzaken : dominantie van sociale organisaties met vrijwilligers (zeer autonoom)
tussen
PARIJS Tamelijk goed, maar er hangen conflicten in de lucht Oorzaken : competitie tussen de grote sociale
76
sociale BRUSSEL Hoog
organisaties BERLIJN Zeer hoog
en
met
de
LUXEMBURG Hoog
Bestaand samenwerkin gsniveau tussen de sociale organisaties en de spoorwegma atschappijen
Effect van het plaatselijke sociale bescherming systeem op de samenwerkin g tussen de sociale organisaties
Kwaliteit en geleding van de samenwerkin g tussen de sociale organisaties
Op dit ogenblik beperkt, maar op weg naar een sterkere samenwerking; betreft echter slechts twee Sociale organisaties (Europe Consulting en Caritas). Oorzaken : er is nog een gebrek aan initiatieven van de FS in het station Er bestaat een bepaalde positieve invloed, ook al is deze nog tamelijk zwak (cfr. de coördinatierol die de sociale actiedienst van het Romeinse stadsbestuur speelt, evenals de banden met bepaalde openbare structuren van gezondheidszorg).
De samenwerking is tamelijk goed tussen de twee grote sociale organisaties (Europe Consulting en Caritas), hoewel ze niet geval per geval gebeurt. De samenwerking tussen de andere sociale organisaties is op dit moment zeer zwak.
organisaties Tamelijk goed, degelijk gestructureerd, maar betreft slechts enkele van de sociale organisaties (3 geaccrediteerd door de SNCF), en werkt nog niet zo goed
Zwak Omdat de NMBS zich op een bepaalde manier “afsluit” ten aanzien van dit probleem
Er bestaat een sterke invloed door de recente sociale beleidsvoeringen en dit zowel nationaal als lokaal, die de coördinatie van de interventies ten gunste van daklozen hebben georganiseerd in elk arrondissement.
Men vindt dat er een positieve invloed is, dankzij de actie van de OCMW‟s (Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn) en dankzij de toekenning van regionale subsidies.
Een intense samenwerking tussen de sociale organisaties die instaan voor de “bezemtochten”( rondes) op straat en in de stations. Maar de ideologische standpunten verschillen en botsen met elkaar.
De samenwerking is zeer goed ontwikkeld en van uitstekende kwaliteit. Vaak zijn de interventies complementair en onderhouden de sociale organisaties samenwerkings verbanden om de trajecten te kunnen opvolgen van de mensen die ze onder hun hoede nemen.
77
Tamelijk goed, gebaseerd op de relaties tussen de buurtdiensten van de Deutsche Bahn en de sociale organisaties.
Het effect lijkt heel sterk te zijn, want het systeem van institutionele hulpverlening aan daklozen (ingevoerd door het Duitse Wetboek van de Sociale Zekerheid en door het kaderakkoord met de stad Berlijn) steunt in feite, door het te reglementeren, op het werk van de sociale organisaties. De kwaliteit en de geleding van de samenwerking svormen zijn uitstekend. De samenwerking (hoewel ze niet gebaseerd is op schriftelijke overeenkomste n) gebeurt op verschillende niveaus: gericht op individuele gevallen, op het gebied van een thema, op een wijk van de stad.
Momenteel tamelijk goed (de CFL heeft in december 2010 een spoorwegagent aangesteld om de sociale organisaties te “begeleiden” die in het station tussenkomen) Het effect lijkt heel sterk, met veel gelede overeenkomsten voor de verschillende diensten ten gunste van daklozen.
Hoewel we enkel over algemene informatie beschikken (er zijn geen interviews afgenomen), stellen we toch een groot aantal gemeenschappeli jke initiatieven vast. En, ter herinnering, Caritas is geleed in niet minder dan 18 verschillende verenigingen, die blijkbaar goed met elkaar kunnen samenwerken.
11. Evaluaties en meningen van de ontvangende partijen en over de ontvangende partijen 11.1. Wat de ontvangende partijen zeggen De specifieke vragenlijst die aan de ontvangende partijen werd voorgelegd, streefde ernaar te begrijpen hoe ze de aanwezigheid van daklozen in het station waarnemen, wat ze precies weten over hetgeen de verschillende sociale actoren die zich ermee bezig houden voor hen doen, en te weten wat hun mening is over de uitgevoerde interventies en wat men beter zou moeten doen. Natuurlijk lijkt het moeilijk om de waarnemingen en de meningen te verenigen van mensen die onderling zo sterk verschillen, zoals hier het geval is met de ontvangende partijen, namelijk de vertegenwoordigers van de spoorwegmaatschappijen, de werknemers die het meest rechtstreeks in contact komen met sociale uitsluiting in de stations, de handelaars, de veiligheidsagenten, de vertegenwoordigers van plaatselijke gemeenschappen… We zullen dus onderzoeken wat er station per station uit de enquête is gebleken, waarna we zullen proberen om hieruit enkele conclusies te trekken. We moeten hierbij preciseren dat men in Berlijn geen interviews van de ontvangende partijen kon afnemen omdat de mensen niet beschikbaar waren om aan de enquête deel te nemen. Parijs De ontvangende partijen van het Gare du Nord en het Gare de l‟Est van Parijs tonen zich tamelijk tolerant tegenover daklozen en ze erkennen openlijk de merkbare vooruitgang die de SNCF heeft geboekt via de gespecialiseerde verenigingen die ze steunt in de opvang van daklozen. De handelaars die nochtans waardering hebben voor de inzet van de spoorwegpolitie, voelen zich echter uitgesloten uit het samenwerkingengagement van de andere ontvangende partijen om de daklozensituatie aan te pakken en ze hebben geen bijzondere waardering voor het werk van de sociale organisaties (misschien omdat deze vooral ‟s avonds en ‟s nachts opereren en zo niet door de handelaars worden opgemerkt). Ze vragen meer actie van de verenigingen in de opvang van daklozen. De spoorwegpolitie van Parijs (de SUGE) heeft kritiek over het nog altijd te zwakke overleg met de sociale organisaties die met daklozen werken. Ze maakt de opmerking dat de activiteiten voor verzorging en berging waarvoor het ziekenhuis in de buurt van het Gare du Nord instaat, teveel nachtlawaai en teveel overlast veroorzaken. De agenten van de SNCF die voor de veiligheid instaan, drukken de wens uit dat de drie organisaties waarmee de spoorwegmaatschappij een overeenkomst heeft ondertekend, meer belangstelling zouden hebben voor de maandelijkse coördinatievergaderingen. Alle ontvangende partijen eisen meer samenwerking tussen de verschillende betrokken personen; ze willen dat ze hun inspanningen bundelen om de veiligheid en het decorum te garanderen en om gepaste antwoorden voor de behoeften van daklozen te vinden. 78
Rome In Rome tonen de ontvangende partijen van station Termini zich evenmin bijzonder ongerust over de aanwezigheid van sociaal uitgeslotenen in het station de laatste jaren; en dat dankzij de steun die de FS al sinds enkele jaren geeft aan een structuur zoals het Help Center, en sinds nog langere tijd aan de diocesane vereniging Caritas. Door te zorgen voor de opvang van de meest problematische gevallen, hebben deze twee sociale organisaties de negatieve impact van daklozen op de leefkwaliteit en het decorum van het station beperkt. Brussel In het Centraal Station van Brussel wordt de aanwezigheid van daklozen door de ontvangende partijen meestal als zeer problematisch ervaren en deze laatsten hopen dan ook heel eenvoudig dat de daklozen zouden verdwijnen en ze vinden niet dat het de plicht van de NMBS is om hiervoor te zorgen. De handelaars in het bijzonder hebben een duidelijk negatief beeld van de sociaal uitgeslotenen die in het station randhangen. Ze hebben geen goede mening over de sociale organisaties, hoewel ze er in werkelijkheid weinig over weten. Ze hebben ook kritiek op de bewakers van de NMBS die ze veel te tolerant vinden. De klanten van de metro en het stadsvervoer (zowel de ene als de andere benadrukken dat ze in de wijk van het centraal station gevestigd zijn) nemen tweeslachtige houdingen aan tegenover de daklozen. Van de kant van de MIVB (de maatschappij die het openbaar stadsvervoer beheert), maakt men de opmerking dat een nauwe samenwerking met de sociale verenigingen noodzakelijk is voor de psychologische problemen van mensen in moeilijkheden. De bewakers van de NMBS (Securail) vinden een repressieve aanpak onontbeerlijk. Ook zij uiten kritiek op de verenigingen. Zo verwijten ze meerbepaald de vereniging Operatie Thermos dat ze teveel daklozen naar het Centraal Station lokt wanneer ze de distributie van maaltijden organiseert. Ze zijn in elk geval tegen de distributie van maaltijden in het station (inderdaad, in de andere stations van Brussel is het uitdelen van voedsel verboden). Maar zowel Securail als de handelaars lijken te beseffen dat een uitsluitend repressief beleid, dat enkel streeft naar het behoud van het decorum en het wegjagen van de daklozen, niet doeltreffend zou zijn; het zou het probleem niet oplossen. Het Hersham Team van de stadspolitie dat speciaal is opgeleid voor contacten met mensen in moeilijkheden, heeft een totaal andere benadering, gebaseerd op menselijk contact en vertrouwen. Van deze politieagenten komt de uitnodiging om opleidingen te organiseren voor de bewakers van de NMBS, om de rol van alle in het station aanwezige actoren duidelijk te omschrijven en af te bakenen, om repressieve houdingen te vermijden en om nauwer samen te werken met de sociale stadsdiensten en met de sociale organisaties die in het station opereren. Volgens de agenten van dit team maakt de NMBS zich teveel zorgen om haar eigen imago. Twee zaken om te onthouden: 1. Zo blijkt dat daar waar de spoorwegmaatschappijen aan sociale organisaties een plaats en steun hebben gegeven voor de opvang van daklozen, de tolerantiegraad 79
gestegen is bij alle ontvangende partijen, dit wil zeggen, vooral bij de reizigers en in het algemeen bij alle gebruikers van de stations (en dus ook de handelaars en de klanten van commerciële diensten). 2. In elk geval moet er meer betrokkenheid van de ontvangende partijen komen (niet alleen de stationsverantwoordelijken, maar ook de bewakingsfirma‟s, de spoorwegpolitie en de handelaars) in de bestaande coördinatievormen van sociale interventies in de stations. Op deze manier zou het immers mogelijk zijn om de achterdocht weg te nemen die er bestaat tegenover daklozen en tegenover sociale organisaties die zich met hen bezig houden.
11.2. De mening van de sociale organisaties over de ontvangende partijen Ons inziens lijkt het nuttig om te benadrukken dat in de resultaten afkomstig van de twee vragenlijsten van de in de stations gevoerde enquêtes (dus de ene vragenlijst die men aan de sociale organisaties heeft voorgelegd en de andere die de ontvangende partijen hebben gekregen), de opmerkingen die rechtstreeks door de ontvangende partijen als dusdanig over de ontvangende partijen werden geformuleerd, en die afkomstig zijn van de sociale organisaties, elkaar overlappen. Hierna brengen we verslag uit over de houding van de ontvangende partijen tegenover daklozen en de interventies die voor hen bestemd zijn, zoals ze door de sociale organisaties wordt waargenomen. Parijs Sommige vrijwilligersorganisaties klagen dat ze ook vandaag nog in bepaalde mate door de spoorwegpolitie worden uitgesloten; en in bepaalde organisaties beschuldigt men de SNCF ervan dat ze “een dubbelzinnige taal spreekt” en dat ze er in feite naar streeft om haar twee stations te verlossen van de mensen die het meest in moeilijkheden verkeren. We stellen ook vast bij het beroepspersoneel dat in de stations werkt, dat er een gebrek is aan mensen die een bemiddelende rol kunnen spelen in moeilijke situaties waarbij daklozen betrokken zijn. Rome Van de kant van sommige organisaties uit men kritiek over de spoorwegpolitie die hun werk hindert. Brussel De sociale organisaties wijzen er op dat de NMBS tot op heden altijd geweigerd heeft om ook maar het minste van haar lokalen ter beschikking van daklozen te stellen; de sociale organisaties vinden dat deze spoorwegmaatschappij enkel aan haar eigen imago denkt en dat ze zich kost wat kost van de daklozen wil ontdoen. Voor de stationschef en voor de verantwoordelijke van de toiletten betekent hun aanwezigheid dat ze inzake imago en netheid onmogelijk uitstekende resultaten kunnen behalen (die passen bij de overeenstemmende bezoldigingen). De aanpak van de spoorwegpolitie (Securail) wordt beoordeeld als zeer repressief, hoewel men stilaan de resultaten begint te zien van een soort van opleiding die ze onlangs bij de vereniging Infirmiers de rue (Straatverplegers) hebben gevolgd. Anderzijds is het oordeel over het Hersham Team van de stadspolitie positief, omdat het erin slaagt tegelijkertijd de moeilijkheden voor daklozen en de hinder voor het cliënteel te beperken. 80
Berlijn Hier resulteren er uit de enquête weinig evaluatie-elementen over het gedrag van de ontvangende partijen. Wat eruit blijkt, is dat de bewakers van de Duitse spoorwegen eerder repressief optreden, in die mate dat de meeste daklozen niet in het station blijven, maar zich in de omgeving vestigen. In elk geval is Bahnhof Zoo niet meer het brandpunt van marginaliteit en rebellie dat het tot aan het einde van de jaren ‟80 is geweest. We zien dat de problemen in verband met de aanwezigheid van daklozen in het station de laatste jaren zijn afgenomen dankzij de gezamenlijke inzet van de Deutsche Bahn en het sociale hulpsysteem van het stadsbestuur. De rehabilitatie van het station, ook op commercieel gebied, de omvorming tot een uitsluitend regionaal station en het strenge toezicht van de spoorwegpolitie, hebben de impact van de aanwezigheid van marginale situaties verkleind (maar ze hebben ook de sociabiliteit in de wijk verminderd). In elk geval zorgt de sterke, zeer georganiseerde aanwezigheid van de sociale verenigingen (met het bestaan van een burgernetwerk voor daklozen, dat in Berlijn 70 verenigingen telt) ervoor dat het systeem van sociale hulp voor mensen in moeilijkheden bijzonder doeltreffend blijkt te werken, dat het zeer professioneel is en dat het een zeer hoog humanitair gehalte heeft, in die mate dat de ontvangende partijen zelf vinden dat de problemen tot een minimum worden herleid.
Luxemburg In hun geheel spreken de ontvangende partijen van het station van de hoofdstad van het Groothertogdom eerder verzoenend over mensen die door sociale uitsluiting getroffen zijn en die in het station rondzwerven. Natuurlijk is er kritiek te horen, meerbepaald geuit door handelaars die vinden dat de overdreven aanwezigheid van marginalen op plaatsen vlakbij het station negatieve effecten heeft op de handel. Het zijn vooral drugverslaafden (waarvan een groot aantal ook dakloos is) en prostituees, die de hevigste afkeer uitlokken. Bij de CFL is er de laatste tijd een evolutie geweest en men is er bij de spoorwegmaatschappij overgestapt van een beleid dat met strenge hand de daklozenkwestie aanpakt, naar een milder beleid dat meer open staat voor sociale actie. Hierbij heeft men zelfs beslist om actief steun te geven aan de interventies van sociale organisaties in het station en om een agent van de spoorwegen voor deze organisaties ter beschikking te stellen.
12. Synthese en conclusie-elementen Aan het einde van dit onderzoek kunnen we proberen de informatie en de evaluaties te organiseren die we rond bepaalde “sterke punten” hebben bekomen, en die elkaar overlappen tussen enerzijds de synthese van de meest opvallende trends in termen van veranderingen van de toestroom van daklozen in de stations en in de interventiemodellen, en anderzijds de aanduiding van de moeilijkheden die men moet oplossen en van de beleidsvoeringen die men moet toepassen om het aanbod te versterken dankzij het in de sector bestaande systeem van doeltreffende antwoorden op de problemen. Vooraleer we aan deze conclusiepunten beginnen, is het echter nodig om terug te komen op de interventiemodellen met het oog op de bestrijding van de sociale uitsluiting in de treinstations, en in het bijzonder op de problemen van de daklozen, terwijl men het moeilijke evenwicht moet houden tussen het imperatieve zeker stellen van het decorum en de veiligheid van de verschillende stationsruimten en het zorgen voor de vereiste solidariteit. 81
In Grafiek 1 geven we een schematische voorstelling van de samenvattende lectuur van deze modellen, zoals ze uit de enquête zijn gebleken. De voorgestelde leessleutel is gericht op het probleem van de “middelen”. Welke zijn de ondersteunende kanalen voor het model die ruimere, efficiëntere en uiteindelijk meer verspreide interventies mogelijk maken? Aan de basis bestaan er vier potentiële toevoerkanalen. 1. De overheidssubsidies. Daar waar ze groot zijn (bijvoorbeeld in Berlijn, en gedeeltelijk in Parijs en in Brussel), is het netwerk van sociale bijstand meer geleed qua dienstverlening en kan het rekenen op bekwamer en beter opgeleid personeel in loondienst. 2. De eigen middelen dankzij de overheersende aanwezigheid van vrijwilligers en giften. Dit is het grootste sterke punt van Rome, waar een groot aantal vrijwilligersverenigingen werken die echter weinig gestructureerd zijn, met weinig geleding inzake diensten en weinig professioneel opgeleid personeel (voor een groot deel vrijwilligers). In dat geval is het evident dat de middelen van het vrijwilligerswerk en de giften de zwakke bijdrage van de overheid compenseren, met als resultaat dat de diensten worden verzekerd, maar dat de kwaliteit en de specialisatie ervan maar matig zijn. Binnen een ideale “middellange termijn”, die door het Berlijnse model wordt benaderd, zou het integendeel zo moeten zijn dat het vrijwilligerswerk en de giften niet dienen om overheidshulp te vervangen, maar dat ze eerder een supplementaire rol moeten spelen voor het systeem. Dit opdat men zowel individueel als bij de verenigingen zou kunnen zorgen voor meer motivatie, die aan de basis ligt van de interventies in dit domein. 3. De toegang tot bepaalde gespecialiseerde diensten van het stedelijke of het plaatselijke netwerk. Deze mening is doorslaggevend voor de efficiënte werking van de interventies en vooral voor het verzekeren van een volledige dekking van de behoeften van de opgevangen persoon (gespecialiseerde medische diensten, psychologische bijstand, juridische bijstand, oriëntatiecentra, sociale en professionele herinschakeling, enz.). Inderdaad, ook al is het niet belangrijk op zich dat de organisatie die de persoon in moeilijkheden opvangt, ook alle diensten biedt die deze persoon nodig heeft, toch is het daarentegen van fundamenteel belang dat deze organisatie gekoppeld is aan een plaatselijk systeem van sociale bescherming dat in staat is om een doeltreffend antwoord op de verschillende problemen van deze persoon te bieden. Dit mechanische is heel goed gestructureerd in Berlijn, waar echter de toegang tot de diensten, mede door de wetgeving, steeds moeilijker wordt voor de “onregelmatigen” (illegalen…). In Rome daarentegen, wordt de toegang tot de diensten verzekerd voor iedereen, maar is het netwerk beduidend zwakker. In Brussel en voor een deel ook in Parijs, lijkt het beleid voor de “aanpak” van de behoeften van de persoon in moeilijkheden, namelijk het “doorsturen” van de ene organisatie naar de andere volgens de behoeften die men moet aanpakken, wel degelijk te werken, vooral wat betreft het meest sociale aspect van de behoeften (tewerkstelling, huisvesting, sociale herinschakeling…); 4. De ontvangende partijen nemen het interventiemodel aan. Het systeem is des te sterker en doeltreffender dan wanneer één enkele basisstrategie de acties van de verschillende medespelers oriënteert (in de eerste plaats het netwerk van de sociale organisaties en de spoorwegmaatschappij) om het probleem van de sociale uitgeslotenen aan te pakken die in de stationsruimten rondzwerven en het probleem oplossen van de interferenties met de klanten (passagiers en klanten van de commerciële structuren). Dat is het uitverkoren terrein voor het 82
vinden van het juiste evenwicht, dat we eerder al hebben vermeld, tussen het imperatieve streven naar veiligheid en de vereiste om solidair te zijn, ten aanzien van een almaar massievere en meer inpalmende aanwezigheid van de arme en sociaal uitgesloten bevolkingslagen. Wanneer daarentegen de perceptie van het probleem wordt verschoven, ontbreekt de wil om punten van overeenstemming te vinden; men geeft openlijk uiting aan vijandige houdingen en standpunten ten aanzien van de daklozen en de organisaties, zodat de omstandigheden voor interventies moeilijker worden voor iedereen. Deze vier basiskanalen voor de toevoer van middelen worden ook in hun geheel versterkt of afgezwakt door het niveau en de kwaliteit van de samenwerking tussen de sociale organisaties. Dit vermogen om samen te werken, is doorslaggevend zowel op het vlak van de efficiëntie van de interventies – we haalden eerder al de noodzaak aan om de mensen in moeilijkheden te volgen langsheen een geleed traject dat ondersteuning nodig heeft op meerdere niveaus, iets wat niet door één en dezelfde organisatie kan worden gegeven – als op het vlak van de efficiëntie van het systeem in zijn geheel, waarbij men binnen de mogelijke limieten, de verspilling van middelen vermijdt die er bijvoorbeeld kan resulteren uit een overlapping of een overdreven despecialisatie van de interventies. Grafiek 1 – De sociale interventiemodellen in de treinstations: een beschrijvend schema gericht op de kwestie van de middelen
Basismiddelen van het model Overheidssubsidies Eigen bronnen Toegang tot Het standpunt van gespecialiseerde diensten de ontvangende Meer diensten binnen het stedelijke of partijen Vrijwilligerswerk plaatselijke netwerk Meer opleiding Niet vijandig Giften Bestaan deze diensten? Meer bekwaam Samenwerking personeel In welke mate zijn ze bekwaam? Aannemen van de strategie en van het Wat zijn de regels die interventiemodel toegang tot de diensten mogelijk maken?
Het netwerk van de sociale organisaties: graad en kwaliteit van de samenwerking De potentiële middelen die toelaten om een antwoord te geven op de oude en de nieuwe behoeften van de daklozen en om een doeltreffende interventiestrategie aan te nemen
We komen nu terug op de conclusies van het onderzoek. We hebben ze georganiseerd volgens zeven themadomeinen, in de vorm van 14 specifieke punten.
83
a) Het aantal chronische daklozen evolueert weinig, maar er zijn altijd nieuwkomers: immigranten, vluchtelingen en “nieuwe armen”. 1. De hoofdelementen van de samenstelling van de daklozen zijn tamelijk gelijkaardig in de 5 bestudeerde realiteiten en ze kunnen als volgt worden samengevat: - Stabiele aanwezigheid, tamelijk beperkt aantal (enkele tientallen) van zogenaamde klassieke of historische daklozen (landlopertype); - Stabiele aanwezigheid, of lichte toename van jongeren die drugs gebruiken of die van het ene station naar het andere zwerven (vaak in gezelschap van honden); - Forse stijging van het aantal vreemdelingen, vooral uit Oost-Europese landen (Roma-zigeuners inbegrepen) en in mindere mate uit Afrika, met een groot aandeel asielzoekers (vooral Irakezen en Afghanen), en immigranten die wettelijk niet in orde zijn; - Tamelijk grote stijging van het aantal residente burgers van middelbare leeftijd, de meesten getroffen door vormen van plotse verarming (gezinsbreuken, verlies van werk, schuldenlast, uithuiszettingen…). b) De essentiële diensten die het meest ontbreken: plaatsen in verblijfcentra, psychiatrische zorgen, trajecten voor sociale inschakeling en interventies van degelijke kwaliteit voor vreemdelingen. 2. De meest benadrukte tekorten in de diensten die aan daklozen (ongeacht of ze chronisch of tijdelijk dakloos zijn) worden geboden, betreffen: - de nachtelijke opvangcentra; - de opvang van personen met psychische of psychiatrische problemen; - de instrumenten en de trajecten voor sociale en professionele herinschakeling; - interventies van het tweede niveau (en niet uitsluitend de interventies van slechte kwaliteit) bestemd voor vreemdelingen, soms verboden door de nationale beleidsvoeringen inzake immigratie en veiligheid. c) De efficiënte werking van de sociale organisaties – zoals voorbij het gebrek aan bepaalde diensten gaan – hangt vooral af van het plaatselijke sociale beschermingsysteem… 3. In het algemeen is de mogelijkheid voor sociale organisaties om efficiënt te werken en om een ruim en geleed dienstenaanbod te hebben, afhankelijk van: - De kwaliteit van het plaatselijke sociale beschermingsysteem; - Het feit of ze al dan niet voor een (stabiel) deel beschikken over overheidsfinancieringen; - De mogelijkheid die hieruit voortvloeit, om professioneel voorbereid en dus bezoldigd personeel tewerk te stellen: iets wat zoals we reeds hebben gezien eerder zeldzaam is in Rome, en dat vandaag gedeeltelijk ook door de economische crisis en door het snoeien in de begrotingen van de sociale beschermingsystemen in vraag wordt gesteld in de andere realiteiten. d)…maar is ook afhankelijk van de keuze van de sociale organisaties zelf, zoals bijvoorbeeld het geïndividualiseerd werken op lange termijn 4. Voor de chronische daklozen en degenen die riskeren zo te worden – omdat ze alcoholproblemen hebben, en/of lijden aan psychologische stoornissen, en wegens een 84
te lange periode als straatbewoner te hebben geleefd - merken de sociale organisaties op dat de “geval per geval” benadering (dit wil zeggen, een geïndividualiseerde opvang op lange termijn) essentieel is, hoewel dit zelden gebeurt, ongeacht om welke reden: wegens een gebrek aan financiële middelen of soms omdat de sociale organisaties zelf de moed niet hebben om effectief door te zetten. 5. In zekere zin gekoppeld aan de “geval per geval” benadering, is ook de definitie van de instrumenten en de trajecten voor progressieve sociale inschakeling ook een beetje overal ontoereikend; maar sociale inschakeling hangt zeker af van het stedelijke sociale beschermingsysteem en van gepaste financieringen, maar ook van de kwaliteit van het werk van de sociale organisaties, namelijk van: - dagstructuren die menselijke relaties en socialisatie toelaten; - verblijfstructuren voor geen te korte duur en die het privéleven respecteren; - en, vooral, de mogelijkheden om beroepsstages te volgen. e)…net zoals ze afhangt van hun vermogen om deel uit te maken van een systeem van een geheel van diensten dat in de stad bestaat, om op een coöperatieve manier te werken, om enigszins gespecialiseerde diensten te verlenen en meer opleiding te geven.
6. Wat dus voor de aanpak van de behoeften van daklozen belangrijk lijkt, is dat elke sociale organisatie in een netwerk werkt met alle sociale diensten en gezondheidszorg die er in de stad bestaan: dit werk wordt uiteraard (al dan niet) bevorderd door het plaatselijk systeemtype van sociale bescherming dat in elke stad bestaat, maar men zou het in elk geval zoveel mogelijk moeten ontwikkelen om zo het gamma van de mogelijke antwoorden op de behoeften te kunnen uitbreiden. 7. De samenwerking tussen de sociale organisaties blijkt uitstekend in Berlijn en in Brussel, van een goed niveau maar met een groot risico voor conflicten in Parijs, en weinig ontwikkeld in Rome (door het feit van de predominantie van zuivere vrijwilligersorganisaties); daar waar de samenwerking bestaat, blijkt ze ook efficiënt om daklozen op een complementaire manier of voor langere tijd op te vangen. 8. Een bepaalde “specialisatie” van de sociale organisaties in bepaalde diensten lijkt opportuun om het dienstengamma uit te breiden en om te beantwoorden aan de diverse behoeften van daklozen (van psychologische tot juridische bijstand, van beroepsstages tot het tijdelijk gebruik van appartementen voor herinschakeling in de habitat, enz.). 9. Er is een unanieme vraag naar meer opleiding voor vrijwilligers en voor interveniënten (het zou beter zijn als deze opleiding ook in het kader van een samenwerking tussen de verschillende sociale organisaties zou gebeuren) en voor het spoorwegpersoneel, vooral voor degenen die zich met de veiligheid in de stations bezighouden. f) Bovendien mogen we niet nalaten de nodige aandacht te geven aan politiek engagement en aan de bevordering van vrijwilligerswerk. 10. Een ander punt dat belangrijk lijkt – vooral Berlijn wijst hierop, maar het thema is een beetje overal aanwezig - is de noodzaak om een bepaalde politieke dimensie aan het 85
werk van de sociale organisaties te geven, in de vorm van een bevoegdheid om de behoeften te vertegenwoordigen van mensen in moeilijkheden en om voorstellen te doen door druk uit te oefenen op de instellingen; een dergelijke “politieke” benadering is in verschillende graden aanwezig in de verschillende realiteiten, maar ze lijkt vandaag te zwak; dit heeft waarschijnlijk te maken met het vermogen van de verenigingen om te beschikken over eigen fondsen en bijgevolg een bepaalde autonomie te hebben om een oordeel te geven en te kiezen. 11. Vrijwilligerswerk (niet bezoldigd) is zowat overal aanwezig, maar daar waar het overheerst (Rome), lijkt het weinig doeltreffend, terwijl het feit dat het in bepaalde gevallen de neiging heeft te verdwijnen (Brussel) problematisch lijkt. De meest bevredigende situatie lijkt te zijn dat bezoldigd werk en vrijwilligerswerk gelijk verdeeld zijn, al was het maar om een kritische dimensie en een politiek geëngageerde dimensie te kunnen behouden. g) De spoorwegmaatschappijen doen veel (ook al gebeurt dit niet overal op dezelfde manier), maar er blijven hardnekkige twijfels bestaan over hun ware bedoelingen, en de ontvangende partijen lijken nog altijd in het algemeen weinig overtuigd van de echte waarde van het solidaire engagement in de stations. Er is dus nood aan meer betrokkenheid van alle ontvangende partijen in de interventies en aan meer duidelijkheid over de bedoelingen van de Spoorwegen. 12. Het beeld dat de sociale organisaties van de Spoorwegmaatschappijen hebben, is problematisch; kritieken over “schijnheiligheid” en dubbelzinnigheid zijn vooral gericht op de Belgische en de Franse Spoorwegen: ze vinden dat het belang om het decorum van de stations te behouden, resoluut voorrang krijgt voor het belang om interventies voor sociale hulpverlening aan daklozen te geven. 13. Zo blijkt dat daar waar de Spoorwegen plaats hebben gegeven aan sociale organisaties en deze hebben gesteund voor de opvang van daklozen, de tolerantiegraad van de reizigers, en, meer in het algemeen, van alle gebruikers van de stations (d.w.z. ook de handelaars en de klanten van commerciële diensten) is gestegen. Dit lijkt gebeurd te zijn in Rome en in Parijs en in Berlijn; minder in Brussel. 14. Voor een betere aanpak van de hardnekkige argwaan ten aanzien van daklozen en sociale organisaties die zich met hen bezighouden, is het in elk geval zo dat een grotere betrokkenheid van de ontvangende partijen in de coördinatievormen van de sociale interventies in de stations, opportuun lijkt: de sociale organisaties en de verantwoordelijken van de stations zouden daarom ook de bewakingsfirma‟s (bewakers), de spoorwegpolitie en de handelaars hierbij moeten betrekken.
86
87