Snobisme voor beginners
Oscar van den Boogaard
Snobisme voor beginners
2008 Uitgeverij Thomas Rap
‘J’suis snob... J’suis snob J’suis ravagé par ce microbe J’ai des accidents en Jaguar Je passe le mois d’août au plumard C’est dans les petits détails comme ça, Que l’on est snob ou pas, J’suis snob... J’suis snob, Encore plus snob que tout à l’heure Et quand je serai mort, J’veux un suaire de chez Dior’ Boris Vian
Wat ik van mijn Nederlandse moeder met de mond kreeg ingelepeld: geen wagen maar een auto, niet op bed liggen maar in bed, niet bezichtigen maar bekijken, geen pilsje maar een biertje, geen bouquet maar een bos, niet naakt maar bloot, geen broodbeleg maar iets voor op de boterham, geen ansicht, maar een briefkaart, geen pantalon maar een broek, geen bonbons maar chocolaatjes, geen ondergoed maar een onderbroek, niet dineren maar eten, geen gezin maar familie, geen koelkast maar een ijskast, niet gister maar gisteren, niet u heeft maar u hebt, geen trek maar honger, geen woning maar een huis, geen bruiloft maar een huwelijk, geen confituur maar jam, geen mantel maar jas, geen japon maar jurk, niet stuk maar kapot, geen kleuter maar een klein kind, geen jeuk maar kriebel, geen schemerlamp maar lamp, geen snoep maar lekkers, geen bestek maar lepels en vorken, geen onderwijzer maar leraar, niet elkaar maar mekaar, niet dag mevrouw X maar dag mevrouw, geen wand maar muur, geen ma maar moeder, niet gebruikt u suiker in de thee, maar neemt u suiker, niet bellen maar opbellen, geen kostuum maar pak, geen duster maar peignoir, geen snee kaas maar een plak kaas, geen schik maar plezier, geen venster maar raam, niet op wintersport gaan maar skiën, niet braken maar spugen, geen parfum maar luchtje,
7
8
niet ik studeer rechten maar ik doe rechten, niet we gaan op vakantie maar we gaan op reis, niet het smaakt me niet maar ik vind het vies, niet snel maar vlug, geen fruit maar vruchten, niet heet maar warm, niet mogen maar willen, niet een ogenblikje, maar wilt u even wachten, niet zwaaien maar wuiven, geen huiskamer maar een zitkamer, geen zus maar zusje, geen gebakje, o alsjeblieft niet, ik moet spugen van een gebakje, breng me alsjeblieft snel een taartje. En mensen die aangenaam zeggen bij het voorstellen deugen niet, en die smakelijk eten zeggen, ook niet, je zegt helemaal niets! En praat nóóit over geld, en statussymbolen heb je niet nodig, en je hoeft niemand te worden want je bent al iemand. Ik nam als kleuter de telefoon op met: ‘Met wie spreekt Oscar Jan van den Boogaard.’ Als ik zo’n jongetje nu aan de lijn zou krijgen zou ik denken: wat een onuitstaanbaar ventje, maar ik was niet onuitstaanbaar, ik had het zo geleerd. Mijn grootmoeder riep als ze zich in mensenmassa’s moest begeven vertwijfeld uit: ‘Komt dat allemaal in één hemel?’ Ik keek om me heen: ik begreep dat ze met ‘dat’ het volk bedoelde.
Badolie
Ik heb een flesje badolie van Estée Lauder gekocht. Het heet YouthDew en gelukkig verkopen ze het nog. Ik moest er lang naar zoeken. Bij de zoveelste winkel in de zoveelste stad begon ik te wanhopen. Bepaalde geuren verdwijnen uit de wereld en met die geuren verdwijnen ook de herinneringen. De eerste jaren kon ik de geur van de badolie in mijn gedachten oproepen maar op een gegeven moment lukte dat niet meer. Ik dacht dat het misschien wel macaber was het flesje te kopen, ik wilde mijn moeder even terug. Toen ik het gouden dopje thuis openschroefde en het flesje Youth-Dew naar mijn neus bracht zag ik haar plotseling weer voor me. Ze zat in bad en ik waste met een spons haar rug. Terwijl ze voor haar klapspiegel zat en zich van alle kanten aanschouwde lag ik achter haar op het bed. Ik vond het gezellig haar bezig te zien tussen al haar potjes met gouden deksels. Ze deed altijd voor ze uitging achter ieder oor een druppeltje Youth-Dew. Ze vond het lekkerder dan welk parfum ook. Terwijl ik mijn neus boven het flesje bleef houden rook ik opeens ook haar gelakte nagels en hairspray. Ze had haar bontjas aan en ze ging uit. Met wie vertelde ze niet. Ze reed met haar goudkleurige auto de oprijlaan af. Ik zwaaide haar uit vanachter mijn
9
slaapkamerraam. Ik bad dat ze heelhuids zou thuiskomen, honderdtwintig zou worden en altijd bij me zou blijven. Flesje dicht en goed bewaren. 10
Gsm
Ik heb niet de Sony Ericsson K750i gekocht, hoewel mijn vader me wilde overtuigen dat te doen. Hij vond het iets voor een man van de wereld. Met de 2.0-megapixelresolutie en het 262K-kleurenscherm zou ik overal foto’s kunnen maken, tonen en printen in hun volle glorie. Met de 64mb-memorystick zou ik honderden beelden met hoge resolutie kunnen bewaren en ze aan hem laten zien, want omdat ik geen foto’s maak kan ik mijn vader nooit laten zien waar ik ben geweest. En ik zou op lange reizen met de K750i kunnen spelen. Met de ingebouwde Media Player, fm-radio en 3D-gaming. Mijn vader kan zich niet voorstellen dat ik me nooit verveel ook al speel ik geen spelletjes. Maar first of all zou ik voortaan op ieder moment bereikbaar zijn voor hem. Hij vindt het niet verantwoord dat ik geen gsm heb. Zijn argument is dat hij van me houdt en wil weten waar ik ben. En ook dat hij in de tachtig is en niet het eeuwige leven heeft. Moet ik daarom een gsm hebben? Om hem zijn laatste adem te horen uitblazen? Ik heb mijn vader uitgelegd dat ik niet op ieder moment bereikbaar wil zijn. Ik wil ongestoord daar zijn waar ik ben en het klassieke leven leiden waarin het nieuws je niet altijd ogenblikkelijk bereikt en je foto’s maakt en bewaart in je hoofd.
11
Blik en veger
12
Ik heb een blik en veger gekocht. Twee langwerpige houten plankjes. De een met een zwarte borstel erin verwerkt, de ander met een metalen schuifje. De plankjes worden door kleine magneten bij elkaar gehouden. Het is een prachtig ontwerp, zo eenvoudig en strak. De plankjes van elkaar trekken en vegen maar. Niet gedachteloos, dat is onmogelijk met deze gebruiksvoorwerpen. Op de een of andere manier ben ik vervuld van liefde als ik ze vasthoud. Het idee dat handen dit hebben gemaakt die niet gestuurd werden door ogen maar door de verbeelding van de makers, hun voorstellingsvermogen. Want de makers van deze blik en veger zijn blind. De kruimels en het stof van mijn keukenvloer opvegen is voortaan een ritueel. Ik wil mijn ogen sluiten om de voorwerpen echt te kunnen zien, maar ik ben bang dat de wereld van de mensen die niet kunnen zien voor mij onzichtbaar is. Ik heb de blik en veger gekocht in Die Imaginäire Manufaktur, een werkplaats in Berlijn waar sinds meer dan 125 jaar blinde en gehandicapte mensen traditionele bezems, borstels, manden maken. En op verzoek vlechten ze je versleten stoel.
Stofzuiger
‘Il faut toujours avoir un luxe d’avance pour rester dans la tendance,’ beweert mijn vriendin Béatrice uit Parijs. Hoewel ze net door haar man is verlaten maakt ze een vrolijke indruk. Ze neemt mijn hand en trekt me mee naar haar slaapkamer. Daar naast het bed staat haar nieuwe Dyson. ‘Vind je hem niet lief?’ Ze strekt zich uit op het bed en aait hem over zijn bol. Ze noemt hem vertederd ‘My ball, my little ball.’ Met sierlijke bewegingen manoeuvreert ze de stofzuiger rond haar bed. Omdat hij op een bal is gemonteerd en niet op wieltjes kost het haar geen enkele moeite ermee te manoeuvreren. Op een drafje verlaat ze met haar ‘ball’ de slaapkamer en danst ermee door het appartement. ‘Voortaan ben ik nooit meer alleen,’ roept ze uit. Misschien is Béatrice wel depressief. Ze had in de lente van haar man een chihuahua gekregen. Dat was de voorbode voor zijn vertrek. Ze bleek allergisch voor het beestje. Ze wilde hem aan mij geven samen met de Gucci-tas die ze speciaal voor hem had gekocht maar mijn vriend Steven zei: ‘Je moet kiezen tussen die hond en mij.’ Toen liet ze hem met tas en al in Café de Flore staan. Ze beweert per ongeluk. Maar dat is ze nu helemaal vergeten want voortaan heeft ze haar Dyson. ‘En weet je, Oscar,’ roept ze, ‘hij is, anders dan mijn vo-
13
14
rige stofzuiger, volstrekt antiallergisch!’ Hoe ze dat zegt, ‘antiallergisch’, alsof ze daarmee zelf ook antiallergisch zal worden, voor haar eigen ongeluk en verdriet. Ik houd van het talent van Béatrice om zich te identificeren met de dingen waarmee ze zich omringt. Het liefst wil ze dat ik zelf ook een ball-Dyson koop zodat ze af en toe bij elkaar kunnen logeren, maar ik zet me schrap.
Smaragd
Op mijn achttiende verjaardag kreeg ik de zegelring van mijn grootvader met het familiewapen. De ring moest herinneren aan een glorieus verleden. Ik heb hem een paar jaar gedragen maar ik hield niet van die ring. Ik vond het idee van een oude familie belachelijk, iedere familie was toch oud. En ‘een goed nest’ was helemaal niet per definitie een goed nest. Ik wilde een vrij man zijn, niet gebonden aan een verleden. Ik dacht dat ik nooit een ring zou dragen maar vorige week schoof een antiquair in Berlijn er een om mijn vinger. Een smaragd in een witgouden ring. Dertig jaar had hij in een kluis gelegen. De antiquair had hem in de jaren zeventig gekocht van een bejaarde playboy die door West-Berlijn reed in een open Rolls Royce. Ik moest denken aan mijn flamboyante oom Oscar. Hij droeg ook ringen met edelstenen. Hij had een saffier en een robijn. Ieder mens is een koning, zei oom Oscar, en ieder mens moet stralen. Ik hield van zijn getaande handen met fonkelende stenen. Ik zoek argumenten. Een edelsteen is ouder dan welk familiewapen ook, ontstaan toen er nog geen levend wezen op aarde was, overstijgt daardoor iedere anekdote. En wat me bij de aankoop overtuigt is dat smaragden volgens de antiquair in de oudheid aan kinderen werden gegeven die
15
last hadden van boze dromen. Het bestaan moet gevierd worden. Ik flaneer op mijn mountainbike door Berlijn en voel me een playboy. Mijn smaragd vangt al het licht van de wereld en ’s nachts als ik slaap waakt hij over mij. 16
Gekleurde stenen
Béatrice wil helemaal niet aan het verleden herinnerd worden, geen enkel verleden. Daarom zou ze nooit iets kopen wat al door iemand anders is gedragen. Ze houdt niet van antiek, van vroeger, daar wordt ze triest van. Ze ziet haar ouders niet meer. Ze wil iedere dag opnieuw beginnen. Het liefst maakt ze ieder weekend nieuwe vrienden. Ze wil leven op het puntje van een golf. Zij noemt zichzelf een fashionista. Ze wil de laatste accessoires en gadgets. Daarmee kan ze permanent het verleden vergeten. Ze heeft nu haar man is weggelopen geen sieraden meer die niet aan hem herinneren. Ze wil iets nieuws. Bovendien werd ze de afgelopen dagen triest van alles wat ze zag op de televisie. Overstromingen, hotelbranden, zelfmoordaanslagen. ‘Pourquoi est-ce que tout ce que je fais devient byzantin?’ giechelt ze. Ze heeft een extravagante ring van Chanel omgedaan met veel gekleurde stenen erin verwerkt. Amethist, granaat, opaal. ‘Onvermijdelijk zal deze ring je straks weer aan iets herinneren,’ zeg ik haar. ‘Waaraan?’ vraagt ze pruilend. Ze geeft zelf het antwoord: ‘Aan de tijd dat ik in de steek werd gelaten en diep ongelukkig was.’ Béatrice geeft de ring terug aan de verkoopster. ‘Ik kon hem me waarschijnlijk toch niet permitteren,’ zegt ze verdwaasd als we buiten staan.
17
Poppetjes
18
Het is een kwestie van herkennen. Het juiste poppetje. Vroeger beschouwde ik mezelf ook als een poppetje, dat een speelgoedleven leidde, maar dat kan ik niet volhouden. Ik maak in Berlijn mijn fiets van de lantaarnpaal los om naar het bos te gaan, op het pleintje tegenover mijn deur zit een meisje op een kleed, voor haar uitgestald haar My Little Pony’s, Barbies en Playmobil. Ik zie twee zigeunertjes. De één een viool, de ander een cello. De één met platte zwarte schoentjes, de ander met rode laarsjes. Allebei gouden oorbelletjes. De één een snorretje. Ik vraag haar of ze er zelf mee heeft gespeeld. Ja, dat heeft ze. Ik vraag: ‘Weet je zeker dat je ze wilt verkopen?’ Ze zegt: ‘Natuurlijk.’ Ik: ‘Echt waar?’ Zij: ‘Man muß lernen, sich zu trennen.’ Ik schrik van haar wijze woorden. Achter haar op een bankje zit een vrouw van mijn leeftijd naar mij toegedraaid. Ze glimlacht trots. Is het de moeder van het meisje? Heeft zij haar dochter geleerd dat je moet leren afscheid nemen? Ik vertel het meisje dat ze altijd de poppetjes aan mij terug mag vragen als ze die mist. ‘Ik wil ze niet meer,’ zegt ze stellig. De poppetjes kosten anderhalve euro. Ik geef haar het geld (waarom kostten ze geen 30 euro of 300 euro?) en stop de poppetjes in mijn jaszak, dan stap ik op de fiets. Ik heb het
gevoel dat de poppetjes niet in mijn jaszak thuishoren maar tegelijk ben ik er zo blij mee. Op mijn plekje in het bos spreid ik mijn stranddoek uit, haal mijn poppetjes tevoorschijn en kleed me uit. 19
Poppen
20
In de speelgoedwinkel op de luchthaven zie ik poppen die levensecht lijken, het zijn kinderen van alle rassen, met zulke realistische ogen en monden, het is angstaanjagend. Ik moet denken aan prostitutie en slavernij. Ik zeg tegen de verkoopster dat je die poppen toch niet zomaar in een etalage kunt zetten, maar zij beweert dat je ze heel goed in een etalage kunt zetten, ik zeg dat je met die poppen toch niet kunt spelen, maar zij beweert dat je er wel mee kunt spelen. Ik zeg: maar je kunt daar eigenlijk – als je goed nadenkt – toch niet mee spelen maar zij zegt dat je er ook in dat geval mee kunt spelen. Ik zeg: ‘Maar dit zijn net echte mensen, het zijn toch geen poppen meer,’ maar de verkoopster verzekert me dat het echt poppen zijn. ‘Ja,’ zeg ik, ‘maar ze zijn te echt om mee te spelen.’ De verkoopster zegt dat het kunstwerken zijn, ze worden verzameld, ze zijn gemaakt door echte kunstenaressen – aan hun foto’s te zien zijn het brave huismoeders – in de meeste gevallen zijn het hun eigen kinderen die ze kopiëren. Ik kijk naar Shireem uit Bali, Neblina uit Zwitserland, Liliane uit Nederland, ik vind hen obsceen.
Matchbox
Ik begreep als kind helemaal niet waarom mijn ouders niet precies dat kochten wat ik hun adviseerde te kopen. Ik tekende een modernistische bungalow voor hen, een heel eenvoudig ontwerp met rechte lijnen. Er waren genoeg kamers voorzien voor ons allemaal en een groot zwembad en een carport voor vier auto’s. Ze wilden niet. Ik begon te zeuren. Ze wilden in hun huis met antieke spullen blijven. Ik vond mijn ouders recalcitrant. Ik bouwde mijn bungalow na van lego met veel transparante steentjes en ik verbeeldde me dat ik daarin woonde. Ik wilde ook een ro 80, de ouders van een vriendje hadden er een. Ik reed met die ro 80 mee naar hockeywedstrijden en hoe hard de vader van Egbert ook reed je hoorde helemaal niet dat je je verplaatste. Het was een werkelijk futuristische auto met een heel bijzondere motor onder de sterk aflopende motorkap, een watergekoelde twee-schijfs-Wankelmotor. Ik dacht toen dat de toekomst geluidloos zou zijn en dat ik er precies in kon doen wat ik wilde. Ik adviseerde mijn ouders een ro 80 te kopen. Ze kochten er geen. Wat puberaal! Nooit doen wat je vraagt. Ik kocht van mijn zakgeld een matchboxversie van mijn ro 80. Dat was eigenlijk heel handig want ik kon hem zo onder de carport van mijn bloedeigen bungalow parkeren.
21
ro 80 22
Ik heb inmiddels zelf een modernistische bungalow op de achtste verdieping en ik heb ook de meubels die ik toen wilde hebben. Uiteindelijk ben ik aan mijn trekken gekomen. Met mijn lego-steentjes bouwen mijn neefjes de huizen waarin zij graag willen wonen. Ik maak een testrit in Berlijn met een ro 80. De man die hem mij wil verkopen beweert dat hij de eerste eigenaar is. De auto staat geparkeerd voor een prachtige bungalow. Zijn vrouw is dood. En zijn kinderen zijn al groot. Hij laat me foto’s zien van zijn ro 80. Vakantiefoto’s. Een met de Eiffeltoren op de achtergrond, en een op een strand met een ondergaande zon, een foto van zijn ro 80 op een ferry. We kruipen rond de auto. ‘De vorm is tijdloos mooi, van welke kant u ook kijkt. Kijk naar de aluminium raamstijlen, roestvrijstalen bumpers en grote raampartijen. U zult er beslist een langdurige relatie mee aangaan.’ Ik word triest van die auto, en ook van die man. Ik mag met hem een proefrit maken maar ik zeg dat ik even alleen wil. Ik rijd richting Potsdam. De uitlaat ronkt. Opeens is mijn droomauto een ding dat geluid maakt, en onderhoud vraagt en verzorgd moet worden, door een autokeuring moet. Het is te laat. Ik moet denken aan alle dingen waar ik vroeger triest van werd. Naar school gaan en
hockeytraining en de oliecrisis en de Koude Oorlog. Opeens voel ik me een weduwnaar die door is blijven rijden nadat iedereen gestorven is. 23
Orgasmatron
24
Ik belandde in Wenen in een designwinkel. Meestal word ik triest van designwinkels, de nutteloosheid en verveling die de meeste voorwerpen uitstralen. Ik wist niet wat het was, een melkklopper die van beneden was opengesneden, iets om mee te roeren. Ik nam het vast, verbaasd. De verkoper vroeg of hij het mocht demonstreren. Hij zette het ding op mijn hoofd, bewoog ermee, op en neer. Het was alsof er overal nagels op mijn schedel werden gezet. Ik had nog nooit iets gelijkaardigs gevoeld, zo iets zaligs. Ik vroeg hem hoe het ding heette maar hij had geen idee, een hoofdkrabber, een hoofdhark, een schraapijzer. Ik vond het heel intiem wat die verkoper daar op mijn hoofd deed, misschien intiemer dan alles wat ik ooit had beleefd. Ik kon niet anders dan het ding kopen. De verkoper beweerde dat niemand op wie hij het ding had uitgeprobeerd het niet had gekocht. Bij mijn thuiskomst had mijn vriend Steven een etentje georganiseerd voor tien mensen, die elkaar helemaal niet zo goed kennen. Ik liet het ding zien en stelde voor dat iedereen het bij iedereen zou doen. Die gelukzalige blikken, verbazing, verrukking. Nadat we het allemaal bij elkaar gedaan hadden leek de avond te stromen als een klaterend bergbeekje.