SLOTRAPPORTAGES GGZ INSTELLINGEN Projectgelden terugdringen Dwang en Drang 2012
Rapport met verslag van slotrapportages terugdringen dwang en drang 2012, uitgevoerd door Linda van den Bos (Projectenwerk), in opdracht van en in samenwerking met Hamp Harmsen, projectleider Dwang en Drang, GGZ Nederland.
november 2013
1
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Inleiding 1.1.
Respons
Hoofdstuk 2
Doelstellingen GGZ instellingen
Hoofdstuk 3
Registratie van dwang en drang 3.1. Afdelingen 3.2. Structurele terugkoppeling 3.3. Terugkoppeling: doelgroep en frequentie 3.4. Koppeling Planning&Control cyclus 3.5. Effect van terugkoppeling 3.6. Zichtbaarheid van cijfers 3.7. Knelpunten bij registratie
Hoofdstuk 4
Cijfers en trends 4.1. 4.2.
Aanwezigheid separeer- en afzonderingsruimtes Trend dwangtoepassingen
3 4
6
9 10 11 13 14 15 16
18 21
Hoofdstuk 5
Langdurige separatie
26
Hoofdstuk 6
Succesfactoren en knelpunten 6.1. Succesfactoren 6.2. Knelpunten
28 30
Meetinstrumenten 7.1. 7.2.
31 32
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Nog te bereiken?
Bijlagen
1 2
Meten is weten Knelpunten
33
Overzicht instellingen Rapportageformat slotrapportage 2012
35 37
2
HOOFDSTUK 1.
INLEIDING
Van 2006 tot 2012 zijn door het ministerie van VWS projectgelden beschikbaar gesteld voor het terugdringen van dwang en drang in GGZ instellingen in Nederland. Vele instellingen in Nederland hebben hier gebruik van gemaakt. Jaar 2006 2008 2009 2010 2011 2012
Aantal instellingen wat projectgelden heeft ontvangen1 35 38 51 56 61
Een van de voorwaarden verbonden aan ontvangst van deze projectgelden is dat de instelling twee maal per jaar inhoudelijk verantwoording aflegt aan GGZ Nederland middels het inleveren van een tussen- of slotrapportage. Deze halfjaarlijkse rapportages zijn steeds verwerkt in een overkoepelend verslag. 2012 was het laatste jaar waarvoor instellingen, die zorg bieden aan ernstig psychiatrisch patiënten, projectgelden voor het terugdringen van dwang en drang konden aanvragen. Hier hebben 61 instellingen gebruik van gemaakt (waaronder een aantal instellingen met meerdere locaties/onderdelen; zie 1.1. Respons). In dit verslag zijn de hoofdlijnen van de slotrapportages 2012 van deze instellingen verwerkt. Het doel is om inzicht te verschaffen in de stand van zaken in GGZ-instellingen in Nederland, met betrekking tot ontwikkelingen op het gebied van het verder terugdringen van dwangtoepassingen. Evenals voor het projectjaar 2011 werd ook voor 2012 aan instellingen een grotendeels gestandaardiseerd format met evaluatievragen (een combinatie van gesloten en open vragen) aangeboden. Wel worden er ieder half jaar andere accenten gelegd. De ingevulde formulieren leveren veel informatie op om een beeld te schetsen. Het vergelijken tussen 2011 en 2012 is beperkt mogelijk, omdat er in 2012 11 rapportages (20%) meer zijn verwerkt; door de relatief kleine aantallen wordt het beeld vertekend. Bij de slotrapportage 2012 hebben 3 instellingen een verkeerd format gebruikt. De rapportages die zijn aangeleverd, zijn over het algemeen uitgebreid en volledig. De instellingen zijn in beweging, er is al veel gerealiseerd en de ambities zijn hoog. Daarnaast worden ook knelpunten benoemd die de voortgang belemmeren. In de rapportages van 2011 is door instellingen uitgebreid verslag gedaan van de succesfactoren en knelpunten die door instellingen ervaren worden. In 2012 is alleen gevraagd naar ‘nieuwe’ knelpunten en succesfactoren ten opzichte van 2011. Een belangrijke graadmeter voor het monitoren van de voortgang in instellingen, als het gaat om reductie van dwang en drang, zijn de doelstellingen die zij zelf opstellen en de mate waarin deze zijn behaald. Voor het projectjaar 2012 hebben alle instellingen diverse doelstellingen opgesteld, die vaak de termijn van een jaar overschrijden. Projecten en hun voortgang zijn eveneens niet altijd te koppelen aan een bepaalde periode of strak binnen een jaar te plaatsen en lopen vaak langer door.
1
Rapport ‘Van beheersen naar voorkomen’, Stand van zaken rond het verminderen van separaties in de GGZ in Nederland. November 2008. Slotrapportages 2012, 2011 en 2012.
3
De meeste instellingen hebben een verruimd voortgangsbericht geschreven, waarin wordt gekeken naar behaalde resultaten in het verleden, reeds gerealiseerde zaken in het jaar 2012 en te verwachten resultaten in de nabije toekomst. Aangezien het in dit verslag gaat om de algemene en meest recente stand van zaken in de instellingen en de te herkennen trends, is bij de analyse van kwalitatieve gegevens geen rekening gehouden met de eindtermijn van 31-12-2012. Kwantitatieve gegevens verwerkt voor het hele kalenderjaar 2012. De inhoudelijke focus lag in 2012 op de fase voorafgaand aan klinische opname en behandeling (preventie, FACT) en op de meest intensieve cliënten die veelvuldig en/of langdurig diverse vrijheidsbeperkende interventies ondergaan, met de nadruk op separaties. Grote instellingen hebben vaak meerdere locaties, waarbij er (grote) verschillen tussen de diverse locaties waarneembaar zijn. Twee instellingen hebben een slotrapportages per locatie aangeleverd, waardoor er geen ‘overallbeeld’ van de gehele instelling werd geschetst. Het gaat hierbij om de Parnassia Bavo Groep; zij hebben vier tussenrapportages voor vier zorgbedrijven aangeleverd. Ook het Erasmus Medisch Centrum heeft twee afzonderlijke rapportages aangeleverd, zowel voor het aanbod psychiatrie als de kinderkliniek. De afzonderlijke rapportages zijn ook afzonderlijk verwerkt. Dit rapport is verdeeld in een aantal hoofdstukken. In de inleiding staan de responsgegevens vermeld, alsmede een aantal opmerkingen bij de gegevensverwerking. In hoofdstuk twee wordt weergegeven of de instellingen hun doelstellingen hebben behaald, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen hoofd- en subdoelstellingen. Hoofdstuk drie schetst een beeld van de wijze van registratie en terugkoppeling van gegevens van vrijheidsbeperkende interventies, gevolgd door kwantitatieve gegevens en cijfermatige trends in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 is gewijd aan langdurige separatie en in hoofdstuk 6 worden succesfactoren en knelpunten benoemd die van invloed zijn op het verminderen van dwang en drang. Het zevende hoofdstuk gaat over succesvol ingezette meetinstrumenten en het laatste hoofdstuk geeft aan waar instellingen denken dat nog winst valt te behalen als het gaat om het verder terugdringen van dwang en drang. Bij alle onderdelen is ook de betreffende vraagstelling opgenomen. Het geheel is aangevuld met enkele bijlagen. Ter aanvulling is in dit verslag terug gekeken op voorgaande rapportages en waar mogelijk zijn trends weergegeven. Daarnaast is, daar waar zinvol en wenselijk, een uitsplitsing gemaakt per ‘categorie’ door bv de psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ-afdelingen), psychiatrische universiteitsklinieken (PUK) en instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie apart te beschrijven.
1.1.
Respons
Er zijn 61 instellingen in Nederland die van het Ministerie van VWS (en uitgevoerd door GGZ Nederland) in 2012 projectgelden hebben ontvangen voor het terugdringen van dwang en drang in de psychiatrie. Alle instellingen (waarvan twee instellingen meer rapportages, behorend bij een locatie, ingeleverd hebben) hebben een slotrapportage aangeleverd (100%). Centrum Mailiebaan Verslavingszorg (Victas vanaf 2013) heeft wel een slotrapportage ingeleverd; deze bevat geen inhoudelijke gegevens, omdat de activiteiten pas recent (na het einde van de subsidieperiode) gestart zijn. Dit rapport wordt daarom niet meegenomen in dit verslag. Er zijn 64 rapportages aangeleverd die afzonderlijk verwerkt zijn.
4
De instellingen geven aan het volgende aanbod te verzorgen: Tabel 1. Aanbod instellingen n Psychiatrie Forensische psychiatrie Kinder/jeugdpsychiatrie PAAZ PUK
% 30 16 26 17 6
47 % 25 % 41 % 27 % 9%
Een totaaloverzicht van de instellingen staat vermeld in bijlage 1. Wat opvalt in deze laatste rapportage is dat er 9 wijzigingen zijn in de lijst van contactpersonen (14%) en 12 wijzigingen in de lijst van eindverantwoordelijke personen (18%). Dit heeft mogelijk te maken met de aanwezigheid van een projectleider gedurende de subsidieperiode. De slotrapportages zijn in 2013 ingeleverd (buiten de subsidieperiode).
5
HOOFDSTUK 2.
DOELSTELLINGEN GGZ-INSTELLINGEN
Aan iedere instelling is gevraagd om de doelstellingen, zoals aangegeven in het projectplan behorend bij de aanvraag voor projectgelden 2012, te beschrijven en aan te geven in welke mate deze zijn behaald. 1
VRAAG
2 3 4
Wat is de hoofddoelstelling van het project in 2012? (overnemen uit projectplan) Is deze hoofddoelstelling al behaald?
[ ] Ja [ ] Nee. Welke onderdelen zijn wel behaald: Welke onderdelen zijn niet behaald:
Wat zijn de subdoelstellingen van het project in 2012? (overnemen uit projectplan) Zijn alle subdoelstellingen behaald? Geef [ ] Ja [ ] Nee. Welke onderdelen zijn wel behaald: per subdoelstelling aan of deze behaald Welke onderdelen zijn niet behaald: is of niet en beschrijf de stand van zaken.
Er is duidelijk onderscheid gemaakt tussen de hoofddoelstelling (in de meeste gevallen een kwantitatieve doelstelling (reductie van dwang en drang in maat en getal)) en subdoelstellingen. Hoofddoelstelling Alle 64 instellingen hebben een hoofddoelstelling geformuleerd; 35 instellingen (55%) geven aan dat zij deze hoofddoelstelling reeds behaald hebben. Dat is ruim 20% meer dan bij de tussenrapportages, waar 21 (33%) instellingen de hoofddoelstelling al hadden behaald. Bij 29 instellingen (45%) is dit nog niet het geval. De doelstellingen zijn ook niet altijd gericht op het kalenderjaar waarvoor projectgelden zijn ontvangen, maar lopen vaak langer door of zijn gericht op een langere projectperiode als geheel. In dat geval wordt door instellingen aangegeven dat de doelstellingen (nog) niet behaald zijn. Opgemerkt moet worden dat het kwantitatieve deel van de hoofddoelstelling vaak voor een groot deel wel behaald is. Als een instelling aangeeft een reductie van 15% na te streven, terwijl in de praktijk in 2012 14% gehaald is, dan is dit als ‘nee’ gescoord, terwijl er wel goed resultaat geboekt is. Bij het differentiëren naar aanbod van de instellingen, valt op dat de PAAZ-afdelingen in de meeste gevallen de hoofddoelstelling hebben behaald. Tabel 2. Doelstelling per aanbod* n Behaald? % Psychiatrie 30 13 43 % Forensische psychiatrie 16 9 56 % Kinder/jeugdpsychiatrie 26 15 58 % PAAZ 17 15 88 % PUK 6 4 67 % *Er is sprake van overlap, omdat een instelling zowel (forensische) psychiatrie als kinder- en jeugdpsychiatrie kan aanbieden.
6
Als een instelling de hoofddoelstelling niet heeft behaald, werd gevraagd naar de onderdelen die wel en niet behaald zijn. In tegenstelling tot voorgaande rapportages heeft het merendeel van de instellingen hier antwoord op gegeven (n=24; 83%); de andere 5 instellingen hebben dit deel van de vraag open gelaten. 16 instellingen gaven aan dat een deel van de beoogde reductie wel behaald is (bijvoorbeeld de separatieduur), maar een ander deel niet (bijvoorbeeld reductie in aantallen). De overige gegeven antwoorden zijn wisselend van inhoud en worden daarom niet verder uitgewerkt. Veelal waren de hoofddoelstellingen ambitieus en meervoudig geformuleerd (meerdere onderdelen; een combinatie van kwantitatief en kwalitatief) en niet altijd even SMART. Het merendeel van de instellingen (n=52, 81%) heeft een hoofddoelstelling die (onder andere) gericht is op het reduceren van dwang en drang. Bij 34 instellingen is er sprake van een meetbare doelstelling, uitgedrukt in een percentage. Er zit veel variatie en deze meetbare hoofddoelstelling. De percentages variëren van 5-50% reductie en ook wordt er onderscheid gemaakt in de aard van de vrijheidsbeperkende interventie en de periode waarover de hoofddoelstelling bereikt dient te worden. Differentiatie naar verschillende afdelingen wordt ook aangegeven. Het merendeel van de hoofddoelstellingen is gericht op reductie van separatie (in aantal en/of duur, n=30). Daarbij noemen 4 instellingen dat zij ‘separeervrij’ willen zijn. Daarnaast hebben 22 instellingen een meer kwalitatieve hoofddoelstelling (in 5 gevallen gecombineerd met een kwantitatieve hoofddoelstelling) aangegeven. Deze zijn wisselend van inhoud en gericht op het verbeteren van de kwaliteit van zorg, preventie, samenwerking en/of inzet van interventies. Instellingen die aangesloten zijn bij het Expertisenetwerk kinder- en jeugdpsychiatrie (EKJP; voorheen K7) hebben naast de eigen instellingsdoelstellingen, veelal ook de gezamenlijke EKJP doelstellingen weergegeven. Deze zijn niet meegenomen in de totaaltelling van de (sub)doelstellingen.
Subdoelstellingen Door alle 64 instellingen zijn aanvullende subdoelstellingen geformuleerd, die in een enkel geval afweken (qua aantal en inhoud) van de genoemde subdoelstellingen bij de tussenrapportage 2012. In totaal zijn er 542 subdoelstellingen opgesteld. In 2010 waren dit er 268; in 2011 447 en bij de tussenrapportage 2012 527. Instellingen hebben tussen de 1 en 32 subdoelstellingen aangegeven (met een gemiddelde van 8 subdoelstellingen per instelling). Vrijwel alle subdoelstellingen zijn kwalitatief van aard en moeilijk meetbaar. Aan instellingen is daarom zelf gevraagd om aan te geven of de subdoelstelling (al) behaald is. Het antwoord ‘deels’ werd ook vaak gegeven. Daar waar niet duidelijk was of een subdoelstelling behaald is, is ‘niet duidelijk’ gescoord. Tweederde van het aantal subdoelstellingen is behaald. Tabel 3. behaalde subdoelstellingen, aantallen n Subdoelstelling behaald Subdoelstelling deels behaald Subdoelstelling niet behaald Niet duidelijk of niet bekend Totaal
% 353 92 86 4 542
65 % 17 % 16 % 1% 100%
Vele instellingen hebben uitgebreid toelichting gegeven op de subdoelstellingen, de wijze waarop er mee wordt omgegaan en de stand van zaken met betrekking tot realisatie. Ten
7
opzichte van voorgaande rapportages is er steeds meer verfijning in doelstellingen en activiteiten. Iedere instelling geeft hier op een andere wijze invulling aan. Het is niet eenvoudig hier een goed geaggregeerd beeld van te schetsen. Voor dit verslag, wat algemeen van aard is, wordt dit niet verder uitgewerkt.
8
HOOFDSTUK 3.
REGISTRATIE VAN DWANG EN DRANG
Cijfers vormen een belangrijke informatiebron om niet alleen de aard en het aantal dwangtoepassingen in beeld te brengen, maar ook om verbeteracties in gang te zetten en beleid te ontwikkelen. Met de Argus dataset worden vrijheidsbeperkende interventies per instelling geregistreerd. Een voorwaarde voor het verkrijgen van projectgelden in 2012 is het werken met de Argus dataset. De vraagstelling rondom registratie van dwang en drang is daarom ook vereenvoudigd ten opzichte van voorgaande jaren; er is niet meer gevraagd of instellingen gebruik maken van de Argus dataset. In overleg met GGZ Nederland gebruikt 1 instelling het MITS-registratiesysteem (Monitor Informatiesysteem Ter beschikking Stelling).
3.1.
Afdelingen
VRAAG
Wel van belang is om te weten of de activiteiten van instellingen zich richten op alle afdelingen of dat er sprake is van geselecteerde afdelingen (projectafdelingen). 54 (84%) instellingen geven aan dat alle afdelingen betrokken zijn bij de activiteiten; in 2011 was dit 78%. 10 instellingen benoemen specifieke afdelingen, zoals ‘afdelingen waar een separeer is’, ‘dwang en drang gevoelige’ afdelingen of specifiek benoemde afdelingen. 5
[ ] Ja [ ] Nee Op welke afdelingen is dit wel aan de orde?: Op welke afdelingen is dit niet aan de orde?:
Richt het project zich op alle afdelingen waar dwangmiddelen worden toegepast?
Er is een stijgende tendens waarneembaar: bij de slotrapportage 2010 gaf de helft van de instellingen aan dat de activiteiten zich richten op alle afdelingen, bij de slotrapportage 2011 is dat ruim driekwart en bij deze slotrapportage 84% (in de tussenrapportage 89%). Dit beeld is mogelijk vertekend door het gerichter vragen in 2011 en 2012 middels het rapportageformat en door meer ontvangen rapportages in 2012. Figuur 1. Projectactiviteiten op alle afdelingen in 2010, 2011 en 2012
60
56
54
50 41 40 30
43
34 26
Projectactiviteiten op alle afdelingen
20 10 0 TR 2010 SR 2010 TR 2011 SR 2011 TR 2012 SR 2012
9
VRAAG
3.2.
Structurele terugkoppeling 6
Vindt er in uw instelling structurele terugkoppeling van gegevens plaats?
[ ] Ja [ ] Nee, waarom niet: [ ] Er wordt incidenteel teruggekoppeld
60 Instellingen geven aan dat zij een periodieke terugkoppeling verzorgen (94%). Dit is procentueel gezien ongeveer gelijk aan de uitkomst van de slotrapportages 2011. Een incidentele terugkoppeling wordt door 4 instellingen verzorgd. Het aantal instellingen wat een structurele terugkoppeling verzorgt, zoals aangegeven in de afgelopen 6 meetmomenten, staat vermeld in figuur 2. Figuur 2. Structurele terugkoppeling in 2010, 2011 en 2012
70 60
60
60 52 50
45
48
40 30 30
Structurele terugkoppeling
20 10 0 TR 2010 SR 2010 TR 2011 SR 2011 TR 2012 SR 2012
10
3.3.
Terugkoppeling: doelgroepen en frequentie
anders
Week
Maand
2 maand
Kwartaal
Doelgroep: Raad van Bestuur Directie Geneesheer directeur Projectorganisatie Stafafdeling: Cliëntenraad Familieraad M&M-commissie Psychiaters Artsen Management Teamleiders Aandachtsfunctionaris Medewerkers op afdeling Overig:
Jaar
Aan welke doelgroep en met welke frequentie vindt terugkoppeling plaats?
VRAAG
7
Half jaar
Bij de 64 instellingen, ongeacht structurele (60) of incidentele (4) terugkoppeling, is gekeken voor welke doelgroepen een terugkoppeling wordt verzorgd. 1 instelling heeft de vraag niet ingevuld.
De terugkoppeling naar alle afzonderlijke doelgroepen laat een minimale afwijking (max 4% per doelgroep) zien ten opzichte van voorgaande rapportages. Er wordt een brede terugkoppeling wordt verzorgd aan betrokken doelgroepen (tabel 4). Tabel 4. Doelgroepen (n=64)* n Raad van Bestuur Directie Geneesheer-directeur Projectorganisatie Stafafdeling Cliëntenraad Familieraad M of M commissie Psychiaters Artsen Management Teamleiders Aandachtsfunctionaris Medewerkers op de afdeling Overig
% 59 50 60 57 37 52 27 48 61 51 61 55 52 60 10
92% 78% 94% 89% 58% 81% 42% 75% 95% 80% 95% 86% 81% 94% 16%
*meerdere antwoorden mogelijk
De cijfermatige gegevens worden op verschillende momenten en in een verschillende frequentie teruggekoppeld binnen de instelling. Veelal wordt dit gekoppeld aan bestaande rapportagemomenten en overlegstructuren.
11
Tabel 5. Frequentie (n=64)* n Jaarlijks Per half jaar Per kwartaal Per twee maanden Per maand Per week Anders
% 34 27 53 13 39 18 20
53% 42% 83% 20% 61% 28% 31%
*meerdere antwoorden mogelijk
Er is een stijgende trend waarneembaar in de structurele terugkoppeling van cijfermatige gegevens binnen instellingen. Tabel 6 laat de ontwikkeling in aantallen zien gedurende de afgelopen 6 meetmomenten. De percentages laten een ongeveer gelijke trend zien. Figuur 3. Frequentie van terugkoppeling in 2010, 2011 en 2012
60 50 jaarlijks 40
per half jaar per kwartaal
30
per 2 maanden 20
per maand per week
10
anders
0 TR 2010 SR 2010 TR 2011 SR 2011 TR 2012 SR 2012
De kruistabel die gemaakt kan worden als van alle instellingen de doelgroep en frequentie van terugkoppeling met elkaar in verband wordt gebracht, ziet er als volgt uit: Tabel 6. Totaaloverzicht doelgroep en frequentie (n=64)*
Raad van Bestuur, Directie Geneesheer-directeur Projectorganisatie Stafafdeling Cliëntenraad Familieraad M of M commissie Psychiaters Artsen Management Teamleiders Aandachtsfunctionaris Medewerkers op de afdeling Overig
Jaar 33 28 33 32 20 31 14 29 34 28 32 31 28 32 5
Halfjaar 24 19 26 25 15 21 8 20 25 22 26 25 22 26 5
Kwartaal 47 42 50 47 33 45 24 41 51 44 51 48 46 50 9
2 maand 12 11 12 13 8 12 5 10 12 11 12 12 11 13 1
Maand 38 31 39 36 28 35 17 28 37 30 37 34 30 36 6
Week 17 13 18 15 11 10 4 12 18 12 15 14 13 18 3
Anders 19 16 19 16 12 15 8 15 20 14 21 17 17 21 4
12
Deze tabel geeft veel hogere aantallen aan dan de tabellen 4 en 5, omdat instellingen op meerdere momenten aan meerdere doelgroepen rapporteren. De intensiteit van terugkoppelen wordt duidelijk in deze matrix. Alhoewel de aantallen en verschillen klein zijn, vinden de meeste terugkoppelingen per kwartaal en per maand plaats; in voorgaande rapportages werd dit ook geconstateerd (blauwe cirkels). Wat dit keer ter aanvulling opvalt is een stijging (± 20%) van jaarlijkse terugkoppeling aan Raad van Bestuur en directie (en een daling bij de halfjaarlijkse terugkoppeling) en een stijging van de optie ‘anders’ (groene cirkels). Dit laatste kan mogelijk verklaard worden door een toename van digitale managementinformatiesytemen, waarbij de informatie direct beschikbaar is en opgevraagd kan worden; 7 instellingen hebben dat in de rapportages ook specifiek benoemd. Daarnaast is er een daling (±20%) te zien bij de terugkoppeling per half jaar en per 2 maanden (rode cirkels).
VRAAG
3.4.
Koppeling Planning & Control cyclus 8
Is er sprake van een koppeling van gegevens van dwangtoepassingen aan de P&C-cyclus van uw organisatie?
[ ] Ja, op welke wijze: [ ] Nee, waarom niet:
Structurele terugkoppeling van gegevens van vrijheidsbeperkende interventies is geen op zichzelf staand iets. Als dit verankerd is aan de Planning&Control cyclus van de organisatie is er sprake van borging. 53 (83%) instellingen geven aan dat er sprake is van een koppeling aan de P&C-cyclus van de organisatie (een lichte stijging t.o.v. voorgaande meetmomenten), bij 10 (16%) instellingen is dat (nog) niet het geval. Bij 1 instelling was het antwoord onduidelijk. Op de vraag naar de wijze waarop de koppeling met de P&C-cyclus is georganiseerd, is heel wisselend antwoord gegeven: Tabel 7. Wijze van koppeling aan P&C-cyclus (n=53)*
In jaarplannen, halfjaarlijkse of kwartaalgesprekken en de daaruit volgende verbeterplannen Verspreiding van rapporten met Argus cijfers, terugkoppeling Opname in kwaliteitssysteem (NIAZ, HKZ, audits, PDCA-cyclus) Opname in werkoverleg Via commissie MofM, VMS Onderdeel van stuurinformatie, opname in dashboard Opname in Balanced Score Card Bespreekpunt in overleg met verzekeraar *meerdere antwoorden mogelijk
n 36 12 8 14 9 5 2 1
Van de 10 instellingen die aangaven dat er nog geen sprake was van een koppeling van aan de Planning en Controlcyclus zijn 5 een PAAZ-afdeling. Zij geven aan dat dwang en drang te weinig voorkomt of dat zij verbonden zijn aan de P&C-cyclus van het ziekenhuis.
13
VRAAG
3.5.
Effect van terugkoppeling 9
Kunt u iets zeggen over het effect van terugkoppelen van deze gegevens?
Men is in de instellingen wel overtuigd van het (positieve) effect van het terugkoppelen van gegevens. Deze vraag is door 63 van de 64 (98%) instellingen beantwoord; wederom een stijging ten opzichte van voorgaande meetmomenten. Er is 107 keer (door 55 instellingen) een positief effect genoemd en 8 keer (6 instellingen) zijn andere geluiden weergegeven. Tabel 8. Effect van terugkoppelen van (Argus-)gegevens (n=63)* Bewustwording, aandacht, het ‘blijft leven’, inzicht Op basis van cijfers wordt gestuurd en worden verbeterplannen gemaakt Positief effect op medewerkers: enthousiasme, motivatie Cultuurverandering Leereffect, blinde vlekken worden zichtbaar Gebruik maken van elkaars kennis en expertise Verfijning registratie Het levert een bijdrage aan borging in de instelling Het heeft een positief effect op alle afdelingen van het ziekenhuis (PAAZ) Zorgt ervoor dat psychiaters op de hoogte zijn van procedures Druk van buitenaf heeft positief effect Aantallen dwangregistraties zijn klein (“we roepen ieder kwartaal: 0!”) Effect niet overal duidelijk; verschilt per afdeling, wens voor meer structuur Terugkoppeling is lastig, omdat het gaat om specifieke situaties *meerdere antwoorden mogelijk
n 43 36 9 4 2 2 3 2 1 1 1 5 2 1
Van de 8 items die als ‘negatief’ effect van terugkoppelen worden benoemd, zijn er 6 afkomstig van PAAZ-afdelingen.
“Tijdens de interne audit werd het dwang en drang project expliciet benoemd als succesvol project en een voorbeeld van hoe beleid geborgd moet worden middels de PDCA-cyclus”. (GGZ-instelling)
14
3.6.
Zichtbaarheid van cijfers
VRAAG
Het zichtbaar tonen van de cijfers van dwang en drang binnen de instelling kan bijdragen aan bewustwording en aandacht. 10 Worden de cijfers van het aantal en de aard van dwangtoepassingen binnen uw organisatie openlijk zichtbaar gemaakt?
[ ] Ja, op welke wijze: [ ] Nee, waarom niet:
Deze vraag was bedoeld om inzage te krijgen in de wijze waarop cijfers binnen de instelling openlijk worden gepresenteerd. De antwoorden zijn echter breder geformuleerd en weergegeven in tabel 8. Alle 65 instellingen hebben deze vraag beantwoord. 5 instellingen gaven aan dat de cijfers van dwangtoepassingen (nog) niet zichtbaar worden gemaakt. Dit is minder dan in voorgaande rapportages. De reden voor het (nog) niet zichtbaar maken van cijfers is dat het te weinig voorkomt (PAAZ 3x) of omdat gegevens nog onvoldoende uniform zijn. Cijfers van dwangtoepassingen worden op velerlei manieren zichtbaar gemaakt binnen de organisatie. In veel instellingen wordt het standaard meegenomen in de dagelijkse overleggen, werkbesprekingen, intervisies en functioneringsgesprekken. Tabel 9. Wijze waarop cijfers zichtbaar worden gemaakt (n=61)*
Terugkoppeling in kwartaalrapporten, jaardocumenten, managementinformatie Cijfers en grafieken in een verslag, bespreking hiervan in diverse overleggen Openlijk vindbaar voor betrokkenen in de systemen (op de server, in bestanden in pc) Publicatie op Intranet (waarvan 2 in ontwikkeling) Via een MofM-melding of –commissie In personeelsblad Presentatie gegeven Terugkoppeling aan cliëntenraad Ophangen op centrale plaats (bv verpleegpost) In functioneringsgesprekken Benchmark GGNet *meerdere antwoorden mogelijk
n 32 31 13 11 7 4 2 3 1 1 2
Bij alle genoemde elementen is er sprake van stabilisatie of lichte stijging van enkele procenten. Wat opvalt ten opzichte van de slotrapportages 2011 is de verdubbeling van de terugkoppeling van cijfers in kwartaalrapporten, jaardocumenten en managementinformatie.
15
VRAAG
3.7.
Knelpunten bij registratie 11 Welke knelpunten ervaart u bij registratie van dwangtoepassingen?
Alle 64 instellingen hebben deze vraag beantwoord, waarvan 8 instellingen (13%) aangeven dat zij geen knelpunten ervaren. Dit is een stijging ten opzichte van voorgaande rapportages. De overige 56 instellingen (87%) hebben een veelheid aan knelpunten benoemd, die zijn geclusterd en weergegeven in tabel 10 (tussen haakjes staan de gegevens van de tussenrapportage 2012). Tabel 10. Knelpunten bij registratie (n=56)*
Technische knelpunten, gebruiksonvriendelijkheid Handmatige registratie, op papier, eigen Excel (waarvan 2 instellingen aangeven dat het door de kleine aantallen wel goed verloopt) Registratie in verschillende systemen Knelpunten ten aanzien van het uitlezen van data en genereren stuurinformatie Registratietrouw, onvolledige registratie Tijdsintensief, hoge werkdruk, administratielast Onvoldoende kennis en kunde (registratiehandleiding, juridische kennis) Definitie- en interpretatieverschillen Ontbreken van goede registratie van dwangtoepassingen bij kinderen tot 12 jaar Niet alle Argus items kunnen geregistreerd worden in het EPD Knelpunten ten aanzien van procedure: invoer, verwerken en output Controle op formulieren en invoer nodig Knelpunt bij overplaatsing cliënt Onderregistratie of registratie-effect Kartrekkers nodig Personele knelpunten (bezetting, verloop) Digitalisering Argus vertraagd door fusie Dwangtoepassingen komen weinig voor, waardoor geen routine ontstaat Twijfel aan betrouwbaarheid van gegevens *meerdere antwoorden mogelijk
SR 12 7
TR 12 8
4 1
5 2
16 10 2 13 4
15 14 1 8 6
3 4 2 0 1 1 1 0 9 1
3 3 0 1 3 1 3 1 4 1
n
Technische aspecten
24 (27)
Gebruikersgebonden aspecten
28 (30)
Inhoudelijke aspecten
20 (17)
Procedurele aspecten
6 (7)
Overige
12 (10)
Goede registratie is volledig afhankelijk van een goede en volledige invoer bij de bron: bij de gebruiker van de systemen. 44% van de instellingen benoemt gebruikersgebonden aspecten als knelpunt, bij het vorige meetmoment was dit nog de helft. Technische knelpunten blijven bestaan. Systemen worden als gebruiksonvriendelijk ervaren en sluiten niet altijd op elkaar aan. Bij 7 instellingen is er nog sprake van handmatige registratie (waarvan 1 instelling dit door de kleine aantallen niet als probleem ervaart).
“Er ontstaat een hele papierwinkel door de IGZ-normen. Veel regels en eisen wat werk oplevert. Je kunt beter niet separeren.” (PAAZ-afdeling)
16
De knelpunten kunnen grofweg verdeeld worden over 4 categorieën (zie tabel 10 en figuur 4), die onderling met elkaar samenhangen, maar waarbij alle knelpunten leiden tot eenzelfde zorgpunt, namelijk twijfels aan de betrouwbaarheid van de gegevens. Los van deze specifieke knelpunten geven instellingen aan dat het vergelijken van Argus gegevens over meerdere jaren niet goed mogelijk is, omdat er vele aanpassingen zijn gedaan om de registratie en systematiek te verbeteren. Zo zijn bijvoorbeeld meerdere afdelingen afgelopen jaren gaan registreren en wordt personeel geïnstrueerd ten aanzien van een juiste wijze van registratie. Beide aspecten (kunnen) leiden tot meer registratie, terwijl dit juist niet hoeft te betekenen dat er ook daadwerkelijk meer dwang en drang is toegepast. Bij de landelijke Argus benchmark wordt voor dit aspect gecorrigeerd. Wat wel duidelijk wordt, is dat er al met al vele stappen in de goede richting zijn gezet om de processen rondom registratie te verbeteren.
Figuur 4. Knelpunten bij registratie in hoofdgroepen
12 24 Technisch
6
Gebruikersgebonden Inhoudelijk Procedureel 20
Overig 28
Er vallen twee zaken op ten opzichte van vorige meetmomenten. Er is sprake van steeds meer verfijning op alle punten. Waar voorheen ‘het systeem als geheel’ als knelpunt werd bestempeld, wordt nu ingezoomd op details hiervan. Dit is ook te zien bij de definitieproblemen. De knelpunten die nu beschreven worden gaan over definitieen interpretatieverschillen op detailniveau en niet meer over de Argus dataset als geheel. Doordat dwang en drang weinig of steeds minder voorkomt, wordt er minder geregistreerd. Daardoor wordt geen routine opgebouwd en zakt routine weg. Dit verhoogt de kans op fouten. Bij de tussenrapportages werd dit door 4 instellingen opgemerkt, nu door 9 instellingen (waarvan 4 een PAAZ afdeling betreft).
17
HOOFDSTUK 4.
CIJFERS EN TRENDS
In dit hoofdstuk worden de cijfermatige gegevens weergegeven zoals door de instellingen zijn aangeleverd. Het gaat hier om aantallen separeer- en afzonderingsruimtes en aantallen vrijheidsbeperkende interventies. De vrijheidsbeperkende interventies zijn gevraagd voor de hele kalenderjaren 2011 en 2012. Alle instellingen hebben deze vraag beantwoord; de gegevens zijn gebaseerd op informatie uit 64 instellingen.
4.1.
Aanwezigheid separeer- en afzonderingsruimtes
VRAAG
Om in kaart te brengen of er wijzigingen plaats vinden in de aantallen separeerruimtes en ruimtes voor afzondering en zo ja welke, is aan alle instellingen gevraagd om aan te geven: - Het aantal separeerruimtes in 2011 en 2012; - Het aantal afzonderingsruimtes in 2011 en 2012. De vraag naar het aantal andere mogelijkheden/ruimtes voor afzondering is bij deze slotrapportage weggelaten, omdat deze niet de juiste informatie opleverde. Hier werden bij voorgaande rapportages ook ruimtes als een comfortroom en relaxruimte genoemd, terwijl de vraag gericht was op ruimtes die afgesloten kunnen worden. 12 Hoeveel separeer- en afzonderingsruimtes zijn er op de afdelingen waar het project aan de orde was? En hoeveel in de gehele instelling?
Binnen de scope van het project: Separeers afzonderingsruimtes
2011
2012
In de gehele instelling: Separeers afzonderingsruimtes
2011
2012
Hierbij werd door 7 instellingen onderscheid gemaakt tussen projectafdelingen en de gehele instelling. Door 3 andere instellingen werd slechts de helft van de vraag beantwoord: de aantallen van de projectafdelingen werden doorgegeven of de aantallen van de gehele instelling. 1 Instelling heeft de vraag niet beantwoord. Van 60 instellingen zijn de gegevens compleet (94%). In onderstaande 2 grafieken zijn alle aangeleverde en bruikbare gegevens verwerkt.
18
Figuur 5. Ruimtes voor separatie & afzondering – projectafdelingen (n=61)
450 409
2011
400
2012
352
350 300 250 200
172 150
150 100 50 0 Separeers
Afzonderingsruimtes
Figuur 6. Ruimtes voor separatie &* afzondering – gehele instelling (n=60)
550 500
2011 452
2012
450 400
390
350 300 250 193
200
182
150 100 50 0 Separeers
Afzonderingsruimtes
19
57 instellingen gaven aan dat er in 2011 gezamenlijk 452 separeerruimtes in de gehele instelling waren en 390 in 2012 (tweede grafiek, figuur 7). Een daling van bijna 14%. In de slotrapportage van 2011 werd een daling van 20% geconstateerd. Deze gegevens zijn slecht vergelijkbaar met die van de tussenrapportage 2012 (daar gaven 47 instellingen aan dat zij gezamenlijk 436 separeerruimtes hadden; een daling van 12%) en die van deze slotrapportage. 15 Instellingen hebben in 2012 minder separeerruimtes dan in 2011 (in de slotrapportage 2011 waren dit er 22). Geen enkele instelling meldt een stijging van het aantal separeerruimtes. 3 instellingen geven aan dat zij geen separeerruimtes hebben. Het aantal afzonderingsruimtes (waarvan 1 BVK) is ook gedaald (6%); bij de tussenrapportages werd een daling van 15% geconstateerd. 17 instellingen gaven aan dat zij geen afzonderingsruimtes hebben. NB. Het is niet goed mogelijk om deze aantallen te vergelijken met de aangeleverde gegevens in voorgaande rapportages, omdat nu van meer instellingen de aantallen separeer- en afzonderingsruimtes worden aangeleverd (49 instellingen in 2011 en 60 instellingen in 2012). Ter vergelijk: Volgens gegevens uit de slotrapportages 2011 telden 49 instellingen gezamenlijk 481 separeers in 2010 en 386 in 2011; een daling van 20%. Dit jaar tellen 60 instellingen gezamenlijk 390 separeers. Hieruit kan opgemaakt worden dat de daling heeft doorgezet. Om een beeld te schetsen van de verdeling van de aanwezige separeer- en afzonderingsruimtes over de instellingen, is in tabel 11 het aantal ruimtes per ‘aanbod naar doelgroep’ weergegeven. Tabel 11. Verdeling aantal separeer- en afzonderingsruimtes n=60)* n=
separeerruimtes afzonderingsruimtes 2011 2012 % 2011 2012 % GGZ instellingen 30 383 327 -15% 180 169 -6% Instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie* 6 21 15 -29% 5 5 Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) 17 27 27 3** 3** Psychiatrische Universiteits Klinieken (PUK) 6 13 13 4 4 Overig 1 2 2 2 2 *GGZ instellingen die ook kinder- en jeugdpsychiatrie aanbieden, zijn meegenomen onder ‘GGZ instellingen’. **waarvan 1 BVK.
20
4.2.
Trend dwangtoepassingen 2011-2012
Aan de instellingen is gevraagd de volgende gegevens aan te leveren (zie voor de volledige vragenlijst bijlage 2): 13 Geef het aantal vrijheidsbeperkende interventies aan voor de afdelingen waar het project aan de orde was en voor de gehele instelling in 2011 en 2012. Geef aan of er sprake is van een toe- of afname.
Project: Separaties Afzonderingen Fixaties
VRAAG
Dwangmedicatie Vocht & voeding
2011
2012
Afname/toename %
2011
2012
Afname/toename %
Aantal gestart Duur ( uren) Aantal gestart Duur (uren) Aantal gestart Duur (uren) Aantal Aantal
Gehele instelling: Separaties Aantal gestart Duur (uren) Afzonderingen Aantal gestart Duur (uren) Fixaties Aantal gestart Duur (uren) Dwangmedicatie Aantal Vocht & voeding Aantal
14 Geef een toelichting op en verklaring voor de veranderingen (toe- of afname) in 2012 ten opzichte van 2011. * Vermeld hier de gegevens van de eerste 9 maanden van 2012 (niet extrapoleren).
Per item is de respons wisselend (zie tabel 12). Ook zijn er een aantal aspecten die van invloed zijn op de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de gegevens. Ten opzichte van voorgaande rapportages worden nu meer, complete en meer vergelijkbare gegevens aangeleverd. De instellingen hebben zelf wel kanttekeningen geplaatst bij de betrouwbaarheid van de gegevens, wat voornamelijk te maken heeft met het niet goed kunnen vergelijken met voorgaande jaren, omdat er diverse aanpassingen in de registratie zijn doorgevoerd. De aantallen zelf zijn in dit verslag ook minder van belang, betrouwbare cijfers worden immers gegenereerd door het Argus casusregister. Wel van belang zijn de trends op het gebied van aantallen vrijheidsbeperkende interventies die door de instellingen worden geregistreerd en ervaren.
21
Tabel 12. Trends (n=64)
Aantal gestarte separaties
Respons (n) 60 (94% van totaal)
Trend Daling Stijging Gelijk 0 of n.v.t. Niet bekend
Duur separaties in uren
58 (91% van totaal)
Aantal gestarte afzonderingen
n 36 22 1 1 4
% 56 % 34 % 2% 2% 6%
TR 2012 45 % 45 % 2% 2% 6%
Daling Stijging Gelijk 0 of n.v.t. Niet bekend
45 13 0 0 6
70 % 20 % 0% 0% 9%
53 % 31 % 0% 0% 16 %
51 (80% van totaal)
Daling Stijging Gelijk 0 of n.v.t. Niet bekend
16 22 0 13 13
25 % 34 % 0% 20 % 20 %
20 % 39 % 0% 22 % 19 %
Duur afzonderingen in uren
46 (72% van totaal)
Daling Stijging Gelijk 0 of n.v.t. Niet bekend
22 16 0 8 18
34 % 25 % 0% 13 % 28 %
30 % 23 % 2% 9% 36 %
Aantal gestarte fixaties
55 (86% van totaal)
Daling Stijging Gelijk 0 of n.v.t. Niet bekend
18 24 2 11 9
28 % 38 % 3% 17 % 14 %
31 % 34 % 0% 17 % 17 %
Duur fixaties in uren
45 (70% van totaal)
Daling Stijging Gelijk 0 of n.v.t. Niet bekend
19 19 0 7 19
30 % 30 % 0% 11 % 30 %
25 % 31 % 0% 13 % 31 %
Dwangmedicatie
56 (88% van totaal)
Daling Stijging Gelijk 0 of n.v.t. Niet bekend
21 30 2 3 8
33 % 47 % 3% 5% 13 %
30 % 47 % 0% 5% 19 %
Vocht en voeding
54 (84% van totaal)
Daling Stijging Gelijk 0 of n.v.t. Niet bekend
6 10 2 26 10
9% 16 % 3% 41 % 16 %
14 % 11 % 0% 39 % 36 %
De aantallen vermeld in kolom ‘n’ zijn de instellingen die zowel van 2011 als 2012 gegevens hebben aangeleverd. Daarnaast zijn er een aantal instellingen (opgenomen onder ‘niet bekend’) die wel gegevens van 2012 hebben aangeleverd, maar niet van 2011, of andersom. Deze gegevens zijn verder niet verwerkt, omdat hiermee geen trend aangegeven kan worden. Als er gekeken wordt naar separaties en afzonderingen, dan zijn er bij deze slotrapportage meer instellingen die een dalende lijn laten zien, bij zowel het aantal als de duur, ten opzichte van de tussenrapportage 2012. Deze dalende trend was ook zichtbaar bij de rapportages van 2011.
22
Deze dalende trend is voornamelijk te zien bij GGZ instellingen en PAAZ afdelingen. Tabel 13. Dalende trend separaties en afzonderingen per ‘groep’ n=63)* n=
Daling separaties Daling afzonderingen Aantal duur Aantal duur GGZ instellingen 34 24 29 14 19 Instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie* 6 1 1 1 0 Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) 17 11 12 1 2 Psychiatrische Universiteits Klinieken (PUK) 6 0 4 1 2 *GGZ instellingen die ook kinder- en jeugdpsychiatrie aanbieden, zijn meegenomen onder ‘GGZ instellingen’.
“Positieve trend leidt tot meer succes, doordat eerder als onmogelijk ingeschatte resultaten ruim haalbaar bleken. Daardoor ontwikkeling van bewustzijn en cultuur dat het ook anders kan. Een cultuur die zich kenmerkt door betrokkenheid bij de patiënt en de wil het vol te houden. Concrete stappen als het opheffen van separeers en inrichten veilige kamers maakt duidelijk dat het ernst is.” (GGZ instelling)
“Er wordt bewuster en gestructureerder gehandeld rondom mogelijke escalaties. De cijfers laten zien dat er in ieder geval sneller en actiever gedesepareerd wordt. Maar het zegt ook iets over het feit dat er meer aandacht is voor het voorkomen van separatie. Het is en blijft een uiterst ‘redmiddel’ en als het dan echt noodzakelijk is, dan zo kort mogelijk.” (PUK)
23
Bij de cijfers die door de instellingen zijn aangeleverd, is ook een toelichting gegeven ter verklaring van de verandering van de cijfers van 2012 ten opzichte van het voorgaande jaar 2011. 14 instellingen hebben bij de slotrapportage exact dezelfde verklaring gegeven voor verandering van de cijfers als bij de tussenrapportage. Deze vraag is door 4 instellingen niet beantwoord. Werden er bij de slotrapportage 2011 nog 65 factoren genoemd die een toename van dwang en drang konden verklaren, bij deze slotrapportage zijn dat er 61 (bij de tussenrapportage werden 42 factoren genoemd. De belangrijkste factor voor toename van dwang en drang is de zwaarste cliëntpopulatie die overblijft, de uitschieters. Opvallend is ook dat instellingen aangeven dat doordat andere instellingen separeers sluiten, er een toename van dwangtoepassing is door opnames/gastplaatsingen vanuit andere instellingen. Andere verklarende factoren voor de toename van dwang en drang zijn hieronder weergegeven (tussen haakjes staan de aantallen van de tussenrapportage): Toename dwang en drang door: - cliëntfactoren: uitschieters, zwaardere cliëntpopulatie = 29 (22) - registratie-effect = 12 (9) - reorganisatie en onrust = 4 (3) - verschuiving: dwangmedicatie, afzondering, fixatie om separatie te voorkomen = 4 (3) - personeelsgebrek = 2 (2) - toename gedwongen opnames, toename gastplaatsingen, doordat andere instellingen separeers sluiten = 6 (2) - crisisfunctie van de afdeling = 1 (1) - concentratie van separatie, doordat andere (open) bedden gesloten worden = 1 - discontinuïteit hoofdbehandelaarschap = 1 - disfunctionerend gezinssysteem = 1 Verder geven 4 instellingen dat er sprake is van kleine aantallen, waardoor één intensieve cliënt gelijk een uitschieter wordt. Ten opzichte van de slotrapportage 2011 worden er nu meer dan twee keer zo veel factoren genoemd die de daling van dwang en drang kunnen verklaren (Slotrapportage 2011: 32; deze slotrapportage 70 (tussenrapportage: 64). De daling is voor een belangrijk deel te danken aan bewustwording en cultuurverandering, inzet van diverse interventies en de mogelijkheden die zijn gecreëerd door het dwang en drangproject(-gelden). Daling van dwang en drang door: - Inzet van diverse interventies en alternatieven = 14 (12) - Cultuurverandering, bewustwording, blijvende aandacht = 18 (16) - Dwang en drangprojecten (en continuering ervan), projectgroep, subsidie = 6 (7) - Goede Argusregistratie (al dan niet met terugkoppeling = 6 (6) - Gebouw en ruimte: gebruik comfortroom, chillroom, veilige kamer = 2 (3) - Gestructureerde werkwijze rond dwang en drang = 3 (2) - Sluiting van separeers/afzonderingsruimtes = 4 (2) - Eerder desepareren = 2 (2) - Meer 1-op-1 begeleiding, intensivering = 1 (2) - Meer preventie = 3 (2) - Start ICU = 1 (1) - Nieuw gebouw = 2 (2) - Scholing = 2
24
-
Cliëntfactoren: minder problematische casuïstiek =1 (1) Minder agressie =1 (1) Inzet sleutelfiguren, de driehoek psychiater-manager-aandachtsfunctionaris = 1 (1) Zorgvuldige evaluatie met cliënt = 1 (1) Team steunt elkaar = 1 Communicatie = 1
Bij deze vraag zijn door instellingen ook een aantal overige opmerkingen geplaatst: -
Grootste reductie is in het verleden al bereikt; de huidige patiëntencategorie is moeilijk te beïnvloeden. Een klein deel van de patiënten bepaalt de cijfers = 7 (3) Een veelheid van factoren is van invloed op toe- en afname van dwangtoepassingen: organisatiefactoren, cliëntfactoren, maar ook financiële factoren; Onvoldoende betrouwbare en vergelijkbare cijfers, veranderingen in registratie = 10 (7) Dwang en drang komt weinig voor, aantallen zijn klein = 4 (3)
Door verschuiving van ‘separatiemogelijkheden’, doordat instellingen separeers sluiten en separeerbehoeftige cliënten moeten overplaatsen naar andere klinieken, ontstaan mogelijkheden voor samenwerking. Of in ieder geval het uitwisselen van kennis er ervaring als het gaat om deze doelgroep met ernstige psychiatrische aandoeningen.
“het zou zeer wenselijk zijn als er meer samenwerking wordt gezocht tussen GGZ-instellingen, zodat de instellingen van elkaar kunnen leren en met elkaar kunnen leren. Dit heeft als voordeel dat de instellingen met elkaar zijn te vergelijken, maar het zal ook zeker een kostenbesparing kunnen opleveren.” (GGZ instelling)
7 instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie hebben zich inmiddels verenigd tot het expertisenetwerk kinder- en jeugdpsychiatrie. Zij geven aan dat deze samenwerking ook bedoeld is voor het ‘oplossen’ van patiënten met complexe casuïstiek, zie citaat:
“We doen ons uiterste best om minder te separeren. Helaas is dit niet altijd mogelijk. We hebben regelmatig een combinatie van patiënten met complexe problematiek op de afdeling(en), waarbij er naast ernstige psychiatrische problematiek tevens sprake is van verslavingsproblematiek, een cognitieve beperking dan wel een maatschappelijk disfunctioneren. Om dit op te lossen hebben we afspraken gemaakt met vergelijkbare collega instellingen.” (instelling voor kinder- en jeugdpsychiatrie) ( (PUK)
25
HOOFDSTUK 5.
LANGDURIGE SEPARATIE
VRAAG
Om de meest separeer-intensieve cliëntengroep in beeld te brengen, is gevraagd naar het aantal cliënten wat in 2012 gesepareerd is geweest en hoe lang deze cliënten gedurende 2012 gesepareerd zijn geweest. Deze vraagstelling is iets gewijzigd/vereenvoudigd ten opzichte van de tussenrapportages 2012, waarbij de vraagstelling gekoppeld was aan de normen voor consultatie zoals opgesteld door de IGZ. Vele instellingen gaven aan dat deze vraag lastig te beantwoorden was, vanwege de ‘dubbele definitie’; de vraag werd incompleet beantwoord en de antwoorden waren mogelijk onbetrouwbaar. Daarom is er voor gekozen om de vraag te vereenvoudigen met als doel het globaal in kaart te brengen van de groep ‘meest intensieve cliënten’ (gerelateerd aan separatie); hoe groot is deze groep en waar bevindt zich deze? 15 Geef het totaal aantal cliënten in 2012 aan dat is gesepareerd binnen de afdelingen waar het project aan de orde was 16 Geef aan hoeveel cliënten meer dan 84 uur gesepareerd zijn geweest in heel 2012.
Duur Het aantal cliënten dat in 2012 meer dan 84 uur gesepareerd is geweest. Het aantal cliënten dat in 2012 meer dan 252 uur gesepareerd is geweest. Het aantal cliënten dat in 2012 meer dan 504 uur gesepareerd is geweest. Het aantal cliënten dat in 2012 meer dan 1092 uur gesepareerd is geweest.
Aantal cliënten
Alle 64 instellingen hebben deze vraag beantwoord; 2 instellingen geven aan dat er binnen de instelling geen separeer aanwezig is en 3 instellingen hebben het antwoord ‘0’ gegeven. De overige 59 instellingen geven aan dat zij gezamenlijk 5721 cliënten gesepareerd hebben in 2012. Bij de slotrapportage 2011 gaven 49 instellingen aan dat zij gezamenlijk 4779 cliënten gesepareerd hebben in 2011. Vergelijken is niet mogelijk, omdat het aantal instellingen verschilt. Wat wel opvalt is de stijging ten opzichte van het aantal gesepareerde cliënten wat in de tussenrapportage vermeld werd, namelijk 3053 cliënten in de eerste negen maanden van 2012 (een stijging van 87% in een kwartaal). Vervolgens is gevraagd naar de duur van separaties van de cliënten. Doordat 3 instellingen een oud format gebruikt hebben, kloppen de totaaltellingen niet. Bij het goed beantwoorden van de vraag telt het aantal cliënten per ‘duur-groep’ op tot het totaal aantal vermeldde cliënten bij vraag 15. Dit is nu niet het geval. Met de verstrekte gegevens kan echter wel een beeld geschetst worden van langdurige separaties. Tabel 14. Langdurige separaties (n=59) Aantal cliënten in 2012 wat: Meer dan 84 uur gesepareerd Meer dan 252 uur gesepareerd Meer dan 504 uur gesepareerd Meer dan 1092 uur gesepareerd
n 1115 345 132 36
26
De verhouding van het aantal cliënten wat minder dan 84 uur in een jaar is gesepareerd ten opzichte van meer dan 84 uur is ongeveer 80%-20%. Doordat cijfers niet geheel compleet en volledig betrouwbaar zijn is dit een indicatie. Van belang om te weten is waar deze cliënten zich bevinden. Onderstaande tabel toont een uitsplitsing per ‘instellingsgroep’. Tabel 15. Cliënten die langdurig gesepareerd zijn per ‘groep’ n=64)* >84 >252 >504 GGZ instellingen 32 1008 326 126 Instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie* 6 15 9 4 Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ) 17 41 5 1 Psychiatrische Universiteits Klinieken (PUK) 6 51 5 1 Overig 1 0 0 0 *GGZ instellingen die ook kinder- en jeugdpsychiatrie aanbieden, zijn meegenomen onder ‘GGZ instellingen’.
>1092 35 0 0 1 0
VRAAG
Ook is gevraagd naar de inzet van het CCE of een vergelijkbare partij bij langdurige separatie. 17 Heeft u in 2012 gebruik gemaakt van het CCE of een kwalitatief vergelijkbare externe partij bij langdurige separatie?
[ ] Ja, bij hoeveel casussen: [ ] Nee
Knelpunt bij deze vraag is dat instellingen ook om een andere reden externe consultatie hebben ingeschakeld dan langdurige separatie (bijvoorbeeld langdurige insluiting op eigen kamer of vastgelopen situaties). 5 van de 64 instellingen hebben deze vraag niet beantwoord; van 2 is bekend dat zij niet separeren. 20 instellingen (31%) hebben aangegeven dat zij het CCE of een vergelijkbare partij in 2012 hebben ingeschakeld bij minimaal 53 casussen.
27
HOOFDSTUK 6.
SUCCESFACTOREN EN KNELPUNTEN
Bij de rapportages van 2011 is geïnventariseerd welke succesfactoren en knelpunten er binnen instellingen zijn die van invloed zijn op het terugdringen van vrijheidsbeperkende interventies. Bij de tussen- en slotrapportage van 2012 is alleen gevraagd naar andere succesfactoren en knelpunten, aanvullend op de genoemde punten bij de rapportages van 2011.
VRAAG
18 Welke succesfactoren, anders dan bij de tussenrapportage 2012, hebben in uw organisatie bijgedragen aan reductie van dwang en drang?
En welke knelpunten, anders dan bij de tussenrapportage 2012, werken hierbij belemmerend?
Succesfactoren:
Knelpunten:
In dit verslag zijn de nieuw genoemde factoren uitgewerkt, maar is ook gekeken naar het totaal aan succesfactoren en knelpunten wat in instellingen van invloed is geweest op dwangreductie. Dit is gedaan door het samenvoegen van alle genoemde factoren uit 4 rapportages (TR 2011, SR 2011, TR 2012 en SR 2012). 6.1. Succesfactoren Door 52 instellingen zijn bij de tussenrapportage 2012 gezamenlijk 172 succesfactoren benoemd. Bij deze slotrapportage hebben 39 van de 64 instellingen (61%) nog aanvullende succesfactoren benoemd. Er zit veel variatie in de genoemde succesfactoren. Het effect van de inzet van de afgelopen jaren lijkt zichtbaar bij de genoemde factoren als we kijken naar borging in de organisatie, bewustwording en cultuuromslag. Kleine zaken die bij deze laatste rapportage opvallen, zijn de inzet van 1-op-1 begeleiding als succesfactor en de positieve spin off van een inspectiebezoek of NIAZ beoordeling. De waarde van een prettige omgeving blijft hoog scoren als succesfactor (en bij het ontbreken er van als knelpunt). Uiteindelijk is het de mix van interventies die het mogelijk maakt dat dwang en drang voorkomen of verminderd kan worden.
“Het thema leeft en er is een omslag van denken en doen”. (GGZ instelling)
28
Tabel 12 geeft het totaalbeeld van alle door de instellingen genoemde succesfactoren, ter aanvulling op 2011. Tabel 16. Succesfactoren (n TR=52; n SR=39))* TR SR Borging binnen de organisatie 16 9 Bewustwording, aandacht 12 6 Samenwerking (intern, extern) 8 3 Cultuuromslag 7 4 Organisatie Inzet van projecten, subsidie, bereikte resultaten 6 5 Consultatieteam 2 3 Externe prikkels leiden tot verbetering (IGZ, NIAZ) 4 Scholing, training, kennis delen, intervisie 25 3 Kartrekker, projectleider, aandachtsfunctionaris, eigen 9 2 trainers Inzet verpleegkundig specialisten, specialistische pool 4 Mens Extra personeelsinzet, 1 op 1 begeleiding 4 6 Betrokkenheid, motivatie, enthousiasme 3 3 Ervaringsdeskundige 2 3 Teamontwikkeling 4 Alternatieven, inzet/mix interventies 17 5 Dagprogramma cliënten 8 Keuze voor inhoudelijke methodiek (triple C, WKS model, 6 3 NVR, DGT) Cliëntgericht Familie (ouders) betrekken 6 4 e Gastvrije zorg, 1 5 minuten 4 1 Patiënt betrekken 2 3 Toepassen holding 1 Betere registratie (Argus) en terugkoppeling, 7 1 meetinstrumenten Signaleringsplan, crisismonitor, vroegsignalering 4 6 Meten is weten Evaluatie 3 2 Ontwikkeling en verbetering EPD 2 Inzet OAZIS 1 Bouwkundige aanpassingen (nieuwbouw, comfortroom, 7 8 open balie) Afzonderingskamers afgeschaft, minder bedden 2 Faciliteiten Sluiten separeers 4 Sluiten klinische afdeling 1 Overig tussenrapportage (vrijwilligersgroep ouderen, 8 4 externe prikkels IGZ, rol cliëntenraad, Bopz-commissie, toetsing en audits, meer veiligheidsgevoel, beleidsplan suicidaliteit, cliënttevredenheid) Overig Overige slotrapportage (vaste behandelaar, beveiliging binnen 10 minuten aanwezig, verpleegplan suïcide, TNO betrekken in vastgoedbeleid) *meerdere antwoorden mogelijk
TR
SR
totaal
51
34
85
47
21
68
43
17
60
14
12
26
9
13
22
8
4
12
Scholing blijft, evenals bij de rapportages over 2011, de meest genoemde succesfactor.
“de inzet van subsidiegelden draagt bij aan het terugdringen van het aantal agressie incidenten. We zien die in de loop van 2013 verder afnemen. Dat stemt tot tevredenheid.” (GGZ instelling)
29
6.2. Knelpunten Evenals bij de succesfactoren hebben instellingen bij deze vraag alleen de aanvullende knelpunten genoemd ten opzichte van voorgaande rapportages (rapportages 2011 en tussenrapportage 2012). Bij de tussenrapportage hebben 52 instellingen in totaal 116 knelpunten aangegeven. Bij deze slotrapportage hebben 35 van de 64 instellingen 60 aanvullende knelpunten benoemd. Deze zijn bijgeplaatst bij de knelpunten van de tussenrapportage in onderstaande tabel. Tabel 17. Knelpunten (n TR=52; n SR=35)*
Bezuinigingen Reorganisatie Verhuizing, sluiting Ambulantisering, beddenafbouw, van klinisch naar outreachend Einde projectstatus, einde aanvullende financiering Onvoldoende borging Onvoldoende samenhang en samenwerking Productie versus innovatie Andere prioriteiten Verschillende ontwikkelingsstadia per afdeling Grootte organisatie, veel locaties, diversiteit organisatie Positie van PAAZ in ziekenhuis Andere organisaties sluiten separeers, gastplaatsen Discontinuïteit, personeelsverloop Discontinuïteit t.a.v. kartrekkers, wisseling projectleider Betrokkenheid, prioriteit Werkdruk, administratiedruk Geen tijd Bij onrust terug naar oude cultuur, doorbreken patronen niet eenvoudig Demotivatie: hard werken en toch toename DD Niet iedere medewerker is het eens met aanpak Zware problematiek, ernstige cliëntpopulatie Nog geen ervaringsdeskundigheid ingezet Toename agressie NVR is pril, arbeidsintensief 1-op-1 begeleiding (niet altijd haalbaar, toename) Flexwerkers gaan niet mee in scholing Niet naar school, verveling, geen zinvolle dagbesteding Aandacht naar separeer, dan niet naar andere cliënten Argus niet digitaal Onvoldoende stuurinformatie en evaluatie Signaleringsplan beter inzetten Crisismonitor in aanloopfase Late vaststelling Argus Kind&Jeugd Beperkingen gebouw Geen IC, geen comfortroom Er zijn nog separeers ICT onvoldoende, geen laptops, integratie systemen Kleine aantallen dwang en drang Nieuw overheidsbeleid Balans zoeken tussen veiligheid staf en veiligheid patiënt
TR 14 10 6 2 4 2 1 1 1
18 6 3 4 5 4
10 1 1 2 1 1
TR
SR
totaal
Organisatie
41
27
68
Mens
40
9
49
Cliëntgericht
16
13
29
Meten is weten
5
3
8
Faciliteiten
13
6
19
Overig
1
2
3
SR 3 2 2 2
2 4 2 1 2 1 6 2 1 3 1
1 1 9
2 1 1
1 2 1 1 8 3 1 1 1
1 1 1 3
3 1 1
Een groot deel van de knelpunten zijn gerelateerd aan de organisatie. Bezuinigingen en interne reorganisatie (met bijbehorende onrust) werden voornamelijk bij de tussenrapportage benoemd. Een opvallende aanvulling zijn de knelpunten die ontstaan doordat organisaties separeers sluiten, waardoor complexe patiënten naar andere instellingen overgeplaatst worden (gastplaatsing). De toenemend complexe cliëntpopulatie wordt door 19 instellingen als knelpunt ervaren. Dit is bijna een verdubbeling ten opzichte van de tussenrapportage.
30
HOOFDSTUK 7. 7.1.
MEETINSTRUMENTEN
Meten is weten
Betrouwbare gegevens geven medewerkers in instellingen inzicht in de mate van dwang en drang. Hierdoor ontstaat bewustwording en kunnen verbeteracties in gang gezet worden. Alleen met kloppende en betrouwbare cijfers is sturen mogelijk.
VRAAG
19 Welke meetinstrumenten worden in uw organisatie succesvol ingezet ter vermindering van dwang en drang?
En welke knelpunten zijn hierbij te benoemen?
Meetinstrumenten [ [ [ [ [
] ARGUS ] MITS ] SOAS-R ] Crisismonitor (inclusief alle onderdelen) ] Overig:
Knelpunten:
Aan de instellingen is gevraagd welke meetinstrumenten succesvol zijn ingezet om dwang en drang te verminderen. 59 (92%) instellingen geven aan dat de Argusdataset als succesvol wordt ervaren om vrijheidsbeperkende interventies in kaart te brengen, 3 (5%) instellingen gebruiken MITS en 2 (3%) instellingen hebben geen antwoord gegeven op de vraag. Van de 64 instellingen geven er 12 aan (19%) dat SOAS-R een bijdrage levert aan het verminderen van dwang en drang. De crisismonitor wordt door 7 instellingen gebruikt (11%) en 2 instellingen overwegen implementatie ervan. Daarnaast geven 25 instellingen (39%) (bij de tussenrapportage nog 31) aan dat zij (ook) andere meetinstrumenten gebruiken: Tabel 18. Overige succesvol ingezette meetinstrumenten
Instrumenten: risicotaxatie-instrumenten, (onderdelen van de) crisismonitor (BVC, Kennedy, BPRS, SDAS), crisiskaart Methoden: risico-inventarisatie, signaleringsplannen, vroegsignalering, PANNS Registratie van incidenten (VIM, M&M, eigen MIZ, eigen Excel, checklist agressie Overige instrumenten (IRIS schalen, HKT-30, CMAI, DOS, asdaQ, Hamilton, EssenCES, Vpacon/Stacon, ProAct) Totaal instellingen *meerdere antwoorden/meetinstrumenten per instelling mogelijk
Aantal malen genoemd 13 9 5 10 25
31
7.2.
Knelpunten
13 instellingen (20%) geven specifiek aan dat zij geen knelpunten kunnen benoemen ten aanzien van het gebruik van meetinstrumenten; bij de tussenrapportage waren dit er 5. Door 47 (73%) instellingen werden gezamenlijk 63 knelpunten benoemd en 4 instellingen (6%) hebben de vraag niet beantwoord. Er wordt een veelheid en diversiteit aan knelpunten genoemd. Er is veel overlap met de knelpunten die genoemd zijn bij de registratie van dwangtoepassingen (tabel 10). Tabel 19. Knelpunten bij in zet meetinstrumenten (n=47)* n Ingewikkelde software, ICT, problemen, geen koppeling 9 Ontbreken van digitaal systeem, handmatige registratie 2 Het uitlezen van data en genereren van stuurinformatie is lastig 2 Registratietrouw, onvolledige registratie 8 Tijdsintensief, hoge werkdruk, administratielast 9 Personele wisselingen 1 Onvoldoende kennis, behoefte aan scholing 4 Inhoudelijke knelpunten meetinstrumenten, definities 19 Fouten uit systemen halen, controle van data 1 Ontbreken van goede registratie van dwangtoepassingen bij 4 kinderen tot 12 jaar Knelpunten ten aanzien van procedure: invoer, verwerken en output 3 Implementatieproblemen Onvoldoende routine door weinig dwang en drang 4 Andere prioritering binnen organisatie 1 Effect meetinstrument zichtbaar maken lukt niet altijd Hoge kosten voor aanschaf in implementatie *meerdere antwoorden mogelijk
SR 9 5 1 12 4 4 3 1 4 8 6 5 1 3
TR
SR
Technische aspecten
13
15
Gebruikersgebonden aspecten
22
20
Inhoudelijke aspecten
24
8
Procedurele aspecten
3
14
Overige
5
8
Opvallend is de daling bij de inhoudelijke knelpunten en de stijging bij knelpunten ten aanzien van de procedure. Vrijwel alle knelpunten hebben invloed op de betrouwbaarheid van gegevens. Het is niet duidelijk in welke omvang dit het geval is. Figuur 7. Knelpunten meetinstrumenten
Technisch Gebruikersgebonden Tussenrapportage
Inhoudelijk
Slotrapportage
Procedureel Overig 0
5
10
15
20
25
30
“Waar eerder scepsis was, is nu mede in het kader van de HIC ontwikkeling meer opening om extra instrumentarium zoals SOAS en Crisismonitor op de acute afdelingen te gaan gebruiken.” (GGZ instelling)
32
HOOFDSTUK 8.
NOG TE BEREIKEN?
VRAAG
Als laatste is aan alle instellingen gevraagd om aan te geven op welke punten nog winst valt te behalen binnen de eigen instelling. 20 Op welke punten is bij uw instelling nog winst te behalen bij het verder terugdringen van dwang en drang?
Vrijwel alle instellingen (n=62, 97%) hebben bij deze vraag diverse punten (n=171) genoemd, waarvan zij aangeven dat er nog winst te behalen is in de eigen instelling. In onderstaande tabel worden alle genoemde punten vermeld. Tabel 20. Punten waarop nog winst valt te behalen (n=56)* TR Samenwerking ambulant – klinisch – crisisdienst – multidisciplinair 16 Borging in de organisatie 9 In- en externe consultatie 5 Gezamenlijke visie, positieve visie 3 Samenwerking school, samenwerking verwijzers 2 Rust in de organisatie 1 Blijvende ondersteuning management Communicatie Harmoniseren dwang en drang beleid somatiek-psychiatrie Aanpassing en verbetering scholing, coaching on the job 8 Blijvende aandacht en bewustwording 6 Mentaliteit en cultuur 5 Verbeteren personele bezetting 2 Leiderschap, mensen die voortrekkersrol oppakken 1 Inzet vrijwilligers 1 Verbeteren gastvrijheid 1 Werkbezoek Pas op voor terugval oud gedrag, met name buiten kantoortijd Kennis delen met andere afdelingen Ontwikkeling IC, HIC 10 Inzet en integratie interventies 8 Familieparticipatie, rooming in, ouders betrekken 7 Inzet ervaringsdeskundigheid 5 Meer 1-op-1 begeleiding 2 Meer preventie 2 Verbeteringen t.a.v. fixatie 2 Meer aanwezigheid op de groep (‘computer on wheels’) 1 Intensieve dagbesteding, groter activiteitenaanbod 1 Richten op verdere reductie 1 Focus op afzonderingen Evaluatie van separatie 1 Standaardiseren escalatie van dwang en drang Eerder ingrijpen met medicatie (ambulant) Meer flexibel zorgaanbod (gezin betrekken) Verbeteringen t.a.v. Argus en terugkoppeling 7 Verbeteringen metingen: agressie, crisismonitor, BVC, Kennedy, 7 Vroegsignalering en signaleringsplannen 6 Handelingen goed registreren in EPD 1 Bouwkundige aanpassingen, aandacht omgeving 10 Andere ruimtes creëren: comfortroom, rustruimte, time outruimte 5 Separeers sluiten 4 Separeers aanpassen 3 Inzet van camera Doorplaatsing versoepelen 2 Meer sturen op kwaliteit van zorg 1 Kliniek voor dubbeldiagnostiek 1 Zorgen overheidsbeleid GGZ *meerdere antwoorden mogelijk
SR 12 7 3 2 7 1 1 1 14 4 2 2 3
1 1 1 16 12 8 6 3 1 2 1 1 4 1 3 1 1 1 4 8 3 4 15 3 4 3 1 1 1 1
TR
SR
Organisatie
36
34
Mens
24
28
Cliëntgericht
41
61
Meten is weten
21
19
Faciliteiten
22
26
Overig
3
3
33
Enkele opvallende punten die er uit springen: - Samenwerking wordt steeds meer genoemd als winstpunt voor de toekomst. En dan zowel samenwerking binnen de eigen instelling (multidisciplinair, tussen klinisch en ambulante afdelingen) als buiten de instelling (samenwerking met ketenpartners); - Ter verbreding van de kennis van de medewerkers, voor een goede motivatie en om de aandacht gericht te houden op het onderwerp wordt scholing van medewerkers zowel als succesfactor, maar ook als winstpunt voor de toekomst door veel instellingen benoemd; - Ook van de ontwikkelingen ten aanzien van de High and Intensive Care (HIC) in de psychiatrie zijn de verwachtingen hoog gespannen. Deze werkwijze kan bijdragen aan minder dwang en drang in de toekomst en wordt door steeds meer instellingen benoemd als factor die op dit vlak winst gaat opleveren; - Het is de mix van interventies die bijdraagt aan vermindering van dwang en drang. Het verder verfijnen van de inzet van goede, op maat samengestelde en bij de cliënt passende interventies kan ook zeker in de toekomst winst gaan opleveren. De betrokkenheid en inzet van familie en naasten speelt hierbij een rol; - Een prettige omgeving, healing environment, draagt bij aan een goede verblijfs- en behandelsfeer voor cliënten. Instellingen in Nederland geven aan dat er op het gebied van bouwkundige aanpassingen en facilitaire voorzieningen nog winst valt te behalen om dwang en drang te reduceren.
“Onze organisatie is zeer tevreden met het eindproduct wat het project Drang naar minder Dwang heeft opgeleverd. Er is in de afgelopen jaren veel veranderd. Een totale cultuuromslag wanneer het gaat om separeren van cliënten. Dit heeft zowel medewerkers als cliënten veel winst opgeleverd. Wij kijken dan ook met een goed gevoel terug op dit project.” (GGZ instelling)
34
Bijlage 1.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54
Totaaloverzicht instellingen
Altrecht Arkin Delta Dimence Emergis FPC de Rooyse Wissel FPK Oldenkotte GGNet GGZ Breburggroep GGZ Centraal (Meerkanten en Symfora) GGZ Delfland GGZ Drente GGZ Eindhoven GGZ Friesland GGZ InGeest (partner van VUMC) GGZ Noord Holland Noord GGZ Oost Brabant GGZ WNB Jeugdhulp Friesland/behandelcentrum Woodbrokers Lentis Mediant Mondriaan Parnassia Bavo Groep – Bavo Europoort Parnassia Bavo Groep – Parnassia Parnassia Bavo Groep – Dijk en Duin Parnassia Bavo Groep – Lucertis Pro Persona Regionaal Centrum GGZ Weert Reinier van Arkel Groep Rivierduinen Vincent v Gogh (vh. GGZ N&M Limburg) Yulius Triversum De Bascule De Jutters Karakter Accare Curium-LUMC PAAZ Admiraal de Ruyter Ziekenhuis PAAZ Canisius Wilhelmina Ziekenhuis PAAZ Catharina ZH Eindhoven PAAZ St Anna Zorggroep Mesos Medisch Centrum, PAAZ St. Antonius Ziekenhuis PAAZ Kennemer Gasthuis, locatie Zuid PAAZ St. Lucas Andreas Ziekenhuis PAAZ Rode Kruis Ziekenhuis Zorgsaam Ziekenhuis, PAAZ RGC Zeeuws Vlaanderen PAAZ Zaans Medisch Centrum (De Heel) PAAZ Rijnstate Ziekenhuis PAAZ Tergooi Ziekenhuizen PAAZ Tweestedenziekenhuis PAAZ Ziekenhuisgroep Twente MC Groep Lelystad Emmeloord Dronten St. Elisabeth Ziekenhuis
Utrecht Amsterdam Poortugaal Deventer Koetinge Maastricht/Venray Rekken Warnsveld Tilburg Amersfoort Delft Assen Eindhoven Leeuwarden Amsterdam Heilo Boekel Halsteren Kortehemmen Zuidlaren Enschede Heerlen Rotterdam Den Haag Castricum N- en Zuid Holland Nijmegen Weert Den Bosch Venray Dordrecht Alkmaar Amsterdam Den Haag Ede Assen Oegstgeest Vlissingen Nijmegen Eindhoven Geldrop Nieuwegein Haarlem Amsterdam Beverwijk Terneuzen Zaandam Arnhem Blaricum Tilburg Almelo/Hengelo Lelystad Tilburg
Ontvangen? Tussenrapportage Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Slotrapportage Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja
Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
35
55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65
PAAZ Zuwe Hofpoort Ziekenhuis (onderdeel Altrecht) AMC Amsterdam UMC St. Radboud UMC Utrecht Universitair Centrum Psychiatrie Groningen Erasmus Medisch Centrum, afdeling psychiatrie (VW) Erasmus Medisch Centrum, KJPP Pompestichting (Pro Persona 1098) Sinai Kliniek Riagg Amersfoort & omstreken Victas (verslavingszorg Midden Nederland)
Woerden Amsterdam Nijmegen Utrecht Groningen Rotterdam Rotterdam Nijmegen Amstelveen Amersfoort Utrecht/Amersfoort
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Nee
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
36
Bijlage 2.
Rapportageformat Slotrapportages 2012
FORMULIER TERUGRAPPORTAGE GGZ INSTELLINGEN
SLOTRAPPORTAGE 2012 Formulier in het kader van het aanleveren van een inhoudelijke slotrapportage aan GGZ Nederland met betrekking tot projecten in het kader van het terugdringen van dwang en drang 2012. Dit formulier bestaat uit 7 delen: 1. Algemene gegevens 2. Doelstellingen van het project 3. Registratie van dwang en drang 4. Cijfers en trends 5. Langdurige separatie 6. Succesfactoren en knelpunten 7. Ruimte voor aanvullende toelichting
Wilt u dit formulier volledig invullen en uiterlijk 15-6-2013 digitaal retourneren naar
[email protected] ? Wij vragen u ook uw naam in te vullen. Dit gegeven wordt gebruikt om in geval van een onvolledig of onduidelijk ingevuld formulier, contact met u op te kunnen nemen. Aangeleverde gegevens worden openbaar gemaakt door plaatsing op de website www.veiligezorgiederszorg.nl.
Voor vragen kunt u contact op nemen met: Tessa Koster Beleidsadviseur afdeling kwaliteit en verantwoording T (033) 460 8900 M 06 39 83 74 95 E
[email protected]
1. Algemene gegevens Datum Subsidiejaar Ontvangen subsidiebedrag Naam instelling Aanbod instelling
2012 € [ [ [ [ [
] Psychiatrie ] Forensische psychiatrie ] Kinder/jeugdpsychiatrie ] PAAZ ] PUK
Aantal bedden waarop het project van toepassing is Naam invuller Functie invuller Eindverantwoordelijke voor dit project
37
2. Doelstellingen van het project 1 2 3 4
Wat is de hoofddoelstelling van het project in 2012? (overnemen uit projectplan) Is deze hoofddoelstelling behaald? Wat zijn de subdoelstellingen van het project in 2012? (overnemen uit projectplan) Zijn alle subdoelstellingen behaald? Geef per subdoelstelling aan of deze behaald is of niet en beschrijf de stand van zaken.
[ ] Ja [ ] Nee. Welke onderdelen zijn wel behaald: Welke onderdelen zijn niet behaald:
[ ] Ja [ ] Nee. Welke onderdelen zijn wel behaald: Welke onderdelen zijn niet behaald:
3. Registratie van dwang en drang (Argus-dataset)
8
Is er sprake van een koppeling van gegevens van dwangtoepassingen aan de P&C-cyclus van uw organisatie? 9 Kunt u iets zeggen over het effect van terugkoppelen van deze gegevens? 10 Worden de cijfers van het aantal en de aard van dwangtoepassingen binnen uw organisatie openlijk zichtbaar gemaakt? 11 Welke knelpunten ervaart u bij registratie van dwangtoepassingen?
anders
Doelgroep: Raad van Bestuur Directie Geneesheer directeur Projectorganisatie Stafafdeling: Cliëntenraad Familieraad M&M-commissie Psychiaters Artsen Management Teamleiders Aandachtsfunctionaris Medewerkers op afdeling Overig:
Week
Aan welke doelgroep en met welke frequentie vindt terugkoppeling plaats?
Maand
7
2 maand
Vindt er in uw instelling structurele terugkoppeling van gegevens plaats?
Kwartaal
6
[ ] Ja [ ] Nee Op welke afdelingen is dit wel aan de orde?: Op welke afdelingen is dit niet aan de orde?: [ ] Ja [ ] Nee, waarom niet: [ ] Er wordt incidenteel teruggekoppeld
Half jaar
Richt het project zich op alle afdelingen waar dwangmiddelen worden toegepast?
Jaar
5
[ ] Ja, op welke wijze: [ ] Nee, waarom niet:
[ ] Ja, op welke wijze: [ ] Nee, waarom niet:
38
4. Cijfers en trends 12 Hoeveel separeer- en afzonderingsruimtes zijn er op de afdelingen waar het project aan de orde was? En hoeveel in de gehele instelling?
13 Geef het aantal vrijheidsbeperkende interventies aan voor de afdelingen waar het project aan de orde was en voor de gehele instelling in 2011 en 2012. Geef aan of er sprake is van een toe- of afname.
Binnen de scope van het project: Separeers afzonderingsruimtes
2011
2012
In de gehele instelling: Separeers afzonderingsruimtes
2011
2012
Project: Separaties Afzonderingen Fixaties Dwangmedicatie Vocht & voeding
2011
2012
Afname/toename %
2011
2012
Afname/toename %
Aantal gestart Duur ( uren) Aantal gestart Duur (uren) Aantal gestart Duur (uren) Aantal Aantal
Gehele instelling: Separaties Aantal gestart Duur (uren) Afzonderingen Aantal gestart Duur (uren) Fixaties Aantal gestart Duur (uren) Dwangmedicatie Aantal Vocht & voeding Aantal
14 Geef een toelichting op en verklaring voor de veranderingen (toe- of afname) in 2012 ten opzichte van 2011.
5. Langdurige separatie 15 Geef het totaal aantal cliënten in 2012 aan dat is gesepareerd binnen de afdelingen waar het project aan de orde was 16 Geef aan hoeveel cliënten meer dan 84 uur gesepareerd zijn geweest in heel 2012.
17 Heeft u in 2012 gebruik gemaakt van het CCE of een kwalitatief vergelijkbare externe partij bij langdurige separatie?
Duur Het aantal cliënten dat in 2012 meer dan 84 uur gesepareerd is geweest. Het aantal cliënten dat in 2012 meer dan 252 uur gesepareerd is geweest. Het aantal cliënten dat in 2012 meer dan 504 uur gesepareerd is geweest. Het aantal cliënten dat in 2012 meer dan 1092 uur gesepareerd is geweest.
Aantal cliënten
[ ] Ja, bij hoeveel casussen: [ ] Nee
39
6. Succesfactoren en knelpunten 18 Welke succesfactoren, anders dan bij de tussenrapportage 2012, hebben in uw organisatie bijgedragen aan reductie van dwang en drang?
En welke knelpunten, anders dan bij de tussenrapportage 2012, werken hierbij belemmerend?
19 Welke meetinstrumenten worden in uw organisatie succesvol ingezet ter vermindering van dwang en drang?
En welke knelpunten zijn hierbij te benoemen?
Succesfactoren:
Knelpunten:
Meetinstrumenten [ [ [ [ [
] ARGUS ] MITS ] SOAS-R ] Crisismonitor (inclusief alle onderdelen) ] Overig:
Knelpunten:
20 Op welke punten is bij uw instelling nog winst te behalen bij het verder terugdringen van dwang en drang?
7. Ruimte voor aanvullende toelichting
Hartelijk dank voor uw medewerking!
40