NEDERLANDS JURISTENBLAD
SLEUTELEN AAN HET KLIMAAT ž Consultatie- en verhoorsbijstand voor minderjarigen
ž Consultatiebijstand voor uitgezonden militairen
ž Meer over franchising P. 570-630 JAARGANG 89 7 MAART 2014
10304661
9
Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) zoekt voor een Nederlands WƵďůŝĐ /ŶƚĞƌĞƐƚ >ŝƚŝŐĂƚŝŽŶ fonds in oprichting per direct een: LITIGATION PROJECTCOÖRDINATOR Het fonds heeft als doel het bevorderen van de naleving van mensen- en burgerrechten in Nederland door het adopteren van zaken die een algemeen belang raken en/of zaken waarin minderheidsgroepen en kwetsbare individuen zijn betrokken die geen of niet goed toegang tot de rechter krijgen. Deze zaken kunnen straf-, civielof administratiefrechtelijke kwesties betreffen. Het doel van het fonds zal worden nagestreefd door dergelijke zaken aan de rechter voor te leggen na een zorgvuldige selectie en voorbereiding, met inhoudelijke steun van de experts van het NJCM en in samenwerking met gespecialiseerde (pro bono) advocaten. De geselecteerde zaken zullen door het fonds op professionele wijze in de media worden belicht. Tot de taken van de projectcoördinator behoren: ͻ het zoeken naar en het onderzoeken van mogelijke zaken a.d.h.v. de vooraf door de Projectraad vastgestelde criteria ͻ het begeleiden van geselecteerde zaken, zowel juridisch als in de media, waaronder het onderhouden van contacten met advocaten, NJCM-experts (o.m. uit de diverse werkgroepen), mediaadviseurs en de media x het voorbereiden van de strategische planning x het promoten van het project ͻ het onderhouden van contact aangaande het project met de uitvoerend directeur NJCM en de Projectraad (incl. het vaststellen en voorleggen van een voorselectie van zaken) ͻ de afstemming van de projectactiviteiten met de andere NJCM-activiteiten i.o.m. de uitvoerend directeur NJCM x de monitoring van de voortgang van het project en x de verslaglegging De projectcoördinator zal rapporteren aan de uitvoerend directeur van het NJCM. Het project valt onder de verantwoordelijkheid van de Projectraad. De projectcoördinator zou idealiter voldoen aan het volgende profiel: x is een jurist, met kennis van procesrecht en mensenrechten ͻ heeft enige jaren relevante werkervaring, bijvoorbeeld in de (sociale) advocatuur of bij een andere NGO x is ondernemend, assertief en ambitieus en daardoor in staat hoofdzakelijk op eigen kracht het WƵďůŝĐ /ŶƚĞƌĞƐƚ>ŝƚŝŐĂƚŝŽŶproject op te zetten en vorm te geven x is tegelijkertijd bereid en in staat om een strategie die door anderen is bepaald uit te voeren x kan zich ontplooien als een spin-in-͚ƚ-web x beschikt over uitstekende communicatieve vaardigheden in woord en geschrift x heeft een goede beheersing van het Engels x is een goede netwerker, bij voorkeur met eigen contacten in advocatuur, media, rechterlijke macht, de academische wereld en/of het maatschappelijk middenveld x heeft een goed oog voor wat in Nederland maatschappelijk leeft x heeft een goed besef van de invloed die de verschillende media hebben en kunnen hebben op het collectief debat De aanstelling (in dienstverband of als zelfstandige) zal part time (2 - 4 dagen per week) zijn voor in beginsel de duur van het project (vooralsnog twee jaar). Voor de vergoeding zal aansluiting gezocht worden bij salarisschalen van de collectieve regeling Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (BBRA). Schriftelijke reacties bij voorkeur tot 25 maart en uiterlijk 1 april 2014 versturen naar:
[email protected] ƚ͘Ă͘ǀ͚͘W/>WƐŽůůŝĐŝƚĂƚŝĞ͛͘sragen? Bel: Herman Veerbeek, 06-52454665. NJCM.nl | twitter.com/NJCM_nl | facebook.com/NJCM.nl | ICJ.org | twitter.com/ICJ_org
Inhoud
Vooraf 469
573
Prof. mr. J.E.J. Prins Openbaar, of toch maar niet....?
Wetenschap 470
574
Prof. mr. J.M. Verschuuren Mr. dr. F.M. Fleurke Sleutelen aan het klimaat Regulering van klimaatengineering
Focus 471
overheidsinformatie nu 584
591
Rubrieken 475-494 Rechtspraak 495 Boeken 496-509 Tijdschriften 510-513 Wetgeving 514-515 Nieuws 516 Universitair nieuws 517 Personalia 518 Agenda
594
595 609 610 620 625 626 628 629
Omslag: Mirror array in space, artwork © Science Photo Library / Alamy
WERKELIJK voor (commerciële) herbenutting BESCHIKBAAR moet komen
Pagina 573
Zowel de INZET van KLIMAATENGINEERING tegen klimaatverandering ALS KLIMAATVERANDERING zelf kunnen GROTE onzekere RISICO’S met zich MEEBRENGEN Pagina 577
HET ZOU best zo kunnen zijn dat ZÓNDER toepassing van KLIMAATENGINEERING juist ERNSTIGE en ONOMKEERBARE SCHADE aan het MILIEU Pagina 578 ontstaat
593
Jos Burgers Reactie op artikel Kolenbrander in NJB van 8 november 2013 Jan-Willem Kolenbrander Naschrift
het WEZENLIJK dat de DOORDENKT welke
Mr. S.M. Diekstra Mr. S. Shenbar Consultatierecht voor verdachte militair in het buitenland onvoldoende praktisch en effectief
Reacties 473–474
EUROPESE REGELS is OVERHEID tijdig
Jakoline Winkels Een kindvriendelijk strafproces? Het recht op rechtsbijstand voor minderjarigen in het licht van de Europese Richtlijn over het recht op een advocaat en de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken
Focus 472
Met het oog op de nieuwe
Een BELANGRIJKE FACTOR die bijdraagt aan de kwaliteit en effectiviteit van RECHTSBIJSTAND voor MINDERJARIGEN is de SPECIALISATIE van de advocaat
Pagina 587
Met de INSTELLING van de VERPLICHTE BASISOPLEIDING wordt beoogd de kwaliteit van de RECHTSBIJSTAND aan SLACHTOFFERS van criminaliteit te VERBETEREN
Pagina 625 Voor de MILITAIR in het BUITENLAND is in veel gevallen nog GEEN SPRAKE van een CONSULTATIERECHT dat voldoende PRAKTISCH en EFFECTIEF Pagina 592 is
Een CURATOR die in FAILLISSEMENTEN mogelijke onregelmatigheden CONSTATEERT, moet die straks VERPLICHT MELDEN bij de rechterPagina 625 commissaris
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Willem J. Witteveen, staatsrecht
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
De Hoge Raad der Nederlanden is als hoogste rechterlijke instantie in Nederland belast met de cassatierechtspraak op het gebied van het civiele recht, het strafrecht en het belastingrecht. De Hoge Raad is ook belast met een aantal bijzondere taken dat hem bij de wet is opgedragen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft als belangrijkste taak het geven van een onafhankelijk advies (‘conclusie’) aan de Hoge Raad hoe te oordelen in een aanhangig cassatieberoep. De directeur bedrijfsvoering is verantwoordelijk voor de (juridisch-) wetenschappelijke, administratieve en facilitaire ondersteuning aan de Hoge Raad en aan de procureur-generaal en het parket.
Wetenschappelijk medewerker sectie civiel v/m 32-36 uur per week
Ambtenaren, dient u bereid te zijn in het eerste jaar dat u werkzaam bent bij de Hoge Raad alsnog in de daartoe benodigde vakken examen af te leggen. Publicaties, bij voorkeur op het gebied van civiel recht, strekken tot aanbeveling. Relevante praktijkervaring is gewenst.
Functie-inhoud U verleent bijstand bij het opstellen door de advocaat-generaal van conclusies ten behoeve van de civiele kamer van de Hoge Raad, door onder meer het verzamelen van wetenschappelijke documentatie en het verrichten van literatuur-, jurisprudentie-, wetsgeschiedenis- en dossieronderzoek. U stelt nota's op over rechtsvragen die zich bij de behandeling van het cassatieberoep voordoen en bespreekt deze met de advocaat-generaal voor wie u werkt.
Informatie Bijzonderheden Het betreft een functie voor een periode van 5 à 6 jaar. Daarna wordt u geacht uw loopbaan elders voort te zetten. Veel leden van het wetenschappelijk bureau gingen over naar de rechterlijke macht; anderen gingen naar universiteiten, departementen, advocatuur of bedrijfsleven. Leden van het wetenschappelijk bureau krijgen de gelegenheid aan het werk gerelateerde cursussen te volgen.
U heeft rechten gestudeerd aan een universiteit dan wel de Open Universiteit en beschikt over een grondige kennis van en inzicht in het burgerlijk recht. Indien het door u afgelegde afsluitend examen niet voldoet aan de vereisten voor toelating tot de rechterlijke macht zoals bedoeld in art. 5 lid 1 onder a en b van de Wet Rechtspositie Rechterlijke
Inlichtingen kunnen worden ingewonnen bij mevrouw mr. M. Boon tel. 070-3611 492 en mevrouw mr. C.J.A. Seinen tel. 070-3611 165 (wetenschappelijk medewerkers, sectie civiel) en bij mevrouw A.Y.H. Hijstek, tel. 070 – 3611 392 (adviseur bedrijfsvoering P&O). Voor informatie over de Hoge Raad, het parket en het wetenschappelijk bureau kunt u ook terecht op de website www.hogeraad.nl.
Sollicitatie Salaris
Functie-eisen
juridische werkervaring (waarvan tenminste één jaar bij de Hoge Raad) en bij goed functioneren in beginsel een benoeming tot gerechtsauditeur met een overgang naar salariscategorie 11 rechterlijk ambtenaren (= ± ambtelijke schaal 12).
Afhankelijk van opleiding, ervaring en kennis zal inschaling plaatsvinden tot een maximumsalaris van € 4.380,72 bruto per maand bij een volledige werkweek (schaal 11), exclusief 8% vakantiegeld en eindejaarsuitkeringen. Mits aan de opleidingseisen is voldaan zoals bedoeld in art. 5 lid 1 onder a en b van de Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren, volgt bij 6 jaar relevante
Belangstellenden kunnen hun schriftelijke sollicitaties incl. C.V. en cijferlijst o.v.v. vacature sectie civiel, tot en met 28 maart 2014 sturen naar de Hoge Raad der Nederlanden, t.a.v. stafunit P&O, Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De sollicitatiegesprekken zullen in beginsel plaatsvinden op 16 en 17 april 2014. Acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
Vooraf
469
Openbaar, of toch maar niet....?
9
Het academisch ziekenhuis Rotterdam weigerde vorige week te voldoen aan de nieuwe verplichting om sterftecijfers openbaar te maken. Het ziekenhuis toont zich al langer tegenstander van het publiceren van deze gegevens, onder meer omdat de vergelijking tussen ziekenhuizen mank gaat. De opstelling van het ziekenhuis en daarmee de noodzaak tot een principiële discussie over de reikwijdte van openbaarheidsverplichtingen, is om nog een reden belangrijk. Eenmaal openbaar gemaakt, mogen derden deze gegevens binnenkort namelijk vrijelijk hergebruiken. Ook voor commerciële doeleinden. Over ruim een jaar, uiterlijk 18 juli 2015, moeten de gewijzigde Europese regels voor hergebruik van openbare overheidsinformatie zijn geïmplementeerd. Met de herziening van Richtlijn 2003/98/EG ontstaat voor (commerciële) aanbieders die binnen de EU van overheidsinformatie gebruik willen maken, een gelijk speelveld. Het nieuwe regime moet hen in staat stellen meer en grensoverschrijdende diensten op de interne markt aan te bieden. Anders dan onder het huidige regime, dat alleen minimum voorschriften voor hergebruik kent, zijn lidstaten straks verplicht alle overheidsinformatie die openbaar is beschikbaar te stellen voor hergebruik. Uitgezonderd van verplichte beschikbaarstelling is informatie waarop een auteursrecht rust van partijen buiten het overheidsorgaan of als met beschikbaarstelling de privacy in het geding is. Ook bedrijfsvertrouwelijke informatie die bij overheidsinstanties rust, is uitgezonderd. Belangrijk wordt dus wat wel of juist niet als openbare overheidsinformatie kwalificeert. De beslissing hierover is voorbehouden aan de lidstaten. Maar is de informatie eenmaal openbaar, dan is deze voor hergebruik beschikbaar. Juist hierom is de discussie die het Erasmus MC met de weigering aanzwengelt zo belangrijk. Relevant is ook welke informatie als overheidsinformatie wordt aangemerkt. Het betreft informatie in het bezit “van openbare lichamen van de lidstaten”. Concreet is dat informatie voorhanden bij instanties als Kadaster, handelsregister, RDW en CBS. Maar ook gegevens van academische ziekenhuizen vallen binnen de regeling. En het bereik wordt uitgebreid met archieven, bibliotheken (waaronder universiteitsbibliotheken) en musea. Daarmee zullen veel erfgoeddata voor commercieel hergebruik beschikbaar komen. Opvallend is deze uitbreiding wel. Afgezien van informatie in het Nationaal Archief (die onder de Archiefwet valt) kwalificeren collecties in archieven, musea en bibliotheken namelijk niet als overheidsinformatie. En veel culturele instellingen hebben juist de opdracht gekregen zich (deels) zelf te bedruipen. Zij zullen daarom met lede ogen aanschouwen dat derden via innovatieve diensten en producten de exploitatie van hun collectie ter hand nemen. Weliswaar mogen ze (als enige uitzondering op de algemene regel dat overheidsinstanties alleen gemaakte kosten in rekening mogen brengen) een kleine winstmarge berekenen, maar voor deze instellingen is de
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
collectie natuurlijk een wezenlijk instrument bij het binnenhalen van publiek. Verwacht mag worden dat de beschikbaarstelling van informatie uit archieven, bibliotheken en musea tot de nodige procedures zal leiden. Rechthebbenden zijn lang niet altijd kenbaar (verweesde werken), waardoor culturele instellingen niet weten of auteursrecht nog zal worden geclaimd. Mogelijk zullen deze instellingen daarom voorzichtig zijn met beschikbaar stellen voor commerciële exploitatie. De kans is immers aanwezig dat rechthebbenden alsnog aan de bel trekken. Mocht een belangstellende hergebruiker de weigering tot beschikbaarstelling aan willen vechten, dan kan hij zich wenden tot een onafhankelijke herzieningsinstantie, die geschillen rondom hergebruik bindend beslecht. In ons land zou dit kunnen worden belegd bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de gewone rechter. Brede toegankelijkheid en hergebruik past in de huidige ‘Open Data’-ambities. Met de komst van digitale innovatie en het toepassen van analysetechnieken op grote hoeveelheden data (‘big data’) liggen er immers belangrijke kansen. Zowel op economisch vlak als voor transparantie en verantwoording, bijvoorbeeld over kwaliteit van overheidsdienstverlening (zoals de openbaarmakingsplicht van sterftecijfers beoogt). Maar ook kan toegang van het publiek tot milieu-informatie bijdragen aan een verhoogd milieubewustzijn. Of kunnen allerhande cijfers input leveren voor een geïnformeerde bijdrage van het publiek aan beleidsvorming op lokaal niveau. Tegelijkertijd kan ‘Open Data’ nooit een doel op zich zijn. Zeker niet nu hergebruik van informatie betekent dat gegevens veelal uit hun oorspronkelijke context worden gehaald om vervolgens in een geheel andere context te worden benut. En dat heeft onherroepelijk consequenties en mogelijk risico’s voor de kwaliteit, de duiding en de mogelijkheid tot het vergelijken van gegevens. Ook is wezenlijk het besef dat het hergebruikers veelal niet gaat om de exploitatie van het specifieke gegevensbestand dat is verkregen, maar om het verbinden en verrijken van die gegevens in combinatie met vele andere bestanden. Het is de ‘meerwaarde’ die deze combinatie oplevert die (commercieel) wordt geëxploiteerd. Maar met die exploitatie kunnen belangen in het geding zijn (privacy van burgers, reputatie van instellingen en kwaliteit van gegevens) die veel verder reiken dan de onschuldige onderliggende gegevenssets deden vermoeden. Zeker met het oog op de nieuwe Europese regels is het wezenlijk dat de overheid tijdig doordenkt welke overheidsinformatie nu werkelijk voor (commerciële) herbenutting beschikbaar moet komen. Veel meer dan in het verleden is het van belang dat een welbewuste keuze wordt gemaakt wat wel maar soms ook juist niet door instanties moet worden gepubliceerd en daarmee als openbare overheidsinformatie wordt gekwalificeerd. Corien Prins
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
573
Wetenschap
470
Sleutelen aan het klimaat Regulering van klimaatengineering Jonathan Verschuuren, Floor Fleurke1
In internationale klimaatonderhandelingen zijn de laatste decennia op papier ambitieuze mondiale doelstellingen neergelegd voor de reductie van uitstoot van met name broeikasgassen als CO2 die tot klimaatopwarming leiden. Schoner en efficiënter energieverbruik is het motto voor industrie, transport, landbouw en consumenten. In de praktijk hebben deze ambities tot onvoldoende resultaat geleid. Reden waarom de aandacht van wetenschappers zich daarom meer en meer richt op klimaatengineering waarbij allerhande technieken de opwarming van de aarde moeten beteugelen. Deze technieken, die rechtstreeks in het klimaat ingrijpen door bijvoorbeeld wolken witter te maken of oceanen met stikstof en fosfaten te bemesten, lijken veelbelovend maar brengen tal van vragen van politieke, ethische, socio-econonomische en ook juridische aard met zich mee. Na een korte inhoudelijke beschrijving van de diverse vormen van klimaatengineering worden internationale (milieu)verdragen en achterliggende beginselen onder de loep genomen. Bestaande juridische kaders blijken reeds enig kader te bieden voor besluitvorming over klimaatengineering. Er bestaan echter ook diverse lacunes die nog ingevuld moeten worden.
K
limaatverandering is een van de grootste uitdagingen van onze tijd. Ondanks ruim twintig jaar internationale onderhandelingen en discussies over mogelijke oplossingen, is er weinig vooruitgang geboekt bij de aanpak van dit probleem. Vanuit de wetenschap is als gevolg daarvan een discussie over klimaatengineering, ook wel geo-engineering genoemd, als alternatieve strategie ontstaan. Met een keuze voor deze strategie wordt op technische wijze ingegrepen in het mondiale klimaatsysteem om zodoende klimaatverandering als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen te neutraliseren. Hoewel de verschillende klimaatengineering technieken thans nog in de onderzoeksfase verkeren, wordt de inzet van deze technologie als zodanig nu al omgeven door tal van politieke, ethische, socio-economische en juridische vragen.2 De discussies gaan vooral over de vraag of er risico bestaat op (zeer) schadelijke bijeffecten en over het feit dat klimaatengineering soms vrij eenvoudig is uit te voeren, zelfs door één land (of zelfs een welgestelde private partij), terwijl de effecten wereldwijd zullen worden waargenomen en voor sommige landen tot een verslechtering zullen leiden ten opzichte van de huidige situatie met (vooralsnog beperkte) temperatuurstijging. Deze laatste omstandigheid roept juridische vragen op. De eerste vraag die aan orde moet worden gesteld is: In hoeverre en op welke wijze wordt klimaatengineering thans via het recht gereguleerd?
574
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Het Rathenau Instituut heeft ons opdracht gegeven die vraag, middels een oriënterend onderzoek, te beantwoorden.3 In dit artikel doen wij in het kort verslag van ons onderzoek. Eerst zullen we bekijken welke vormen van klimaatengineering vooral in de belangstelling staan. Vervolgens zal worden onderzocht welke internationaalrechtelijke normen, zowel uit het internationale gewoonterecht als het verdragsrecht, van toepassing zijn, en hoe deze normen via Europese en/of Nederlandse wetgeving doorwerken. Tenslotte wordt in de conclusie besproken of en zo ja, welke lacunes het huidige stelsel aan regulering van klimaatengineering bevat, mede met als doel duidelijkheid te verschaffen welke aandachtspunten politiek geadresseerd zouden kunnen worden.
1. Vormen van klimaatengineering Een groot aantal, tamelijk uiteenlopende, vormen van klimaatengineering wordt momenteel besproken. Meestal worden zij in twee groepen onderscheiden: solar radiation management (SRM) en carbon dioxide removal (CDR). SRM wil zeggen het reduceren van de hoeveelheid zonlicht die op aarde valt. Met een reductie van de hoeveelheid zonlicht van 2% wordt het huidige broeikaseffect door de mens geneutraliseerd. De drie belangrijkste vormen van SRM zijn: - het witter maken van wolken (‘cloud whitening’) door boven zee kleine zeezoutdeeltjes in de lucht te brengen
waardoor extra condensvorming in wolken optreedt met als gevolg dat ze zonlicht beter reflecteren; - de emissie van zwaveldeeltjes in de stratosfeer (meestal aangeduid met SAI, Stratospheric Aerosols Injection), die zonlicht tegenhouden op gelijke wijze als bijvoorbeeld gebeurt bij een vulkaanuitbarsting of bij door de mens veroorzaakte luchtverontreiniging met zwavel; - het plaatsen van spiegels in de ruimte, om zo het zonlicht deels terug te kaatsen in de ruimte. Vormen van CDR zijn onder andere: - oceaanbemesting door het toevoegen van stikstof en fosfaten waardoor algengroei wordt bevorderd, die vervolgens extra CO2 kunnen opnemen; - het versneld slijten van rotsen op zee en op land door het toevoegen van olivijn, waardoor deze extra CO2 opnemen (‘enhanced weathering’); - het opnemen van CO2 uit de lucht, door mechanische installaties (kunstmatige bomen), en deze ondergronds opslaan. Naast deze zes vormen van klimaatengineering, worden ook nog andere, meer kleinschalige vormen genoemd, zoals het wit verven van daken en andere oppervlakten en het plaatsen van spiegels op het land, beide kleinschalige, landgebonden vormen van SRM. Deze laten we hier buiten beschouwing. Ook de meer traditionele vormen van CDR laten we buiten beschouwing, zoals die door het aanplanten en beheren van bossen en andere ‘sinks’ en aangepaste landbouwtechnieken waardoor minder CO2 in de atmosfeer verdwijnt, alsmede het afvangen en opslaan van CO2 afkomstig van bijvoorbeeld elektriciteitscentrales.4
2. Internationale regulering van klimaatengineering en doorwerking Het bestaande internationale recht dat betrekking kan hebben op klimaatengineering is in vier categorieën te verdelen: het internationale gewoonterecht, mensenrechtenverdragen, specifieke verdragen gericht op klimaatengineering, en algemene (milieu-)verdragen die regels stellen die van invloed kunnen zijn op bepaalde vormen van klimaatengineering. Deze vier categorieën zullen we achtereenvolgens bespreken. Indien relevant zullen we tevens naar Europese of nationale wetgeving kijken die een uitvloeisel is van de genoemde internationale regulering. Noodzakelijk is om hier alvast in beschouwing te nemen tot wie het internationale recht zich richt. Zowel SRM- als CDR-maatregelen kunnen soms in de praktijk vrij beperkte ingrepen betreffen die door een kleine groep landen, of zelfs door de
regering van één land, of door een of meer private partijen kunnen worden toegepast. Het is maar de vraag of de betreffende staat of de betreffende private partij gebonden is aan de hierboven besproken normen. Zo is een zeer relevant verdrag als het Verdrag inzake milieuveranderingstechnieken5 (ENMOD-verdrag, zie hierna) weliswaar door 76 staten geratificeerd, o.a. door Nederland, China, de VS, Rusland, maar bijvoorbeeld niet door potentieel belangrijke spelers als Israel en Indonesië. Private partijen zijn in principe evenmin direct gebonden aan het internationale recht, tenzij via een opdracht aan de staat (volgens het Ruimtever-
Met een reductie van de hoeveelheid zonlicht van 2% wordt het huidige broeikaseffect door de mens geneutraliseerd drag is de Nederlandse staat bijvoorbeeld verantwoordelijk voor private partijen, zie hierna). Een rechtstreekse doorwerking van internationale verdragen op private organisaties wordt de laatste jaren wel veelvuldig bepleit, vooral met het oog op het voorkomen van mensenrechtenschending door bijvoorbeeld multinationals en private beveiligingsorganisaties die door staten in oorlogsgebied worden ingezet.6
3. Beginselen van het internationale milieurecht Ook zonder dat specifieke verdragsbepalingen van toepassing zijn, legt het internationale recht beperkingen op aan staten. Dat gebeurt bijvoorbeeld door internationaalrechtelijke beginselen die worden gezien als gewoonterecht, dat wil zeggen bindende normen die voor alle staten gelden. Enkele van deze beginselen zien specifiek op het milieu, zoals het ‘no harm’-beginsel (met hieraan gekoppeld de verplichting om een milieueffectrapportage uit te voeren). Daarnaast zijn in bindende en niet-bindende internationale documenten opgenomen beginselen relevant, zoals het voorzorgbeginsel en het beginsel van intergenerationele billijkheid (‘intergenerational equity’). In het internationale recht hebben deze beginselen met name betekenis bij de interpretatie van verplichtingen, zij geven een richting aan.
Auteurs
‘The regulation of climate engineering’,
gebruikt voor hoofdstuk 5 van het rapport
van milieuveranderingstechieken van 18
1. Prof. mr. J.M. Verschuuren is hoogleraar
Law, Innovation and Technology,
van het Rathenau instituut.
mei 1977, Trb. 1977, 141 (in werkingtre-
Internationaal en Europees recht aan de
2011/3(1), p. 113-136.
4. Anders dan in de EU, worden deze vor-
ding: Trb. 1983, 68).
Universiteit van Tilburg; mr. dr. F.M. Fleurke
3. Op 12 december 2013 presenteerde het
men van mitigatie soms als klimaatenginee-
6. N.M.C.P. Jägers, ‘Regulating the private
is universitair docent Europees milieurecht
Rathenau Instituut het rapport ‘Klimaaten-
ring aanmerkt, zie K. Bracmort e.a., Geoen-
security industry: Connecting the public and
en eveneens verbonden aan de Universiteit
gineering: hype, hoop of wanhoop?’, zie
gineering: Governance and Technology
the private through transnational private
van Tilburg.
http://www.rathenau.nl. Deze bijdrage is
Policy, Congressional Research Service
regulation’, Human rights and International
een geactualiseerde en ingekorte versie van
2011.
Legal Discourse, 2012/6(1), p. 57-93.
Noten
het juridische achtergrond document dat
5. Voluit: het Verdrag inzake het verbod
2. Zie hierover uitgebreid J.L. Reynolds,
beide auteurs schreven en dat als basis is
van militair of enig ander vijandelijk gebruik
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
575
Wetenschap
‘No harm’-beginsel Het ‘no harm’-beginsel houdt in dat staten geen ernstige schade mogen aanrichten aan het milieu van andere staten of aan gebieden buiten nationale jurisdictie, zoals delen van het poolgebied, oceanen en de ruimte. Op staten rust de algemene verplichting er voor zorg te dragen dat activiteiten die onder hun jurisdictie en controle worden uitgevoerd, het milieu van andere staten en gebieden buiten nationale jurisdictie respecteren.7 Dit beginsel heeft zich met name ontwikkeld door de rechtspraak van het Internationale Gerechtshof en is inmiddels vastgelegd in verschillende verdragen alsmede in de bepalingen die zijn aangenomen door de International Law Commission.8
Staatsaansprakelijkheid aannemen voor het gebruik van SRM technologieën zal niet makkelijk zijn Staatsaansprakelijkheid aannemen voor het gebruik van SRM technologieën zal echter niet makkelijk zijn. Om deze aansprakelijkheid vast te stellen moet immers een causaal verband gelegd kunnen worden tussen een gedraging van één land en het effect dat dit heeft op het milieu van een ander land. De schade moet bovendien ‘serieus’ of ‘substantieel’ zijn.9 Staten moeten echter wel ‘due diligence’ betrachten met het oog op het minimaliseren van het risico grensoverschrijdende milieuschade te veroorzaken.10 Of zoals het Internationaal Gerechtshof in 1997 stelde: ‘in the field of environmental protection, vigilance and prevention are required on account of the often irreversible character of damage to the environment and of the limitations inherent in the very mechanism of reparation of this type of damage.’11 Dit houdt met name in dat de initiatiefstaat de staat die eventuele nadelige gevolgen ondervindt zal moeten consulteren.12 In 2010 maakte het Internationaal Gerechtshof bovendien uit dat in gevallen waar een risico bestaat op het veroorzaken van grensoverschrijdende milieuschade, vooraf een milieueffectrapportage (m.e.r.) dient te worden uitgevoerd waarbij ook de betrokken bevolking wordt gehoord. Zo’n milieueffectrapportage dient voorafgaand aan de implementatie van het project te worden uitgevoerd, en gaande de uitvoering van het project dient er een voortdurende bewaking plaats te vinden van de milieueffecten.13 Voorzorgbeginsel In de hierboven besproken uitspraak uit 2010 komt ook het voorzorgbeginsel om de hoek kijken, welk beginsel inhoudt dat indien er een dreiging van ernstige of onomkeerbare aantasting van het milieu bestaat, de afwezigheid van wetenschappelijke zekerheid geen reden mag zijn om kosteneffectieve maatregelen ter bescherming van het milieu achterwege te laten.14 Hoewel het Interna-
576
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
tionaal Gerechtshof noch in deze zaak, noch in de eerder aangehaalde zaak tussen Hongarije en Slowakije, expliciet heeft erkend dat dit beginsel een internationaal gewoonterechtelijk beginsel is, wordt er in de literatuur doorgaans van uitgegaan dat het beginsel deze status inmiddels bijna heeft.15 Binnen de EU komt het beginsel in elk geval een grote betekenis toe, omdat het expliciet is opgenomen in zowel het EU milieurecht, te weten in het EU Werkingsverdrag,16 in specifieke milieurichtlijnen, en in het nationale recht van veel lidstaten. Het Europese Hof van Justitie heeft het beginsel bij de interpretatie van Europese verplichtingen een grote rol van betekenis toegekend. Implementatie van het beginsel in de praktijk gebeurt meestal via een milieueffectbeoordeling of andere voorafgaande beoordeling van de milieueffecten. Indien leemte in kennis wordt geconstateerd of anderszins onzekerheid bestaat over mogelijke grote nadelige milieueffecten, wordt door aanvullend (wetenschappelijk) onderzoek getracht deze leemte te reduceren. Bij de uiteindelijke besluitvorming moet vervolgens rekening worden gehouden met de dan nog eventueel resterende onzekerheid.17 Gezien de aanzienlijke wetenschappelijke onzekerheden die het inzetten van klimaatengineering met zich meebrengt lijkt het voorzorgbeginsel een belangrijke rol te kunnen vervullen bij de beoordeling over de toelaatbaarheid van bijvoorbeeld SRM technologieën.18 Dit betekent echter niet dat de uitkomst van dit op voorzorg gestoelde besluitvormingsproces precies te voorspellen is. Immers, zowel de inzet van klimaatengineering tegen klimaatverandering als klimaatverandering zelf kunnen grote onzekere risico’s met zich meebrengen. Zo bezien lijkt het toepassen van het voorzorgbeginsel vooral neer te komen op een risk-risk trade-off afweging: welke beslissing leidt tot het grootste risico? De waarde van voorzorg in dit proces zit dan ook vooral in haar procedurele karakter: het beginsel vereist dat onzekerheden in kaart worden gebracht, dat alternatieven worden onderzocht, een herverdeling van de bewijslast, dat er constant naar nieuwe informatie wordt gezocht door middel van monitoring en dat het publiek betrokken wordt bij de besluitvorming.
7. Internationaal Gerechtshof in de uit-
de VN-Verklaring inzake Milieu en Ontwik-
spraak over de legaliteit van de dreiging
keling, kortweg de Verklaring van Rio, uit
met of het gebruik van kernwapens, ICJ
1992 (beginsel 15).
Reports 1996/226, para 29.
15. P. Birnie, A. Boyle, C. Redgwell, Interna-
8. International Law Commission, Preventi-
tional Law & the Environment, 3rd ed.,
on of transboundary damage from hazar-
Oxford, 160.
dous activities, 53rd session of the Internati-
16. Art. 191(2) VWEU.
onal Law Commission, ILC report, A/56/10,
17. A. Trouwborst, Precautionary Rights
2001, chp. V, paras 78-98 - Yearbook 2001.
and Duties of States, Leiden/Boston: Marti-
9. Ibid., art. 2(a).
nus Nijhoff Publishers 2006; F.M. Fleurke,
10. Ibid.
Unpacking Precaution, A study on the
11. In de Gabcíkovo-Nagymaros-zaak tus-
application of the precautionary principle
sen Hongarije en Slowakije, ICJ Reports
in the EU (forthcoming Edward Elgar Publis-
1997/78, para 140.
hers, 2012).
12. Ibid., art. 9.
18. Zier hierover J.L. Reynolds en F.M.
13. Pulp Mills-zaak tussen Argentinië en
Fleurke, ‘Climate Engineering Research: A
Uruguay, ICJ Reports 2010/60, para 204-
Precautionary Response to Climate Chan-
205.
ge’, Carbon & Climate Law Review
14. Dit is de definitie zoals die voorkomt in
2013/7(2), p. 101-108.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
577
Wetenschap
Hoewel er in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens geen verwijzing naar het begrip ‘milieu’ is te vinden heeft het Hof in Straatsburg een interessante jurisprudentie ontwikkeld op basis van de artikelen 8 en 2 Beginsel van intergenerationele billijkheid Het derde beginsel is het beginsel van billijkheid tussen generaties, ofwel het verbod voor de huidige generatie om toekomstige generaties met een milieulast op te zadelen, zodanig dat zij in een slechtere uitgangspositie komen dan de huidige generatie. Dit beginsel is zeker nog geen gewoonterechtelijk, dus niet algemeen bindend, beginsel. Het komt vooral voor in ‘soft law’-documenten,19 maar ook in het VN-Klimaatverdrag. In de context van dit verdrag, en daarmee voor het onderhavige onderwerp (zie ook hierna), is het beginsel daarom wel juridisch bindend.20 Net als de hiervoor behandelde beginselen is ook dit beginsel relevant voor klimaatengineering, zij het op een dubbelzinnige wijze. Betoogd kan immers worden dat klimaatengineering juist nadelige milieueffecten (veroorzaakt door de emissie van broeikasgassen) beoogt te voorkomen. Men zou zelfs kunnen stellen dat het beginsel van ‘intergenerational equity’ de huidige generatie dwingt om door middel van klimaatengineering klimaatverandering tegen te gaan. Het zou best zo kunnen zijn dat zónder toepassing van klimaatengineering juist ernstige en onomkeerbare schade aan het milieu ontstaat. Uit deze beginselen kan niet worden geconcludeerd dat klimaatengineering op zichzelf ernstig wordt beperkt of verboden. Wel kan worden geconcludeerd dat de beginselen van internationaal milieurecht randvoorwaarden stellen aan de ontwikkeling en toepassing van klimaatengineering. Klimaatengineering: - mag niet leiden tot ernstige of onomkeerbare negatieve effecten op het milieu van andere Staten, dan wel op gebieden die niet onder de jurisdictie van enige Staat vallen, zoals oceanen of (delen van) de poolgebieden (no harm-beginsel); - mag alleen worden geïmplementeerd nadat een milieueffectrapportage is uitgevoerd waarin vooraf onderzocht wordt wat de effecten precies zijn, en waarbij betrokkenheid van de bevolking is gegarandeerd (no harm-beginsel); - mag alleen worden toegepast nadat onzekerheid over eventuele nadelige neveneffecten op het milieu zijn onderzocht en geminimaliseerd, dan wel expliciet rekening is gehouden met de potentiële, maar niet bewezen, nadelige neveneffecten (voorzorgbeginsel); - mag alleen worden toegepast onder voortdurende bewaking van effecten ervan op het milieu (voorzorgbeginsel); - mag niet toekomstige generaties beperken in hun ontwikkelingsmogelijkheden (inter-generationele billijkheidsbeginsel).
578
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
4. Mensenrechtenverdragen In de literatuur wordt weinig tot geen aandacht besteed aan de rol van mensenrechtenverdragen bij klimaatengineering. Eén van de redenen hiervoor is dat mensenrechten zowel ten faveure als contra klimaatengineering in stelling kunnen worden gebracht. Betoogd zou kunnen worden dat klimaatverandering zorgt voor aantasting van mensenrechten, bijvoorbeeld doordat iemands woning onder water verdwijnt of onvoldoende drinkwater beschikbaar is door verdroging, en dat klimaatengineering een noodzakelijke maatregel is om ervoor te zorgen dat elementaire mensenrechten kunnen worden geëffectueerd. Tegenstanders betogen precies het tegenovergestelde. Zo wordt in een rapport van een Canadese NGO uit 2011 aangegeven dat bij (mislukte) klimaatengineering projecten ernstige negatieve gevolgen voor mens en milieu kunnen optreden, zoals schoksgewijze temperatuurwijzigingen, veranderde neerslagpatronen, regionale droogte, en dat deze gevolgen een schending van mensenrechten zouden kunnen opleveren, met name het recht op een beschermd milieu.21 Relevant hier is de omvattende rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) omtrent het recht op een ‘leefbaar milieu’. Hoewel er in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geen verwijzing naar het begrip ‘milieu’ is te vinden heeft het Hof in Straatsburg een interessante jurisprudentie ontwikkeld op basis van de artikelen 8 en 2 (respectievelijk het recht op privacy en gezinsleven en het recht op leven). Uit de rechtspraak van het EHRM blijkt duidelijk dat milieurechten tot een tweeledige statelijke verplichting aanleiding geven. Staten hebben ‘negatieve verplichtingen’, in de zin dat ze zich ter bescherming van eerste generatie vrijheidsrechten hebben te onthouden van bepaalde handelingen. ‘Positieve verplichtingen’ van staten bestaan dan uit het nemen van adequate maatregelen teneinde ernstige milieuschade te voorkomen of te beëindigen,22 en vloeien tevens voort uit verschillende procedurele rechten met betrekking tot het milieu.23 Interessant in het kader van de discussie rond klimaatengineering waarbij niet ondenkbaar is dat private actoren het speelveld zullen betreden, is dat ook het optreden van staten tegen bepaalde acties van bedrijven onder deze positieve verplichtingen kunnen vallen. Positieve verplichtingen bestaan in dit geval dan voor de staat in die zin dat de staat wordt geacht alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen om schendingen van het recht op een leefbaar milieu door bedrijven te voorkomen of te beëindigen.24 De uitspraak van het EHRM in Öneryildiz maakt duidelijk dat wat redelijkerwijs onder die inspanningsverplichting moet worden verstaan context-afhankelijk is. Gaat het bijvoorbeeld om zeer gevaarlijke activitei-
ten dan zal ook de verantwoordelijkheid van de staat om de artikelen 2 en 8 van het EVRM met handelend optreden te beschermen toenemen: (…) This obligation indisputably applies in the particular context of dangerous activities, where, in addition, special emphasis must be placed on regulations geared to the special features of the activity in question, particularly with regard to the level of the potential risk to human lives. They must govern the licensing, setting up, operation, security and supervision of the activity and must make it compulsory for all those concerned to take practical measures to ensure the effective protection of citizens whose lives might be endangered by the inherent risks.25 Het EHRM verwijst als het gaat om het verrichten van gevaarlijke activiteiten en het continueren daarvan expliciet naar het voorzorgbeginsel, zonder daarvan overigens een definitie te geven.26 Op basis van de jurisprudentie van het EHRM wordt aldus duidelijk dat het EVRM ook eisen stelt aan de regulering van klimaatengineering.
Het verdrag is ronduit positief over vreedzaam gebruik van milieuveranderingstechnieken De rechtspraak van het EHRM kenmerkt zich daarnaast door de nadruk op positieve statelijke procedurele plichten die moeten garanderen burgers te informeren over hun leefmilieu, op verschillende wijzen te participeren in milieubesluitvorming en toegang te kunnen krijgen tot een onafhankelijke rechter in geval van een conflict.27 Zo heeft het EHRM in de Taşkin zaak gewezen op de noodzaak milieubesluitvorming te baseren op degelijke risico-analyses, en de omstandigheid dat, wanneer een voorafgaande milieueffectenrapportage uitwijst dat burgers een gerede kans lopen blootgesteld te worden aan gevaarlijke effecten als gevolg van een activiteit, artikel 8 EVRM in het geding is, ook indien het gevaar zich pas over een termijn van decennia zal voordoen.28 Met betrekking tot deze procedurele rechten is het
Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, waarin het recht op een leefbaar milieu als uitgangspunt wordt genomen voor het erkennen van de in de titel van het verdrag genoemde procedurele rechten (artikel 1), uitermate relevant.29 Besluitvorming inzake klimaatengineering zou volgens ons dan ook openbaar moeten zijn, en met betrokkenheid van belanghebbenden en milieu-organisaties moeten plaatsvinden. Tevens dient toegang tot de rechter mogelijk te zijn.
5. Specifieke aandacht voor klimaatengineering in verdragen Geen van de hier te bespreken verdragen is speciaal in het leven geroepen ter regulering van klimaatengineering in relatie tot klimaatverandering. Daarvoor is de technologie te nieuw. Verrassend is wel dat een aantal bestaande verdragen desalniettemin direct toepasbaar zijn wanneer het gebruik van klimaatengineering aan de orde is. ENMOD-verdrag Al in 1977 is in Geneve het Verdrag inzake milieuveranderingstechnieken getekend (ENMOD-verdrag),30 welk verdrag door Nederland in 1983 is geratificeerd. Het verdrag richt zich blijkens artikel II op: enigerlei techniek voor het veranderen - door middel van opzettelijke manipulatie van natuurlijke processen - van de dynamica, de samenstelling of de structuur van de aarde, waaronder begrepen de flora en fauna, de lithosfeer, de hydrosfeer en de atmosfeer, dan wel van de kosmische ruimte. Er bestaat geen enkele twijfel over het feit dat klimaatengineering onder deze definitie valt.31 Sommige auteurs betogen dat het verdrag niet relevant is voor klimaatengineering omdat dit geen militaire of andere vijandelijke vormen van milieuveranderingstechnieken betreft; alleen die zijn immers verboden (artikel I).32 Echter juist omdat het verdrag ronduit positief is over vreedzaam gebruik van milieuveranderingstechnieken is het wel degelijk relevant voor de regulering van klimaatengineering. Zo vermeldt de preambule: In het besef dat het gebruik van milieuveranderingstechnieken voor vreedzame doeleinden de onderlinge relatie tussen de mens en de natuur zou kunnen verbeteren en zou kunnen bijdragen tot het behoud en de verbetering van het milieu ten bate van de huidige en toekomstige generaties.
19. Zoals de Verklaring van Rio de Janeiro
gemaakt op art. 8 EVRM.
november 2004, para 71, 89, 90.
van milieuveranderingstechieken van 18
(1992), Beginsel 3.
23. Guerra, EHRM 19 februari 1998, M en
26. Tatar vs. Romania, EHRM 27 januari
mei 1977, Trb. 1977, 141. ENMOD staat
20. Art. 3(1).
R 1998/66, m.nt. Verschuuren. Het recht
2009, 85-88, 113-16, AB 2009/285 m. nt.
voor ‘Environmental Modification’.
21. R. Pittman et al., Human rights ap-
op privacy en gezinsleven van de omwo-
T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik.
31. R.J. Zedalis, ‘Climate Change and the
proach to transnational hazardous environ-
nenden van een chemische fabriek was
27. Zie Tatar vs. Romania, EHRM, 27 janua-
National Academy of Sciences’ Idea of
mental programs (Gatineau, 2011).
volgens het Hof geschonden nu de Italiaan-
ri 2009, 113-16, 121-24; Guerra & Others
Geoengineering: One American Academic’s
22. López Ostra, EHRM 9 december 1994,
se autoriteiten hen niet informeerden over
vs. Italy, EHRM 19 februari 1998, para 60;
Perspective on First Considering the Text of
M en R 1995/82, m.nt. Kamminga. In deze
de milieu-effecten van de fabriek en over
Oneryildiz vs. Turkey, EHRM 30 november
Existing Agreements’, European Energy and
zaak verzaakte het gemeentebestuur op te
de maatregelen die genomen zouden wor-
2004, para 90.
Environmental Law Review, 2010/18, p. 20
treden tegen ernstige milieuvervuiling door
den bij een ramp met de betreffende
28. Taskin vs. Turkey, EHRM 10 november
e.v.
een leerlooierij in het Spaanse Lorca. Het
fabriek.
2004 para. 113 en 118-119.
32. D. Bodansky, ‘Governing Climate Engi-
Hof concludeert dat de autoriteiten een
24. Fadeyeva vs. Russia, EHRM 9 juni 2005,
29. Trb. 2001, 73.
neering: Scenarios for Analysis. The Harvard
onzorgvuldige belangenafweging hebben
para 89.
30. Voluit: het Verdrag inzake het verbod
Project on Climate agreements’, Discussion
uitgevoerd, waardoor een inbreuk werd
25. Öneryildiz vs. Turkey, EHRM 30
van militair of enig ander vijandelijk gebruik
Paper 11-47, November 2011, 15.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
579
Wetenschap
In artikel III is vervolgens vastgelegd dat de bepalingen geen belemmering voor het gebruik van milieuveranderingstechnieken voor vreedzame doeleinden vormen. In het tweede lid van artikel III wordt vervolgens wel een aantal juridische randvoorwaarden gesteld aan de toepassing van milieuveranderingstechnieken voor vreedzame doeleinden, te weten: - Staten mogen niet compleet op eigen houtje werken, maar moeten kennis over milieuveranderingstechnieken, vallend onder de hierboven geciteerde definitie, uitwisselen met andere staten; - Staten dienen bij te dragen aan internationale economische en wetenschappelijke samenwerking op het gebied van behoud en verbetering van het milieu; - Staten dienen rekening te houden met de behoeften van ontwikkelingslanden. VN-Raamverdrag inzake Klimaatverandering Hoewel het ENMOD-verdrag het enige verdrag is dat expliciet betrekking heeft op klimaatengineering technieken zoals SRM en CDR, wordt het onderwerp momenteel ook besproken in het kader van andere verdragen, hoewel de tekst van die verdragen dus niet expliciet daar-
Elk experiment, hoe klein ook, dient derhalve de regels van dit toetsingskader te volgen op betrekking heeft. Het meest voor de hand liggende verdrag ter regulering van klimaatengineering is uiteraard het VN-Raamverdrag inzake Klimaatverandering (UNFCCC).33 Immers, dit verdrag is specifiek tot stand gekomen om klimaatverandering aan te pakken. Ook belangrijk is dat het beschikt over bijna universeel lidmaatschap, door de ratificatie van 194 landen. Het verdrag erkent het klimaat als een wereldwijd goed waarvan de stabiliteit aangetast kan worden door de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen en heeft als ultieme doelstelling de emissie van deze gassen te beperken tot een niveau dat geen gevaarlijke antropogene gevolgen stelt voor het klimaat. Het verdrag zelf bevat echter geen enkele expliciete verwijzing naar klimaatengineering. Wel is duidelijk dat klimaatengineering op zichzelf gezien kan worden als een maatregel die bedoeld is om de negatieve gevolgen van klimaatverandering aan te pakken, en daarmee onder de werking van het verdrag valt. Daarmee zijn de algemene beginselen uit het verdrag, met name de hier boven reeds behandelde beginselen van ‘no harm’ en voorzorg, van toepassing op besluitvorming inzake klimaatengineering door staten die partij zijn bij het Klimaatverdrag. Uiteraard krijgt klimaatengineering veel aandacht in de kantlijn van het Klimaatverdrag. Dit heeft echter nog niet geleid tot het aannemen van resoluties of andere besluiten. Interessant wordt of het volgende rapport over mitigatie van Werkgroep III van het het Intergovernmental Panel on Climate
580
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Change (IPCC), verwacht in 2014, ingaat op de mogelijkheden van klimaatengineering. De rapporten hebben een grote invloed op de onderhandelingen in het kader van het UNFCCC verdrag. Biodiversiteitsverdrag en Londen Dumping Verdrag Het Biodiversiteitsverdrag uit 1992 is een breed milieuverdrag dat door bijna alle staten is geratificeerd, zij het met uitzondering van de VS.34 In het kader van dit verdrag hebben partijen in 2010 een resolutie aangenomen waarin staten worden ‘opgeroepen’ om geen klimaatengineering toe te passen die de biodiversiteit kan schaden. Alleen wetenschappelijke experimenten op kleine schaal worden toegelaten, mits vooraf gegaan door een onderzoek naar de mogelijke milieu-effecten en mits in een gecontroleerde setting.35 Opvallend is de terughoudende woordkeuze van de resolutie dat het soft law karakter ervan onderstreept. Twee jaar eerder had de Conferentie van de Partijen van dit verdrag al een vergelijkbare resolutie aangenomen over oceaanbemesting die meer gewicht in de schaal lijkt te leggen.36 In laatstgenoemde resolutie wordt nadrukkelijk verwezen naar het Protocol uit 1996 bij het Verdrag van Londen inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen van 1972.37 Dit protocol verbiedt de dumping van elke vorm van afval (zeer ruim gedefinieerd als ‘materialen en substanties, ongeacht hun aard, vorm of omschrijving’, artikel 1 lid 8), tenzij het gaat om afvalstoffen genoemd in de bijlagen bij het verdrag. Zo is het bijvoorbeeld wel toegestaan, zij het onder bepaalde voorwaarden, om CO2 uit CO2-afvang- en opslagprocessen te lozen op zee. Nadat de partijen bij het verdrag in 2007 een zogenaamd ‘Statement of Concern’ over oceaanbemesting met ijzer hadden aangenomen, werd in 2008 een resolutie aangenomen over de regulering van oceaanbemesting met ijzer.38 Recentelijk is deze resolutie door de partijen omgezet in een bindend amendement.39 Het nieuwe artikel 6bis geeft een duidelijk verbod weer: ‘Contracting Parties shall not allow the placement of matter into the sea from vessels, aircraft, platforms or other man-made structures at sea for marine geoengineering activities listed in Annex 4, unless the listing provides that the activity or the subcategory of an activity may be authorized under a permit’. Voor oceaanbemesting met ijzer mag alleen een vergunning worden verleend als het gaat om ‘legitiem wetenschappelijk onderzoek’, waarbij rekening wordt gehouden met het toetsingskader dat is opgenomen onder Annex 4. Elk experiment, hoe klein ook, dient derhalve de regels van dit toetsingskader te volgen. De kern ervan wordt gevormd door de verplichting vooraf een milieubeoordeling uit te voeren van de te verwachten effect. Wat in deze beoordeling moet worden onderzocht is in het toetsingskader vrij uitvoerig beschreven. Tevens wordt benadrukt dat ‘peer review’ belangrijk is en dat onderzoeksresultaten zoveel mogelijk worden gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften.40 Uit de Annex blijkt eveneens dat Partijen advies dienen in te winnen bij onafhankelijke internationale experts of een onafhankelijk wetenschappelijk orgaan over voorgenomen activiteiten die onder de definitie van klimaatengineering vallen.
6. Algemene (milieu)verdragen van invloed op klimaatengineering Het is ook mogelijk dat specifieke klimaatengineering handelingen onder de reikwijdte vallen van bestaande verdragen zonder dat dit destijds, bij de opstelling van die verdragen, was voorzien. De bekendste voorbeelden hiervan zijn het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (CLRTAP)41 en het Verdrag betreffende de bescherming van de ozonlaag42 alsmede het bijbehorende protocol van Montreal,43 beide vanwege de introductie van aerosolen in de atmosfeer (SRM). Ook andere relevante verdragen komen hieronder kort aan bod. Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand Dit verdrag uit 1979 richt zich op alle vormen van luchtverontreiniging, waarbij de term luchtverontreiniging is gedefinieerd als de emissie door de mens van stoffen of energie in de lucht, voor zover zulks leidt tot nadelige effecten, zoals gezondheidsschade of schade aan ecosystemen of aan materiële bezittingen (artikel 1(a)). Die schadelijke vormen van luchtverontreiniging dienen geleidelijk te worden teruggedrongen (artikel 2). Voor een flink aantal specifieke stoffen zijn vervolgens protocollen getekend met vergaande, bindende, afspraken leidend tot emissiereducties. Dit geldt bijvoorbeeld voor zwavel: in 1993 moest een 30% emissiereductie zijn bereikt ten opzicht van het niveau van 1980.44 Nieuwe zwavelemissies als onderdeel van Stratospheric Aerosols Injection zouden dus binnen dit plafond moeten blijven.45 Opvallend is dat de Verenigde Staten die wel partij zijn bij het verdrag het protocol over zwavelstoffen niet hebben ondertekend. Binnen de EU wordt aan dit verdrag en zijn protocollen uitvoering gegeven door middel van een aantal luchtkwaliteitsrichtlijnen, waarvan de belangrijkste Richtlijn 2008/50/EG betreffende luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa is, die betrekking heeft op de emissie van zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), lood, benzeen en koolmonoxide in de troposfeer. Deze laatste toevoeging is relevant voor klimaatengineering, omdat SAI uitgaat van emissies in de stratosfeer en daarmee in eerste instantie niet onder deze richtlijn van de EU zou vallen. De hele regulering in de richtlijn is duidelijk gericht op het leefniveau van de mens. Zo worden voor zwaveldioxide kwaliteitsdoelstellingen voor lucht op leefniveau gesteld. Indien en voor zover er geen uitwisseling plaatsvindt van stratosfeer naar troposfeer (dit is overigens voorwerp van debat), lijkt deze EU-richtlijn derhalve niet direct van belang voor SAI. Daarnaast is Richtlijn 2001/81/EG inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (de
NEC-richtlijn) van belang. Deze richtlijn stelt een maximum aan de emissie door iedere lidstaat van een aantal stoffen, waaronder zwaveldioxide. Deze richtlijn ziet echter alleen op emissies op het grondgebied van de lidstaten. Opnieuw lijken emissies in de stratosfeer hier buiten te blijven. Omdat de CLRTAP geen onderscheid tussen stratosfeer en troposfeer maakt en een erg brede werking heeft, wordt er in de literatuur van uitgegaan dat dit verdrag wel van toepassing is op SAI.46 Verdrag van Wenen en het Protocol van Montreal Deze instrumenten richten zich op de bescherming van de ozonlaag en hebben bijna universele lidmaatschap. Het Protocol van Montreal stelt specifieke verboden voor bepaalde soorten stoffen die de ozonlaag aantasten (CFK’s, HCFK’s en metylbromide). Zwavel aerosolen vallen daar vooralsnog niet onder, maar vanwege het feit dat zij de ozonlaag zouden kunnen aantasten vallen ze wel onder de reikwijdte van het Verdrag van Wenen en zouden ze daarmee gereguleerd kunnen gaan worden door aanpassing van het Protocol van Montreal. Ruimteverdrag - Het Ruimteverdrag uit 1967 heeft betrekking op alle menselijke activiteiten in de kosmische ruimte, en is daarmee van toepassing op SRM-maatregelen in de ruimte.47 De volgende voorzieningen zijn relevant voor klimaatengineering: - onderzoek en gebruik van de ruimte moet plaatsvinden ten voordele en in het belang van alle landen, en er is vrijheid van wetenschappelijk onderzoek in de ruimte, waarbij staten internationale samenwerking vergemakkelijken (artikel I); - Staten die partij zijn bij het verdrag dragen internationale verantwoordelijkheid voor nationale activiteiten in de ruimte ook als dat gebeurt door private partijen (‘nongouvernementele lichamen’) en dienen ervoor te zorgen dat de bepalingen uit het verdrag worden nageleefd. Private organisaties hebben toestemming nodig van de staat waaruit ze afkomstig zijn, en vallen onder voortdurend toezicht van die betreffende staat (artikel VI); - Staten zijn aansprakelijk voor schade die veroorzaakt wordt door een onder hun verantwoordelijkheid gelanceerd voorwerp (artikel VII); - onderzoek in en naar de ruimte moet gebeuren conform het beginsel van samenwerking en onderlinge bijstand en mag niet leiden tot ‘schadelijke besmetting ervan’ of tot ‘nadelige veranderingen in de omgeving van de aarde’ (een wat ongelukkige vertaling van de oorspronkelijke tekst van het verdrag die spreekt van ‘adverse changes in the environment of the Earth’)(artikel IX).
33. Trb. 1992, 189.
Partijen dit heeft geratificeerd in werking
42. Trb. 1985, 144.
46. Bodansky supra n. 25, p. 18; Zedalis,
34. Trb. 1992, 164.
treden.
43. Trb. 1988, 11.
supra n. 24, p. 21.
35. Decision X/33, COP 10, Nagoya 2010.
40. Zie The Asilomar Conference Recom-
44. Trb. 1985, 148.
47. Verdrag inzake de beginselen waaraan
36. Decision IX/16, COP 9, Bonn 2008.
mendations on Principles for Research into
45. Blijkens literatuur zou dit geen enkel
de activiteiten van Staten zijn onderworpen
37. Trb. 2000, 27.
Climate Engineering Techniques, http://
probleem zijn omdat het bij SAI om een
bij het onderzoek en gebruik van de kosmi-
38. Resolutie LC-LP.1 (2008).
www.climate.org/PDF/AsilomarConferen-
relatief kleine hoeveelheid extra zwavele-
sche ruimte, met inbegrip van de maan en
39. Resolutie LP.4(8) (2013). Het amende-
ceReport.pdf.
missie zou gaan in vergelijking tot het
andere hemellichamen, Trb. 1967, 31.
ment zal 60 dagen nadat tweederde van de
41. Trb. 1980, 21.
gestelde plafond (Bodansky, p. 18).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
581
Wetenschap
In Nederland wordt dit verdrag uitgevoerd met de Wet ruimtevaartactiviteiten uit 2007. Deze wet bepaalt dat ruimteactiviteiten aan een vergunningplicht zijn verbonden. De vergunning kan worden geweigerd indien de bescherming van het milieu in de ruimte in gevaar kan worden gebracht door de betreffende activiteit (artikel 6 lid 1(b)), en ook kunnen aan een wel verleende vergunning voorschriften worden verbonden die bedoeld zijn ter bescherming van het milieu in de kosmische ruimte (artikel 3 lid 3). Verdrag van Espoo Van belang voor klimaatengineering kan voorts de verplichting tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage zijn. De milieueffectbeoordeling is een belangrijk instrument voor de integratie van milieuoverwegingen in de voorbereiding en goedkeuring van bepaalde plannen en programma’s die in nabuurstaten aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, omdat zij garandeert dat reeds tijdens de voorbereiding en vóór de vaststelling van die plannen en programma’s met de effecten van de uitvoering daarvan rekening wordt gehouden. Op internationaal niveau is hiervoor in het kader van de United Nations Economic Commission for Europe (UNECE) het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband en het bijbehorende protocol betreffende strategische milieueffectbeoordeling van kracht.48 De verdragsstaat waar de activiteit plaatsvindt, moet elke andere verdragsstaat die geraakt kan worden door de activiteit in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte stellen. De notificatie moet de relevante informatie over het project bevatten alsmede een redelijke termijn waarbinnen gereageerd kan worden. Het publiek van de betrokken staten moet eveneens in de mogelijkheid worden gesteld om zienswijzen te leveren. Na het volmaken van de milieueffectrapportage zal de staat waar de voorgenomen activiteit plaatsvindt in overleg treden met de betrokken geraakte staat. Binnen de EU is deze verplichting geïncorporeerd in twee richtlijnen betreffende milieueffectrapportage voor projecten en strategische milieubeoordeling.49 UNCLOS en OSPAR Tot slot dient hier aandacht te worden besteed aan verdragen met betrekking tot het mariene milieu, zoals het reeds genoemde Verdrag van Londen (reeds behandeld onder 6), maar ook het VN-Zeerechtverdrag (UNCLOS) en het Verdrag inzake het mariene milieu in de Noordoostelijke Atlantische oceaan (OSPAR). Al deze verdragen zijn relevant voor oceaanbemesting. Het Zeerechtverdrag is een enorm breed verdrag dat alle aspecten van het internationale zeerecht behandelt. Participatie bij dit verdrag is ook breed: bijna alle industriële landen zijn partij met uitzondering van de Verenigde Staten. Bescherming van het mariene milieu op het extraterritoriale deel van de zee (‘high seas’) is een van de doelen van dit verdrag, en daarmee valt oceaanbemesting onder de reikwijdte van het verdrag. Het verdrag blijft vrij oppervlakkig met betrekking tot deze milieunormen. Niettemin zijn de volgende juridische uitgangspunten voor klimaatengineering af te leiden uit het verdrag: - activiteiten op de ‘high seas’ moeten ten goede komen
582
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
aan de mensheid als geheel, en moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de belangen van ontwikkelingslanden (artikel 140); - wetenschappelijke activiteit mag enkel worden uitgevoerd ten behoeve van de mensheid als geheel en moet worden georganiseerd door de Internationale Zeebodemautoritieit (ISA) of door staten (in dat geval dienen staten met elkaar samen te werken) (artikel 143); - activiteiten moeten gepaard gaan met maatregelen die zorgen voor een effectieve bescherming van het marine milieu. De ISA wordt opgedragen regels te maken die o.a. zien op het voorkomen van vervuiling (artikel 145); - Staten moeten zorgdragen voor effectieve participatie van ontwikkelingslanden bij het uitvoeren van activiteiten op de ‘high seas’ (artikel 148). Via dit verdrag probeert de VN toezicht te houden op hetgeen er gebeurt op de zee buiten nationale jurisdictie. De Secretaris-Generaal van de VN heeft in 2009 aan de Algemene Vergadering van de VN gerapporteerd dat klimaatengineering grote aandacht krijgt. Hij stelt dat vele vormen van klimaatengineering ‘lack proper scientific assessment of their environmental impacts and effectiveness’, en dat met name zorgen bestaan over CO2-opslag op zee en oceaanbemesting door middel van ijzer. Aanbevolen wordt daarom om de wetenschappelijke kennis over de rol van oceanen bij de regulering van het klimaat en de gevolgen van klimaatengineering op het marine milieu te verbeteren.50 Tot concrete verdere stappen is het echter nog niet gekomen. In het kader van het OSPAR-verdrag zijn wel concrete besluiten genomen, zij het enkel met betrekking tot de opslag van CO2. OSPAR is een echt (modern) milieuverdrag en daarmee veel gedetailleerder dan UNCLOS. Het stelt het voorzorgbeginsel centraal en reguleert tal van activiteiten die negatieve effecten op het marine milieu van de noordoostelijke Atlantische oceaan kunnen hebben. Het lozen van stoffen op zee is in zijn algemeenheid verboden, maar al in 2007 is een uitzonderingsregeling gemaakt voor de opslag van CO2 in ondergrondse geologische formaties mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden.51 Tegelijkertijd is een besluit aangenomen dat expliciet vaststelt dat CO2-opslag in het water of op de zeebodem verboden blijft omdat dit wordt gezien als een niet-duurzame oplossing die nadelige gevolgen zal hebben voor levende organismen en marine ecosystemen.52 Het is opvallend dat, afgaande op de beschikbare documenten, expliciete aandacht voor klimaatengineering in het algemeen of oceaanbemesting dan wel ‘enhanced weathering’ in het bijzonder tot dusver is uitgebleven. Waarschijnlijk is onenigheid hierover tussen de betrokken staten hiervoor de oorzaak. In elk geval kan geconcludeerd worden dat oceaanbemesting het lozen van stoffen omvat en daarmee in beginsel niet is toegestaan. Hetzelfde geldt voor ‘enchanced weathering’ in kustgebieden door middel van olivijn. De EU is een actieve partij bij het Verdrag van OSPAR en heeft in 2008 de Kaderrichtlijn mariene strategie aangenomen.53 Deze richtlijn vereist dat de lidstaten voor de zee die onder hun jurisdictie valt een ‘goede milieutoestand’ bereiken. Hiervan is sprake indien aan een heel scala aan criteria is voldaan, bijvoorbeeld: door de mens teweeggebrachte eutrofiëring moet tot een mini-
mum zijn beperkt, met name de schadelijke effecten ervan zoals verlies van de biodiversiteit, aantasting van het ecosysteem, schadelijke algenbloei en zuurstofgebrek in de bodemwateren, en concentraties van vervuilende stoffen moet zodanig zijn dat geen verontreinigingseffecten optreden.54 Beïnvloedende factoren die moeten worden aangepakt zijn o.a. ‘verrijking met organische stoffen en nutriënten’ en ‘aanvoer van kunstmeststoffen en andere stikstof- en fosforrijke stoffen’.55 Oceaanbemesting is dus moeilijk te rijmen met deze richtlijn. Voor ‘enchanced weathering’ door het gebruik van olivijn in kustgebieden geldt dezelfde conclusie. In Nederland is verontreiniging van de zee gereguleerd via de Waterwet uit 2009. Deze wet bevat een algemeen verbod om zonder vergunning verleend door de Minister van I&M stoffen te lozen in de zee (artikel 6.3). Gezien bovenstaande is het niet aannemelijk dat een vergunning kan worden verleend voor oceaanbemesting of ‘enhanced weathering’ in het kustgebied.
het plannen van klimaatengineering, evenals de procedurele verplichtingen die het verdrag van Aarhus oplegt. Tenslotte is geconstateerd dat het OSPAR verdrag duidelijke grenzen stelt aan het gebruik van klimaatengineering, zonder er daarbij expliciet aandacht aan te besteden: oceaanbemesting is in beginsel niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor ‘enchanced weathering’ in kustgebieden door middel van olivijn. Vanuit de problematiek van een nieuwe technologie waarbij wetenschappelijke onzekerheid over mogelijke effecten inherent is, lijkt vooral het voorzorgbeginsel geschikt te zijn om een kader te scheppen waarbinnen de risico’s van klimaatengineering kunnen worden afgewogen. Zonder geconcretiseerd te zijn in een specifieke norm is het beginsel echter op internationaal niveau vooral een interpretatiemiddel. Kenmerkend aan het toepassen van voorzorg op klimaatengineering is voorts dat het zowel tegen als vóór de toepassing van klimaatengineering kan pleiten, afhankelijk van welke risico’s (en onzekerheden)
7. Conclusie Hoewel klimaatengineering nieuw is, blijken bestaande juridische kaders reeds enig kader te bieden voor besluitvorming over klimaatengineering. Er bestaan echter diverse lacunes. Dat is logisch aangezien klimaatengineering nieuwe activiteiten betreft waarop de opstellers van verdragen in het verleden geen oog hebben gehad. Klimaatengineering heeft nog nauwelijks expliciete aandacht heeft gekregen in het internationale recht. Het enige specifieke verdrag dat concrete – voornamelijk procedurele – randvoorwaarden voor de toepassing van klimaatengineering omvat is het ENMOD-verdrag. Opvallend genoeg lijkt dit verdrag klimaatengineering te stimuleren. Daarnaast is er een specifieke resolutie aangenomen tegen de toepassing – met uitzondering van wetenschappelijke experimenten op kleine schaal – van klimaatengineering (zowel SRM als CDR) in het kader van het Biodiversiteitsverdrag. Een soortgelijke resolutie is aangenomen met betrekking tot oceaanbemesting (CDR) in het kader van het Verdrag van Londen. Wel kan klimaatengineering, min of meer toevallig, onder de reikwijdte van verschillende bestaande milieurechtverdragen vallen. Het Ruimteverdag geeft nog de meeste armslag voor de toetsing van CDR-maatregelen met als uiterste mogelijkheid staatsaansprakelijkheid voor veroorzaakte schade. Ook de verplichting tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage kan een effectief instrument zijn voor de integratie van milieubelangen bij
OSPAR is een echt (modern) milieuverdrag en daarmee veel gedetailleerder dan UNCLOS worden benadrukt. Ditzelfde euvel geldt zoals betoogd voor de toepassing van andere beginselen en de mensenrechtenverdragen. Tot slot moet worden geconcludeerd dat het internationaal recht naar zijn aard enkele inherente problemen kent als het wordt ingezet voor de regulering van handelingen die het mondiale klimaat kunnen beïnvloeden. Zo gelden verdragen enkel tussen de staten die partij zijn bij het verdrag. Een niet aangesloten staat, of een privé-persoon of individueel bedrijf wordt niet, of in elk geval niet rechtstreeks, door het verdrag gereguleerd. Uit de problemen rond de opvolging van het Kyoto Protocol weten we hoe moeilijk het is om alle landen aan boord te krijgen. Een ander probleem betreft het toezicht op de naleving van het internationale recht en de feitelijke afdwingbaarheid ervan. Ook deze problemen lijken juist bij klimaatengineering belangrijk te zijn en vormen een aandachtspunt bij het ontwikkelen van toekomstig beleid.
48. Trb. 1991, 104, en Trb. 2003, 154.
gen voor het milieu van bepaalde plannen
3 lid 3 van Annex III van het OSPAR-Ver-
19.
49. Richtlijn 2011/92/EU voor milieubeoor-
en programma’s.
drag. Wijzigingen als gevolg van OSPAR
54. Bijlage 1.
deling van bepaalde openbare en particulie-
50. Distr. Gen. 19 October 2009, A/64/66/
Decision 2007/2.
55. Bijlage 3.
re projecten, en Richtlijn 2001/42/EG
Add. 2, no. 86.
52. OSPAR Decision 2007/1.
betreffende de beoordeling van de gevol-
51. Art. 3 lid 2 onder f van Annex II, en art.
53. Richtlijn 2008/56, PbEG 2008, L164, p.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
583
Focus
471
Een kindvriendelijk strafproces? Het recht op rechtsbijstand voor minderjarigen in het licht van de Europese Richtlijn over het recht op een advocaat en de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken Jakoline Winkels1 Op 7 oktober 2013 is de Europese Richtlijn over het recht op een advocaat aangenomen. Minder dan twee maanden later volgde een voorstel voor een Europese Richtlijn over kinderen in strafzaken. Op 13 februari 2014 publiceerde het kabinet twee wetsvoorstellen over het recht op rechtsbijstand voor en tijdens verhoor. De implementatie van de Europese Richtlijn over het recht op een advocaat komt daarmee steeds dichterbij. Maar is er, anticiperend op het voorstel voor een Richtlijn over kinderen in strafzaken, ook rekening gehouden met speciale waarborgen voor jonge verdachten? Deze bijdrage bespreekt het geldende recht op rechtsbijstand voor minderjarige verdachten en het implementatievoorstel in het licht van deze Europese (concept) regelgeving met behulp van een rechtsvergelijkend perspectief. In België is het recht op consultatie- en verhoorbijstand al sinds 2012 in werking en deze wetgeving is inmiddels uitvoerig geëvalueerd. Voor wat betreft minderjarige verdachten kunnen bepaalde aspecten van de Belgische wet en praktijk de Nederlandse wetgever inspireren. Aan bod komen het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand, de specialisatie van de jeugdadvocaat en de rol van de advocaat tijdens verhoor.
D
e Europese wetgever heeft de knoop doorgehakt: op 7 oktober 2013 is de Europese Richtlijn over het recht op een advocaat in strafzaken en communicatie in strafrechtelijke procedures aangenomen door de JBZ-raad (de Richtlijn).2 En er is meer goed nieuws: minder dan twee maanden na het aannemen van deze Richtlijn publiceerde de Europese Commissie een Voorstel voor een richtlijn betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (concept Richtlijn over kinderen in strafzaken).3 Met dit voorstel, dat minimum waarborgen voor minderjarige verdachten garandeert, erkent de Commissie de kwetsbare positie van kinderen in strafzaken en geeft het verder gevolg aan de uitwerking van de Routekaart ter versterking van procedurele rechten voor verdachten.4 Gevolg van de eerstgenoemde Richtlijn was dat het concept wetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor aangepast moest worden.5 Dit is inmiddels gebeurd: het kabinet heeft op 13 februari 2014 twee langverwachte concept wetsvoorstellen over het recht op rechtsbijstand tijdens verhoor gepubliceerd. Het voormalige wetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor is opgesplitst in twee voorstel-
584
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
len: het wetsvoorstel implementatie Richtlijn recht op toegang raadsman (het ‘implementatievoorstel’) en een tweede wetsvoorstel tot aanvulling van bepalingen over verdachte, raadsman en enkele dwangmiddelen.6 Het tweede voorstel bevat wettelijke regelingen die niet noodzakelijk zijn voor de implementatie van de Richtlijn, welke om die reden zijn opgenomen in een ander voorstel (het ‘separate voorstel’).7 De twee concept voorstellen regelen het recht op rechtsbijstand vanaf het eerste politieverhoor voor meerderjarige en minderjarige verdachten. Ten slotte is het concept Besluit inrichting en orde politieverhoor (‘concept Besluit’) in consultatie gegaan, dat algemene regels over de inrichting van en de orde tijdens het verhoor bevat.8 Omdat het nog om voorstellen gaat, geldt voorlopig de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor van het College van procureurs-generaal (de Aanwijzing). De uiterste implementatiedatum van de Richtlijn is 27 november 2016. Minderjarigen in verhoorsituaties zijn nog kwetsbaarder dan volwassen verdachten die zich in deze positie bevinden.9 Er dienen dan ook extra waarborgen te zijn om te garanderen dat zij hun procedurele rechten begrijpen
en te voorkomen dat zij onder ongeoorloofde druk verklaringen afleggen. Een essentiële waarborg is het recht op rechtsbijstand voorafgaand en tijdens verhoor (consultatie- en verhoorbijstand). Dit kinderrecht is los van de Richtlijn erkend door verschillende instanties op zowel internationaal als Europees niveau.10 Daarnaast benadrukt de Europese Commissie het belang van rechtsbijstand in de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken.11 Doel van dit artikel is om voor drie onderdelen van het recht op rechtsbijstand voor minderjarigen uiteen te zetten hoe wet -inclusief implementatievoorstel- en praktijk in lijn met supranationale normen zoals de Richtlijn gebracht kunnen worden. In dit kader wordt ook aandacht besteedt aan de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken. Hoewel de Richtlijn over kinderen in strafzaken nog de status van voorstel heeft, is de kans aanmerkelijk dat deze op termijn -net als zijn voorgangers op de Routekaart van procedurele rechten- doorgang zal vinden.12 Van Kampen en Leliveld spraken in dit tijdschrift de hoop uit dat in het licht van deze Europese ontwikkelingen, de wetgever ‘ (...) niet angstig zal zijn, maar het moment zal aangrijpen om tot wezenlijke veranderingen te komen.’13 Hierbij aansluitend, en gelet op de kwetsbaarheid van jonge verdachten, is het wenselijk om bij het ontwerpen van een nieuwe wet over het recht op rechtsbijstand alvast rekening te houden met de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken. De vraag rijst of dit het geval is, en indien dit niet gebeurd is, op welke onderdelen het implementatievoorstel verbeterd kan worden. Er komen in deze bijdrage een aantal opvallende aspecten van de Belgische wet en praktijk aan de orde die Nederland in bepaalde opzichten zouden kunnen inspireren. In België is het recht op consultatie- en verhoorbijstand namelijk al twee jaar in werking en is deze wetgeving inmiddels uitvoerig geëvalueerd.14 De drie onderdelen van het recht op rechtsbijstand voor minderjarige die in deze bijdrage besproken worden zijn het afstand doen van verhoorbijstand door minderjarigen, specialisatie van de
In België is het recht op consultatieen verhoorbijstand al twee jaar in werking en is deze wetgeving inmiddels uitvoerig geëvalueerd jeugdadvocaat en de rol van de jeugdadvocaat tijdens het verhoor. Het artikel richt zich op het doen van aanbevelingen voor de Nederlandse wetgever en omvat dan ook geen integrale vergelijking tussen Nederlands en Belgisch recht en ook geen evaluatie van het Belgisch recht in het licht van de Richtlijn. Hoewel ook in België het recht op rechtsbijstand onder druk staat wegens bezuinigingen, zijn er elementen in de Belgische regelgeving en praktijk waar Nederland van zou kunnen leren.15 1. Afstand doen van verhoorbijstand door de minderjarige verdachte Artikel 3 van de Richtlijn garandeert het recht op een advocaat bij het politieverhoor voor eenieder die verdacht wordt van een misdrijf of vanwege verdenking van een overtreding van zijn vrijheid beroofd is. Afstand doen kan volgens artikel 9 slechts indien aan de verdachte mondeling of schriftelijk duidelijke en toereikende informatie in eenvoudige en begrijpelijke bewoordingen is gegeven over de inhoud van het betrokken recht en de mogelijke gevolgen van afstand. De afstand moet vrijwillig en ondubbelzinnig zijn en dient in een proces-verbaal gedetailleerd geregistreerd te worden. Een standaardformulering voldoet dus niet.16 Ten slotte omvat artikel 13 een open geformuleerde norm ter bescherming van kwetsbare verdachten: ‘De lidstaten zorgen ervoor dat bij de toepassing van deze richtlijn rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van kwetsbare verdachten.’ Uit de concept
Auteur
European Economic and Social Committee
2011, p. 285-295; B. Feld, ‘Real interrogati-
minderjarige verdachten ‘het risico op
1. Jakoline Winkels is masterstudent Legal
and the Committee of the Regions of 27
on: What actually happens when cops
cumulatie van rechten en een overcompen-
Research aan de Universiteit Utrecht.
November 2013, Making progress on the
question kids’, Law and Society Review
satie van de kwetsbaarheid van de minder-
European Union Agenda on Procedural
2013-1, p. 1-35.
jarige’. Zie: Brief d.d. 17 januari 2014,
Noten
Safeguards for Suspects or Accused Persons
10. Zie bijv. art. 40 IVRK, Rule 18 Havana
Negen fiches, opgesteld door de werkgroep
2. Directive 2013/48/EU of the European
- Strengthening the Foundation of the
Rules, par. 38 Guidelines on child-friendly
Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen
Parliament and of the Council of 22 October
European Area of Criminal Justice,
justice en de Salduz-rechtspraak van het
(BNC), bijlage 1, p. 25.
2013 on the right of access to a lawyer in
COM(2013) 820/2.
EHRM.
13. P. van Kampen en J. Leliveld, ‘Rechts-
criminal proceedings and in European arrest
5. Concept wetsvoorstel rechtsbijstand en
11. European Commission, Proposal for a
bijstand in de voorfase van het strafproces’,
warrant proceedings, and on the right to
politieverhoor, 15 april 2011.
Directive of the European Parliament and
NJB 2013/2191, afl. 37.
have a third party informed upon deprivati-
6. Concept wetsvoorstel implementatie
of the Council of 27 November 2013 on
14. H. Penne, A. Raes e.a., Evaluatie Sal-
on of liberty and to communicate with third
Richtlijn Recht op toegang raadsman, 13
procedural safeguards for children suspec-
duz wet. Eindrapport., Brussel: Dienst voor
persons and with consular authorities while
februari 2014.
ted or accused in criminal proceedings,
het Strafrechtelijk beleid 2013.
deprived of liberty, O.J. 6.11.2013 (L 294).
7. Concept wetsvoorstel aanvullingen van
COM(2013) 822/2, explanatory memoran-
15. Zie recent persbericht van de Orde van
3. European Commission, Proposal for a
bepalingen over verdachte, raadsman en
dum par. 26-29 en art. 6.
Vlaamse Balies: ‘Salduzpermanentie dreigt
Directive of the European Parliament and
enkele dwangmiddelen, 13 februari 2014.
12. Saillant detail is dat de regering in de
stil te vallen. Advocatuur waarschuwt voor
of the Council of 27 November 2013 on
8. Concept Besluit inrichting en orde poli-
BCN-fiche over de concept Richtlijn over
chaos’, Brussel, 25 september 2013.
procedural safeguards for children suspec-
tieverhoor, 13 februari 2014.
kinderen in strafzaken, waarin de regering
16. M. van Oosterhout, ‘Afstand van het
ted or accused in criminal proceedings,
9. I. Weijers, ‘Het verhoor van minderjarige
een eerste oordeel geeft over het voorstel
recht op rechtsbijstand door kwetsbare ver-
COM(2013) 822/2.
verdachten’, in: I. Weijers, and F. Imkamp,
van de Europese Commissie, overwegend
dachten’, Delikt en Delinkwent 2013/32; T.
4. Communication from the Commission to
Jeugdstrafrecht in internationaal perspec-
negatief is. Volgens de regering is de richt-
van de Laar, ‘Het consultatierecht en afstand
the European Parliament, the Council, the
tief, Den Haag: Boom juridische uitgevers
lijn niet proportioneel en ontstaat voor
van recht’, NJB 2012/174, afl. 3.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
585
Focus
© Charlie Bonallack / Alamy
Richtlijn over kinderen in strafzaken blijkt dat de Europese Commissie doelt op verplichte rechtsbijstand, zowel consultatie- als verhoorbijstand. Artikel 6 lid 1 bepaalt dat kinderen geen afstand kunnen doen van deze rechten, tenzij het gaat om overtredingen waarbij verplichte rechtsbijstand disproportioneel zou zijn, zoals kleine verkeersovertredingen. Reden hiervoor is dat kinderen niet in staat zijn een strafprocedure volledig te begrijpen en te volgen.17 Zoals gezegd is in Nederland de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor nog geldend recht. Er is al meerdere malen geconcludeerd dat deze Aanwijzing niet in lijn is met Europees recht.18 In België trad de Wet Salduz al op 1 januari 2012 in werking, waarmee beduidend sneller dan in Nederland rechtszekerheid gecreëerd werd voor alle betrokkenen.19 Ook het Belgisch strafprocesrecht maakt een onderscheid
586
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
tussen consultatiebijstand en verhoorbijstand. Bij verhoor na vrijheidsbeneming, bijvoorbeeld na arrestatie, is het recht op consultatie en het recht op verhoorbijstand geregeld in artikel 2bis Wet voorlopige hechtenis. Een belangrijke extra waarborg van het Belgisch recht is dat minderjarige verdachten onder geen enkele voorwaarde afstand kunnen doen van deze twee rechten. Dit gaat verder dan de Richtlijn vereist, die afstand doen mogelijk maakt onder de voorwaarde dat kinderen passende en begrijpelijke informatie hebben gekregen. Hiermee loopt België dus vooruit op de eventuele implementatie van de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken. Het implementatievoorstel stelt in artikel 488c Sv voor dat minderjarigen geen afstand kunnen doen van hun recht op consultatiebijstand. Op deze manier wordt volgens de memorie van toelichting uitvoering gegeven
aan artikel 13 van de Richtlijn.20 Voor wat betreft de verhoorbijstand voor minderjarigen geldt dat hier in het implementatievoorstel wel afstand van kan worden gedaan, ondanks andersluidende adviezen hieromtrent van de Raad voor de Kinderbescherming en de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming.21 Ook de minderjarige verdachte kan volgens artikel 28a Sv vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van het recht op verhoorbijstand. Artikel 28a lid 2 Sv eist dat de verdachte die afstand doet op de gevolgen daarvan moet worden gewezen en moet worden medegedeeld dat hij op zijn beslissing terug kan komen. Volgens de minister is verhoorbij-
Een verontrustende bevinding is dat veel 16- en 17-jarige verdachten überhaupt niet gewezen bleken te worden op het recht op verhoorbijstand stand niet in alle gevallen noodzakelijk: “De verdachte is voor het maken van die keuze voorzien van een advies over de consequenties van de betekenis van zijn recht op rechtsbijstand en van afstand daarvan. De raadsman moet in staat worden geacht te beoordelen of de verdachte zodanig kwetsbaar is dat hij bij het verhoor moet worden bijgestaan. Op basis van de verleende consultatiebijstand kan de verdachte te kennen geven gebruik te willen maken van verhoorbijstand.”22 Uit WODC onderzoek is gebleken dat een groot deel van de minderjarige verdachten afstand doet van verhoorbijstand. De onderzoekers wierpen daarom terecht de vraag op of minderjarige verdachten het belang van verhoorbijstand wel voldoende inzien. Een verontrustende bevinding is dat veel 16- en 17-jarige verdachten überhaupt niet gewezen bleken te worden op het recht op verhoorbijstand. Zelfs als minderjarigen vragen stelden over het recht op rechtsbijstand, besteedden politieambtenaren daar volgens onderzoekers weinig tijd aan, terwijl zij in de meerderheid van de gevallen wel (ongevraagd) benadrukten dat het uitoefenen van het recht op rechtsbijstand ertoe leidt dat de verdachte langer vast blijft zitten.23 Deze praktijk is niet in
lijn met de strenge eisen over afstand doen van rechtsbijstand door minderjarigen, zoals die voortvloeien uit de Richtlijn en waarschijnlijk zullen voortvloeien uit de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken. Het implementatievoorstel lost dit probleem niet op. Alleen bij verplichte verhoorbijstand voor minderjarigen kunnen deze problemen zich niet voordoen. Overigens rijst in België het probleem dat bij verdenking van lichte delicten, waarbij de verhoorbijstand niet vergoed wordt, de (ouders van) de minderjarige geconfronteerd worden met gedwongen advocaatkosten. Zeker in het licht van de aangekondigde verdere bezuinigingen op rechtsbijstand schuilt hierin een gevaar dat zich ook in Nederland voor zou kunnen doen, en waar niet gemakkelijk een oplossing voor te bedenken is.24 Ten slotte biedt de EHRM zaak Martin/Estland inspiratie voor invoering van een hier bepleit ‘adolescentenstrafprocesrecht’, naast het adolescentenstrafrecht dat op 14 april in werking zal treden.25 In de zaak Martin benadrukt het EHRM dat het belang van extra waarborgen voor jonge verdachten in het strafproces niet ineens verdwijnt op het moment dat een verdachte achttien jaar is. Omdat juist de voorfase in het strafproces stressvol is, zouden de factoren achter deze waarborgen, zoals de mate van volwassenheid en het cognitieve en emotionele ontwikkelingsstadium, relevantie moeten behouden, ook na het bereiken van de meerderjarigheid. De Nederlandse wetgever erkende dit inzicht in de ontwikkelingspsychologie bij de invoering van het adolescentenstrafrecht, en trok een grens bij 23 jaar. In aansluiting hierbij en gelet op de Martin zaak zou de wetgever extra waarborgen bij het verhoor van verdachten kunnen garanderen voor jongeren tot 23 jaar. Hierbij kan gedacht worden aan het onmogelijk maken van het doen van afstand van verhoorbijstand voor verdachten tot 23 jaar. 2. Specialisatie van de jeugdadvocaat Een belangrijke factor die bijdraagt aan de kwaliteit en effectiviteit van rechtsbijstand voor minderjarigen is de specialisatie van de advocaat. Net zoals er kinderrechters zijn, zouden advocaten van minderjarigen bij voorkeur in het jeugdrecht gespecialiseerde advocaten moeten zijn. Gespecialiseerde jeugdadvocaten hebben de relevante kennis over de rechten van het kind, het jeugdstrafrecht, het civiele jeugdrecht en de verschillende instanties die hierbij betrokken zijn.26 Ook is enig inzicht in de ontwikkelingspsychologie nodig om te begrijpen welke consequenties de onvoltooide cognitieve en emotionele ontwikkeling van minderjarigen kunnen hebben. Daarnaast is met name bij recidiverende jonge verdachten vaak sprake van een psychische stoornis
17. European Commission, Proposal for a
2013- 12 (redactioneel artikel).
Richtlijn Recht op toegang raadsman, 13
ging van het Wetboek van Strafrecht, het
Directive of the European Parliament and
19. H. Penne, A. Raes e.a., Evaluatie Sal-
februari 2014, p. 68.
Wetboek van Strafvordering en enige ande-
of the Council of 27 November 2013 on
duz wet. Eindrapport., Brussel: Dienst voor
23. W. Verhoeven en L. Stevens, Rechtsbij-
re wetten in verband met de invoering van
procedural safeguards for children suspec-
het Strafrechtelijk beleid 2013, p. 5.
stand bij politieverhoor, WODC 2013, p.
een adolescentenstrafrecht (Stb. 2013, 485).
ted or accused in criminal proceedings,
20. Concept wetsvoorstel implementatie
310-311.
26. G. de Jonge, ‘De verdediging van jon-
COM(2013) 822/2, preamble par. 16;
Richtlijn Recht op toegang raadsman, 13
24. H. Penne, A. Raes e.a., Evaluatie Sal-
geren’. In I. Weijers & F. Imkamp (Eds.),
explanatory memorandum par. 28-29.
februari 2014, p. 67.
duz wet. Eindrapport., Brussel: Dienst voor
Jeugdstrafrecht - In internationaal perspec-
18. Zie recent bijv. P. van Kampen en J.
21. Concept wetsvoorstel implementatie
het Strafrechtelijk beleid 2013, p. 148.
tief, Den Haag: Boom Juridische uitgevers
Leliveld, ‘Rechtsbijstand in de voorfase van
Richtlijn Recht op toegang raadsman, 13
25. Besluit van 20 januari 2014 tot vaststel-
2011, p. 249-262.
het strafproces’, NJB 2013/2191, afl. 37;
februari 2014, p. 68.
ling van het tijdstip van inwerkingtreding
T.N.B.M. Spronken, Nieuwsbrief strafrecht
22. Concept wetsvoorstel implementatie
van de wet van 27 november 2013 tot wijzi-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
587
Focus
en/of een ontwikkelingsachterstand.27 Naast deze kennis is vereist dat een advocaat daadwerkelijk kan communiceren met de jonge verdachte. In de praktijk blijkt dat dit niet altijd gemakkelijk is, gelet op het leeftijdsverschil en eventuele verschillen in achtergrond en opleidingsniveau.28 Op supranationaal niveau is dit principe van de gespecialiseerde jeugdadvocaat gewaarborgd in de Guidelines on child-friendly justice, opgesteld door de Raad van Europa.29 De Europese wetgever acht deze Guidelines van belang, zo blijkt uit de preambule van de Richtlijn: ‘This Directive promotes the rights of children and takes into account the Guidelines of the Council of Europe on child friendly justice, in particular its provisions on information and advice to be given to children.’30 Nog sterker verwoordt de Europese Commissie de noodzaak van een gespecialiseerde jeugdadvocaat in de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken: artikel 19 lid 2 omvat een verplichting voor lidstaten om te garanderen dat advocaten training krijgen op het gebied van kinderrechten, interview technieken, kindpsychologie, communiceren met kinderen en pedagogische vaardigheden. Dat een gespecialiseerde jeugdadvocaat zowel een effectievere verdediging kan voeren als beter in het belang van het kind kan handelen dan een advocaat zonder kennis over jeugdrecht, blijkt uit een regelmatig voorkomend praktijkvoorbeeld dat werd aangehaald door Quint. Het betreft de toepasselijkheid van de HALT-interventie. De HALT-interventie is een buitenjustitiële, pedagogische interventie voor minderjarigen bij lichte delicten. Niet alle advocaten weten welke voorwaarden aan alternatieven voor sancties zoals deze interventie zijn verbonden. Een onbedoeld neveneffect van consultatiebijstand voor minderjarige verdachten is het risico dat een advocaat de jongere adviseert zich op zijn zwijgrecht te beroepen, terwijl een bekentenis in beginsel vereist is voor een HALT-afdoening. Dit is voor een (schuldige) minderjarige niet in zijn belang: een HALT-interventie is een relatief gunstige afdoening. Het doorlopen van HALT leidt tot een politiesepot en voorkomt dat er een aantekening wordt gemaakt in de justitiële documentatie van de jongere. Een gespecialiseerde jeugdadvocaat kan de verdachte in dit soort gevallen beter informeren over de consequenties van zijn proceshouding.31 In Nederland heeft de invoering van het in 2010 opgestelde Landelijk protocol toevoeging van advocaten in jeugdzaken nog niet plaatsgevonden. Er was sprake van weerstand van advocaten tegen het concept protocol, voornamelijk omdat er opleidingseisen in gesteld worden die advocaten op kosten jagen. Wel worden er inmiddels bij de toevoeging van een advocaat in rechtbankzaken door verschillende rechtbanken opleidingseisen gesteld, maar deze eisen hebben geen invloed op rechtsbijstand bij verhoor.32 Uit de evaluatie van de Wet Salduz in België bleek dat het wenselijk is dat advocaten van minderjarigen hierin ook daadwerkelijk gespecialiseerd zijn.33 Er zijn in Vlaanderen verschillende initiatieven op dit gebied, zowel in de wetgeving als in de praktijk.34 Zo is er een wetsvoorstel aanhangig dat het recht van de minderjarige verdachte op een gespecialiseerde jeugdadvocaat wettelijk verankerd.35 In de praktijk is het al zo dat een minderjarige verdachte in Vlaanderen vrijwel altijd een gespecialiseerde jeugdadvocaat toegewezen krijgt. Ook is vastgelegd dat de advocaat die rechtsbijstand verleent in de voorfase, in
588
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Een gespecialiseerde jeugdadvocaat kan de verdachte in dit soort gevallen beter informeren over de consequenties van zijn proceshouding
principe aanblijft tot en met de zitting en in principe ook in eventuele toekomstige zaken de advocaat van het kind blijft.36 Dit is mogelijk door de instelling van zogenaamde jeugdpermanenties, onderdeel van de permanentiedienst. De permanentiedienst is een vrijwillige dienst van advocaten die gebeld worden wanneer aan een verdachte een advocaat toegewezen moet worden. Er is een webapplicatie ontwikkeld waar advocaten zich kunnen registeren voor de permanentiedienst. Naast het aangeven van de politiezones en timeslots waarbinnen ze werken, kunnen advocaten ook specialisaties doorgeven.37 Bij de arrestatie van een minderjarige verdachte worden dus advocaten die lid zijn van de jeugdpermanentie gebeld die op het betreffende tijdstip en in de betreffende regio werken. Indien advocaten in de applicatie verklaren dat zij door de Orde van Vlaamse Balies geaccrediteerde jeugdadvocaten zijn, worden zij lid van de jeugdpermanentie. Ze moeten dan met succes hebben deelgenomen aan de bijzondere opleiding jeugdrecht: een opleiding van tachtig uur met zowel juridische vakken als non-juridische vakken over o.a. communiceren met kinderen.38 De Vlaamse overheid subsidieert de deelname aan deze opleiding voor de helft. Overigens is de financiële drempel voor het volgen van een dergelijke opleiding voor advocaten in België een stuk lager dan voor advocaten in Nederland. De hierboven bedoelde door de Orde van Vlaamse Balies geaccrediteerde cursus kostte in 2013 na aftrek van subsidie € 400.39 Ter vergelijking: de kosten voor deelname aan de 35-urige opleiding Specialisatie jeugdrecht voor Nederlandse advocaten aan het Willem Pompe instituut te Utrecht bedroegen in 2013 € 3400.40 In vrijwel alle adviezen naar aanleiding van het voormalige concept wetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor werd het belang van beschikbaarheid van gespecialiseerde jeugdadvocaten benadrukt.41 Dit belang is niet onderkend in het implementatievoorstel. De memorie van toelichting bevat slechts een verwijzing naar de hierboven besproken problematiek rondom de Halt afdoening.42 De oplossing wordt echter niet gezocht in het stimuleren (laat staan, wettelijk verankeren) van gespecialiseerde jeugdadvocaten, maar in het geven van voorlichting aan de advocatuur over Halt. De vraag rijst of dit wel een wezenlijke oplossing is. Een andere mogelijkheid die wordt geopperd is dat er in potentiële Halt-gevallen vóór de consultatiebijstand standaard een overleg plaatsvindt tussen de raadsman en de hulpofficier van justitie. Over deze mogelijkheid wordt momenteel door het openbaar ministerie nagedacht.43 Duidelijk is dat er op dit onderdeel nog veel
verbetering mogelijk is, gelet op de praktijk in België en de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken. 3. Rol van de jeugdadvocaat tijdens het verhoor Artikel 3 van de Richtlijn garandeert niet alleen het recht op verhoorbijstand, maar ook een actieve invulling van de rol van de advocaat tijdens het verhoor. Dit geldt voor alle advocaten, maar des te meer voor advocaten van minderjarigen, gelet op de eerder besproken waarborg uit artikel 13 Richtlijn. Om rekening te houden met de specifieke behoeften van een minderjarige verdachte is namelijk een nog actievere rol vereist. De jeugdadvocaat moet effectief kunnen participeren. Wat onder effectieve participatie verstaan wordt, blijkt uit de voorbeelden uit de preambule van de Richtlijn: vragen stellen, om opheldering vragen en opmerkingen maken. De inhoud van de verhoorbijstand, leverde in Nederland veel commotie op.44 De Aanwijzing schrijft een terughoudende rol voor: primair is het doel van de aanwezigheid van de raadsman toezien op het achterwege blijven van ongeoorloofde druk. Daarnaast mag de advocaat bij verhoor van een minderjarige verdachte verifiëren of de minderjarige de vragen en verslaglegging van het verhoor begrijpt. Maar tegelijkertijd mag de advocaat het verhoor niet verstoren en mag deze geen contact met de verdachte maken. Van participatie zoals bedoeld in de Richtlijn is aldus geen sprake. Overigens leidde de rol van de advocaat volgens het WODC onderzoek in de praktijk tot nu toe niet tot problemen tussen verhoorders en advocaten.45 Desondanks stellen de onderzoekers terecht de vraag of advocaten deze rol als toezichthouder nog langer zullen accepteren.46 Dit geldt zeker nu duidelijk is geworden dat de Aanwijzing op dit punt niet in lijn met de Richtlijn is.47
De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) vaardigde zoals bekend een alternatief protocol uit, waarin een actievere rol omschreven is. Opvallend is dat in dit protocol voorzien is in de mogelijkheid van een time-out: de advocaat mag telkens wanneer dit naar zijn oordeel noodzakelijk is aan verhoorders vragen het verhoor te onderbreken voor een vertrouwelijk onderhoud met zijn cliënt of het nemen van rust.48 In België heeft de advocaat al de mogelijkheid om het verhoor eenmalig voor vijftien minuten te onderbreken. Dit is vastgelegd in artikel 2bis Wet Voorlopige Hechtenis. Uit de evaluatie van de Wet Salduz is gebleken dat deze mogelijkheid in een klein aantal gevallen gebruikt werd om de druk die de verhoorders uitoefenden te verminderen, een tijdens het verhoor aangehaald punt te verduidelijken of dat punt in de verklaringen van verdachte te plaatsen. Er was dus geen sprake van een wellicht gevreesde overvloed aan onderbrekingen door advocaten- integendeel.49 Een dergelijke time-out mogelijkheid is bij uitstek voor jonge verdachten een manier om ervoor te zorgen dat hun rechten gewaarborgd worden. Denk aan het pressieverbod en het verbod op zelfincriminatie, maar ook aan gevallen waarin voortduren van het verhoor zou kunnen leiden tot psychische schade of trauma bij het kind. De advocaat heeft de gelegenheid om naar aanleiding van het verhoor in vertrouwen aanvullende vragen te stellen of informatie te geven, of wanneer hij ziet dat de minderjarige rust nodig heeft, te zorgen dat de verdachte bij kan komen. Zeker gelet op het feit dat er in dit stadium vaak geen dossier is waarop de advocaat zijn advies kan baseren, is deze mogelijkheid om naar aanleiding van het verhoor en in vertrouwen nogmaals met cliënt te spreken essentieel voor het verlenen van effectieve rechtsbijstand.50
27. M.A.C. Herweijer, ‘Knelpunten in het
jeugdrecht 2010, 82.
wet. Eindrapport., Brussel: Dienst voor het
Richtlijn Recht op toegang raadsman, 13
jeugdstrafproces’, Tijdschrift voor familie-
32. C. Peterse, ‘Jeugdrechtadvocaat: door
Strafrechtelijk beleid 2013, p. 23-55, 215.
februari 2014, p. 71-72.
en jeugdrecht 2011, 74.
sloppen en stegen’, PROCES 2012 (91) 4,
37. Commissie innovatie strafrechtadvoca-
44. P. van Kampen en J. Leliveld, ‘Rechtsbij-
28. G. De Jonge 2011, , ‘De verdediging
p. 261.
tuur, Herbezinning van de rol van de raads-
stand in de voorfase van het strafproces’
van jongeren’. In I. Weijers & F. Imkamp
33. H. Penne, A. Raes e.a., Evaluatie Sal-
man in de voorfase van het strafproces,
NJB 2013/2191. p. 3, afl. 37.
(Eds.), Jeugdstrafrecht - In internationaal
duz wet. Eindrapport., Brussel: Dienst voor
advies d.d. 18 oktober 2012, p. 9.
45. W. Verhoeven en L. Stevens, Rechtsbij-
perspectief, Den Haag: Boom Juridische
het Strafrechtelijk beleid 2013, p. 149.
38. G. Decock en S. van Rumst, ‘Jeugdad-
stand bij politieverhoor, WODC 2013, p.
uitgevers 2011, p. 249-262; Raad voor
34. G. Decock en S. van Rumst, ‘Jeugdad-
vocatuur in Vlaanderen’, Tijdschrift voor
303.
Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming,
vocatuur in Vlaanderen’, Tijdschrift voor
Familie- en jeugdrecht 2011/115.
46. W. Verhoeven en L. Stevens, Rechtsbij-
Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig!,
Familie- en jeugdrecht 2011/115.
39. http://www.ordeexpress.be/arti-
stand bij politieverhoor, WODC 2013, p.
advies d.d. 14 maart 2011, p. 37.
35. Wetsvoorstel betreffende het recht van
kel/45/210/nog-plaatsen-vrij-voor-de-bij-
10,11.
29. Council of Europe, Guidelines on child-
minderjarigen op toegang tot de rechter en
zondere-opleiding-jeugdrecht-
47. P. van Kampen en J. Leliveld, ‘Rechtsbij-
friendly justice 2010, par. 39 en art. 15.
tot instelling van jeugdadvocaten voor
2013-2014-in-brugge (geraadpleegd op 2
stand in de voorfase van het strafproces’,
30. Directive 2013/48/EU of the European
minderjarigen, Handelingen 2010/11,
december 2013).
NJB 2013/2191, afl. 37; T.N.B.M. Spron-
Parliament and of the Council of 22 Octo-
nr. 53 0944/001.
40. http://www.uu.nl/faculty/leg/NL/
ken, Nieuwsbrief strafrecht 2013- 12
ber 2013 on the right of access to a lawyer
36. G. Decock en S. van Rumst, ‘Jeugdad-
organisatie/departementen/departement-
(redactioneel artikel).
in criminal proceedings and in European
vocatuur in Vlaanderen’, Tijdschrift voor
rechtsgeleerdheid/organisatie/onderdelen/
48. Nederlandse Orde van Advocaten,
arrest warrant proceedings, and on the right
Familie- en jeugdrecht 2011/115. In Frans-
willempompeinstituut/onderwijs/Pages/
Protocol best practices raadsman bij poli-
to have a third party informed upon depri-
talig België functioneert de permanentie-
specialisatiejeugdrecht.aspx (geraadpleegd
tieverhoor, 2013.
vation of liberty and to communicate with
dienst beduidend slechter dan in Vlaande-
op 2 december 2013).
49. H. Penne, A. Raes e.a., Evaluatie Salduz
third persons and with consular authorities
ren. Advocaten van de permanentiediensten
41. Concept wetsvoorstel implementatie
wet. Eindrapport., Brussel: Dienst voor het
while deprived of liberty, O.J. 6.11.2013 (L
in Franstalig Brussel en Wallonië hebben uit
Richtlijn Recht op toegang raadsman, 13
Strafrechtelijk beleid 2013, p. 75,76.
294), par. 55.
onvrede over de gang van zaken zelfs
februari 2014, p. 17.
50. G. de Jonge, ‘De verdediging van jon-
31. R. Quint, ‘Mogelijke onwenselijke
gestaakt van 30 maart tot 3 juli 2012. De
42. Concept wetsvoorstel implementatie
geren’. In I. Weijers & F. Imkamp (Eds.),
gevolgen van de consultatie- en verhoorbij-
oorzaak wordt met name gezocht in ondui-
Richtlijn Recht op toegang raadsman, 13
Jeugdstrafrecht - In internationaal perspec-
stand voor ‘Halt-jongeren’. Een perspectief
delijkheid over betalingen van advocaten,
februari 2014, p. 71.
tief, Den Haag: Boom Juridische uitgevers
vanuit Halt.’, Tijdschrift voor familie- en
zie H. Penne, A. Raes e.a., Evaluatie Salduz
43. Concept wetsvoorstel implementatie
2011, p. 250.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
589
Focus
Het implementatievoorstel voorziet in een aantal regels over de wijze waarop het politieverhoor dient te verlopen, voorgesteld in artikel 28d lid 1, 3 en 4 Sv. De memorie van toelichting besteedt kort aandacht aan de hierboven genoemde overweging 25 uit de preambule van de Richtlijn: “Het maakt slechts expliciet dat regels over de deelname kunnen worden gesteld, en dat deze geen afbreuk mogen doen aan de daadwerkelijke uitoefening en essentie van het recht van deelname van de raadsman.”51 De minister concludeert dat het implementatievoorstel aan dit criterium voldoet. Op grond van artikel 28d lid 6 Sv zijn nadere regels gesteld over de inrichting van het verhoor in het concept Besluit; er zijn geen speciale regels voor de rol van de advocaat bij verhoor van
Anticiperen op de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken verdient aanbeveling minderjarigen. De raadsman mag aanwezig zijn en deelnemen aan het verhoor. Dit houdt onder meer in dat de (aanwezige) raadsman het verhoor voor overleg kan onderbreken: een time-out mogelijkheid (artikel 28d lid 1 Sv en artikel 7 concept Besluit). Dit betreft een verzoek: de hulpofficier van justitie kan de time-out weigeren indien door herhaalde verzoeken de voortgang of orde van het verhoor worden verstoord. Hierop ziet ook artikel 8 concept Besluit: de raadsman mag geen onredelijk gebruik maken van zijn bevoegdheden. Daarbij komt dat in de memorie van toelichting wordt benadrukt dat het uitgangspunt van de time-out bevoegdheid eenmaligheid is: meerdere time-outs worden alleen toegestaan wanneer de voortgang van het verhoor daardoor niet wordt verstoord.52 De wettelijke verankering van de time-out mogelijkheid valt toe te juichen, hoewel zal moeten blijken wat de gevolgen van de behoorlijk restrictieve omschrijving in de memorie van toelichting in de praktijk zullen zijn. Op dit onderdeel volgt Nederland - al dan niet bewust- het voorbeeld van België. Hoewel deze waarborg niet speciaal voor minderjarige verdachten geïntroduceerd is, biedt de maatregel hen wel de noodzakelijke bescherming. 4. Conclusie Deze bijdrage heeft laten zien hoe de Nederlandse wetgever het implementatievoorstel kan verbeteren om de positie van de minderjarige verdachte te versterken. Hiervoor is met betrekking tot drie onderdelen van het recht op rechtsbijstand onderzocht welke Europese regels er gelden en waarschijnlijk zullen gaan gelden, en hoe deze aspecten in België geregeld zijn. België heeft op dit gebied
590
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
immers een grote voorsprong op Nederland. Bepleit werd om in plaats van te volstaan met minimumimplementatie van de Richtlijn, te voorzien in extra beschermende waarborgen voor jonge verdachten tijdens verhoor. Anticiperen op de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken verdient aanbeveling, en hiervoor kunnen positieve elementen uit de Belgische praktijk als voorbeeld dienen. Allereerst is aangegeven dat minderjarige verdachten in België geen afstand kunnen doen van hun recht op rechtsbijstand wanneer er sprake is van verhoor in het kader van vrijheidsbeneming, zoals na een arrestatie. Dit is een belangrijke waarborg, nu uit onderzoek is gebleken dat jonge verdachten de consequenties van het afstand doen vaak niet of niet volledig kunnen overzien. Deze waarborg is dan ook opgenomen in de concept Richtlijn over kinderen in strafzaken. Daarnaast is het een overweging om voor wat betreft de leeftijdsgrens aan te sluiten bij het adolescentenstrafrecht, en de grens voor het doen van afstand van rechtsbijstand op 23 jaar te stellen. Op dit onderdeel biedt het implementatievoorstel te weinig bescherming: minderjarige verdachten kunnen na (verplichte) consultatiebijstand afstand kunnen doen van verhoorbijstand omdat dit niet noodzakelijk wordt geacht. Ten tweede is het belang van de gespecialiseerde jeugdadvocaat onderschreven. In België is er het concept van de jeugdpermanentie, die er zelfs zonder wettelijke verankering voor zorgt dat de facto vrijwel iedere minderjarige verdachte wordt bijgestaan door een gespecialiseerde jeugdadvocaat. Daarnaast verplicht de concept Richtlijn het trainen van jeugdadvocaten. Het implementatievoorstel oppert niet meer dan betere voorlichting aan advocaten. Ook hier kan de Nederlandse wetgever dus van België leren. Ten slotte is er in het kader van de inhoud van de verhoorbijstand het belang van een time-out naar Belgisch recht uiteengezet. Juist bij minderjarige verdachten, die nog kwetsbaarder zijn dan volwassenen, kan het bieden van een time-out er voor zorgen dat zij niet onder ongeoorloofde druk verklaren. Positief gewaardeerd is de wettelijke verankering van de time-out mogelijkheid in het implementatievoorstel. Een effectief recht op rechtsbijstand voor verdachten in de voorfase van het strafproces komt dankzij de Richtlijn eindelijk dichtbij. Het is van belang dat de Nederlandse wetgever voor wat betreft bescherming van minderjarige verdachten een paar extra stappen zal nemen. Het is dan ook een gemiste kans dat het implementatievoorstel niet vooruitloopt op de concept Richtlijn kinderen in strafzaken en weinig speciale waarborgen voor minderjarige verdachten bevat. Op deze manier blijft de Nederlandse wetgever achter de feiten aanlopen, ten koste van een zeer kwetsbare categorie verdachten in het strafproces.
51. Concept wetsvoorstel implementatie
52. Concept wetsvoorstel implementatie
Richtlijn Recht op toegang raadsman, 13
Richtlijn Recht op toegang raadsman, 13
februari 2014, p. 38.
februari 2014, p. 47.
Focus
472
Consultatierecht voor verdachte militair in het buitenland onvoldoende praktisch en effectief Sébas Diekstra en Sharon Shenbar1 Nederlandse militairen bevinden zich veelvuldig in het buitenland, zowel voor oefeningen als daadwerkelijke operationele inzet. Militairen die in het kader van missies naar het buitenland worden gezonden, vervullen vaak complexe taken onder zware omstandigheden. Tijdens een dergelijke inzet in het buitenland kan de militair betrokken raken bij een incident waardoor er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem wordt gestart. Het recht op consultatie van een advocaat als bedoeld in het Salduz-arrest geldt ook voor de militair in het buitenland. Het is weinig praktisch en niet zelden gewoonweg lastig als een militair in het buitenland een advocaat wil raadplegen, deze is immers niet voorhanden. De vraag dient zich daarom aan of de militair in het buitenland wel op een effectieve wijze gebruik kan maken van het consultatierecht.
I
n de uitspraak Salduz vs. Turkije heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beslist dat voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor de verdachte zich effectief moet kunnen laten bijstaan door een advocaat.2 Dit is een fundamenteel kenmerk van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Op 30 juni 2009 deed de Hoge Raad uitspraak inzake de uitleg van het Salduzarrest.3 Niet veel later is er een Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor tot stand gekomen.4 Deze Aanwijzing onderscheidt zaken in drie categorieën op basis van de aard en ernst van het strafbare feit. In zogenoemde A- en B-zaken hoort een verdachte in beginsel toegang te krijgen tot fysiek contact met een advocaat. In A-zaken is het zelfs niet mogelijk om afstand te doen van dit recht. Slechts in C-zaken wordt volstaan met een telefonisch gesprek. Over de consequenties is de Hoge Raad in zijn uitspraak duidelijk: verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat heeft kunnen raadplegen, worden uitgesloten van het bewijs. Dit is ook het geval indien een niet-aangehouden militair door de Koninklijke Marechaus-
see niet is gewezen op zijn recht voorafgaand aan het eerste verhoor een advocaat te raadplegen.5
Wet en praktijk Uit het systeem van de wet volgt dat bij strafvordering in militaire zaken het Wetboek van Strafvordering van toepassing is. Dit heeft de Minister van Justitie in 2010 nogmaals benadrukt.6 Het houdt in dat de positie van een verdachte militair in een operatiegebied vergelijkbaar is met die van een verdachte burger in Nederland. Daarmee is de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor ook van toe-
Daarmee is de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor ook van toepassing op militairen in operatie- en oefengebieden Cyprus).
5. Rb. Arnhem 25 januari 2010,
1. Mr. S.M. Diekstra is advocaat te Den
Noten
3. Hoge Raad van 30 juni 2009,
ECLI:NL:RBARN:2010:BL0936.
Haag en gespecialiseerd in het Militair Straf-
2. EHRM 27 november 2008, 36391/02
ECLI:NL:PHR:2009:BH3079, NJ 2009, 349.
6. Kamerstukken I, 2009/10, 31 487
recht; mevr. mr. S. Shenbar is jurist interna-
(Salduz vs. Turkije); zie ook: EHRM 11
4. Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor,
(R1862), nr. C, p. 2.
tionaal recht en werkzaam bij de overheid.
december 2008, 4268/04 (Panovits vs.
Stcrt. 2010, 4003.
Auteurs
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
591
Focus
passing op militairen in operatie- en oefengebieden. Tijdens missies wordt de militair doorgaans enkel in de gelegenheid gesteld kort telefonisch contact te hebben met een advocaat in Nederland. Dit terwijl incidenten in het uitzendingsgebied al snel van gevoelige aard zijn en daarom vaak direct zullen worden aangemerkt als categorie A-zaken.7 Als er sprake is van een A-zaak dan zou dat volgens het systeem van de Aanwijzing betekenen dat er door de militair geen afstand gedaan kan worden van het consultatierecht. Enkel telefonisch contact met een advocaat is dan ook niet voldoende. Er kan in die gevallen dus niet gesproken worden van een consultatierecht dat praktisch en effectief is. De specifieke omstandigheden in een operatiegebied maken het in het algemeen zeer lastig om een militair die als verdachte wordt aangemerkt fysiek met een advocaat in contact te brengen. De missies vinden vaak plaats in lastig te bereiken gebieden en soms zelfs op geheime locaties. Er kunnen zekere veiligheidsrisico’s kleven aan het invliegen van een advocaat. In de praktijk worden echter wel parlementsleden, bewindspersonen en journalisten ingevlogen. Niet valt in te zien waarom daar niet een
Militairen moeten niet zelden vanwege hun bereidwilligheid verklaringen af te leggen tegen zichzelf worden beschermd enkele keer een advocaat bij kan. De militair is in zijn solidariteit richting zijn werkgever in het algemeen zeer coöperatief en verschaft daarom veel informatie. Hierin ligt een deel van het probleem. Militairen moeten niet zelden vanwege hun bereidwilligheid verklaringen af te leggen tegen zichzelf worden beschermd. Zij kunnen niet altijd de reikwijdte van hun verklaringen overzien en zouden daarom voor het eerste verhoor een advocaat moeten kunnen raadplegen om geïnformeerd te worden over c.q. zich bewust te worden van de mogelijke consequenties.8 Om in voldoende mate bijstand te kunnen verlenen aan de militair is een sfeer van vertrouwen en rust nodig. Face-to-face contact is hiervoor essentieel. Pas dan kan er gesproken worden van een effectieve uitoefening van het recht van de militair om een advocaat te consulteren voor het eerste inhoudelijke verhoor. Een mogelijk alternatief voor direct persoonlijk contact is videoconferencing en dit kan, mits voldoende afgeschermd, voldoen aan de normering die gesteld is voor een consultatie die in Nederland voorafgaat aan het eerste verhoor. Voor een dergelijk alternatief dienen echter wel strikte waarborgen te gelden, zoals een beveiligde verbinding en garanties dat de communicatie niet afgetapt kan worden. In sommige situaties is het wenselijk om een militair terug te vliegen naar Nederland voor een eerste strafrechtelijk verhoor, bijvoorbeeld in het geval van zeer
592
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
ernstige incidenten of wanneer de burgerbevolking ter plaatse onderdeel is geweest van een geweldsincident. De aanwezigheid van de betrokken militair in het missiegebied kan dan de nodige onrust veroorzaken. Maar ook aan repatriëring van de militair uit het missiegebied kleeft vaak een probleem. De militair bevindt zich tot aan de feitelijke repatriëring nog enige tijd in afwachting van transport in het uitzendgebied en is meestal niet afgeschermd van de andere militairen. Dit is een zeer onwenselijke situatie waarin de militair erg kwetsbaar is. Een militair in een dergelijke situatie dient daarom ook zo spoedig mogelijk na het incident gebruik te kunnen maken van zijn recht op consultatie van een advocaat.
Conclusies en aanbevelingen De conclusie lijkt op basis van het voorgaande niet anders te kunnen luiden dan dat er voor de militair in het buitenland in veel gevallen nog geen sprake is van een consultatierecht dat voldoende praktisch en effectief is. In zoverre kan er dus niet gesproken worden van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Daarbij blijkt in de praktijk dat er zelfs in strijd met de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor wordt gehandeld doordat er in A-zaken volstaan wordt met een telefonisch contact met een advocaat. Op grond van het voorstaande is er een aantal (nietlimitatieve) aanbevelingen te doen, waardoor een situatie gecreëerd kan worden waarin de militair in voldoende mate beschermd kan worden en op effectieve wijze gebruik kan maken van het recht op consultatiebijstand. Ten eerste zou er overgegaan moeten worden tot het opzetten van een formeel geregeld militair piket of het samenstellen van een pool met daarin advocaten die opleidingen en uitgebreide aantoonbare praktijkervaring hebben in het militair strafrecht. De beschikbare advocaten zouden in voorkomend geval direct samen met personeel van de Koninklijke Marechaussee of het Openbaar Ministerie in kunnen vliegen bij incidenten in het buitenland. Ten tweede zou (wettelijk) geregeld moeten worden dat militairen in het buitenland in beginsel niet gehoord mogen worden zonder consultatie van een advocaat. Om de verdachte militair in zijn kwetsbare positie in het missiegebied te beschermen zou ook expliciet uitgesloten moeten worden dat de militair afstand kan doen van dit recht, net zoals dit het geval is bij (overige) A-zaken. Daarbij zou gelet op de zwaarwegende belangen en de kwetsbare positie van de militair een recht op verhoorbijstand passen. Ten derde en laatste zou er al tijdens de opleidingen van de militairen ter voorbereiding van buitenlandse missies uitgebreid aandacht moeten worden besteed aan de strafrechtelijke gevolgen van voorkomende incidenten en de daarbij noodzakelijke rechtsbescherming. Deze instructies zouden bij voorkeur gegeven moeten worden door onafhankelijke advocaten gespecialiseerd in het militair strafrecht.
7. Brief ‘Rechtsbijstand verhoor militairen’,
Stcrt. 2010, 4003.
3 mei 2011 van het College van Procureurs-
8. Handelingen I, 2010/11, 31 487, nr. 3,
Generaal met kenmerk PaG/B&S/15709;
p. 19.
Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor,
Reacties
Reactie op artikel Kolenbrander in NJB van 8 november 2013 Jos Burgers1
I
n het Nederlands Juristenblad van 8 november jl. houdt JanWillem Kolenbrander een pleidooi voor het invoeren van wetgeving op het gebied van franchise door van de ‘franchiseovereenkomst’ een benoemde overeenkomst te maken.2 De onderbouwing van zijn pleidooi roept evenwel nogal wat vragen op, vandaar deze reactie. Franchise wordt als vorm van samenwerking tussen zelfstandige ondernemers grootschalig omarmd en toegepast in vele branches in bijna de gehele wereld. In Nederland telt de franchise sector een kleine 800 formules die vanuit zo’n 30 000 franchisevestigingen met behulp van ongeveer 200 000 medewerkers een omzet realiseren van meer dan € 30 miljard. In de eigen vestigingen van deze formules wordt ook nog eens zo’n € 15 miljard omgezet. Het franchisemodel kan met deze cijfers duidelijk worden gekarakteriseerd als succesvol. Dat er ook wel eens iets kan misgaan in zo’n samenwerking is zonneklaar. Over de mate waarin dat gebeurt, laat staan wie dat voor het belangrijkste deel is aan te rekenen (de franchisegever of de franchisenemer) is geen hard cijfermateriaal voorhanden. Toch pleit Kolenbrander op basis van ‘vermeende misstanden’ voor franchisewetgeving. Er zou namelijk van echte gelijkwaardigheid tussen partijen geen sprake zijn. Ik zal hieronder in het kort ingaan op een aantal door Kolenbrander aangevoerde argumenten die franchisewetgeving zouden rechtvaardigen.
1. Gebrek aan informatie Hij stelt zonder enige nadere onderbouwing dat een franchisenemer tijdens de onderhandelingen niet beschikt over alle relevante informatie, zoals omzetgegevens, rendementen van de vestigingen en hoeveel franchisenemers zich de laatste jaren hebben aangesloten. Afgezien van de vele franchisegevers die deze gege-
vens uit zichzelf wel degelijk ter beschikking stellen zullen er best ook zijn die dat niet in voldoende mate doen. Aspirant franchisenemers zijn echter ook ondernemers die een onderzoeksplicht hebben. Van hen mag initiatief worden verwacht, zeker als het gaat om cijfers en kengetallen die nodig zijn voor een goed onderbouwde prognose. Het simpel downloaden van de NFV-brochure ‘franchisenemer worden’ geeft hen overigens een prima leidraad hoe in dit soort situaties te handelen en welke vragen te stellen.
2. Gebondenheid aan het franchisecontract Ook komt Kolenbrander met het voorbeeld van een franchisenemer die zich aan een kennelijk strak georganiseerd concept verbindt. In franchiseland wordt dan wel gesproken over ‘hard’ of ‘full’ franchise. Zowel de franchisegever als de franchisenemers weten dan wel waar zij aan toe zijn. Kolenbrander gebruikt hier het woord ‘keurslijf’ en is kennelijk van mening dat een franchisenemer moet kunnen besluiten van het concept af te wijken als hij dat nodig en wenselijk acht. Deze stelling gaat voorbij aan een kernelement van het franchisemodel, te weten ‘uniforme uitstraling’. Voor veel formules is uniforme uitstraling van het concept en de handhaving daarvan van levensbelang. De franchisenemer weet dat ook want hij heeft bewust voor dat strakke en succesvolle concept gekozen. Een franchisenemer het recht geven af te wijken van het franchiseconcept als het hem/haar goeddunkt geeft niet alleen grote (rechts)onzekerheid maar zal zeker leiden tot verwatering van het concept en uiteindelijk het verdwijnen ervan.
dat er in een (overigens beperkt) aantal landen in Europa wel franchisewetgeving bestaat. Ik kan verzekeren dat in die landen ook wel eens zaken misgaan in de franchiserelatie ondanks de franchisewetgeving. Wetgeving garandeert nu eenmaal geen perfectie, een gegeven waaraan overigens veel advocaten hun bestaansrecht ontlenen.
4. De Europese Erecode inzake Franchising Wel van enig belang acht Kolenbrander de Europese Erecode inzake Franchising, hoewel deze Erecode slechts door een deel van de franchisegevers verplicht wordt toegepast, te weten door formules die zijn aangesloten bij de NFV. Hij ziet hierin een kennelijk ongewenste ongelijkheid tussen franchisenemers, namelijk zij die zich hebben aangesloten bij een NFVlid en zij die dat niet hebben gedaan. Deze code bevat ‘spelregels’ die vooral in de voor- en beginfase van een franchiserelatie spelen. Niet NFV-leden kunnen deze Erecode uiteraard uit zichzelf dan wel op verzoek van een franchisenemer ook toepassen. Van een franchisenemer mag ter zake best initiatief worden verwacht. Deze Erecode wordt overigens in bijna alle Europese landen toegepast en is simpelweg te downloaden van de NFV-site, ook voor potentiele franchisenemers.
5. Overige zaken Tenslotte worden nog zaken genoemd als het wettelijk vastleggen
Auteur 1. Jos Burgers is directeur franchise van de Nederlandse Franchise Vereniging.
Noten
3. Franchisewetgeving in andere landen Voorts wordt als argument voor franchisewetgeving gehanteerd het feit
2. J.H. Kolenbrander, Waarom het eigenlijk best een goed idee is om van de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomst te maken’ NJB 2013/2302, afl. 39, p. 27362741.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
593
473
Reacties
dat een franchisecontract schriftelijk moet worden vastgelegd (ik ben zelf nog nooit een mondelinge overeenkomst tegengekomen), het vastleggen van de zorgplicht van de franchisegever (staat in de Groepsvrijstellingsverordening en is verankerd in de jurisprudentie), de forumkeuze en het toepasselijk recht. Wat deze laatste twee zaken
betreft, ook de NFV is tegen een bepaling dat bijvoorbeeld een franchisenemer naar Amerika moet gaan om te procederen of tegen contracten die in een buitenlandse taal zijn gesteld. Formules die aldus handelen kunnen geen lid worden van de NFV. Om daar nu wettelijke regels voor in het leven te roepen gaat mijns inziens echt te ver.
Conclusie:
heid: ik betoog in mijn artikel niet dat er sprake zou zijn van een toename van ‘misstanden’4 binnen franchising. Ook betoog ik niet dat een franchisenemer naar eigen goeddunken moet kunnen afwijken van de franchise formule. Wel merk ik op dat er op diverse momenten in een franchise samenwerking sprake is van intrinsieke ongelijkheid tussen een franchisenemer en zijn franchisegever welke tot ongewenste situaties (kan) leiden. Een gebalanceerde regeling kan deze ongelijkheid wegnemen, zoals eerder de wetgever heeft gedaan bij agentuurovereenkomsten. Ik wijs in dat kader ook naar een recent vonnis van de Rechtbank ’s-Gravenhage waarin wordt gewezen op de ‘in de praktijk meestal ongelijkwaardige positie van kleine franchisenemers ten opzichte van grote franchisegevers’.5 De rechtbank laat deze discussie echter voor wat het is, omdat de Nederlandse wetgever ‘tot dusver’6 er geen gevolgen aan heeft verbonden. De wens is misschien de moeder van de gedachte, maar nodigt de rechterlijke macht hier impliciet de wetgever uit? Het gaat te ver om hier op alle punten van de NFV in te gaan. Het verbaast wel dat de NFV zo mordicus tegen elke vorm van regulering is, terwijl zij haar leden tegelijkertijd verplicht om de ‘Europese Erecode inzake Franchising’ in acht te nemen. Hoewel deze Erecode bepaalde ongelijkheid
wegneemt, is zij in rechte echter niet afdwingbaar en geldt zij slechts voor de ruim 30% van alle franchiseformules in Nederland die zijn aangesloten bij de NFV. Kortom, de franchisenemers van de overige 70% kunnen niet zonder meer aanspraak maken op deze Erecode. Een wettelijke regeling die gelijk(soortig) is aan de Erecode, en daarmee geldt voor alle franchisenemers en -gevers in Nederland, zou dan ook juist op de steun van de NFV moeten kunnen rekenen. Laten we proberen om polarisatie van de discussie te voorkomen en bekijken welke soort regeling franchising in den brede kan verbeteren.
Mede om bovenstaande motivatie zijn de NFV en de NFV-leden geen voorstander van specifieke franchisewetgeving. Bovendien zitten zij niet te wachten op extra regelgeving. De NFV heeft uitstekende handvatten voor ondernemers die zich willen aansluiten bij een franchiseformule.
474
Naschrift Jan-Willem Kolenbrander1
H
et is duidelijk dat mijn betoog in het Nederlands Juristenblad om van de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomst te maken, de gemoederen bezighoudt. Ik wijs onder meer naar de Kamervragen2 die in dat kader gesteld zijn, alsmede naar een recente publicatie van het Vakcentrum.3 De Nederlandse Franchise Vereniging (NFV) is in haar reactie op mijn artikel van mening dat aanvullende franchise wetgeving, in welke vorm dan ook, onwenselijk is. Haar leden, franchisegevers, zouden niet zitten te wachten op extra regelgeving. Wat ik in mijn artikel echter probeerde duidelijk te maken, is dat de Nederlandse wetgever onder meer naar twee criteria kijkt om een overeenkomst op te kunnen nemen in de wet, te weten 1. de populariteit van de overeenkomst en 2. in hoeverre er sprake is van ongelijkheid tussen de (contracts)partijen. Ter zake van punt 1. lijken de NFV en ik eensgezind te zijn; franchising is dermate populair (geworden) in Nederland, dat de franchiseovereenkomst een alledaagse overeenkomst voor veel ondernemers is. Wat betreft punt 2. verschillen de NFV en ik van mening. Kennelijk is de NFV van mening dat, als een (kandidaat-)franchisenemer iets wil van zijn franchisegever, hij er maar om dient te vragen. De praktijk blijkt echter weerbarstiger. Voor de duidelijk-
594
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Auteur 1. Jan -Willem Kolenbrander is advocaat bij De Clercq Advocaten.
Noten 2. Tweede Kamer der Staten Generaal, 2013/14, 2013Z22418. 3. Vakcentrum, Franchising en de ruimte voor zelfstandig ondernemerschap: een pleidooi voor aanpassing wetgeving, 21 januari 2014. 4. Mogelijk is de NFV in de war met een ander artikel ter zake van een andere advocaat. Zie: R. van de Crommert, ´Aanval op franchisegevers. Advocate: toename van misstanden´, De Telegraaf 7 september 2013. In dat artikel wordt echter niet gesproken over aanvullende regelgeving ter zake van franchising. 5. Zie r.o. 4.1 en voetnoot van Rb. ’s-Gravenhage 5 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1474 (Olympia). 6. Idem.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
hierin inzage te verschaffen. Dit gebeurt,
Het derde punt is of er in het proces voldoen-
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
maar de verdediging krijgt geen inzage in
de waarborgen waren ingebouwd om het
deze bronnen. In hoger beroep stelt de verde-
nadeel voor de verdediging (geen mogelijkhe-
Eur. Hof v.d. Rechten v.d. Mens
595
diging dat de veroordeling op basis van infor-
den om kennis te nemen van de geheime
Hoge Raad (civiele kamer)
596
matie die niet aan haar is geopenbaard een
bronnen en deze te betwisten) op adequate
Hoge Raad (strafkamer)
601
oneerlijk proces heeft opgeleverd. Na een
wijze te compenseren. Ten aanzien hiervan
Hoge Raad (belastingkamer
603
uitvoerige bespreking van alle relevante nati-
stelt het EHRM vast dat het Ierse gerecht een
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
604
onale wetgeving en (EHRM)jurisprudentie
aantal maatregelen heeft getroffen om de
Centrale Raad van Beroep
607
terzake, wordt het beroep in oktober 2007
rechten van de verdediging zo goed mogelijk
echter verworpen en wordt eveneens geen
te garanderen: (a) de rechters hebben zelf wel
toestemming verleend voor een gang naar
kennis kunnen nemen van de geheime bron-
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
het Supreme Court.
nen en informatie en hebben zo kunnen con-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
B. Procedure in Straatsburg
ge basis was – in de vorm van adequate en
kers van de Universiteit Leiden, de VU
Op 8 april 2008 dient Donohoe een klacht in
betrouwbare informatie – voor de verklarin-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
bij het EHRM, waarin hij zich beroept op het
gen van de politie tijdens het proces, (b) de
de bewerking is verzorgd door mr. J. P. Loof
recht op een eerlijk proces van art. 6 EVRM.
rechters hebben bevestigd dat de geheime
(Universiteit Leiden). Alle uitspraken van het
Hij stelt dat het niet openbaar maken van de
bronnen geen informatie bevatten die ontlas-
EHRM staan op www.echr.coe.int; een selec-
geheime bronnen en informatie hem in zijn
tend zou kunnen zijn voor de verdachte en in
tie verschijnt uiteindelijk in Reports of Judg-
verdediging heeft geschaad en hem onvol-
hoger beroep konden deze conclusies van de
ments and Decisions. De uitspraken van
doende mogelijkheden heeft geboden om de
rechters worden gecontroleerd door de hoger-
kamers van het EHRM worden drie maanden
juistheid en geloofwaardigheid van dit mate-
beroepsrechters, (c) het gerecht in eerste aan-
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
riaal te betwisten. Dit gebrek is volgens hem
leg heeft gelijk duidelijk gemaakt Donohoe
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
onvoldoende gecompenseerd door het feit
niet te kunnen en zullen veroordelen op de
Kamer van het Hof.
dat de rechters wel kennis hebben kunnen
enkele basis van de politie-verklaringen, maar
nemen van de geheime bronnen. De Ierse
dat meer bewijsmateriaal zou moeten wor-
Mensenrechtencommissie krijgt van het Hof
den aangedragen, (d) Donohoe is steeds op de
toestemming om in de procedure op te tre-
hoogte gehouden van de stappen die het
den.
gerecht zette in het onderzoek van de gehei-
475
troleren of er een voldoende en geloofwaardi-
me bronnen en de verdediging heeft die kun-
12 december 2013, appl. nr. 19165/08
C. Uitspraak van het Hof
nen becommentariëren. Daarnaast stelt het
Art. 6. Eerlijk proces. IRA-verdachte veroor-
(Vijfde Kamer: Villiger (pres.), Power-Forde,
Hof vast dat het Ierse recht vergt dat een
deeld door speciaal tribunaal op basis van
Yudkivska, Potocki, Lemmens, Jäderblom,
politieverklaring tijdens een proces waarin
verklaringen van geheime politie-infor-
Pejchal)
wordt gesteld dat de politie overtuigd is dat
manten. Alleen rechter kreeg inzage in
Het EHRM merkt op dat de beoordeling van
een verdachte lid is van een terroristische
geheime bewijsstukken, verdediging niet.
de eerlijkheid van het proces tegen Donohoe
organisatie slechts gegeven mag worden door
Geen schending.
in drie punten uiteen valt. Het eerste punt
een hoge politiefunctionaris en dat de rech-
dat beoordeeld moet worden is of de claim
ter zo’n verklaring niet beschouwd als een
van de politie dat de bronnen niet openbaar
feit, maar veeleer als een opinie. Ten slotte
gemaakt konden worden echt noodzakelijk
wijst het EHRM erop dat de verdediging de
was. Het Hof oordeelt dat de door de politie
hoge politiefunctionaris die de verklaring
aangevoerde argumenten, gevaar voor de
tijdens het proces aflegde uitvoerig heeft
A. Feiten
staatsveiligheid en voor de veiligheid van
kunnen ondervragen over de aard van zijn
Klager in deze zaak is een man die in 2002 is
informanten en de grote moeilijkheden om
(geheime) bronnen, over zijn persoonlijke
gearresteerd en in 2004 door het Ierse Speci-
dit type strafzaken op een andere wijze effec-
kennis van de geheime informanten, zijn
al Criminal Court is veroordeeld tot vier jaar
tief te kunnen vervolgen, voldoende zwaar-
ervaring met deze vormen van informatiever-
gevangenisstraf voor lidmaatschap van een
wegend zijn om het besluit tot geheimhou-
garing, om zo de geloofwaardigheid en
terroristische organisatie, de IRA. Er was geen
ding van de informatie te kunnen dragen.
betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring
direct fysiek bewijs voor klagers betrokken-
Het tweede punt betreft de vraag of Donohoe
nader te onderzoeken.
heid bij een IRA-actie waarbij diverse andere
louter op basis van geheime bronnen is ver-
In het licht van dit alles oordeelt het Hof dat
personen werden gearresteerd, maar de auto
oordeeld. Het Hof stelt vast dat dit niet het
de geheimhouding van de bronnen geen
die deze personen gebruikten stond geregis-
geval is, aangezien er ook 50 getuigen in het
oneerlijk proces heeft opgeleverd.
treerd op naam van de vrouw van de klager.
openbaar gehoord zijn en er tevens divers
De veroordeling van de man is grotendeels
indirect bewijsmateriaal was dat Donohoe in
D. Slotsom
gebaseerd op verklaringen van de politie dat
verband bracht met een IRA-actie waarbij
Het Hof concludeert unaniem dat geen spra-
hij geacht wordt lid te zijn van de IRA. De
diverse anderen op heterdaad waren betrapt.
ke is geweest van een schending van art. 6
bronnen waarop deze verklaringen gebaseerd
Het Hof geeft daarbij aan dat het Ierse
EVRM. De Belgische rechter Lemmens heeft
zijn weigert de politie openbaar te maken
gerecht gerechtigd was om negatieve conclu-
een concurring opinion bij het arrest gevoegd
omdat informanten – en de staatsveilig-
sies te verbinden aan de volledige weigering
waarin hij uitlegt in welk opzicht deze zaak
heid – hierdoor in gevaar zouden komen. Het
van de verdachte om vragen te beantwoor-
naar zijn oordeel verschilt van het eerdere
gerecht doet onderzoek naar de geheime
den of enige mededeling te doen in reactie
EHRM-arrest in de zaak Al-Khawaja & Tahery
bronnen en gelast de politie om de rechters
op de beschuldigingen tijdens het proces.
vs. het VK.
(EVRM art. 6) Donohoe vs. Ierland
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
595
Rechtspraak
Hoge Raad (civiele kamer)
alsnog geheel toegewezen. Het hof heeft
verhaal voor de belastingschuld. Het boven-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
daarbij geoordeeld dat indien het recht op
staande brengt mee dat het middel ook
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
dwanginvordering van de belastingschulden
tevergeefs een beroep doet op art. 27 § 2 van
van Justitie van het Caribische deel van het
bij de belastingschuldigen in de loop van het
de Leidraad Invordering 1990. Uit de bewoor-
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
geding is verjaard, die enkele omstandigheid
dingen ervan blijkt dat ook dit voorschrift
zien op www.rechtspraak.nl.
niet meebrengt dat het recht van de Ontvan-
betrekking heeft op de invordering van de
ger om zijn schade op X te verhalen is komen
daadwerkelijke belastingschuld – met de bij
te vervallen.
die schuld behorende verjaringsregels – en
476
dus niet op een op onrechtmatige daad geba-
Hoge Raad
seerde vordering tot schadevergoeding als
21 februari 2014, 11/03900
Het in art. 3 lid 2 (oud)Iw 1990 neergelegde
voormeld. Er is evenmin grond voor het oor-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
‘open systeem’ houdt in dat de Ontvanger vrij
deel dat beginselen van behoorlijk bestuur
pens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, M.V.
is in de keuze van de middelen die hij aan-
steeds meebrengen dat de Ontvanger geen
Polak; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
wendt om belastingschulden in te vorderen.
vordering als de onderhavige mag instellen
ECLI:NL:HR:2014:397
Dat betekent dat hij tegenover de belasting-
(of een reeds aangevangen procedure moet
schuldenaar ook de privaatrechtelijke
staken) na verjaring van de belastingschuld
Invordering. Schadeverhaal. Verjaring. Ver-
bevoegdheden mag uitoefenen die hij ont-
waarvan het verhaal onrechtmatig is verhin-
val. Een belastingadviseur pleegt een
leent aan zijn positie van schuldeiser. Zijn
derd. Weliswaar volgt uit art. 3 § 1 Leidraad
onrechtmatige daad waardoor de invorde-
keuzevrijheid wordt slechts begrensd door
Invordering 1990 dat de Ontvanger bij zijn
ring van belastingschulden van bepaalde
het bepaalde in de Leidraad Invordering 1990
keuze voor gebruikmaking van civielrechte-
vennootschappen wordt verhinderd. De
en door de algemene beginselen van behoor-
lijke bevoegdheden in plaats van fiscale
Ontvanger vordert schadevergoeding van
lijk bestuur. In HR 28 juni 1996,
bevoegdheden het belang van de invordering
de belastingadviseur. In de loop van het
ECLI:NL:HR:1996:ZC2120, NJ 1997/102 (Van
moet afwegen tegen de belangen van de
geding verjaart het recht op dwanginvorde-
Maarseveen c.s. vs. Ontvanger), is geoordeeld
belastingschuldige en eventuele derden,
ring van de belastingschulden. Vervalt daar-
dat de bevoegdheden van een schuldeiser
maar daaruit volgt nog niet dat de belangen
door ook het recht op schadeverhaal? HR:
– en dus ook van de Ontvanger – zich mede
van zodanige derden steeds moeten worden
Voor een door de Ontvanger ingestelde vor-
uitstrekken tot maatregelen om tegen ver-
ontzien. Ook overigens valt niet in te zien
dering tot vergoeding van schade wegens
korting van zijn verhaalsrecht op te komen.
waarom enig beginsel van behoorlijk bestuur
onrechtmatige daad – tegen de belasting-
Het stelsel van art. 3 lid 2 (oud) Iw 1990 laat
zou meebrengen dat de Ontvanger steeds of
schuldige of tegen een derde – gelden de
derhalve toe dat de Ontvanger schadevergoe-
in beginsel gehouden is de belangen te ont-
verjaringsregels van het Burgerlijk Wet-
ding vordert van een derde zoals X op de
zien van derden die door onrechtmatig han-
boek. Noch de Leidraad Invordering 1990,
grond dat deze derde onrechtmatig de invor-
delen zijn verhaal hebben belemmerd. Wat
noch enig beginsel van behoorlijk bestuur
dering van belastingschulden heeft verhin-
betreft een verjaringskwestie als de onderha-
brengt mee dat de Ontvanger steeds of in
derd. Opmerking verdient dat hetzelfde geldt
vige verdient daarbij nog opmerking dat de
beginsel gehouden is de belangen te ont-
voor het thans geldende art. 4:124 Awb. Art. 3
identiteit van zodanige derden langdurig
zien van derden die door onrechtmatig
lid 2 (oud) Iw 1990 – en thans art. 4:124
voor de Ontvanger verborgen kan zijn geble-
handelen zijn verhaal hebben belemmerd.
Awb – brengt niet mee dat voor de uitoefe-
ven. Dit maakt het temeer gerechtvaardigd
Uitgangspunt is dat de Ontvanger zijn
ning van privaatrechtelijke bevoegdheden
om tot uitgangspunt te nemen dat de
bevoegdheid tot verhaal van schade kan
door de Ontvanger andere regels gelden dan
Ontvanger zijn bevoegdheid tot verhaal van
uitoefenen totdat de rechtsvordering vol-
uit het privaatrecht voortvloeien. Dit bete-
schade kan uitoefenen totdat de rechtsvorde-
gens art. 3:310 BW is verjaard.
kent dat voor een door de Ontvanger inge-
ring volgens art. 3:310 BW is verjaard.
stelde vordering tot vergoeding van schade
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
(BW art. 3:306-3:310; Invorderingswet 1990
wegens onrechtmatige daad – tegen de belas-
sie van de A-G.
(Iw) art. 3 lid 2 (oud); Leidraad Invordering
tingschuldige of tegen een derde als X – de
De A-G geeft onder 3.10-3.31 een inleiding
1990 art. 3 § 1, 27 § 1 en § 2; Awb art. 4:124)
verjaringsregels van het Burgerlijk Wetboek
over het ‘open systeem’ van de Invorderings-
gelden (art. 3:306 e.v. BW). Uit de Leidraad
wet, de onrechtmatige-daadsactie van de Ont-
Belastingadviseur X, adv. mr. A. Schippers,
Invordering 1990 kan evenwel voortvloeien
vanger en de verjaring daarvan.
vs. de Ontvanger, adv. mrs. J.W.H. van Wijk en
dat de Ontvanger zijn privaatrechtelijke
C.M. Bergman.
bevoegdheden niet onverkort mag uitoefenen. Het middel doet in dit verband een
477
Feiten en procesverloop
beroep op art. 27 § 1 van die Leidraad. Uit de
Belastingadviseur X is strafrechtelijk veroor-
bewoordingen van dit voorschrift volgt dat
21 februari 2014, 11/04252
deeld in verband met zijn betrokkenheid bij
het ziet op de situatie dat de Ontvanger
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
transacties waarin kasgelden van vennoot-
langs privaatrechtelijke weg belasting invor-
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T.
schappen zijn overgeboekt naar buitenlandse
dert. Dit vindt bevestiging in de parlementai-
Heisterkamp, C.E. Drion; A-G mr. J. Spier)
bankrekeningen. Daarbij is door die vennoot-
re stukken waarin het voorschrift werd aan-
ECLI:NL:HR:2014:396
schappen verschuldigde vennootschapsbelas-
gekondigd. Het voorschrift ziet derhalve niet
ting onbetaald gebleven.
op een situatie als de onderhavige, waarin de
Rechtsbijstandsverzekering. Vrije advoca-
In dit geding heeft de Ontvanger bijna € 18
Ontvanger van een ander dan de belasting-
tenkeuze. Op basis van een rechtsbij-
miljoen aan schadevergoeding gevorderd van
schuldenaar schadevergoeding vordert
standverzekering verleent DAS rechtsbij-
X. De rechtbank heeft de vordering groten-
wegens een door deze gepleegde onrechtma-
stand in natura, dat wil zeggen zij zet
deels toegewezen. Het hof heeft de vordering
tige daad, bestaande in het belemmeren van
rechtsbijstandsverleners in die bij haar in
596
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Rechtspraak
loondienst zijn. Bij het verlenen van rechts-
november 2013, C-442/12, zijn die beantwoord.
antwoord op de vraag of het niet mededelen van hoogstpersoonlijke informatie bij
bijstand in procedures waarin procesvertegenwoordiging niet verplicht is, biedt
Hoge Raad
het sluiten van een samenlevingsovereen-
DAS de verzekeringnemer geen vrije advo-
Uit de beantwoording van de prejudiciële vra-
komst, tot vernietiging wegens dwaling kan
catenkeuze. Is dit toegestaan? Bij HR 28
gen volgt dat de onderdelen terecht aanvoe-
leiden, is sterk verweven met de inhoud
september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7507,
ren dat het recht op vrije keuze van een
van de overeenkomst en de omstandighe-
zijn vragen van uitleg gesteld. Bij HvJEU 7
rechtshulpverlener niet afhankelijk is van een
den van het geval. Het oordeel daaromtrent
november 2013, C-442/12, zijn die beant-
besluit van de rechtsbijstandverzekeraar dat
is in cassatie slechts in beperkte mate op
woord. HR: Het recht op vrije keuze van een
de zaak door een externe rechtshulpverlener
juistheid te onderzoeken.
rechtshulpverlener is niet afhankelijk van
zal worden behandeld. Nu reeds in eerste
een besluit van de rechtsbijstandverzeke-
aanleg vaststond dat DAS instemde met het
raar dat de zaak door een externe rechts-
voeren van een procedure voor de kanton-
hulpverlener zal worden behandeld. Het is
rechter, had het hof de primaire vordering
De vrouw, adv. mr. M.E.M.G. Peletier, vs. de
niet van belang of bij een te voeren proce-
van A moeten toewijzen. Uit het antwoord
man, adv. mr. M.A.J.G. Janssen.
dure procesvertegenwoordiging verplicht is.
van het HvJEU volgt dat daartoe geen debat
(BW art. 6:216, 6:228 lid 2)
behoefde plaats te vinden over de vraag of A
Feiten en procesverloop
(Wft art. 4:67 lid 1 onder a; Richtlijn 87/344/
het recht had zich door een advocaat te laten
Partijen hebben een affectieve relatie met
EEG art. 4 lid 1)
bijstaan in een procedure waarbij procesver-
elkaar gehad. Vanaf 1986 hebben zij samen-
tegenwoordiging niet verplicht is. Voorts
gewoond. Uit de relatie zijn drie kinderen
A, adv. mrs. A.H.H. Vermeulen en
heeft DAS niet gesteld dat zij met A beperkin-
geboren. In 2004 hebben partijen een samen-
A.H. Vermeulen, vs. DAS, adv. mrs. J.W.H. van
gen van de te vergoeden kosten is overeenge-
levingsovereenkomst gesloten. In 2007 is de
Wijk en J. van Duijvendijk-Brand.
komen als bedoeld in de punten 26 en 27 van
relatie beëindigd.
het arrest van het HvJEU. De Hoge Raad zal de
In dit geding heeft de man vernietiging van
Feiten en procesverloop
zaak niet zelf afdoen maar het geding verwij-
de samenlevingsovereenkomst gevorderd
A heeft een rechtsbijstandverzekering afge-
zen, aangezien de mogelijkheid bestaat dat
wegens dwaling, op de grond dat de man de
sloten bij DAS. Op de verzekeringsovereen-
gedeelten van de primaire vordering door
voor de vrouw gunstige samenlevingsover-
komst zijn de volgende algemene voorwaar-
tijdsverloop hun belang hebben verloren.
eenkomst niet zou zijn aangegaan, indien de
den van toepassing:
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
vrouw hem erover had ingelicht dat zij de
‘6.1. DAS behandelt de aangemelde zaken.
komstig de conclusie van de A-G.
affectieve relatie die zij in 2003 met X had
De zaken worden behandeld door de eigen
De A-G meent dat DAS weinig plausibele
gehad, in 2004 had hervat. De rechtbank
medewerkers, waaronder mede begrepen
gegevens heeft verschaft over de vraag welke
heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft
advocaten die in dienstbetrekking staan tot
invloed de omstandigheid dat Nederlandse
de vordering alsnog toegewezen.
DAS. (...)
rechtsbijstandsverzekeraars het recht op vrije
6.2. Indien een procedure in rechte gevoerd
advocatenkeuze moeten gaan respecteren, zal
Hoge Raad
moet worden, zal DAS voor zover mogelijk
hebben op de premiestelling van de rechtsbij-
Onderdeel 1.1 is gericht tegen de verwerping
zelf de bijstand verlenen. (...)
standsverzekeringen in Nederland (2.1-2.3.2
door het hof van de stelling van de vrouw
7.1 Indien ingevolge de voorwaarden of naar
en addendum).
dat zij de man heeft ingelicht over de hervat-
de mening van DAS een zaak aan een advocaat of andere rechtens bevoegde deskundige buiten DAS uitbesteed moet worden, heeft de
ting van haar relatie met X, en tegen het oor-
478
verzekerde het recht deze naar eigen keuze
deel dat de vrouw geen bewijs van haar stelling heeft aangeboden. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat die stelling een
aan te wijzen. (...)’
21 februari 2014, 12/05846
betwisting inhoudt van de door de man
A verlangt schadevergoeding van zijn voor-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
gestelde onjuiste voorstelling van zaken,
malige werkgever. Hij wil daarover een proce-
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion,
waarvan de bewijslast op de man rust. Het
dure voor de kantonrechter voeren met bij-
G. de Groot; A-G mr. M.H. Wissink)
onderdeel faalt. Het hof heeft kennelijk
stand van een door hem gekozen advocaat,
ECLI:NL:HR:2014:416
geoordeeld dat de vrouw de stellingen van de
waarbij zijn rechtsbijstandverzekeraar de kos-
man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
ten van die rechtsbijstand zou moeten dra-
Samenlevingsovereenkomst. Dwaling.
In dit oordeel ligt het – juiste – uitgangspunt
gen. DAS is slechts bereid om rechtsbijstand
Hoogstpersoonlijke informatie. Partijen
besloten dat de bewijslast ter zake van de
aan A te doen verlenen door een werknemer
hebben een samenlevingsovereenkomst
door de man gestelde dwaling op hem rust.
van DAS die geen advocaat is.
gesloten. De man vordert vernietiging daar-
Voor bewijslevering door de vrouw was naar
In dit kort geding heeft A gevorderd dat DAS
van wegens dwaling op de grond dat de
het oordeel van het hof geen plaats, omdat
wordt bevolen opdracht te geven aan een door
vrouw hem essentiële informatie heeft ont-
zij de stellingen van de man onvoldoende
A aan te wijzen advocaat om hem in de
houden over haar relationele ontrouw. HR:
gemotiveerd had betwist.
procedure tegen de voormalige werkgever te
In een affectieve relatie zijn partijen in
Bij de beoordeling van de onderdelen 1.5 en
vertegenwoordigen en diens honorarium en
beginsel vrij om te bepalen in hoeverre
2.1-2.3 wordt het volgende vooropgesteld.
proceskosten voor haar rekening te nemen.
hoogstpersoonlijke informatie, waaronder
Indien partijen (gaan) samenleven en zij de
De voorzieningenrechter heeft de vordering
informatie over het gevoels- en liefdesle-
rechtsgevolgen daarvan regelen in een
afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de
ven, wordt gedeeld met de partner. Aan de
samenlevingsovereenkomst, is op die over-
voorzieningenrechter bekrachtigd. Bij HR 28
in verband met dwaling te stellen eis dat
eenkomst in beginsel Titel 5 van Boek 6 BW
september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7507,
een partij de partner daarover had behoren
van overeenkomstige toepassing (art. 6:216
zijn vragen van uitleg gesteld. Bij HvJEU 7
in te lichten, is niet spoedig voldaan. Het
BW). Voor zover de in de overeenkomst gere-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
597
Rechtspraak
gelde onderwerpen van niet-vermogensrech-
essentieel was dat de relatie van de vrouw
den. HR: Deze overweging is onbegrijpelijk
telijke aard zijn, kan de aard van de overeen-
met X was geëindigd, alsmede dat voor de
in het licht van de stellingen van C.
komst meebrengen dat zij in zoverre niet kan
vrouw kenbaar was dat dit voor hem essenti-
worden vernietigd op grond van dwaling (art.
eel was. De vaststellingen omtrent de feitelij-
6:228 lid 2 BW). Voor zover de in de overeen-
ke gang van zaken waartoe het hof is geko-
komst geregelde onderwerpen van vermo-
men, zijn niet onbegrijpelijk. Het oordeel van
C, adv. mr. M.E. Bruning, vs. Dekra, adv. mr.
gensrechtelijke aard zijn, verzet de aard van
het hof komt erop neer dat die vaststellingen
M. Ynzonides.
de overeenkomst zich niet tegen de mogelijk-
in de bijzondere omstandigheden van dit
heid van een zodanige vernietiging. In een
geval – in het bijzonder de uitvoerige
Feiten en procesverloop
affectieve relatie zijn partijen in beginsel vrij
gesprekken die partijen hebben gevoerd
A heeft in 2006 een aantal betonmixers ver-
om te bepalen in hoeverre hoogstpersoonlij-
voordat zij besloten met elkaar verder te
kocht aan B, die ze heeft doorverkocht aan C.
ke informatie, waaronder informatie over het
gaan na de eerste beëindiging van de relatie
Op grond van bedingen tussen A en B en tus-
gevoels- en liefdesleven, wordt gedeeld met
tussen de vrouw en X in 2003 – tot de
sen B en C diende de prijs bij beide transac-
de partner. Indien bij het sluiten van een
gevolgtrekking leiden dat de vrouw vooraf-
ties bindend door een taxateur te worden
samenlevingsovereenkomst de ene partner
gaand aan de totstandkoming van de eerste
vastgesteld. In opdracht van B heeft Dekra de
aan de andere hoogstpersoonlijke informatie
samenlevingsovereenkomst aan de man had
betonmixers getaxeerd.
als zojuist bedoeld niet mededeelt, en voor
moeten mededelen dat haar relatie met X tot
In dit geding heeft C schadevergoeding van
zover de aard van de overeenkomst (dan wel
kort voordien hervat was geweest, dat de
€ 294 500 gevorderd op de grond dat Dekra
van het gedeelte daarvan dat de andere part-
vrouw die mededeling niet heeft gedaan, en
onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld
ner op grond van dwaling wenst te vernieti-
dat ook aan de overige vereisten voor dwa-
door bij haar taxaties niet de zorgvuldigheid
gen) zich niet tegen de mogelijkheid van een
ling is voldaan, zodat het beroep op dwaling
van een redelijk bekwaam en redelijk hande-
zodanige vernietiging verzet, heeft het vol-
slaagt. Dit oordeel geeft geen blijk van mis-
lend taxateur in achtte nemen, waardoor de
gende te gelden. Het antwoord op de vraag of
kenning van hetgeen hiervoor is overwogen,
taxaties te hoog zijn uitgevallen. De recht-
de samenlevingsovereenkomst in een zoda-
geeft ook anderszins geen blijk van een
bank heeft de vordering toegewezen tot
nig geval vernietigbaar is wegens dwaling, is
onjuiste rechtsopvatting en is voor het overi-
€ 150 000. Het hof heeft de vordering alsnog
ervan afhankelijk of de andere partner feiten
ge verweven met waarderingen van feitelijke
afgewezen, op grond van zijn oordeel dat
en omstandigheden stelt (en zo nodig
aard en niet onbegrijpelijk.
Dekra door een (mogelijk) onjuiste taxatie
bewijst) op grond waarvan moet worden aan-
Volgt verwerping.
niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens C.
genomen dat deze de samenlevingsovereen-
De A-G concludeert tot vernietiging. Hij
Het hof heeft als tussen partijen vaststaand
komst bij een juiste voorstelling van zaken
besteedt aandacht aan de samenlevingsover-
aangenomen dat Dekra niet wist dat de
niet zou hebben gesloten, en dat de weder-
eenkomst (3.20-3.22 en 3.30), dwaling (3.23 en
betonmixers zouden worden doorverkocht
partij in verband met hetgeen zij omtrent de
3.29), huwelijkstrouw (3.25-3.26) en de affec-
aan C en dat de taxaties mede met het oog
dwaling wist of behoorde te weten, die ande-
tieve relatie (3.31). Hij verwijst naar literatuur
op die doorverkoop plaatsvonden.
re partner had behoren in te lichten. Uit het
(3.25.1), rechtspraak (3.25.2-3.25.3 en 3.30) en
vorenoverwogene volgt dat aan deze laatste
vreemd recht (3.32-3.34.2). Hij meent dat niet
Hoge Raad
eis in gevallen als hier bedoeld niet spoedig
spoedig kan worden aangenomen dat met
Onderdeel 3 klaagt dat voornoemde vaststel-
is voldaan, maar dat dit in bijzondere, door
betrekking tot relationele ontrouw een juri-
lingen van het hof niet naar behoren zijn
de dwalende aannemelijk te maken, omstan-
disch relevante mededelingsplicht bestaat en
gemotiveerd. Het voert aan dat de overwe-
digheden anders kan zijn. In verband met dat
dat in dit geval in het oordeel van het hof een
ging dat het tegendeel gesteld noch gebleken
laatste valt te denken aan informatie waar-
aantal aspecten onderbelicht is gebleven
is, onbegrijpelijk is, nu C heeft aangevoerd (i)
van de juistheid en volledigheid, naar de ene
(3.35-3.38).
dat Dekra van meet af aan is duidelijk
partner weet of behoort te begrijpen, in de bijzondere omstandigheden van het geval voor de andere partner essentieel zijn voor
(BW art. 6:162 lid 2; RO art. 79 lid 1)
gemaakt dat de taxaties mede plaatsvonden
479
de beslissing de samenlevingsovereenkomst
in het kader van de doorverkoop aan C en (ii) dat de taxaties zijn uitgevoerd in aanwezigheid van vertegenwoordigers van B en C,
te sluiten, ondanks het hoogstpersoonlijke
21 februari 2014, 13/00697
waarbij (wederom) het doel van de taxatie,
karakter van die informatie. Aldus is het ant-
(Mrs. C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
de doorverkoop, aan de orde is geweest. Het
woord op de vraag of het niet mededelen van
G. Snijders; A-G mr. F.F. Langemeijer)
onderdeel wijst voorts op het bewijsaanbod
hoogstpersoonlijke informatie bij het sluiten
ECLI:NL:HR:2014:400
dat C met betrekking tot deze stellingen
van een samenlevingsovereenkomst, tot ver-
heeft gedaan, door het horen van met name
nietiging wegens dwaling kan leiden, sterk
Maatschappelijke betamelijkheid. Uitleg
genoemde medewerkers van B en C. Het
verweven met de inhoud van de overeen-
gedingstukken. A heeft betonmixers ver-
klaagt dat het hof in elk geval niet aan dit
komst en de omstandigheden van het geval.
kocht aan B. B heeft ze doorverkocht aan C.
bewijsaanbod voorbij heeft kunnen gaan.
Het oordeel van de feitenrechter daarom-
Dekra heeft in opdracht van B de beton-
Het onderdeel is gegrond. De bestreden over-
trent is derhalve in cassatie slechts in
mixers getaxeerd. C vordert schadevergoe-
weging is inderdaad onbegrijpelijk in het
beperkte mate op juistheid te onderzoeken.
ding van Dekra, stellende dat Dekra onrecht-
licht van de in het onderdeel aangehaalde
Volgens de door het hof weergegeven stellin-
matig jegens haar heeft gehandeld door de
stellingen van C. Het hof heeft voorts niet
gen van de man heeft hij aangevoerd dat
taxatie onzorgvuldig uit te voeren. Het hof
kunnen voorbijgaan aan het in het onder-
voor hem bij het sluiten van de samenle-
overweegt dat C niet heeft gesteld dat Dekra
deel genoemde bewijsaanbod. Blijkens zijn
vingsovereenkomst, die de vrouw financieel
wist dat de betonmixers zouden worden
eigen overwegingen is dat aanbod immers
in een aanmerkelijk betere positie bracht, in
doorverkocht aan C en dat de taxaties mede
terzake dienend.
de bijzondere omstandigheden van het geval
met het oog op die doorverkoop plaatsvon-
Volgt vernietiging en verwijzing.
598
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Rechtspraak
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
komst met hem aan te gaan. Dit oordeel van
IAE. Bij brief van 9 september 2006 heeft
dat niet onbegrijpelijk is dat het hof de infor-
het hof is, gelet op hetgeen de man tijdens
Neo-River de distributieovereenkomst met
matie die volgens C ten tijde van de totstand-
de mondelinge behandeling heeft verklaard,
Osata voortijdig beëindigd. Osata heeft de
koming van de taxatieopdracht aan Dekra is
niet onbegrijpelijk en kan, verweven als het
geldigheid van de beëindiging betwist en
verstrekt, onvoldoende specifiek acht om tot
is met waarderingen van feitelijke aard, in
Neo-River aansprakelijk gesteld. In november
aansprakelijkheid van Dekra jegens C te
cassatie niet op juistheid worden onderzocht.
2007 heeft Osata, ter verzekering van de vor-
komen (2.10, 2.16 en 2.18).
Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd.
dering die IAE op haar heeft in verband met
Anders dan het onderdeel betoogt, is niet
het feit dat Osata sinds september 2006 niet
van belang of tijdens de sollicitatiegesprek-
aan haar verplichtingen uit de subdistribu-
ken de echtscheidingsproblemen aan de orde
tieovereenkomst heeft voldaan, een pand-
komen op initiatief van de man dan wel naar
recht aan IAE verleend op de ‘claim’ die Osata
21 februari 2014, 13/01010
aanleiding van vragen van de werkgevers.
op Neo-River heeft wegens de ‘default’ van
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
Volgt verwerping.
Neo-River onder de distributieovereenkomst.
A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot;
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
Van de verpanding is mededeling gedaan aan
A-G mr. L.A.D. Keus)
zing. Hij meent dat aan de man niet kan wor-
Neo-River.
ECLI:NL:HR:2014:402
den verweten dat hij in sollicitatiegesprekken
In dit geding hebben Osata en IAE schadever-
gewag maakt van de echtscheiding (2.8).
goeding van Neo-River gevorderd wegens het
480
niet meer nakomen van de distributieover-
Kinderalimentatie. Verdiencapaciteit. Motivering. HR: In het oordeel van het hof dat de man zijn verdiencapaciteit onvoldoende
481
eenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Osata en IAE hebben hoger beroep ingesteld. Osata heeft besloten het
benut, ligt besloten dat het hof van oordeel is dat de man zich tijdens sollicitatiege-
21 februari 2014, 13/02185
hoger beroep niet door te zetten en alsnog te
sprekken kennelijk op een zodanige wijze
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk,
berusten in het vonnis van de rechtbank. In
uitlaat over zijn echtscheidingsproblemen
A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, G. Snijders;
het door IAE ingestelde hoger beroep heeft
dat werkgevers niet bereid zijn een over-
A-G mr. J. Spier)
het hof het vonnis van de rechtbank bekrach-
eenkomst met hem aan te gaan. Dit oordeel
ECLI:NL:HR:2014:415
tigd. Daartoe heeft het onder meer overwogen dat Osata door in het vonnis te berusten
is niet onbegrijpelijk, kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht en is niet
Pandrecht op een vordering. Overgang van
rechtsgeldig afstand heeft gedaan van haar
onvoldoende gemotiveerd.
schuldeisersbevoegdheden. Afstand van het
vorderingsrecht op Neo-River, zodat IAE zich
vorderingsrecht. Osata pretendeert een scha-
niet meer kan beroepen op haar pandrecht
devergoedingsvordering op Neo-River. Zij
op die vordering.
(BW art. 1:404)
verleent aan IAE een pandrecht op die vordeDe man, adv. mr. J.F.M. van Weegberg, vs. de
ring en doet daarvan mededeling aan Neo-
Hoge Raad
vrouw, niet verschenen.
River. Later doet zij afstand van haar vorde-
Het middel betoogt dat de mededeling van
ringsrecht op Neo-River. Was zij daartoe na
het pandrecht aan de schuldenaar tot gevolg
Feiten en procesverloop
de vestiging van het pandrecht nog
heeft dat de pandgever onbevoegd wordt om
Partijen zijn in 1989 gehuwd. Uit het huwe-
bevoegd? HR: Vooropstelling over de vraag in
afstand van de verpande vordering te doen.
lijk zijn drie kinderen geboren. Partijen zijn
hoeverre door de vestiging van een beperkt
Het middel faalt. Het pandrecht is een
in 2009 gescheiden. Bij de echtscheidingsbe-
recht op een vordering de aan die vordering
beperkt recht waarmee het goed waarop het
schikking heeft de rechtbank beslist over de
verbonden schuldeisersbevoegdheden over-
wordt gevestigd, wordt bezwaard (art. 3:227
kinderalimentatie, waarna in hoger beroep
gaan op de beperkt gerechtigde: zie hoofd-
lid 1 BW en art. 3:8 BW). Het pandrecht gaat
het hof anders daarover heeft beslist.
tekst. Na de vestiging van het pandrecht op
derhalve in beginsel teniet door het teniet-
In dit geding heeft de man verzocht de
de vordering blijft de pandgever bevoegd
gaan van het recht waaruit het is afgeleid
beschikking van het hof te wijzigen en de
afstand te doen van het vorderingsrecht.
(art. 3:81 lid 2, aanhef en onder a, BW). Dat geldt ook als het pandrecht is gevestigd op
kinderalimentatie vast te stellen op € 100 per kind per maand. De rechtbank heeft het ver-
(BW art. 3:8, 3:45, 3:46, 3:47, 3:81 lid 2, aanhef
een vordering en die vordering tenietgaat
zoek afgewezen. Het hof heeft de beschikking
en onder a, 3:210, 3:227 lid 1, 3:246, 6:160,
door afstand als bedoeld in art. 6:160 BW.
van de rechtbank bekrachtigd.
6:162; Rv art. 475h lid 1)
Door de vestiging van een beperkt recht op
Hoge Raad
IAE (de pandhouder), adv. mr. J. van der
bonden schuldeisersbevoegdheden niet zon-
Het onderdeel klaagt over het oordeel van
Beek, vs. Neo-River (de schuldenaar),
der meer over op de beperkt gerechtigde. Of
het hof dat de man zijn verdiencapaciteit
adv. mr. J.P. Heering.
en in hoeverre dit het geval is, hangt af van
een vordering gaan de aan die vordering ver-
de wettelijke regeling van het desbetreffende
onvoldoende benut en zelf in de hand werkt dat zijn kansen op een baan niet optimaal
Feiten en procesverloop
beperkte recht. Voor pand en vruchtgebruik
zijn, doordat hij zijn familieproblemen
Neo-River fabriceert een voedingssupple-
kent de wet in dit verband verschillende
betrekt in de door hem gevoerde sollicitatie-
ment. Zij heeft een distributieovereenkomst
regelingen, in art. 3:246 BW onderscheiden-
gesprekken. De klacht faalt. In dit oordeel
gesloten met Osata, die daardoor het exclu-
lijk art. 3:210 BW. Ook voor beslag geldt in
van het hof ligt besloten dat het hof van oor-
sieve recht van distributie van het voedings-
dit verband een eigen regeling, in art. 475h
deel is dat de man zich tijdens sollicitatiege-
supplement in Europa heeft verkregen. Osata
lid 1 Rv. Art. 3:246 lid 1 BW houdt in dat,
sprekken kennelijk op een zodanige wijze
heeft voor het gehele gebied waarvoor zij het
indien het pandrecht aan de schuldenaar is
uitlaat over zijn echtscheidingsproblemen
recht van distributie heeft verkregen, een
medegedeeld, de pandhouder bevoegd is in
dat werkgevers niet bereid zijn een overeen-
‘subdistributieovereenkomst’ gesloten met
en buiten rechte nakoming van de vordering
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
599
Rechtspraak
te eisen en betalingen in ontvangst te
geschiedenis en de literatuur.
ook bevoegd tot opzegging wanneer de vordering niet opeisbaar is, maar door opzeg-
bedrag van € 1 000 per maand aan het netto gezinsinkomen bijdroeg. Ten aanzien van de
nemen. Na die mededeling is de pandhouder
482
inkomsten uit verhuur van aan de man in (mede-)eigendom toebehorende panden heeft het hof vooropgesteld dat geen van
ging opeisbaar kan worden gemaakt (art. 3:246 lid 2 BW). Andere schuldeisersbevoegd-
21 februari 2014, 13/02779
beide partijen daarover voldoende duidelijk-
heden met betrekking tot de vordering kent
(Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak en
heid heeft verschaft. Gelet op die vooropstel-
de wet de pandhouder niet toe, zodat moet
T.H. Tanja-van den Broek;
ling moeten de daarop volgende overwegin-
worden aangenomen dat deze bij de pandge-
A-G mr. G.R.B. van Peursem)
gen (i) dat het niet acceptabel is dat hij stelt
ver blijven rusten. De pandgever blijft der-
ECLI:NL:HR:2014:406
voor deze panden slechts kosten te maken, respectievelijk (ii) dat voor zover de man de
halve bevoegd handelingen te verrichten zoals het verlenen van kwijtschelding, het
Alimentatie. Inkomsten. Schatting. HR: De
woningen niet heeft verhuurd, hij onvoldoen-
treffen van een afbetalingsregeling en het
overwegingen van het hof moeten aldus
de inzicht heeft gegeven in de redenen waar-
omzetten van de vordering tot nakoming in
worden verstaan dat het hof de stellingen
om hij dat niet heeft gedaan, aldus worden
één vordering tot schadevergoeding. Voorts
van de man over zijn inkomsten niet aan-
verstaan dat het hof in het kader van de
blijft de pandgever bevoegd tot ontbinding
nemelijk acht. De klacht dat het hof is uit-
beoordeling van de behoefte de stelling van
en beëindiging van de overeenkomst waaruit
gegaan van inkomsten die de man had
de man dat hij ten tijde van het uiteengaan
de vordering voortspruit, hetgeen eveneens
kunnen hebben, in plaats van de inkom-
van partijen geen inkomsten had uit verhuur
gevolgen voor de vordering heeft of kan heb-
sten die de man daadwerkelijk had, mist
van de panden, ongeloofwaardig en dus niet
ben. Vorenstaande regeling berust op een
derhalve feitelijke grondslag. Wanneer de
aannemelijk acht. Ook de overweging dat het
bewuste keuze van de wetgever, waaraan ten
rechter vaststelt dat de alimentatieplichtige
hof ervan uitgaat dat de parkeervergunning
grondslag ligt dat genoemde bevoegdheden
bepaalde inkomsten heeft (gehad), maar
behorend bij de woning in Amsterdam is ver-
bij de pandgever behoren te blijven nu deze
onvoldoende inzicht heeft gegeven in de
huurd, dan wel verhuurd had kunnen zijn,
zijn rechten en belangen diepgaand treffen
hoogte ervan, staat het hem vrij om, zoals
moet aldus worden verstaan dat het hof
en de pandhouder slechts in het verpande is
het hof heeft gedaan, de hoogte daarvan te
(ook) wat betreft de periode voorafgaand aan
geïnteresseerd, voor zover dit hem zijn vor-
schatten.
het uiteengaan van partijen onaannemelijk acht dat de man daaruit geen inkomsten
dering waarborgt. De pandgever kan immers groot belang erbij hebben om in de verhou-
(BW art. 1:404; Rv art. 21)
had. De klachten missen in zoverre derhalve feitelijke grondslag. Wanneer de rechter vast-
ding tot zijn schuldenaar of contractuele wederpartij bedoelde bevoegdheden te kun-
De man, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. de vrouw,
stelt dat de alimentatieplichtige bepaalde
nen uitoefenen en daarvoor niet afhankelijk
adv. mr. M.E. Bruning.
inkomsten heeft (gehad), maar onvoldoende inzicht heeft gegeven in de hoogte ervan,
te zijn van de toestemming van de pandhouder of een machtiging van de kantonrechter
Feiten en procesverloop
staat het hem vrij om, zoals het hof heeft
(vgl. art. 3:246 lid 4 BW). De wetgever heeft
Uit de inmiddels verbroken relatie van partij-
gedaan, de hoogte daarvan te schatten. Die
de pandhouder voldoende beschermd geacht
en zijn twee kinderen geboren.
vrijheid heeft hij ook indien die inkomsten
tegen benadeling in het belang dat hij bij
De vrouw heeft de rechtbank verzocht te
van belang zijn voor het bepalen van de
het verpande heeft door de mogelijkheid de
bepalen dat de man kinderalimentatie dient
behoefte van de kinderen.
desbetreffende rechtshandeling te vernieti-
te voldoen van € 700 per kind per maand. De
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
gen op de voet van art. 3:45 BW (Parl. Gesch.
rechtbank heeft de alimentatie bepaald op
sie van de A-G.
Boek 3, p. 772-773). Opmerking verdient dat
€ 225 per kind per maand. Het hof heeft de
De A-G bespreekt art. 21 Rv (de ‘waarheids-
weliswaar de stelplicht en bewijslast van
alimentatie alsnog bepaald op € 325 per kind
plicht’) onder 2.2-2.5 en de behoefte van min-
onder meer de op grond van art. 3:45 BW
per maand.
derjarigen onder 2.6-2.8. Onder 2.11-2.14 merkt hij op dat de rechter roeit met de rie-
vereiste benadeling in de verhaalsmogelijkheden op de schuldeiser rusten, maar dat bij
Hoge Raad
verlies van een pandrecht in beginsel kan
De onderdelen klagen dat het hof voor de
worden aangenomen dat van die benadeling
bepaling van de behoefte van de kinderen is
sprake is. Art. 3:45-47 BW bevatten voorts
uitgegaan van inkomsten die de man ten
andere regels en bewijsvermoedens waarmee
tijde van het uiteengaan van partijen had
tegemoet wordt gekomen aan de belangen
kunnen hebben, in plaats van de inkomsten
21 februari 2014, 13/03842
van de pandhouder. Onder omstandigheden
die de man daadwerkelijk had. De man acht
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
staat de pandhouder bovendien een op art.
dat onjuist, althans onbegrijpelijk, omdat de
M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
6:162 BW gebaseerde vordering ten dienste.
behoefte wordt bepaald door het werkelijke
A-G mr. J. Spier)
Het doen van afstand als bedoeld in art.
gezinsinkomen ten tijde van het samenleven
ECLI:NL:HR:2014:413
6:160 BW behoort tot de bevoegdheden die
van partijen. Met betrekking tot de inkom-
bij de pandgever blijven rusten. Mitsdien is
sten van de man uit zijn werkzaamheden als
Appeltermijn. Termijnoverschrijding. HR:
het oordeel van het hof juist.
juridisch adviseur heeft het hof overwogen
Het hof heeft miskend dat noch de belan-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
dat de man onvoldoende aannemelijk heeft
gen van partijen, noch een relatief geringe
sie van de A-G.
gemaakt dat hij daarmee in 2007 minder
termijnoverschrijding, noch deze omstan-
De A-G bespreekt onder 4.5-4.21.2 de vraag of
dan € 1 000 netto per maand aan inkomen
digheden tezamen, rechtvaardigen dat een
na verpanding van een vordering de pandge-
had. Om die reden gaat het hof ervan uit dat
uitzondering wordt gemaakt op de strikte
ver bevoegd blijft afstand te doen van het
de man ten tijde van het uiteengaan van par-
regels inzake rechtsmiddeltermijnen.
vorderingsrecht, met aandacht voor de wets-
tijen daadwerkelijk (onder meer) met een
600
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
men die partijen hem verschaffen.
483
Rechtspraak
de belangen van partijen. Voorts heeft het
bewezenverklaard dat hij – kort gezegd –
hof acht geslagen op de – naar zijn oordeel –
opzettelijk [betrokkene 1] in diens tegen-
De man, adv. mrs. H.J.W. Alt en S. Kousedghi,
relatief geringe termijnoverschrijding. Aldus
woordigheid mondeling heeft beledigd door
vs. de vrouw, adv. mr. K. Aantjes.
heeft het hof miskend dat noch de belangen
op stotterende wijze tegen [betrokkene 1],
van partijen, noch een relatief geringe ter-
die stottert, te praten. Het middel keert zich
Procesverloop
mijnoverschrijding, noch deze omstandighe-
tegen het oordeel van het hof dat op stotte-
In dit geding hebben partijen de rechtbank
den tezamen, rechtvaardigen dat een uitzon-
rende wijze praten tegen een persoon die
verzocht de wijze van verdeling van hun
dering wordt gemaakt op de strikte regels
stottert als belediging in de zin van art. 266
huwelijksgoederengemeenschap vast te stel-
inzake rechtsmiddeltermijnen. Voor zover
Sr kan worden aangemerkt.
len. De rechtbank heeft op 4 april 2012 een
het hof zijn oordeel heeft gebaseerd op een,
tussenbeschikking gegeven. De vrouw heeft
veronderstelde, door partijen op de voet van
Hoge Raad, onder meer:
de rechtbank verzocht tussentijds hoger
art. 329 Rv gesloten overeenkomst, klaagt het
2.3. De bewezenverklaring houdt in dat het
beroep toe te staan. Bij beschikking van 1
middel terecht dat zich hier niet een door
hier gaat om een belediging die iemand
augustus 2012 heeft de rechtbank bepaald
deze bepaling bestreken geval voordoet. De
mondeling in zijn tegenwoordigheid is aan-
dat de op 4 april 2012 gegeven beschikking
Hoge Raad zal beslissen zoals het hof had
gedaan. In een dergelijk geval moet een uit-
aldus wordt aangevuld dat daarvan tussen-
behoren te doen.
lating als beledigend worden beschouwd
tijds hoger beroep kan worden ingesteld. Op
Volgt vernietiging van de de beschikking van
wanneer zij de strekking heeft die ander aan
24 augustus 2012 is de vrouw in hoger
het hof, niet-ontvankelijkverklaring van de
te randen in zijn eer en goede naam.
beroep gekomen van de beschikkingen van 4
vrouw in het hoger beroep van de beschik-
2.4. Het oordeel van het hof dat de verdachte,
april en 1 augustus 2012. Ter terechtzitting
kingen van 4 april 2012 en 1 augustus 2012,
die zelf niet stottert, door op stotterende wijze
in hoger beroep hebben partijen eenstemmig
en verwijzing naar de rechtbank, overeen-
een ander die stottert en als zodanig bekend
het hof verzocht de zaak ten gronde af te
komstig de conclusie van de A-G.
staat stotterend aan te spreken met het doel
doen. Het hof heeft de vrouw niet-ontvanke-
De A-G meent dat het hof ongetwijfeld onder-
die ander te kwetsen, geeft – in het licht van
lijk verklaard in het hoger beroep tegen de
kende dat zijn benadering onverdedigbaar
de omstandigheid dat dat aanspreken luid en
beschikking van 1 augustus 2012, de beschik-
was (onder 7).
duidelijk en in de aanwezigheid van derden is
(Rv art. 339, 358)
king van 4 april 2012 vernietigd en inhoude-
geschied – niet blijk van een onjuiste rechts-
lijke beslissingen gegeven.
opvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
Hoge Raad (strafkamer) Hoge Raad
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
heeft geoordeeld dat de vrouw ontvankelijk
straf(proces)recht Radboud Universiteit
is in het hoger beroep van de beschikking
Nijmegen.
van 4 april 2012. Deze klacht slaagt. Tot uitgangspunt dient dat rechtsmiddeltermijnen van openbare orde zijn en door de rechter
2.5. Het middel faalt.
485 11 februari 2014, nr. 11/03729
484
ambtshalve moeten worden toegepast. Voorts
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin Lohman, Y. Buruma) (Na conclusie van A-G mr. N. Jörg, strekken-
dient tot uitgangspunt dat in het belang van
11 februari 2014, nr. 12/02395
de tot verwerping; adv. mr. G. Spong,
een goede rechtspleging duidelijkheid moet
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
Amsterdam)
bestaan omtrent het tijdstip waarop een ter-
Lohman, Y. Buruma)
ECLI:NL:HR:2014:302
mijn voor het aanwenden van een rechts-
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
middel aanvangt en eindigt, en dat aan
Spronken, strekkende tot verwerping;
rechtsmiddeltermijnen strikt de hand moet
adv. mr. C.M.H. van Vliet, ‘s-Gravenhage)
worden gehouden. Op laatstgenoemd uit-
ECLI:NL:HR:2014:306
gangspunt kan slechts onder bijzondere
(Sr art. 279; BW art. 1:251) Opzettelijke onttrekken minderjarige aan wettelijk over hem gestelde gezag art. 279
omstandigheden een uitzondering worden
Belediging die iemand mondeling in zijn
Sr: voor een veroordeling ter zake van dit
gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde
tegenwoordigheid is aangedaan art. 266
feit is niet vereist dat de bewezenverklaring
apparaatsfouten (vgl. HR 28 november 2003,
Sr: in zo’n geval moet een uitlating als
inhoudt dat degene aan wiens wettelijk
ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465 (D. vs.
beledigend worden beschouwd wanneer zij
gezag wordt onttrokken bij uitsluiting van
Raad voor de Kinderbescherming), HR 24
de strekking heeft die ander aan te randen
ieder ander dat gezag uitoefent. Verdachte
april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3192, NJ
in zijn eer en goede naam. In casu beledi-
die mede het gezag over de minderjarige
2009/488 (Heilbron vs. Rensa), en HR 27 mei
ging door verdachte, die zelf niet stottert,
kinderen uitoefent, kan deze kinderen ont-
2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0510, NJ 2012/626
door op stotterende wijze een ander die
trekken aan het wettig over hen gestelde
(Denkavit vs. De Boer)). Het hof heeft zijn oor-
stottert en als zodanig bekend staat stotte-
gezag als bedoeld in art. 279 Sr door de kin-
deel dat de vrouw – ondanks overschrijding
rend aan te spreken, nu dit het doel had
deren zonder toestemming van zijn echtge-
van de termijn voor het instellen van hoger
die ander te kwetsen en dat aanspreken
note mee te voeren naar het buitenland en
beroep – ontvankelijk is in haar beroep van
luid en duidelijk en in de aanwezigheid
aldaar te doen verblijven.
de beschikking van 4 april 2012, gegrond op
van derden is geschied.
Inleiding:
de omstandigheid dat partijen ter terechtzitting eenstemmig het hof hebben verzocht de
(Sr art. 266)
zaak ten gronde af te doen, hetgeen mee-
Verdachte is veroordeeld wegens – kort gezegd – gijzeling en onttrekking van drie
brengt dat strikte handhaving van de
Inleiding:
minderjarigen aan het wettig gezag in de zin
beroepstermijn in dit geval moet wijken voor
Ten laste van de verdachte heeft het hof
van art. 279 Sr. De raadsvrouw heeft bepleit
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
601
Rechtspraak
dat verdachte vrijgesproken dient te worden
486
Het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van
van het telastegelegde feit, aangezien verdachte samen met zijn vrouw het wettelijk
11 februari 2014, nr. 12/05353
de verdachte het voorwerp van strafvervol-
gezag over hun kinderen had en er nog geen
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
ging dienen te zijn, kan niet zonder meer
bij rechterlijke beslissing vastgestelde (voor-
Lohman, Y. Buruma)
leiden tot niet-ontvankelijkheid van de
lopige) omgangsregeling was, zodat er geen
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
officier van justitie in de strafvervolging
sprake kan zijn van onttrekken aan het wet-
kende tot verwerping; adv. mr. M.L.M. van
tegen de verdachte.
telijk gezag.
der Voet, Amsterdam)
Art. 279 Sr luidt: ‘1. Hij die opzettelijk een min-
ECLI:NL:HR:2014:299
(Sv art. 348)
gesteld gezag of aan het opzicht van degene
Gekwalificeerde diefstal art. 312 lid 1 Sr:
Inleiding:
die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt
onjuist is de opvatting dat in geval diefstal
Verdachte is veroordeeld wegens ‘medeple-
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
is voorafgegaan door of vergezeld van
gen van zeeroof’ (art. 381 Sr), ook wel aange-
zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
geweld als bedoeld in art. 312 lid 1 Sr geen
duid als piraterij. Het cassatiemiddel bevat de
2. Gevangenisstraf van ten hoogste negen
sprake kan zijn van het oogmerk om, bij
klacht dat het hof het beroep op de niet-ont-
jaren of geldboete van de vijfde categorie
betrapping op heterdaad, aan zichzelf of
vankelijkheid van het Openbaar Ministerie in
wordt opgelegd indien list, geweld of bedrei-
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij
de vervolging van de verdachte wegens
ging met geweld is gebezigd, of indien de min-
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het
schending van het gelijkheidsbeginsel, ten
derjarige beneden de twaalf jaren oud is.’
bezit van het gestolene te verzekeren.
onrechte althans onvoldoende gemotiveerd
derjarige onttrekt aan het wettig over hem
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit
heeft verworpen. De verdediging heeft zich (Sr art. 312)
de door het hof gebezigde bewijsmiddelen
in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de beslissing om de verdachte te vervolgen,
niet kan volgen dat [moeder/betrokkene 1]
Inleiding:
terwijl andere verdachten zijn vrijgelaten
het wettig over de minderjarigen [verdachtes
Het middel klaagt dat het hof de grondslag
dan wel heengezonden, een zodanige ernsti-
kind/betrokkene 2], [verdachtes kind/betrok-
van de tenlastelegging heeft verlaten voor
ge schending van het gelijkheidsbeginsel
kene 3] en [verdachtes kind/betrokkene 4]
zover is bewezenverklaard dat de diefstal is
oplevert dat zulks dient te leiden tot de niet-
gestelde gezag uitoefende.
voorafgegaan en vergezeld van geweld met
ontvankelijkheid van het openbaar ministe-
het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
rie. Het hof overweegt hierover onder meer
Hoge Raad, onder meer:
maken en om bij betrapping op heterdaad
het volgende: ‘de discretionaire bevoegdheid
2.6. Voor een veroordeling ter zake van art.
aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de
van het openbaar ministerie om tot vervol-
279 Sr is niet vereist dat de bewezenverkla-
vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van
ging van een verdachte over te gaan, [kan]
ring inhoudt dat degene aan wiens wettelijk
het gestolene te verzekeren.
worden beperkt door de werking van de beginselen van een goede procesorde, het
gezag wordt onttrokken bij uitsluiting van ieder ander dat gezag uitoefent. Het hof heeft
Hoge Raad, onder meer:
gelijkheidsbeginsel daaronder begrepen. Van
in navolging van de rechtbank vastgesteld dat
2.3. Het middel berust op de opvatting dat in
schending van het gelijkheidsbeginsel is
ten tijde van het tenlastegelegde feit de ver-
geval diefstal is voorafgegaan door of verge-
eerst sprake bij afwijking van een bestendig
dachte en [betrokkene 1] tezamen het wettig
zeld van geweld als bedoeld in art. 312, eerste
patroon van beslissen in een groot aantal
over de minderjarigen [betrokkene 2], [betrok-
lid Sr geen sprake kan zijn van het oogmerk
vergelijkbare gevallen [Gerechtshof ‘s-Graven-
kene 3] en [betrokkene 4] gestelde gezag uit-
om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
hage 12 april 2002,
oefenden. Die vaststelling is niet onbegrijpe-
of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij
ECLI:NL:GHSGR:2002:AE4747]. […] De onder-
lijk, in aanmerking genomen dat de
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
havige zaak is […] pas de tweede piratenzaak
gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de
van het gestolene te verzekeren. Die opvat-
die, voor zover aan het hof bekend, sinds
verdachte en [betrokkene 1] ten tijde van het
ting is gelet op de strekking van deze bepa-
jaren, in Nederland wordt berecht, waardoor
tenlastegelegde feit gehuwd waren en dat
ling om diefstal onder verzwarende omstan-
in dit opzicht een adequaat referentiekader
ingevolge art. 1:251, eerste lid, BW ouders
digheden strafbaar te stellen echter onjuist.
ontbreekt. In dit verband is verder van
gedurende hun huwelijk het ouderlijk gezag
2.4. Het middel faalt.
belang dat […] ook in de andere met piraterij samenhangende zaken enerzijds heenzen-
gezamenlijk uitoefenen. Gelet op die vaststelling, is het oordeel dat de verdachte, als degene die mede het gezag over de minderjarige
487
dingen van verdachten zoals door de verdediging bedoeld hebben plaatsgevonden, doch dat anderzijds de verdachte en zijn medever-
kinderen uitoefent, deze kinderen kan onttrekken aan het wettig over hen gestelde
11 februari 2014, nr. 13/01554
dachten niet de enige in de Golf van Aden
gezag als bedoeld in art. 279 Sr door de kinde-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos, V. van den
aangehouden piraterijverdachten zijn die in
ren zonder toestemming van zijn echtgenote
Brink)
Nederland strafrechtelijk worden vervolgd.
mee te voeren naar het buitenland en aldaar
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
Het enkele feit dat in de onderhavige zaak
te doen verblijven, juist. De bewezenverkla-
kende tot verwerping;
moet worden vastgesteld dat andere aange-
ring is in dit opzicht toereikend gemotiveerd.
adv. mr. T.M.D. Buruma, Amsterdam)
houden verdachten zijn vrijgelaten en niet
2.7. Het middel faalt.
ECLI:NL:HR:2014:286
verder vervolgd zijn, staat aan vervolging van de verdachte dan ook niet in de weg,
602
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Schending gelijkheidsbeginsel door vervol-
gelet op de hiervoor aangehaalde ruime dis-
ging verdachte terwijl andere verdachten
cretionaire bevoegdheid van het openbaar
zijn heengezonden? In casu geen grond
ministerie. Bovendien is voldoende aanne-
voor niet-ontvankelijkheid in vervolging.
melijk geworden dat de officier van justitie,
Rechtspraak
489
op basis van de waardering van de op dat
ten tijde van het begaan van het delict de
moment aan haar bekende informatie, een
leeftijd van twaalf jaar, doch nog niet die van
bewuste keuze heeft gemaakt tegen welke
achttien jaren heeft bereikt, is een verdachte
21 februari 2014, nr. 13/00455
van de aangehouden verdachten zij verdere
strafrechtelijk minderjarig en is jeugdstraf-
(Mrs. Feteris, Schaap, Van Loon, Fierstra,
vervolging zou instellen. Het hof heeft daar-
recht, in het bijzonder jeugdsanctierecht, van
Groeneveld; na conclusie IJzerman tot onge-
bij betrokken dat het ging om de aanhou-
toepassing (art. 77a Sr). Bij de behandeling
grondverklaring van het beroep in cassatie)
ding – onder bijzondere omstandigheden –
door de rechtbank is ervan uitgegaan dat ver-
ECLI:NL:HR:2014:339
van een groot aantal verdachten waarvan
dachte strafrechtelijk meerderjarig was ten
– voor zover op dat moment te overzien –
tijde van het plegen van het feit in de perio-
vervolging in het algemeen belang in de
de van 23 oktober 2010 tot en met 23 novem-
rede lag, terwijl niet onmiddellijk voldoende
ber 2010, omdat hij is geboren in 1991. Het
Het is in casu niet in strijd met art. 1 Eerste
duidelijk was wat de ernst van de verdenkin-
hof stelt vast dat de leeftijd van de verdachte
Protocol EVRM indien voor de erfbelasting
gen tegen de verschillende verdachten was,
niet exact is vast te stellen door het ontbre-
uitgegaan wordt van een WOZ-waarde
noch hoe de persoonlijke omstandigheden
ken van administratieve bescheiden daar-
woning (in casu naar waardepeildatum 1
moesten worden beoordeeld.’
over. De verdachte zelf weet zijn geboorteda-
januari 2009) die hoger is dan de waarde
tum niet en er zijn geen getuigen bekend die
van de woning op het moment van overlij-
Hoge Raad, onder meer:
daarover volledig uitsluitsel kunnen geven.
den van de erflater (in casu 1 november
2.3. Aldus heeft het hof het verweer verwor-
Het hof acht niettemin voldoende aanneme-
2010). Geen strijd met het uit de lawful-eis
pen op gronden welke die verwerping kun-
lijk geworden dat de verdachte ten tijde van
voortvloeiende vereiste dat een maatregel
nen dragen, nog daargelaten dat het ten
zijn aanhouding op 23 november 2010 ten
die het eigendomsrecht aantast vergezeld
onrechte niet vervolgen van derden wier
minste 16 jaar oud was en derhalve toen
moet gaan van procedurele garanties die de
gedragingen evenzeer als die van de verdach-
minderjarig, en thans, zoals hij ter terechtzit-
betrokkene een redelijke mogelijkheid bie-
te het voorwerp van strafvervolging dienen
ting in hoger beroep van 9 oktober 2012 nog
den tot effectieve betwisting van de recht-
te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ont-
heeft verklaard, ten minste 18 jaar oud is.
matigheid ervan. Evenmin sprake van strijd
vankelijkheid van de officier van justitie in
Het hof betrekt hierbij ook het op 24 oktober
met de eis van een fair balance; de wetge-
de strafvervolging tegen de verdachte. Het
2012 door de Raad voor de Kinderbescher-
ver mocht een zekere ruwheid aanvaarden
hof heeft niet blijk gegeven in enig opzicht
ming over de verdachte uitgebrachte rapport
omwille van een vereenvoudiging in de uit-
van een onjuiste rechtsopvatting te zijn uit-
waaruit kan worden opgemaakt dat de ver-
voering van de SW; geen sprake van een
gegaan of een onjuiste maatstaf te hebben
dachte heeft verklaard vanuit zijn geboorte-
individuele buitensporige last als gevolg
aangelegd. (Vgl. HR 16 april 1996, NJ
streek naar de stad te zijn getrokken, vóór de
van de ruwheid.
1996/527, r.o. 7.7.)
ten laste gelegde feiten, toen hij de leeftijd
2.4. Het middel faalt.
van 16 jaar had bereikt. Het middel klaagt
(EVRM art. 1 Eerste Protocol; SW 1956 art. 21)
Cassatieberoep belanghebbende
dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld
488
dat de rechtbank bevoegd was kennis te
Hoge Raad, onder meer:
nemen van de zaak en ten onrechte de zaak
3.1.1. Op 1 november 2010 is de moeder van
niet heeft teruggewezen naar de rechtbank.
belanghebbende (hierna: erflaatster) overleden. Belanghebbende, zijn broer en zijn zus-
11 februari 2014, nr. 13/00365 (Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos,
Hoge Raad, onder meer:
ter zijn haar erfgenamen.
V. van den Brink)
2.3. Blijkens de processen-verbaal van de
3.1.2. Tot de nalatenschap behoort de woning
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
terechtzittingen in eerste aanleg is aldaar
van erflaatster (hierna: de woning). De
kende tot verwerping;
noch door de verdachte noch door diens
woning is in het kader van de Wet waarde-
adv. mr. T.M.D. Buruma, Amsterdam)
raadsvrouwe aangevoerd dat ingevolge het
ring onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ)
ECLI:NL:HR:2014:288
derde lid van art. 495 Sv de kinderrechter
voor het jaar 2010 naar de waardepeildatum
diende deel te nemen aan het onderzoek ter
1 januari 2009 gewaardeerd op € 395 000
Niet exact vast te stellen leeftijd verdachte
terechtzitting. Gelet hierop en in aanmerking
(hierna: de WOZ-waarde).
en art. 495 Sr. Behandeling in casu vond
genomen hetgeen het hof heeft vastgesteld,
3.1.3. De WOZ-waarde van de woning naar de
plaats door rechtbank en niet door kinder-
kan het middel niet slagen.
waardepeildatum 1 januari 2010 is vastgesteld op € 350 000.
rechter. Onder meer omdat noch door de
3.1.4. Op 17 februari 2011 is de woning ver-
verdachte noch door diens raadsvrouwe is aangevoerd dat ingevolge art. 495 lid 3 Sv
Hoge Raad (belastingkamer)
kocht voor € 348 000.
de kinderrechter diende deel te nemen aan
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
3.1.5. De Inspecteur heeft de waarde van de
het onderzoek ter terechtzitting, kan cassa-
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
woning voor de heffing van erfbelasting met
tieklacht hierover niet slagen.
Instituut Tilburg van de Tilburg University
toepassing van artikel 21, lid 5, van de Suc-
en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-
cessiewet 1956 (tekst 2010; hierna: SW)
Brabant.
bepaald op € 395 000. Belanghebbende ver-
(Sv art. 495)
dedigt dat de waarde moet worden bepaald
Inleiding:
op primair € 348 000 en subsidiair € 350 000.
Verdachte, ten aanzien van wie niet bekend
3.2. Voor de Rechtbank was in geschil naar
is of hij ten tijde van het plegen van het feit
welke waarde de woning voor de heffing van
al dan niet minderjarig was, is veroordeeld
erfbelasting in aanmerking moet worden
wegens ‘medeplegen van zeeroof’ oftewel
genomen.
piraterij (art. 381 Sr). Indien een verdachte
(…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
603
Rechtspraak
490
3.5.1. Het derde middel komt op tegen het
doel dat daarmee wordt nagestreefd. Dit
oordeel van de rechtbank dat artikel 21, lid 5,
vereist het bestaan van een redelijke verhou-
SW in het onderhavige geval niet in strijd
ding (‘fair balance’) tussen het algemeen
12 februari 2014, nr. 201204933/1/A3
komt met de bescherming van eigendom van
belang en de bescherming van individuele
(Mrs. Lubberdink, Wortmann, Hoogvliet)
artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM
rechten. Waar het gaat om de beoordeling
ECLI:NL:RVS:2014:382
(hierna: het EP).
van wat in het algemeen belang is en de keus
3.5.2. Artikel 1 van het EP brengt in de eerste
van de middelen om dit belang te dienen,
Weigering verklaring omtrent het gedrag
plaats mee dat elke maatregel die het onge-
komt de wetgever op het terrein van het
(VOG) wegens zedendelicten onterecht
stoorde genot van eigendom aantast, waaron-
belastingrecht een ruime beoordelingsvrij-
geacht.
der de heffing van belasting, ‘lawful’ moet
heid toe. Die marge wordt overschreden
zijn. Uit die eis vloeit voort dat een dergelijke
indien de wetgever een belastingmaatregel
(Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
maatregel vergezeld moet gaan van procedu-
treft die elke redelijke grond ontbeert.
art. 28, 35)
rele garanties die de betrokkene een redelijke
3.5.5. In het onderhavige geval is de verkoop-
mogelijkheid bieden tot effectieve betwisting
waarde van de woning bepaald naar een
Uitspraak op het hoger beroep van: de
van de rechtmatigheid ervan.
tijdstip dat 22 maanden ligt vóór het tijdstip
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
3.5.3. Voor de heffing van erfbelasting geldt
van de verkrijging door de kinderen van erf-
appellant, vs. de uitspraak van Rechtbank
als uitgangspunt dat het verkregene wordt
laatster. Als gevolg van een algemene waarde-
Rotterdam van 10 mei 2012 in zaak nr.
belast naar de waarde in het economische
daling van woningen in de desbetreffende
11/5021 in het geding tussen: [wederpartij]
verkeer daarvan op het moment van overlij-
periode brengt dit mee dat de erfbelasting is
en de staatssecretaris.
den. De wetgever heeft er ter vereenvoudi-
berekend naar een hogere waarde dan op de
ging van de uitvoering, zowel voor de Belas-
sterfdatum kon worden gerealiseerd. Dat bete-
(…)
tingdienst als voor belastingplichtigen, met
kent echter niet dat de wetgever met de invoe-
4. Bij het besluit van 10 september 2013
ingang van 1 januari 2010 voor gekozen om
ring van artikel 21, lid 5, SW is getreden buiten
heeft de staatssecretaris het besluit van 15
bij de bepaling van de waarde van woningen
de hiervoor in onderdeel 3.5.4 vermelde ruime
juli 2011 opnieuw gehandhaafd en zich
de WOZ-waarde te hanteren. Daarbij is (tot 1
beoordelingsvrijheid. De wetgever mocht een
wederom op het standpunt gesteld dat de
januari 2012) aangesloten bij de WOZ-waarde
zekere ruwheid aanvaarden omwille van een
weigering om [wederpartij] een VOG te ver-
die van toepassing is in het kalenderjaar van
vereenvoudiging in de uitvoering van de SW.
strekken niet evident disproportioneel is.
de verkrijging, dat is de WOZ-waarde naar de
Van die praktische regeling, die aanknoopt bij
(…)
waardepeildatum 1 januari van het daaraan
de voor het desbetreffende kalenderjaar gel-
5.1. De staatssecretaris heeft zich in het
voorafgaande jaar. Tegen de vaststelling van
dende WOZ-waarde, kan niet kan worden
besluit van 10 september 2013 op het stand-
deze WOZ-waarde staan rechtsmiddelen
gezegd dat zij elke redelijke grond ontbeert.
punt gesteld dat de omstandigheden waaron-
open; in een geval als het onderhavige geldt
3.5.6. Opmerking verdient dat in dit geval
der de zedendelicten zijn gepleegd zeer spe-
dat met toepassing van artikel 26 van de Wet
evenmin kan worden gesproken van een
cifiek zijn te noemen, dat de gedraging
WOZ ook voor de erfgenamen. Aldus bestaat
individuele buitensporige last als gevolg van
kennelijk niet is ingegeven door gebrek aan
een redelijke mogelijkheid tot effectieve
de ruwheid van de wettelijke regeling. Het
beheersing op seksueel gebied, doch dat des-
betwisting van de rechtmatigheid van deze
aldus luidende oordeel van de rechtbank
ondanks een niet te verwaarlozen risico
waardevaststelling die mede geldt voor de
wordt in het middel terecht niet bestreden.
bestaat voor de samenleving, omdat niet uit-
heffing van erfbelasting. In zoverre is aan het
3.5.7. Gelet op het voorgaande faalt het derde
gesloten kan worden dat [wederpartij] in zijn
bepaalde in artikel 1 van het EP voldaan. De
middel in al zijn onderdelen.
functie van docent misbruik maakt van zijn
omstandigheid dat die waarde ingevolge arti-
3.6. Het vierde middel betoogt dat het ontbre-
gezagspositie. Zelfs indien de kans op herha-
kel 21, lid 5, SW om redenen van eenvoud
ken van een tegenbewijsmogelijkheid in strijd
ling gering zou worden geschat, betekent dit
naar een ander tijdstip dan het tijdstip van
is met de bedoeling van de wetgever. Het
niet dat het risico voor de samenleving aan-
verkrijging wordt vastgesteld, leidt niet tot
middel faalt. Bij de totstandkoming van arti-
vaardbaar is, nu de impact van zedendelicten
een ander oordeel. Daarmee wordt geen
kel 21, lid 5, SW met ingang van 2010 is een
daarvoor te groot is, aldus de staatssecretaris.
beperking aangebracht op de mogelijkheden
amendement verworpen dat voorzag in de
Mede gelet op hetgeen de staatssecretaris ter
om de juistheid van de rechtens relevante
invoering van een tegenbewijsmogelijkheid.
zitting heeft gesteld, wordt dit standpunt
waardevaststelling effectief te betwisten (vgl.
Voorts is bij de wijziging van die bepaling
aldus begrepen dat, in het geval van door een
HR 22 oktober 2010, nr. 08/02324,
met ingang van 2012 uitdrukkelijk ervan
meerderjarige gepleegde zedendelicten, onge-
ECLI:NL:HR:2010:BL1943, BNB 2010/335,
afgezien daaraan terugwerkende kracht te
acht de aard van die delicten, de omstandig-
onderdeel 3.4.5). Verder kan de belasting-
verlenen. Van de in het middel veronderstel-
heden van het concrete geval niet bepalend
plichtige die van opvatting is dat artikel 21,
de bedoeling van de wetgever is dan ook
zijn voor de vraag of een risico voor de
lid 5, SW niet verenigbaar is met regelgeving
geen sprake.
samenleving bestaat en of de weigering van
van hogere orde, die opvatting verdedigen in
Volgt ongegrondverklaring.
een VOG evident disproportioneel is. Een der-
een procedure tegen de aan hem, met toe-
gelijk standpunt verdraagt zich niet met het
passing van die bepaling, opgelegde aanslag,
in paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels
zoals in deze zaak is geschied.
Raad van State
bepaalde, dat in het geval van zedendelicten
3.5.4. Artikel 1 van het EP brengt voorts mee
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
aan de hand van de omstandigheden van het
dat een inbreuk op het recht op ongestoord
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
geval wordt beoordeeld of de weigering van
genot van eigendom slechts is toegestaan
bij de directie bestuursrechtspraak van de
een VOG evident disproportioneel is. Het
indien een redelijke mate van evenredigheid
Raad van State. Volledige versies van deze
enkele feit dat niet kan worden uitgesloten
bestaat tussen de daartoe in het algemeen
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
dat in een functie misbruik van de gezagspo-
belang gebruikte middelen en het legitieme
vanstate.nl.
sitie wordt gemaakt, rechtvaardigt niet de
604
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Rechtspraak
conclusie dat het risico voor de samenleving
Het betoog slaagt.
spraak van de rechtbank Haarlem is vernie-
niet aanvaardbaar is en dat de weigering van
6. Het beroep tegen het besluit van 10 sep-
tigd, is artikel 13b, eerste lid, van de Opium-
een VOG niet evident disproportioneel is.
tember 2013 is gegrond. Dat besluit komt
wet niet slechts van toepassing indien in
5.2. Uit een brief van de onderwijsmanager
voor vernietiging in aanmerking.
een pand drugs aanwezig zijn die in of van-
van [wederpartij] van 20 december 2011
Gezien hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwo-
uit het pand zullen worden verkocht, maar
volgt dat hij sinds 1983 naar volle tevreden-
gen, was de staatssecretaris gehouden een
ook indien in een pand drugs aanwezig zijn
heid van de leerlingen en zijn werkgever bij
VOG aan [wederpartij] te verstrekken. De
die elders zijn of zullen worden verkocht,
de desbetreffende school werkzaam is. Naar
Afdeling zal om die reden zelf in de zaak
maar in of vanuit het pand zullen worden
de staatssecretaris ter zitting heeft erkend,
voorzien. Het besluit van 15 juli 2011 zal
afgeleverd of verstrekt. Zoals uit de uit-
bestaat geen aanwijzing dat hij ooit enig mis-
worden herroepen. De staatssecretaris dient
spraak van 11 december 2013 eveneens
bruik van zijn gezagspositie jegens leerlingen
binnen twee weken na verzending van deze
volgt, kan de hoeveelheid van de in een
heeft gemaakt. Voorts heeft hij de zedende-
uitspraak alsnog de gevraagde VOG aan
pand aanwezige drugs indiceren dat deze
licten gepleegd jegens een bejaarde vrouw,
[wederpartij] te verstrekken. De Afdeling zal
voor verkoop, aflevering of verstrekking
terwijl de leerlingen een leeftijd hebben van
bepalen dat deze uitspraak in de plaats
bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b,
zestien tot veertig jaar. Daarbij komt dat,
treedt van het vernietigde besluit.
eerste lid, van de Opiumwet van toepassing
naar de staatssecretaris heeft erkend, emotio-
(…)
is, waarbij in redelijkheid kan worden aangesloten bij de door het Openbaar Ministerie
nele aspecten een zeer grote rol hebben gespeeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij], nadat zijn moeder was
491
toegepaste criteria. Volgens die criteria worden een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs
overleden, voor steun en troost contact heeft gezocht met de desbetreffende vrouw, die de
12 februari 2014, nr. 201303043/1/A3
van maximaal 5 gram als hoeveelheden
beste vriendin van zijn moeder was. In weer-
(Mr. Lubberdink)
voor eigen gebruik aangemerkt. Niet uitge-
wil van hetgeen de staatssecretaris heeft
ECLI:NL:RVS:2014:415
sloten is echter dat een hoeveelheid drugs in een pand die volgens de criteria van het
gesteld, valt niet in te zien dat de emotionele aspecten, die met het plegen van de zedende-
Drugs aangetroffen in kamer die naar hoe-
Openbaar Ministerie als een hoeveelheid
licten waren gemoeid, zich weer zouden
veelheid als bestemd voor eigen gebruik
voor eigen gebruik moet worden aange-
voordoen, wanneer leerlingen zich in emotio-
moeten worden beschouwd; wegens andere
merkt, bestemd is voor verkoop, aflevering
nele situaties tot [wederpartij] als docent of
omstandigheden desondanks aannemelijk
of verstrekking. Zoals in de memorie van
‘troubleshooter’ zouden wenden. Die emotio-
dat drugs bestemd waren voor verkoop,
toelichting bij het wetsvoorstel tot uitbrei-
nele situaties hebben immers geen betrek-
aflevering of verstrekking.
ding van de werkingssfeer van artikel 13b van de Opiumwet naar woningen (Kamer-
king op hem persoonlijk. Derhalve kan niet worden staande gehouden dat wegens die
(Opiumwet art. 13b)
stukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, p. 10) is opgemerkt, wordt met de uitdrukking ‘daar-
emotionele situaties sprake is van een zodanig risico op gedragingen die niet verenig-
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
toe aanwezig is’ in artikel 13b van de Opi-
baar zijn met de verantwoordelijkheden die
lante] vs. de uitspraak van Rechtbank
umwet gedoeld op de aanwezigheid van ver-
hij heeft in de uitoefening van zijn functie
Limburg van 22 februari 2013 in zaak nr.
dovende middelen, ongeacht de hoeveelheid,
dat de weigering van een VOG niet als evi-
12/1538 in het geding tussen: [appellante]
die gebruikt wordt of bestemd is voor de
dent disproportioneel is te beschouwen.
en de burgemeester van Heerlen.
verkoop, aflevering of verstrekking daarvan. Ter beoordeling staat of de rechtbank met
Hoewel de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de zedendelicten [wederpartij]
(…)
juistheid heeft overwogen dat de burge-
niet licht zijn aangerekend, heeft hij ten
1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de
meester aannemelijk heeft gemaakt dat de
onrechte te weinig gewicht toegekend aan
Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot
in de kamer aangetroffen drugs, ondanks
voormelde omstandigheden van het concrete
oplegging van een last onder bestuursdwang
dat deze naar hun hoeveelheid in beginsel
geval en die waaronder de zedendelicten zijn
indien in woningen of lokalen dan wel in of
als bestemd voor eigen gebruik moeten wor-
gepleegd. Gelet op deze omstandigheden, in
op bij woningen of zodanige lokalen beho-
den beschouwd, gezien andere omstandig-
onderlinge samenhang bezien, heeft de
rende erven een middel als bedoeld in lijst I
heden bestemd waren voor verkoop, afleve-
staatssecretaris zich niet in redelijkheid op
of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt
ring of verstrekking.
het standpunt kunnen stellen dat geen twij-
dan wel daartoe aanwezig is.
4.2. Niet in geschil is dat de betrokkene, die
fel bestaat dat daadwerkelijk een risico
In lijst I worden harddrugs vermeld, waaron-
de kamer huurde van [appellante], op 8
bestaat voor de samenleving indien [weder-
der cocaïne en heroïne.
maart 2012 is aangehouden omdat hij op
partij] de functie van docent blijft uitoefe-
(…)
straat verdovende middelen verkocht en dat
nen. Hierbij wordt opgemerkt dat [wederpar-
2. De burgemeester heeft aan het besluit van
vervolgens in zijn auto zes bolletjes cocaïne
tij] reeds in maart 2015 de
28 maart 2012 ten grondslag gelegd dat de
met een totale omvang van 0,9 gram, zes bol-
pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken.
politie op 8 maart 2012 0,35 gram heroïne in
letjes heroïne met een totale omvang van
5.3. Gezien het vorenstaande heeft de staats-
de kamer heeft aangetroffen en dat, gelet op
2,15 gram en 21,4 gram versnijdingsmiddel
secretaris zich niet in redelijkheid op het
informatie van de politie, aannemelijk is dat
zijn aangetroffen. Evenmin in geschil is dat
standpunt kunnen stellen dat de weigering
de aangetroffen heroïne bestemd was voor
daarna in de kamer 0,35 gram heroïne en 48
om [wederpartij] een VOG te verstrekken niet
verkoop, aflevering of verstrekking.
gram versnijdingsmiddel zijn aangetroffen.
evident disproportioneel is.
(…)
Degene die op 8 maart 2012 drugs van de
4.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afde-
betrokkene heeft gekocht, heeft volgens het
ling van 11 december 2013 in zaak nr.
desbetreffende proces-verbaal tegenover de
201300425/1/A3, waarbij de genoemde uit-
politie verklaard dat hij gedurende langere
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
605
Rechtspraak
tijd van de betrokkene drugs kocht en dat de
onder meer het veranderen van de inrichting
voorbereiding van een beschikking tot wijzi-
betrokkene ook aan anderen drugs verkocht.
voor de productie van diervoeding aan de
ging van voorschriften van een omgevings-
Verder is niet in geschil dat de betrokkene in
Mûnestrjitte 6 en 8 te Feanwâlden (hierna: de
vergunning paragraaf 3.3 van overeenkomsti-
2011 is aangehouden wegens handel in hard-
inrichting).
ge toepassing indien de beschikking
drugs en dat bij een destijds verrichte door-
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft het colle-
betrekking heeft op activiteiten of gevallen
zoeking van de toenmalige woning van de
ge het door [appellant] daartegen gemaakte
als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, met uit-
betrokkene 51 bolletjes heroïne en cocaïne,
bezwaar ongegrond verklaard.
zondering van activiteiten als bedoeld in het
een weegschaal en een grote hoeveelheid
Bij uitspraak van 25 september 2012 heeft de
derde lid van dat artikel.
contant geld zijn aangetroffen. Hierop is de
rechtbank het door [appellant] daartegen
Paragraaf 3.3 heeft betrekking op de uitge-
woning met ingang van 21 oktober 2011 voor
ingestelde beroep ongegrond verklaard.
breide voorbereidingsprocedure.
de duur van twaalf maanden gesloten.
(…)
(…) 5.3. Het betoog van [appellant] strekt ertoe
Bezien in samenhang met de aanwezigheid van versnijdingsmiddel in de kamer op 8
Overwegingen
dat de nieuw berekende geurcontour, beho-
maart 2012, de aanwezigheid van handelshoe-
(…)
rende bij de gevraagde verandering van de
veelheden harddrugs en van versnijdingsmid-
2. De bij besluit van 28 april 2011 verleende
inrichting, bij vergunningvoorschrift had
del in de auto van de betrokkene op die dag,
omgevingsvergunning heeft onder meer
moeten worden vastgelegd.
de omstandigheid dat de betrokkene op die
betrekking op het milieuneutraal veranderen
Artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo, maakt
dag is aangehouden omdat hij op straat ver-
van de inrichting door het vervangen van de
geen onderscheid tussen omgevingsvergun-
dovende middelen verkocht, de verklaring
bestaande luchtbehandelingsinstallatie,
ningen voor milieuneutrale wijzigingen als
van de koper en de voorgeschiedenis van
waarvoor op 6 maart 2007 revisievergunning
bedoeld in de artikelen 2.14, vijfde lid, en
betrokkene, heeft de rechtbank met juistheid
krachtens de Wet milieubeheer is verleend.
3.10, derde lid, en andere omgevingsvergun-
overwogen dat de burgemeester aannemelijk
Bij het in beroep bestreden besluit heeft het
ningen voor een activiteit als bedoeld in arti-
heeft gemaakt dat de op 8 maart 2012 in de
college het besluit van 28 april 2011 in zover-
kel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e. Aan een
kamer aangetroffen harddrugs aanwezig
re heroverwogen en in stand gelaten. De ver-
omgevingsvergunning voor een milieuneu-
waren teneinde te worden verkocht, afgele-
andering betreft het omleggen en aansluiten
trale wijziging dienen dan ook de met die
verd of verstrekt. De rechtbank heeft derhalve
van leidingen op een nieuwe gaswasser, waar-
wijziging samenhangende voorschriften te
met juistheid overwogen dat de burgemees-
door alle geurbronnen op deze gaswasser
worden verbonden, die nodig zijn met het
ter op grond van artikel 13b, eerste lid, van de
worden aangesloten.
oog op het belang dat voor die activiteit is
Opiumwet bevoegd was de sluiting van de
(…)
aangegeven in artikel 2.14 van de Wabo.
kamer te bevelen.
5.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en
De Wabo noch het Besluit omgevingsrecht
(…)
onder e en onder 2˚, van de Wabo, is het ver-
(hierna: het Bor) bevat voorts enige bepaling
boden zonder omgevingsvergunning een pro-
op grond waarvan moet worden aangeno-
ject uit te voeren, voor zover dat geheel of
men dat voor de toepassing van artikel 2.22,
gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of ver-
tweede lid, in geval van een omgevingsver-
anderen van de werking van een inrichting.
gunning voor een milieuneutrale wijziging
12 februari 2014, nr. 201210530/1/A4
Ingevolge artikel 2.14, vijfde lid, wordt in
onderscheid moet worden gemaakt tussen
(Mrs. Borman, Helder, Uylenburg)
gevallen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid,
voorschriften van verschillende aard. De
ECLI:NL:RVS:2014:388
de omgevingsvergunning verleend indien
Afdeling overweegt hierbij dat een onder-
wordt voldaan aan de in het laatstgenoemde
scheid tussen voorschriften die betrekking
Aan een omgevingsvergunning voor een
lid gestelde voorwaarden.
hebben op milieucontouren en andere voor-
milieuneutrale verandering van een inrich-
Ingevolge artikel 2.22, tweede lid, worden aan
schriften niet volgt uit artikel 3.15, derde lid,
ting kunnen voorschriften worden verbon-
een omgevingsvergunning de voorschriften
van de Wabo. In dit artikellid is slechts
den.
verbonden, die nodig zijn met het oog op het
bepaald dat de uitgebreide voorbereidings-
belang dat voor de betrokken activiteit is
procedure gevolgd moet worden voor wijzi-
(Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
aangegeven in het bepaalde bij of krachtens
ging van de voorschriften van vergunningen
art. 2 lid 1,onder e, 2.14 lid 5, 2.22, lid 2)
onder meer artikel 2.14.
voor activiteiten en gevallen als bedoeld in
Ingevolge artikel 3.10, derde lid, is afdeling
artikel 3.10, eerste lid. Het verbinden van
Tussenuitspraak met toepassing van art. 49,
3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hier-
voorschriften aan een vergunning voor een
lid 6, Wet op de Raad van State (oud) in het
na: de Awb) niet van toepassing op de voor-
milieuneutrale wijziging van de inrichting,
geding tussen: [appellant], wonend te Noard-
bereiding van de beschikking op de aanvraag
waaraan de vergunninghouder is gebonden
burgum, gemeente Tytsjerksteradiel, vs. de
om een omgevingsvergunning met betrek-
wanneer hij van die vergunning gebruik
uitspraak van Rechtbank Leeuwarden van
king tot een verandering van een inrichting
maakt, moet daarvan worden onderscheiden.
25 september 2012 in zaak nr. 11/848 in het
of de werking daarvan, die niet leidt tot
De conclusie is dat de Wabo en de Bor er niet
geding tussen: [appellant] en het college van
andere of grotere nadelige gevolgen voor het
aan in de weg staan dat aan een omgevings-
burgemeester en wethouders van Dantuma-
milieu dan volgens de geldende omgevings-
vergunning voor een milieuneutrale wijzi-
diel.
vergunning is toegestaan, waarvoor geen ver-
ging voorschriften worden verbonden. Daar-
plichting bestaat tot het maken van een mili-
bij brengt het karakter van de milieuneutrale
Procesverloop
eueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7
wijziging met zich dat deze voorschriften
Bij besluit van 28 april 2011 heeft het college
van de Wet milieubeheer, en die niet leidt tot
niet kunnen leiden tot ruimere toegestane
aan de besloten vennootschap met beperkte
een andere inrichting dan waarvoor eerder
milieugevolgen dan op grond van de
aansprakelijkheid Teeling Petfood Veenwou-
een omgevingsvergunning is verleend.
bestaande omgevingsvergunning zijn toege-
den BV omgevingsvergunning verleend voor
Ingevolge artikel 3.15, derde lid, is op de
staan. Er bestaat echter geen belemmering
492
606
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Rechtspraak
om aan de vergunning voorschriften met
kunnen worden aangemerkt als aanverwante
4.6. Uit 4.3 tot en met 4.5 vloeit voort dat het
betrekking tot de bewuste milieuneutrale
procedures over de kwestie of onderdelen
hoger beroep van appellant slaagt, zodat de
wijziging te verbinden die, wanneer van die
daarvan als bedoeld in artikel 9.1 van het
aangevallen uitspraak voor vernietiging in
vergunning gebruik wordt gemaakt, leiden
Reglement, zoals het college stelt, brengt de
aanmerking komt.
tot beperktere toegestane milieugevolgen
omstandigheid dat de mediation zich feite-
4.7. Doende wat de rechtbank zou behoren te
dan op grond van de bestaande omgevings-
lijk mede heeft uitgestrekt tot de [de affaire]
doen, zal de Raad het beroep tegen het met
vergunning zijn toegestaan.
met zich dat appellant niet kan worden
een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen
Gelet op het voorgaande heeft rechtbank niet
tegengeworpen dat hij gedurende de media-
van een beslissing op de bezwaren gegrond
onderkend dat het college ten onrechte heeft
tion niet tevens beroep heeft ingesteld tegen
verklaren en dat besluit vernietigen. Verder
nagelaten om te bezien of naar zijn oordeel
het niet tijdig nemen van een beslissing op
zal de Raad met toepassing van artikel 8:55d,
aanleiding bestaat om aan de aan Teeling
de bezwaren. De periode tot aan de beëindi-
derde lid, van de Awb het college opdragen
verleende omgevingsvergunning voor een
ging van de mediation kan dus niet als
binnen zes weken na de verzending van deze
milieuneutrale wijziging voorschriften, waar-
grondslag dienen om te oordelen dat het
uitspraak een beslissing op de bezwaren te
onder voorschriften die zien op toegestane
beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
nemen en bekend te maken aan appellant.
milieugevolgen na die wijziging, te verbin-
4.4. Nu appellant kort na de beëindiging op
Voor deze termijnstelling acht de Raad van
den. Het besluit van 6 oktober 2011 is om die
16 januari 2012 van de mediation bij het col-
belang dat het college, gelet op de aard van
reden in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
lege heeft aangedrongen op voortzetting van
de bezwaren, appellant nog dient te horen.
Het betoog slaagt.
de bezwaarprocedures, hierover steeds in
Ook zal de Raad met toepassing van artikel
(…)
contact is gebleven met het college en het
8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat het
college pas met de brief van 21 december
college een dwangsom verbeurt voor elke dag
2012 zonder voorbehoud kenbaar heeft
waarmee het de hiervoor bedoelde termijn
Centrale Raad van Beroep
gemaakt dat geen beslissing op de bezwaren
overschrijdt, waarbij de hoogte van de
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
zou volgen, kan ook de periode na de beëin-
dwangsom € 100 bedraagt, met een maxi-
van der Ham, vice-president van de Centrale
diging van de mediation niet als grondslag
mum van € 15 000.
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
dienen om te oordelen dat appellant zijn
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
beroepschrift onredelijk laat heeft ingediend.
Raad van Beroep.
Het feit dat appellant ook na het verstrijken
494
van de termijn gesteld in de onder 1.10
493
genoemde brief van 2 mei 2012 ervoor heeft
19 februari 2014, nr. 12/222 WW,
gekozen geen beroep in te stellen maar het
(Mrs. Rottier, Van Dun, Lange)
college opnieuw nadere termijnen te stellen
ECLI:NL:CRVB:2014:494
13 februari 2014, nr. 13/2809 AW
teneinde het college te bewegen alsnog op de
(Mrs. Heijs, Kraan, Bangma)
bezwaren te beslissen, is onvoldoende om tot
Van het nalaten passende arbeid te aan-
ECLI:NL:CRVB:2014:422
een ander oordeel te komen. Hiervoor is van
vaarden in de zin van art. 24 lid 1 aanhef
betekenis dat uit het onder 1.11 genoemde
en onder b, ten tweede, van de WW kan
Beroep tegen niet tijdig beslissen op
gesprek van 31 oktober 2012 kan worden
slechts sprake zijn indien een betrokkene
bezwaar is niet onredelijk laat ingediend.
afgeleid dat ook van de zijde van het college
een aanbod tot passende arbeid expliciet
Dwangsom.
de bezwaarprocedures nog als lopende zaken
heeft afgewezen of het een betrokkene
werden beschouwd.
redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat
4.5. De Raad is, anders dan de rechtbank, van
hij het aanbod binnen een daartoe gestelde
oordeel dat het college uit de omstandigheid
redelijke termijn had moeten aanvaarden
dat appellant na de opheffing van de orde-
en hij dit niet heeft gedaan.
(Awb art. 6:12 lid 4, 8:55d lid 2) (….)
maatregelen aan het college kenbaar heeft
Overwegingen
gemaakt niet meer te willen terugkeren als
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
[naam functie] en het college hierin is tege-
4.1. Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de
moet gekomen door hem te belasten met
Awb is het beroep tegen het niet tijdig nemen
andere werkzaamheden, niet kon en mocht
van een besluit niet-ontvankelijk indien het
afleiden dat appellant geen belang meer
Overwegingen
beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
stelde in een beslissing op zijn bezwaren.
4.2. In hoger beroep is de vraag aan de orde
4.2. Of sprake is van een onredelijk laat inge-
Zoals uit de bezwaarschriften blijkt stelt
of betrokkene de in artikel 24, eerste lid, aan-
diend beroepschrift is afhankelijk van de
appellant zich op het standpunt dat het col-
hef en onder b, ten tweede, van de WW neer-
feiten en omstandigheden van het geval.
lege hem bij het besluit van 5 juni 2009 ten
gelegde verplichting heeft overtreden om te
4.3. Uit het verweerschrift blijkt dat ‘[de affai-
onrechte heeft geschorst en dat het college
voorkomen dat een werknemer werkloos is
re]’ en de vrees voor uitval van appellant als
bij het besluit van 13 juli 2009 ten onrechte
of blijft, doordat hij nalaat passende arbeid
gevolg van die affaire de reden voor het colle-
heeft nagelaten hem van alle blaam te zuive-
te aanvaarden of door eigen toedoen geen
ge is geweest om in te stemmen met de
ren, excuses te maken en de [de affaire] uit
passende arbeid verkrijgt.
mediation. Voorts blijkt uit de onder 1.7
zijn dossier te verwijderen. De beslissing om
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat
genoemde brief van 21 februari 2012 van de
appellant op zijn verzoek te belasten met
appellant betrokkene een concreet aanbod
gemachtigde van het college dat die affaire
andere werkzaamheden, brengt niet mee dat
heeft gedaan voor passende arbeid. Vraag is
ook daadwerkelijk is betrokken bij de media-
appellant geacht kan worden dit standpunt
of de handelwijze van betrokkene rondom
tion. Ook indien zou moeten worden
te hebben verlaten dan wel geen belang meer
het aanbod van arbeid kan worden aan-
aangenomen dat de bezwaarprocedures niet
te hebben bij een beoordeling hiervan.
gemerkt als het niet aanvaarden van aange-
(WW art. 24 lid 1 aanhef en onder b) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
607
Rechtspraak
boden passende arbeid in de zin van voor-
vaarden en hij dit niet heeft gedaan. Daarvan
nitieve standpunt kenbaar te maken. Onder
noemde bepaling. Het is vaste rechtspraak
is in dit geval geen sprake. Appellant heeft
deze omstandigheden kan het handelen van
van de Raad dat uit de tekst van artikel 24,
betrokkene geen termijn gesteld, waarbinnen
betrokkene niet worden aangemerkt als het
eerste lid, aanhef en onder b, van de WW
deze het aanbod diende te aanvaarden.
nalaten aangeboden passende arbeid te aan-
volgt dat van het niet-nakomen van de daar
Voorts staat vast dat betrokkene het aanbod
vaarden. Aan de omstandigheid dat de Raad
genoemde verplichtingen geen sprake is
niet heeft afgewezen, maar dat hij bij e-mail
in een procedure over het ontslagbesluit in
indien de werknemer niet kan worden verwe-
van 7 december 2009 te kennen heeft gege-
zijn uitspraak van 3 januari 2013 heeft
ten wat hij heeft gedaan of nagelaten (zie o.a.
ven dat hij hierop op korte termijn nader
geoordeeld dat appellant, toen na het aanbod
CRvB 26 november 2008,
terug zal komen. Uit zijn e-mail van 13
ruim een maand was verstreken en een
ECLI:NL:CRVB:2008:BG6916). Dit brengt met
december 2009 blijkt dat betrokkene op dat
duidelijke reactie van de kant van betrokkene
zich dat van het nalaten passende arbeid te
moment nog geen definitief besluit had
was uitgebleven, de conclusie mocht trekken
aanvaarden in de zin van artikel 24, eerste
genomen over het al dan niet aanvaarden
dat hij het aanbod niet wenste te aanvaar-
lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de
van de aangeboden arbeid. Nadien is betrok-
den, komt in het kader van de beoordeling
WW slechts sprake kan zijn indien een
kene niet meer bij appellant op het aanbod
van de vraag of de betrokkene een verplich-
betrokkene een aanbod tot passende arbeid
teruggekomen. Ondanks het uitblijven van
ting uit de WW heeft geschonden geen bete-
expliciet heeft afgewezen of het een betrok-
een reactie van betrokkene op het aanbod
kenis toe nu die verplichting een andere is
kene redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn
heeft appellant betrokkene – die op dat
dan die voortvloeit uit zijn ambtelijke aan-
dat hij het aanbod binnen een daartoe
moment gewoon werkzaam was bij appel-
stelling.
gestelde redelijke termijn had moeten aan-
lant – niet aangespoord om alsnog zijn defi-
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
608
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
Boeken
Bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement Samenloop van vorderingen tussen de curator en individuele crediteuren In een faillissementssituatie zal menig schuldeiser met lege handen achterblijven. Mede daardoor speuren curatoren en afzonderlijke schuldeisers naar verhaalsmogelijkheden buiten het vermogen van de schuldenaar. Met het Beklamel-arrest (1989) heeft het leerstuk van bestuurdersaansprakelijkheid een grote vlucht genomen. Tegen die achtergrond heeft vooral de bestuurder van de failliete vennootschap zich de laatste twintig tot dertig jaar ontpopt tot een (on)dankbaar verhaalsobject. Samenloop van vorderingsrechten individuele crediteuren die zelfstandig een bestuurder aanspreken ter compensatie van hun onverhaalbare vordering op de failliete vennootschap, náást de collectieve vordering van de curator jegens dezelfde bestuurder – vormt het onderwerp van dit boek. Hierin onderzoekt de auteur of een bestuurder tweemaal voor dezelfde schade kan worden aangesproken. Dat lijkt erop, nu de Hoge Raad in de december-arresten (2001) heeft bepaald dat de collectieve vordering van de curator geen exclusiviteit toekomt. Maar die arresten hebben echter niet gezorgd voor voldoende duidelijkheid omtrent deze vorm van samenloop. In dit boek gaat de auteur in op de algemene theorie van samenloop en de exclusieve bevoegdheid van de curator, de aansprakelijkheidsvorderingen van de curator jegens bestuurders en die van individuele schuldeisers jegens bestuurders. Hij geeft een kritische analyse van de decemberarresten en doet enkele suggesties voor een nieuwe wettelijke regeling. Maarten Hemmes Celsus Juridische Uitgeverij 2014, vi + 112 pagina’s, € 29,50 ISBN 978 90 8863 130 6
Justice in the modern world This monograph is devoted to the subject of justice systems in the principal legal families of the world. Principal attention is given to how the courts are organized, court procedure, the judiciary, procedural guarantees, and rights of the individual. The evolution of justice is analyzed against the background of various
historical civilizations and epochs, making it possible to more fully examine the tasks and functions of courts in the modern world. The basic national and international models of justice are described with special reference to the Russian model of justice, its principles, its institutional and procedural fundamentals, and its future development, including the development of judicial procedure. V. M. Lebedev, T. Ia. Khabrieva and W.E. Butler (eds.) Eleven International Publishing 2014, 600 p., € 150 ISBN 978 94 6236 099 0
Werkgeversaansprakelijkheid bij arbeidsgerelateerde verkeersongevallen De afgelopen decennia heeft de Hoge Raad het leerstuk van de werkgeversaansprakelijkheid steeds verder uitgebouwd en ingekleed. Schending van de zorgplicht uit art. 7:658 BW vormt niet langer de enige grondslag voor schadevergoeding. Inmiddels speelt binnen het stelsel van werkgeversaansprakelijkheid ook art. 7:611 BW een volwaardige rol. De daarin opgenomen norm van het goed werkgeverschap kan uitkomst bieden voor werknemers die niet met succes hun toevlucht kunnen zoeken tot art. 7:658 BW. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij ongevallen op de grens van werk en privé (zoals bedrijfsuitjes) en bij arbeidsgerelateerde verkeersongevallen. De auteur geeft een historische schets van de ontwikkeling van het leerstuk van de werkgeversaansprakelijkheid in de periode 1838 tot de invoering van art. 7:658 BW in 1997. Vervolgens gaat hij in op de wetsgeschiedenis van art. 7:611 BW en de rol die rechtsvorming speelt bij de toepassing van vage normen als het goed werkgeverschap van art. 7:611 BW. De kern van het boek bestaat uit een uitgebreide bespreking van de jurisprudentiële ontwikkeling van art. 7:611 BW als aanvullende grondslag voor schadevergoeding bij arbeidsgerelateerde ongevallen. De focus ligt daarbij op de opkomst en ontwikkeling van het door de Hoge Raad geïntroduceerde art. 7:611-regime bij arbeidsgerelateerde verkeersongeval-
len en de impact die dit heeft gehad op het gehele stelsel van werkgeversaansprakelijkheid. De auteur zet de kritieken op het huidige stelsel van werkgeversaansprakelijkheid uiteen en bespreekt de voor- en nadelen van de alternatieve stelsels die in de loop der jaren zijn voorgesteld ter vervanging van het huidige stelsel. mr. drs. Steef Verheijen Celsus Juridische Uitgeverij 2014, xiv + 110 p., € 28,50 ISBN 978 90 8863 129 0
Dealing with wars and dictatorships: legal concepts and categories in action The 20th century saw an unprecedented number of major wars, conflicts, and massive human rights violations. From each emerged the desire to make sense of the recent past (and present) by imagining new ways of dealing with such events. In order to prevent new forms of violence, or to punish the persons responsible of past horrors, various solutions have been imagined, deployed, implemented, and discussed, at different levels. This book is a reflection on the social and historical construction, appropriation, and circulation of categories, norms, and savoir-faire related to the ways social groups and institutions—state, judiciary, professional organizations— confront traumatic events. Even if there is a robust literature on purges and other mechanisms intended to deal with an authoritarian or violent past, written by authors belonging to numerous disciplines and exploring different periods and topics with a variety of theoretical and methodological backgrounds, the goal of the authors of this book was to propose a more sociologically oriented model of analysis. Far from being only an intellectual frenzy, this orientation appears to be less normative than most “post-transitional” approaches and potentially more general than strictly monographic approaches. In doing so, the objective is not only to provide a critical approach, but also to sustain a more realistic view of this highly political and moral domain. Liora Israël en Guillaume Mouralis (eds.) T.M.C. Asser Press 2014, X+211 p., € 99,95 ISBN 978 90 6704 929 0
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
609
495
Tijdschriften
496 Algemeen Regelmaat 29e jrg. nr. 1, februari 2014 B. van Klink Symboolwetgeving: de opkomst, ondergang en wederopstanding van een begrip – Het begrip symboolwetgeving dreigt enigszins versleten te raken, omdat in de politiek makkelijk naar de diskwalificatie ‘symboolwetgeving’ wordt gegrepen. In zijn proefschrift ‘De wet als symbool. Over wettelijke communicatie en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid’ werkte schr. het begrip nader uit met de bedoeling het te behoeden voor een gemakzuchtig politiek-retorisch gebruik. Schr. meent dat het nu tijd is hetgeen in zijn proefschrift werd gesteld aan een kritische zelfevaluatie te onderwerpen. Schr. onderscheidt symboolwetgeving in negatieve en in positieve zin (communicatieve wetgeving). Communicatieve wetgeving wordt besproken en aan de hand van vijf kritiekpunten die hiertegen zijn ingebracht, wordt onderzocht of de communicatieve benadering van wetgeving inmiddels is achterhaald. Schr. vindt het onderscheid symboolwetgeving in positieve en negatieve zin niet nuttig meer. Wel moet er naar zijn mening bij de totstandkoming van wetgeving aandacht zijn voor de communicatieve en interactieve benadering van wetgeving.
497 Burgerlijk (proces)recht Trema 37e jrg. nr. 2, februari 2014 Drs. Ph.M. van Spaendonck, mr. ing. N.M. Keijser Kwaliteitsborging van deskundigenberichten in het civiel recht – Een rechter kan indien in een procedure specialistische kennis en
610
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
ervaring is vereist gerechtelijke deskundigen inschakelen. Schrs. onderzoeken op welke wijze de kwaliteit van rechterlijke uitspraken kan worden geborgd bij het inschakelen van een gerechtelijke deskundige. In de huidige praktijk vindt kwaliteitsborging van het deskundigenonderzoek amper plaats en als het plaatsvindt, bestaat het alleen uit de beoordeling van het eindresultaat. Namelijk doordat de rechter, wanneer de kwaliteit als voldoende wordt beoordeeld, het deskundigenbericht overneemt in het vonnis. Dit proces van borging door beoordeling van de bruikbaarheid van het eindresultaat schiet volgens schrs. tekort. Zij beschrijven de kwaliteitseigenschappen en kenmerken van een kwaliteitssysteem en geven de vereisten voor kwaliteitsborging in het geval van de gerechtelijk deskundige. Dr. A.J.C.C.M. Loonen, mr. D. Weewer Aanbevelingen meerderjarigenbewind ten aanzien van vermogensbeheer nauwelijks toepasbaar in de praktijk – De door het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren (LOVCK) vastgestelde ‘Aanbevelingen meerderjarigenbewind’ en ‘Aanbevelingen curatele’ bieden een handvat voor bewindvoerders en curatoren hoe om te gaan met onderbewindstelling en curatele in de praktijk. Daarnaast dienen deze aanbevelingen als leidraad voor de rechterlijke macht ter bevordering van een uniform beleid. Schrs. bespreken uit de nieuwe op 1 juni 2013 verschenen versies van deze aanbevelingen de beheerhandelingen bij beleggingen in effecten. Deze aanbevelingen bevatten specifieke instructies voor de bewindvoerder en curator en laten geen ruimte voor afstemming op de persoonlijke situatie van de onder bewind gestelde of curandus, en dat is volgens schrs. schadelijk. De conclusie is dat voor een goede behartiging van de belangen van de onder bewind gestelde, deskundigheid en oog voor de specifieke omstandigheden van het geval zijn vereist. De rechter moet beleggingsvoorstellen toetsen. Daarnaast moeten kwaliteitscriteria worden opgesteld en rechters en juridisch medewerkers worden geschoold in het beoordelen van beleggingen.
WPNR 145e jrg. nr. 7006, 15 februari 2014 Mr. B. Breederveld De bankrekening, de huwelijksgemeenschap en echtscheiding – Bij de verdeling van een huwelijksgemeenschap moet ook een regeling worden getroffen voor het saldo van een of meerdere bankrekeningen van de echtgenoten. In deze bijdrage onderzoekt schr. wat de juridische kwalificatie is van een bankrekening in het algemeen en binnen de gemeenschap van goederen. Verder beschrijft hij de gevolgen die zijn verbonden aan het betalingsverkeer via een bankrekening tijdens het huwelijk en bij de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap bij echtscheiding. Het saldo van een bankrekening valt over het algemeen als vorderingsrecht in de gemeenschap. Alleen als een echtgenoot aannemelijk maakt dat de bankrekening als vorderingsrecht een privévordering is, blijft het saldo van de bankrekening buiten de gemeenschap en wordt het niet in de verdeling betrokken. Bij aanspraken die voortvloeien uit een erfenis of een gift met uitsluitingsclausule en die op een bankrekening van de gemeenschap zijn voldaan, wordt in de rechtspraak verschillend geoordeeld over de vraag of bij echtscheiding aan een echtgenoot een vergoedingsrecht toekomt. Prof. dr. S.A. Stevens Bespreking van het rapport van de Commissie Van Dijkhuizen – In 2012 heeft de regering de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen ingesteld. In juni 2013 heeft deze Commissie Van Dijkhuizen een eindrapport gepubliceerd. In dit rapport heeft de commissie een aantal voorstellen en aanbevelingen gedaan voor een eenvoudiger en rechtvaardiger belastingstelsel. In grote lijnen stelt de commissie een verbreding van de grondslag en een verlaging van de tarieven voor. In deze bijdrage bespreekt schr. de aanbevelingen van de commissie. Vooral het voorstel voor een forfaitaire heffing in box 2 roept kritiek op.
Tijdschriften
498 Europees recht Regelmaat 29e jrg. nr. 1, februari 2014 R.A.J. van Gestel Europese regelgevende agentschappen op drift? – Het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft tegen de Raad en het Europees Parlement een zaak aangespannen, waarin een kernbepaling uit de zogeheten short selling-verordening ter discussie wordt gesteld. Schr. bespreekt de bezwaren op grond waarvan art. 28 van Verordening (EU) 236/2012 volgens het VK nietig moet worden verklaard. Het gaat hierbij achtereenvolgens om het bezwaar dat deze bepaling volgens het VK in strijd is met de Meroni-doctrine nu verregaande bevoegdheden aan een agentschap European Securities and Markets Authority (ESMA) worden gedelegeerd en dat dit agentschap in strijd met het Romano-arrest maatregelen van algemene strekking met kracht van wet kan opleggen. Voorts is naar de mening van het VK de Raad niet bevoegd dergelijke bevoegdheid aan een gewoon agentschap te delegeren en wordt in strijd gehandeld met art. 114 VWEU voorzover ESMA individuele maatregelen mag nemen tegen natuurlijke of rechtspersonen. Schr. bespreekt al deze punten en sluit af met de vraag of het geen tijd is voor een wettelijk kader voor oprichting van en de bevoegdheidsuitoefening door regelgevende Europese agentschappen.
499 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7037, 20 februari 2014 Drs. N.M. Ligthart, mr. H.K. Nijkamp MSRE, WFR 2014/246 Erfpacht- en opstalrechten in de eigenwoningregeling civiel en fiscaal bezien – Er is de laatste tijd de nodige jurisprudentie verschenen over de toepassing van de eigenwoningregeling bij een erfpachtstructuur. De tot op heden gepubliceerde uitspraken zien
op de vraag of een erfpachtcanon, en de eventuele opstalretributie, in aftrek kunnen worden gebracht van het box 1-inkomen. Het merendeel van de procedures heeft betrekking op de constructiebestrijding als bedoeld in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 13 november 2006. Erfpachtstructuren, al dan niet in combinatie met een (afhankelijk) opstalrecht, kunnen op diverse manieren zijn vormgegeven. In deze bijdrage gaan schr. nader in op deze rechtspraak, waarbij de fiscale gevolgen van diverse mogelijke erfpacht- en opstalcombinaties aan de orde komen in relatie tot de toepassingsvereisten van de eigen woning. Drs. A.M. Bokhorst, dr. P.J.M. de Goede, WFR 2014/254 De effectiviteit van (horizontaal) toezicht – Horizontaal toezicht past in het toezichtsbeleid van het eerste decennium van deze eeuw, waarbij het rijkstoezicht als veroorzaker van toezichtlast moet worden beperkt. Inmiddels is duidelijk dat het gaat om de juiste balans tussen verticaal en horizontaal toezicht. Die balans tussen strengheid en rekkelijkheid moet volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) niet afhangen van incidenten of wisselende modes in toezichtinnovaties, maar vooral van — inzicht in — de maatschappelijke effecten van het toezicht. Dit artikel wijst op het belang van evenwicht in toezichtinterventies, socialisatie van medewerkers en vooral ook op het belang van effectmeting. Er is meer empirisch onderzoek nodig naar de uitwerking van toezichtinterventies in de praktijk en verschillende toezichthouders moeten die kennis ook meer uitwisselen. Drs. E.D.M. Gerrits RA, mr. M.A. van der Zande, WFR 2014/259 De toenemende rol van belastingen op de aangescherpte kapitaaleisen voor banken – Op 27 juni 2013 is de Capital Requirements Regulation gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is onderdeel van de Capital Requirements Directive IV (CRD IV), de regelgeving die Bazel III implementeert binnen de Europese Unie. Onder CRD IV moeten uitgestelde belastingvorderingen die afhankelijk zijn van toe-
komstige winstgevendheid in aftrek worden gebracht van het Tier 1-kernkapitaal. Onder de huidige regels (Bazel II) komen uitgestelde belastingvorderingen niet in aftrek van het Tier 1-kernkapitaal. Belangrijk is dat onder omstandigheden uitgestelde belastingvorderingen die zijn ontstaan als gevolg van tijdelijke verschillen niet in aftrek hoeven te worden gebracht van het Tier 1-kapitaal. Een uitgestelde belastingvordering, die niet in aftrek hoeft te worden gebracht, krijgt een wegingsfactor van 250%. Onder de huidige regelgeving bedraagt de weging 0%. Een wezenlijke verandering dus, die materiële invloed kan hebben op de solvabiliteitsratio van de bank.
500 Gezondheidsrecht ANWB Verkeersrecht 62e jrg. nr. 2, februari 2014 Mr. I.C. Timmermans Contractuele aansprakelijkheid voor medische hulpzaken – Ongeschikte hulpzaken kunnen leiden tot ernstige gezondheidsschade en gevolgschade bij patiënten. Uit onderzoek van het EMGO/NIVEL blijkt dat 0,8% van de potentieel vermijdbare zorggerelateerde schade in Nederland is te herleiden tot de toepassing van medische hulpzaken. Maar welke schouders moeten deze schade uiteindelijk dragen? Fabrikanten noch ziekenhuizen blijken snel aansprakelijkheid jegens de gedupeerde patiënt te erkennen, zo blijkt uit het IGZ-rapport ‘Metaal-opmetaal-heupen’. De vraag rijst wat rechtens is.
501 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 4, 25 februari 2014 Mr. J.P.W.V. Hopmans, Bb 2014/9 Terzijdestelling statutaire blokkeringsregeling
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
611
Tijdschriften
– Sinds de wetswijziging van 1 oktober 2012 (Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht) is het op grond van art. 2:195 lid 7 BW mogelijk dat de rechtbank op verzoek van een curator de statutaire blokkeringsregeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaart. De rechter mag op grond van voormelde bepaling het verzoek slechts toewijzen, indien de belangen van de verzoeker dat bepaaldelijk vorderen en de belangen van anderen daardoor niet onevenredig worden geschaad. De Rechtbank Midden-Nederland heeft in oktober 2013 als eerste over een dergelijk verzoek geoordeeld. Mr. T.C.A. Dijkhuizen MPhil, Bb 2014/10 Consultatie wetsvoorstel beloningsbeleid financiële ondernemingen – Het beloningsbeleid van financiële ondernemingen staat sinds het uitbreken van de financiële crisis in de schijnwerpers. Algemeen worden perverse beloningsprikkels gezien als één van de oorzaken van de crisis. Het kabinet heeft dan ook reeds in het coalitieakkoord aangekondigd maatregelen te nemen tegen met name beloningsprikkels ‘die aanleiding kunnen geven tot het nemen van ongewenste en onverantwoorde risico’s en prikkels die ertoe kunnen leiden dat het klantbelang wordt veronachtzaamd’. Het Wetsvoorstel Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen is in het bijzonder gericht op het voorkomen en bestrijden van deze ‘ongewenste en onverantwoorde prikkels’ in de beloningen van alle betrokkenen bij financiële ondernemingen. Het wetsvoorstel implementeert tevens bepalingen met betrekking tot deze beloningen uit de richtlijn kapitaalvereisten. Op 26 november 2013 is ter consultatie zowel een voorontwerp van dit wetsvoorstel als een voorontwerp voor de bijbehorende memorie van toelichting gepubliceerd, waarop marktpartijen konden reageren tot 31 december 2013. In deze bijdrage wordt het voorontwerp van het wetsvoorstel behandeld.
Juridisch up to Date Nr. 4, 20 februari 2014 Mr. K. Vernooij Non-conform maar niet noodzakelijkerwijs afval – In september 2006 had Shell een partij diesel verkocht aan een Belgi-
612
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
sche pomphouder. Bij aflevering bleek de diesel vermengd met een andere stof waardoor de brandstof niet meer aan de pomp kon worden verkocht. De pomphouder stuurde op grond van non-conformiteit de partij naar Shell terug teneinde terugbetaling van de koopsom te krijgen. Het Openbaar Ministerie was van mening dat Shell in strijd had gehandeld met bepalingen betreffende het overbrengen van afvalstoffen. Rechtbank Rotterdam, waar de zaak diende, stelde over het begrip ‘afvalstoffen’ prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. Het Hof van Justitie bepaalde op 12 december 2013 dat bij de bepaling of er bij het retourneren van non-conforme producten sprake is van ‘afvalstoffen’ de invulling van ‘zich ontdoen van’ (art. 1 Richtlijn 2006/12/EEG) afhangt van de intentie van zowel de koper (i.c. terugbetaling koopprijs) als van de verkoper (i.c. terugbrenging goederen op de markt). In casu was naar de mening van het Hof geen sprake van ‘afvalstoffen’. Voor de vervoerder van (gevaarlijke) stoffen zijn deze intenties echter niet zichtbaar, zodat het volgens schr. maar de vraag is of deze uitspraak de rechtszekerheid binnen de vervoersbranche ten goede komt.
SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 62e jrg. nr. 2, februari 2014 Prof. dr. R.J. van den Bergh Dure boodschappen in België: welke boodschap voor het mededingingsrecht? – De prijzen in Belgische supermarkten zijn beduidend hoger dan in de buurlanden. Deze bijdrage onderzoekt verticale prijsbinding en inkoopmacht als mogelijke oorzaken van mededingingsbeperkingen. Een algemeen verbod van verticale prijsbinding is vanuit economisch oogpunt niet aangewezen, omwille van de ambigue welvaartseffecten van deze praktijk. Wel biedt de economische analyse steun voor een gedifferentieerde aanpak, die de focus legt op sectoren (zoals voedingsproducten) waar weinig efficientiewinsten zijn te verwachten.
Prof. mr. E. Steyger Vrij verkeer en mededinging: de interne situatie – Het recht van de interne markt en het Europese mededingingsrecht zijn niet van toepassing in zuiver interne situaties. Door middel van de potentiele grensoverschrijding is de interne situatie toch het Europese recht binnengeloodst. In dit artikel wordt onderzocht of de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de twee terreinen naar elkaar is gegroeid. Ook de rechtspraak van Nederlandse rechters wordt bezien. Er is van convergentie sprake op Unieniveau, maar Nederlandse rechters blijven terughoudend.
Tijdschrift voor Financieel recht 16e jrg. nr. 1/2, februari 2014 Prof. mr. L.G. Verburg Het concept-wetsvoorstel Wet beloningsbeleid financiele ondernemingen: over voetangels en klemmen – Op 26 november 2013 publiceerde de Minister van Financiën het concept-wetsvoorstel Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen. Doel is het invoeren van een nieuw hoofdstuk in de Wet op het financieel toezicht (Wft) met betrekking tot het beloningsbeleid in financiële ondernemingen. Dit hoofdstuk 1.7 bevat bij inwerkingtreding regels over het voeren van een beheerst beloningsbeleid en de verplichting tot publicatie daarover. Het ligt in de bedoeling voorwaarden te stellen aan een vertrekvergoeding en tot een aanscherping te komen van de voorwaarden, zoals dat door de financiële onderneming moet worden gebruikgemaakt van de bevoegdheden tot malus en claw back van een variabele beloning. Het onderdeel dat de meeste aandacht heeft getrokken, betreft evenwel het voorgestelde bonusplafond van 20% voor variabele beloningen van al het personeel. Het is de intentie dat het wetsvoorstel op 1 januari 2015 in werking treedt. Deze bijdrage onderwerpt het concept wetsvoorstel aan een analyse. M. Aelen LLM, M. van den Broek LLM De dubbele rol van het recht bij de effectiviteit van het financieel toezicht – Hoewel een discussie over de effectiviteit van toezicht voor een groot aantal toezichtdomeinen zeer rele-
Tijdschriften
vant is, richten schrs. zich in dit artikel op de effectiviteit van het financieel toezicht. Nagegaan wordt of, en zo ja welke, juridische verplichtingen tot effectief toezicht er bestaan voor de toezichthouders op de financiële markten, te weten de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB). Omdat het financieel recht een sterk Europese dimensie heeft, wordt hierbij het Europese effectiviteitsbeginsel naast een nationale benadering van effectiviteit gelegd. Na de theorie wordt op basis van interviews gekeken naar de praktische invulling van het effectiviteitsbeginsel door beide toezichthouders. Daarna volgt een korte schets van gevallen waar het recht als beperkende factor voor effectief toezicht fungeert. Schrs. richten zich hierbij op de open normen en principles-based toezicht, alsmede de bevoegdheden van toezichthouders. Geëindigd wordt met een aantal concluderende observaties. Mr. B.G. van Gelder Zorgplicht bij beleggingsdienstverlening in niet-gereguleerde financiële instrumenten – In deze bijdrage doet schr. een poging antwoord te geven op de vraag onder welke omstandigheden het vanuit juridisch oogpunt mogelijk is Nederlandse beleggers door tussenkomst van een Nederlandse beleggingsonderneming te laten beleggen in niet-gereguleerde financiële instrumenten. Daartoe beschrijft hij allereerst in kort bestek de (publiekrechtelijke) voorschriften ten aanzien van de regulering van markttoetreding, die bepalen of een bepaald financieel instrument of een bepaalde financiële dienst in Nederland mag worden aangeboden. Vervolgens wordt – gesteld dat er geen publiekrechtelijk verbod is, dan wel wordt overtreden – ingegaan op de (omvang en de reikwijdte van de) zorgplicht van de beleggingsonderneming bij beleggingsdienstverlening in niet-gereguleerde financiële instrumenten. Met voorbeelden uit de recente rechtspraak vestigt schr. de aandacht op enkele belangrijke aspecten van deze zorgplicht. Daarna doet hij enige suggesties voor een in de praktijk toepasbaar beleid voor de beleggingsonderneming ten aanzien van (de beperking van) haar beleggingsdienstverlening.
502 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 4, 25 februari 2014 Mr. B.E.M. van Kessel, Bb 2014/11 De Nieuwe Antipiraterij Verordening – De douaneautoriteiten kunnen een zending die afkomstig is van buiten de Europese Unie tegenhouden, wanneer het vermoeden bestaat dat de goederen (die onderdeel uitmaken van deze zending) inbreuk maken op een intellectueel eigendomsrecht. De grondslag voor het douaneoptreden vormt in principe een verzoek tot optreden dat door de houder van een intellectueel eigendomsrecht bij de douaneautoriteiten is ingediend. De douane kan ook ambtshalve verdachte zendingen tegenhouden. Wordt de inbreuk vervolgens door de rechthebbende bevestigd dan kunnen de goederen onder douanetoezicht worden vernietigd op voorwaarde dat de geadresseerde, de vervoerder of de verzender zijn (veronderstelde) toestemming heeft gegeven om de goederen te vernietigen. ‘Veronderstelde toestemming’ houdt in dat géén van de genoemde partijen zich binnen de douanetermijnen expliciet heeft verzet tegen de afgifte van de goederen. De hierboven omschreven administratieve douaneprocedure is een effectieve en goedkope manier om op te treden tegen namaakgoederen. In de praktijk wordt deze ‘veronderstelde toestemming’ veelvuldig toegepast aangezien handelaren in namaakgoederen vaak opereren onder aliassen en gebruikmaken van valse adressen.
Computerrecht Nr. 1, februari 2014 Mr. M. Feys, Computerrecht 2014/2 “Het kan verkeren”, zei Bredero, of hoe de hoven van beroep een einde stellen aan het misbruik van het beslag inzake namaak – De procedure van het beslag inzake namaak biedt de mogelijkheid tot het leggen van bezwarend beslag op computers teneinde de intellectuele-eigendomsrechten
van de beslaglegger te handhaven. In de praktijk lijken lagere rechtbanken weinig zorgvuldig in de toewijzing van deze maatregel, hetgeen misbruik in de hand werkt. Recente uitspraken wijzen erop dat de hoven van beroep het tij wensen te keren. Mr. dr. F.P. Ölçer, Computerrecht 2014/3 De lokmethode bij de opsporing van grooming – De Nederlandse feitenrechter blokkeerde de inzet van de lokmethode bij het online delict grooming door te bepalen dat voor strafbaarheid noodzakelijk is dat daadwerkelijk wordt gecommuniceerd met een kind. Aangekondigd is dat een conceptwetsvoorstel in voorbereiding is om de methode te kunnen behouden door de delictsomschrijving in het Wetboek van Strafrecht te wijzigen. In deze bijdrage wordt betoogd dat (daarnaast) een specifieke wettelijke grondslag in het Wetboek van Strafvordering dient te worden gecreëerd om de lokmethode voor grooming mogelijk te maken, terwijl ongerichte en niet-‘essentieel passieve’ operaties nimmer kunnen worden toegestaan.
503 Internationaal publiekrecht International Organizations Law Review 10e jrg. nr. 1, 2014 D.D. Bradlow, A. Naudé Fourie The operational policies of the World Bank and the International Finance Corporation: creating law-making and law-governed institutions? – International financial institutions (IFIs), such as the World Bank and the International Finance Corporation (IFC), have progressively refined their own operational policies and established institutional accountability mechanisms, such as the Inspection Panel and Compliance Advisory Ombudsman, in response to external and internal demands for their enhanced accountability. This article argues that these two developments are instrumental in transforming IFIs such as the World Bank and the IFC into law-making and law-governed institutions. Authors argue that the
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
613
Tijdschriften
operational policies, as well as the institutional processes surrounding these policies (that is, rule-making, rule-application and rule-enforcement processes), should be assessed in legal terms – even though the legal nature of the operational policies are contested, and the policies are only applicable to IFI staff and their borrowers. The main objective of this article is to provide an analysis in support of this contention. R. Janse Entering the forbidden zone: the World Bank, Criminal Justice Reform and the Political Prohibition Clause – This paper shows how the Legal Note and the Guidance Note, by offering new interpretations of the World Bank’s mandate and of the criminal justice sector, seek to incorporate criminal justice reform within the World Bank’s governance agenda. It argues that the interpretation offered by these documents is unconvincing in addressing the two components of the political prohibition clause, being the injunction to decide on the basis of economic considerations only and the prohibition on political interference. This paper concludes by suggesting that some of the loose ends in the Legal Note and the Guidance Note can be explained by the purpose of this new legal interpretation of the mandate, which is not so much to provide a consistent legal argument, but rather to play constituencies with different interests and maintain the myth of a common understanding of the World Bank’s mandate and mission. F. Maupain The ILO Regular Supervisory System: a model in crisis? – The right to strike has always been of fundamental importance to both workers and employers at the national level. However, the globalization of production has instilled it with renewed significance for their organizations at the international level. Beyond this fundamental substantive issue, there is also an equally fundamental institutional issue at stake for the International Labour Organization (ILO). This is the so-called ‘regular supervisory system’. In June 2012, the effectiveness of this system was called into question when employers criticized the historical interpretations of
614
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
ILO Convention 87 on Freedom of Association as building up a detailed and expansive right to strike, and retaliated by blocking the adoption of the proposed list of cases to be examined by the Conference Committee. This paper considers how this crisis might be avoided or resolved. It suggests that any durable solution to the crisis needs to take into account a dual objective. B. Oswald Informal justice and United Nations peace operations – This paper seeks to address how UN military members undertaking UN peacekeeping operations should engage with customary or informal justice systems that they encounter. The relevant guidance that exists suggests that, as a policy matter, informal justice systems should not be allowed to deal with matters of serious crime because of the danger they may violate basic rights, and because dealing with serious crime is a key prerogative of the state. However, there is a growing movement away from adopting a unitary, state-centric rule of law orthodoxy approach, towards viewing the rule of law from the perspective of legal pluralism. This paper maps three principles that UN military members should apply when dealing with informal justice systems in the context of UN peace operations. M. Canto Lopez Towards dual or multiple attribution: the Strasbourg Court and the liability of contracting parties’ troops contributed to the United Nations – The Strasbourg Court is dealing with situations arising out of the military conduct of Contracting Parties abroad. Some of this conduct arises from European troops acting within the framework of international multinational forces under the UN’s auspices. While the Strasbourg Court in the Behrami and Saramati case started by attributing exclusive liability to the UN, its latest case-law has moved away from that path. In the Al-Jedda case, the Strasbourg Court admits the possibility of dual or multiple attribution, which means that the same conduct can be attributed both to the UN and to one or more Contracting Parties.
Leiden Journal of International Law 27e jrg. nr. 1, maart 2014 J. Wills The world turned upside down? Neo-liberalism, socioeconomic rights, and hegemony – This article draws upon a neo-Gramscian analysis of world order to critically asess the relationship between neo-liberal globalization and socioeconomic rights. It argues that, notwithstanding the well-documented discursive tensions that appear to exist between neo-liberalism and socioeconomic rights, the latter have been reconceptualized in a manner that is congruent with the hegemonic framework of the former in a number of international institutional settings. This has been achieved in part through three discursive framing devices which will be termed ‘socioeconomic rights as aspirations’, ‘socioeconomic rights as compensation’, and ‘socioeconomic rights as market outcomes’. The article will conclude by arguing that, despite such appropriation, there are still fruitful possibilities for counterhegemonic articulations of socioeconomic rights to contest neo-liberal globalization. Z.A. Paliouras The non-appropriation principle: the Grundnorm of International Space Law – This article discusses the normative essence of te principle of nonappropriation in outer space as envisaged in article II of the Outer Space Treaty, as well as its standing under customary international law. The analysis is structured with reference to the general public international law framework that governs the acquisition of territory by states, following the territorially based paradigm still prevalent in international law theory in stressing that the nonappropriation principle is indeed a norm of most increased significance within the corpus juris spatialis, i.e. the Grundnorm of international space law. C. Farhang The notion of consent in part one of the draft articles on state responsibility
Tijdschriften
– For over three decades, it has been the International Law Commission’s position that the circumstance of consent involves something other than the consent which, through the rule pacta sunt servanda, imparts objective force to international agreements. During the tenure of the second Special Rapporteur on the law of state responsibility, the Commission adopted the view that the former suspends the international obligations which are incumbent on states whereas the latter functions to create, modify, or extinguish the rules whence such obligations stem forth. However, as the result of the study carried out by its Special Rapporteur, the Commission has now come to distinguish between the circumstance of consent defined as a requirement for the application of obligations. In this contribution, it is argued that both analyses are problematic. H.P. Aust, A. Rodiles, P. Staubach Unity or uniformity? Domestic courts and treaty interpretation – The role of domestic courts in the application of international law is one of the most vividly debated issues in contemporary international legal doctrine. However, the methodology of interpretation of international norms used by these courts remains underexplored. In particular, the application of the Vienna rules of treaty interpretation by domestic courts has not been sufficiently assessed so far. In the light of three case studies, the article explores the inevitable tensions between two opposite, normative expectations: the desirability of a common, predictable methodology versus the need for flexibililty in adapting international norms to a plurality of domestic environments. L. Ying The applicability of environmental protection exceptions to WTO-plus obligations – Recently, two disputes involving China’s WTO-plus obligations have attracted great attention: China – Raw Materials and China – Rare Earths. This article looks into the interpretation and finding of the applicability matter in the DSB reports in China – Raw Materials and further discusses the general applicability issue of environmental protection exceptions to the violation of WTO-plus obligations. Although this
discussion in this article is mainly based on China’s WTO-plus obligations, its reasoning may also be extensively applied to that of other acceding members if suitable. E. Hay International(ized) constitutions and peacebuilding – This article concerns the concept and practice of international(ized) constitutions, which have become characteristic of situations where there is deep international involvement in peacebuilding efforts. This article argues that internationalized constitutions are not inherently legitimate or illegitimate, but have the potential to be either in any given situation. Internationalized constitutions in Iraq and Kosovo are used as case studies to investigate how the dilemmas of internationalized constitutions have played out in two recent scenarios. A.Pietrobon Nuclear powers’ disarmament obligation under the Treaty on the Non-Proliferation of Nuclear Weapons and the Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty: interactions between soft law and hard law – This paper deals with the position of nuclear powers party to the Treaty on the Non-Proliferation of Nuclear Weapons (NPT) that have not yet ratified the Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty (CTBT) (most prominently the US and China) and demonstrates that these states should at least provide detailed motivation for their conduct. Otherwise, other states parties to the NPT could consider them as not complying in good faith with article VI of the NPT and invoke the inadimplenti non est ademplendum rule to justify breaches of their own obligations under the same treaty. R. Cryer Witness tampering and international criminal tribunals – This article investigates the difficult issues that have been raised in relation to witness tampering before international criminal courts. This is a significant problem for international criminal courts and tribunals, but has not yet been the subject of a great deal of comment. The article begins by setting out the difficulties that the courts and tribunals have encountered, through a discussion of their judgments on this point. It then turns
to the black-letter law that the courts and tribunals have adopted to attempt to counter witness tampering. The difficulties that witness tampering present to international criminal courts and tribunals are explained. The article concludes that although lessons can be learned from domestic approaches, the main limitation is the absence of any enforcement power at the international level. C. Buisman The prosecutor’s obligation to investigate incriminating and exeonerating circumstances equally: illusion or reality? – This article examines whether the ICC Prosecutor has complied with its statutory obligation under article 54 (I)(a) of the Rome Statute to investigate incriminating and exonerating circumstances equally. By way of a number of striking examples of deficient investigations, it demonstrates that the ICC Prosecutor has so far failed to comply with its obligation. This article suggests that the defence is in a better position to search for exonerating evidence that the Prosecutor, and questions whether article 54 (I)(a) can be applied effectively under any conditions.
504 Jeugd-, relatie- & erfrecht EB Tijdschrift voor scheidingsrecht Nr. 2, februari 2014 Mr. P.A.J.Th. van Teeffelen, EB 2014/12 De verhouding tussen het Haagse Kinderontvoeringsverdrag en artikel 8 EVRM – Laat een strikte en rigide toepassing van het uitgangspunt van het Haags Kinderontvoeringsgedrag (HKOV) zich wel rijmen met een adequate verdragsrechtelijke bescherming van de rechten van het kind? Is het uitgangspunt: eerst terug en dan praten wel steeds in het belang van het kind? Drie jaar geleden in de zaak Neulinger en Shuruk tegen Zwitserland was het EHRM al van mening dat zulks niet steeds het geval hoeft te zijn. In een recente uit-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
615
Tijdschriften
spraak van de Grote Kamer van het EHRM in de zaak X tegen Letland wordt dit standpunt nog eens bevestigd. In deze bijdrage bespreekt schr. dit arrest, waarin overigens van internationale kinderontvoering eigenlijk helemaal geen sprake was. A. Heida, EB 2014/13 Wet scheiden zonder rechter – Op 9 december 2013 heeft staatssecretaris Teeven een wetsvoorstel ter consultatie naar diverse instanties gezonden en op internet geplaatst. Door dit voorstel wordt het mogelijk om te scheiden bij de ambtenaar van de burgerlijke stand als er geen kinderen bij zijn betrokken en partners overeenstemming hebben bereikt over de scheiding. Een echtscheidingsconvenant is hierbij niet verplicht. Ook bij de beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden is een beëindigingovereenkomst niet meer nodig. Schr. is kritisch over het wetsvoorstel. De eis van een beëindigingsovereenkomst leidt in de praktijk niet vaak tot problemen, maar maakt juist dat partijen worden gedwongen over een regeling van hun voorgenomen scheiding of ontbinding van het partnerschap na te denken op het terrein van alimentatie, woning en boedelverdeling en pensioenverevening. Schr. pleit ervoor de bestaande regeling voor de beëindiging van het geregistreerd partnerschap als uitgangspunt te nemen en een beëindigingsovereenkomst verplicht te stellen voor een echtscheiding of ontbinding van het geregistreerd partnerschap bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. L.H.M. Zonnenberg, EB 2014/14 Scheiden zonder rechter: een gevaarlijke bezuinigingsmaatregel – In een conceptwetsvoorstel heeft staatssecretaris Teeven voorgesteld om echtscheiding zonder rechter mogelijk te maken. Volgens schr. is het doel van dit voorstel het realiseren van een bezuiniging. Hij wijst erop dat de kosten voor de ex-echtgenoten kunnen oplopen. De leges bij de burgerlijke stand zijn flink hoger dan het griffierecht. Bovendien willen scheidende echtparen voor of tegelijk met het scheidingsproces ook de gevolgen daarvan regelen. Voor mensen met de kleine beurs bestaat dan het voordeel dat zij maar één keer griffierecht hoeven te beta-
616
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
len. Scheidende mensen die meer hebben te besteden, kunnen onder de dekking van een relatief laag griffierecht ook de nevenvoorzieningen regelen. Als zij na echtscheiding de rechter nodig hebben om een gemeenschap te ontbinden of huwelijkse voorwaarden af te wikkelen, kan het griffierecht in de papieren lopen. De hoogte is dan immers afhankelijk van de waarde van het te verdelen of te verrekenen belang. Onder het mom van ‘eigen verantwoordelijkheid’ biedt de staatssecretaris volgens schr. burgers de mogelijkheid te kiezen voor een slechte en onverantwoorde afwikkeling van scheidingen.
FJR Tijdschrift voor Familieen Jeugdrecht Nr. 2, februari 2014 Mr. M. Kramer, FJR 2014/10 De machtiging gesloten jeugdzorg – De tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdzorg blijkt in de praktijk dikwijls op problemen te stuiten, wanneer het gaat om de tenuitvoerlegging buiten een accommodatie gesloten jeugdzorg. In dit tijdschrift is aan dit probleem eerder aandacht besteed. Schrijvers stelden toen de vraag of meer mogelijkheden voor de machtiging gesloten jeugdzorg als stok achter de deur kunnen dienen. Deze vraag kan inmiddels positief worden beantwoord. Hiervoor zijn twee redenen te noemen: de uitspraak van de Hoge Raad van 19 oktober 2012 en de recente beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 10 juli 2013. In deze bijdrage gaat schr. in op de positieve betekenis van deze arresten. Daarna volgt een uiteenzetting van de wettelijke mogelijkheden van de trajectmatige aanpak. Ten slotte gaat schr. kort in op de vraag wat de nieuwe jeugdwet betekent voor de tenuitvoerlegging van de machtiging gesloten jeugdzorg buiten een accommodatie gesloten jeugdzorg. Mr. dr. E.C.C. Punselie, FJR 2014/11 Concept-wetsvoorstel Scheiden zonder rechter – In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ van 28 oktober 2012 is onder meer tussen de coalitiepartijen VVD
en PvdA afgesproken dat echtscheiding zonder tussenkomst van de rechter mogelijk wordt als er geen kinderen bij zijn betrokken en partners overeenstemming over de scheiding hebben bereikt. Deze afspraak is uitgewerkt in een conceptwetsvoorstel dat op 9 december 2013 ter consultatie is opengesteld. In deze bijdrage behandelt schr. het voorstel. Voorgesteld wordt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand op gezamenlijk verzoek van echtgenoten de echtscheiding kan uitspreken als echtgenoten het daarover samen eens zijn en zij geen minderjarige kinderen hebben voor wie een ouderschapsplan moet worden opgesteld. Juridische bijstand door een advocaat, notaris of andere deskundige is niet verplicht. Mr. I.J. Pieters, FJR 2014/14 Kroniek afstammingsrecht – In deze kroniek wordt een aantal uitspraken besproken van 2013 op het gebied van het afstammingsrecht. De eerste uitspraken hebben een internationaal karakter.
505 Onderwijsrecht Regelmaat 29e jrg. nr. 1, februari 2014 E. Roede, C. Felix Het wettelijke einde van pesten op school? – Naar aanleiding van een plan van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Dekker en Kinderombudsman Dullaert onderzoeken schrs. of een wettelijke verplichting voor scholen om een in de praktijk bewezen effectief antipestprogramma te hebben, leidt tot vermindering van pesten. Schrs. concluderen op grond van kennis en inzichten uit de wetenschap dat het plan van aanpak, zoals voorgesteld door de staatssecretaris en kinderombudsman, in de praktijk niet uitvoerbaar is, omdat bewezen effectiviteit niet betekent dat methoden effectief zijn. Daarnaast ligt hierbij de nadruk te veel op het programma en niet op een effectieve aanpak van uiteenlopende soorten van pesten en ontstaat een prosociale structuur niet automatisch door een antipest
Tijdschriften
programma. Tot slot is het naar het oordeel van schrs. beter als scholen het pesten zelf monitoren.
506 Privacy Privacy & Informatie 17e jrg. nr. 1, februari 2014 F. van den Broek MSc dr. ir. E. Poll Digitale handtekeningen: nieuwe technologieën en nieuwe wet- en regelgeving – Het authenticeren van gebruikers door online, digitale diensten wordt steeds belangrijker. Voor online betalingen zijn recentelijk nieuwe aanbevelingen gepubliceerd door de Europese Centrale Bank (ECB), als aanvulling op de bestaande wetgeving voor elektronische handtekeningen. Daarnaast zijn er nieuwe technologische oplossingen op de markt gekomen, namelijk de zogenaamde server-based elektronische handtekeningen, waarbij in plaats van een fysieke chipkaart een dienst in de cloud de elektronische handtekeningen creëert. Dit artikel beschouwt deze nieuwe generatie van servergebaseerde handtekeningen in het licht van de bestaande wetgeving en de nieuwe ECB-aanbevelingen. Schrs. concluderen dat het twijfelachtig is of servergebaseerde handtekeningen wel acceptabel zijn als gekwalificeerde elektronische handtekeningen. Daarnaast merken ze op dat de nieuwe ECB-aanbevelingen zich vooral richten op authenticatie van de gebruiker en niet op authenticatie van (trans)acties van de gebruiker, terwijl het laatste toch is waar het uiteindelijk om gaat. Mr. C. Ebbers Wet basisregistratie personen – Op 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen (Wbrp) in werking getreden. Deze wet regelt de verwerking van gegevens in de Nederlandse bevolkingsadministratie. De nieuwe wet vervangt de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wgba) uit 1994. In dit artikel wordt de Wbrp nader toegelicht, waarbij wordt aangegeven wat de overeenkomsten én de verschillen zijn met de ‘oude’ wet, de Wgba. Ook wordt ingegaan op de
breuk met de wetshistorie en bepalingen in de nieuwe wet die strijdig zijn met geldend Europese recht. Daarnaast wordt ingegaan op zaken die zonder deugdelijke onderbouwing niet in de wet zijn opgenomen. Mr. P.C. van Driel Het elektronische patiëntendossier en het belang van controle – Een paar jaar geleden was het landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD) hot. Mensen waren voor of tegen de invoering van de Wet op het EPD, die verplicht stelde dat zowel zorginstellingen als patiënten gekoppeld werden aan een landelijke verwijsindex. Het wetsvoorstel werd begin 2011 unaniem verworpen door de Eerste Kamer. Drie jaar later stelt schr. de vraag in hoeverre de huidige situatie verschilt van toen. Een verhoogd bewustzijn creëren op het gebied van het omgaan met de digitalisering van persoonsgegevens kan in ieder geval geen kwaad. Dit artikel gaat over de illusie van controle over – persoonsgegevens in – een digitaliseringsproces als dat van het EPD en in het bijzonder over het gebrek aan zekerheid betreffende privacy zoals dat vroeger was.
507 Rechtspleging & procesrecht RMThemis 175e jrg. nr. 1, februari 2014 Prof. mr. dr. E. Soeharno Kernwaarden. Een erekwestie – Centraal in deze bijdrage staat de vraag op grond waarvan men vertrouwen mag hebben in instituties die macht uitoefenen. Schr. verdedigt de stelling dat binnen togaberoepen de daarbinnen geldende kernwaarden de normatieve grondslag vormen voor de legitimering van macht. Dit brengt met zich dat het vertrouwen in de magistratuur of de advocatuur legitiem is, wanneer zij overeenkomstig de kernwaarden handelt. Er heerst wantrouwen ten opzichte van togaberoepen. Max Weber duidde dit wantrouwen reeds als een gevolg van het teloor gaan van het ‘ereaspect’
van deze beroepen ofwel het besef dat deze beroepen een hoger doel dienden en niet slechts een persoonlijke loopbaan. Schr. stelt dat kernwaarden het ‘ereaspect’ vormen en beziet aan de hand van Gedragscode OM 2012 en Rechterscode 2011 hoe de kernwaarden in de praktijk functioneren. Volgens schr. moet een professie worden gereguleerd door een beroep op de kernwaarden van de rechtsstaat zoals bijvoorbeeld gelijkheid, vrijheid en rechtvaardigheid, omdat deze kernwaarden instituties maken van organisaties, ethiek van regels en gezag van machtsuitoefening. Prof. mr. dr. A.R. Mackor Rechterlijke macht: geschraagd of ondermijnd door kernwaarden? – In deze bijdrage reageert schr. op het artikel van J.E. Soeharno (‘Kernwaarden. Een erekwestie’), waarin Soeharno pleit voor het binnen gedragscodes centraal stellen van kernwaarden. Schr. zet de argumenten van Soeharno op een rijtje en bespreekt in dit kader de Gedragscode OM 2012 en Rechterscode 2011 om vervolgens haar principiële bezwaar tegen kernwaarden (in codes) toe te lichten. Schr. wijst op het belang van regels die kernwaarden als rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en het legaliteitsbeginsel tot uitdrukking brengen. Want deze regels en onderliggende waarden vormen naar haar mening de kern van de rechtsstaat. Volgens schr. moet worden gevreesd dat nu juist deze regels het onderspit delven tegen professionele eer, professioneel geweten en kernwaarden.
508 Staats- & bestuursrecht Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht 27e jrg. nr. 1, januari 2014 B.P.M. van Ravels, NTB 2014/2 Hoe groot is het normale maatschappelijke risico? – In het afgelopen jaar is met name door de Afdeling bestuursrechtspraak de nodige rechtspraak ontwikkeld ter zake van de vraag welk nadeel van overheidsbeslissingen voor risico van de burger komt. Schr.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
617
Tijdschriften
analyseert een systematiseert deze ontwikkelingen in de jurisprudentie. M.K.G. Tjepkema, NTB 2014/3 Tegemoetkomingen van overheidswege: ongeregeld en ondoorzichtig bestuur anno 2014 – Steeds vaker stelt de overheid tegemoetkomingsregelingen op, waarbij aan slachtoffers van incidenten financiële bijdragen worden verstrekt, die niet op een rechtsplicht zijn gebaseerd. Schr. gaat nader in op de juridische kwalificatie van dit nieuwe fenomeen en verkent de contouren van een wettelijke regeling. B.P.M. van Ravels, NTB 2014/4 Kroniek Schadevergoeding – Deze kroniek behandelt de volgende onderdelen: onrechtmatige overheidsdaad, kort geding, nadeelcompensatie op grond van de wet, nadeelcompensatie op grond van de a.b.b.b. en schadevergoeding in bestuursrechtspraak.
Regelmaat 29e jrg. nr. 1, februari 2014 W.J. Witteveen Cicero en de constitutionele dialoog – In de vertegenwoordigende democratie is het aan de vertegenwoordigers van het volk in samenspraak met gevestigde machten de vormgeving van het politieke bestel te bepalen. Schr. vraagt zich af of dit mechanisme nog wel goed werkt en waarom verandering uitblijft. Naar zijn mening is er behoefte aan een model van een zinvolle dialoog. De teksten van Cicero geven een goede indruk van de mogelijkheden die een constitutionele dialoog biedt. Schr. bespreekt een aantal van deze teksten en stelt dat door systematische en fragmentarische interpretatie men een indruk krijgt van het vermogen van de constitutionele dialoog om de verbeelding over een goede staatsorde op gang te brengen. De huidige politieke werkelijkheid verschilt niet veel van die ten tijde van Cicero. Zowel Cicero als Plato maken het volgens schr. dan ook mogelijk om het gesprek over wetten voort te zetten. Verandering van het politieke bestel langs vreedzame weg vereist echter wel besef van zowel de macht als de onmacht van de constitutionele dialoog.
618
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
RMThemis 175e jrg. nr. 1, februari 2014 Mr. dr. R. Rijnhout, mr. dr. E. Sikkema, mr. W.S. de Zanger Strafrechtelijke en civielrechtelijke aansprakelijkheid van de overheid als wegbeheerder bij dodelijke ongevallen; de zaak Stichtse Vecht – Op 10 december 2012 werd de Gemeente Stichtse Vecht strafrechtelijk vervolgd voor het nalaten van het treffen van maatregelen om het gevaar te beperken of om aan de gevaarlijke situatie een einde te maken, waardoor een dodelijk ongeval had plaatsgevonden. De vraag die centraal staat is of en waarom de overheid als wegbeheerder strafrechtelijk moet (kunnen) worden vervolgd in geval van een dodelijk ongeluk. Deze vraag wordt vanuit drie perspectieven benaderd: het strafrechtelijk perspectief, het civielrechtelijk perspectief en het mensenrechtelijk perspectief. De strafrechtelijke dimensie bespreekt de Stichtse Vechtzaak en plaatst deze binnen de discussie over strafrechtelijke immuniteit voor overheden, waarbij wordt ingegaan op de vraag of strafrechtelijke immuniteit van overheden een belemmering vormt voor strafvervolging van overheden met name in hun rol als wegbeheerder. Vanuit het civielrechtelijk perspectief wordt onderzocht in hoeverre het civiele aansprakelijkheidsrecht een volwaardig alternatief voor het strafrecht kan zijn. Tot slot wordt vanuit de mensenrechtelijke dimensie nagegaan in hoeverre het EHRM in dergelijke gevallen verplicht is tot strafvervolging. Vervolgens brengen schrs. deze drie perspectieven samen om te bepalen wat in dergelijke gevallen de meerwaarde van het strafrecht is ten opzichte van het civiele aansprakelijkheidsrecht. Mr. drs. J.J.J. Sillen Straffend bestuur, de rechter en de Grondwet – Steeds meer bestuursambten zijn tot straffen bevoegd. Er is zelfs sprake van wildgroei, waaraan door de Grondwet géén grenzen wordt gesteld en door het EVRM maar in beperkte mate. De Staatscommissie Grondwet, die de mogelijkheid onderzocht van een grondwettelijke regeling op dit gebied, oordeelde dat het wenselijk zou zijn om het recht op een eerlijk proces in de Grondwet
op te nemen. Schr. vindt dat dit onvoldoende tegemoetkomt aan de tekortkomingen van de huidige regeling voor straffend bestuur en stelt een alternatieve Grondwetswijziging voor die wel aan de tekorten tegemoetkomt. Aan de hand van de bestuurlijke boete en de strafbeschikking bespreekt schr. eerst het huidige grondwettelijke recht (art. 113 Grondwet). Daarna worden de uitgangspunten besproken waaraan een nieuwe grondwettelijke regeling moet voldoen en op welke punten deze uitgangspunten verschillen met het huidige grondwettelijke recht en het EVRM. Afgesloten wordt met een tekstvoorstel voor deze nieuw voorgestelde Grondwettelijke regeling voorzien van een korte toelichting.
509 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie ANWB Verkeersrecht 62e jrg. nr. 2, februari 2014 Mr. dr. E. Gritter Automatische kentekenherkenning (ANPR) en opsporing – In de Tweede Kamer is het wetsvoorstel ‘Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie’ in behandeling. Het wetsvoorstel beoogt de invoeging van een nieuwe titel VF in het Wetboek van Strafvordering die luidt ‘Vastleggen en bewaren van kentekengegevens’, waarin een nieuw art. 126jj zijn plaats moet vinden. Deze bepaling moet het mogelijk maken door middel van camera’s vastgelegde kentekens gedurende een zekere tijdsperiode te kunnen inzien ten behoeve van de opsporing van een misdrijf of van voortvluchtige personen, ook al bestond ten tijde van het vastleggen van de kentekengegevens nog geen noodzaak de gegevens in verband met een concrete strafzaak vast te leggen. In deze bijdrage wordt de achtergrond van het wetsvoorstel geschetst en wordt de voorgestelde bepaling besproken. Een korte evaluatie vormt de afsluiting.
Tijdschriften
Delikt en Delinkwent 44e jrg. nr. 2, februari 2014 Mr. M.J. Hoogendoorn, DD 2014/9 De waarde van Tannerschalen bij de bepaling van de kennelijke leeftijd van een model – Bij de bestrijding van kinderporno wordt, zowel in Nederland als in het buitenland, gebruik gemaakt van de zogenaamde Tannerschalen; een oorspronkelijk voor kinderartsen bedoelde schaal voor lichamelijke ontwikkeling tijdens de puberteit. Het gebruik van de Tannerschalen is niet onomstreden. Mogelijk om die reden komt men de Tannercriteria vaak niet expliciet in de bewijsbeslissing tegen. Zowel uit de rechtspraak als uit de aanwijzing kinderpornografie blijkt dat bij het beoordelen van de leeftijd van een model de nadruk niet op de Tannercriteria wordt gelegd, maar op aanzienlijk minder toetsbare grootheden zoals algemene kennis over lichaamsbouw, ervaring in zedenzaken en slechts ‘zo nodig de zogenaamde Tannercriteria’. Men kan zich afvragen of terughoudendheid terecht en gewenst is. Schr. betoogt dat Tannerschalen geen goed bewijsmiddel zijn voor de werkelijke leeftijd van een model, maar wel voor de kennelijke leeftijd. Zij hebben aanzienlijk meer bewijswaarde dan daaraan in de praktijk wordt toegekend. In dit artikel bespreekt schr. de bewijswaarde van de Tannerschalen in het licht van de Nederlandse strafwet. Daartoe bespreekt schr. kort wat de Tannerschalen precies zijn. Daarna komen de mogelijke oorzaken van de twijfelachtige repu-
tatie van de Tannerschalen aan de orde, waarbij tegelijk wordt aangegeven in hoeverre deze voor de Nederlandse praktijk relevant zijn.
Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 24, 15 februari 2014 T. Decaigny Onderzoeksrechter of rechter van het onderzoek: elementen in het debat – (België) Bij een reflectie rond de hervorming van het strafprocesrecht wordt vaak, terecht, gedebatteerd over twee modellen die het vooronderzoek vorm kunnen geven. Deze modellen worden bepaald door de rol die een rechter inneemt tijdens het vooronderzoek, namelijk die van onderzoeksrechter of van rechter van het onderzoek. Deze bijdrage heeft niet tot doel dit debat te beslechten, maar wel de bepalende elementen in het debat te onderscheiden van de schijnargumenten.
Trema 37e jrg. nr. 2, februari 2014 Prof. mr. L.J.J. Rogier Coffeeshopbeleid en het ingezetenencriterium – Het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops is gedurende de afgelopen jaren verscherpt. In Nederland mogen softdrugs alleen worden verkocht aan ingezetenen. De wijze van handhaving van het ingezetenencriterium wordt bepaald door het lokale driehoeksoverleg tussen de burgemeester, het Openbaar Ministerie en de politie. Aan de hand van justitieel en bestuurlijk coffeeshopbeleid en jurisprudentie beantwoordt schr. de vraag in hoeverre de toepassing
van dit criterium afhankelijk is van lokale omstandigheden. De jurisprudentie laat volgens schr. geen eenduidig beeld zien voor wat betreft het ingezetenencriterium. Hoewel de lokale beleidsregels op dit gebied terminologisch verschillen, wordt uit de jurisprudentie duidelijk dat rechterlijke colleges over het algemeen het gedoogbeleid voor wat betreft het ingezetenencriterium aanvaardbaar vinden. De toepassing van het ingezetenencriterium lijkt niet afhankelijk te kunnen worden gesteld van overlast in lokale omstandigheden, maar vindt zijn rechtvaardiging in de bestrijding van drugstoerisme in het algemeen. Prof. mr. B.F. Keulen Een voorstel voor een nieuwe regeling van de betekening – Met het concept van een wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen wordt de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen gewijzigd. Het concept beoogt de betekening te verplaatsen naar het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering. Voorts kan betekening volgens dit voorstel ook langs elektronische weg of via het adres van de raadsman of werkgever. Schr. bespreekt de uitgangspunten en hoofdlijnen van deze nieuwe regeling. Hierbij wordt onder meer ingegaan op de voor- en nadelen van de domiciliekeuze, de voorschriften met betrekking tot betekening van appeldagvaardingen en kennisgeving van strafbeschikkingen. Naar de mening van schr. moet in het wetsvoorstel het uitgangspunt van de domiciliekeuze duidelijker worden uitgewerkt en nader beargumenteerd, en moet de uitreiking of toezending van de strafbeschikking ook onder het wetsvoorstel worden gebracht.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
619
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Nieuwe wetsvoorstellen Overheidsopdrachten
512
Vervolgstukken
Stilzwijgende goedkeuring
Recht op afschrift van bescheiden Brief van de Minister van VenJ (21-022014) over het wetsvoorstel tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden. – Brief met informatie over de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel.
510 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enige onderdelen van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013, 414) – Artikel I, onderdeel E, onder 2, zevende tot en met negende lid, van artikel 383, onderdeel P, zevende tot en met negende lid van artikel 435 en onderdeel AA, onder 3, artikel III en artikel V van de wet treden in werking met ingang van 1 april 2014. Dit zijn de onderdelen die betrekking hebben op de kwaliteitseisen voor curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. Op grond van artikel 1:383/435/452, zevende lid, BW dienen curatoren, bewindvoerders en mentoren die drie of meer personen onder hun hoede hebben, aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen kwaliteitseisen te voldoen. De betreffende algemene maatregel van bestuur is het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (Stb. 2014, 46). Dit besluit treedt ook in werking met ingang van 1 april 2014. Een curator, bewindvoerder of mentor die op of na 1 april 2014 wordt benoemd, dient tevoren een eigen verklaring te overleggen dat hij aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet. Curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren die vóór 1 april 2014 zijn benoemd, hebben tot twee jaar de gelegenheid om aan de kwaliteitseisen te voldoen (artikel V). De eigen verklaring bestaat in dat geval uit een verklaring aan welke eisen wel en niet is voldaan. Deze verklaring kan vanaf 1 april 2014 worden overgelegd.
511 - Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten; Geneve 30 maart – De op 15 april 1994 tot stand gekomen Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Trb. 1994, 235) (de Government Procurement Agreement; GPA) is tot op heden de enige wettelijk bindende overeenkomst binnen de WTO op het gebied van overheidsopdrachten. Het verdrag bevat gedetailleerde regels met betrekking tot de bekendmaking van aankoopvoornemens en aanbestedingsprocedures van overheidsinstellingen en biedt markttoegang aan aanbieders uit de landen die partij zijn bij het verdrag. De huidige versie ervan is op 1 januari 1996 in werking getreden. De partijen bij de GPA zijn Armenië, Canada, de Europese Unie voor de 28 lidstaten, Hongkong, IJsland, Israël, Japan, Zuid-Korea, Liechtenstein, Aruba, Noorwegen, Singapore, Zwitserland, Taiwan en de Verenigde Staten. Het Protocol wijzigt de tekst van de GPA van 1994 alsook de aanhangsels daarbij. De gewijzigde tekst van de GPA en vier aanhangsels zijn opgenomen als bijlage bij het Protocol. De tekst van de herziene GPA zorgt voor meer duidelijkheid en transparantie en waarborgt dat bij aanbestedingsprocedures gelijke voorwaarden gelden voor leveranciers, benodigdheden en diensten die afkomstig zijn uit de landen die partij zijn bij de GPA. De herziene tekst is een aanmerkelijke verbetering voor wat betreft de leesbaarheid en duidelijkheid van de bepalingen, die de gebruiksvriendelijkheid ervan ten goede komt. Bovendien bevat de herziene tekst, om daadwerkelijke opening van de aanbestedingsmarkten van de andere GPA-partijen mogelijk te maken, volledig nieuwe bepalingen die de voorwaarden voor deelname van leveranciers uit het buitenland aanzienlijk verbeteren.
Inwerkingtredingsbesluit van 13-02-2014, Stb. 2014, 85
Staten-Generaal 2013/14, 33 878 (R2027), nr. 1
Staatsblad Curatele, beschermingsbewind en mentorschap Inwerkingtreding
Kamerstukken II 2013/14, 33 079, nr. 6
Wet werken naar vermogen Brieven van de Staatssecretaris van SZW (17 en 19-02-2014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Wet werken naar vermogen) – Brieven met een overzicht budgettaire ruimte Participatiewet en over de voorzieningen Participatiewet voor mensen met auditieve of visuele handicap. Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nrs. 137 en 154
Legalisatie handtekeningen notarissen Memorie van antwoord (25-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met onder meer een gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen. Kamerstukken I 2013/14, 33 569, C
Kwaliteit jeugdzorg Verslag van een schriftelijk overleg (25-02-2014) over het wetsvoorstel houdende aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg. Kamerstukken I 2013/14, 33 619, C
Minimumloon voor opdracht Brief van de Minister van SZW (2102-2014) over het wetsvoorstel tot
620
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
Wetgeving
wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht. – Brief inzake overeenkomst van opdracht en aanneemakkoord. Kamerstukken I 2013/14, 33 623, E
Jeugdwet Verslag van een gesprek met deskundigen (27-01-2014) over wetsvoorstel met Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.
premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014. Kamerstukken II 2013/14, 33 847, nr. 10
Definitie hoofdverblijf in dezelfde woning en einde voorschotregeling AOW Verslag (20-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en vaststelling van een grondslag voor het stellen van regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning. Kamerstukken II 2013/14, 33 853, nr. 5
Kamerstukken I 2013/14, 33 684, G
Dierproeven Memorie van antwoord (20-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in verband met implementatie van richtlijn 2010/63/EU. Kamerstukken I 2013/14, 33 692, D
Modernisering huurcommissie Derde nota van wijziging (14-02-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie. Kamerstukken II 2013/14, 33 698, nr. 14
Adviesraad wetenschap, technologie en innovatie Nota n.a.v. het verslag (24-02-2014) bij het wetsvoorstel tot instelling van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie en wijziging van enkele wetten. Kamerstukken II 2013/14, 33 743, nr. 6
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 Verslag (26-02-2014) over het wetsvoorstel houdende regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang. Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr.15
Novelle aanpassing Witteveenkader Nader verslag (20-02-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en
513
Nota’s, rapporten & verslagen Medische zorg detentie- en uitzetcentra Brief van de Staatssecretaris van VenJ (19-02-2014) bij de aanbieding van het rapport ‘Verantwoorde medische zorg in detentie- en uitzetcentra’. – De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft tussen februari en augustus 2013 op eigen initiatief een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit en veiligheid van de medische zorg in alle detentie- en uitzetcentra in Nederland. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport dat als bijlage bij deze brief is gevoegd. De vraag die centraal stond in het 0nderzoek was in hoeverre de medische zorg die wordt geleverd in de detentie- en uitzetcentra, voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg. Het algemene oordeel van de IGZ is dat sprake is van verantwoorde medische zorg aan ingeslotenen. Uit het onderzoek komt naar voren dat er drie onderwerpen zijn die nog aandacht vragen: dossiervoering, het beoordelen van de psychische gesteldheid van ingeslotenen en het ontbreken van een professioneel sta-
tuut. De bewindsman gaat in op de door de IGZ voorgestelde maatregeÿäąŧġäĮäġäąũžôĄĔÿäĄäąġÐġôäĭÐą het nieuwe Elektronisch Patiënten ĊěěôäėƀHƁŨžÛäġäėäėôěôÜĊġÐįÐġôä om de psychische gesteldheid te ÛäĊĊėàäÿäąŨžĭÐěġěġäÿÿäąĭÐąääąĔėĊfessioneel statuut. De staatssecretaris laat weten dat hij de aanbevelingen uit het rapport overneemt. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1791
Hennepteelt Brief van de Minister van VenJ (1702-2014) met een reactie op de gemeentelijke wiettop van 31-012014 en het aldaar gepresenteerde manifest ‘Joint Regulation’. – Volgens het manifest zou regulering van wietteelt een oplossing bieden voor veiligheidsproblemen in woonwijken en voor de (georganiseerde) criminaliteit gerelateerd aan softdrugs. Dit is de minister niet met de opstellers van het manifest eens. Het merendeel van de in Nederland geteelde hennep is bestemd voor de export. Noch de illegale plantages (in woonwijken of elders), noch de achterliggende (georganiseerde) criminaliteit zullen met het reguleren van de teelt voor coffeeshops verdwijnen. Daarvoor is het doorzetten van een krachtige aanpak nodig. Het wetsvoorstel Voorbereidingshandelingen (Kamerstukken 32 842), dat momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer ligt, zal aan die aanpak een extra impuls geven, omdat daardoor steviger kan worden opgetreden tegen faciliteerders van illegale hennepteelt. Uit het manifest blijkt verder dat de roep om regulering mede wordt ingegeven vanuit de wens om in het kader van de volksgezondheid de kwaliteit van hennep te kunnen bewaken. Het kabinet zet al diverse instrumenten in om gezondheidsschade die samenhangt met cannabisgebruik te voorkomen. In het manifest wordt verder aangegeven dat internationale verdragen niet aan regulering in de weg zouden staan gezien op de initiatieven in het buitenland, onder meer de Verenigde Staten en Uruguay. De Radboud Universiteit kijkt momenteel nogmaals naar de juridische argumenten. Kamerstukken II 2013/14, 24 077, nr. 315
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
621
Wetgeving
Identiteitsfraude op internet Brief van de Minister van EZ (19-022014) over de resultaten van gesprekken met een aantal internetbedrijven (zoals Google, Facebook, Twitter) over de aanpak van identiteitsfraude. – Het gaat met name over identiteitsmisbruik van minderjarigen op internet en sociale media. Aanleiding is een geval van pesten op internet waarbij het moeilijk bleek te zijn bij misbruik van e-identity van kinderen om ongewenste inhoud (foto’s, uitingen) van het internet af te krijgen. Het ministerie heeft het onafhankelijke Platform voor de Informatie Samenleving (ECP) gevraagd om afspraken te maken met een aantal internetbedrijven over hoe zij jongeren kunnen helpen bij identiteitsmisbruik van minderjarigen op internet. Er is een noodadres beschikbaar gesteld voor de Nederlandse hulplijn ‘Meldknop.nl’. Als mensen tegen serieuze gevallen van misbruik van e-identity oplopen en vastraken in het klachtensysteem van een sociaal media platform, kunnen ze contact opnemen via Meldknop.nl. Achter Meldknop.nl zitten instanties als helpwanted, kindertelefoon, pestweb, meldpunt discriminatie en vraaghetdepolitie, die een inschatting maken van de ernst van de klacht. Vanuit Meldknop.nl is er een directe lijn met partijen als Google, Facebook en Twitter. Indien nodig kan Meldknop.nl problemen rondom online misbruik met hoge prioriteit melden bij een van de deelnemende bedrijven. Kamerstukken II 2013/14, 26 643, nr. 305
Staatssteun windenergie Brief van de Minister van EZ (10-022014) met de kabinetsreactie op het arrest van het HvJ EU van 19-122013, zaak C-262/12, Association Vent de Colère. – Het arrest ziet op het Franse wettelijke regime dat strekt tot compensatie van de meerkosten die voortvloeien uit de afnameverplichting van energiedistributeurs voor door windkracht opgewekte elektriciteit. In het arrest wordt de vraag beantwoord of er sprake is van staatssteun bij het Franse wettelijke regime voor compensatie. De Franse rechter twijfelt daarover. In dit arrest wordt door het Hof van Justitie verduidelijkt
622
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
onder welke omstandigheden een stimuleringsmaatregel ter ondersteuning van de productie van duurzame energie wordt aangemerkt als steunmaatregel die met staatsmiddelen wordt bekostigd in geval de stimuleringsmaatregel wordt gefinancierd door heffingen bij de eindverbruikers van elektriciteit. Het Hof van Justitie concludeert in de kern dat de Franse wettelijke regeling wel degelijk een vorm van staatssteun inhoudt. Het Hof staat daarbij uitgebreid stil bij de vraag of het Franse wettelijke regime een stimuleringsmaatregel is die rechtstreeks of indirect met staatsmiddelen is bekostigd en aan de staat kan worden toegerekend. Kamerstukken II 2013/14, 29 023, nr. 150
Instroom bij civiele rechter Brief van de Minister van VenJ (18-022014) met een reactie op het bericht van het CBS van 13-01 jl. dat de civiele rechter minder zaken behandelt. – De minister concludeert dat het CBS-bericht te stellig de indruk wekt dat de wijziging van griffierechten de daling van het aantal civiele rechtszaken in de periode 2009–2012 kan verklaren. Deze suggestie doet geen recht aan de vele ontwikkelingen die de instroom van zaken beïnvloeden. Kamerstukken II 2013/14, 29 279, nr. 187
Toelatingsregelingen vermogende vreemdelingen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (19-02-2014) met een overzicht van toelatingsregelingen voor investeerders/vermogende vreemdelingen in andere EU-lidstaten. – Om de vraag naar dit overzicht vanuit de Kamer te beantwoorden is deze via het Europees Migratie Netwerk uitgezet bij de andere lidstaten. Het overgrote deel van de lidstaten heeft hierop gereageerd. De reacties van de lidstaten zijn in de bijlage bij deze brief opgenomen. Over de lidstaten die niet hebben gereageerd wordt in de brief informatie gegeven. De staatssecretaris gaat ook in op de vraag wat voor gevolgen het verlenen van de nationaliteit c.q. het verblijf van derdelanders in de ene lidstaat kan hebben voor andere lidstaten. Antwoord daarop is dat wanneer een derdelander de nationaliteit van een lidstaat krijgt, hij daarmee ook de status van EU-burger heeft en daaraan de rechten kan ontlenen die het
Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie en de richtlijn 2004/113 inzake het vrij verkeer van personen hem geven. Concreet houdt dit in dat de EU-burger mag verblijven in een andere lidstaat en daar economische activiteiten mag uitoefenen. Wanneer een verblijfsvergunning aan een derdelander wordt verleend, heeft dit aanzienlijk minder gevolgen voor de andere lidstaten. Weliswaar heeft de derdelander binnen het Schengengebied het recht om maximaal 90 dagen binnen 180 dagen te verblijven, maar er is geen recht op een langer verblijf of op het verrichten van economische activiteiten. Pas na vijf jaar heeft de derdelander de mogelijkheid om de status van langdurig ingezetene derdelander te verkrijgen en daarmee het recht om zich in een andere lidstaat te vestigen. Kamerstukken II 2013/14, 30 573, nr. 123
Herziening Grondwet Brief van de Minister van BZK (17-022014) inzake moties wijzigingen Grondwet. – Naar aanleiding van ingediende moties geeft de minister aan dat het kabinet geen wetsvoorstel zal indienen voor de formulering van een algemene bepaling in de Grondwet, waarin wordt uitgedrukt dat Nederland een democratische rechtsstaat is, zo mogelijk uitgewerkt dan wel aangevuld met nadere voorschriften. Als bijlage bij deze brief is een notitie bijgevoegd die dient ter uitvoering van de motie. In deze notitie wordt een aantal voorstellen geformuleerd voor een algemene bepaling, een aantal overwegingen bij die formuleringen wordt vervolgens nader besproken. Eerst wordt kort ingegaan op de aard en functie van een algemene bepaling. Kamerstukken I 2013/14, 31 570, I
Gesubsidieerde rechtsbijstand Brief van de Staatssecretaris van VenJ (18-02-2014) waarin hij ingaat op de ideeën die vanuit diverse organisaties zijn aangedragen om een andere invulling van de voorliggende bezuiniging op gesubsidieerde rechtsbijstand alsmede op suggesties voor de verdere uitwerking van het pakket maatregelen uit de brief van 12 juli. – De uitgangspunten die ten grond-
Wetgeving
slag liggen aan de stelselvernieuwing die de bewindsman voor ogen heeft zijn onveranderd.Dit geldt ook voor het feit dat per 2018 een structurele bezuiniging van € 85,1 miljoen moet zijn bewerkstelligd op het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Zie voor de verdere inhoud van deze brief de rubriek Nieuws van de vorige aflevering (NJB 2014/464, afl. 8, p. 564). Kamerstukken II 2013/14, 31 753, nr. 70
Europees OM Brief van de Minister van VenJ (1902-2014) over ontwikkelingen met betrekking tot de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie. – Het Voorzitterschap heeft een discussiedocument verspreid t.b.v. de bespreking van dit onderwerp tijdens de komende JBZ-Raad (3 en 4 maart). Hierin zijn twee breed geformuleerde vragen opgenomen. De eerste vraag betreft de mogelijke rol van een zgn. College, bestaande uit vertegenwoordigers van de in het Europees OM participerende lidstaten, op het centrale niveau van deze organisatie. De tweede vraag de mogelijke toegevoegde waarde van het Europees OM voor de strafrechtelijke bestrijding van EU-fraude, afgezet tegen de verantwoordelijkheid die nationale autoriteiten in dat verband al zelf hebben. De eerste vraag over het zgn. Collegemodel op het centrale niveau van het Europees OM is wat de regering betreft eigenlijk niet goed te beantwoorden. De reden daarvoor is dat de lidstaten die daarvan op dit moment voorstander zijn weliswaar alle de figuur van een Europese aanklager met zelfstandige bevoegdheden afwijzen en streven naar meer invloed van de lidstaten in de vorm van een College, maar daarbij sterk uiteenlopende opvattingen hebben over de invulling van deze wens. De regering wacht dan ook een nadere uitwerking van dit model af, alvorens hierover een inhoudelijk standpunt in te nemen. De tweede vraag naar de meerwaarde van het Europees OM is evenmin eenvoudig te beantwoorden, zo lang er geen enkele duidelijkheid is over de structuur en taak van deze organisatie. In algemene zin is de regering echter van mening dat een meerwaarde van het Europees OM zeker niet ligt in het overnemen van de verantwoordelijkheid die de nationale autoriteiten hebben voor
de strafrechtelijke bestrijding van EU-fraude in puur nationale strafzaken en voor zover deze nationale autoriteiten zelf in staat zijn deze verantwoordelijkheid te nemen. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 217
Fiscale verdragsconstructies Brief van de Algemene Rekenkamer (18-02-2014) waarin ingegaan wordt op het verzoek van de Kamer om een verdiepend onderzoek in te stellen naar belastingontwijkingsconstructies in relatie tot het fiscale verdragennetwerk. – De Rekenkamer geeft aan bereid te zijn op het verzoek van de Tweede Kamer in te gaan. In de brief wordt geschetst op welke wijze gehoor zal worden gegeven aan het verzoek en waar zich eventuele beperkingen voordoen met betrekking tot bevoegdheden. Kamerstukken II 2013/14, 33 625, nr. 72
Staatscommissie familierecht Brief van de Staatssecretaris van VenJ (21-02-2014) over het instellen van een Staatscommissie familierecht. – De Staatscommissie is toegezegd tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het Wetsvoorstel Lesbisch ouderschap. Over de opdracht aan de Staatscie. zijn de vaste cie’s voor VenJ geconsulteerd. Technologische en maatschappelijke ontwikkelingen leiden tot nieuwe mogelijkheden en inzichten en veranderende gezinssamenstellingen. Deze ontwikkelingen leiden ook tot nieuwe vragen omtrent de rol van ouders, de band tussen ouder en kind en de wijze waarop individuen zich ontplooien. De Staatscommissie wordt in dit verband gevraagd een aantal terugkerende vraagstukken te bezien. In het huidige Nederlandse afstammingsrecht ontstaat juridisch ouderschap door geboorte uit een vrouw, door het zijn van echtgenoot/echtgenote of geregistreerde partner van die vrouw, door de rechtshandeling van erkenning door een man of vrouw of door gerechtelijke vaststelling van het ouderschap door de rechter. Deze ontstaanswijzen van juridisch ouderschap zijn te kwalificeren als een mengvorm van biologisch ouderschap, vermoedelijk biologisch ouderschap en sociaal ouderschap. In de eerste plaats zal de Staatscommissie
verzocht worden te reflecteren op de uitgangspunten betreffende het ontstaan van juridisch ouderschap. In de tweede plaats zal de Staatscommissie worden gevraagd in het bijzonder in te gaan op vragen die betrekking hebben op het creëren van wettelijke mogelijkheden tot meerouderschap, meeroudergezag en draagmoederschap. Ten aanzien van de deelonderwerpen meerouderschap en het meeroudergezag zal de Staatscommissie worden verzocht zich uit te spreken over het huidige wettelijke uitgangspunt dat een kind niet meer dan twee juridische ouders kan hebben en niet meer dan twee personen het gezag over hem kunnen uitoefenen. Vervolgens dient de vraag aan de orde te komen of dit uitgangspunt verlaten dient te worden teneinde met het oog op het recht op eerbiediging van het gezinsleven te kunnen voorzien in de behoefte om meer dan thans het geval is leefvormen naar individuele inzichten in te richten. Daarbij zou de situatie onderscheiden kunnen worden dat alle betrokkenen het eens zijn over vorm en inrichting van hun gezinsleven en de situatie waarin zulks mogelijk niet het geval is, of niet langer het geval als er sprake is van verbreking van een of meer van de relaties die tezamen de desbetreffende leefvorm vormen. Daarbij dient tevens de vraag aan de orde te komen hoe het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap in dit licht beoordeeld zal worden. Het belang van het kind dient in deze beoordelingen steeds een eerste overweging te vormen en de Staatscommissie zal daarom gevraagd worden zich hierover uitdrukkelijk uit te laten. Tot slot van dit onderdeel zal de Staatscommissie gevraagd worden om, indien zij tot het oordeel komt dat meerouderschap of meeroudergezag mogelijk moet worden, advies te geven over hoe de wettelijke regeling zou moeten worden ingericht. Voor wat betreft het derde deelonderwerp, draagmoederschap, zal de Staatscommissie worden verzocht te inventariseren hoe het fenomeen draagmoederschap beoordeeld wordt mede met het oog op het belang van het kind. De Staatscommissie zal hierbij worden gevraagd zowel draagmoederconstructies te bezien die geheel in Nederland tot stand
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
623
Wetgeving
komen, als draagmoederconstructies, waarbij sommige of alle aspecten van het draagmoederschap zich in het buitenland afspelen. In dit verband zal de Staatscommissie eveneens gevraagd worden te bezien welke juridische consequenties draagmoederschap in andere landen heeft, waarbij met name aandacht dient te zijn voor de belangrijke vraag of het Nederlandse uitgangspunt dat de vrouw die het kind baart altijd de juridische ouder van het kind is en, mits tot gezag bevoegd, het gezag uitoefent wenselijk of noodzakelijk is. Een andere belangrijke vraag in dit verband is hoe ver het recht van het kind op afstammingsvoorlichting strekt. Buiten discussie staat dat het kind recht heeft op kennis van en voorlichting over de personen van wie hij in genetisch opzicht afstamt. Mogelijk echter omvat voornoemd recht ook andere personen die bij het ontstaan van het kind betrokken zijn. Tot slot zal de Staatscommissie gevraagd worden om, indien zij tot het oordeel komt dat een wettelijke regeling rond draagmoederschap tot stand dient te komen, advies te geven over de inhoud van deze regeling. Omdat deze juridische vragen ook een sterk maatschappelijke component hebben zal de Staatscommissie een brede samenstelling hebben. Naast juridisch specialisten met gedegen kennis van kinderrechten en het Nederlandse personen- en familierecht, in het bijzonder het afstammings- en gezagsrecht en het internationaal privaatrecht zullen een in voortplantingsgeneeskunde gespecialiseerd medicus, een ethicus en een pedagoog worden aangezocht. Kamerstukken I 2013/14, 33 750 VI, G
Evaluatie bewaarplicht Brief van de Minister van VenJ (1202-2014) bij de toezending van de evaluatie van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens.
624
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
– De evaluatie is uitgevoerd door het WODC en is als bijlage bij deze brief te vinden. Het onderzoek besteedt aandacht aan meerdere aspecten van de bewaarplicht. Uit het onderzoek blijkt dat historische verkeersgegevens over telefonie en internet veelvuldig worden opgevraagd en geanalyseerd door de opsporing. Vooral voor het in kaart brengen van netwerken en het lokaliseren van een telefoon wordt vaak een beroep gedaan op verkeers- en locatiegegevens. De onderzoekers stellen dat een kritische heroverweging van de lijst met de te bewaren gegevens en harmonisering van de bewaartermijn voor telefonie en internet op zijn plaats zouden zijn. De minister zal de komende maanden nader verkennen in hoeverre de informatie uit het onderzoek aanleiding geeft om de lijst met te bewaren gegevens zoals die zijn opgenomen in de bijlage van de Telecommunicatiewet uit te breiden.
Wet terroristische misdrijven
Kamerstukken II 2013/14, 33 877, nr. 1 en
Brief van de Minister van VenJ (2102-2014) bij de toezending van het onderzoeksrapport ‘Evaluatie Wet Opsporing terroristische misdrijven’. – Het onderzoek is uitgevoerd door het WODC en is verricht aan de hand van de volgende vragen: žĮäÿýäĭäėĊąàäėěġäÿÿôąðäąÿôððäąġäą grondslag aan de Wet opsporing terroristische misdrijven? žĊĔĮäÿýäĮôüijäĮĊėàġàäaäġĊĔěĔĊring terroristische misdrijven in de praktijk toegepast en wat zijn daarvan de gevolgen voor de opsporing? De bevindingen laten zich onder meer als volgt samenvatten: žôąàäĔäėôĊàäƢƠƠƧŻƢƠơơijôüąôą Nederland in totaal 106 terrorisme gerelateerde opsporingsonderzoeken uitgevoerd; in 18 daarvan is gebruik gemaakt van de verruimde bevoegdóäàäąŨžäėijôüąôąàäðäąĊäĄàäĔäėôode geen verkennende onderzoeken verricht naar terroristische misdrijven; er is evenmin gebruik gemaakt van uitstel tot volledige inzage in ĔėĊÜäěěġĤýýäąŨžĭÐąàäĄĊðäÿôüýóäôà om te fouilleren in veiligheidsrisicogebieden is beperkt gebruik gemaakt; žäėôěġäėĤðóĊĤàäąàðäÛėĤôý gemaakt van de verruimde bevoegdóäàäąŨžóĊäĮäÿĤôġóäġðäÛėĤôýĭÐą de wet niet kan worden afgeleid dat de verruimde bevoegdheden hebben bijgedragen aan efficiëntere opsporing naar terroristische misdrijven, heeft het gebruik van de wet het wel mogelijk gemaakt dat risico’s die mogelijk gepaard gaan met aanwijzingen van een terroristisch misdrijf, snel konden worden verkleind of uitgesloten. De uitkomsten van deze evaluatie alsmede de aanbevelingen worden meegenomen bij de toegezegde integrale evaluatie van het Nederlandse contraterrorismebeleid in de periode 2011 – 2015. De evaluatie is te vinden als bijlage bij deze brief alsmede op wodc.nl.
Kamerstukken I 2013/14, 33 877, A
Kamerstukken II 2013/14, 33 879, nr. 1
Kamerstukken II 2013/14, 33 870, nr. 1
Staat van de Europese Unie Brief van de Minister van BuZa (1902-2014) waarbij hij ‘De Staat van de Europese Unie 2014’ aanbiedt. – De Staat van de Europese Unie 2014 is opgebouwd uit drie delen: Het eerste deel bevat de visie van het kabinet op de Europese samenwerking. In het tweede deel deelt het kabinet zijn visie op een EU met betere focus en betere instituties. In het derde deel wordt ingegaan op de Nederlandse inzet op de verschillende beleidsterreinen in de komende periode. Daarnaast wordt in het addendum en bijbehorende bijlage (actiepunten per Raadsformatie) aandacht besteed aan de voortgang van de subsidiariteitsexercitie. De ‘Staat’ is als bijlage bij deze brief te vinden.
Nieuws
514
Verplichte basisopleiding voor advocaten van slachtoffers Er komt een verplichte basisopleiding slachtofferadvocatuur voor advocaten van (nabestaanden van) slachtoffers van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. Het Willem Pompe Instituut van de Universiteit Utrecht, de Erasmus Universiteit en de beroepsverenigingen LANZS en ASP, bundelen de krachten om per 1 september 2014 een verdiepende 1-jarige cursus aan te bieden voor advocaten die zich willen ontwikkelen tot specialist. Tenslotte komt er ook specifieke aandacht voor slachtoffers in de opleiding voor advocaat-stagiaires.
S
taatssecretaris Teeven maakte dit op 26 februari bekend op het symposium: ‘Slachtofferad-
vocatuur: naar een nieuwe specialisatie?’ De verplichte basisopleiding geldt niet voor leden van één van de gespecialiseerde beroepsverenigingen, omdat deze verenigingen al toegangseisen met betrekking tot opleiding en ervaring hanteren. Met de instelling van de verplichte basisopleiding wordt beoogd de kwaliteit van de rechtsbijstand aan slachtoffers van criminaliteit te verbeteren. Slachtoffers van ernstige zeden- en geweldmisdrijven komen in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand. De laatste jaren heeft het slachtoffer een steeds sterkere positie gekregen binnen het strafproces. Hiermee is ook de reikwijdte van de rechtsbijstand aan slachtoffers groter geworden. In de basisopleiding slachtof-
feradvocatuur worden zowel de civielrechtelijke als strafrechtelijke aspecten van de bijstand aan slachtoffers behandeld. Het opleidingsprofiel is in overleg met de beroepsverenigingen Landelijk Advocaten Netwerk Slachtoffers Zedenzaken (LANSZ), Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP), Vereniging van Letselschade Advocaten (LSA), de Raad voor de Rechtsbijstand en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) tot stand gekomen en gaat gelden per 1 juli 2014. Zonder deze opleiding komen advocaten per deze datum niet meer in aanmerking voor vergoeding van de rechtsbijstand aan slachtoffers door de Raad voor de Rechtsbijstand.
515
Curator krijgt meldplicht onregelmatigheden Een curator die in faillissementen mogelijke onregelmatigheden constateert, moet die straks verplicht melden bij de rechter-commissaris. Deze beslist dan of aangifte van fraude moet volgen. Dit blijkt uit een wetsvoorstel dat voor consultatie naar verschillende adviesinstanties is gestuurd.
D
e regeling vloeit voort uit het wetgevingsprogramma herijking van het faillissementsrecht, waarvan verbetering van de bestrijding van faillissementsfraude één van de pijlers is. De versterking van de positie van de curator vormt hiervan het sluitstuk. De twee andere voorstellen zijn het civielrechtelijk bestuursverbod en de aanscherping van het strafrechte-
lijk faillissementsrecht.
Fraudesignalering Als het voorstel wet wordt krijgt de curator naast zijn kerntaak – vereffening van de failliete boedel ten bate van gezamenlijke schuldeisers – een wettelijke taak bij de fraudesignalering. In de praktijk stuit een faillissementscurator vaak als eerste op onregelmatigheden, zoals gaten in de administratie of het ontbreken van goederen uit de boedel.
Aanscherping verplichtingen Om hier een juist gevolg aan te geven dient de curator wel de nodige informatie te krijgen van de failliet en van bestuurders en commissarissen. De huidige informatie- en medewerkingsverplichtingen worden dan
ook aangescherpt en verduidelijkt. Zo moet de curator worden ingelicht over eventuele buitenlandse vermogensbestanddelen, zoals banktegoeden en onroerend goed, en moet hem medewerking worden verleend om daarover de beschikking te krijgen. Bij overhandiging van de administratie moet deze leesbaar zijn, desnoods met behulp van encryptiesleutels. Ook derden die de administratie van de failliete onderneming onder zich hebben, moeten die op verzoek van de curator ter beschikking stellen. Deze regels gelden voor ieder die in de laatste drie jaar vóór het faillissement als bestuurder bij de rechtspersoon betrokken was. www.rijksoverheid.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
625
516
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oratie Interdisciplinariteit in onderzoek en onderwijs Op dinsdag 28 januari 2014 hield hoogleraar Hanny Elzinga, dean van het Honours College van de Rijksuniversiteit Groningen, haar oratie: ‘Een wijde blik verruimd het denken’. In deze oratie stond interdisciplinariteit in onderzoek en onderwijs centraal. Elzinga stelt in haar rede de volgende vragen: Waarom is interdisciplinariteit belangrijk? En welk doel dient het? De argumenten voor interdisciplinariteit wijzen in de richting van het vinden van oplossingen voor complexe problemen. Hoe dat precies werkt is niet duidelijk. Een vooronderstelling is dat een interdisciplinaire benadering kan bijdragen aan het vinden van oplossingen, doordat zo’n aanpak een voedingsbodem biedt voor vindingrijkheid. In een interdisciplinaire zoektocht verkent Elzinga hoe interdisciplinariteit zou kunnen werken. Daarbij richt zij de blik niet alleen op wetenschappelijk onderzoek, maar ook op wetenschappelijk onderwijs. De vraag rijst wat studenten van en over interdisciplinariteit zouden moeten leren. Maar ook hoe het onderwijs vervolgens georganiseerd zou kunnen worden.
Promoties Surinaamse grensgeschillen In het proefschrift ‘Suriname compleet?’ doet Lachman Soedamah onderzoek naar de mogelijke bijdrage van het volkenrecht aan de oplossing van de grensgeschillen die Suriname heeft met zijn buurlanden. Deze grenskwesties zijn een erfenis uit het kolo-
626
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
niale verleden. Het onderzoek richt zich op de oorzaken en problemen die ten grondslag liggen aan het nog niet definitief vaststellen van de Surinaamse grenzen. Om een goed inzicht hierin te krijgen worden de historische achtergronden, het ontstaan en ontwikkeling van de grensconflicten, de standpunten van Suriname en zijn buurlanden en de mogelijkheden om deze grensgeschillen te beslechten beschreven. Om een volledig beeld te krijgen omtrent de grensproblematiek van Suriname, zijn naast de bespreking van het grensconflict tussen Suriname en Guyana ook de land- en maritieme grensgeschillen tussen Suriname en Frans-Guyana behandeld. De grensregeling van 1891 tussen Suriname/Frans-Guyana en de grensregeling van 1906 tussen Suriname/ Brazilië komen eveneens aan de orde. De beslechting van grensconflicten in het regionaal volkenrecht, meer in het bijzonder in Latijns-Amerika wordt behandeld. Met het behandelen van de verschillende grensgeschillen in Latijns-Amerika is nagegaan op welke wijze de landen hun problemen hebben aangepakt om tot een oplossing te komen. Hierbij zijn verschillende invalshoeken en perspectieven aan de orde gekomen die ook bij de mogelijke oplossing van de Surinaamse grensgeschillen een rol zouden kunnen spelen. In het proefschrift wordt een aantal richtlijnen afgeleid uit een vergelijking van de toegepaste oplossingen in Latijns-Amerika. Deze richtlijnen zou Suriname kunnen toepassen bij het oplossen van zijn grensgeschillen. Het conflict tussen de Guyana’s sleept zich al decennialang voort en heeft al die tijd niets of nauwelijks iets opgeleverd. Tegen de achtergrond van de politiek-economische verschuivingen in een snel veranderende wereld en het besef dat de drie gebieden evenmin in staat zullen zijn om op eigen kracht antwoord te geven aan de uitdagingen van de huidige internationale tendensen, zullen de Guyana’s bij het zoeken naar oplossingen van hun grensconflict, hun samenwerkingsverbanden elders in Latijns-Amerika moeten intensiveren en verder moeten uitbreiden. Evenals bij Guyana ligt de historische basis voor het grensgeschil tussen Suriname en Frans-Guyana (Frank-
rijk) in de koloniale geschiedenis van de Guyana’s waar Europese ondernemingen zich vestigden met weinig aandacht voor exacte grenzen en de positie van de bevolking. Voor wat de standpunten betreft tussen Suriname en zijn buurlanden zijn de tegenstellingen in de loop der jaren groter geworden. De standpunten van de buurlanden liggen inmiddels ver uit elkaar. In de loop der jaren is het grensdispuut in een bijna vijandige sfeer terechtgekomen waarbij zelfs sprake is van een gespannen sfeer. Het valt op dat partijen dit onderwerp angstvallig lijken te mijden. Hoe langer hiermee wordt gewacht, hoe moeilijker het zal worden een oplossing te vinden, vooral wanneer natuurlijke rijkdommen in het gebied zouden worden ontdekt. In het belang van de effectieve ontwikkeling van Suriname zullen grenskwesties niet langer op hun beloop moeten worden gelaten. Om zijn grenskwesties te bestuderen, beleid te ontwikkelen en te bewaken zou Suriname een Grens Instituut dienen op te richten en dit orgaan met deze taken moeten belasten. Uit dit onderzoek blijkt dat het volkenrecht een mogelijke bijdrage kan leveren aan de oplossing van de grensgeschillen die Suriname heeft met zijn buurlanden. De geformuleerde richtlijnen zijn een aanzet en kunnen verder uitgebreid worden. Bij het oplossen van zijn grenskwesties zal Suriname het initiatief moeten nemen. Soedamah is op 14 februari 2014 gepromoveerd aan de Open Universiteit in Heerlen. Zijn promotor was prof. dr. L.H.M. Wessels. L. Soedamah Suriname compleet? Een studie over de mogelijke bijdrage van het volkenrecht aan de oplossing van de Surinaamse grensgeschillen uitgeverij Wolf Legal Publishers 2014, 259 p., € 24,95 ISBN 978 94 6240 089 4
Strafrechtelijke getuigenverklaringen Getuigen nemen een belangrijke rol in bij de strafrechtelijke waarheidsvinding. Kennisverwerving met behulp van getuigenverklaringen is echter niet zonder problemen. Het ach-
Universitair Nieuws
terhalen van ‘de’ waarheid en het vaststellen van de geloofwaardigheid van getuigenverklaringen in de strafrechtelijke context is niet een louter juridische aangelegenheid, maar wordt in belangrijke mate gestuurd door factoren waarover niet-juridische disciplines meer inzicht kunnen verschaffen. In het proefschrift van Marieke Dubelaar worden de problemen met getuigenverklaringen vanuit verschillende disciplines geanalyseerd en vervolgens in verbinding gebracht met de wettelijke regeling en de werkwijzen in de Nederlandse strafrechtspraktijk. Dit geschiedt met het oog op de vraag of het bestaande juridisch kader aanpassing behoeft. Het onderzoek laat zien dat de bestaande wettelijke regeling gedateerd is en een leemte vertoont ten aanzien van het getuigenverhoor bij de politie dat thans niet wettelijk is geregeld. Ook is in Nederland geen bewijstheorie tot ontwikkeling gekomen, waardoor allerhande theoretische vragen aangaande de bewijsbeslissing en de toets van het individuele bewijsmiddel onbeantwoord zijn gebleven. Het onderzoek legt voorts een aantal kwetsbaarheden bloot in de omgang met getuigenverklaringen in de praktijk. Zo wordt in de Nederlandse procescultuur veel waarde gehecht aan processen-verbaal van getuigenverhoren, terwijl over de kwaliteit van de verhoren in algemene zin weinig bekend is en de controle op het politieverhoor in individuele strafzaken gering is. Dit is problematisch nu rechtspsychologisch onderzoek leert dat er tijdens het verhoor en bij de schriftelijke verslaglegging van dat verhoor van alles mis kan gaan. De rechter is het zicht daarop echter grotendeels ontnomen. Dit komt enerzijds door de gangbare wijze van verbaliseren in de vorm van een monoloog waarbij de gestelde vragen niet in het proces-verbaal worden opgenomen en anderzijds doordat getuigen veelal niet ter terechtzitting worden gehoord waardoor onjuiste beelden niet ter plekke kunnen worden rechtgezet. Voorts blijkt dat op het moment dat wel (serieuze) gebreken in de totstandkoming van een getuigenverklaring aan het licht komen, rechters niet altijd bereid zijn om daaraan consequenties te verbinden in de vorm van het uitsluiten van de resultaten voor het bewijs terwijl
daar vanuit een perspectief van waarheidsvinding wel aanleiding toe bestaat. Naast het feit dat het totstandkomingsaspect onderbelicht blijft in het waarderingsproces, valt te constateren dat de rechter voor het beoordelen van getuigenverklaringen nauwelijks houvast heeft in de wet of de juridische doctrine. Daar komt bij dat zijn beslissing over de waarde van de getuigenverklaring niet ambtshalve inhoudelijk hoeft te motiveren. Dit komt de transparantie van de rechterlijke beslissing en de controle daarop niet ten goede. Alles overziende gaat het in de kern om een opeenstapeling van kwetsbaarheden als gevolg waarvan de strafrechtelijke waarheidsvinding onder druk komt te staan. Het onderzoek geeft volgens de auteur aanleiding om extra waarborgen in de strafrechtelijke procedure te creëren voor de totstandkoming en waardering van getuigenverklaringen, zoals het maken van een wettelijke regeling voor het horen van getuigen bij de politie en het aanscherpen van de rechterlijke motiveringsplicht ten aanzien van het gebruik van getuigenverklaringen. Dubelaar promoveerde op 6 februari 2014 aan de Universiteit Leiden. Haar promotor was prof. mr. C.P.M. Cleiren. M.J. Dubelaar Betrouwbaar getuigenbewijs. Totstandkoming en waardering van strafrechtelijke getuigenverklaringen in perspectief Kluwer BV 2014, 488 p., € 45 ISBN 978 90 1312 232 9
Scriptie Herstructureringsprocedures Van verschillende onderwerpen is het onduidelijk of zij binnen het toepassingsbereik van de Insolentieverordening of de EEX-Verordening kunnen worden geplaatst. Dit geldt ook voor herstructureringsprocedures. In deze scriptie van Anne-Marie van Dijk is onderzocht onder welke verordening het Engelse, het Duitse en het Belgische zusje van het toekomstige nog niet ingevoerde Nederlandse dwangakkoord geplaatst kunnen worden. Tevens is onderzocht onder welke verordening deze procedures na wijziging van de beide verordeningen vallen en of deze uitkomst wen-
selijk is. Per herstructureringsprocedure wordt in deze scriptie steeds de vraag gesteld of een Nederlandse vennootschap hiervan gebruik zou kunnen maken en of deze herstructureringsprocedure in Nederland erkend kan worden. De Engelse Scheme of Arrangement valt niet binnen het toepassingsbereik van de Insolventieverordening. De Scheme of Arrangement valt immers niet onder de uitzondering van artikel 1 lid 2 sub b EEX, zodat deze procedure binnen het toepassingsbereik van de EEX-Verordening valt. Een Nederlandse vennootschap kan gebruik maken van deze procedure, indien alle partijen een (stilzwijgende) forumkeuze voor de Engelse rechter hebben gemaakt op grond van de artikelen 23 of 24 EEX (EEX-Verordening). De Engelse rechter is tevens bevoegd op grond van artikel 6 lid 1 EEX, indien ten minste één verweerder zich in Engeland bevindt. Voor verweerders buiten de Europese Unie geldt artikel 4 EEX dat verwijst naar het commune IPR. De Engelse rechter acht zich voor alle verweerders bevoegd. De opsplitsing van de vorderingen binnen de Scheme of Arrangement door deze vorderingen enerzijds onder de EEXVerordening en anderzijds onder het commune IPR te plaatsen is niet fraai. De bevoegdheid van de Belgische rechter voor een Nederlandse vennootschap die het gerechtelijk minnelijk akkoord wil gebruiken, is gebaseerd op dezelfde gronden als de bevoegdheid voor de Engelse rechter bij de Scheme of Arrangement. Voor verweerders buiten de Europese Unie kan de Belgische rechter zich op grond van artikel 9 van de Belgische WIPR (Wet Internationaal Privaatrecht) bevoegd verklaren. De Scheme of Arrangement kan op grond van artikel 32 EEX als beslissing worden erkend. De Engelse rechter beslist immers in een Scheme of Arrangement op eigen gezag geschilpunten tussen de partijen. Het gerechtelijk minnelijk akkoord kan op grond van artikel 58 EEX als schikking worden erkend. De inhoud is immers gebaseerd op de wil van alle partijen. De rechter heeft alleen een controlefunctie. De Schutzschirmverfahren valt niet binnen het toepassingsbereik van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
627
Universitair Nieuws
Insolventieverordening en de EEXVerordening. Wel kunnen bepaalde rechtelijke beslissingen rondom de Schutzschirmverfahren bij uitzondering onder artikel 25 lid 1 derde alinea InsVo (Insolventieverordening) erkend worden. In andere gevallen is het commune recht van toepassing, met onder andere het Vleeschmeesters-arrest en de Yukos-arresten. De Schutzschirmverfahren kan in strijd zijn met de Nederlandse openbare orde, indien deze procedure niet openbaar wordt gemaakt. Na wijziging van de beide verordeningen is het plan om alle herstructureringsprocedures onder het nieuwe en bredere toepassingsbereik van de Insolventieverordening te plaatsen. Voor de Schutzschirmverfahren, het gerechtelijk minnelijk akkoord en het geplande Nederlandse dwangakkoord is dit wenselijk. Deze procedures zijn ontworpen als herstructureringsprocedures met de Insolventieverordening in het achterhoofd. Voor de Scheme of Arrange-
517
verordening en de EEX-Verordening met betrekking tot herstructureringsprocedures, met name de Scheme of Arrangement, de Schutzschirmverfahren en het gerechtelijk minnelijk akkoord. Masterscriptie Burgerlijk Recht Universiteit Nijmegen Beoordeling: 8
Anne-Marie van Dijk De afbakening tussen de Insolventie-
Begeleider: mr. S. van Dongen De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njblog.nl
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www. njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
Internet Scriptieprijs De meldplicht datalekken moet burgers vertrouwen geven in de digitale omgeving en zorgen dat burgers de controle over hun eigen gegevens hebben. Bernold Nieuwesteeg onderzocht voor zijn masterscriptie of deze meldplicht een effectief middel is om dat doel te bereiken. Zijn conclusie luidt dat de plicht het doel voorbij schiet. Hij won met deze scriptie de Internet Scriptieprijs voor de beste juridische scriptie over internet. Nieuwesteeg studeerde aan de Universiteit Utrecht en de Technische Universiteit Delft. Brinkhof Advocaten en XS4ALL organiseren jaarlijks de Internet Scriptieprijs om rechten-
628
ment is dit niet wenselijk. Deze procedure is geen echte herstructureringsprocedure en kan voor veel andere doeleinden gebruikt worden. De plaatsing van de Scheme of Arrangement onder de EEX-Verordening brengt meer rechtszekerheid met zich mee.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
studenten te stimuleren zich te specialiseren in het internetrecht. De uitreiking vond plaats op 20 februari tijdens het Symposium Internet en Recht, in De Balie te Amsterdam. De winnende scriptie is te lezen op: www.internetscriptieprijs.nl.
Hoogleraar Per 1 februari is prof. dr. David Townend benoemd tot bijzonder hoogleraar Law and Legal Philosophy in Health, Medicine and Life Sciences, aan de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences van Maastricht University.
Advocatuur Allen & Overy heeft per 1 mei Katinka Middelkoop benoemd tot
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
partner. Middelkoop trad in 2000 in dienst van Allen & Overy Amsterdam. Van 2006 tot 2011 werkte zij als advocaat voor het kantoor in New York. Zij is toegelaten tot de Nederlandse balie en de New York Bar. Middelkoop is gespecialiseerd in ondernemingsrecht. Zij vertegenwoordigt grote ondernemingen en financiële instellingen bij grensoverschrijdende fusies & overnames en herstructureringen.
Agenda
05 03 2014 De plicht der politieke partijen?
25 03 2014 Voorjaarsbijeenkomst VvRr
15 04 2014 De molenstenen van de advocatuur
Tijd: woensdag 5 maart van 17.15 tot 18.30 uur
In samenwerking met de Vereniging voor Media- en Communicatierecht vindt de Voorjaarsbijeenkomst plaats van de Vereniging voor Reclamerecht met als thema ‘Praktijk, effecten en regulering van embedded advertising’. De toekomstvoorspelling van Egbert Dommering voor het jaar 2014 is nog niet helemaal bewaarheid geworden maar hier en daar scheelt het niet veel. De mediawereld lijkt in ieder geval steeds meer te worden gecommercialiseerd. Uit de recente uitspraak van het Europees Hof van Justitie, RLvS/Stuttgarter Wochenblatt, valt op te maken dat de Europese Commissie iets moet of gaat doen op dit terrein voor print media. Kortom: tijd voor een alomvattende bestudering van het verschijnsel embedded advertising, waarin praktijkervaringen, onderzoeksresultaten uit de communicatiewetenschap en het juridisch debat centraal staan. Voorafgaand aan de inhoudelijke bijeenkomst vindt de Algemene Ledenvergadering van de VvRr plaats.
Plaats: Wandelganger II, Internationaal Perscentrum
Tijd: dinsdag 25 maart van 13.30 tot 17.15 uur
Inlichtingen aanmelding: via: www.celsusboeken.nl.
Nieuwspoort, Lange Poten 10 te Den Haag
Plaats: De Brauw Blackstone Westbroek, Claude
Deelname kost € 195, een kantoorgenoot die meekomt
Inlichtingen en aanmelding: via: www.montesquieu-insti-
Debussylaan 80 te Amsterdam
betaalt € 165. Meer informatie via: Michel Knapen, tel:
tuut.nl
Inlichtingen en aanmelding: via:
[email protected].
06 2706 8515 of Linus Hesselink, tel: 06 1363 1324
De relatie tussen Nederlandse politieke partijen en kiezers is diffuus. Een samenleving zonder politieke partijen is niet denkbaar, maar zij kunnen ook op veel kritiek rekenen. Nog geen 3% van de Nederlandse bevolking is lid van een politieke partij. Welke rol spelen politieke partijen in het Nederlandse kiesstelsel? En welke rol moeten zij vervullen? Hoe is de verhouding met de achterban? Is het voor burgers nog aantrekkelijk om lid te worden van een politieke partij? Wat zijn de verschillen tussen de partijen? Een debat over ‘De plicht der politieke partijen’, met Patrick van Schie (directeur Teldersstichting), Gerrit Voerman (directeur Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen), Marty Smits (vicevoorzitter D66) en Menno Hurenkamp (hoofdredacteur maandblad Wiardi Beckman Stichting), onder leiding van Max van Weezel (journalist Vrij Nederland).
De cijfers liegen er niet om: bij een middelgroot advocatenkantoor gaat ongeveer 50% van de omzet op aan loonkosten, 20% is voor huisvesting en bibliotheek/ict en 10% voor de variabele kosten. De rest, 20%, is de winstmarge. Maar omdat de winstmarges onder druk staan en de ‘variabele’ kosten in de praktijk behoorlijk vast zijn, moeten kantoren grip krijgen op hun kosten voor personeel, pand en ‘papier’. Wie geen strikt kostenmanagement op deze ‘molenstenen’ voert, ziet rode cijfers verschijnen onder de streep. Hoe krijg je controle over deze kosten? Waar te beginnen? Verhuizen naar een goedkoper kantoor? Of alternatieve kantoormodellen durven uitproberen? Tijdens deze studiemiddag ‘De Molenstenen van de advocatuur’ vertellen deskundigen van binnen en buiten de advocatuur hoe op deze kosten kan worden bespaard. Tijd: dinsdag 15 april van 13.00 tot 17.45 uur Plaats: De Clercq Advocaten, Hoge Rijndijk 306 te Leiden.
Aanmelden kan tot uiterlijk 20 maart.
19 03 2014 TedxHagueAcadamySalon TEDxHagueAcademy will host its second event: a Salon on ‘Secure Societies’. The evening programme will feature four TEDxHagueAcademySalon talks linked by a common theme: the relationship between security and our society. Speakers will address ways in which this relationship creates both challenges and opportunities. What does it mean to live in a secure society? How do you find a balance between security and freedom? How is security perceived? What will a secure society look like in the future? The main presentations will provide a framework for dialogue on topics ranging from innovative technologies, unique perspectives, prevention strategies and how to link international proceedings with community-based calls to action. Tijd: woensdag 19 maart van 18.00 tot 22.00 uur Plaats: The Hague University of Applied Sciences, Johanna Westerdijkplein 75 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.tedxhagueacadamy.org applicants will be able to participate via livestream
29 03 2014 Grondwet Festival Op 29 maart 2014 bestaat de Nederlandse Grondwet precies 200 jaar. Ter gelegenheid hiervan openen tijdens het Grondwet Festival zo’n 25 Haagse instellingen die met de Grondwet te maken hun deuren voor het publiek. Zij bieden die dag een programma, waarin ze laten zien wat hun betekenis is voor Nederlanders. Bezoekers kunnen door de stad het ‘Grondwetpad’ lopen dat langs al deze instellingen leidt. Daaromheen organiseert het Nationaal Comité samen met een aantal partners verschillende activiteiten. In totaal doen meer dan 60 instellingen en organisaties mee met rondleidingen, debatten, theatervoorstellingen en workshops. Tijd: zaterdag 29 maart van 10.00 tot 17.00 uur Plaats: Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.grondwetfestival.nl
17 04 2014 Human Rights Seminar 4: ‘Dealing with private actors’ Private actors play an increasingly crucial role in the financing and delivery of essential public services. In this seminar the challenges and opportunities created by private public service provision will be explored. The seminar will pay attention to the privatization of these services and the shift of the role of governments in directly providing them towards a more regulatory role. It will also aim at discussing the relevance of human rights standards with respect to these issues. To this end, practical topics, such as the role of regulatory agencies, self-regulation, and accountability (both for deficient service provision as for defective regulation) will be explored. This seminar is part of the seminar series Human Rights in Essential Public Service Provision, presented by the Groningen Centre for Law and Governance and the Groningen International School of Law.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
629
518
Agenda
Tijd: donderdag 17 april van 13.00 tot 18.00 uur Plaats: locatie wordt nog bekend gemaakt Inlichtingen en aanmelding: via:
[email protected]
02 t/m 04 07 2014 Jubileumconferentie IVir When the Institute for Information Law (IViR) set up its research 25 years ago, the digital transition was just starting to gather speed. Since then, societies have been undergoing enormous changes in the modes of expression, organization and (re)use of information. Traditional roles of producers, intermediaries, users and governments blur and are recast.
Information is the central building block of market economies. New ways of creating, disseminating and using it impact the workings of democracy, of science and education, creativity and culture. This international conference features the Information Influx Young Scholars Award event, a public opening with keynote speech by prof. Yochai Benkler, and two days filled with panels sessions and keynotes addressing the myriad legal challenges facing our information societies.
gemaakt) Inlichtingen en aanmelding: via: www.informationinflux. org. Deelname vanaf € 308. Voor deelname kunnen NOvA punten worden toegekend.
Forum jurisprudentie HvJEU verplaatst De Forum cursus Actualiteiten jurisprudentie Hof van Justitie van de Europese Unie, aangekondigd in NJB 2014/303, afl. 5 die op 31 maart zou plaatsvinden, is verplaatst naar 17 maart aanstaande.
Tijd: woensdag 2 t/m vrijdag 4 juli Plaats: Amsterdam (exacte locatie wordt nog bekend
Agenda kort
17 03 2014 Jurisprudentie Europees Hof van Justitie
25 03 2014 Voorjaarsbijeenkomst van de Vereniging voor Reclamerecht
17 04 2014 Human Rights Seminar 4: ‘Dealing with private actors’
NJB 2014/518, afl. 9, p. 630
NJB 2014/518, afl. 9, p. 629
NJB 2014/518, afl. 9, p. 629
17 03 2014 Lezing Ernst Hirsch Ballin: Amsterdam als kennisstad van het recht
26 03 2014 GIS-lezing ICT in het strafproces NJB 2014/303, afl. 5, p. 376
NJB 2014/135, afl. 2, p. 164
25 04 2014 Enforcement of European Private Law NJB 2014/468, afl. 8, p. 569
19 03 2014 TedxHagueAcadamySalon
20 t/m 26 03 2014 Movies That Matter Festival/Camera Justitia
21 05 2014 EU Democracy Tour
NJB 2014/518, afl. 9, p. 629
NJB 2014/468, afl. 8, p. 569
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2722
19 03 2014 Cocaïnehandel en opsporing, toen en nu
28 03 2014 Grondwet: baken of ballast?
21 05 2014 Eindconferentie Conflict en Veiligheid
NJB 2014/410, afl 7, p. 503
NJB 2014/357, afl. 6, p. 441
20 03 2014 VMR actualiteitenmiddag 2014
NJB 2014/303, afl. 5, p. 377
29 03 2014 Grondwet Festival NJB 2014/518, afl. 9, p. 629
NJB 2014/357, afl. 6, p. 442
24 06 2014 Wetsvoorstel Omgevingswet: ruimte voor normen en waarden
04 04 2014 Art. 1-lezing 2014
NJB 2014/357, afl. 6, p. 442
NJB 2014/468, afl. 8, p. 569
02 t/m 04 07 2014 Jubileumconferentie IVir
NJB 2014/357, afl. 6, p. 442
15 04 2014 De molenstenen van de advocatuur
NJB 2014/518, afl. 9, p. 630
20 t/m 22 03 2014 23rd Annual Conference IAFP
NJB 2014/518, afl. 9, p. 629
20 03 2014 Human Rights Seminar 3: ‘Participation’
NJB 2014/468, afl. 8, p. 569
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
630
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 07-03-2014 – AFL. 9
, s n e g n Rare jo ! n e t s i die Jur NJB Symposium 24 april 2014 Het symposium staat in het teken van misverstanden die met regelmaat opduiken in de relatie tussen het recht en andere wetenschapsdisciplines. Juristen, economen, medici, psychologen: ze brengen ieder hun eigen werkwijze, denk- en redeneerkader, methodes en (normatieve) criteria mee. De manier waarop juristen tot relevante vragen en antwoorden komen, is voor velen van buiten deze discipline onduidelijk. Alle reden om dit onbegrip en mogelijke misverstanden nader onder de loep te nemen. De sprekers Drie niet-juristen, die deels ook jurist zijn, sprekend over hun visie op de juristerij in relatie tot hun vakgebied: - Raimond Giard (Erasmus Universiteit Rotterdam), jurist en patholoog - Erik van Damme (Universiteit van Tilburg), econoom - Miranda van Turennout, officier van justitie, voorheen neurowetenschapper
Drie juristen, die deels ook niet-jurist zijn over hun visie op andere disciplines vanuit hun vakgebied: - Marc Loth (oud raadsheer Hoge Raad, hoogleraar privaatrecht Universiteit Tilburg) - Pauline Westerman (filosofe, hoogleraar Rechtsfilosofie Universiteit Groningen) - Gerard Wuisman (directeur StAB, Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening)
, r snel ten e e g a Re l kaar a t n a het a beperkt! is
Tijdens het programma wordt tijd ingeruimd om met elkaar te discussiëren over bovenstaande thema’s, na afloop bieden wij u graag een borrel aan zodat wij onder het genot van een hapje en een drankje nog even met elkaar kunnen napraten. Datum donderdag 24 april 2014 Tijd 13:30 uur (inloop vanaf 13:15 uur) tot 16:30 uur (met borrel na afloop) Locatie Universiteit Leiden, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Steenschuur 23, Lorentzzaal Aanmelden kan als volgt: graag een e-mailbericht sturen aan Nel Andrea:
[email protected] Graag tot ziens in Leiden!
Thema’s die worden behandeld zijn o.m.: Zijn juristen echt anders dan andere wetenschappers? Wat is de werking en het effect van het recht op andere gebieden? De rol van expertise op de zitting.
In samenwerking met:
LAW AT WEB IS DE MEEST INNOVATIEVE AANBIEDER VAN JURIDISCHE CURSUSSEN MET LIVE WEBINARS EN VIDEO’S INCLUSIEF PO-PUNTEN. DE BESTE DOCENTEN OP UW VAKGEBIED VOOR 5 69,- EX BTW PER PO-PUNT.
www.lawatweb.nl
570-632_NJB09_ADV.indd 632
03-03-14 15:32