Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar. Gelieve bij eventuele overname wel de correcte bron te vermelden. De laatste pagina bevat alle oplossingen. Voor vragen en opmerkingen:
[email protected].
1. Exogene en endogene variabelen in het IS-LM-model Het IS-LM-model betreft een analyse: A. B. C. D.
waarin het algemeen prijspeil en de rentevoet beide exogeen zijn. waarin het algemeen prijspeil en de rentevoet beide endogeen zijn. waarin het algemeen prijspeil exogeen is en de rentevoet endogeen. waarin het algemeen prijspeil endogeen is en de rentevoet exogeen.
2. Samenhang rente en output De rente en de output zullen met zekerheid samen stijgen wanneer A. het consumentenvertrouwen stijgt en de monetaire overheid de geldhoeveelheid verlaagt. B. de budgettaire overheid de belastingen verlaagt en ricardiaanse equivalentie niet opgaat. C. het vertrouwen van bedrijfsleiders toeneemt en de monetaire overheid de geldhoeveelheid verhoogt. D. de centrale bank de geldhoeveelheid verhoogt terwijl de budgettaire overheid haar begrotingstekort afbouwt. 3. Het inkomen na een monetaire expansie Beschouw het IS-LM-model. De toename van het inkomen na een monetaire expansie zal zeker groter zijn indien: A. B. C. D.
de marginale aanslagvoet van de belastingen t kleiner is. IS steiler is. de marginale consumptiequote kleiner is. de economie zich in de liquiditeitsval bevindt.
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant 4. Schokken in het IS-LM-model* Beschouw een gesloten economie die in evenwicht was op de goederen-endienstenmarkt en de geldmarkt. Door schokken is evenwel de IS-curve naar rechts en de LM-curve naar onder verschoven. Er is geen evenwicht meer. Een aantal mechanismen komt spontaan op gang, met name: A. de monetaire overheid zal restrictief optreden zodat de rente stijgt en LM terug naar boven verschuift. De hogere rente doet de investeringen dalen waardoor IS naar links verschuift en het IS-LM-evenwicht hersteld wordt B. de productie zal eerst gaan stijgen, wat de transactiegeldvraag verhoogt en tot rentestijging leidt. Deze doet ook LM weer naar boven verschuiven C. de rente zal dalen terwijl tegelijk de productie stijgt. Op die manier wordt tegelijk het evenwicht op de goederen-en-dienstenmarkt en de geldmarkt hersteld. D. de rente zal eerst dalen tot het geldmarktevenwicht hersteld is. De lagere rente zal daarna de investeringen aanmoedigen, met positieve gevolgen voor de productie. Ook de transactiegeldvraag zal stijgen, waardoor de rente weer gaat toenemen. 5. Schokken in het IS-LM-model (2)* Beschouw een gesloten economie die in evenwicht was op de goederen-en-dienstenmarkt en de geldmarkt. Door schokken is evenwel de IS-curve fors naar links en de LM-curve lichtjes naar boven verschoven. Er is tijdelijk geen evenwicht meer. Een aantal mechanismen komt op gang, met name: A. B. C. D.
eerst zal de rente stijgen, daarna zal de output gaan dalen eerst zal de output gaan dalen, daarna zal de rente stijgen eerst zal de output gaan dalen, daarna zal de rente dalen eerst zal de rente stijgen, daarna zal de output gaan stijgen
6. Verschuiving van de AD-curve De AD-curve verschuift naar rechts telkens wanneer: A. B. C. D.
de reële rente daalt het binnenlands algemeen prijspeil daalt het consumentenvertrouwen stijgt alle antwoorden zijn juist
7. Liquiditeitsval in een gesloten economie zonder vermogenseffecten Beschouw een gesloten economie zonder vermogenseffecten. Stel dat de monetaire overheid gevangen zit in de "liquiditeitsval”. In dit geval geldt dat: A. B. C. D.
de AD-curve horizontaal verloopt de AD-curve verticaal verloopt de AD-curve de normale negatieve helling heeft de helling van AD onbepaald is
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 9
2/6
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant 8. Prijsvorming van aandelen en obligaties* Een daling van de obligatiekoersen en een daling van de aandelenkoersen kunnen zich simultaan voordoen. Dit zal eerder het geval zijn: A. op het moment dat zich een onverwachte monetaire versoepeling manifesteert B. op het moment dat zich een monetaire restrictie manifesteert die al een aantal maanden verwacht werd C. wanneer het producentenvertrouwen stijgt en de beleggers een zeer restrictieve reactie van de monetaire overheid verwachten D. wanneer het consumentenvertrouwen daalt en de LM-curve eerder vlak verloopt 9. Aandelenkoersen* Twee bedrijven A en B blijken slechte resultaten te hebben geboekt. Toch stijgt de aandelenkoers van A, terwijl de koers van B daalt. Dit kan wanneer: A. de bedrijven in verschillende sectoren (industrie versus diensten) actief zijn B. bedrijf A dit slechte resultaat vorige maand al had aangekondigd, en B het nu pas meedeelt C. bedrijf A vorige maand een nog slechter resultaat had aangekondigd, terwijl bedrijf B de juiste cijfers in het vooruitzicht had gesteld D. bedrijf A vorige maand een nog slechter resultaat had aangekondigd, terwijl bedrijf B net minder slechte resultaten in het vooruitzicht had gesteld 10. Prijsvorming van aandelen en obligaties (2)* Een daling van de aandelenkoersen kan samengaan met een stijging van de obligatiekoersen wanneer A. B. C. D.
de monetaire overheid onverwacht de rente verhoogt de monetaire overheid onverwacht de rente verlaagt cijfers over het vertrouwen van bedrijfsleiders onverwacht ongunstig zijn cijfers over het vertrouwen van bedrijfsleiders onverwacht gunstig zijn
11. Het Pigou-effect Het Pigou-effect helpt economieën die in een recessie (depressie) belanden om hier spontaan weer uit te groeien. Immers, het Pigou-effect houdt in dat: A. recessie leidt tot prijsdaling en dit doet het reële geldaanbod stijgen. De rente daalt. Niemand wil nog sparen, iedereen consumeert. De IS-curve schuift naar rechts B. recessie leidt tot prijsdaling en dit doet het reëel vermogen van de consumenten toenemen. Dit is goed voor de consumptie. De IS-curve verschuift naar rechts. C. recessie leidt tot lagere prijzen en dit doet de reële wisselkoers van onze munt dalen. Dit is goed voor de netto-export. De IS-curve schuift naar rechts. D. recessie leidt tot prijsdaling en dit doet het reële geldaanbod stijgen. De rente daalt. De LM-curve schuift naar onder.
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 9
3/6
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant 12. Effect van obligatieaankopen door de ECB op aandelen- en obligatiekoersen Toen de ECB op 2 december 2010 onverwacht volop Portugese en Ierse overheidsobligaties opkocht, reageerden de aandelen- en obligatiebeurzen zoals kon worden verwacht: A. B. C. D.
zowel de obligatiekoersen als de aandelenkoersen stegen de obligatiekoersen stegen, maar de aandelenkoersen daalden de obligatiekoersen daalden, maar de aandelenkoersen stegen zowel de obligatiekoersen als de aandelenkoersen daalden
13. Prijsvorming van aandelen en obligaties (3) Op 3 december 2010 werd bekendgemaakt dat de Amerikaanse economie in november 2010 maar een kwart van het aantal banen had gecreëerd dat werd voorspeld. De financiële markten reageerden zoals verwacht, zeker voor een economie in diepe laagconjunctuur: de aandelenkoersen zakten, de langetermijnrente zakte/steeg, de dollar daalde/steeg in waarde. 14. De budgettaire multiplicator tijdens de recente crisis* Onderzoek door het IMF (Blanchard and Leigh, oktober 2012) toont dat de multiplicator van de overheidsbestedingen in de actuele economische situatie beduidend groter is dan vroeger gedacht. Vermindering van de overheidsbestedingen weegt dan zwaarder op de economie. Dit mag niet echt een verrassing zijn: A. Vele banken zijn kritischer dan vroeger bij de kredietverstrekking, meer consumenten zullen dus liquiditeitsbeperkingen ervaren B. De economie zit in of dichtbij de liquiditeitsval, waardoor de rente niet meer zal dalen C. De overheidsschuld van vele overheden is nu dusdanig hoog, dat de kans klein is dat lagere overheidsuitgaven snel tot lagere belastingen zullen leiden. Voor het permanent inkomen van consumenten is dit geen goed nieuws. D. Elk van de vorige drie verklaringen zijn juist. 15. Het Fisher-Tobin effect Het Fisher-Tobin effect verklaart dat A. Recessies zichzelf kunnen versterken omdat ze tot prijsdaling leiden, en consumenten vervolgens hun bestedingen zullen uitstellen in afwachting van de volgende prijsdaling. B. Recessies zichzelf kunnen versterken via de ongunstige gevolgen van prijsdaling op de reële schulden en de bestedingen van schuldenaars in de economie. C. Recessies zichzelf versneld zullen oplossen via de gunstige effecten van prijsdaling op de reële bestedingen van schuldenaars in de economie. D. Een belasting op financiële transacties de economie versneld uit laagconjunctuur kan halen.
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 9
4/6
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant 16. Het crowding-out effect bij budgettaire expansie Het crowding-out effect bij budgettaire expansie is sterker als A. B. C. D.
de geldvraag rentegevoeliger is de investeringen minder rentegevoelig zijn de geldvraag inkomensgevoeliger is de consumptie van de gezinnen minder inkomensgevoelig is
17. Instrumenten van monetair beleid* Beschouw twee gesloten economieën, A en B, met vaste prijzen. Aanvankelijk is in beide economieën Y = Y1 en R = R1. In A is I0 instabiel (dan hoog, dan laag), in B is L0 instabiel. In beide landen wil de monetaire overheid de economische activiteit Y zo weinig mogelijk laten schommelen rond Y1. Ze kan kiezen uit twee beleidsregels: (i) de geldhoeveelheid constant houden, (ii) de geldhoeveelheid manipuleren zodanig dat de rente constant blijft (R 1). Wat doen de monetaire overheden best? A. beide moeten de geldhoeveelheid constant houden B. in A moet de monetaire overheid de geldhoeveelheid constant houden, in B moet ze streven naar constante rente C. in A moet de monetaire overheid streven naar constante rente, in B moet ze de geldhoeveelheid constant houden D. beide moeten streven naar constante rente 18. De multiplicator van de overheidsuitgaven Rangschik de elementen van kleinste naar grootste multiplicator. A. B. C. D.
Liquiditeitsval, hoge marginale aanslagvoet van de belastingen Hoogconjunctuur, lage marginale aanslagvoet van de belastingen Hoogconjunctuur, hoge marginale aanslagvoet van de belastingen Liquiditeitsval, lage marginale aanslagvoet van de belastingen
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 9
5/6
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant Antwoordsleutel 1. 2. 3. 4. 5. 6.
C B A C A C
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 9
7. 8. 9. 10. 11. 12.
B C D C B A
13. 14. 15. 16. 17. 18.
zakte, daalde D B C B C, B, A, D
6/6