Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar. Gelieve bij eventuele overname wel de correcte bron te vermelden. De laatste pagina bevat alle oplossingen. Voor vragen en opmerkingen:
[email protected].
1. De euro-rente en de dollar-rente* Indien de euro-rente 5% bedraagt en de dollar-rente 7% en indien er geen risico verbonden is aan beleggingen in dollar, in welk geval zal men zeker in de euro beleggen? A. in geen enkel geval, men zal steeds beleggen in de munt met de hoogste rente B. indien de appreciatieverwachting van de euro groter is dan 2% en er geen risicopremie op beleggingen in euro bestaat C. indien de appreciatieverwachting van de euro 3% bedraagt en de vereiste risicopremie op beleggingen in euro hoogstens 2% D. indien de depreciatieverwachting van de euro 3% bedraagt 2. Helling van de BP-curve De BP-curve zal horizontaal liggen indien: A. B. C. D.
er geen depreciatie, noch appreciatie van de munt verwacht wordt de marginale importquote 1 is (z = 1) de binnenlandse prijzen gelijk zijn aan de buitenlandse er perfecte internationale kapitaalmobiliteit bestaat (θ=+∞)
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant 3. Helling van de BP-curve (2) De BP-curve heeft een positieve helling omdat: A. stijging van de output via het acceleratoreffect tot hogere investeringen leidt, wat de rente doet stijgen B. stijging van de output de transactiegeldvraag verhoogt, waardoor spanningen op de geldmarkt ontstaan, en dus een hogere rente resulteert C. stijging van de rente investeerders uit het buitenland aantrekt, waardoor de economische activiteit in het binnenland stijgt D. stijging van de output de lopende rekening van de betalingsbalans aantast, waardoor evenwicht op de betalingsbalans meer kapitaalinvoer vereist en dus een hogere rente 4. Een toename van de vereiste risicopremie op beleggingen* Beschouw een open economie. De vereiste risicopremie op beleggingen in dat land stijgt. Dit heeft gevolgen voor de BP-curve. A. Een hogere vereiste risicopremie is slecht nieuws voor de betalingsbalans. BP komt dan ook lager te liggen. B. Een hogere vereiste risicopremie is slecht nieuws voor de betalingsbalans. BP komt dan ook lager te liggen, tenzij het land kiest voor vlottende wisselkoersen. C. Een hogere vereiste risicopremie is slecht nieuws voor de betalingsbalans. BP komt dan ook hoger te liggen. Wil het land evenwicht op de betalingsbalans behouden, dan is een hogere binnenlandse rente vereist. D. Een hogere vereiste risicopremie is slecht nieuws voor de betalingsbalans. BP komt dan ook hoger te liggen, tenzij het land kiest voor vaste wisselkoersen. 5. Een toename van de buitenlandse rente Een toename van de buitenlandse rente doet de BP-curve naar boven verschuiven omdat: A. Belgische bedrijven in het buitenland zullen gaan investeren, waardoor onze economische activiteit afneemt B. beleggen in België nu risicovoller wordt C. de toename van de buitenlandse rente er de economische activiteit aanmoedigt, wat onze export bevordert D. de toename van de buitenlandse rente – bij gegeven binnenlandse rente en economische activiteit – een betalingsbalanstekort doet ontstaan. Evenwicht op onze betalingsbalans vereist nu ook een hogere binnenlandse rente.
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 10
2/8
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant 6. Betalingsbalansoverschot in een economie met vlottende wisselkoersen* Beschouw een open economie met vlottende wisselkoersen die een betalingsbalansoverschot heeft. Een aantal mechanismen komt op gang om het betalingsbalansevenwicht te herstellen. Wanneer deze uitgewerkt zijn, is: A. de effectieve wisselkoers hoger, de output lager, de rente lager en de geldhoeveelheid onveranderd B. de effectieve wisselkoers hoger, de output lager, de rente lager en de lopende rekening zonder twijfel beter C. de effectieve wisselkoers lager, de output hoger, de rente hoger en de geldhoeveelheid onveranderd D. de effectieve wisselkoers hoger, de output lager, de rente lager en de investeringen zonder twijfel hoger 7. Het tekort op de lopende rekening van de VS en de Chinese munt* De VS moeten een tekort op de lopende rekening van hun betalingsbalans financieren. China wil de waarde van zijn munt laag houden t.o.v. de dollar. A. Beide behoeften/wensen kunnen niet samen vervuld worden. Minstens één land zal op zijn honger blijven. B. Beide behoeften/wensen kunnen perfect samen vervuld worden. De VS kopen gewoon Chinese effecten. C. Beide behoeften/wensen kunnen perfect samen vervuld worden. China koopt gewoon Amerikaanse effecten. D. Beide behoeften/wensen kunnen perfect samen vervuld worden. De Chinese centrale bank hoeft gewoon vroeger gekochte dollars terug te verkopen aan de VS. 8. Schokken in het IS-LM-BP-model* We bevinden ons in een open economie. Welke redenering bevat een fout? A. Wanneer bij vaste wisselkoersen de buitenlandse rente stijgt, zal dit spoedig aanleiding geven tot een daling van de binnenlandse geldhoeveelheid en uiteindelijk lagere investeringen. Grafisch verschuiven de BP-curve en de LM-curve naar boven, en de IS-curve naar links. B. Wanneer bij vaste wisselkoersen de economische activiteit in het buitenland afneemt, zal onze export van goederen en diensten dalen. Ook de binnenlandse geldhoeveelheid zal uiteindelijk gaan dalen. De BP-curve verschuift naar boven. De IS-curve verschuift naar links, de LM-curve naar boven. C. Wanneer bij vaste wisselkoersen de buitenlandse rente afneemt, zal dit uiteindelijk aanleiding geven tot een toename van de binnenlandse geldhoeveelheid en hogere investeringen. De BP-curve en de LM-curve schuiven naar onder. De IS-curve verschuift evenwel niet. We bewegen langs IS. D. Wanneer bij vlottende wisselkoersen de buitenlandse rente daalt, zal onze munt appreciëren. Finaal zal de IS-curve naar links verschoven zijn omdat onze netto export zal gedaald zijn. De LM-curve zal niet verschoven zijn. De BP-curve zal finaal lager liggen dan in het begin.
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 10
3/8
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant 9. Een toename van het buitenlands prijspeil* Een toename van het buitenlands prijspeil zorgt voor: A. een verschuiving van de IS-curve naar links en van de BP-curve naar onder want onze bedrijven worden competitiever B. een verschuiving van de IS-curve naar links en van de BP-curve naar boven want de reële effectieve wisselkoers van onze munt stijgt C. een verschuiving van de IS-curve naar rechts en van de BP-curve naar onder want onze export wordt relatief goedkoper D. een verschuiving van de IS-curve naar rechts, van de BP-curve naar onder want de import wordt goedkoper 10. Een afname van het binnenlands prijspeil Via welke curven (IS, LM en BP) heeft een afname van het binnenlands prijspeil een invloed in een open economie? A. B. C. D.
enkel via IS en BP; IS verschuift naar rechts en BP naar onder. enkel via IS en LM; IS verschuift naar rechts en LM naar onder. IS, LM en BP; IS verschuift naar rechts, LM en BP naar boven. IS, LM en BP; IS verschuift naar rechts, LM en BP naar onder.
11. Een stijging van het buitenlands prijspeil* Beschouw een economie met vlottende wisselkoersen die zowel op de goederen-endienstenmarkt als op de geldmarkt en op de betalingsbalans in evenwicht is. Een stijging van het buitenlands prijspeil leidt, na wisselkoersaanpassing, tot: A. B. C. D.
een stijging van de economische activiteit en een daling van de rente een stijging van de economische activiteit en een stijging van de rente geen wijziging in de economische activiteit een reële depreciatie van de eigen munt
12. Een toename van de buitenlandse rente (2)* In een open economie met vlottende wisselkoersen zullen de gevolgen van een stijging van de buitenlandse rente uiteindelijk ook leiden tot: A. B. C. D.
een verschuiving naar boven van de LM-curve een verschuiving naar links van de IS-curve een verschuiving naar rechts van de IS-curve een terugkeer van de BP-curve naar haar ligging van vóór de buitenlandse rentestijging.
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 10
4/8
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant 13. De Chinese economie in 1999-2008* De Chinese economie werd in de periode 1999-2008 gekenmerkt door een ware investeringsboom (I0 steeg fors). Gegeven dat China in deze periode een vaste wisselkoers met de VS dollar nastreefde, voorspelt het Mundell-Fleming model o.a. de volgende afgeleide effecten voor de Chinese economie: A. een forse toename van de internationale reserves van de Chinese monetaire overheid, een sterke toename van de geldhoeveelheid en een hoge economische groei. B. een sterke neerwaartse druk op de waarde van de Chinese munt en dus de nood tot renteverhoging door de Chinese centrale bank. C. een forse toename van de internationale reserves van de Chinese monetaire overheid, een sterke toename van de geldhoeveelheid en een forse daling van de rente in China. D. een sterke opwaartse druk op de waarde van de Chinese munt, verkoop van dollars door Chinese centrale bank, en een hoge economische groei. 14. Inflatiegevaar in China in 2010* In 2010 nam in China het gevaar op hoge inflatie fors toe. Een strategie die met zekerheid de inflatie kan afremmen is: A. de rente verlagen via soepel monetair beleid om zodoende het krediet goedkoper te maken B. de rente verhogen via streng monetair beleid en de wisselkoers volledig vrijlaten, de investeringen zullen dan afgeremd worden en de wisselkoers zal dan appreciëren C. de rente verhogen via streng monetair beleid en de wisselkoers volledig vrijlaten, de investeringen zullen dan afgeremd worden en de wisselkoers zal dan depreciëren D. de rente verhogen en de wisselkoers vasthouden 15. De risicopremie op Ierse en Griekse overheidsobligaties in 2010* In 2010 groeide sterke twijfel op de financiële markten over de capaciteit van landen als Griekenland en Ierland om hun overheidsschuld (obligaties) terug te betalen. Vereiste risicopremies stegen. Ook ontstond twijfel over de houdbaarheid van de monetaire unie en de gemeenschappelijke euro. Het Mundell-Fleming model voorspelt: A. Stijgende rente in Griekenland en Ierland, dalende rente in de eurozone, een stijging van de waarde van de euro. B. Stijgende rente in Griekenland en Ierland, stijgende rente in de eurozone, een stijging van de waarde van de euro C. Stijgende rente in Griekenland en Ierland, dalende rente in de eurozone, een daling van de waarde van de euro. D. Stijgende rente in Griekenland en Ierland, stijgende rente in de eurozone, een daling van de waarde van de euro.
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 10
5/8
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant 16. Vaste wisselkoersen en de geldhoeveelheid Bij een vast-wisselkoerssysteem is de geldhoeveelheid: A. B. C. D.
perfect controleerbaar oncontroleerbaar slechts controleerbaar indien de reservecoëfficiënt van de banken vast is in ieder geval beter controleerbaar dan bij vlottende wisselkoersen
17. De multiplicator van de overheidsuitgaven De omvang van de multiplicator van de overheidsbestedingen De budgettaire multiplicator is groter naarmate A. B. C. D.
de openheid van de economie afneemt. de rentegevoeligheid van de geldvraag kleiner is. de geldvraag inkomensgevoeliger is. de investeringen rentegevoeliger zijn.
18. Een toename van de autonome investeringen* Ga ervan uit dat de IS-curve de normale negatieve helling heeft. Een toename van de autonome investeringen heeft de sterkste positieve invloed op de macro-economische bestedingen in: A. B. C. D.
een gesloten economie in hoogconjunctuur een gesloten economie in de liquiditeitsval een open economie met een positief hellende BP-curve en vaste wisselkoersen een open economie met een positief hellende BP-curve en vlottende wisselkoersen
19. Een toename van de autonome gezinsconsumptie* In welke situatie leidt een toename van de autonome gezinsconsumptie niet tot hogere macro-economische bestedingen? A. B. C. D.
wanneer de geldvraag totaal rente-ongevoelig is en de economie gesloten is wanneer er ricardiaanse equivalentie is wanneer de investeringen totaal rente-ongevoelig zijn en de economie gesloten is in een open economie met vlottende wisselkoersen
20. Japanse laagconjunctuur en depreciatie van de yen* Sommige economen raadden enkele jaren geleden een forse depreciatie van de yen aan in de strijd tegen de aanhoudende Japanse laagconjunctuur. Ze pleitten voor volgende aanpak: A. B. C. D.
De Japanse centrale bank moest massaal yens drukken en daarmee dollars kopen. De Japanse centrale bank moest massaal dollars verkopen. De Japanse budgettaire overheid opteerde best voor expansief begrotingsbeleid. Gegeven de globale wereld met uiterst mobiele kapitaalstromen, kon de Japanse centrale bank enkel hopen dat de vrije markt spontaan tot een lagere yen zou leiden.
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 10
6/8
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant 21. De rente en de wisselkoers* In de krant lazen we over een land met een vlottende wisselkoers De rente daalde er, terwijl tegelijk de nominale effectieve wisselkoers van de munt van het land steeg. A. Dit moet een drukfout zijn: een dalende rente leidt immers steeds tot een dalende wisselkoers. B. Dit is evident indien de monetaire overheid van dat land een sterke vermindering van de geldhoeveelheid doorvoerde. C. Dit is mogelijk indien de beleggers voor de toekomst een forse appreciatie van de munt van dat land verwachtten. D. Dit is mogelijk indien ondertussen het prijspeil bij de handelspartners van dat land sterk daalde. 22. Prijsvorming van aandelen en obligaties* Het IS-LM-BP-evenwicht en de prijsvorming van aandelen en obligaties Wat de evolutie van obligatie- en aandelenkoersen aangaat, blijken de voorspellingen van het IS-LM-BP-model vaak goed te kloppen met de realiteit. Het volgende uittreksel uit De Tijd is daar een goed voorbeeld van. Vul aan met wat je theoretisch verwacht. “De Europese Centrale Bank (ECB) sluit een aankoop van activa zoals bankkredieten niet uit, zegt hoofdeconoom Peter Praet. [...] De obligatie- en aandelenmarkten reageerden positief/negatief op de suggestie van Praet. De Belgische en Duitse langetermijnrente sloten elk 5 basispunten lager/hoger op respectievelijk 1,74 en 2,46 procent. [...] De euro daalde/steeg met een halve cent tot 1,34 dollar...” (schrappen wat niet past). (De Tijd, 14 november 2013, p. 32, © 2013 Mediafin)
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 10
7/8
Heylen, F., 2014, Macro-economie, 3de editie, Garant Antwoordsleutel 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
B D D C D A C A
Meerkeuzevragen Hoofdstuk 10
9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
C D C C A B D B
17. 18. 19. 20. 21. 22.
A B A A C positief, lager, daalde
8/8