Scriptie
Slachtoffers sterker maken KORT Valerie Deblaere is sinds 2005 maatschappelijk assistent - afstudeerrichting Maatschappelijke advisering. Op de dienst slachtofferonthaal Oudenaarde deed ze tijdens haar stage een rondvraag bij slachtoffers van een misdrijf. Bedoeling was te komen tot een onderbouwde evaluatie van de wet Franchimont vanuit het empowermentconcept. De scriptie start met een verkenning van de wet Franchimont. Hoofdstuk 2 focust op de noden en behoeften van slachtoffers en bakent het empowermentconcept af. In hoofdstuk 3 zijn de bevindingen uit de rondvraag opgenomen. Vervolgens worden die bevindingen gekoppeld aan de literatuur. Tot slot brengt Deblaere suggesties op basis van de rondvraag bij slachtoffers: suggesties die ze verder onderbouwt en aanvult op basis van de meningen van een achttal ondervraagde magistraten.
De wet Franchimont bekeken vanuit het concept empowerment Valerie Deblaere De invoering van de wet Franchimont1 betekende voor de positie van slachtoffers een ingrijpende verandering. Er werd hen een aantal rechten toegekend die hen op gelijke voet plaatsten met de andere procespartij, de inverdenkinggestelde. Over de inhoud van de wet Franchimont heeft iedere magistraat, advocaat, rechtsgeleerde of andere gerechtelijk deskundige wel een mening. De pro’s en de contra’s werden in menige publicatie afgewogen en uitgebreid becommentarieerd. Om tot een gefundeerde mening te komen is het echter onontbeerlijk om ook te luisteren naar degenen op wie de wet daadwerkelijk repercussies heeft: het slachtoffer van een misdrijf. Vanuit mijn stage-ervaringen met slachtoffers weet ik hoe belangrijk het voor hen is om rechten te hebben die hen als een volwaardige procespartij behandelen. Toch wilde ik de waardering voor die rechten van naderbij bekijken, gezien vanuit de ogen van slachtoffers. Op een voorzichtige kritiek van een aantal slachtofferverenigingen na, is hierover nog maar bitter weinig verschenen. Aan de hand van een rondvraag bij slachtoffers van een misdrijf, wilde ik komen tot een onderbouwde evaluatie van de wet Franchimont vanuit het empowermentconcept. Voorwaarde om een goed onderzoek te voeren, was het zo compleet mogelijk in kaart brengen van waaraan mensen nood en behoefte hebben wanneer ze het slachtoffer worden van een misdrijf. Mijn centrale vraag werd: ‘Worden de rechten die de wet Franchimont aan slachtoffers van een misdrijf biedt door hen als empowerend ervaren ten aanzien van hun noden en behoeften?’ Met een achttiental slachtoffers had ik een gesprek rond hun belevingen en ervaringen bij het realiseren van hun rechten. Naast een schat aan informatie voor de scriptie, leverden de interviews vooral stof tot nadenken op. Deze scriptie is geschreven met de intentie om alle geïnteresseerde instanties en personen te bereiken die in het kader van hun beroepsuitoefening in contact komen met slachtoffers van een misdrijf, in het bijzonder binnen het gerechtelijk arrondissement Oudenaarde. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan de actoren die deel uitmaken van het gerechtelijk apparaat: magistraten, justitieassistenten, advocaten, parketpersoneel ...
Socia-cahier nr. 6
april 2006
[4 3]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
Ook hulpverleningsinstanties behoren tot mijn doelpubliek en dan richt ik mij in het bijzonder op hulpverleners bij de diensten slachtofferhulp, de vertrouwenscentra … Tot slot hoop ik dat deze scriptie ook een aantal politiediensten kan bereiken.
Hoofdstuk 1: De wet Franchimont onder de loep 1
Totstandkoming van de wet Franchimont
Voordat er sprake was van de wet Franchimont kon een slachtoffer zich de hoedanigheid van burgerlijke partij2 aanmeten en dit enkel om de mogelijkheid op schadeloosstelling te openen. Van enige rechten gedurende de fase van het onderzoek was geen sprake. Burgerlijke partijen kregen, in tegenstelling tot de aangehouden verdachte, pas recht tot inzage van het strafdossier eens het onderzoek was afgerond en het dossier werd verwezen naar de raadkamer3 voor regeling van de rechtspleging4. Een vorm van tegensprekelijkheid was wettelijk niet geregeld waardoor de burgerlijke partij voor wat betreft het verloop, de inhoud en de uitkomst van het onderzoek in grote mate afhankelijk was van de onderzoeksrechter5. Nochtans is voor de bewijsverplichting voor het vonnisgerecht6 de kwaliteit van het onderzoek erg belangrijk, zeker wanneer het gaat over het bewijzen van de schade ten aanzien van de benadeelde.7 De burgerlijke partij putte dus uit haar hoedanigheid nagenoeg geen enkel recht tijdens het vooronderzoek. Verzoeken om bepaalde onderzoeksdaden te verrichten konden weliswaar ten allen tijde aan de onderzoeksrechter worden gericht, maar die had geen enkele verplichting om het verzoek nader te bekijken, laat staan erop in te gaan. Vanuit verscheidene hoeken kwam kritiek op het ontegensprekelijke karakter van het (voor)onderzoek en de fundamentele vorm van rechtsongelijkheid tussen burgerlijke partij enerzijds en de aangehouden verdachte anderzijds. “Het kan inderdaad niet dat de verdachte en de burgerlijke partij in een gerechtelijk onderzoek geen inzage hebben in de periode voor de sluiting van het onderzoek en de regeling van de procedure. […] en de burgerlijke partij kunnen slechts op een efficiënte wijze bijkomende onderzoeksmaatregelen vragen als zij kennis hebben van de stand van zaken in het onderzoek.”8 De regering besliste, in navolging van de [ 44 ]
Socia-cahier nr. 6
besluiten van de parlementaire onderzoekscommissie betreffende het banditisme en het terrorisme, tot de oprichting van een nieuwe commissie. Die commissie werd belast met het onderzoek naar hervormingen van het wetboek van strafvordering en in het bijzonder de bepalingen van het opsporings- en gerechtelijk onderzoek. Ze werd opgericht bij ministerieel besluit op 23 oktober 1991, lang voor er sprake was van de zaak Dutroux. De doelstellingen van de commissie waren drieledig: “1- Een beter evenwicht scheppen tussen de rechten en de plichten van elke actor van het strafproces, … eerder door een uitbreiding dan door een beperking van eenieders bevoegdheden. 2- Aan de burgerlijke partij dezelfde rechten verlenen als aan de gedetineerde verdachte. 3- Afstappen van verouderde dogma’s. … Het doel van de hervorming is veel meer tegenspraak te brengen in het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, vooral omdat in de fase voor de vonnisrechter steeds meer rekening wordt gehouden met het strafdossier.”9 De commissie Franchimont was samengesteld uit een aantal deskundigen onder wie een onderzoeksrechter, een procureur en een aantal academici. De commissie werd geleid door professor Franchimont, buitengewoon hoogleraar aan de universiteit van Luik en stafhouder van de balie in Luik.10 De werkzaamheden van de commissie Franchimont resulteerden uiteindelijk in de wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek.
2
Rechten van slachtoffers vooropgesteld door de wet Franchimont11
De wet Franchimont heeft niet alleen voor ingrijpende veranderingen gezorgd wat betreft de positie van het slachtoffer. Onder meer de positie van de niet-aangehouden verdachte, maar ook die van de onderzoeksrechter werd aan een grondige herziening onderworpen. In mijn scriptie concentreer ik mij enkel op de rechten die de positie van de slachtoffers hebben veranderd, ten aanzien van hun situatie voor de totstandkoming van de wet Franchimont. Gezien het beperkte aantal pagina’s dat de scriptie mag bevatten, heb ik een abstractie gemaakt van de rechten waar slachtoffers het meest gebruik van maken. Ik heb de bespreking van het recht om de april 2006
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
opheffing te vragen van een onderzoeksdaad die de goederen schendt niet opgenomen in de scriptie. Dit recht geldt zowel voor de verdachte als voor het slachtoffer, maar in de praktijk zijn het vooral verdachten die van dit recht gebruik maken. Ik kon dit besluiten uit enerzijds de interviews met magistraten en anderzijds uit wat slachtoffers aanbrachten in de rondvraag.
2.1
Het recht om zorgvuldig en correct bejegend te worden
“Slachtoffers van misdrijven en hun verwanten dienen zorgvuldig en correct bejegend te worden, in het bijzonder door terbeschikkingstelling van de nodige informatie en, in voorkomend geval, het bewerkstelligen van contact met de gespecialiseerde diensten en met name met de justitieassistenten.”12 Bij de bespreking van dit artikel werd erop gewezen dat deze taak veralgemeend wordt naar iedereen die met slachtoffers in contact komt: politiediensten, leden van het parket, griffie en administratieve diensten, de onderzoeksrechter, de voorzitter van de raadkamer, de rechters van het vonnisgerecht.13 Deze bepaling kan eerder als een soort van intentieverklaring worden beschouwd aangezien er geen sanctie is bepaald wanneer dit recht met de voeten wordt getreden. Belangrijk is zeker dat door het opnemen van deze bepaling, iedere actor die met slachtoffers van een misdrijf in contact komt, op zijn verantwoordelijkheid wordt gewezen.14 Het artikel werd, na een amendement in de Kamer, toegevoegd aan de wettekst en dit vooral in de nasleep van de affaire Dutroux. Het spreekt voor zich dat ‘correct’ en ‘zorgvuldig’ subjectieve begrippen zijn en dat bijgevolg ieder voor zich een andere invulling kan geven aan de inhoud ervan. Op dit argument ga ik verder in bij de uitwerking van hoofdstuk vier, waar de bevindingen van slachtoffers worden besproken. Een correcte en zorgvuldige bejegening bij een slachtoffer van een misdrijf was tot voor de wet Franchimont in principe een kwestie van willekeur. Als slachtoffer moest je rekenen op de menselijkheid van de persoon/personen waar je naar aanleiding van het misdrijf mee in aanraking kwam. Dat vertaalde zich meer dan eens in schrijnende situaties waarbij slachtoffers het gevoel hadden in de kou te blijven staan en de boodschap kregen dat ze maar hun plan moesten zien te trekken.15 Het recht op een kosteloze kopie van het verSocia-cahier nr. 6
hoor bespreek ik onder de bevindingen over dit recht. In principe moet ieder slachtoffer dat een verklaring aflegt de mogelijkheid worden aangeboden om daarvan een kopie te krijgen. In die zin kan het verschaffen van een kopie van het verhoor dus als een correcte behandeling van het slachtoffer worden beschouwd.
2.2
Het recht om het lichaam van de overledene te zien ingeval van autopsie16
“Ingeval een autopsie aan het lichaam wordt bevolen, krijgen de nabestaanden de toestemming om het lichaam van de overledene te zien. De magistraat die de autopsie heeft bevolen, beslist of de verzoekers als nabestaanden kunnen worden beschouwd en op welk tijdstip zij het lichaam van de overledene mogen zien.”17 Tegen de beslissing van de magistraat is geen beroep mogelijk. In het verleden kwam het voor dat nabestaanden van een overleden slachtoffer de kans niet meer kregen om het lichaam van de overledene een laatste groet te brengen. Soms werd zelfs in hun plaats beslist dat het ‘in hun eigen belang’ beter was dat ze de overledene niet meer zagen om op die manier een ‘mooie’ herinnering aan het slachtoffer over te houden.18
2.3
Het recht om dossierinzage aan te vragen in de onderzoeksfase
“… en de burgerlijke partij kunnen de onderzoeksrechter verzoeken om inzage in het deel van het dossier betreffende de feiten die tot de burgerlijke partijstelling hebben geleid.”19 Er moet hiervoor wel een verzoekschrift worden ingediend en dat kan ten vroegste één maand na de burgerlijke partijstelling. De onderzoeksrechter heeft een maand de tijd om te beslissen of dat verzoek wordt ingewilligd. Het voorgaande impliceert dat de onderzoeksrechter een verzoek tot inzage kan weigeren op basis van volgende gronden: indien de noodwendigheden van het onderzoek dit vereisen; indien inzage een gevaar kan opleveren voor personen of een ernstige schending van het privé-leven zou inhouden; indien de burgerlijke partijstelling niet ontvankelijk lijkt; indien de burgerlijke partij geen rechtmatige beweegredenen tot het inkijken van het dossier doet blijken. Wanneer de burgerlijke partij niet akkoord gaat met de beslissing van de onderzoeksrechter dan is beroep mogelijk bij de Kamer van Inbeschuldigingstelling20. Als een inzage wordt april 2006
[ 45 ]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
geweigerd dan moet de burgerlijke partij drie maanden wachten om opnieuw een verzoekschrift in te dienen. Indien inzage wordt toegestaan dan ligt het dossier minstens achtenveertig uur voor inzage ter beschikking. Vóór de wet Franchimont kreeg de burgerlijke partij voor het eerst de mogelijkheid om het strafdossier in te kijken wanneer het onderzoek al volledig was afgerond en het dossier naar het onderzoeksgerecht werd doorverwezen voor regeling van de rechtspleging. Meer dan eens stond men dan voor voldongen feiten en kon men niet veel meer dan zich neerleggen bij de resultaten die het onderzoek hadden opgeleverd.21 De raadkamer was wel in de mogelijkheid om het dossier voor verder onderzoek opnieuw aan de onderzoeksrechter over te maken, maar in principe had de burgerlijke partij geen enkel wettelijk middel in handen om dat te bekomen.
2.4
Het recht op inzage en kopie van het strafdossier en het vragen van bijkomende onderzoeksdaden bij regeling van de rechtspleging
Wanneer het dossier naar de raadkamer wordt doorverwezen dan ligt het volledige dossier voorafgaand minstens vijftien dagen ter inzage en kan er afschrift van worden gevraagd. Binnen diezelfde termijn heeft de burgerlijke partij de kans om aan de onderzoeksrechter het verrichten van bijkomende onderzoeksdaden te vragen.22 De burgerlijke partij moet ook daarvoor een verzoekschrift indienen waarin wordt gemotiveerd waarom er om de bijkomende onderzoeksdaad/-daden wordt verzocht. De onderzoeksrechter moet binnen de maand uitspraak doen over het verzoekschrift. De onderzoeksrechter kan het verzoek afwijzen als hij dit niet nodig acht om de waarheid aan het licht te brengen of indien hij meent dat dit nadelig kan zijn voor het onderzoek. Er is geen beroep mogelijk tegen een weigering van de onderzoeksrechter om de onderzoeksdaad niet te verrichten.
2.5
Het recht om de Kamer van Inbeschuldigingstelling te adiëren23 indien een onderzoek na één jaar niet is afgesloten
“Als het gerechtelijk onderzoek na een jaar niet is afgesloten, kan de zaak bij de kamer van inbeschuldigingstelling worden aanhangig gemaakt door een aan de griffie van het hof van beroep gericht met redenen omkleed verzoekschrift uitgaande van […] en de burgerlijke partij.”24 [ 46 ]
Socia-cahier nr. 6
Voordien was het zo dat een gerechtelijk onderzoek jaren kon aanslepen zonder dat slachtoffers op de hoogte waren van enige stand van zaken. De wet Franchimont regelt dat slachtoffers nu een verzoekschrift kunnen indienen waarin zij de Kamer van Inbeschuldigingstelling vragen om de onderzoeksrechter daar rond te bevragen. Op die manier kunnen zij er zich van vergewissen waar de onderzoekers mee bezig zijn en hoever het onderzoek al gevorderd is.
Hoofdstuk 2: Empowerment en noden van slachtoffers? Op basis van publicaties van de VZW Ouders van een vermoord kind, Barendrecht, Meyvis, Eliarts, Snacken en Martin heb ik getracht om de noden en behoeften van slachtoffers zo compleet mogelijk in kaart te brengen. Verder in dit hoofdstuk link ik de bevindingen met betrekking tot de noden en behoeften van slachtoffers met het theoretische kader rond empowerment om daarna tot een eigen afbakening van het begrip te komen.
1
Noden en behoeften van slachtoffers in kaart
1] Slachtoffers hebben nood aan begrip voor de ambigue gevoelens waaraan zij ten prooi vallen wanneer zij het slachtoffer worden van een misdrijf.25 Depressieve gevoelens, angst, onmacht, woede, schuld- en onzekerheidsgevoelens, vijandigheid, vermijdingsgedrag, afgenomen zelfvertrouwen, gekrenkte zelfwaarde, gevoelens van hulpeloosheid, kwetsbaarheid en onveiligheid verstoren hun persoonlijke evenwichtstoestand. 2] Voor vele slachtoffers was de gerechtelijke wereld, tot op het moment dat ze het slachtoffer werden van een misdrijf, volstrekt onbekend terrein. Slachtoffers geven dan ook aan dat ze behoefte hebben aan informatie.26 Enerzijds willen ze een antwoord op praktische vragen in verband met de gerechtelijke afhandeling en het verloop van het onderzoek. Anderzijds hebben zij nood om geïnformeerd te worden over de inhoud en de vooruitgang van het gerechtelijk onderzoek. 3] Slachtoffers hebben behoefte aan het geven van informatie die relevant kan zijn voor het verloop of het resultaat van het onderzoek.27 Zij vinden het belangrijk dat ze hun suggesties of aanwijzingen, waarvan zij menen dat ze het april 2006
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
onderzoek kunnen vooruithelpen, aan de onderzoekers kunnen meedelen. 4] Slachtoffers hebben nood aan erkenning en respect voor het leed dat hen werd aangedaan en de manier waarop zij de feiten verwerken.28 Slachtoffers willen graag die erkenning en dat respect krijgen, ook vanuit de kant van instituties als de rechterlijke macht. 5] Slachtoffers zijn vragende partij voor een gesprek met een persoon die belast is met het onderzoek.29 Van die persoon wordt verwacht dat hij de tijd neemt om naar hen te luisteren en zich inleeft in de situatie die hen is overkomen. 6] Slachtoffers geven aan dat ze het heel erg belastend vinden om telkens opnieuw dezelfde vragen te moeten beantwoorden. Ook het uiten van scepsis of van twijfels over geloofwaardigheid, leiden tot een hernieuwde uitsluiting en depersonalisatie van het slachtoffer (secundaire victimisatie). Slachtoffers willen ernstig worden genomen en wensen dat eenieder, ook alle actoren binnen justitie, begrip opbrengt voor hun situatie.30 7] Naast de emotionele puinhoop die een misdrijf aanricht, is er vaak sprake van aanzienlijke materiële en/of lichamelijke schade. Slachtoffers hebben nood aan herstel van de schade, in de mate van het mogelijke, met inbegrip van een tegemoetkoming voor medische kosten en kosten voor therapieën.31 8] De media zijn er vaak als de kippen bij om verslag uit brengen van misdrijven die zich in de regio voordeden. Slachtoffers zijn vaak niet gelukkig met de media-aandacht die het misdrijf krijgt en willen, zeker in het begin, met rust worden gelaten door de pers.32 9] Vaak is er sprake van een schrik voor (represailles van) de dader, zeker wanneer die vrij komt onder voorwaarden.33 Een gevoel van niet serieus te worden genomen, haalt vaak de bovenhand. Niet zelden hebben slachtoffers behoefte aan informatie over de hem opgelegde voorwaarden en de reden van vrijlating. Sommigen slachtoffers geven aan dat zij hun bezorgdheden over een vrijlating willen uiten.34 10] Slachtoffers geven aan de ze ook behoefte hebben aan een aantal tussenkomsten van praktische aard.35 Het zelf moeten opkuisen van de plaats van het misdrijf (bijv. woning) wordt als emotioneel heel zwaar omschreven en wordt bovendien als een gebrek aan respect ervaren. Socia-cahier nr. 6
11] De kosten die slachtoffers maken voor de rechtsbijstand zijn vaak een hele hap uit het gezinsbudget. Zeker wanneer men (net) buiten de voorwaarden valt voor kosteloze rechtsbijstand kan dit voor bepaalde mensen een zware financiële dobber betekenen. Slachtoffers willen een oplossing voor dit prangende probleem onder de vorm van een financiële tegemoetkoming, los van enige vorm van schadevergoeding.36 12] Slachtoffers willen, wanneer zij een naaste verloren naar aanleiding van een misdrijf, de kans krijgen om afscheid te kunnen nemen van het lichaam van de overleden naaste, ook in geval er een autopsie werd bevolen.37 Het is voor hen belangrijk dat zij dat kunnen doen op een waardige manier, in de best mogelijke omstandigheden, eventueel met bijstand van een persoon van een officiële instantie.
2
Het empowermentconcept verbonden met de noden en behoeften van slachtoffers en de wet Franchimont
Uit wat slachtoffers van een misdrijf aangeven, blijkt duidelijk dat slachtofferschap een verregaande invloed heeft op hun persoonlijke evenwicht en emotioneel welbevinden. Slachtoffers geven aan dat negatieve ervaringen met betrekking tot hun noden en behoeften als uitermate belastend worden beschouwd en nefast kunnen zijn voor hun rouw- en verwerkingsproces. Ik vertrek dan ook vandaaruit om mijn invulling van het begrip empowerment af te bakenen. Empowerment is: “Helping people to regain their own power” (Read and Wallcraft)38 Het helpen van slachtoffers om hun eigen sterktes terug te vinden zodat ze opnieuw (emotioneel) weerbaarder kunnen worden, kan als een vorm van empowerment worden gezien. Van Regenmortel en Fret vertalen het begrip ook nog als “eigenmachtig worden”, “zelfsturing” of “opnieuw sterk maken”.39 Op die manier kunnen slachtoffers tot een grotere controle en een beter begrip komen van wat allemaal op hen afkomt. Ze trachten greep te krijgen op de onstabiele situatie die het slachtofferschap heeft veroorzaakt wat hun rouw- en verwerkingsproces kan bevorderen. Vaak terugkerend in de omschrijvingen van empowerment van Van Regenmortel, Demeyer en Vandenbrempt zijn: “Het benadrukken van greep te krijgen op de eigen situatie, het focussen op de krachten van personen, de waarde van de eigen beleving en ervaringen, april 2006
[ 47 ]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
respecteren van het eigen tempo en eigen keuzes maken van de betrokkene (mede afhankelijk van de specifieke context en aanwezige capaciteiten).”40 “Empowerment betekent dat individuen en groepen een proces doormaken waardoor ze in staat zijn om invloed uit te oefenen op personen en structuren die hun leven beïnvloeden. […] Zowel inzicht hebben in hoe de omgeving invloed heeft op het eigen leven als in staat zijn tot het uitoefenen van een actieve invloed op deze omgeving horen daar bij.”41 In deze omschrijving van empowerment kan het begrip ‘omgeving’ worden vertaald als het gerechtelijk apparaat en de actoren die er deel van uitmaken (onderzoeksrechter, openbaar ministerie). In staat zijn om gepast te interfereren in het gerechtelijk onderzoek beschouw ik ook als een mogelijkheid om tot empowerment te komen. De doelgroep slachtoffers van een misdrijf is verscheiden maar betreft steeds personen in een afhankelijkheidssituatie of een minderheidspositie.42 Deze factor speelt heel duidelijk bij slachtoffers van een misdrijf. Aangezien het de exclusieve bevoegdheid is van de gerechtelijke instanties (onderzoeksrechter, openbaar ministerie) om een misdrijf te onderzoeken en uit te klaren, spreekt het voor zich dat slachtoffers zich op dat vlak in een afhankelijkheidspositie bevinden. Door het geheim van het onderzoek hebben slachtoffers daarenboven slechts een beperkte toegang tot de inhoud van het strafdossier en blijven zij ook daarvoor voor een groot deel afhankelijk van de onderzoeksrechter en/of het openbaar ministerie. Slachtoffers moeten noodgedwongen de controle over het achterhalen van de waarheid uit handen geven aan de gerechtelijke instanties. Empowerment kan ook omvatten dat slachtoffers het gevoel hebben dat ze minder afhankelijk worden van de gerechtelijke instanties om antwoord te krijgen op al hun vragen die het misdrijf en het onderzoek ernaar aangaan. Ik voeg hier nog aan toe dat om het empoweren van slachtoffers mogelijk te maken er bij de gerechtelijke (machts)instanties sprake moet zijn van een bereidheid tot medewerking aan de realisatie van dat concept. Verschillende auteurs hebben al gewezen op het belang van de tegenhanger van empowerment, nl. het niet hebben van controle of greep op de eigen situatie, gevoelens van machteloosheid die verinnerlijkt zijn.43 Het spreekt voor zich dat ik ook aandachtig wil zijn voor elke opmerking die slachtoffers ge[ 48 ]
Socia-cahier nr. 6
ven over desempowerende factoren, want die kunnen een negatieve invloed hebben op hun (emotioneel) sterker worden. “Empowerment at the individual level of analysis may be reffered to as psychological empowerment (PE). PE includes beliefs about one’s competence, efforts to exert control, and an understanding of the socio-political environment. The specific actions one takes to achieve goals are not as important as simply being involved and attempting to exert control. Understanding one’s socio-political environment-critical awareness-refers to the capability to analyse and understand one’s social and political situation. This includes an ability to identify those with power, their resources, their connection to the issue of concern, and the factors that influence their decision-making.”44
Samengevat ___________ Ik wil nagaan of de wet Franchimont slachtoffers empowert in de tegemoetkoming aan hun noden en behoeften. Dit betekent dus dat ik de wet Franchimont wil evalueren vanuit het referentiekader dat het empowermentconcept biedt. Daar waar de wet Franchimont slachtoffers empowert in de tegemoetkoming aan hun noden en behoeften evalueer ik de wet als positief.
Hoofdstuk 3: Bevindingen over de wet Franchimont aan de hand van interviews met slachtoffers 1
Ter verduidelijking
1.1
Afbakening van het onderzoeksdomein
Ik wil er de aandacht op vestigen dat ik mijn onderzoeksdomein heb afgebakend tot het bevragen van slachtoffers van misdrijven waarbij een gerechtelijk onderzoek werd opgestart. Ik laat het deel van de wet Franchimont over de specifieke rechten van slachtoffers in de fase van het opsporingsonderzoek buiten beschouwing. Van de rechten die de wet Franchimont voor slachtoffers met zich heeft meegebracht, zijn de meeste trouwens enkel toepasbaar binnen de context van het gerechtelijk onderzoek. Een andere reden is dat, naast het oorspronkelijke onderzoeksopzet, een representatieve rondvraag over dossiers waarin een opspoapril 2006
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
ringsonderzoek werd gevoerd een moeilijk realiseerbaar opzet is binnen een termijn van vijf maanden. Ik heb me beperkt tot het interviewen van slachtoffers van misdrijven gepleegd in het gerechtelijk arrondissement Oudenaarde. Op die manier kon ik een toch min of meer haalbaar onderzoeksopzet bewerkstelligen evenals besluiten formuleren geldend voor dit specifiek afgebakend doelterrein.
1.2
Methodologische verantwoording
Om een antwoord te kunnen geven op mijn centrale vraag heb ik, naast een literatuurstudie, geopteerd voor een bevraging via interview van slachtoffers van een misdrijf. De personen die ik heb ondervraagd zijn geselecteerd op basis van het cliëntenbestand op de dienst slachtofferonthaal Oudenaarde. Op die manier kon ik ervan uitgaan dat elk van de ondervraagde personen op de hoogte werd gebracht van de rechten die de wet Franchimont hen biedt. Dit brengt met zich mee dat de resultaten van dit onderzoek niet mogen worden doorgetrokken naar alle slachtoffers van een misdrijf. Ik doe dus bijgevolg enkel uitspraken over slachtoffers van misdrijven die in contact kwamen met de dienst slachtofferonthaal bij parket en rechtbank. Om tot een representatief onderzoek te kunnen komen, gaf Freya een richtcijfer aan van tien à vijftien interviews. Ik wilde rekening houden met een aantal slachtoffers die niet zouden ingaan op mijn vraag en besloot om twintig slachtoffers de vraag te stellen mee te werken aan mijn onderzoek. De cliënten werden ad rondom gekozen, ik hield enkel rekening met het gegeven ‘slachtoffer van een misdrijf waarbij een gerechtelijk onderzoek werd gevoerd’. Ik heb de twintig geselecteerde personen een brief gestuurd met daarin de vraag of zij wilden meewerken aan mijn onderzoek. Ik gaf in de brief een korte omschrijving van mijn onderzoeksopzet en nam een aantal voorbeeldvragen op. Ik vermeldde eveneens dat ik de week nadien met hen contact zou opnemen betreffende mijn vraag en dan eventueel een afspraak kon vastleggen. Na telefonisch contact met alle slachtoffers, had ik achttien interviews in het vooruitzicht. Twee slachtoffers kozen ervoor om niet op mijn vraag in te gaan. Bij tien personen ben Socia-cahier nr. 6
ik op huisbezoek geweest om het interview af te nemen, vijf personen stelden zelf voor om naar het gerechtsgebouw of het justitiehuis te komen. Eén persoon prefereerde om op een neutrale plaats te worden geïnterviewd, een ander interview vond plaats in een psychiatrisch ziekenhuis waar het slachtoffer op dat moment verbleef en een laatste gesprek vond plaats in het Centrum voor slachtofferhulp in Ronse, in aanwezigheid van een hulpverlener. Elk gesprek duurde tussen anderhalf à twee uur en werd gevoerd aan de hand van een vragenlijst die ik op voorhand had opgesteld, op basis van de literatuurstudie. De vragenlijst heb ik gehanteerd als leidraad tijdens de interviews en als checklist op het einde van de interviews. Ik ging telkens van start met de vraag of ik het interview op band mocht opnemen. Een achttal cliënten had dit liever niet, zes personen hadden er geen enkel probleem mee en de overige vier slachtoffers maakten in de loop van het interview een opmerking over de bandopnemer waarna ik die uitschakelde. Van de interviews of delen ervan die niet met de bandopnemer werden geregistreerd, maakte ik tijdens het interview notities. Ik heb elk interview letterlijk uitgetikt om op die manier de verwerking ervan te vergemakkelijken. Ik heb daarbij een aantal identificatiegegevens veranderd of weggelaten om de anonimiteit van alle ondervraagden te kunnen garanderen. Vanuit diezelfde deontologische overweging, heb ik geen enkel uitgeschreven interview opgenomen. Ik verwerkte de uitgetikte interviews door de gegevens per onderwerp te onderstrepen. Elk onderwerp had een andere kleur, bijv. geel voor opmerkingen over dossierinzage, blauw voor opmerkingen over een gesprek met de onderzoeksrechter … Op die manier kon ik alle bevindingen categoriseren en daarna, in een volgend hoofdstuk, tot conclusies komen. Ter ondersteuning van het hoofdstuk rond de suggesties heb ik een aantal magistraten ondervraagd over hun visie op de positie van slachtoffers en de wet Franchimont in het bijzonder. Nog even dit: ik heb getracht om een evenwicht te vinden tussen een enerzijds objectieve houding als interviewer en anderzijds een betrokken houding als mens en toekomstig hulpverlener. Ik poneer niet dat ik telkens in dit opzet ben geslaagd, maar ik heb wel bij ieder gesprek een sfeer van vertrouwen trachten te creëren die slachtoffers toeliet om ongeremd te spreken. april 2006
[ 49 ]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
1.3
Het begrip ‘slachtoffer van een misdrijf’
De aard van het misdrijf waar de geïnterviewde personen het slachtoffer van werden betreft telkens een zwaar persoonsdelict: stalking, zedenfeiten of (poging) moord/doodslag. Telkens wanneer ik in de scriptie het begrip ‘slachtoffer van een misdrijf’ gebruik, impliceert deze term ook de nabestaanden van slachtoffers die overleden zijn naar aanleiding van het misdrijf. Een andere opmerking rond het begrip situeert zich binnen de context van de wet Franchimont. In de wettekst is er namelijk enkel sprake van de termen ‘benadeelde persoon’ en ‘burgerlijke partij’. Deze termen verwijzen naar de personen, slachtoffer van een misdrijf die deze hoedanigheid hebben geformaliseerd in een statuut van benadeelde partij of burgerlijke partij. Zoals hierboven al aangegeven zal in deze scriptie enkel de burgerlijke partij aan bod komen aangezien ik enkel misdrijven in aanmerking heb genomen waarin een gerechtelijk onderzoek werd gevoerd.
1.4
Het begrip ‘gerechtelijke instanties’
Telkens ik in mijn scriptie naar de term gerechtelijke instanties verwijs, dan heb ik het over enerzijds de magistraten van het gerechtelijk arrondissement Oudenaarde en anderzijds het personeel van het parket en de rechtbank. Onder de noemer magistraten vallen onder meer de onderzoeksrechter, de procureur des Konings45 en de substituten46. Het personeel van het parket en de griffie zijn alle administratieve diensten ondergebracht bij het parket en de griffie; de dienst notitie, de dienst dagvaardingen, de dienst strafuitvoering … De justitieassistenten slachtofferonthaal ressorteren structureel onder het gezag van de directeur van het justitiehuis, maar kunnen inhoudelijk onder het parket en de rechtbank worden ondergebracht. Gezien hun taakomschrijving, het onthaal van slachtoffers bij parket en rechtbank, kan ik ervan uitgaan dat de verwachtingen van slachtoffers ten aanzien van deze dienst anders zullen zijn dan bij de overige actoren die deel uitmaken van de gerechtelijke structuren. Een onderscheid tussen deze dienst en andere actoren binnen het gerecht lijkt me dan ook aangewezen om vertekende resultaten van de ervaringen van slachtoffers met de gerechtelijke instanties te vermijden. Ik wil beklemtonen dat de term ‘gerechtelijke [ 50 ]
Socia-cahier nr. 6
instanties’ ook niet de lading van de politiediensten dekt. De politiediensten werken weliswaar nauw samen met gerechtelijke actoren, magistraten in het bijzonder, maar kunnen niet onder de noemer worden ondergebracht. In gerechtelijke strafdossiers werken ze wel in opdracht van magistraten. Zij staan niet onder het gezag van de Minister van Justitie, maar ressorteren onder het departement Binnenlandse Zaken.
2
Bevindingen over de wet Franchimont
2.1
Het recht om zorgvuldig en correct bejegend te worden
Bevindingen In hoofdstuk drie verwijs ik naar het subjectieve aspect dat aan de invulling van dit recht is verbonden. Daarmee bedoel ik dat er bij slachtoffers, maar ook bij verdachten, nabestaanden, magistraten, advocaten … moeilijk tot een eenduidige invulling van bovenstaande begrippen kan worden gekomen. Voor mijn scriptie heb ik ervoor gekozen om de inhoud van de begrippen te verbinden met de noden en behoeften van slachtoffers die ik in hoofdstuk twee heb toegelicht. Slachtoffers geven over de hele lijn aan dat ze, gedurende de loop van de gerechtelijke procedure, het gevoel hadden correct en respectvol te zijn bejegend door de gerechtelijke instanties. Alle slachtoffers, vooral de slachtoffers van stalking, maken een duidelijk onderscheid tussen de manier waarop ze door de politiediensten en de manier waarop ze door de gerechtelijke instanties werden behandeld. Drie slachtoffers van stalking, hadden al een aantal negatieve ervaringen met politie achter de rug. Reacties als “het zal wel je eigen fout zijn”47, “wees blij dat de dader je niet slaat”48 of “met zo’n prullen houdt de onderzoeksrechter zich niet bezig”49 komen hard aan en zorgen ervoor dat ze zich een tweede keer slachtoffer voelden. Zij stelden wel telkens heel duidelijk dat dit soort botte reacties enkel van bepaalde politie-inspecteurs kwam en dus niet veralgemeend mogen worden tot alle personeel bij politie. Op het niveau van de gerechtelijke instanties werden zij, naar eigen zeggen, telkens op een correcte en respectvolle manier benaderd. Twee van de achttien slachtoffers benadrukten de betrokkenheid van de politiediensten die zij hebben ervaren. De politie kwam hen melden dat ze het onderzoek zouden afronden en inapril 2006
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
formeerde of zij nog vragen hadden. Daarop hebben zij de kans gekregen om een gesprek te hebben met de politie-inspecteur die hun kind in de laatste momenten had bijgestaan. Ook kregen zij de kans om via een geluidsbandje met de oproep aan de hulpdiensten de laatste woorden van hun kind te horen. Zij geven aan deze ervaringen heel emotioneel waren, maar hen hebben gesteund in hun aanvaardings- en verwerkingsproces.50 Drie slachtoffers geven aan dat zij bij het begin van het onderzoek het gevoel hadden als een verdachte te worden behandeld. Twee slachtoffers kregen dat gevoel doordat zij nog verschillende weken na de feiten bijna elke dag politie over de vloer kregen die hen vroeg om robotfoto’s te bekijken en vragen stelden waarbij zij het gevoel hadden dat ze als een verdachte werden beschouwd.51 Het feit dat zij geen verdere uitleg kregen bij het waarom van het stellen van die vragen heeft dat gevoel alleen maar versterkt.52 Eén slachtoffer geeft aan dat hij door toedoen van de manier waarop hij de feiten verwerkte een aantal weken in voorhechtenis heeft gezeten en naar aanleiding daarvan in de media door het slijk werd gehaald. De onderzoeksrechter vond klaarblijkelijk dat zijn manier van verwerken vreemd was en vond dat voldoende reden om hem te verdenken. Het feit dat hij nu vrij is van elke verdenking wijt hij aan een wissel bij de leiding van het onderzoek.53 Uit het onderzoek blijkt dat twaalf van de achttien ondervraagde personen die kans hebben gehad om de onderzoeksrechter te ontmoeten. Bij de meeste onder hen gebeurde dat op het moment dat zij zich burgerlijke partij stelden voor de onderzoeksrechter. Een vijftal ondervraagden heeft zelfs meer dan één keer contact gehad met de onderzoeksrechter, telkens via tussenkomst van de dienst slachtofferonthaal die het onderhoud organiseerde. Eén slachtoffer deed dat op eigen initiatief, zonder tussenkomst of bijstand van de dienst slachtofferonthaal. Alle ondervraagden hebben het contact met de onderzoeksrechter als heel positief ervaren. Ze vonden het vooral belangrijk dat ze op die manier een aantal vragen konden stellen die in de fase van het onderzoek niet steeds kunnen worden beantwoord door andere instanties (politie, slachtofferonthaal …). Een slachtoffer kampte met gevoelens van angst voor represailles van de dader en uitte dit ook naar de onderzoeksrechter toe.54 De onderzoeksrechter heeft haar op dat moment gerust gesteld en haar duidelijk gemaakt dat, zolang de dader was opgesloten, er voor haar Socia-cahier nr. 6
geen enkele reden was om zich ongerust te maken. Een ander slachtoffer vertelde dat, op vraag van de onderzoeksrechter, haar kind en de dader niet op hetzelfde moment werden gecremeerd. Zij heeft dit als een bijzonder warm en menselijk gebaar ervaren.55 Vier slachtoffers die de zitting van de raadkamer bijwoonden, waar ook de daders aanwezig zouden zijn, vertelden dat zij vooraf werden gebrieft over het verloop van de zitting. Er werd hen op een begrijpende manier gevraagd om hun emoties onder controle te houden en de zitting in alle sereniteit te laten verlopen. Allen hebben zij dit ervaren als een vorm van bezorgdheid van de onderzoeksrechter en de voorzitter van de raadkamer. Ze geven aan dat ze op de zitting de mogelijkheid hebben gekregen om bepaalde zaken te vragen. De onderzoeksrechter had ervoor gezorgd dat de slachtoffers als eerste konden binnenkomen, nog voor de daders zouden worden binnengeleid, om die laatste het letterlijk en figuurlijk neerkijken op de slachtoffers niet te gunnen. De gebruikelijke gang van zaken leert dat de volgorde van binnenkomen net andersom is. De slachtoffers hebben dit ervaren als een blijk van eerbied en erkenning voor hun slachtofferschap.56 De ervaring dat de onderzoeksrechter de tijd nam om naar hen te luisteren en hun vragen te beantwoorden werd eensgezind positief onthaald. Een slachtoffer verklaarde dat zij via de onderzoeksrechter informatie is te weten gekomen die zij anders achteraf pas in het dossier zou hebben gelezen. Zij apprecieerde het heel erg dat hij haar van in het begin op de hoogte heeft gebracht van het dubbelleven dat haar dochter leidde. Zij had mede daardoor het gevoel dat men geen informatie voor haar wilde achterhouden.57 Voor het feit dat de onderzoeksrechter niet op alle vragen een antwoord gaf, kon steeds begrip worden opgebracht. Slachtoffers verklaarden hierover dat zij konden begrijpen dat de onderzoeksrechter zijn werk moet kunnen doen en dat het in het belang is van het zoeken naar de waarheid dat bepaalde informatie niet altijd kan worden gegeven. Bij acht slachtoffers die werden geïnterviewd, is er naar aanleiding van de feiten waar zij het slachtoffer van werden een reconstructie58 geweest. Zes slachtoffers hebben voor- en achteraf, op initiatief van de onderzoeksrechter, een woordje uitleg gekregen over het verloop van april 2006
[ 51 ]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
de reconstructie. Ieder van hen heeft de mogelijkheid gekregen om tijdens die momenten de onderzoeksrechter vragen te stellen. Enkele slachtoffers werden opgehaald met een wagen van de politie om op de plaats van de reconstructie te geraken. Dit werd door de slachtoffers als een blijk van respect voor hun moeilijke situatie ervaren.59 In één situatie, bij een slachtoffer van een poging tot moord, had de onderzoeksrechter er op haar vraag voor gezorgd dat zij niet met de dader geconfronteerd zou worden tijdens de reconstructie.60 Uit de rondvraag bleek dat er bij de slachtoffers van stalking en zedenfeiten gemengde gevoelens bestaan over de vrijheid onder voorwaarden van de dader in het kader van de voorhechtenis. Alle slachtoffers waarbij de aanvankelijk aangehouden dader onder voorwaarden werd vrijgelaten, hebben dit aangevoeld als een bijzonder negatieve ervaring. In alle gevallen werden zij door de dienst slachtofferonthaal op de hoogte gebracht van de vrijlating van de dader en de (eventuele) slachtoffergerichte voorwaarden die aan hem werden opgelegd. Alle slachtoffers gaven aan dat zij zich ondanks die informatie bijzonder bedreigd voelden doordat zij de voorwaarden niet als een garantie op bescherming tegen de dader beschouwen. Eén slachtoffer stelde zich luidop de vraag of zij misschien eerst vermoord moest worden vooraleer de gerechtelijke instanties haar angstgevoelens serieus zouden nemen.61 In alle gevallen hield de dader zich niet aan minstens één van de voorwaarden (bijv. opname in een psychiatrische instelling, contactverbod met het slachtoffer), maar werd deze laatste daarvoor niet terug opgesloten. Het is, zeker voor slachtoffers van stalking of zedenfeiten, vaak onbegrijpelijk dat de dader in dat geval vrij kan blijven rondlopen. Een ander punt dat bij de ondervraging van slachtoffers van zedenfeiten en stalking vaak terugkwam, was het feit dat zij telkens opnieuw hun verhaal moesten doen aan de instanties die belast waren met het onderzoek. Zeker de slachtoffers van zedenfeiten geven aan dat zij dit als heel belastend hebben ervaren doordat zij op die manier telkens weer de pijnlijke herinnering aan de feiten moesten oprakelen en dit een weerslag had op heel hun functioneren.62 Eén slachtoffer van zedenfeiten gaf uitdrukkelijk aan dat zij haar verhaal slechts één keer heeft moeten doen. Zij heeft dit als een grote opluchting ervaren, temeer omdat ze weet dat de verdachte wel meerdere keren is ondervraagd over de feiten.63 [ 52 ]
Socia-cahier nr. 6
Slechts één derde van de slachtoffers heeft een kopie van hun verhoor gekregen. De meest voorkomende reden daarvoor is dat zij niet op de hoogte waren van het feit dat zij een kosteloze kopie van hun verklaring konden krijgen. Op de vraag of zij dat wel hadden gewild, indien het hen was aangeboden, antwoorden de meeste slachtoffers bevestigend. Op die manier kunnen ze discussies en twijfel rond wat ze nu al dan niet hebben verklaard, vermijden. Ook hebben zij de kans om hun verklaring thuis nog eens rustig na te lezen en eventueel nog zaken aan te vullen. Slachtoffers die wel een kopie kregen van hun verhoor, hebben daar uitdrukkelijk om gevraagd wanneer hen de mogelijkheid werd aangeboden. Slechts één van de slachtoffers wist dat zij het recht had op een kosteloze kopie van haar verklaring zonder dat haar dat door de ondervragende instantie werd meegedeeld.64
Besluit Ik kan concluderen dat er vooral wat betreft politiediensten geen constante kan worden teruggevonden in de manier waarop slachtoffers worden behandeld. Vooral slachtoffers van stalking moeten nogal eens kwetsende opmerkingen incasseren, terwijl nabestaanden van vermoorde personen vaak op meer begrip kunnen rekenen. Indien ondervragingen in het kader van het onderzoek niet of onvoldoende worden gekaderd, kan dat met zich meebrengen dat slachtoffers zich als verdachte behandeld voelen. De meningen over de behandeling bij de gerechtelijke instanties zijn minder verdeeld. Globaal kan worden gesteld dat slachtoffers zich respectvol en met het nodige begrip bejegend voelen door de actoren binnen het gerechtsgebouw. Uitingen van bezorgdheid van de onderzoeksrechter of de voorzitter van de raadkamer worden als een blijk van erkenning en respect beschouwd. Een ontmoeting met de onderzoeksrechter wordt eensgezind als positief ervaren. Meestal vindt die ontmoeting plaats naar aanleiding van de burgerlijke partijstelling en vloeit daaruit dan een gesprek voort waarbij het slachtoffer de kans krijgt om verduidelijking te vragen en bedenkingen te uiten. De ervaring dat de onderzoeksrechter zich begripvol opstelt en de tijd neemt om naar hen te luisteren, geeft vele slachtoffers een gevoel van erkenning voor hun slachtofferschap. Het feit dat slachtoffers zich een beeld kunnen vormen van de persoon die de leiding van het onderzoek in handen april 2006
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
heeft, is voor hen een geruststellende ervaring en is er mede voor verantwoordelijk dat er bij de ondervraagden vertrouwen is in de manier waarop het onderzoek wordt gevoerd. Opvallend is dat alle slachtoffers begrip kunnen opbrengen voor het feit dat de onderzoeksrechter niet op alle vragen kan antwoorden, al dan niet vanuit zijn dubbele positie als onderzoeker à charge en à décharge.65
Sommige slachtoffers hebben geen toelichting gekregen over het wettelijke recht op een kosteloze kopie van hun verhoor en hebben bijgevolg geen kopie gekregen. Wanneer hen uitdrukkelijk de vraag werd gesteld of zij een kopie wilden, gingen ze daar wel telkens op in.
2.2 Het krijgen van informatie over het verloop van het onderzoek of bepaalde onderzoeksstappen in het bijzonder (bijv. reconstructie, raadkamer) wordt eveneens eensgezind positief onthaald. Slachtoffers geven aan dat die informatie het onderzoek transparanter maakt en de onderzoeksstappen een stuk meer voorspelbaar.66 Wanneer de onderzoeksrechter informatie verschaft over de feiten op zich (bijv. tijdstip van overlijden, precieze doodsoorzaak …) wordt dit in eerste instantie als een pijnlijk moment ervaren. Achteraf hebben slachtoffers vaak een gevoel van opluchting omdat ze weten waar ze aan toe zijn en op die manier hun verwerkingsproces kunnen verder zetten. Ook het gevoel van betrokken te worden bij het onderzoek, is voor slachtoffers een factor die maakt dat zij de mogelijkheid hebben om een stap verder te komen in dat verwerkingsproces.67 Rond de vrijheid onder voorwaarden van de dader kan worden gesteld dat slachtoffers zich naar aanleiding daarvan vaak ontzet voelden. Ze vinden het een goede zaak dat ze door een justitieassistent slachtofferonthaal van de vrijlating op de hoogte worden gebracht, maar ze missen een stuk uitleg bij het waarom van de vrijlating. De justitieassistent kan de invrijheidstelling kaderen, maar kan geen toelichting geven rond de beslissing van de voorzitter van de raadkamer of de onderzoeksrechter. De ontzetting is des te groter wanneer blijkt dat de dader (één van) zijn voorwaarden niet naleeft en daar door het gerecht geen onmiddellijk gevolg aan wordt gegeven. Ernstige gevoelens van ongerustheid en angst zijn op dat moment hun deel en zorgen ervoor dat zij het gevoel hebben niet au sérieux te worden genomen.68 Slachtoffers geven duidelijk aan dat ze zich op dat punt in de steek gelaten voelen door de gerechtelijke instanties.69 Het feit dat sommige slachtoffers keer op keer hun verhaal moeten doen aan de verschillende onderzoekende instanties wordt als emotioneel zwaar ervaren.70 Vooral slachtoffers van zedenfeiten en stalking zien er op de duur tegenop om hun verhaal steeds opnieuw te doen omdat dat pijnlijke en confronterende herinneringen naar boven haalt. Socia-cahier nr. 6
Het recht om het lichaam van de overledene te zien ingeval van autopsie
Bevindingen Het spreekt voor zich dat dit recht alleen van toepassing is bij feiten waarbij personen het leven werd ontnomen. De resultaten van deze scriptie vloeien als gevolg daarvan enkel voort uit bevindingen van slachtoffers die een naaste verloren door moord/doodslag. Uit het onderzoek blijkt dat iedere nabestaande de kans heeft gekregen om het lichaam van de overledene nog te zien, zowel voor als na het uitvoeren van de autopsie. Niet alle ondervraagden hebben echter van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Twee van de ondervraagde personen verklaren dat ze het lichaam van de overledene nog wilden zien voor de autopsie71, de andere slachtoffers geven aan dat ze het lichaam van de overledene wilden zien na de autopsie (meestal bij de begrafenisondernemer). Het is wel zo dat het zien van het lichaam voor de autopsie vaak sterk wordt afgeraden door mensen uit de omgeving, hetzij door professionelen, hetzij door familie of vrienden.72 Slachtoffers vonden het belangrijk dat ze die mogelijkheid hadden omdat ze zo met hun eigen ogen konden zien dat het om hun naaste ging. Ze geven aan dat het nieuws over de moord op een naaste zo irreëel klinkt dat ze het in eerste instantie moeilijk kunnen of willen geloven.73 Een aantal onder hen wilde weten hoe erg het lichaam toegetakeld was en aan welke verwondingen de persoon was overleden.74 Nog even in alle rust afscheid kunnen nemen, de hand van de overledene vastnemen of nagaan of de overledene waardig werd opgebaard, worden door slachtoffers als cruciale zaken in hun rouw- en verwerkingsproces gezien. Opmerkelijk is dat zowat iedere geïnterviewde aangaf dat het lichaam van de overledenen ‘mooi was opgedaan’. Zij verklaarden dat er zeker voldoende inspanningen werden gedaan om het lichaam toonbaar te maken en in zijn april 2006
[ 53 ]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
waardigheid te herstellen nadat de autopsie werd uitgevoerd. Besluit Nabestaanden krijgen de mogelijkheid om het lichaam van de overledene nog te zien, zowel voor als na de autopsie. Een overgrote meerderheid beslist om dat recht te realiseren eens de autopsie achter de rug is en het lichaam ‘toonbaar’ werd gemaakt. Alle geïnterviewden geven aan hoe belangrijk het is voor hun rouw- en verwerkingsproces om afscheid te kunnen nemen van het lichaam van hun dierbare. Geen enkele ondervraagde gaf melding van het feit dat een bepaalde persoon die het lichaam nog wilde zien op een weigering van de parketmagistraat of de onderzoeksrechter stuitte.
2.3
Het recht om dossierinzage aan te vragen in de onderzoeksfase
Bevindingen Een meerderheid van de geïnterviewden heeft bij verzoekschrift dossierinzage gevraagd aan de onderzoeksrechter en in alle gevallen werd die ook toegestaan, soms uitdrukkelijk mits de bijstand van een justitieassistent slachtofferonthaal. Eén slachtoffer nam, nadat zij toelating tot dossierinzage had gekregen, de beslissing om het dossier toch niet in te kijken omdat een aantal mensen het haar hadden afgeraden.75 Slachtoffers zijn voornamelijk geinteresseerd in het lezen van de verklaringen van de dader en de besluiten van de deskundigen. De meeste onder hen willen ook per se de foto’s van het slachtoffer zien om zich te kunnen vergewissen van de verwondingen die het slachtoffer werden toegebracht en zich een beeld te kunnen vormen van de lijdensweg van de overleden persoon. Slachtoffers verwachten dat zij na de dossierinzage een antwoord zullen krijgen op de vraag naar het exacte tijdstip van overlijden, de precieze verwondingen en doodsoorzaak van het slachtoffer, het motief van de dader, schuldbesef van de dader … De inzage van het dossier heeft bij op één na alle cliënten plaatsgevonden met bijstand van een justitieassistent slachtofferonthaal. Een vijftal slachtoffers hebben verschillende keren gebruik gemaakt van de mogelijkheid om dossierinzage te vragen; in alle gevallen werd de inzage ook telkens toegestaan. Dit heeft een aantal slachtoffers toegelaten om de confrontatie met de inhoud van het dossier te doseren. Het doornemen van zaken waarvan [ 54 ]
Socia-cahier nr. 6
zij vermoeden dat die het ergst zouden zijn om mee geconfronteerd te worden, konden op die manier worden uitgesteld naar een later tijdstip van inzage.76 Elk van hen heeft het dossier ingekeken in het gesprekslokaal van de dienst slachtofferonthaal. Een meerderheid onder hen maakte de opmerking dat ze het gesprekslokaal klein en ongezellig vonden. Eén slachtoffer gaf zelfs aan dat ze er een benauwd gevoel had.77 Eén keer is het voorgevallen dat bij het binnengaan van het gesprekslokaal, dat vlakbij de ingang van het gerechtsgebouw ligt, een aangehouden verdachte werd binnengebracht onder politiebegeleiding. Het slachtoffer dat getuige was van dit tafereel gaf aan dat ze daarvan erg onder de indruk was en zich niet op haar gemak voelde.78 Naar aanleiding van de vragen rond het recht op dossierinzage, stelden een viertal cliënten dat zij het vervelend vonden om daarvoor telkens verlof te moeten vragen op het werk.79 Zeker wanneer het gaat om een omvangrijk dossier kan de dossierinzage behoorlijk wat tijd in beslag nemen, soms zelfs meer dan één dag. Zij begrijpen dat de rechtbank enkel open is tijdens de kantooruren en dat het dossier de rechtbank niet mag verlaten, maar ze zijn wel vragende partij voor een regeling die maakt dat ze om reden van een dossierinzage of het bijwonen van een zitting geen verlof moeten nemen.80 Besluit Uit de rondvraag blijkt dat geen enkele vraag tot dossierinzage door de onderzoeksrechter of de parketmagistraat werd geweigerd. Een justitieassistent slachtofferonthaal is steeds aanwezig bij de inzage tenzij het slachtoffer expliciet aangeeft dat niet nodig te vinden. De uitleg, de kadering en de ondersteuning die de justitieassistent op dat moment kan geven, wordt door slachtoffers als een welkome meerwaarde beschouwd. Het strafdossier bevat vaak heel specifieke informatie die antwoord kan geven op een aantal vragen die door slachtoffers als essentieel voor hun verwerkingsproces worden ervaren. Het exacte tijdstip van overlijden, de motieven van de dader, de bewustzijnstoestand van het slachtoffer tijdens de feiten … zijn maar enkele voorbeelden van vragen waar slachtoffers een antwoord op willen krijgen bij inzage van het dossier. Het lokaal waar de dossierinzage plaatsvindt, wordt door een aantal slachtoffers als te klein en onaangenaam beschouwd. april 2006
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
Naar aanleiding van de mogelijkheid tot dossierinzage stellen slachtoffers zich de vraag of er geen maatregelen mogelijk zijn die ervoor kunnen zorgen dat zij niet steeds verlof moeten nemen op het werk wanneer ze naar de rechtbank willen. Deze verzuchting stelt zich vooral bij de dossierinzage, maar is zeker ook van toepassing voor de burgerlijke partijstelling en zitting van de raadkamer of vonnisgerecht waarop slachtoffers aanwezig willen zijn.
2.4
Het recht op inzage en kopie van het strafdossier en het vragen van bijkomende onderzoeksdaden bij de regeling van de rechtspleging
Bevindingen Een aantal slachtoffers heeft bij de regeling van de rechtspleging van het recht gebruikt gemaakt om het dossier te lezen en kopie te vragen van (delen van het) strafdossier. Een aantal onder hen maakte de opmerking dat de kostprijs per blad toch wel hoog is. Zeker wanneer het om een omvangrijk dossier gaat, wat bij een gerechtelijk onderzoek doorgaans het geval is, kan de kostprijs van kopieën algauw oplopen. Elk slachtoffer gaf aan dat men er dat bedrag zeker voor over had aangezien dat de enige mogelijkheid is om afschrift uit het gerechtelijk dossier te bekomen. Het stelt hen in de mogelijkheid om achteraf nog eens een aantal zaken opnieuw door te nemen. Eén cliënte loste het op door aantekeningen te maken van passages uit het strafdossier die zij belangrijk vond in een schriftje dat ze zelf had meegebracht.81 In sommige gevallen hebben slachtoffers, meestal naar aanleiding van de inzage van het dossier, nog vragen of opmerkingen rond zaken waarvan zij vinden dat ze niet of onvoldoende werden onderzocht.82 In de meeste gevallen krijgen slachtoffers de kans om, al dan niet via de dienst slachtofferonthaal, die opmerkingen aan de onderzoeksrechter te verduidelijken. De justitieassistent deelt de mogelijkheid om een verzoekschrift in te dienen wel telkens mee. De praktijk leert dat de onderzoeksrechter vaak bereid is om de gevraagde onderzoeksdaden uit te spitten of tekst en uitleg te geven wanneer hij dat niet doet. Zo heeft een slachtoffer, na inzage van het dossier, een bijkomende leugendetectortest voor de verdachte aan de onderzoeksrechter gevraagd. De onderzoeksrechter is niet op haar vraag ingegaan, maar heeft zijn redenen hiertoe duidelijk geSocia-cahier nr. 6
formuleerd. Zij vond het nog steeds jammer dat de onderzoeksdaad werd geweigerd, maar kon zich, door het feit dat haar werd uitgelegd waarom er niet op haar vraag werd ingegaan, neerleggen bij de beslissing van de onderzoeksrechter.83 Uit de rondvraag bleek dat een drietal slachtoffers daadwerkelijk een verzoekschrift heeft ingediend om een bijkomende onderzoeksdaad te vragen. Bij twee cliënten werd niet op het verzoek tot bijkomend onderzoek ingegaan, maar de onderzoeksrechter heeft die beslissing wel telkens gemotiveerd, wat wettelijk verplicht is. Eén slachtoffer ging in beroep tegen de beslissing tot buitenvervolgingstelling van de raadkamer en vroeg tegelijk een aantal bijkomende onderzoeksdaden bij de Kamer van Inbeschuldigingstelling. Haar verzoek werd ingewilligd, maar bracht niets op om de waarheid aan het licht te brengen. Een laatste verzoekschrift tot stellen van een bijkomende onderzoekshandeling werd afgewezen door de Kamer van Inbeschuldigingstelling.84 Volgens bepaalde magistraten worden bijkomende onderzoeksdaden, in vergelijking met verdachten, relatief weinig gevraagd door de burgerlijke partijen, volgens anderen wordt dit wel vrij frequent door de burgerlijke partijen aangevraagd.85 Besluit Slachtoffers zijn vragende partij om kopie te nemen van bepaalde zaken uit het strafdossier, maar beschouwen de kostprijs per kopie als een onaangenaam gegeven. Slachtoffers vinden het belangrijk dat er een wettelijke mogelijkheid bestaat om bijkomend onderzoek te vragen. Wanneer slachtoffers het gevoel hebben dat bepaalde zaken niet of onvoldoende werden onderzocht dan aarzelen zij doorgaans niet om een verzoekschrift in te dienen voor bijkomend onderzoek. In nogal wat gevallen, vaak naar aanleiding van de dossierinzage, verloopt de vraag om bijkomend onderzoek aan de onderzoeksrechter informeel, via een brief of een gesprek. In de praktijk krijgt het slachtoffer ofwel rechtstreeks van de onderzoeksrechter, ofwel via de dienst slachtofferonthaal uitleg bij wat er met die vraag is gebeurd. Er kan meestal wel begrip worden opgebracht voor de weigering van een onderzoeksdaad wanneer de reden daarvoor voldoende wordt toegelicht.
april 2006
[ 55 ]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
2.5
Het recht om de Kamer van Inbeschuldigingstelling te adiëren indien een onderzoek na één jaar niet is afgesloten
Bevindingen Een aantal slachtoffers geeft de opmerking dat de gerechtelijke molen traag maalt.86 Niet zelden is het wachten op een deskundigenverslag, het verstrijken van bepaalde termijnen voor verzoekschriften … een reden van vertraging in het onderzoek. Toch geeft geen enkele van de ondervraagde slachtoffers aan dat ze een verzoekschrift hebben ingediend of van plan waren om dat te doen. Een reden daarvoor was in de meeste gevallen het feit dat het onderzoek binnen het jaar kon worden afgerond. Een andere reden, wanneer het onderzoek langer aansleepte dan één jaar, was het gegeven dat slachtoffers een of andere vorm van feedback kregen, meestal via de justitieassistent slachtofferonthaal, die hen liet weten dat er wel degelijk nog aan het onderzoek werd gewerkt. Bij één slachtoffer loopt het onderzoek al ettelijke jaren, maar ook zij heeft tot op vandaag nog geen verzoekschrift ingediend omdat ze, op eigen vraag, regelmatig wordt gebrieft over de stand van het onderzoek. Besluit Bij op één na alle ondervraagde slachtoffers bleek dat, eens het misdrijf in gerechtelijk onderzoek was, dat onderzoek werd afgerond na gemiddeld één jaar. Doordat slachtoffers op de hoogte werden gehouden van de vorderingen in het onderzoek voelen zij niet de behoefte om een verzoekschrift in te dienen en de Kamer van Inbeschuldigingstelling te adiëren. Slachtoffers kunnen begrip opbrengen voor het feit dat een onderzoek meer dan een jaar in beslag kan nemen en laten de onderzoeksrechter liever zijn werk doen dan dat ze hem op de hielen zitten door de Kamer van Inbeschuldigingstelling te adiëren.87
Hoofdstuk 4: Besluiten gelinkt aan de literatuur In dit hoofdstuk tracht ik een antwoord te formuleren op mijn centrale vraag: Kunnen de rechten die de wet Franchimont slachtoffers van een misdrijf biedt als empowerend worden beschouwd ten aanzien van hun noden en behoeften? In het recht op een correcte en zorgvuldige behandeling schuilen een aantal kansen om [ 56 ]
Socia-cahier nr. 6
empowerend tegemoet te komen aan een aantal noden en behoeften van slachtoffers. Slachtoffers geven aan dat, indien men hen correct en zorgvuldig behandelt, zij zich erkend en gerespecteerd voelen als slachtoffer. Zij voelen zich au sérieux genomen en ook het feit dat ze de kans kregen op een gesprek met de onderzoeksrechter ervaren zij tevens als tegemoetkomend aan die behoefte. Vanuit die ervaringen kunnen zij kracht en steun putten die ze nodig hebben om opnieuw emotioneel sterker te worden. Wat niet expliciet werd gezegd, maar impliciet wel aan de orde kwam, was het gegeven dat het tegemoetkomen aan andere noden en behoeften (bijv. de mogelijkheid om afscheid te nemen van het lichaam van de overledene) tevens als een vorm van een correcte en zorgvuldige behandeling werd beschouwd. Het moet gezegd dat de justitieassistent slachtofferonthaal van heel wat slachtoffers een speciale vermelding krijgt: zij is in vele gevallen het aanspreekpunt en de bron van waaruit slachtoffers de mogelijkheden putten om hun rechten te realiseren. Vele slachtoffers geven aan dat ze zonder tussenkomst van de justitieassistent slachtofferonthaal verloren zouden lopen in de doolhof van de gerechtelijke wereld. Slachtoffers merken op dat zij door het recht op dossierinzage gegevens te weten komen die van belang kunnen zijn in hun rouw- en verwerkingsproces. Vooral het verkrijgen van antwoorden op vragen rond bepaalde details van het wat, hoe en waarom van de feiten zijn belangrijke elementen die het verwerkingsproces positief kunnen beïnvloeden. Op de behoefte aan meer algemene informatie over het verloop van de gerechtelijke procedure wordt grotendeels ingespeeld door de justitieassistent van de dienst slachtofferonthaal. De informatie die zij bieden, geeft slachtoffers al een eerste beeld van wat ze verder nog kunnen en mogen verwachten van de gerechtelijke instanties. Dit vergroot het gevoel van controle op en voorspelbaarheid van de procedure. Die informatie stelt hen tevens in de mogelijkheid om eventueel bijkomende stappen te ondernemen om tegemoet te komen aan hun behoefte om meer informatie, bijv. het vragen van een gesprek met de onderzoeksrechter. Zowel het realiseren van de mogelijkheid tot het bekomen van informatie als de inhoud op zich van die informatie kan een versterkend effect hebben op het verwerkingsproces van slachtoffers. De wet Franchimont heeft dus een empowerend effect wat betreft het tegemoetkomen aan de nood van slachtoffers april 2006
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
aan informatie rond het gerechtelijk onderzoek omdat het hun greep op hun situatie kan doen toenemen. Ook kan het hen versterken in het beter begrijpen en plaatsen van het gebeurde. In de wet Franchimont werd niets vastgelegd over een gesprek met de persoon die het onderzoek leidt (de onderzoeksrechter). De praktijk leert echter dat naar aanleiding van de burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksrechter en de dossierinzage het slachtoffer de kans heeft om vragen te stellen over en bedenkingen te uiten rond het onderzoek wat de betrokkenheid bij het onderzoek vergroot. Het recht om zich burgerlijke partij te stellen komt weliswaar niet rechtstreeks voort uit de wet Franchimont, de mogelijkheid bestond immers al voor de totstandkoming van de wet. Het recht op dossierinzage tijdens het gerechtelijk onderzoek echter is wel een gevolg van de wet Franchimont waardoor ik kan stellen dat de wet slachtoffers op een onrechtstreekse manier empowered in de tegemoetkoming aan de behoefte om een gesprek te hebben met de persoon die de leiding heeft over het onderzoek. Na de dossierinzage hebben slachtoffers vaak een beter beeld van bijv. de lijdensweg en doodsoorzaak van het slachtoffer, de motieven van de dader, de moraliteit van de dader, de onderzochte sporen in het onderzoek … Het op de hoogte zijn van al deze zaken, kan een belangrijke factor zijn in het verwerkingsproces van slachtoffers. Doordat er in de praktijk soms een gesprek plaatsheeft tussen slachtoffer en onderzoeksrechter, wordt ook een antwoord gegeven op de behoefte van slachtoffers om informatie te geven over het onderzoek. Een bijkomend gegeven dat belangrijk is voor het empowerende aspect houdt in dat slachtoffers meestal ook feedback krijgen over wat met die informatie wordt gedaan, hetzij rechtstreeks van de onderzoeksrechter, hetzij via de dienst slachtofferonthaal of de advocaat. Weten dat er naar hen wordt geluisterd en dat met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, sterkt hen in het terugwinnen van de greep op hun eigen situatie. De empowerende factor kan hier tevens betekenen dat slachtoffers gesterkt worden in hun gevoel van enigszins invloed te kunnen uitoefenen op wat er op onderzoeksniveau gebeurt. Het recht om bijkomende onderzoeksdaden te vragen komt empowerend tegemoet aan de behoefte om informatie te geven betreffende het onderzoek. Slachtoffers worden op die manier wettelijk in de mogelijkheid gesteld Socia-cahier nr. 6
om onvolledigheden in het onderzoek aan de kaak te stellen of te vragen om iets nog dieper uit te spitten. Dit gegeven kan hen het gevoel geven van enige greep te hebben op het onderzoek en het kunnen maken van eigen keuzes daarbij. De ervaring dat de onderzoeksrechter zich tijdens dat gesprek ontvankelijk en begripvol opstelt, speelt in op de nood aan erkenning en respect voor hun slachtofferschap. Slachtoffers geven aan zich hierdoor gesterkt te voelen en dat kan hun gevoel van opnieuw eigenmachtig te worden positief beïnvloeden. Hieruit besluit ik dat de wet Franchimont onrechtstreeks ook op die nood inspeelt en er een empowerende invloed op uitoefent. Aan de behoefte van slachtoffers om het lichaam van een overleden persoon nog te kunnen zien voor en na de autopsie, wordt empowerend tegemoetgekomen door de wet Franchimont. Slachtoffers beschouwen het waardig afscheid kunnen nemen van een naaste als een noodzakelijk gegeven voor hun verwerkingsproces. Heel wat slachtoffers beseffen pas achteraf hoe essentieel dit gegeven is in het opnieuw sterker kunnen worden. Vanuit de tegemoetkoming aan die nood kan ik stellen dat de wet Franchimont slachtoffers empowert. Slachtoffers beschouwen het als noodzakelijk dat zij bij een weigering tot bijkomende onderzoeksdaden argumenten krijgen voor de reden van die weigering. Het moeten verder leven met het feit dat een onderzoeksdaad zonder meer werd geweigerd kan een desempowerende invloed hebben in die zin dat slachtoffers daardoor het gevoel hebben dat aan hen wordt voorbijgegaan. Dit gegeven kan een nefaste invloed hebben op hun begrip van en het verkrijgen van een gevoel van greep op de (onderzoek)situatie. In het recht om de Kamer van Inbeschuldigingstelling te adiëren wanneer een onderzoek meer dan één jaar aansleept, schuilt een mogelijkheid om in te spelen op de nood aan informatie over hoever het onderzoek al staat. Hoewel het aantal onderzoeken in dat geval in de rondvraag te beperkt vertegenwoordigd waren om er een significante conclusie uit te trekken, kan ik toch een tweetal zaken weerhouden. Eerst en vooral valt het op dat meer dan de helft van de onderzoeken binnen het jaar was afgerond waardoor het recht om de Kamer van Inbeschuldigingstelling te adiëren niet aan de orde was. Ten tweede is het opvallend dat slachtoffers bij wie het onderzoek lanapril 2006
[ 57 ]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
ger duurt dan één jaar niet de behoefte hebben om de Kamer van Inbeschuldigingstelling te adiëren omdat ze voldoende op de hoogte werden gehouden van de stand van zaken van het onderzoek via de dienst slachtofferonthaal of hun raadsman. Een heikel punt dat bij de rondvraag vaak werd aangehaald, bleek het aanklampende gedrag van de pers in het hele gebeuren na de feiten. Misdrijven, zeker zware persoonsdelicten, kunnen in de meeste gevallen op heel wat media-aandacht rekenen. Bepaalde geschreven pers deinst er niet voor terug om de nabestaanden zelf op te zoeken met de vraag om een interview. Slachtoffers ervaren dit gegeven als extra belastend, zeker de eerste dagen en weken na de feiten.88 Eén slachtoffer kreeg van een journalist te horen dat er, indien ze niet bereid was om een interview te geven, wel zomaar wat zou worden geschreven.89 In de wet Franchimont werden regels opgenomen waaraan parket en advocaten zich moeten houden bij mededelingen naar de pers toe, maar er is niets expliciet opgenomen dat slachtoffers kan beschermen tegen de pers.90 De persmededelingen die het parket doet, kunnen voor een stuk voorkomen dat de wildste verhalen de ronde gaan doen, maar ze kunnen niet beletten dat slachtoffers opdringerige journalisten aan de deur krijgen.91 De vraag of de wet Franchimont als empowerend kan worden geëvalueerd ten aanzien van de bovenstaande behoefte, is niet aan de orde omdat de wet het onderwerp niet behandelt. Wel kan ik stellen dat slachtoffers naar aanleiding van het aandringen van de pers bloot staan aan desempowerende factoren omdat ze dit ervaren als het niet onder controle hebben van de situatie (“wanneer laten ze ons met rust?” of “wat zal er in de pers verschijnen?”) en het niet in staat zijn om invloed te kunnen uitoefenen om het aandringen van de pers te laten stoppen. Uit de rondvraag bleek dat een aantal slachtoffers, vooral degene waarvan het proces op Assisen zal worden gevoerd, de zware financiële druk van de advocatenkosten maar moeilijk kunnen dragen.92 Er bestaat wel een regeling voor gratis rechtsbijstand, maar een groep van slachtoffers die net boven de maximuminkomensgrens zit, valt onverbiddelijk uit de boot. Sommigen beroepen zich op hun rechtsbijstandsverzekering, anderen hebben een advocaat kunnen vinden die tegen een voordelige financiële regeling voor hen wil pleiten. Het spreekt weliswaar voor zich dat deze oplossing zich niet bij ieder slachtoffer aandient. Over deze behoefte van slachtoffers werd [ 58 ]
Socia-cahier nr. 6
niets in de wet Franchimont opgenomen en kan bijgevolg worden besloten dat de vraag naar het empowerend gehalte ervan ook in dit geval niet aan de orde is. Ik kan wel stellen dat financiële moeilijkheden een factor kunnen betekenen die desempowerment versterkt omdat ze eveneens gevoelens van geen greep (meer) te hebben op de eigen situatie in de hand kunnen werken. Bijkomend wil ik vermelden dat het voor slachtoffers vaak moeilijk te aanvaarden is dat de dader wel recht heeft op een gratis advocaat indien die dat niet of moeilijk kan betalen.93 Ook dit kan een factor zijn die desempowerment in de hand werkt omdat dit overkomt als een gebrek aan erkenning en respect voor hun slachtofferschap en zodoende gevoelens van terug emotioneel weerbaar worden de kop kan indrukken. Aan de behoefte om, in de mate van het mogelijke, herstel van de schade te bekomen wordt niet tegemoetgekomen door de wet Franchimont. Er zijn wel andere wettelijke mogelijkheden om die behoefte te vervullen, maar die zijn niet steeds toereikend. Het is bijv. wel mogelijk om schadevergoeding terug te vorderen van de dader of om een aanvraag in te dienen bij de Commissie voor slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.94 Opvallend is dat er bij de slachtoffers die ik heb ondervraagd geen rechtstreekse vraag was naar een vergoeding van de schade naar de dader toe, soms omdat ze al op voorhand weten dat die insolvabel is. Toch wensen zij wel een tussenkomst die de kosten kan dekken die werden gemaakt of nog gemaakt zullen worden als gevolg van het misdrijf. Ik kan dus besluiten dat de wet Franchimont op zich niet empowerend inspeelt op de behoefte aan herstel van de schade, maar dat andere wettelijke maatregelen desempowerment kunnen tegengaan omdat ze slachtoffers in staat kunnen stellen om hun situatie opnieuw (financieel) in handen te nemen. Op dit laatste kom ik terug in het volgende hoofdstuk. Wat de behoefte aan een aantal praktische tussenkomsten betreft, kan worden gesteld dat de wet Franchimont hier niet aan tegemoetkomt doordat er niets specifiek werd opgenomen rond het onderwerp. Wel is het zo dat de onderzoeksrechter soms zelf het initiatief neemt om secundaire victimisering te voorkomen, bijv. een poetsfirma de plaats van het misdrijf laten opruimen en die kosten dan begroten in de gerechtskosten.95 In die zin kan hier wel sprake zijn van het tegengaan van desempowerende factoren, maar dit kan niet aan de wet Franchimont worden toegeschreven. Dit soort maatregelen is echter niet wettelijk april 2006
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
geregeld al worden er hier en daar wel afspraken gemaakt op arrondissementeel niveau. De wet Franchimont komt ten dele en onrechtstreeks tegemoet aan de vraag om informatie en betrokkenheid bij de vrijheid onder voorwaarden van de dader. Er wordt, via de justitieassistent slachtofferonthaal, getracht om het slachtoffer steeds op de hoogte te brengen van de vrijlating. Het slachtoffer krijgt op dat moment ook een stuk kadering rond de maatregel en de opgelegde slachtoffergerichte voorwaarden. Het slachtoffer blijft echter met heel wat vragen zitten rond het waarom van de vrijlating, vragen waarop de justitieassistenten geen afdoend antwoord kunnen bieden omdat zij onvoldoende zicht hebben op de motivatie van de onderzoeksrechter of de voorzitter van de raadkamer voor de beslissing. Wanneer het slachtoffer geconfronteerd wordt met het feit dat de dader (één van) de opgelegde voorwaarden niet naleeft, wordt al helemaal niet meer tegemoetgekomen aan de behoefte van het slachtoffer om informatieverstrekking en betrokkenheid bij de vrijheid onder voorwaarden. Wat de nood aan erkenning en respect voor hun slachtofferschap betreft, kan ik in dit geval besluiten dat er eerder sprake is van een desempowerend effect omdat het indruist tegen de betrachting om opnieuw greep te krijgen op de eigen situatie. Ik kan stellen dat de wet Franchimont slachtoffers empowerend tegemoetkomt in een aantal noden en behoeften, maar dat er een aantal lacunes zijn. Op sommige van die lacunes kan, naar mijn mening, worden ingespeeld door een uitbreiding van de wet Franchimont, andere kunnen worden opgenomen of uitgebreid in bestaande wetgeving of andere voorziene maatregelen. Ik wil dit hoofdstuk eindigen met een citaat: “Net zo min als schadevergoeding kan ook het recht de emotionele/psychische problemen niet oplossen. Wel is het zo dat vechten voor rechten mensen vaak helpt om een deel van de problematiek beter te verwerken. Het sterkt hen vaak in hun gevoel van eigenwaarde en weerbaarheid. […] dat het verbeteren van de procespositie van het slachtoffer wel kan leiden tot verzachting van de negatieve consequenties van het delict, maar nooit tot het geheel wegnemen ervan. De juridische benadering van deze problemen kent immers intrinsieke beperkingen. Gekrenkte trots, een inbreuk op de menselijke waardigheid, geschokt vertrouwen en andere vormen van mentale ontregeling en ontreddering zijn niet Socia-cahier nr. 6
op geld te waarderen en de vereiste nazorg op die punten valt buiten de professionele vaardigheid van de rechtsgeleerde …” 96 Ik sluit me aan bij het feit dat er een aantal beperkingen, inherent aan het justitiële systeem, met zich meebrengen dat gerechtelijke instanties niet aan alle noden en behoeften kunnen tegemoetkomen. De afhankelijkheidspositie waarin slachtoffers zich bevinden gaat grotendeels terug op hoe het systeem functioneert (de positie van de onderzoeksrechter, het geheim van het onderzoek). Er kan worden gestreefd naar, waar de gerechtelijke instanties al empowerend tegemoetkomen aan noden en behoeften, een optimalisering van wat al wordt aangeboden en hoe dat wordt aangeboden, al dan niet door de wet Franchimont. De diensten slachtofferonthaal spelen hierin een cruciale rol, maar ook alle andere gerechtelijke actoren, in het bijzonder parketmagistraten en onderzoeksrechters, hebben hierin mijns inziens een niet te minimaliseren verantwoordelijkheid.
Hoofdstuk 5: Suggesties Ik heb van verschillende bronnen gebruik gemaakt om onderstaande suggesties zo goed mogelijk te onderbouwen. Eerst en vooral kon ik terugvallen op wat slachtoffers aanbrachten naar aanleiding van de interviews. In tweede instantie heb ik gebruikt gemaakt van de rondvraag bij magistraten over wat voor hen mogelijke en haalbare voorstellen kunnen zijn. Tot slot heb ik er een aantal wetgevende bestanden op na geslagen die in de pijplijn zitten in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Ik wil eerst en vooral ingaan op de correcte en zorgvuldige behandeling waarop slachtoffers recht hebben. Wat de invulling voor de slachtoffers betreft, ben ik uitgegaan van hun noden en behoeften, maar het spreekt voor zich dat niet alle actoren die met slachtoffers in aanraking komen een zelfde invulling geven. Ik ben dan ook voorstander van een concretere omschrijving van het begrip om al te afwijkende invullingen te beperken. Ook moet het mogelijk worden om, bij een overtreding van dat recht, een middel in handen te hebben om overtredingen te bestraffen. Uit het onderzoek is gebleken dat slachtoffers bijzonder positief staan tegenover een gesprek met de onderzoeksrechter. Dit voorstel was april 2006
[ 59 ]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
aanvankelijk opgenomen in het voorstel van ontwerp voor de wet Franchimont, maar werd uiteindelijk niet opgenomen in de wettekst. 97 Gezien de empowerende invloed die een gesprek met de onderzoeksrechter kan hebben, ben ik voorstander van een wettelijke regeling op dat gebied. In het voorstel van resolutie betreffende de status van het slachtoffer98 werden enkele voorstellen van professor Franchimont opgenomen, onder andere het voorstel om slachtoffers minstens één keer hoorrecht te geven bij de onderzoeksrechter. Bij sommige magistraten kan dit voorstel op bijval rekenen omdat ook zij het persoonlijke contact met slachtoffers als een meerwaarde beschouwen99, al is de algemene tendens toch wat terughoudend omwille van de extra werklast die dit voorstel met zich mee kan brengen. Een slachtoffer wordt door toedoen van het misdrijf plots geconfronteerd met het feit dat een advocaat onder de arm nemen geen overbodige luxe is, zeker wanneer de zaak voor het vonnisgerecht komt. De bestaande regeling voor kosteloze rechtsbijstand (de vroegere ‘pro deo’-regeling) is gekoppeld aan een inkomensvoorwaarde waar sommige slachtoffers zich (net) niet op kunnen beroepen. Voor hen betekent de rechtskost dan ook vaak een fikse hap uit het budget; kosten die zij soms met veel moeite kunnen betalen. Onlangs werd om diezelfde redenen een wetsvoorstel ingediend om slachtoffers het recht te bieden op kosteloze rechtsbijstand.100 In mijn besluit had ik al opgenomen dat het hebben van financiële problemen door toedoen van een misdrijf een desempowerend effect kan hebben en vanuit die optiek ben ik gewonnen voor het idee van kosteloze rechtsbijstand voor slachtoffers. Ook dit kan een bepaling worden om op te nemen in een nieuwe Franchimont met het oog op een betere strafrechtspleging. Ik stel me eveneens de vraag in hoeverre dit probleem kan worden opgenomen door de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. Een punt dat aansluit bij het financiële aspect, is het gegeven dat kopieën uit het strafdossier vrij duur zijn. De kostprijs per blad werd in het verleden weliswaar al gereduceerd, maar ik stel me toch de vraag of het niet mogelijk is om die op te nemen in de gerechtskosten of een ander manier te vinden waardoor kopieën kosteloos kunnen worden.
is dat het gerechtelijke apparaat zo traag werkt en dat zij soms lang op informatie moeten wachten rond hun dossier. Zij stelden voor om vanuit het gerecht, om de zoveel tijd, automatisch een brief te laten vertrekken die hen op de hoogte brengt van de stand van hun dossier. Ik ben met dit voorstel tot bij enkele magistraten getrokken en zij leken gewonnen voor het idee, maar hadden toch serieuze bedenkingen bij de administratieve haalbaarheid van dit voorstel.101 Bijkomend wil ik hierbij vermelden dat door de heer Philippe Monfils een wetsvoorstel werd ingediend dat stelt dat alle benadeelde personen van een misdrijf, en dus niet enkel de geregistreerde personen, op de hoogte moeten worden gebracht van het gevolg van hun klacht.102 Ik wil in dit hoofdstuk ook even de aandacht vestigen op de negatieve gevoelens van het slachtoffer over de vrijheid onder voorwaarden van de verdachte. Het spreekt voor zich dat geen enkel slachtoffer zit te wachten op dit soort nieuws, maar ik ben ervan overtuigd dat op de gevoelens van angst en onrust rond de vrijlating wel beter kan worden ingespeeld. Slachtoffers missen in de eerste plaats een mogelijkheid om ook hun stem te laten horen tijdens de zitting voor de raadkamer. Een hoorrecht voor slachtoffers op de zitting kan hier misschien deels op inspelen. Magistraten kunnen zich vinden in de idee, maar vrezen vooral de bijkomende administratieve en praktische rompslomp.103 Verder zijn slachtoffers vragende partij om hun bezorgdheden kwijt te kunnen eens er werd beslist om de dader in vrijheid te stellen. Een gesprek met de justitieassistent die de dader opvolgt gedurende zijn vrijheid onder voorwaarden, kan een optie zijn, al stelt zich daar uiteraard het probleem van de vertrouwelijkheid. Bovendien is het juridisch gezien pas zo dat een dader schuldig of onschuldig is eens het vonnisgerecht daarover heeft beslist wat een bijkomend bezwaar kan betekenen.
Een ander voorstel dat ik opneem, is iets wat mij expliciet werd aangebracht door een aantal slachtoffers. Zij stelden dat het erg vervelend [ 60 ]
Socia-cahier nr. 6
april 2006
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
Eindnoten 1
2
3
4
5
6
WET van 12 maart 1998 ter verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, Belgisch Staatsblad, 2 april 1998, blz. 10 027-10 041. Burgerlijke partijstelling: een verklaring waarin een slachtoffer officieel stelt, benadeeld te zijn door een bepaald misdrijf en schadeloosstelling te willen daarvoor. Het slachtoffer kan zich burgerlijke partij stellen voor de onderzoeksrechter, voor het onderzoeksgerecht of voor het vonnisgerecht. Raadkamer: de instantie die de bevoegdheid heeft om het strafdossier een eindrichting te geven bij de regeling van de rechtspleging. De raadkamer is tevens de instantie die zich maandelijks uitspreekt over de voorlopige hechtenis van een verdachte. Regeling van de rechtspleging: fase in de rechtsgang op het niveau van de raadkamer waarbij het strafdossier een eindrichting krijgt. Er kan worden beslist tot een buitenvervolgingstelling, een doorverwijzing naar het vonnisgerecht, een vraag tot bijkomende onderzoeksdaden of een internering van de verdachte. Onderzoeksrechter: magistraat die de leiding heeft over een gerechtelijk onderzoek en een aantal exclusieve bevoegdheden heeft tot het stellen van bepaalde onderzoeksdaden, bijv. een huiszoeking. Vonnisgerecht: de instantie die oordeelt over het al dan niet schuldig bevinden van de verdachte aan de feiten waarvoor die zich moet verantwoorden en zich eveneens uitspreekt over de strafmaat.
8
Vrij naar: HUTSEBAUT, F., De positie van de benadeelde in het Belgisch strafproces. Panopticon, jrg. 19, nr. 5, 1985, blz. 424. Memorie van toelichting bij wetsvoorstel tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek. Parlementair stuk, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 19 december 1996.
9
CBR, Het vernieuwde strafprocesrecht. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 1998, blz. 17.
7
10 11
12 13 14 15 16
17 18 19 20
21 22 23
24 25
26
27 28
29 30 31
32 33
34 35
Ibid., p 23. WET van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, Belgisch Staatsblad, 2 april 1998, blz. 10 027-10 041. Ibid., art. 46, blz. 10 040. Vrij naar: CBR, op.cit., blz. 191. Vrij naar: Ibid., blz. 192. Vrij naar: VANDEURZEN, I., (red.), Recht van spreken. Leuven/Apeldoorn, Garant, 1999, blz. 23–25. Autopsie: onderzoek aan het lichaam van een persoon die op een gewelddadige/verdachte manier is overleden. Het onderzoek wordt bevolen door ofwel de (substituut) Procureur, ofwel de onderzoeksrechter en wordt uitgevoerd door een wetsdokter. WET van 12 maart 1998 …, blz. 10 031. Vrij naar: VANDEURZEN, I., (red.), op.cit., blz. 15–19. WET van 12 maart 1998 …, blz. 10 033. Kamer van Inbeschuldigingstelling: het onderzoeksgerecht op het niveau van het Hof van Beroep en de beroepsinstantie voor beslissingen van de raadkamer. Vrij naar: HUTSEBAUT, F., op. cit., blz. 423. Vrij naar: WET van 12 maart 1998 …, blz. 10 035. Kamer van Inbeschuldigingstelling adiëren: het aanhangig maken, via een verzoekschrift, van een zaak bij de Kamer van Inbeschuldigingstelling. Die heeft dan de taak om zich uit te spreken over de ontvankelijkheid van het verzoekschrift en het eventueel nader onderzoeken van het verzochte. WET van 12 maart 1998 …, blz. 10 038. Vrij naar: ELIARTS, C., Politie in beweging. Bijdrage tot de discussie over de politie van morgen. Deurne, Kluwer rechtswetenschappen, 1990, blz. 146. Vrij naar: MEYVIS, W., Slachtoffers van misdrijven: noden, voorzieningen, beleid. Een visie vanuit forensisch welzijnswerk. Panopticon, jrg. 10, nr. 5, 1989, blz. 126. Vrij naar: VANDEURZEN, I., (red.), op.cit., blz. 29. Vrij naar: BARENDRECHT, J.M., Rechtvaardigheid en het welbevinden van slachtoffers. Nederlands Juristenblad, jrg. 23, nr. 78, 2003, blz. 1 177. Vrij naar: VANDEURZEN, I., (red.), op.cit., blz. 15. Vrij naar: BARENDRECHT, J.M., op.cit., blz. 1 177. Vrij naar: SNACKEN, S. en MARTIN, D., (ed.), Slachtofferhulp en strafrechtsbedeling. Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, blz. 65. Vrij naar: Ibid., blz. 65. Vrijheid onder voorwaarden: een maatregel tot invrijheidsstelling van de verdachte in het kader van de voorhechtenis. De verdachte kan een aantal (slachtoffergerichte) voorwaarden opgelegd krijgen, die bij niet naleving ervan tot wederopsluiting kunnen leiden. Vrij naar: VANDEURZEN, I., (red.), op.cit., blz. 49. Vrij naar: ELIARTS, C., op.cit., blz. 147. Socia-cahier nr. 6
april 2006
[ 61 ]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT 36 37 38
39 40 41 42 43 44
Vrij naar: VANDEURZEN, I., (red.), op.cit., blz. 110. Vrij naar: Ibid., blz. 15. VAN REGENMORTEL, T., Empowerment en maatzorg. Een krachtgerichte psychologische kijk op armoede. Leuven, Acco, 2002, blz. 82. Ibid., blz. 82. Vrij naar: Ibid., blz. 78. Ibid., blz. 82. Vrij naar: Ibid., blz. 83. Vrij naar: VAN REGENMORTEL, T., op.cit., blz. 83. RAPPAPORT, J. en SEIDMAN, E., Handbook of Community Psychology. New York, Kluwer Academic/Plenum Publishers, 2000, blz. 46–47.
45
Procureur des Konings: staat aan het hoofd van het parket, met onder zich de substituten. Is bevoegd voor het toezicht op de toepassing van de strafwet en de verdediging van het maatschappelijke belang in zijn gerechtelijk arrondissement. (Bron: Uw rechten als slachtoffer van een misdrijf. Brochure, Brussel, Nationaal Forum voor het slachtofferbeleid)
46
Substituut: magistraat die, onder het gezag van de Procureur des Konings, bevoegd is voor het voeren van opsporingsonderzoeken. Als hij dat nodig acht dan kan hij een onderzoeksrechter aanstellen om een misdrijf nader te onderzoeken. In de fase voor het vonnisgerecht spreekt de substituut, in de hoedanigheid van openbaar ministerie, zich uit over de strafvordering.
47
CLIËNT 2, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 2 maart 2005. CLIËNT 6, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 8 maart 2005. CLIËNT 18, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 21 maart 2005.
48 49 50
Vrij naar: CLIËNT 14 en 15, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 18 maart 2005.
51
Vrij Vrij Vrij Vrij Vrij
52 53 54 55 56 57 58
59 60 61 62 63 64 65
66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85
naar: naar: naar: naar: naar:
CLIËNT CLIËNT CLIËNT CLIËNT CLIËNT
5, Mondelings mededeling, via interview, d.d. 7 maart 2005. 4, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 7 maart 2005. 1, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 1 maart 2005. 7, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 9 maart 2005. 14, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 18 maart 2005.
Vrij naar: CLIËNT 16, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 18 maart 2005. Vrij naar: CLIËNT 14, op.cit., d.d. 18 maart 2005. Reconstructie: wedersamenstelling van het misdrijf, in het kader van het gerechtelijk onderzoek, om een beter zicht te krijgen op de ware toedracht van de feiten. Vrij naar: CLIËNT 11, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 15 maart 2005. Vrij naar: CLIËNT 16, op.cit., d.d. 16 maart 2005. Vrij naar: CLIËNT 2, op.cit., d.d. 2 maart 2005. Vrij naar: CLIËNT 7, op.cit., d.d. 7 maart 2005. Vrij naar: CLIËNT 3, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 3 maart 2005. Vrij naar: CLIËNT 2, op.cit., d.d. 2 maart 2005. Onderzoek à charge en à decharge: de onderzoeksrechter is verplicht in zijn onderzoek elementen in het nadeel van de verdachte, à charge, en in het voordeel van de verdachte, à décharge, te onderzoeken. Vrij Vrij Vrij Vrij Vrij
naar: naar: naar: naar: naar:
CLIËNT CLIËNT CLIËNT CLIËNT CLIËNT
14 en 15, op.cit., d.d. 18 maart 2005. 14 en 15, op cit., d.d. 18 maart 2005. 18, op.cit., d.d. 21 maart 2005. 2, op.cit., d.d. 2 maart 2005. 7, op.cit., d.d. 9 maart 2005.
Vrij Vrij Vrij Vrij
naar: naar: naar: naar:
CLIËNT CLIËNT CLIËNT CLIËNT
4, op.cit., d.d. 7 maart 2005. 5, op.cit., d.d. 7 maart 2005. 4 en 5, op.cit., d.d. 7 maart 2005. 8, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 10 maart 2005.
Vrij Vrij Vrij Vrij
naar: naar: naar: naar:
CLIËNT CLIËNT CLIËNT CLIËNT
11, op.cit., d.d. 15 maart 2005. 4 en 5, op.cit., d.d. 7 maart 2005. 7, op.cit., d.d. 9 maart 2005. 10, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 10 maart 2005.
Vrij Vrij Vrij Vrij Vrij
naar: naar: naar: naar: naar:
CLIËNT 7, op.cit., d.d. 9 maart 2005. CLIËNT 5, op.cit., d.d. 7 maart 2005. CLIËNT 1, op.cit., d.d. 1 maart 2005. Ibid., d.d. 1 maart 2005. CLIËNT 1, op cit., via interview, d.d. 1 maart 2005.
Vrij naar: CLIËNT 8, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 10 maart 2005. Vrij naar: STEVENAERT, C. (substituut Procureur des Konings), Mondelinge mededeling, via interview, d.d.
[ 62 ]
Socia-cahier nr. 6
april 2006
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
86 87 88 89 90 91 92 93 94
95 96 97 98
99
12 april 2005 & VAN DEN HEEDE, V. (substituut Procureur des Konings) en WIJNANT, K. (substituut Procureur des Konings), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 27 april 2005. Vrij naar: CLIËNT 2, op.cit., d.d. 2 maart 2005. Vrij naar: CLIËNT 1, op.cit., d.d. 1 maart 2005. Vrij naar: CLIËNT 15, op.cit., d.d. 18 maart 2005. Vrij naar: CLIËNT 14, op.cit., d.d. 18 maart 2005. WET van 12 maart 1998 … op.cit., blz. 10 030. Vrij naar: DAENS, H., (procureur des Konings), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 6 mei 2005. Vrij naar: CLIËNT 4 en 5, op.cit., d.d. 7 maart 2005. Vrij naar: Ibid., d.d. 7 maart 2005. Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden: deze commissie biedt slachtoffers de kans om alsnog een financiële tegemoetkoming te bekomen. Dit kan enkel ingeval de dader(s) niet kon(den) worden gevat of indien die de burgerlijke partijen niet kan vergoeden. Vrij naar: FRANCOIS, A., (onderzoeksrechter), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 11 april 2005. SNACKEN, S. en MARTIN, D., (ed.), op.cit., blz. 34. Vrij naar: CBR, op.cit., blz. 28. Vrij naar: Voorstel van resolutie betreffende de status van de slachtoffers. Parlementair stuk, Kamer 2005, 51 1561/001. Vrij naar: DE SMET, F., (onderzoeksrechter), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 21 april & FRANCOIS, A., (onderzoeksrechter), Mondelinge mededeling, via interview en 11 april 2005.
100
Vrij naar: Wetsvoorstel tot invoering van het recht op kosteloze rechtsbijstand voor slachtoffers van misdaden. Parlementair stuk, Kamer 2004, 51 0652/001.
101
Vrij naar: MERCHIERS, G., (eerste Substituut Procureur des Konings), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 27 april 2005.
Vrij naar: Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 5bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot het informatierecht van slachtoffers. Parlementair stuk, Kamer 2003, 51 0149/001. 103 Vrij naar: VAN DE MEULEBROUCKE, P., (voormalig Onderzoeksrechter), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 25 april 2005. 102
Bronnenlijst Schriftelijke bronnen BARENDRECHT, J.M., Rechtvaardigheid en het welbevinden van slachtoffers. Nederlands Juristenblad, jrg. 23, nr. 78, 2003, blz. 1 175–1 184. CBR, Het vernieuwde strafprocesrecht. Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 1998, 285 blz. ELIARTS, C., Politie in beweging. Bijdrage tot de discussie over de politie van morgen. (Interuniversitaire reeks criminologie en strafwetenschappen), Deurne, Kluwer rechtswetenschappen, 1990. HUTSEBAUT, F., De positie van de benadeelde in het Belgisch strafproces. Panopticon, 1998, jrg. 19, nr. 5, blz. 410-440. MEYVIS, W., Slachtoffers van misdrijven: noden, voorzieningen, beleid. Een visie vanuit het forensisch welzijnswerk. Panopticon, jrg. 10, nr. 2, 1989, blz. 120–140. RAPPAPORT, J. en SEIDMAN, E., Handbook of Community Psychology. New York, Kluwer Academic/Plenum Publishers, 2000. SNACKEN, S. en MARTIN, D., (ed.), Slachtofferhulp en strafrechtsbedeling. (Interuniversitaire reeks criminologie en strafwetenschappen) Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, 139 blz. Uw rechten als slachtoffer van een misdrijf. Brochure, Brussel, Nationaal Forum voor het slachtofferbeleid, 55 blz. VANDEURZEN, I., (red.), Recht van spreken. Leuven/Apeldoorn, Garant, 1999, 140 blz. VAN REGENMORTEL, T., Empowerment en maatzorg. Een krachtgerichte psychologische kijk op armoede. Leuven, Acco, 2002, 216 blz. WET van 12 maart 1998 ter verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek. Belgisch Staatsblad, 2 april 1998, blz. 10 027–10 041.
Mondelinge bronnen CLIËNT CLIËNT CLIËNT CLIËNT CLIËNT
1, 2, 3, 4, 5,
Mondelinge Mondelinge Mondelinge Mondelinge Mondelinge
mededeling, mededeling, mededeling, mededeling, mededeling,
via via via via via
interview, interview, interview, interview, interview,
d.d. d.d. d.d. d.d. d.d.
Socia-cahier nr. 6
1 2 3 7 7
maart maart maart maart maart
2005. 2005. 2005. 2005. 2005.
april 2006
[ 63 ]
DE WET FRANCHIMONT BEKEKEN VANUIT HET CONCEPT EMPOWERMENT
CLIËNT 6, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 8 maart 2005. CLIËNT 7, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 9 maart 2005. CLIËNT 8, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 10 maart 2005. CLIËNT 9, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 10 maart 2005. CLIËNT 10, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 10 maart 2005. CLIËNT 11, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 15 maart 2005. CLIËNT 12, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 15 maart 2005. CLIËNT 13, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 16 maart 2005. CLIËNT 14, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 18 maart 2005. CLIËNT 15, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 18 maart 2005. CLIËNT 16, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 18 maart 2005. CLIËNT 17, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 18 maart 2005. CLIËNT 18, Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 21 maart 2005. DE SMET, F., (onderzoeksrechter), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 21 april 2005. FRANCOIS, A., (onderzoeksrechter), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 11 april 2005. DAENS, H., (procureur des Konings), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 6 mei 2005. MERCHIERS, G., (eerste Substituut Procureur des Konings), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 27 april 2005. STEVENAERT, C., (substituut Procureur des Konings), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 12 april 2005. VAN DEN HEEDE, V., (substituut Procureur des Konings), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 27 april 2005. VAN DE MEULEBROUCKE, P., (voormalig Onderzoeksrechter), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 25 april 2005. WIJNANT, K., (substituut Procureur des Konings), Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 27 april 2005.
Elektronische bronnen Memorie van toelichting bij wetsvoorstel tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek. Parlementair stuk, Kamer 1996 – 1997, 857/1. Internet, 12 maart 2005. (https://www.dekamer.be) Voorstel van resolutie betreffende de status van de slachtoffers. Parlementair stuk, Kamer 2005, 51 1561/ 001. Internet, 12 maart 2005. (https://www.dekamer.be) Wetsvoorstel tot invoering van het recht op kosteloze rechtsbijstand voor slachtoffers van misdaden. Parlementair stuk, Kamer 2004, 51 0652/001. Internet, 2 april 2005. (https://www.dekamer.be) Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 5bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering met betrekking tot het informatierecht van slachtoffers. Parlementair stuk, Kamer 2003, 51 0149/001. Internet, 17 februari 2005. (https://www.dekamer.be)
[ 64 ]
Socia-cahier nr. 6
april 2006