Size and structure of animal farming in Brabant 2000-2020 Connecting Agri and Food has conducted a study for the Dutch Province of North-Brabant on the size and structure of animal farming in Brabant in the period 2000-2020.
Omvang en structuur van de Brabantse veehouderij 2000-2020
Gé Backus
Uden, 10-07-2014
De opdracht: geef inzicht in omvang en structuur van de melkveehouderij, varkenshouderij en pluimveehouderij in Brabant als geheel en per regio, voor de periode 2000-2020. Materiaal en methode: Voor het bepalen van de omvang en structuur van de primaire sector worden gegevens van CBS en DR gebruikt. Het betreft de jaren 2000, 2005, 2010, en 2012 (melkveehouderij en pluimveehouderij) dan wel 2013 (varkenshouderij). Voor het bepalen van de verwachte omvang en structuur van de Brabantse veehouderij in 2020 hebben we de trendmatige ontwikkeling vanaf 2000 - mede in relatie tot het gevoerde beleid - geanalyseerd, en expertinschattingen gemaakt over de keuze van bedrijven om tussen nu en 2020 te stoppen, door te groeien, dan wel hun bedrijf ongewijzigd voort te zetten. Hierbij houden we rekening met voorgenomen beleidswijzigingen zoals het afschaffen van het melkquotum. Voor gegevens over het economisch resultaat naar bedrijfsomvang is voor de varkenshouderij de kengetallenspiegel gebruikt, voor de melkveehouderij DLV gegevens en voor de pluimveehouderij door het LEI bewerkte externe gegevens. Expertinschattingen zijn gemaakt met medewerking van Paul Bens, Jos de Groot, Harm Wientjes en Peter van Horne De gegevens zijn vergelijkbaar over jaren en regio's, met uitzondering van de pluimveehouderij in 2000. In dat jaar werden bedrijven met ouderdieren nog niet afzonderlijk onderscheiden. Voor de pluimveehouderij in Noord Brabant als geheel is voor het jaar 2000 gebruik gemaakt van CBS statline gegevens.
1
INHOUD • • • • • • • • • • •
Ontwikkeling dieren en bedrijven Verandering brabantse veestapel 2012-2020 Verwachte percentages groeiers en stoppers Ontwikkeling aantal bedrijven in Noord Brabant Regionale ontwikkeling aantal bedrijven Ontwikkeling aantal bedrijven met varkens Verdeling brabantse veestapel 2000-2020 Bedrijfsgroottestructuur Brabantse veehouderij Economie Conclusies Reflecties
De belangrijkste bevindingen van het onderzoek zijn in grafieken weergegeven. Als achtergronddocumentatie is een Exel-bestand met alle gebruikte statistische gegevens, expertinschattingen en de berekende resultaten beschikbaar.
2
Ontwikkeling aantal dieren en bedrijven
Brabantse bedrijven met vee
2000
2010
2020
Melkkoeien
4087
2727
2083
Pluimvee
859
532
490
Varkens
4176
2279
1372
Brabantse veestapel (x mln)
2000
2010
2020
0,228
0,210
0,236
Pluimvee
29,114
27,942
27,652
Varkens
5,586
5,446
5,592
Melkkoeien
In de tabel “Brabantse bedrijven met vee” wordt voor de jaren 2000, 2010 en 2020 de ontwikkeling van aantal bedrijven weergegeven voor de melkveehouderij, pluimveehouderij en de varkenshouderij. In alle drie de sectoren neemt het aantal bedrijven gestaag af. Deze trend zet zich voort, maar zwakt wel af (vooral in de pluimveehouderij). In de tabel “Brabantse veestapel” wordt voor de jaren 2000, 2010 en 2020 het aantal melkkoeien, kippen en varkens weergegeven. Tussen de jaren 2010 en 2020 blijft het verwachte aantal varkens en kippen nagenoeg gelijk. Het aantal melkkoeien zal naar verwachting toenemen mede als gevolg van de afschaffing van het melkquotering in 2015. Het aantal melkkoeien in Noord Brabant zal in 2020 hetzelfde zijn als in 2000. De vrijwel autonome afname van het aantal bedrijven wordt op de middellange termijn nauwelijks beïnvloed door wijzigende marktomstandigheden. Veehouderijbedrijven zijn te klein om de marktprijs te beïnvloeden. En ondernemers hebben beperkt alternatieve aanwendingsmogelijkheden voor de inzet van eigen gespecialiseerde arbeid. Daarnaast ligt het in het bedrijf vastgelegde vermogen voor meerdere jaren vast. Dat het aantal dieren niet toeneemt ondanks de ontwikkelingsbehoefte c.q. drang van bovengemiddelde presterende ondernemers is een gevolg van beleidsmatige volumemaatregelen die de omvang van de veestapel reguleren (melkquotum, productierechten). 3
Verandering omvang veestapel 2012-2020 (%)
Deze grafiek geeft de verandering in de omvang van de veestapel (melkvee, varkens en kippen) weer voor Noord-Brabant als geheel en voor de vier onderscheiden regios. Voor de varkenshouderij is 2013 het referentiejaar. Voor de melkveehouderij en pluimveehouderij is dat 2012. We zien dat de verwachte omvang van de Brabantse melkveestapel tussen 2012 en 2020 toeneemt. De groei van de melkveestapel is het grootst in de Peel (11,6%) en in de Kempen (10,1%). Deze verschillen worden verklaard door regionale verschillen in de bedrijfsgroottestructuur. Groeiende bedrijven behoren veelal al tot de grotere bedrijven, stoppende bedrijven behoren veelal tot de kleinere bedrijven. In de Peel en de Kempen zijn relatief iets meer bedrijven met 100-200 koeien en relatief minder bedrijven met 20-50 koeien. De groeiende melkveestapel is te verwachten gezien de voorgenomen afschaffing van de melkquotering in 2015. De pluimvee- en varkensstapel in Noord-Brabant blijven in deze periode nagenoeg gelijk. De regionale ontwikkeling van de varkensstapel wordt gekenmerkt door een groei van 3,2% in de Kempen en een krimp van 3,5% in West-Midden. Ook deze verschillen zijn een gevolg van verschillen in bedrijfsgroottestructuur.
4
Verwachte % groeiers, blijvers en stoppers 2012-2020 (%)
Zeugen
Gecombineerd Vleesvarkens (varkens)
Leghennen
Vleeskuikens
Ouderdieren (pluimvee)
Melkvee
De grafiek geeft voor de zeugenhouderij, gecombineerde varkenshouderij, vleesvarkenshouderij, leghennenhouderij, vleeskuikenhouderij, pluimveehouderij met ouderdieren en voor de melkveehouderij het verwachte % stoppers (oranje), groeiers (groen) weer, alsook het % blijvers (bedrijven die groeien nog stoppen). De cijfers op de X-as staan telkens voor de bedrijfsomvang van klein naar groot, waarbij het cijfer 1 staat voor de groep bedrijven met het kleinste aantal dieren. Ondernemers hebben verschillende motieven om al dan niet te veranderen: -Stoppen om redenen van leeftijd en/of persoonlijke gezondheid -Stoppen om financiële redenen: het komt dan vaker voor dat de locatie van eigenaar wisselt en de productie op de locatie wordt voortgezet. -Niet veranderen: Financiële beperkingen, investeringsritme, -Groeien: Schaalvoordelen, ondernemerschap, generatiewisseling We zien dat er de komende jaren weinig verandert in de pluimveehouderij. Bedrijven hebben het vorige decennium allemaal geïnvesteerd in nieuwe welzijnssystemen en daardoor een zware financieringslast. Aanpassingen op korte termijn zijn niet financierbaar en sluiten niet aan op het investeringsritme. In de varkenshouderij (vooral de zeugenhouderij) zet de structuurverandering door schaalvoordelen en ontwikkelingsdrang van de betere ondernemers ongewijzigd door, ondanks een stabiele varkensstapel. In de melkveehouderij gaat de verwachte groei van het aantal dieren samen met een forse structuurverandering. Naar verwachting heeft Brabant in 2020 meer bedrijven met 100-200 melkkoeien dan met 50-100 koeien. Was het aantal bedrijven met meer dan 200 melkkoeien in 2010 gelijk aan 36. Dit neemt naar verwachting toe tot meer dan 200 bedrijven die in 2020 meer dan 200 melkkoeien hebben.
5
Veebedrijven in Noord Brabant
In deze grafiek is de (verwachte) ontwikkeling van het aantal bedrijven met melkvee, varkens en pluimvee in de provincie Noord-Brabant weergegeven voor de jaren 2000, 2005, 2010, 2012, en 2020. Op de verticale as is het aantal bedrijven aangegeven. Het aantal bedrijven neemt autonoom gestaag af. De belangrijkste motivatie om te stoppen met het bedrijf zijn leeftijd en persoonlijke gezondheid. De afname van het aantal bedrijven is het sterkst in de varkenshouderij, gevolgd door de melkveehouderij. De afname van het aantal bedrijven in de pluimveehouderij vanaf het jaar 2010 is relatief gering. De bedrijven in deze sector hebben het vorige decennium allen al voor de keuze gestaan om te stoppen dan wel door te gaan, en om al dan niet te investeren in nieuwe stalsystemen om te voldoen aan de Europese regelgeving inzake dierenwelzijn.
6
Regionale accenten
De vier grafieken geven voor de jaren 2000, 2010 en 2020 weer hoeveel veebedrijven alsook bedrijven met de afzonderlijke categorieën melkvee, varkens en pluimvee in de vier onderscheiden regio's aanwezig zijn. Op de verticale as staat telkens het aantal bedrijven Uit de grafieken is af te lezen dat de regio Noord-Oost de dominante regio is met de meeste melkvee- en varkenspluimveebedrijven. Voor wat betreft de melkveehouderij zijn er in Midden-West nagenoeg evenveel melkveebedrijven als in Noord-Oost. De meeste veebedrijven in Noord-Brabant hebben melkkoeien. Er zijn ook veel varkensbedrijven. Pluimveebedrijven zijn veel geringer in aantal.
7
Bedrijven met varkens naar regio
In deze grafiek is meer specifiek de (verwachte) ontwikkeling van het aantal bedrijven met varkens in de provincie Noord-Brabant voor de vier afzonderlijke regios in de jaren 2000, 2005, 2010, 2013, en 2020 weergegeven. Op de verticale as staat het aantal bedrijven met varkens. Het aantal bedrijven neemt autonoom gestaag af. Naar verwachting stopt tussen 2000 en 2020 twee derde van de bedrijven met varkens in Noord-Brabant. Het aantal bedrijven met varkens in de regio Noord-Oost is verreweg het hoogste van de vier regio's.
8
Verdeling Brabantse veestapel (%)
De grafiek geeft voor de jaren 2000, 2010 en 2020 weer hoeveel % van de zeugen, vleesvarkens, leghennen en melkkoeien aanwezig zijn op de kleinere dan wel de grotere bedrijven in Noord-Brabant. Zo was in 2000 bijna twee derde (62%) van de alle zeugen aanwezig op bedrijven met minder dan 350 zeugen, terwijl 6% van alle zeugen aanwezig was op bedrijven met meer dan 1000 zeugen. In 2020 zal naar verwachting 9% van alle zeugen aanwezig zijn op bedrijven met minder dan 350 zeugen, en 46% van alle zeugen op bedrijven met meer dan 1000 zeugen. Overigens zijn locatiegegevens niet hetzelfde als bedrijfsgegevens. Zo worden in de varkenshouderij locaties van stoppende ondernemers in enkele gevallen overgenomen door andere ondernemers die deze locatie benutten voor bijvoorbeeld biggenopfok. In het jaar 2000 was in de melkveehouderij 85% van alle melkkoeien aanwezig op bedrijven met minder dan 100 melkkoeien, terwijl 1% van alle melkkoeien aanwezig was op bedrijven met meer dan 200 melkkoeien. In 2020 zal naar verwachting 27% van alle melkkoeien aanwezig zijn op bedrijven met minder dan 100 melkkoeien, en 25% van alle melkkoeien op bedrijven met meer dan 200 melkkoeien. De structuurontwikkeling op de Brabantse varkens - en melkveebedrijven van de voorbije decennia, zet dus ook door richting 2020.
9
Bedrijfsgroottestructuur Brabantse veehouderij (%)
De vorige grafiek ging over het aandeel van de veestapel dat op kleine en grote bedrijven aanwezig is. Deze grafiek gaat over het aandeel van de kleine en grote bedrijven zelf. Dat is relevant omdat het aandeel van de veestapel op grote bedrijven twee tot drie keer groter is dan het percentage grote bedrijven zelf. De grafiek geeft voor de jaren 2000, 2010 en 2020 weer hoeveel % van bedrijven met zeugen minder dan 350 of meer dan 1.000 zeugen hebben, hoeveel % van bedrijven met vleesvarkens minder dan 1.000 of meer dan 4.000 vleesvarkens hebben, hoeveel % van bedrijven met leghennen minder dan 25.000 of meer dan 100.000 leghennen hebben, en hoeveel % van bedrijven met melkkoeien minder dan 100 of meer dan 200 melkkoeien hebben. Hadden in 2000 de meeste melkveebedrijven minder dan 100 melkkoeien, in 2020 zal dit afnemen tot de helft van de bedrijven. Ook in de varkenshouderij neemt het aantal kleinere bedrijven af. Alhoewel er in 2020 nog steeds vrij veel kleinere bedrijven zullen zijn. De grootste structuurverandering is in de zeugenhouderij. Varkenshouders kiezen eerder voor uitbreiden in de zeugenhouderij omdat zowel de investeringsbehoefte als de milieukosten per arbeidsplaats geringer zijn in vergelijking met de vleesvarkenshouderij. Daarnaast worden op grotere zeugenbedrijven relatief veel betere resultaten gerealiseerd, in tegenstelling tot in de vleesvarkenshouderij.
10
Economie
De grafiek geeft voor de vleesvarkenshouderij, zeugenhouderij, melkveehouderij, en vleeskuikenhouderij het economisch resultaat per dier weer voor bedrijven ingedeeld naar bedrijfsomvang. Op de Y-as is het economisch resultaat voor de afzonderlijke groottecategorieën weergegeven als index t.o.v. het gemiddelde over alle bedrijven in de betreffende sector. Op de X-as zijn voor de zeugenhouderij en vleesvarkenshouderij de resultaten naar vijf bedrijfsgroottes weergeven: klein, midden, midden plus, fors, en groot. Voor de melkveehouderij en de vleeskuikenhouderij zijn dergelijke gegevens beschikbaar over drie groottecategorieën: klein, midden, en groot. De grafiek laat zien dat er vooral in de zeugenhouderij sprake is van forse schaalvoordelen. In de andere sectoren is dat minder het geval. Zo was in de melkveehouderij het gemiddelde bedrijfsoverschot in 2012 gelijk aan €19,04; €19,02; en €20,04 per 100 kg melk op bedrijven met respectievelijk minder dan 100 melkkoeien, 100-200 melkkoeien, en 200-500 melkkoeien. In de melkveehouderij is de schaalvergroting een gevolg van het hogere inkomen van de betere ondernemers die meer ontwikkelingsdrang tonen, en niet zozeer een gevolg van schaalvoordelen.
11
Conclusies en reflectie • Aantal dieren in intensieve veehouderij vrijwel gelijk • Melkveestapel nam af door invoering melkquotum en neemt vanaf 2015 weer toe tot aantallen van 2000 • Afname aantal bedrijven zet verder door • Structuurverandering in melkvee- en varkenshouderij • Beperkte regionale verschillen Ontwikkelingen die al liepen gaan richting 2020 autonoom door, nauwelijks beïnvloedt door externe factoren waar beleidsmatig wel op wordt ingezet.
Varkenshouderij Autonome ontwikkeling afname aantal bedrijven heeft de overhand. Aantal dieren over Brabant verandert nauwelijks, met een kleine verschuiving van regio West-Midden naar Kempen, met name door bestaand verschil in bedrijfsgroottestructuur. Sterke structuurverandering in de zeugenhouderij Pluimveehouderij Vanaf 2010 nauwelijks afname in aantal bedrijven en aantal dieren omdat pluimveehouders al in het daarvoor liggende decennium een besluit hebben moeten nemen over wel al dan niet doorgaan, en als ze wel zijn doorgegaan momenteel een te zware financieringslast hebben om door te investeren. Melkveehouderij Toename van het aantal dieren door wegvallende volumemaatregel (superheffing op leveren boven melkquotum) per 2015, en sterke structuurverandering. Verandering in aantallen en structuur met name zichtbaar in de Peel en in de Kempen omdat daar nu al de grotere bedrijven zitten.
12
Reflectie (1) Waarom heeft autonome ontwikkeling de overhand? Wet- en regelgeving belemmert innovatie, en individuele ondernemers krijgen de verkeerde prikkels •Effectief sturen omgevingskwaliteit vergt sturen op integrale bedrijfsmaatregelen: alle opties wegen! •Regeling proefstalstatus te moeizaam! Laat regelgeving sneller anticiperen op innovaties!
Integrale sturing vraagt integraal beleid. Beleidsinstrumenten hebben immers een sturende werking. Zo heeft de RAV-lijst in de Regeling ammoniak en veehouderij er toe geleid dat ondernemers hun ammoniakgebruiksruimte maximaliseren, maar blijven alternatieve opties buiten beeld. Dit heeft geleid tot brede toepassing van ‘end of pipe’ maatregelen voor de uitgaande stallucht. Andere maatregelen ter behandeling van de ingaande lucht en de lucht in de stal zelf (optimaliseren staltemperatuur, realiseren microklimaat, onderafzuiging, filtratie, warmteterugwinning, voeding) komen nauwelijks aan bod. Terwijl juist daar ook win-win situaties te realiseren zijn. Zo laat onderzoek zien dat een beter stalklimaat leidt tot minder emissies, betere gezondheid, betere arbeidsomstandigheden, en betere technische resultaten. Integrale maatregelen leiden eerder tot win-win situaties. Het geeft perspectief op beter benutten van het innovatiepotentieel. Dit vraagt een andere manier van omgaan met omgevingskwaliteit, van ondernemers en van overheden. Door daarnaast innovatieve technieken in de wet- en regelgeving een plek te geven, krijgen ondernemers een extra stimulans zich hier voor in te zetten. Veel innovaties zijn bij hun introductie niet legaal, maar wel legitiem. Ze passen vaak niet binnen bestaande wettelijke kaders, die zijn gemaakt voor al bestaande systemen. Zo is bijvoorbeeld koude plasmatechnologie een techniek die in andere sectoren wordt toegepast en niet alleen ammoniak reduceert, maar ook gunstige effecten heeft op geur, stof, en ziektekiemen. Innovatieve ondernemers die er mee willen experimenteren zijn in het kader van ammmoniakregelgeving toch ´gedwongen´ een luchtwasser aan te schaffen, die misschien helemaal niet nodig zou zijn. Beide aanschaffen is veelal te duur, en daarmee wordt het gelijktijdig realiseren van baten op het gebied van geur, stof, ziektekiemen en ook ammoniak onmogelijk. Een belangrijke voorwaarde voor een geslaagde transitie waarbij we komen tot een integraal duurzame veehouderij is dat ook de institutionele kaders anders worden vorm gegeven: sturing moet zich gaan richten op integrale bedrijfsmaatregelen, en regelgeving moet innovatieve ontwikkelingen sneller incorporeren.
13
Reflectie (2) Waarom heeft autonome ontwikkeling de overhand? Individuele veehouders hebben geen invloed op de markt en reageren dus ook niet op marktgerelateerde discussies
Echter: Veehouder uit anonimiteit en gebruik van moderne ICT bieden kansen voor toegevoegde waarde(n)
Keteninformatie delen biedt kansen voor marktdifferentiatie en daarmee voor waarde(n) toevoegen op basis van smaakvolle, gezonde producten met belevingswaarde
In huidige ketens concurreren bedrijven op basis van prijs en - tot op zekere hoogte labels over dierwelzijn en milieu. Op smaak en gezondheid wordt niet gestuurd in de keten, terwijl dit belangrijke consumentenwaarden zijn. Met moderne informatietechnologie is het ketenbreed over schakels heen delen van informatie over alle kwaliteitskenmerken mogelijk, en daarmee het sturen hierop. Zo heeft het Zeeuwse Agrimarkt recent de app “De Boer @p” gelanceerd. Hierdoor kunnen klanten in de winkel het product met hun smartphone scannen en informatie over het bedrijf en de productieomstandigheden krijgen. Ook kunnen producenten en consumenten door deze app rechtstreeks met elkaar communiceren vanaf de winkelvloer. Het beter zichtbaar maken van de individuele veehouder voor de consument biedt ook kansen voor het toevoegen van belevingswaarde aan concepten en het versterken van relationeel vertrouwen. In transities komt relationeel vertrouwen beter tot stand dan institutioneel vertrouwen. Marktdifferentiatie gaat verder dan sturen op betaalbaarheid en en een enkel label. Het gaat ook om smaak, gezondheid en beleving. Keteninformatie delen is voorwaarde voor het realiseren van marktdifferentiatie.
14
Reflectie (3) • Waarom heeft autonome ontwikkeling de overhand? • Echte verandering in cultuur- en houdingsaspecten niet zichtbaar. • De manier waarop we ons tot elkaar verhouden verandert niet.
• Diepgewortelde overtuigingen barriere voor gedragsverandering • Selectief verwerken van informatie informatie die niet past bij overtuiging wordt als onbetrouwbaar gezien
Streef naar gedeelde begripsvorming en vermijd strategisch handelen
Daarnaast zijn cultuur- en houdingsaspecten belangrijk voor de kwaliteit van de communicatie tussen de betrokken partijen. Te veel verhoudt men zich in de communicatie tot elkaar met strategisch handelen als oogmerk, en te weinig is men gericht op het bereiken van gedeeld begrip. Is er sprake van een op leren gerichte cultuur dan kenmerken oplossingen zich vaak door perspectiefwijzigingen. Ook houdingsaspecten beïnvloeden de wisselwerking tussen partijen, en daarmee de perceptie op elkaars handelen. Diepgewortelde overtuigingen over de ander leiden er toe dat nieuwe informatie die niet past bij de eigen overtuiging als onbetrouwbaar wordt gezien. Selectief informatie verwerken is een barriere voor gedragsverandering. Is de houding gericht op het overtuigen van anderen of is ze gericht op het begrijpen van zaken? Een voorwaarde voor een geslaagde transitie is begrip, gezamenlijk leren in plaats van strategisch handelen: Leren betreft dan het veranderen van het kader zelf, de ‘achtergrond’ waartegen zaken, relaties, ideeën etc. worden geïnterpreteerd.
15