P6_TA(2006)0038 Situatie van bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige acties Resolutie van het Europees Parlement over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige acties (2004/2220(INI))
Het Europees Parlement, – gezien de bepalingen in de rechtsinstrumenten van de Verenigde Naties (VN) op het gebied van de rechten van mens en in het bijzonder de rechten van de vrouw, zoals het Handvest van de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het daarbij behorende facultatief protocol en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, – gezien andere instrumenten van de VN inzake geweld tegen vrouwen, zoals de Verklaring en het Actieprogramma van Wenen van 25 juni 19931, de Verklaring over de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 19932, de resolutie over de uitbanning van huiselijk geweld tegen vrouwen van 22 december 20033, de resolutie over de uitbanning van misdaden tegen vrouwen die worden gepleegd wegens schending van de eer van 30 januari 20034, de resolutie over de preventie van misdaden en strafrechtelijke maatregelen om geweld tegen vrouwen uit te bannen van 2 februari 19985, de verslagen van de speciale rapporteurs van de VN over geweld tegen vrouwen en de algemene aanbeveling nr. 19 van het comité inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen6, – gezien het Actieplatform dat op de Vierde Wereldconferentie over Vrouwen, die op 15 september 1995 in Beijing plaatsvond, werd goedgekeurd en onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 mei 2000 over de follow-up van het Actieplatform van Beijing7, – gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie8, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 september 1997 over de noodzaak van een campagne in de gehele Europese Unie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen9, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2005 over de follow-up van de Vierde
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Aangenomen op de Wereldconferentie over de Mensenrechten op 14-25 juni 1993. Resolutie 48/104 van de Algemene Vergadering van de VN. Resolutie 58/147 van de Algemene Vergadering van de VN. Resolutie 57/179 van de Algemene Vergadering van de VN. Resolutie 52/86 van de Algemene Vergadering van de VN. Aangenomen op de Elfde Vergadering van de CEDAW, 1992. PB C 59 van 23.2.2001, blz. 258. PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1. PB C 304 van 6.10.1997, blz. 55.
Wereldvrouwenconferentie inzake het Actieplatform voor Vrouwen (Beijing +10)1, – onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 september 2001 over genitale verminking van vrouwen2, – gelet op artikel 45 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het standpunt van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0404/2005), A. overwegende dat geweld tegen vrouwen in de VN-Verklaring inzake uitbanning van geweld tegen vrouwen wordt omschreven als elke daad van geweld op basis van het geslacht die resulteert of kan resulteren in lichamelijk, seksueel en psychologisch letsel en lijden bij vrouwen, met inbegrip van de dreiging met dergelijke daden en dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht of dit plaatsvindt in het openbaar of in de privésfeer, B. overwegende dat artikel 6 van die VN-verklaring stelt dat "niets in onderhavige verklaring enige invloed zal hebben op enige bepaling die meer bijdraagt tot de uitbanning van geweld tegen vrouwen in de wetgeving van een staat of in eender welke internationale conventie, internationaal verdrag of in enig ander in een staat geldend instrument", C. overwegende dat geweld in vele soorten relaties voorkomt en dat de in onderzoeken en de culturele sfeer gebruikte definities uiteenlopen; overwegende dat het accent van deze resolutie in de eerste plaats ligt op het geweld van mannen jegens vrouwen, dat wil zeggen op situaties waarin de dader een man is en het slachtoffer een vrouw die een relatie met de dader heeft of heeft gehad; overwegende dat dit soort geweld de overgrote meerderheid van geweldsgevallen in intieme relaties vormt, volgens drie prevalentiestudies die in Finland, Zweden en Duitsland zijn uitgevoerd; overwegende dat, hoewel vele gevallen van dit soort geweld in de huiselijke sfeer plaatsvinden, de plaats waar het geweld plaatsgrijpt van ondergeschikt belang is, D. overwegende dat geweld van mannen tegen vrouwen niet alleen een misdrijf, maar ook een ernstig maatschappelijk probleem is; dat geweld van mannen tegen vrouwen een schending van mensenrechten vormt - namelijk van het recht op leven, op veiligheid, op waardigheid en lichamelijke en geestelijke integriteit - en derhalve de ontwikkeling van een democratische samenleving in de weg staat, E. overwegende dat geweld van mannen tegen vrouwen vrouwen van alle leeftijden kan treffen, ongeacht hun opleiding, inkomen of sociale positie; dat grootschalige prevalentiestudies in Zweden, Duitsland en Finland hebben aangetoond dat ten minste 3035 % van de vrouwen tussen 16 en 67 jaar op enig moment tijdens hun leven slachtoffer is geweest van lichamelijk of seksueel geweld, en dat dit percentage stijgt tot percentages tussen 45-50%, als ook psychologisch geweld in aanmerking wordt genomen, F. overwegende dat geweld van mannen tegen vrouwen een universeel verschijnsel is dat verband houdt met het machtsverschil tussen de seksen dat onze samenleving nog altijd kenmerkt; dat het gebrek aan gelijkheid een van de redenen is waarom geweldmisdrijven 1 2
PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 247.. PB C 77 E van 28.3.2002, blz. 126.
van mannen tegenover vrouwen onvoldoende aandacht heeft gekregen en niet krachtdadig genoeg is vervolgd, G. overwegende dat het soort geweld waar vrouwen mee te maken hebben, in de meeste gevallen wordt gepleegd door mensen uit de onmiddellijke omgeving van de vrouw of door haar partner, H. overwegende dat er naast maatregelen om de slachtoffers van geweld te helpen, enerzijds ook proactieve en preventieve strategieën nodig zijn die op de plegers van geweld en op mogelijke toekomstige plegers van geweld zijn gericht en anderzijds effectieve, proportionele en ontradende strafmaatregelen, I.
overwegende dat het soort geweld tegen vrouwen kan verschillen afhankelijk van culturele tradities, etnische oorsprong en sociale achtergrond; dat genitale verminking van vrouwen en zogenaamde eremisdrijven en gedwongen huwelijken ook in de Europese Unie plaatsvinden,
J.
overwegende dat geweld van mannen tegen vrouwen vaak in het geheim, en thuis, plaatsvindt, en dit mogelijk is omdat de maatschappij geen passende strafmaatregelen oplegt; dat diepgewortelde historische en culturele normen vaak een rol spelen bij de rechtvaardiging van geweld van mannen tegen vrouwen,
K. overwegende dat slechts enkele lidstaten gegevens hebben verzameld en statistieken hebben opgesteld over de mate waarin verschillende vormen van geweld van mannen tegen vrouwen voorkomen, waardoor het moeilijk is enerzijds werkelijk inzicht te krijgen in de omvang van dergelijk geweld en anderzijds een efficiënt antwoord te formuleren op EU-niveau. L. overwegende dat er nog geen gedetailleerde studie op EU-niveau is verricht naar de financiële kosten en de sociale en menselijke gevolgen van het geweld van mannen tegen vrouwen; dat het verrichten van zo'n studie echter essentieel is om het verschijnsel te belichten en deze ernstige schending van de mensenrechten te bestrijden, M. overwegende dat geweld van mannen tegen vrouwen een belangrijke factor is in het leven van vrouwen en meisjes die slachtoffers worden van mensenhandel voor seksuele uitbuiting met inbegrip van prostitutie of voor andere doeleinden; dat onderzoek aantoont dat 65-90 % van de prostituees als kind of op latere leeftijd slachtoffer van seksueel misbruik is geweest, N. overwegende dat marginalisering en armoede fundamentele oorzaken zijn van prostitutie en toenemende vrouwenhandel, O. overwegende dat geweld van mannen tegen vrouwen de deelname van vrouwen aan het maatschappelijk leven en de arbeidsmarkt in de weg staat en kan leiden tot marginalisatie van vrouwen en armoede, P. overwegende dat er een groot aantal rapporten is waaruit blijkt dat vrouwen het meeste risico van ernstig geweld door hun partner of voormalige partners lopen wanneer zij uit elkaar gaan of kort nadat zij uit elkaar zijn gegaan, Q. overwegende dat geweld tegen vrouwen die moeder zijn, direct en indirect van invloed is op en langdurige negatieve gevolgen heeft voor de emotionele en psychische gezondheid van hun kinderen en een cyclus van geweld en misbruik kan veroorzaken die van generatie op generatie wordt voortgezet,
R. overwegende dat, naast hun frequente financiële afhankelijkheid van mannen, een van de belangrijke redenen waarom vrouwen vaak geen aangifte doen van geweld, met name van huiselijk of seksueel geweld, de aanhoudende mythe in de samenleving is dat zij zelf schuldig zijn aan het geweld of dat het een privé-aangelegenheid is en ook omdat zij de neiging hebben hun relatie en hun gezin bij elkaar te houden; dat een andere reden waarom vrouwen geen aangifte te doen van geweld, hun gebrek is aan vertrouwen in de politie, het gerechtelijk apparaat en de sociale diensten, S. overwegende dat het risico van geweld van mannen tegen vrouwen toeneemt in een maatschappij die geen voldoende duidelijk standpunt tegenover geweld inneemt; dat de wetgeving en de daadwerkelijke handhaving ervan belangrijke hulpmiddelen zijn bij geweldbestrijding, T. overwegende dat in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement tot vaststelling van een kaderprogramma met betrekking tot grondrechten en justitie voor de periode 2007-2013 (COM(2005)0122) de bestrijding van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren een zeer belangrijke rol speelt als onderdeel van de inspanningen om een echte ruimte van vrijheid, veiligheid en justitie tot stand te brengen, U. eraan herinnerend dat, zoals de vice-voorzitter van de Europese Commissie, de heer Franco Frattini, heeft verklaard in zijn toespraak tot het Europese Parlement op 21 juni 2005, er naar schatting in de 15 oude lidstaten jaarlijks minstens 700 tot 900 vrouwen sterven door partnergeweld, en dat dit percentage waarschijnlijk nog wordt onderschat, 1. beveelt ten aanzien van geweld van mannen tegen vrouwen aan dat de Commissie en de lidstaten: a) dit verschijnsel beschouwen als een schending van de mensenrechten die de weerspiegeling is van ongelijke machtsverhoudingen tussen de seksen en dit verschijnsel in een allesomvattend beleid te benaderen, met inbegrip van doeltreffende preventie- en repressiemethodes; b) geweld van mannen tegen vrouwen als een structureel verschijnsel beschouwen en als een van de cruciale belemmeringen van de inspanning om een einde te maken aan de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen; c) een nul-tolerantie-beleid formuleren tegenover elke vorm van geweld tegen vrouwen; d) een kader voor samenwerking tussen gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties (NGO's) opzetten om maatregelen en praktijken ter bestrijding van huiselijk geweld uit te werken; e) in samenwerking met Eurostat, het Bureau voor de grondrechten en het toekomstige Genderinstituut een geharmoniseerde methodologie, geharmoniseerde definities en criteria vaststellen teneinde in alle landen van de EU vergelijkbare en compatibele gegevens te verzamelen over geweld van mannen tegen vrouwen, in het bijzonder door grootschalige prevalentiestudies; f) nationale rapporteurs benoemen die informatie en statistieken over geweld van mannen tegen vrouwen verzamelen, uitwisselen en verwerken, met inbegrip van informatie over kinderen die in gewelddadige milieus opgroeien, en de uitwisseling van goede praktijken tussen lidstaten, de toetredingslanden en de kandidaat-lidstaten bevorderen;
g) bij alle activiteiten met betrekking tot geweld van mannen tegen vrouwen de nadruk leggen op de gevolgen van dit geweld op kinderen; h) een eenvormig systeem uitwerken voor de behandeling van geweldregistratie door alle bevoegde autoriteiten in de lidstaten, zoals de gerechtelijke instanties en de politiediensten, ziekenhuizen en sociale diensten, om gezamenlijke gegevensregistratie te waarborgen en een ruimer gebruik van de gegevens toe te laten; i) passende scholing en opleiding voorzien voor personen die beroepshalve met de registratie van incidenten en gegevens in verband met huiselijk geweld zijn belast, zodat ze hun taken met de nodige consistentie uitvoeren; j) financiële middelen reserveren voor onderzoek naar de kosten van het geweld van mannen tegen vrouwen in de EU; k) de nodige middelen reserveren om de activiteit en de vooruitgang van de toetredingslanden en kandidaatlidstaten op het vlak van de behandeling van vrouwen op alle maatschappelijke vlakken te volgen, en om van veiligheid en behandeling van vrouwen een toetredingsvoorwaarde maken; l) programma’s en studies uitwerken voor vrouwen uit cultuurspecifieke gemeenschappen of etnische minderheden om een beeld te krijgen van de specifieke vormen van geweld waarmee deze vrouwen te maken hebben, en aangepaste methodes ontwikkelen om deze aan te pakken; m) alle grensoverschrijdende mensenhandel op de voet volgen; 2. dringt er bij de lidstaten op aan partnerschapsprogramma's tussen de wetshandhavingsinstanties, NGO's, opvangcentra voor slachtoffers en alle andere bevoegde instanties op te zetten en versterking van de samenwerking mogelijk te maken teneinde een effectieve tenuitvoerlegging van wetten ter bestrijding van geweld van mannen tegen vrouwen te waarborgen en wetshandhavers op alle niveaus bewust te maken van de problemen van geweld van mannen tegen vrouwen; 3. dringt er bij de lidstaten op aan in hun nationale wetgeving passende maatregelen te nemen ten aanzien van geweld van mannen tegen vrouwen, met name: a) seksueel geweld binnen het huwelijk als een misdrijf te erkennen en van verkrachting binnen het huwelijk een strafbaar feit te maken; b) in gevallen van geweld tegen vrouwen, eremisdrijven of genitale verminking bij vrouwen geen verwijzing naar culturele gebruiken als verzachtende omstandigheid te aanvaarden; c) samen te werken en informatie over optimale werkwijzen uit te wisselen met instanties in landen die meer ervaring hebben met eremisdrijven; d) te waarborgen dat slachtoffers recht hebben op veilige toegang tot rechtspraak en effectieve rechtshandhaving, onder meer door in schadevergoeding te voorzien; e) de vervolging van medeplichtigen van eremisdrijven, zoals familieleden van de dader die het eremisdrijf hebben aangemoedigd of bevolen, aan te moedigen om duidelijk te maken dat dit gedrag onaanvaardbaar is;
f) rekening te houden met het feit dat kinderen die getuige zijn van de mishandeling van hun moeder, als slachtoffer moeten worden beschouwd en bijgevolg te overwegen of ze recht moeten hebben op schadevergoeding overeenkomstig het nationale recht; g) aandacht te besteden aan de risico’s van gezamenlijk verblijf met een geweldpleger en doeltreffende maatregelen in te stellen om een veilige voogdijoverdracht voor kinderen bij scheidingen en echtscheidingen te waarborgen; h) bij geweld van mannen tegen vrouwen in geen geval verwijzingen naar alcoholintoxicatie als verzachtende omstandigheid te aanvaarden; i) de idee te bestrijden dat prostitutie kan worden gelijkgesteld met het uitvoeren van werk; 4. dringt er bij de lidstaten op aan passende maatregelen te nemen met het oog op een betere bescherming en ondersteuning van slachtoffers en potentiële toekomstige slachtoffers van geweld tegen vrouwen, door: a) adequate bescherming en juridische, medische, sociale en psychologische diensten en hulp te verlenen, waaronder politiebescherming; b) het personeel van bevoegde instanties die te maken hebben met geweld van mannen tegen vrouwen, zoals politieagenten, personeel van rechtbanken, mensen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg en in het onderwijs, jeugdwerkers en maatschappelijk werkers en gevangenispersoneel een adequate, inzonderheid psychologische, scholing te geven met inbegrip van scholing voor de benadering van het kind; bij de behandeling van kinderen in de vorm van praattherapie is het uitermate belangrijk dat de betrokken kinderpsycholoog of –therapeut met geweld van mannen tegen vrouwen vertrouwd is zodat het geweld van de vader tegen de moeder en/of het kind niet wordt gebagatelliseerd of als onbelangrijk wordt voorgesteld; c) een proactieve en preventieve strategie te volgen ten aanzien van plegers van geweld tegen vrouwen teneinde recidive te voorkomen en adviesverlening aan geweldplegers te voorzien, hetzij op hun eigen initiatief hetzij op bevel van de rechtbank; de gevaren en de risico’s altijd op een passende manier in te schatten om de veiligheid van vrouwen en hun eventuele kinderen in het proces te waarborgen; d) het belang te erkennen van steunverlening aan slachtoffers, zowel vrouwen als kinderen, om hen te helpen financieel en psychologisch onafhankelijk te worden van de geweldpleger; e) in geval van scheiding of echtscheiding alle nodige hulp, waaronder voorlopige huisvesting, aan vrouwen en hun kinderen te bieden; f) vrouwen die het slachtoffer zijn van gendergeweld te beschouwen als prioritaire doelgroep voor de toegang tot bouwprojecten voor sociale woningen; g) te zorgen voor veilige onderkomens en voldoende financiële middelen; h) een minimuminkomen te bieden aan vrouwen die over geen enkel ander inkomen beschikken, zodat ze zich op een relatief veilige manier opnieuw in de maatschappij kunnen integreren, en dit in voortdurende samenwerking met de adviescentra;
i) specifieke actieprogramma's inzake werkgelegenheid op te zetten voor slachtoffers van gendergeweld, zodat zij kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt en aldus hun financiële onafhankelijkheid verzekeren; j) de mogelijkheid te onderzoeken of "multifunctionele bureaus" kunnen worden opgericht, waar slachtoffers in contact kunnen komen met de gepaste autoriteiten: vertegenwoordigers van de politie, de openbare aanklager, maatschappelijke instellingen en gezondheidszorgdiensten; k) diensten en centra te plannen voor de verzorging en ondersteuning van kinderen van vrouwen die slachtoffers zijn van geweld; l) sociale en psychologische ondersteuning te bieden aan kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld; m) bij verkrachting de mogelijkheid te bieden om zich gratis op sexueel overdraagbare ziekten te laten testen; n) te waarborgen dat alle geweldplegers professionele hulp en behandeling krijgen; o) behoorlijke bescherming te bieden aan immigranten, vooral aan alleenstaande moeders en hun kinderen, die vaak niet over de juiste verweermiddelen beschikken of niet op de hoogte zijn van de beschikbare middelen in de lidstaten om zich tegen huiselijk geweld te verweren; 5.
dringt er bij de lidstaten op aan het Daphne II-programma1 te gebruiken om eremisdrijven in de lidstaten te bestrijden, om meer onderkomens te bouwen en te financieren voor vrouwen die slachtoffers zijn van geweld in het algemeen en van eremisdrijven in het bijzonder, en om deskundigen op te leiden die gespecialiseerd zijn in de behandeling van slachtoffers van eremisdrijven;
6.
dringt er bij de Europese Unie op aan het probleem van eremisdrijven aan te pakken, dat een Europees probleem met grensoverschrijdende implicaties is geworden, en dringt er bij de vice-voorzitter van de Europese Commissie, de Heer Franco Frattini op aan dat hij zijn belofte om een Europese conferentie terzake te organiseren, nakomt;
7.
dringt er bij de lidstaten op aan actie te ondernemen zodat er niet langer over geweld van mannen tegen vrouwen, en met name over huiselijk geweld, wordt gezwegen, zoals in onze maatschappij nog vaak gebeurt, door maatregelen te nemen om het collectieve en individuele bewustzijn van geweld van mannen tegen vrouwen te vergroten;
8.
dringt er bij lidstaten op aan de aandacht van het publiek te wekken en informatieprogramma’s over huiselijk geweld op te zetten, en de sociale stereotypering van de positie van de vrouw in de maatschappij via onderwijs en de media te verminderen;
9.
dringt er bij de lidstaten op aan passende maatregelen te nemen om genitale verminking van vrouwen te stoppen; benadrukt dat de preventie en het verbod op genitale verminking van vrouwen en de vervolging van de daders in alle relevante maatregelen en programma’s van de EU een topprioriteit moet worden; wijst erop dat immigranten in de Gemeenschap moeten weten dat genitale verminking van vrouwen een ernstige bedreiging van hun gezondheid en een schending van de mensenrechten vormt; dringt er in deze context bij de
1
PB L 143 van 30.4.2004, blz. 1.
Commissie op aan een globale strategische benadering op EU-niveau uit te denken om een einde te maken aan genitale verminking van vrouwen in de EU; 10. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij handelingen van genitale verminking bij vrouwen strafbaar stellen als een vorm van geweld tegen vrouwen, en dus als een schending van hun grondrechten en een ernstige aantasting van hun lichamelijke integriteit; stelt dat deze handelingen op EU-burgers of -inwoners illegaal zijn ongeacht de plaats of het land waar zij worden uitgevoerd; 11. dringt er bij de lidstaten op aan specifieke wetsbepalingen inzake genitale verminking bij vrouwen ten uitvoer te leggen of aan te nemen en om elke dader van genitale verminking te vervolgen; 12. dringt erop aan dat dokters die genitale verminking bij jonge vrouwen en meisjes uitvoeren, niet alleen worden vervolgd, maar ook hun praktijkvergunning verliezen; 13. roept deze lidstaten op ervoor te zorgen dat ouders wettelijk verantwoordelijk worden gesteld wanneer dergelijke handelingen van genitale verminking worden uitgevoerd op minderjarigen; 14. roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat genitale verminking bij vrouwen beschouwd wordt als een redelijk argument voor een asielaanvraag met het doel de asielzoeker te beschermen tegen onmenselijke behandeling; 15. vraagt de Commissie een Europees Jaar tegen geweld van mannen tegen vrouwen uit te roepen, zoals bij herhaling door het Parlement is gevraagd, en een werkplan op te stellen om het verschijnsel beter onder de aandacht te kunnen brengen en middelen te reserveren om de huidige situatie aan de kaak te stellen; 16. dringt er bij de Commissie op aan een programma getiteld "Geweldbestrijding" op te zetten als apart onderdeel van het kaderprogramma "Grondrechten en justitie" voor de periode 2007-2013; 17. vindt het van cruciaal belang dat er betrouwbare statistieken zijn inzake het aangeven door vrouwen van brutale of onmenselijke behandeling aan de rechtshandhavingsinstanties; 18. betreurt dat de statistieken niet betrouwbaar zijn, aangezien de hoger genoemde aangiftes doorgaans niet worden geregistreerd indien de rechtshandhavingsinstanties niet optreden; 19. vraagt de lidstaten daarom ervoor te zorgen dat alle aangiftes door vrouwen over brutale of onmenselijke behandeling geregistreerd worden alsook het percentage van gevallen waarin de rechtshandhavingsinstanties zijn opgetreden en welke soort maatregelen zijn genomen; 20. herinnert eraan dat de bewijslast vaak wordt gelegd bij de vrouwen, die zich al in een probleemsituatie bevinden; 21. vraagt de Commissie een mechanisme tot stand te brengen op basis waarvan kan worden nagegaan in welke lidstaten de situatie op het gebied van geweld tegen vrouwen relatief het slechtst is. 22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, professionele instanties in de gezondheidszorg en consumentenorganisaties te doen toekomen.