Sint Joris Stijlboek
Inhoudsopgave: Blz. Hoofdstuk 1 Werkstuk/ onderzoek
3
Hoofdstuk 2 Presentatie
9
Hoofdstuk 3 Leesvaardigheid/ aanpak teksten
12
Hoofdstuk 4 Literatuurlijsten en Bronvermelding
16
Hoofdstuk 5 Bronnen zoeken
20
Hoofdstuk 6 Samenvatten
22
2
Hoofdstuk 1
Het schrijven van een werkstuk
In dit hoofdstuk behandelen we hoe je een werkstuk schrijft, hoe dit opgebouwd wordt, waar je op moet letten en hoe het eindresultaat eruit moet komen te zien. Hieronder noemen we de algemene regels die voor alle werkstukken en verslagen van alle vakken gelden. Als je je aan deze regels houdt, ben je al een eind op de goede weg. Behalve algemene regels, zijn er ook vakspecifieke regels. Een docent kan bijvoorbeeld zeggen dat het werkstuk moet bestaan uit 1500 - 2000 woorden. Of dat je je gegevens moet baseren op praktisch onderzoek. Publiek Voor ieder werkstuk geldt dat je het niet voor jezelf maakt, maar voor anderen: je publiek. Die anderen moeten jouw werkstuk lezen, het liefst moeten zij dit begrijpelijk en vlot kunnen lezen. Ze moeten er in de eerste plaats iets van leren. Je docent weet waarschijnlijk al veel van het onderwerp en toch moet je proberen om een nieuw licht ergens op te werpen, of nieuwe verbanden te leggen. Je laat in het werkstuk in eerste plaats zien wat je zelf hebt geleerd over het onderwerp en hoe je dat hebt geleerd. Opbouw Een werkstuk is altijd op dezelfde manier opgebouwd. Hieronder zie je uit welke vaste onderdelen een werkstuk moet bestaan: 1. Voorblad (titelpagina) 2. Inhoudsopgave 3. Voorwoord 4. Inleiding 5. Kern: Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 (et cetera) 6. Conclusie 7. Literatuurlijst 8. Bijlagen 1. Voorblad/ titelpagina Het voorblad is het eerste dat jouw publiek te zien krijgt, de blikvanger van je werkstuk. Het voorblad moet tevens duidelijk maken waar het werkstuk over gaat en door wie het gemaakt is. De volgende informatie moet te vinden zijn op dit voorblad: - De titel Kies je titel zorgvuldig. De titel moet zo volledig mogelijk duidelijk maken wat het onderwerp is van je werkstuk. Gaat je werkstuk bijvoorbeeld over wat de gevolgen waren van de Amerikaanse Burgeroorlog wat betreft de slavernij in Amerika, noem je werkstuk dan niet ‘De Amerikaanse Burgeroorlog’, dit is te algemeen, de lezer weet dan nog precies waar het werkstuk over gaat. Wees daarom specifieker, 3
bijvoorbeeld: ‘Slavernij ten tijde van de Amerikaanse burgeroorlog’. Let op: er staat nooit een punt achter de titel. - Ondertitel Eventueel kun je ervoor kiezen ook een ondertitel te gebruiken. Deze geeft meer informatie over jouw onderwerp en de inhoud van het werkstuk, bijvoorbeeld: ‘Hoe de oorlog binnen een land de verhoudingen tussen blank en zwart voor altijd heeft veranderd’. - Naam (/ namen), klas, naam docent en datum Natuurlijk vermeld je op het voorblad wie het werkstuk heeft gemaakt, je klas en de docent voor wie je het werkstuk hebt gemaakt. Ook de datum noem je hierbij: je noteert de datum waarop je het werkstuk hebt ingeleverd. Voorbeeld: Brian Vermeulen Klas V4B Docent: drs J. van de Pas 6 mei 2012 - Afbeelding Je probeert door middel van je titelblad de aandacht te trekken van de lezer, dit titelblad moet er dus zo aantrekkelijk mogelijk uitzien. Een plaatje kan hierbij helpen. Kies een afbeelding die past bij je onderwerp en die van goede kwaliteit is. Kies niet zomaar een plaatje, maar denk hier goed over na.
2. Inhoudsopgave De inhoudsopgave geeft de lezer informatie over de opbouw van je werkstuk. Je geeft aan uit welke hoofdstukken het bestaat en wat de titels van deze hoofdstukken zijn. Zorg ervoor dat de paginanummering klopt, want de lezer moet de verschillende onderdelen eenvoudig terug kunnen vinden. Ieder tekstverwerkingsprogramma heeft een functie die dat automatisch regelt. Word kan een inhoudsopgave maken. Dat is wat ingewikkeld, maar wel erg handig voor profiel- of sectorwerkstukken. Instructie Inhoudsopgave: Je hebt je document klaar en met koppen ingedeeld. Nu wil je deze kopjes weergeven in de inhoudsopgave. Bij stijlen kun je kiezen voor verschillende kopjes Selecteer het eerste kopje in dit bestand en klik op [kop 1]. Kopieer (met het gele kwastje) deze opmaak (kop 1 dus) naar alle andere kopjes en je ziet dat ze er allemaal hetzelfde uit gaan zien. Je kunt deze opmaak ook nog aanpassen, maar daar gaat het nu even niet om. Als je alle kopjes zo bewerkt hebt ga je boven in het document staan en klik op tabblad [verwijzingen]. Daar zie je meteen links de knop inhoudsopgave. Kies de bovenste optie en je hebt je inhoudsopgave klaar. Opmaak e.d. kan allemaal nog aangepast worden. Hieronder een voorbeeld van een inhoudsopgave met hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen: 4
pg Voorwoord Inleiding
2 3
Hoofdstuk 1 - TAALKUNDIG ONTLEDEN 1.1 lidwoord 1.2 zelfstandig naamwoord 1.3 bijvoeglijk naamwoord 1.4 werkwoord 1.4.1 zelfstandig werkwoord 1.4.2 hulpwerkwoord 1.4.3 koppelwerkwoord et cetera
4 4 5 5 6 7 8 9 ..
Hoofdstuk 2 - REDEKUNDIG ONTLEDEN 2.1 onderwerp
12 13
3. Voorwoord Vooraf aan je werkstuk kun je in een voorwoord vertellen wat je vond van het maken van het werkstuk, wat de bedoeling was van het werkstuk, wat je ervan hebt geleerd, wie je eventueel wilt bedanken, etc. Het is een persoonlijk stukje dat niet gaat over het onderwerp van je werkstuk, maar over hoe jij het maken ervan hebt ervaren. Het is niet verplicht om dit toe te voegen. Dit wordt over het algemeen gedaan bij grotere werkstukken, zoals het profielwerkstuk. Schrijf niet: “Ik hoop dat u mijn werkstuk met veel plezier leest”, maar vertel hoe jij het maken van het werkstuk vond. 4. Inleiding De inleiding geeft informatie over het onderwerp van jouw werkstuk, het vertelt kort waar dit werkstuk over gaat en geeft informatie die de lezer voor het lezen zou moeten weten voordat hij verder leest. Je geeft hierin dus achtergrondinformatie en noemt de aanleiding voor jouw onderzoek. Ook vermeld je de hoofdvraag/ onderzoeksvraag die centraal staat in jouw werkstuk en eventuele deelvragen. Er zijn verschillende manieren om je inleiding te beginnen. Je kunt natuurlijk meteen over je onderwerp schrijven: waar ga je het over hebben en welke vragen ga je beantwoorden. Je kunt ook de lezer met een anekdote naar je werkstuk toe trekken. Je vertelt dan eerst een kort verhaaltje, een gebeurtenis of een herkenbare ervaring. Daarna ga je pas je werkstuk beschrijven. Vermijd een inleiding als dit: 'Mijn werkstuk gaat over grammatica. In mijn eerste hoofdstuk behandel ik de redekundige grammatica. In mijn tweede hoofdstuk ga ik het over taalkundig ontleden hebben. Enzovoort.' Vermijd ook dit: 'Ik hoop dat iedereen mijn werkstuk met plezier leest.' Een inleiding beslaat meestal één à twee pagina’s. 5. Kern De kern van je werkstuk vormen de verschillende hoofdstukken waaruit dit is opgebouwd. Hierin stop je alle informatie over je onderwerp. Zorg voor een goede verdeling van hoofdstukken en paragrafen en voor een logische opbouw van de hoofdstukken. Begin met een informatief hoofdstuk dat vooral informatie geeft over jouw onderwerp. Hierna kun je de hoofdstukken bijvoorbeeld indelen per deelvraag. 5
Verdeel je tekst ook in alinea’s. Je hebt veel te vertellen over je onderwerp. Voor jezelf en voor je lezer is het van belang dat je met deelonderwerpen werkt. In één alinea bespreek je niet meer dan een deelonderwerp of een deel van een deelonderwerp. Je mag een deelonderwerp wel uitwerken over twee of meer alinea's, als je hier veel informatie over hebt. De tussenkop staat direct boven de alinea, dus zonder witregel daarna. Let op: achter een tussenkop staat geen punt. Wanneer is een alinea te lang? Een alinea van twintig aaneengesloten regels is heel lang. Het wordt een brij van woorden, die niet uitnodigt tot lezen. Als een alinea te lang dreigt te worden, probeer dan een verdeling in deelonderwerpen te maken. Knip de alinea in tweeën. Als je toch met een heel lange alinea komt te zitten, betekent het dat je je onderwerp niet goed hebt gescheiden in aspecten of hoofd- en bijzaken. Een alinea van minder dan drie aaneengesloten regels is wel erg kort. Hoe begin je een nieuwe alinea? Je kunt dat doen met ´inspringen´ (tab) of door een witregel tussen de alinea´s te voegen. Tegenwoordig wordt het gebruik van de tabtoets weinig meer gedaan: op de universiteit wordt het beschouwd als ouderwets. Wat je ook doet: wees consequent! Je kunt ervoor kiezen om afbeeldingen/ illustraties toe te voegen aan de tekst. Gebruik liever één goedgekozen illustratie dan een heleboel plaatjes. Zet altijd onder de afbeelding of grafiek wat het weergeeft, en waarvoor je het gebruikt. Dit doe je door middel van een onderschrift, bijvoorbeeld: Opwarming van de aarde in graden, vanaf 1950 tot nu, of: Zelfportret van Picasso, 1912. Een goede illustratie: - geeft extra informatie - herhaalt de informatie, maar dan op een andere manier (bijvoorbeeld een tabel) - laat iets zien wat je niet kunt uitleggen (bijvoorbeeld een schilderij) - is van goede kwaliteit - heeft een goed formaat Kortom: de illustratie moet dus functioneel zijn. Niet-functionele plaatjes kunnen erg storend zijn en leveren geen meerwaarde op.
6. Conclusie Je conclusie vormt het slot van het werkstuk. In de conclusie geef je geen nieuwe informatie over het onderwerp, je herhaalt de belangrijkste bevindingen en geeft antwoord op de hoofdvraag. Je legt verbanden tussen de informatie die je hebt gevonden en geeft aan waarom dit vernieuwend/ opvallend/ bijzonder is. Ook kun je aanbevelingen doen voor de toekomst. Wat zou er anders moeten of waar moet de lezer voortaan op letten? Een conclusie beslaat zelden meer dan een halve of een hele pagina.
7. Literatuurlijst Na de conclusie volgt je lijst met gebruikte literatuur. Om aan te tonen dat je de informatie niet zelf hebt verzonnen maar bronnen hebt geraadpleegd, gebruik je deze lijst om te laten zien welke artikelen/ boeken/ websites je hebt gebruikt. Verderop in dit stijlboek, in hoofdstuk 4, wordt uitgelegd hoe je bronnen correct vermeldt. 6
8. Bijlagen Eventuele bijlagen voeg je toe aan het einde van je werkstuk. Dit kunnen bijvoorbeeld enquêtes zijn die je hebt gebruikt, grafieken of andere bronnen die horen bij de tekst in je werkstuk. Nummer je bronnen en vermeld deze eveneens in de inhoudsopgave. De paginanummering mag niet doorlopen in de bijlagen. Je kunt dit doen door een ‘sectieeinde’ in te voegen (pagina indeling > eindemarkeringen) en dan vanaf deze sectie de paginanummering laten vervallen. org ervoor dat je in de lopende tekst op de juiste plekken verwijst naar deze bronnen, zodat de lezer weet waar deze bij horen. Dit doe je bijvoorbeeld door een voetnoot te plaatsen op de juiste plek en hierbij te vermelden: zie bron 3.
Tips Een werkstuk schrijf je niet zomaar. Dit kost tijd, en veel voorbereiding. Je verzamelt informatie, bekijkt een dvd, spreekt met je docent of andere leerlingen over het onderwerp, maakt aantekeningen. Dan pas begint het echte schrijven van het werkstuk. Je geeft jouw visie op een onderwerp of stelt een vraag die je probeert te beantwoorden. Hoe verwerk je dit alles tot een geheel? Hieronder vind je tips die je kunnen helpen bij het opstellen van een werkstuk: -
Begin niet uit het niets te schrijven, maar maak eerst een opzet. Bedenk hoe je werkstuk er in grote lijnen uit gaat zien en welke structuur je gaat volgen. Welke verschillende onderwerpen komen aan bod en in welke volgorde? Als je twijfelt over de opzet, overleg dan met je docent.
-
Gebruik je eigen woorden. Neem geen teksten letterlijk over uit bronnen die je gevonden hebt. Allereerst valt het direct op als je een ander taalgebruik gebruikt, bovendien geldt het als plagiaat wanneer je teksten letterlijk overneemt. Dit mag niet. Wil je wel stukjes tekst letterlijk overnemen (‘citeren’), doe dit dan volgens de regels en vermeld uit welke bron dit citaat komt (zie ook hoofdstuk 4 over Bronvermelding). Schrijf dus in je eigen woorden, zodat het een goed lopende tekst wordt.
-
Laat iemand anders jouw tekst controleren. Vraag een vriend, vriendin of ouder om te lezen wat je hebt geschreven, voordat je de tekst inlevert. Iemand anders kijkt vaak op een andere manier naar jouw tekst en kan je wijzen op fouten of onduidelijkheden die je zelf niet meer ziet.
-
Lees, schrijf, herlees en herschijf. Het is goed om de tekst een paar dagen weg te leggen en er dan nog eens met een frisse blik naar te kijken. Vaak zit je na het schrijven van een werkstuk zo in de tekst dat je zelf niet meer ziet wat er niet goed aan is. Even afstand nemen van de tekst helpt dan. Lever je werkstuk dus niet meteen in nadat je de laatste woorden op papier hebt gezet.
-
Controleer je tekst op taal- en spelfouten. Zoek bij twijfel de regels op in je lesboek van Nederlands. 7
-
Zoek uit op welke punten je beoordeeld wordt en aan welke voorwaarden het werkstuk moet voldoen. Je docent heeft meestal een beoordelingsformulier dat hij/ zij gebruikt om je werkstuk te beoordelen. Loop alle punten op dit formulier langs om te kijken of je werkstuk hieraan voldoet. Als je geen beoordelingsformulier hebt gekregen van je docent, vraag hier dan om.
-
Zorg voor een goede en overzichtelijke lay-out. Op het Sint Joris gebruiken we standaard het lettertype Arial 12. Dit lettertype is ook gebruikt voor dit stijlboek. Zorg ervoor dat de lay-out niet afleidt van de tekst. Afbeeldingen en illustraties moeten goed in de tekst passen en op de juiste plek zijn ingevoegd. Let er ook op dat de verhoudingen van de afbeelding niet veranderen als je deze in de tekst plaatst.
-
Lever je werkstuk in een mapje in; lever dus geen losse blaadjes in. Zorg ervoor dat het geheel er netjes en verzorgd uitziet. Hierdoor ziet je docent ook dat je er serieus aan hebt gewerkt en niet zomaar iets inlevert.
-
Kijk op de site van de mediatheek. Hier staan veel instructiefilmpjes die je kunnen helpen met bijvoorbeeld het invoegen van afbeeldingen, het maken van de literatuurlijst, het opstellen van de inhoudsopgave, etc.
Tip: Dropbox Wanneer je samenwerkt met een groepje aan bijvoorbeeld een werkstuk is het handig om tussentijds bestanden uit te wisselen. Hiervoor bestaat een digitale manier van het opslaan van je bestanden zodat iederen er toegang tot heeft: de dropbox. Dropbox biedt je de mogelijkheid om op iedere plek toegang te krijgen tot gedeelde bestanden. Wanneer je als groepje een gezamelijke account aanmaakt, kun je allemaal via dropbox bestanden online plaatsen zodat de andere groepsleden deze kunen inzien en hier mee kunnen werken. Je bent hierdoor dus nooit meer bestanden kwijt, hebt ze altijd bij de hand en hoeft ze niet te gaan zoeken in bijvoorbeeld je mail. Je maakt een account als volgt aan: - Ga naar www.dropbox.com - Klik op ‘sign up’ en maak een nieuwe account aan. Makkelijk is om hiervoor met je groepje een nieuw emailadres aan te maken, zodat iedereen op dezelfde manier kan inloggen. De stappen om je aan te melden wijzen zich vanzelf. Bedenk een makkelijk te onthouden wachtwoord dat voor ieder groepslid hetzelfde is. - Zorg ervoor dat je de bestanden overzichtelijk plaatst in de dropbox, zodat voor iedereen duidelijk is wat waar staat. Ben je met een werkstuk bezig, dan kun je bijvoorbeeld per hoofdstuk een map maken. - Waar je ook bent: als je toegang tot internet hebt, heb je altijd toegang tot jullie bestanden. 8
Hoofdstuk 2
Presenteren
Voor bijna ieder vak zul je wel eens een presentatie moeten geven. Hoewel de presentaties die je geeft op school over uiteenlopende onderwerpen kunnen gaan, zijn er toch veel richtlijnen die gelden voor alle presentaties en die je kunnen helpen bij het presenteren. Hieronder volgt informatie over hoe je je presentatie het beste kunt voorbereiden, en wat je wel en wat je vooral níet moet doen. Aansluiten op het publiek Bij het geven van een presentatie is het belangrijk om inzicht te hebben in het publiek. De kennis en ervaring van je toehoorders kan per onderwerp enorm verschillen. Weet je publiek al veel van het onderwerp af of nog helemaal niks? Wanneer je hier rekening mee houdt, zal de presentatie duidelijker overkomen en zul je je publiek meer aanspreken. Opbouw van de presentatie Een goede presentatie bestaat uit drie delen: de inleiding, de kern en het slot. In de inleiding groet je je publiek, introduceer je jezelf, geef je de aanleiding voor de presentatie, en de doelstelling van je presentatie. Geef dus duidelijk aan wat het onderwerp is van je presentatie en waarom je hiervoor gekozen hebt. Probeer in de inleiding de belangstelling te wekken van je publiek, zodat het geïnteresseerd is in wat jij te vertellen hebt. Maak duidelijk waarom wat jij te vertellen hebt zo interessant is. Dit kun je bijvoorbeeld doen door het publiek direct aan te spreken met een vraag (‘Wie heeft ook wel eens meegemaakt dat…?’), of een persoonlijke anekdote te vertellen. Vertel ook hoe je presentatie is opgebouwd. Dit schept duidelijkheid voor je luisteraars, zij hebben dan een idee van de structuur van je presentatie. De kern is het grootste deel van je presentatie en beslaat ongeveer 90% van de tijd. Meestal is het de beste volgorde om eerst de belangrijkste boodschap te verkondigen en deze daarna te onderbouwen door er logisch naar toe te werken of dieper op in te gaan en details te geven. Begin bijvoorbeeld met het uitleggen van je hoofdonderwerp ‘klimaatverandering’, en ga daarna dieper in op verschillende deelonderwerpen ‘oorzaken’, ‘gevolgen’, ‘oplossingen’, etc. Geef steeds duidelijk aan wat je vertelt en hoe dit aansluit bij de rest van je verhaal. Zo kunnen de luisteraars je goed volgen. Het slot vormt de afsluiting of conclusie van je presentatie. Heb je een hoofdvraag gesteld, dan geef je hier een antwoord op deze vraag. Heb je een standpunt verdedigd, dan herhaal je hier nogmaals je standpunt. Herhaal in de conclusie ook heel kort de belangrijkste bevindingen of punten van je presentatie. Probeer op een originele manier af te sluiten. Dit kun je doen door een uitsmijter (slagzin of citaat) te vertellen, een advies te geven aan je luisteraars of hen een vraag te stellen. Ook vraag je je publiek of het nog vragen heeft aan jou. Ten slotte bedank je de aanwezigen voor de aandacht.
9
Hulpmiddelen In een presentatie staat de boodschap altijd centraal. Er zijn vele hulpmiddelen beschikbaar die je zou kunnen inzetten om de boodschap te versterken. Hieronder een paar tips. -
-
-
-
Wanneer je een beamer gebruikt om een presentatie te laten zien, moet je ervoor zorgen dat je precies weet hoe het apparaat werkt en dat alles klaarstaat voordat je begint met presenteren. Het is ook belangrijk dat iedereen het scherm goed kan zien. Een grote valkuil is veel experimenteren met het gebruik van bewegende beelden of special effects. De boodschap van de presentatie is nog altijd het belangrijkste . De meest gemaakte fout bij het gebruik van sheets/ powerpoints is dat er te veel woorden op staan. Het publiek moet erg veel lezen en het komt er dan op neer dat jij de sheet voorleest. Te veel tekst leidt bovendien af van jouw verhaal. Zet daarom alleen kernwoorden op de sheets of gebruik illustraties die je verhaal ondersteunen, zoals grafieken of afbeeldingen. Gebruik maximaal zo’n 7 regels tekst per sheet. Notities: • Bij iedere sheet is aan de onderkant de mogelijkheid om notities te maken. Daar tik je in wat je nodig hebt om je verhaal goed te vertellen. Tip: Let er wel op dat je niet alles wat je wilt vertellen uittikt, want dan loop je de kans dat je alles staat voor te lezen en dat is ook niet de bedoeling. • Aan het eind van de rit kun je de presentatie uitprinten in de optie “Notitiepagina’s” bij afdrukken. Je krijgt dan je hele presentatie met op ieder blaadje de dia met daaronder je aantekeningen. Aan de hand hiervan kun je je verhaal prima houden. • Loop je presentatie een keer door met deze blaadjes in de hand en teken op het blaadje aan of je binnen één dia meerdere muisklikken of enters moet geven om al je teksten te laten verschijnen. Eventueel kun je de powerpointpresentatie of handouts ook printen en uitdelen aan je publiek. Op deze manier kan het aantekeningen maken bij de presentatie. Wil je extra informatie uitdelen, doe dit dan aan het einde van de presentatie zodat je publiek niet wordt afgeleid tijdens jouw presentatie.
Tips voor presenteren Iedereen vindt het spannend om voor een groep te staan en een presentatie te geven. Hierbij tips voor het geven van een goede presentatie: -
-
Bereid je goed voor. Je staat een stuk rustiger voor een groep wanneer je weet wat je gaat zeggen en hoe je het gaat zegen. Begin op tijd. Dan kan je in alle rust de presentatie een (aantal) keer oefenen. Ook heb je dan de tijd om ergens langer over na te denken als je ergens over twijfelt, of om leuke voorbeelden, filmpjes of plaatjes te zoeken om je presentatie te pimpen en om proefkonijnen te zoeken om je presentatie op te oefenen. Non-verbale communicatie: Geschat wordt dat het effect van communicatie voor 55% wordt bepaald door non-verbale signalen, voor 38% door de stem van de spreker en voor maar 7% door zijn woorden. Als je erg zenuwachtig bent, straal je dat dan ook uit tijdens je presentatie. Een aantal keren oefenen voor vrienden of je familie is dan ook zeker aan te raden. Het is belangrijk dat 10
-
-
-
-
je je bewust bent van non-verbale communicatie: dus ben je bewust van hoe je staat en hoe je je beweegt. Oogcontact werkt stimulerend wanneer je ogen die van de ander af en toe ontmoeten. Kijk de groep dus rond. Constant oogcontact kan ervoor zorgen dat je luisteraar zich ongemakkelijk voelt, maar vermijding van oogcontact duidt op onzekerheid. Een ontspannen lichaamshouding zorgt ervoor dat je open en enthousiast overkomt bij je publiek. De beste houding is de tennisbalhouding: sta stevig op beide benen, de handen losjes in elkaar (alsof je een tennisbal vasthoudt met twee handen) ter hoogte van je buik. Dit is een goede uitgangspositie. Weet je niet waar je je handen moet laten, houd dan een pen in je handen. (Ga hier niet zenuwachtig mee klikken, dat zorgt voor een tegenovergesteld effect…) Gebruik gebaren om je tekst te ondersteunen. Gebruik niet te wilde gebaren, dit leidt af. Haal adem. Zorg ervoor dat je tijdens je presentatie adem blijft halen en geconcentreerd blijft. Probeer je niet te laten afleiden door een publiek dat rare dingen doet. Dat het publiek soms rare dingen doet, heeft namelijk niet altijd wat met jou te maken. Oefen met rustig in- en uitademen tijdens het spreken. Praat langzamer dan je normaal zou doen. Laat stiltes vallen na punten en als je van een bepaald onderwerp naar een ander onderwerp gaat. Oefen dit!
Wanneer je er ten slotte voor zorgt dat je er netjes en verzorgd uitziet en duidelijk spreekt – geen kauwgom kauwen – komt het vast helemaal voor elkaar. Succes!
11
Hoofdstuk 3
Leesvaardigheid/ tekstverklaren
Voor ieder vak geldt dat je te maken krijgt met teksten. Hoewel de onderwerpen van de teksten erg uiteen zullen lopen, gelden er toch algemene tips en vaardigheden voor leesvaardigheid, die je bij elk vak kunt toepassen. Hieronder vind je algemene tips en strategieën voor het lezen van teksten, het maken van vragen erbij en het gebruik van een woordenboek. Voor verschillende tekstsoorten zijn er verschillende manieren om een tekst te lezen en de juiste informatie uit een tekst te halen. Afhankelijk van je doel kun je verschillende leesstrategieën gebruiken: Globaal lezen Wil je een algemeen beeld van de tekst krijgen, lees dan de tekst globaal. Bekijk snel de tekst; de titel, lengte, de moeilijkheidsgraad. Let bij het globaal lezen op de volgende tekstkenmerken: de titel, tussentitels, illustraties en de bron. Deze kenmerken geven veel informatie over de tekst. Ook de opmaak van een tekst geeft je veel informatie. Bekijk de alinea’s, kolommen en woorden die vetgedrukt, gecursiveerd of onderstreept zijn. Als je de tekst globaal gelezen hebt, weet je wat het onderwerp en de tekstsoort zijn en welke informatie waar in de tekst staat. Je hebt een globaal beeld van de tekst. Intensief lezen Wil je alles of een deel van een tekst helemaal begrijpen, lees dan de tekst intensief. Begin eerst met het globaal lezen van de tekst. Lees titel, inleiding en slot. Waar gaat de tekst over? Wat voor soort tekst is het? De grote lijnen van de tekst zijn op deze manier al duidelijk. Het intensief lezen gaat makkelijker nu je een structuur van de tekst hebt. Lees vervolgens de kernzinnen van de verschillende alinea’s. Hoe is de tekst opgebouwd? Welke verbanden zie je? Ten slotte lees je de tekst studerend en analyserend. Vraag je per alinea af wat je gelezen hebt en wat de auteur duidelijk wil maken. Arceer of onderstreep passages die volgens jou belangrijk zijn. Maak in de kantlijn eventueel aantekeningen die je helpen bij het terugvinden van informatie in de tekst, zoals argument, voorbeeld en mening. Zoekend lezen Het is niet altijd nodig om een tekst helemaal van het begin tot het eind te lezen. Soms wil je maar één ding van de tekst weten. Je kunt dan de tekst zoekend lezen: je leest niet de hele tekst maar je gaat direct op zoek naar de informatie die je nodig hebt. Begin met het kijken in welke alinea of bij welk tussenkopje het antwoord waarschijnlijk zal staan. Bedenk hoe je het antwoord kunt herkennen. Let op opvallende woorden en signaalwoorden. Kijk naar de woorden die met de antwoorden te maken kunnen hebben. Signaalwoorden geven veel informatie over hoe de tekst is opgebouwd, zo kun je bijvoorbeeld opsommingen snel herkennen door woorden als ten eerste, verder, bovendien. Een conclusie herken je door woorden als dus en al met al. Voor een overzicht van signaalwoorden: kijk in je lesboek van Nederlands. 12
Tips leesvaardigheid Algemene tips - Oefen regelmatig. Goed lezen gaat niet van vandaag op morgen, dit geldt zeker voor de vreemde talen. Oefen thuis met het lezen van krantenartikelen en bespreek vervolgens wat je hebt gelezen. Door vaak te lezen, vergroot je je woordenschat en raak je vertrouwd met verschillende tekstsoorten en onderwerpen. Lezen, lezen, en nog eens lezen dus. - Teksten gaan over de wereld om je heen. Zorg ervoor dat je veel te weten komt over de wereld waarin je leeft. Dus lees de krant, kijk naar nieuws- en actualiteitenprogramma’s. Veel teksten gaan juist over maatschappelijke onderwerpen en niet per se over dingen die jongeren interesseren. - Bij tekstverklaren: beslissend is – zoals altijd bij het leren – niet zozeer hoeveel fouten je had, maar wat je er daarna mee doet! Zoek uit waarom het antwoord onjuist was, waar je de lees- of denkfout hebt gemaakt, en waarom dat andere antwoord wel juist is. Daar leer je veel meer van voor de volgende keer! Sommige leerlingen oefenen alsof ze in het casino zitten en alsof het dus van toeval afhangt welk cijfer je hebt. “Volgende keer misschien meer geluk”. Alleen als je geïnteresseerd bent in het hoe en waarom van de gemaakte fouten, heeft het zin. Woordbetekenissen - Veel woordbetekenissen hoef je tijdens het lezen niet precies te weten. Je kunt proberen ze eerst te raden. Want opzoeken kan altijd nog en dat kost juist veel tijd! - Kijk naar de zinnen eromheen: de context. Vaak kun je uit de context al een globale betekenis afleiden. In de opsomming “giraffen, olifanten, krokodillen en XXX” weet jij dat XXX ook een exotisch dier moet zijn. Ook staat in de context vaak een uitleg van het moeilijke woord of bijvoorbeeld een tegenstelling. Hieruit kun je afleiden wat het woord betekent. - Voor vreemde talen: lijkt het woord op het Nederlands? Of op een woord uit een andere vreemde taal? Bijvoorbeeld: gesprek – Gespräch - Knip het woord in stukjes. Misschien ken je al enkele stukjes van het woord. Spreek het woord in gedachten uit. Soms “hoor” je dan dat het op het Nederlands lijkt. Bijvoorbeeld: het Duitse woord “Flut” spreek je uit als [floet], dat lijkt al veel op de betekenis: vloed. Het woordenboek - Het woordenboek is geen tovermachine, waar automatisch de goede betekenis uit rolt. Je moet een aantal dingen weten, een paar afkortingen kennen enz. om uit je woordenboek te halen wat erin zit! Kijk de gebruiksaanwijzing van je woordenboek goed door. - Opzoeken kost tijd. Reken op een minuut per woord. Dertig woorden opzoeken is dus een half uur examentijd. En die is kostbaar! Als je erg veel woorden moet opzoeken kom je in tijdnood. Zorg dus ervoor dat je een goede woordenschat opbouwt en neem het leren van woorden serieus. Dan hoef je alleen op te zoeken wat je nodig hebt
13
Tekstverklaren: Eerst de tekst lezen en dan de vragen? Of toch niet? - Het is handig om de tekst even globaal te bekijken voordat je gaat lezen. - Beslis dan pas - aan de hand van de vraag - hoe je die tekst leest. Je kunt dan gericht zoeken naar het antwoord op de vraag. Kijk dus eerst onderaan naar de bron (krant? magazine? enz.), kijk naar de eventuele tussenkopjes, samenvattingen, lay-out (jongerenblad? krant?) en de afbeeldingen. Dat geeft allemaal informatie waardoor je erachter komt waar het over gaat. - Zijn de vragen inhoudelijk van aard (zoals bij lange teksten, bijv. eindexamens), zorg er dan voor dat je de tekst eerst helemaal goed leest en deze begrijpt. Wanneer je begrijpt wat de hoofdgedachte en het doel van de tekst is, zul je de vragen ook makkelijker kunnen beantwoorden. Lees de tekst intensief en vraag je na elke alinea af, of je begrepen hebt wat er staat. Ga dan pas verder met het volgende gedeelte. Onderstreep ook belangrijke zinnen en signaalwoorden. Dit zorgt ervoor dat je de tekst goed begrijpt, verbanden kunnen leggen en de inhoud van de tekst beter onthoudt Tips meerkeuzevragen - Meestal zijn er van de antwoorden een paar klinkklare onzin en de andere lijken erg op elkaar. Om je te misleiden, staat er soms ook een antwoord in dat lijkt op iets wat in de tekst staat, maar juist het tegendeel is van de vraag. Meestal is “wegstrepen” en telkens heen en weer kijken tussen tekst en vraag de manier. - Probeer bij een meerkeuze vraag niet meteen de antwoordopties te lezen, maar terug in de tekst te kijken om in gedachten het antwoord zelf te bedenken. - Kijk uit: vaak staan er antwoorden tussen die op zich best kloppen, maar die niet het antwoord op de vraag zijn. - En soms moet je het minst slechte antwoord kiezen!
14
Stappenplan leesvaardigheid
15
Hoofdstuk 4
Literatuurlijsten en bronvermelding
Een literatuurlijst geeft bij een tekst een overzicht van alle bronnen die worden geraadpleegd, geciteerd, geparafraseerd of samengevat. Het opstellen van zo'n literatuurlijst is niet meteen het meest spannende onderdeel van het schrijven. Toch is een goede literatuurlijst belangrijk. Door het opnemen van een literatuurlijst wordt de tekst ondersteund. Een dergelijk overzicht laat zien waar de informatie in een tekst vandaan komt, geeft lezers de kans meer te weten te komen over een onderwerp en stelt hen in staat bepaalde beweringen te controleren. De literatuurlijst draagt met andere woorden bij tot de geloofwaardigheid van een tekst. Wie overigens zonder bronvermelding gegevens uit andere teksten overneemt, kan beschuldigd worden van plagiaat. Plagiaat Plagiaat is het geheel of gedeeltelijk overnemen van andermans werk zonder bronvermelding, waarbij de maker zich bedoeld of onbedoeld als de oorspronkelijke auteur voordoet. Denk daarom al tijdens het schrijven aan de opmaak van de literatuurlijst. Noteer alle gegevens over de publicaties heel nauwkeurig. Dat bespaart je heel wat moeite achteraf bij het opstellen van de literatuurlijst. Verwijzingen in de tekst In teksten wordt verwezen naar de geraadpleegde literatuur door auteur, jaar en eventueel pagina’s aan te geven. Referenties (beschrijving van een publicatie) zijn om een aantal redenen belangrijk. Ze geven anderen de eer die hen toekomt, laten zien waar informatie vandaan komt en maken het mogelijk om hetgeen in een rapportage aan de orde is te controleren en eventueel te herhalen. Voor wetenschappelijk onderzoek is controleerbaarheid een belangrijk criterium. De geloofwaardigheid van een rapportage wordt hierdoor beïnvloed. Als referenties zowel inhoudelijk als qua vormgeving goed zijn, wordt de rapportage ten goede beïnvloed; als ze slecht zijn ten kwade. Door verwijzingen op te nemen, is het voor de lezer helder waar de ideeën en resultaten die zijn opgenomen in de werkstuk, vandaan komen. De manier waarop verwijzingen worden opgenomen, hangt af van het verloop van de tekst. Voorbeelden: Jansen (1989) zegt dat … Het is gebleken dat … (Jansen, 1989) Jansen stelde in 1989 dat het onwaarschijnlijk is dat … …”de feiten wijzen uit dat een en ander niet mogelijk is”(Jansen, 1989, p.13) “de feiten wijzen uit dat een en ander niet mogelijk is” (Meijer, 2000)
16
Als er sprake is van meer auteurs noem ze dan ook. In principe gaat dat op dezelfde wijze als in de gegeven voorbeelden. Dus: Jansen en De Vries (1989) enz. Als het om meer dan twee en minder dan zes auteurs gaat moeten bij de eerste verwijzing in de tekst alle namen genoemd worden en bij latere verwijzingen alleen de eerste auteur gevolgd door et al. Als er meer dan zes auteurs zijn, dan wordt alleen de naam van de eerste auteur genoemd, gevolgd door et al. Soms moet verwezen worden naar uitgaven van instellingen. In zo’n geval wordt de naam van de instelling als auteursnaam beschouwd. De eerste keer dat naar zo’n instelling verwezen wordt, moet de naam van de instelling voluit gepresenteerd worden met daarachter de eventuele afkorting; daarna kan met de afkorting volstaan worden. Voorbeeld: De Stichting voor de Leerplanontwikkeling [SLO] (1990) suggereerde dat … Bij later aanhalingen wordt dat: De SLO (1990) is van mening dat …
Literatuurlijst Bij ieder werkstuk of verslag hoort een lijst met bronnen die je gebruikt hebt. Of je nu gebruik hebt gemaakt van internet of van boeken of artikelen, het zijn allemaal bronnen. Lever nooit een werkstuk in zonder literatuur- of bronnenlijst! Hanteer de volgende vaste volgorde • schrijver • jaar van uitgave • titel • plaats van uitgave: uitgever Dat betekent dat je bronnen altijd op de volgende manier vermeldt: Renkema, J. (2009) Schrijfwijzer, Den Haag: Sdu. Dus eerst de auteur (je begint met de achternaam, dan een komma, dan zijn voornaam of beginletter van zijn voornaam), dan tussen haakjes het jaar van uitgave dat jij gebruikt hebt, dan een komma, dan de titel van het boek in cursief, dan een komma, dan de plaats van uitgave en de uitgever. Je sluit af met een punt. De uiteindelijke lijst van referenties moet op alfabetische volgorde zijn gerangschikt. Denk er aan dat je alle literatuur en bronnen die je in je tekst hebt gebruikt, vermeld staan in je literatuurlijst.
17
VOORBEELDEN REFERENTIES VOLGENS APA Omschrijving Boek
Referentie Auteur, A. (jaar van uitgave). Titel van het boek. Plaats: Uitgeverij.
1 auteur:
Meer, B. van den. (1997). Pesten op het werk. Assen: Van Gorcum. Adriaansen, M., & Caris, J. (2011). Elementaire sociale vaardigheden (3e druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
2 auteurs:
Tijdschriftartikel
Audiovisuele bron (dvd, cdrom, TVuitzending, etc.)
Auteur, A. (jaar van uitgave). Titel van het artikel. Naam tijdschrift, jaargang (nummer), xx-xx. Ouwerkerk, D. van, & Grinten, J. van der. (2004). De kracht van zacht: wat mannen over vrouwelijke vergaderstijlen kunnen leren. Interne communicatie, 3 (4), 11-13. Auteur, A. (Functie) (jaar van uitgave of datum uitzending). Titel. [Materiaalsoort]. Plaats: Uitgeverij. Voorbeelden •
• • •
•
Bartelsman, M. (Verslaggeving). (2005, 23 december). Armoede in Nederland. In C. te Nuyl (Eindred.), NOVA. [TV-uitzending]. Hilversum: VARA/NPS. Lürsen, J. (Regie). (2008). Alles is liefde. [Dvd]. Amsterdam: A-Film. Oomkes, F. R. (2005). Training als beroep: Sociale en interculturele vaardigheid. [Cd-rom]. Amsterdam: Boom. Pieters, G. (Regie). (1995, 13 oktober). De Cock en de moord op het bureau. In A. de Levita (Producent), Baantjer. [TV-uitzending]. Hilversum: RTL4. Pieters, G. (Regie). (2008). De Cock en de moord op het bureau. In A. de Levita (Producent), Baantjer: Seizoen 1. [Dvd]. Hoorn: Disky.
Instantie of groep Centraal bureau voor de statistiek (1998). Jaarboek onderwijs als auteur 1998 : feiten en cijfers bijeengebracht door het CBS. Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink. Auteur, A. (datum). Titel van het artikel. Naam krant, p. xx-xx. Krantenartikel Havelaar, R. (2006, 13 december). Student leert minder uren omdat hij werkt. De Volkskrant, p. 13.
Kennedy, J. C. (2006, 29 april). Geen allahu akbar, wel anders eten: Nederland worstelt met diversiteit en gelijkwaardigheid. NRC Handelsblad: Opinie & debat, p. 13. 18
Internetbron
Auteur, A. (jaar van uitgave). Titel van het document. Geraadpleegd op dag maand jaar, van http://url • • •
• •
Het adres van een website begint met http:// en is geheel onderstreept. Wanneer een document van het internet wordt gedownload, wordt 'Geraadpleegd op' vervangen door 'Gedownload op'. Bij het ontbreken van een auteur wordt de organisatie genoemd, als deze ook ontbreekt begint de beschrijving met de titel (niet cursief). Bij het ontbreken van een datum wordt 'z.d.' (zonder datum) gebruikt. Bij publicaties uit bijvoorbeeld databanken mag tussen vierkante haken de naam van de databank vermeld worden, maar dit is niet verplicht. Met het gebruik van vierkante haken kan de herkomst van de informatie verduidelijkt worden.
Voorbeelden websites •
Organisatie als auteur, geen datum Centrum voor Ethiek en Gezondheid. (z.d.). Drang en dwang in de zorg. Geraadpleegd op 27 augustus 2010, van http://www.ceg.nl/cgi-bin/ondw.pl?id=49
•
Organisatie als auteur Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. (2010). Bacheloropleidingen. Geraadpleegd op 1 juni 2010, van http://www.han.nl/start/bachelor-opleidingen/
•
Website met auteur Meijden, B. van der. (1998). Schiphol als thema voor een geschiedenis-, internet- en/of profielwerkstuk. Geraadpleegd op 7 juli 2005, van http://www.histopia.nl/schiphol.htm
•
Organisatie als auteur, geen datum Rijksoverheid. (z.d.). Opvoeddebat. Geraadpleegd op 27 augustus 2010, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/gezin-werk-enopvoeden/opvoeddebat
Op de site van de mediatheek vind je een instructiefilmpje over hoe je in Word eenvoudig je literatuurlijst kunt maken.
19
Hoofdstuk 5
Bronnen zoeken
Zoeken Waar de bibliotheek een prachtig geordende kledingzaak is waar alles op maat en kleur geëtaleerd wordt, is het internet een soort tweedehands koopjeskelder waar bergen kleren ongeordend op een hoop gesmeten zijn. Zie hier maar eens iets te vinden dat geschikt is om aan te trekken. Sommige docenten zullen je dan ook afraden om het internet als informatiebron te gebruiken en voor een aantal opdrachten geldt dat je het helemaal zonder het web moet doen. De eerste stelregel bij het zoeken van informatie is dan ook: volg altijd de instructie van je docent! Daarnaast is het bij veel opdrachten zo dat internetbronnen nooit je enige bron van informatie mogen zijn. Hieronder vind je nog een aantal tips die van pas kunnen komen bij het zoeken naar informatie. Algemeen • Aarzel niet de hulp van je docent, van de mediathecaris op school, of van de bibliothecaris bij de Openbare Bibliotheek in te roepen. In veel gevallen kennen ze de juiste bronnen of weten ze waar goede bronnen te vinden zijn. Ook kunnen ze je helpen de betrouwbaarheid van (internet)bronnen te beoordelen. • Als je informatie zoekt voor een werkstuk of spreekbeurt is het aan te raden om je eerst te oriënteren. Gebruik bijvoorbeeld (online) encyclopedieën, webgidsen of startpagina’s. Het voordeel van een encyclopedie is dat je het hele onderwerp in één oogopslag voor je ziet, je kunt het als een soort springplank gebruiken, bijvoorbeeld om te zien welke trefwoorden en zoektermen te maken hebben met je onderwerp. Deze kun je gebruiken om verder te komen met je onderzoek. Kranten en tijdschriften • In kranten en tijdschriften vind je actuele informatie over een onderwerp. Deze bladen verschijnen dagelijks of wekelijks en kunnen daardoor recente informatie verwerken. Door de haast waarmee de bladen worden gemaakt is de informatie echter niet altijd even betrouwbaar. Ook maakt het uit of je een nieuwsartikel, een achtergrondartikel of een opiniërend artikel leest zoals een column of een ingezonden brief. In dat laatste geval gaat het vaak om de mening van de schrijver. • Op school kun je (de archieven van) verschillende dagbladen raadplegen via de Krantenbank (te vinden bij Favorieten). Met gebruik van een zoekmachine kun je op trefwoorden zoeken. Je kunt kiezen uit archieven van verschillende kranten of ze allemaal raadplegen. Je kunt ook selecteren op verschijningsdatum (bijvoorbeeld niet ouder dan 1 maand). Boeken • Door de lange voorbereidingstijd die het kost om een boek te maken, bevatten boeken niet altijd de meest recente kennis over een onderwerp, maar vaak wel heel betrouwbare. Immers: niet alleen de schrijver is intensief met een onderwerp bezig geweest, ook een redactie heeft zich over de tekst gebogen om te kijken of het klopt. • Zoek een boek over jouw onderwerp dat vrij recent verschenen is. Gebruik de literatuurlijst van dat boek om andere boeken of artikelen over jouw onderwerp te vinden. 20
• Je kunt boeken zoeken door op de betreffende afdeling in de kast te kijken in bibliotheek of mediatheek. Boeken over een zelfde onderwerp staan dicht bij elkaar en hebben een zelfde nummer of Sisocode. Je kunt ook de catalogus op de computer gebruiken. In de mediatheek vind je op je bureaublad een link naar de zoekmachine van de AURA Publiekscatalogus. Hierin staan alle boeken die we in de mediatheek hebben. Internet • Internet bevat enorm veel informatie. Alleen staat alles door elkaar: nieuw en achterhaald; betrouwbaar en onbetrouwbaar; goed en fout; feiten en meningen. Wees je hiervan bewust wanneer je internet gebruikt als bron. • Wanneer je een zoekmachine gebruikt zoals Google, zijn de bovenste resultaten van je zoekactie niet per definitie de beste. Het kunnen bijvoorbeeld sites zijn waarvoor de eigenaar geld betaalt om zo hoog mogelijk in de lijst te eindigen. Het zijn websites waarnaar veel wordt verwezen door andere sites, maar dat zegt nog niets over de kwaliteit. • Beoordeel de betrouwbaarheid van iedere bron die je wilt gebruiken. Internet is over het algemeen minder betrouwbaar als informatiebron dan een boek. Niet iedere willekeurige figuur die een site bijhoudt kan worden opgevoerd als een expert, of een bron. Bekijk ook de volgende filmpjes: http://www.youtube.com/watch?v=Z_9uWrRxBQ4 > specifiek over internetbronnen http://www.youtube.com/watch?v=xX65DrQdEb4 >geeft algemene informatie • De volgende bronnen zijn per definitie minder betrouwbaar: - scholierensites met boekverslagen, werkstukken en uittreksels; - Hyves- en Facebookpagina’s, of andere persoonlijke sites; - sites van bedrijven (gebruik bijvoorbeeld geen reisbureau-site voor een verhaal over opgravingen in Turkije); - sites die gemaakt worden door één iemand uit pure interesse. Dit kunnen hele goede sites zijn, maar dat hoeft écht niet! Vraag om advies. • Sites die vaak wel betrouwbaar zijn: - sites van universiteiten; - sites van musea en educatieve instellingen en omroepen (Kennisnet, etc.); - krantenbank, deze link staat op school bij je favorieten; - sites van gevestigde instellingen zoals de Tweede Kamer, of de Algemene Rekenkamer. • Over de betrouwbaarheid van Wikipedia lopen de meningen uiteen. Ook de kwaliteit van de artikelen is heel wisselend. Volg de aanwijzingen van je docent voor het al dan niet gebruiken hiervan. • Heel veel tips om Google zo goed mogelijk voor je te laten werken zodat je de meeste en beste resultaten krijgt, vind je op http://sites.google.com/site/zoektips/nl. Veel van deze tips kun je ook gebruiken voor andere zoekmachines. • Google is de meest gebruikte zoekmachine. Toch vind je met Google nog maar een klein deel van wat er op het web wordt gepubliceerd. Probeer ook eens andere zoekmachines zoals Yahoo.com en Bing.com. • Kies je taal. Op Google.com krijg je, zeker als je je zoekvraag in het Engels stelt, vele malen meer resultaten dan wanneer je je zoekvraag in het Nederlands stelt op Google.nl. Maak je een werkstuk in het Duits, gebruik dan Google.de.
21
Hoofdstuk 6
Samenvatten
Wat is een samenvatting? Een samenvatting is een korte weergave in je eigen woorden van de oorspronkelijke tekst. Je kunt een samenvatting maken om lesstof in te korten, om de lesstof voor een vak te leren, om de stof voor jezelf duidelijk op papier te zetten en soms is een samenvatting verplicht voor bijvoorbeeld het vak Nederlands. Waarom een samenvatting maken? • Door de hoofdzaken van de leerstof te formuleren in je eigen woorden, dwing je jezelf om de leerstof doelgericht te lezen, verwerken en begrijpen en je zult de stof hierdoor beter onthouden. • Je ontdekt in hoeverre je de leerstof actief beheerst en in staat bent het zelf onder woorden te brengen. • Je brengt structuur aan in de leerstof. • Je maakt onderscheid tussen hoofdzaken en bijzaken, waarna je de hoofdzaken beter kunt leren en onthouden. • Je brengt losse onderdelen van de leerstof samen in een breder conceptueel raamwerk. • Je kunt een samenvatting gebruiken om een grote hoeveelheid onsamenhangende leerstof te ordenen. In de samenvatting kun je verwijzingen opnemen naar bronnenmateriaal met detailinformatie. • Het maken van een samenvatting is een goede eerste leerfase, die dient als basis voor diepgaandere studie. Stappen voor het maken van een samenvatting 1. Lees de tekst De belangrijkste voorbereiding voor het schrijven van een samenvatting is de tekst begrijpen en kunnen navertellen. Lees de tekst daarom goed door, meerdere keren als dat nodig is. Vertel jezelf in een paar zinnen wat erin staat. Is het een lange tekst, voer deze en alle volgende stappen dan per hoofdstuk uit. Bepaal tevens wat voor soort tekst je voor je hebt. Wie heeft hem geschreven? Waarom? Waar en wanneer is hij geschreven? Wat is de bedoeling van de auteur? Zo plaats je de inhoud van de tekst voor jezelf in context. 2. Zoek de hoofdgedachte en verbanden Formuleer wat de belangrijkste boodschap/ hoofdgedachte is die de tekst je wilt vertellen. Schrijf die op. Die moet zeker in de samenvatting naar voren komen. Vaak komen er ook nog allerlei onderwerpen zijdelings aan bod in een tekst. Noteer of onderstreep die alleen als ze belangrijk zijn voor de hoofdboodschap. Zo kun je een structuur proberen te ontdekken in de tekst. Houd je van plaatjes, teken dan een schema met in het midden de hoofdgedachte en daaromheen alle zijgedachten met dikke of dunne verbindingslijntjes. Je kunt belangrijke zaken in een tekst ook proberen op te sporen door belangrijke vragen te formuleren waarop het antwoord in de tekst staat. De antwoorden op die vragen moeten zeker terug komen in de samenvatting. Een derde methode voor het opsporen van hoofd- en bijzaken is belangrijke woorden en zinnen onderstrepen of markeren. Dat geeft snel overzicht van belangrijke zaken. 22
Let wel op de volgende valkuilen: - Onderstreep niet teveel. Je loopt het risico dat de tekst onleesbaar wordt. Bovendien heb je dan nog steeds hoofd- en bijzaken niet gescheiden. - Onderstreep consequent. Gebruik bijvoorbeeld verschillende kleuren voor steekwoorden en voor zaken die nog onduidelijk zijn. 3. Zet de structuur van de tekst op papier Lees de hoofdtekst nogmaals door en schrijf bij elke alinea of paragraaf kort op wat erin staat. Geef daarbij aan wat voor soort informatie het is. Gaat het om een inleiding waarin beschreven staat waar het rapport over gaat? Is het een stuk over de resultaten van het onderzoek of worden de conclusies erin uitgewerkt? Bij een korte tekst kun je de eerste zin van elke alinea opschrijven. Laat je je samenvatting hierbij, dan heb je eigenlijk een uittreksel gemaakt. Die volgt de tekst veel nauwkeuriger dan een samenvatting en vereist niet per se begrip van de tekst. Je krijgt door het maken van een uittreksel wel een goed beeld van de tekst. Werkt dat niet, vat dan elke alinea zelf in een zin samen. Zelf de boodschap van iedere alinea samenvatten heeft tevens als voordeel dat je gedwongen wordt de tekst zelf goed te begrijpen. Controleer telkens of de hoofdboodschap en belangrijke bijzaken nog in je samenvatting staan. 4. Schrijf de samenvatting Als je alle alinea’s hebt samengevat, ben je bijna klaar. Je moet nog wel een lopende tekst van je samenvatting maken. De zinnen moeten logisch op elkaar aansluiten. Dat betekent dat je de informatie niet per se in de volgorde hoeft te laten staan waarin die in de oorspronkelijke tekst voorkomt. Zelf een logische volgorde aanbrengen vereist wel dat je de tekst echt goed begrijpt en erboven kunt staan. Voeg eventueel zinnen toe die wat uitleg geven. Gebruik signaalwoorden zoals: daarom, daaruit blijkt, ten eerste, concluderend, enzovoort. Zorg ervoor dat de eerste zin ook echt een inleidende zin is die vertelt wat er gaat komen. Zorg ervoor dat de laatste een afsluitende zin is die de conclusie of het slot van de oorspronkelijke tekst weergeeft. 5. Controleer de samenvatting Er is geen regel voor een goede lengte van een samenvatting. Een tekst van drie of vier pagina’s kun je in een halve pagina samenvatten. Een rapport van tientallen pagina’s wordt vaak in een of twee bladzijden samengevat. Maar: schrijven is schrappen. Verwijder alle dubbele of overbodige informatie. Een samenvatting van een rapport of artikel mag geen nieuwe informatie bevatten. Dat geldt niet voor een boeksamenvatting of samenvatting van je lesstof. Er is niets op tegen daarin je eigen redenering of argumenten aan toe te voegen als je de oorspronkelijke tekst daardoor beter begrijpt. Leg je samenvatting vervolgens weg en lees hem een dag later nog één keer door. Kijk daarbij door de bril van een ander: kan een buitenstaander die de oorspronkelijke tekst niet heeft gelezen de samenvatting volgen? Beantwoordt die alle vragen die je jezelf had gesteld? Ja? Dan ben je klaar!
23