Eigenschappen van God [1]
Te groot voor ons begrip Op de novemberagenda van de synode van de Protestantse Kerk staat het spreken over God. Het boek ‘Geloven in een God die niet bestaat’ van ds. K. Hendrikse uit Middelburg vormt daarvoor de aanleiding. Als opmaat voor de synodebespreking begint vandaag een reeks over de eigenschappen van God.
S
Ds. H. Roseboom is hervormd predikant te Kesteren.
inds 1 januari 2005 kent Nederland een identificatieplicht. Niemand twijfelt aan het bestaan van ons als persoon, maar we moeten kunnen bewijzen dat we de persoon zijn voor wie we ons uitgeven. Wij denken dan vooral aan bepaalde uiterlijke kenmerken. Andere persoonlijke eigenschappen komen pas duidelijk openbaar in het dagelijkse leven. In de kerk is het te zot voor woorden om over het bestaan van God te spreken. Zegt de dwáás niet in zijn hart: ‘Er is geen God’? Wel willen we graag weten wie Hij is. Wat is Gods identiteit? God is meer dan wij weten kunnen, vast en zeker. Elihu, de vriend van Job, roept uit: ‘God is groot en wij begrijpen het niet.’ (Job36:36) Wil dat zeggen dat we geen begrip van God kunnen hebben? Zo ligt het niet. We mogen wel iets van God weten. Wat wij van God weten, heeft Hij ons Zelf meegedeeld in Zijn openbaring. Niemand heeft ooit God gezien, maar de eniggeboren Zoon van God, die in de schoot van de Vader is, heeft Hem ons verklaard. In Christus openbaart God ons Zijn Wezen. En het heeft al een eerdere en bredere invulling gekregen in de Schriften van het Oude Testament. Eén wezen Met de Nederlandse Geloofsbelij-
6
de waarheidsvriend
denis belijden we daarom in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift: ‘Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond dat er een enig en eenvoudig geestelijk Wezen is, dat wij God noemen.’ Er wordt geen poging gedaan om het bestaan van God te bewijzen. We belijden Hem samen met Israël: De HEERE, onze God, is een enig HEERE! Hij is er en er is slechts één God en Hij is uniek. Hij alleen is alle aanbidding, eer en liefde waardig. Wel gebruiken we vele namen en eigenschappen om over Gods identiteit te spreken. Mogen we dat eigenlijk wel doen? Is God ten diepste niet één? De Bijbel spreekt toch ook duidelijk over God als één persoonlijk Wezen. Hoe zit het dan met de verhouding tussen Zijn Wezen en eigenschappen? Geen tegenstrijdigheid Gods openbaring aangaande Zichzelf is de voornaamste reden om toch eigenschappen aan Hem toe te schrijven. Om dat vraagstuk van de verhouding wezen en eigenschappen te behandelen, spreken we in de theologie over de eenvoud van God (simplicitas Dei). Het wil zeggen dat er geen tegenstrijdigheid in God is. Er is eenheid in Gods handelen. Ook al lijken dingen voor ons gevoel tegengesteld te zijn, toch is dat in God één. In Psalm 96 lezen we bijvoorbeeld dat God de wereld zal richten met gerechtigheid en de volken met Zijn waarheid of trouw. Juist uit het parallelle gebruik van deze deugden is duidelijk dat we moeten denken aan de reddende gerechtigheid, die de verdrukte verlost. De volken zijn in het voorafgaande opgeroepen de HEERE te eren en te dienen. In de veronderstelling dat ze aan deze oproep gehoor hebben gegeven, verkondigt de
dichter aan de volken de komst van de HEERE als Koning en Verlosser. Hij houdt Zich aan Zijn beloften. Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid kun je bijvoorbeeld ook niet tegen elkaar uitspelen. In Christus is dat voluit openbaar geworden, als God Zijn rechtvaardigheid betoond heeft aan Zijn Zoon, toen Hij onze zonden op Hem gelegd heeft. Zijn goedheid en barmhartigheid heeft Hij uitgestort over ons, die schuldig en veroordelenswaardig waren, door in volmaakte liefde Zijn Zoon voor ons in de dood te geven en Hem op te wekken tot onze rechtvaardiging, opdat wij door Hem de onsterfelijkheid en het eeuwige leven zouden hebben. (NGB art. 20) God ís liefde Er is ook geen samenstelling in God. Je kunt in God geen delen onderscheiden die door samenvoeging of optelling tot het ene Wezen leiden. Alles wat in God is, is echt en volstrekt God Zelf. Hij hééft die eigenschappen niet, maar ís die eigenschap. Hij ís helemaal liefde, licht, wijsheid, goedheid, rechtvaardigheid en barmhartigheid. Ze zijn wezenlijk voor Hem. De eigenschappen benoemen weliswaar een verschillend aspect van God, maar verwijzen wel strikt naar dat ene enige en eenvoudig geestelijk Wezen: God. Aanbidding Na de zonde met het gouden kalf moet Mozes opnieuw twee stenen tafels uithakken en de berg Sinaï opgaan om tot God te naderen. Daar verschijnt de HEERE aan Mozes en God roept uit: ‘HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid. Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, die de ongerechtig-
9 september 2010
heid, en overtreding, en zonde vergeeft; die de schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekend de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, en aan de kindskinderen, in het derde en vierde geslacht.’ (Ex.34:6,7) Hij stelt Zich daar als het ware voor. Als Mozes op deze wijze met Gods luister in aanraking komt en Hem Zijn deugden hoort uitroepen, knielt hij voor Hem neer in aanbidding. Mozes mag daar horen wie de HEERE is, op welke deugden het volk staat kan maken, welke beloften er gelden voor gehoorzamen, maar ook wat de dreigementen zijn bij hardnekkige ongehoorzaamheid. Deze openbaring is onder andere het uitgangspunt voor de profeten en de apostelen geweest om de identiteit van God te verkondigen. Wij kunnen zo’n verkondiging alleen maar op de juiste wijze verwerken, als dat begint met de vreze des HEEREN en eindigt in de aanbidding van de drie-enige God. Het diepe besef van Gods wijsheid, alomtegenwoordigheid, heiligheid, toorn en almacht verdiept onze verwondering over Zijn liefde, genade en nabijheid.
gaat. Mozes mag God van achteren zien, als Hij al voorbij is. Ezechiël kan slechts stamelend aanduiden wat hij gezien heeft. God houdt ruimte voor Zichzelf. Er is geen doorgronding van Zijn verstand. Ook is Hij onzichtbaar. God bewoont een ontoegankelijk licht. Hem heeft geen mens gezien en niemand kan Hem ook zien. Onveranderlijk is Hij. Hij is geen God van willekeur. We kunnen op Hem aan. Hij houdt Zich aan Zijn Woord. Hij kan Zichzelf immers niet verloochenen. Hij blijft Dezelfde. Hij is oneindig. ‘Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht? Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt [daar]. Nam ik vleugelen van de dageraad, woonde ik aan het uiterste der zee; ook daar zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.’ (Ps.139:7-10) Onze God is voorts almachtig. Hij kan alles wat Hij wil. Wat Zijn liefde wil bewerken, ontzegt Hem Zijn vermogen niet.
Alles wat in God is, is volstrekt God Zelf
Volstrekt uniek Als in de Nederlandse Geloofsbelijdenis God beleden is, komen vervolgens Zijn deugden of eigenschappen aan de orde. Deze kunnen aan niemand anders toegeschreven worden. Hij is immers uniek en heeft een geheel eigen identiteit. God wordt eeuwig genoemd. Hij is verheven boven alles wat tijdelijk is. Hij is ook onbegrijpelijk of ondoorgrondelijk. De geschiedenis van Mozes in Exodus 33 en het roepingvisioen van Ezechiël (Ez.1) maken duidelijk dat God ons bevattingsvermogen te boven
de waarheidsvriend
Bepaalde afspiegeling God openbaart Zich in onze menselijke taal en Hij legt zelf dan ook verbindingen met eigenschappen die ook aan mensen kunnen worden toegeschreven. Er is een zekere afspiegeling van Hem in onze werkelijkheid. We hebben een idee van wat zo’n begrip wil zeggen, maar als we het op God toepassen, ondergaat het een enorme verrijking. In de geloofsbelijdenis wordt dan ook van God beleden dat Hij volkomen wijs is. God heeft alles met wijsheid gemaakt en een juiste plaats gegeven. We vallen in aanbidding neer als we iets van die wijsheid mogen opmerken in de
schepping. Bovenal komt Zijn wijsheid uit in de herschepping. Met de apostel roepen we het uit: ‘O diepte van rijkdom, beide der wijsheid en der kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurbaar Zijn wegen!’ (Rom.11:33) We belijden dat Hij rechtvaardig is. Hij houdt Zich aan Zijn dreigende, maar ook aan Zijn belovende woorden. Hij is goed. Er mag in onze werkelijkheid een zekere afspiegeling zijn van het goede, maar God is de Goede in volstrekte en volmaakte zin. Hij is namelijk een zeer overvloedige Fontein van al het goede. Op het verschil tussen het gebruik van deze termen voor God en voor schepselen moeten we wel de nadruk blijven leggen. We belijden het verschil dan niet alleen met de mond, maar het krijgt ook vorm in de praktijk. We mogen deze begrippen namelijk niet vanuit het alledaagse, aardse spreken rechtstreeks op God toepassen. God openbaart Zich echter op deze wijze en wij worden geroepen dat beeld te vertonen. Eren Nog veel meer deugden van God zouden te noemen zijn, zoals de identificatieproclamatie uit Exodus 34 doet: barmhartig, genade, lankmoedig, goedertieren, trouw, alomtegenwoordig en heerlijk. In de komende weken wordt bij een aantal eigenschappen stilgestaan. In ieder geval is duidelijk dat we in de omgang met God Zijn identiteit steeds beter en rijker leren kennen, met het doel Hem groot te maken. We worden hier al geroepen Gods deugden te prijzen, om dat eens eeuwig samen met al de engelen in volmaaktheid te doen: ‘Looft, looft, de HEERE, gij Zijne legerscharen, wier lust het is op Zijnen wenk te staren. Dat hemel, aard’ en zee en berg en dal, hoe ver men ook Zijn scepter ziet regeren, nu Zijnen Naam en grote deugden eren; en gij, mijn ziel, loof gij Hem bovenal!’ Het gaat om de eer van Gods Naam.
H. Roseboom
9 september 2010
Volgende week: God is eeuwig.
7
Eigenschappen van God [2]
Eeuwig en alomtegenwoordig Wij geloven dat onze God eeuwig is en alomtegenwoordig. Dat belijden we omdat Hij Zich zo aan ons heeft bekendgemaakt in Zijn Woord.
I
Prof.dr. W. Verboom uit Harderwijk is emeritus hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd protestantisme.
n de belijdenis van de Vroege Kerk en van de Reformatie spreken we van Hem als de Eeuwige en Alomtegenwoordige. We hebben het dan over onze God, de Vader van Jezus Christus. We hebben het niet over Allah, van wie de moslims ook geloven dat hij eeuwig en alomtegenwoordig is. Onze God is dat op een heel andere manier. Hij is het nooit los van Zijn Zoon Jezus Christus. In Hem is de eeuwige God in onze tijd gekomen. In Hem is Hij ons nabij, waar wij ons ook bevinden.
Voorafgaand aan de synodevergadering over het spreken over God een serie over Zijn eigenschappen. Volgende week: God is almachtig.
Nog eens duizend Onze God is eeuwig. Wat bekent dat? Allereerst dat Hij door alle eeuwen, alle tijden heen Dezelfde blijft (Ps.102:28). Hij is de God van Abraham, Izak en Jakob. Hij is ook onze God. Want deze God is onze God. Hij is door tijd noch eeuwigheid te scheiden. God gaat tegelijk daar bovenuit. Hij heeft de eeuwen, de tijd geschapen. Hij was er voordat de bergen geboren waren en Hij zal er eeuwig zijn. Van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God (Ps.90:2). Hoe groot is onze God. Wij begrijpen het niet. Eeuwig is niet hetzelfde als een eindeloze tijd. We kunnen de eeuwigheid niet uitdrukken in termen van tijd. We kunnen God niet bevatten. Dan zijn we als het kind dat ik
vroeger was. Ik werd ’s avonds op bed gepijnigd door de vraag wat eeuwigheid betekent. Duizend jaar en nog eens duizend jaar. Maar dat is nog maar het begin en zo gaat het maar door. Ik werd er ten slotte raar van in mijn hoofd. Dat is te begrijpen, want duizend jaar zijn bij God als één dag en één dag als duizend jaar. Aanbidden Op deze manier leren wij God niet kennen als de Eeuwige. Hij heeft zich immers bekendgemaakt in Zijn Zoon Jezus Christus. Wat een openbaring om dit te ontdekken. In Hem ontmoet ik de Eeuwige God als een Vader, aan Wie ik me mag toevertrouwen. Zo wordt de Eeuwige God ons tot een woning (Deut.33:27). Dat God eeuwig is, is dus niet bedoeld om van Hem te duizelen, maar om Hem te aanbidden. HEERE, wat bent U groot. Alles wat leeft is uit Uw hand voortgekomen. Wat ben ik dan klein, te meer daar uw heilige eeuwigheid mijn zonde niet kan verdragen. Tegelijk ben ik in Christus bij U geborgen. Voor tijd en eeuwigheid. Mijn hart is onrustig in mij, totdat het rust vindt in U, o God.
Dat God eeuwig is, vraagt om aanbidding
de waarheidsvriend
Overal Onze God, de Vader van Jezus Christus is ook alomtegenwoordig. Hij is ook hierin de gans Andere. Wij schepselen zijn niet alleen gebonden aan tijd, maar ook aan ruimte. Ieder mens heeft zijn plaats onder de zon, maar God is aan tijd noch plaats gebonden. De hemelen kunnen Hem zelfs niet bevatten. Hij
woont zeer hoog en ziet zeer laag. Dat God overal tegenwoordig is, is een geweldige troost. Zo zingt Psalm 139 over Hem: ‘HEERE, U kent mij. Nam ik vleugelen van de dageraad, woonde ik aan het uiterste van de zee. Ook daar zou Uw hand mij geleiden.’ De HEERE is bij ons, maar ook bij onze kinderen in Amerika en in Nieuw-Zeeland. Hij is in de paleizen en de gevangenissen. Hij is het meest bij ons waar we als zijn gemeente bijeen zijn in de Naam van Jezus Christus. God is tegenwoordig, God is in ons midden. Aanvechting Maar de belijdenis dat God overal aanwezig is, wordt ook aangevochten. Wat zie ik daarvan in Pakistan, waar miljoenen mensen te maken kregen met kolkend water? We kennen die aanvechting wellicht in onze eigen eenzame worsteling. HEERE, waar bent U nu? Het geloof in God als de alom aanwezige is lang niet altijd een ervaarbare werkelijkheid. Het is een geloofswerkelijkheid, omdat het een beloftewerkelijkheid is. Dan wordt het toch waar wat prof.dr. H. Berkhof schreef: ‘God, die vaak ver weg lijkt, heeft het onbeperkte vermogen om met Zijn gericht en genade, Zijn hulp en leiding tegenwoordig te zijn, ook waar de mens dat allerminst verwacht.’ De eeuwige God is ons nabij in Christus, neergedaald in onze misère. Hij is juist daar waar wij voor Hem wegvluchten. Hij is ons gaan zoeken en heeft ons gevonden als Zijn verloren, schuldige kinderen en heeft ons getroost met de belofte dat Zijn Zoon ons thuis brengt (NGB 17). Vanuit deze verwondering spreken we niet over God, maar spreken we, getuigen we en zingen we van God.
16 september 2010
W. Verboom
13
Eigenschappen van God [3]
De Almachtige Meteen aan het begin van de Apostolische Geloofsbelijdenis horen we over Gods almacht. ‘Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde.’ Zo is het de eeuwen door wereldwijd in talloos vele kerken beleden en gezongen.
D
Als opmaat voor de synodevergadering over het spreken over God in de kerk een serie over Zijn eigenschappen. Volgende week: God is barmhartig.
at God vóór alles almachtig is staat diep in het collectieve geheugen van de christenheid gegrift, en het geloof in Gods almacht is de eeuwen door vrijwel onaangevochten geweest. Opvallend genoeg is dat laatste in de twintigste eeuw echter radicaal veranderd. Er is in deze eeuw zelfs nauwelijks een eigenschap van God geweest, die zoveel twijfel, verdenking, kritiek en afwijzing opriep als Gods almacht. Theologen gingen liever spreken over Gods onmacht, weerloosheid, of op zijn best over Zijn ‘weerloze overmacht’. Het toeschrijven van almacht aan God werd gezien als een ‘theologische vergissing’ (Charles Hartshorne). Deze bestrijding had enerzijds te maken met het idee dat als God almachtig is, wij mensen van de weeromstuit geen enkele macht zouden hebben. Wij zouden dan niet meer vrij en verantwoordelijk zijn, maar slechts marionetten in Gods theater. En sinds de Verlichting het opnam voor de mondige mens was dat idee onverteerbaar geworden. De twijfels aan Gods almacht hadden ook te maken met het probleem van het kwaad: als God almachtig is, waarom laat Hij dan toe dat zoveel mensen moeten lijden? Het is begrijpelijk dat juist in een eeuw die zoveel massaal lijden heeft gezien als de twintig-
10
de waarheidsvriend
Prof.dr. G. van den Brink uit Woerden is voor een jaar gastonderzoeker te Princeton (VS).
Omstandigheden Toch is daar niet alles mee gezegd. Er is naar het mij voorkomt nog iets anders waardoor mensen in vroeger eeuwen minder moeite hadden met het geloof in Gods almacht dan in onze tijd. Voorafgaande aan de Verlichting was de belijdenis aangaande Gods almacht namelijk nog niet op zichzelf komen te staan, maar lag zij ingebed in de concrete en beweeglijke manier waarop de Bijbel erover spreekt. Toen het spreken over Gods almacht daar echter van geïsoleerd raakte, stolde zij als het ware tot een als hard ervaren dogma. Dat was precies wat er in de verlichte, wijsgerige theologie van de achttiende eeuw gebeurde. Zodoende verloor men geleidelijk aan uit het oog in wat voor omstandigheden de belijdenis aangaande Gods almacht oorspronkelijk tot stand kwam, en welke plaats deze innam in het geloofsleven.
de wereld, hoe zijn mensen dan ooit tot het geloof gekomen dat God almachtig is?’ Dan blijkt dat dit geloof geboren is in situaties van uiterste aanvechting, waarin tegen al het zichtbare in tóch een uitweg mogelijk bleek. Abraham liep er tegenaan toen Sara toch nog in verwachting bleek: ‘Zou iets voor de Heere te wonderlijk zijn?’ (Gen.18:14). Jeremia trok zich eraan op toen hij helemaal aan de grond zat: ‘Ach Heere HEERE! Zie, Gij hebt de hemelen en de aarde gemaakt (…) geen ding is u te wonderlijk’ (Jer.32:17). En Job kwam tot de conclusie, helemaal aan het eind van alles wat hij had moeten meemaken: ‘Ik weet, dat Gij alles vermoogt’ (Job 42:2). In het Nieuwe Testament komt de belijdenis van Gods almacht negen van de tien keer voor in het boek Openbaring, dus ook helemaal aan het eind. Te midden van vervolging belijdt de gemeente haar geloof dat de dingen God uiteindelijk niet uit handen zullen lopen, aangezien niets of niemand Zijn macht kan evenaren.
Omgekeerde vraag Wanneer we vandaag verder willen komen in het gesprek met mensen die problemen hebben met het geloof in Gods almacht, zullen we terug moeten naar die oorspronkelijke bijbelse context. In plaats van de vraag ‘Als God almachtig is, hoe kan er dan zoveel kwaad zijn in de wereld?’ zullen we de omgekeerde vraag moeten leren stellen: ‘Als er zoveel kwaad is in
Bevindelijke waarheid Wanneer we vandaag vasthouden aan het geloof in Gods almacht, dan gaat het dus niet om een abstracte definitie over wat God al of niet kan doen (de Bijbel maakt er geen geheim van dat God ook allerlei dingen niet kan, zoals liegen, of zweren bij iemand hoger dan Hijzelf ). Het gaat ook niet om een oud dogma waaronder een goed christen nu eenmaal zijn
ste deze vraag in alle scherpte opkwam.
Gods almacht was vroeger minder obstakel
23 september 2010
handtekening moet blijven zetten. Het gaat veel meer om een bevindelijke waarheid die zich in de praktijk van het leven bewijst. Om het met de Britse theoloog Mike Higton te zeggen: ‘Wat het wil zeggen dat God almachtig is, ga ik ontdekken wanneer ik leer leven in het vertrouwen dat er geen situatie is waarin Gods liefde faalt, geen noodsituatie waar Hij uiteindelijk niet tegen opgewassen is.’ Dat is niet een kwestie van ideeën, argu-
menten en definities, maar van een bepaalde manier van leven. Namelijk in het geloof dat het uiteindelijk geen verloren zaak is met deze wereld, omdat God uiteindelijk de sterkste zal blijken. Tegen ellende in De vraag waar het om draait, is dus niet of het theoretisch allemaal wel ‘klopt’, maar of het geloof in Gods almacht het houdt in de praktijk van het leven. Dat wil zeggen: of
we er op een realistische manier mee in het leven kunnen staan, zonder ongevoelig te worden voor het kwaad of weg te vluchten in een droomwereld. Omdat we het dwars tegen alle ellende in verwachten van die God die uitkomst geeft wanneer eigenlijk geen uitkomst meer mogelijk is. De belijdenis dat God almachtig is, is in elk geval een uitnodiging om zó in het leven te staan.
G. van den Brink
Boekbesprekingen P.H. van Harten De Erskines. Inleiding tot hun leven en geschriften, met kernteksten. Uitg. De Groot Goudriaan, Kampen; 176 blz.; € 15,90. L.J. van Valen Shepard. Inleiding tot zijn leven en geschriften, met kernteksten. Uitg. De Groot Goudriaan, Kampen; 190 blz.; € 16,90. Vorig jaar verscheen in de serie ‘Inleidingen met kernteksten’ van uitgeverij De Groot Goudriaan een deel over de Amerikaanse puritein Thomas Shepard (1605-1649) en een deel over de gebroeders Erskine: Ebenezer (1680-1754) en Ralph (1685-1752). Het eerste is geschreven door L.J. van Valen, het tweede door dr. P.H. van Harten uit Ridderkerk. Deze informatieve boekjes over Shepard en de Erskines nodigen uit tot nadere kennismaking. Beide boekjes zijn zo opgezet dat eerst het leven van de hoofdperso(o)n(en) aan bod komt, vervolgens de theologische hoofdaccenten en ten slotte komen de betreffende theologen zelf aan het woord in de vorm van citaten van kernteksten uit hun geschriften en preken. Wat deze citaten valt op dat dr. Van Harten aangeeft waar je het betreffende uitspraken kunt terugvinden, terwijl Van Valen de vindplaats onvermeld laat. Shepard en de Erskines waren puriteinse theologen: zij hechtten grote waarde aan de persoonlijke doorleving van het geloof en de heiliging van het leven. In het verlengde hiervan was er een grote betrokkenheid op de zuiverheid van de kerk en de inrichting van de eredienst. Treffen we hier geen overwegingsmomenten aan voor het kerk zijn van vandaag? Er is momenteel vraag naar ervaring. Er wordt geen genoegen meer genomen met statische waarheden, die geen impact hebben op het persoonlijke leven. Dat is winst. De genoemde puriteinen stonden een ‘beleefd geloof’ voor. Daarbij beseften ze dat dit geloof een goddelijk geschenk is, een werk van de Heilige Geest door het gepredikte
de waarheidsvriend
Woord. Christen zijn is geen vernislaagje op de buitenkant van ons leven. Een christen is Christus ingelijfd door een waarachtig geloof. En dat wordt gemerkt in een heilig leven. Spannend wordt het als je navraag doet hoe het Christus ingelijfd worden in zijn werk gaat en hoe een heilig leven wordt vormgegeven. Dat geldt niet alleen ons kerk zijn vandaag, maar dat gold ook de dagen van Shepard en de Erskines. Hoe komt een zondaar tot Christus? Shepard en de gebroeders Erskine pakken dat verschillend aan. Shepard laat in de prediking de wet aan het Evangelie voorafgaan. Grote nadruk legt hij op het voorbereidende werk. De wet is dan wel geen voorwaarde, zij is wel nodig om de zondaar zijn verloren toestand voor te houden. Volgens Shepard heeft het Evangelie geen effect als de zondaar zijn ellende niet in enige mate beleeft. Zijns inziens zijn daarom overtuiging, verbrijzeling en verootmoediging nodig wil een zondaar tot Christus vluchten. Dit zijn noties die ook vandaag de dag in de prediking dienen door te klinken met het oog op een gezond geloofsleven. Alleen, zoals Shepard deze noties in het geheel van zijn Woordbediening plaatst, dreigt het gevaar dat een mens sterk op zichzelf gefocust raakt. Hij wordt gedrongen kenmerken van overtuiging en verbrijzeling in zichzelf te zoeken, waarbij telkens de vraag opspeelt: is het wel echt en gaat het wel diep genoeg? Gevolg: hoorders lopen in
zichzelf vast en komen niet tot een vluchten tot Christus. Shepard klaagt vervolgens als prediker over veel doodsheid in het gemeentelijke leven. Ongewild kan voorbereidend wetswerk voorwaardelijk gaan functioneren, waardoor zondaren in zichzelf opgesloten raken in plaats van naar Christus gedreven te worden. Anderzijds geldt dat waar geen overtuiging van zonden is, ook geloofsverwondering ontbreekt. Bij de gebroeders Erskine liggen de accenten enigszins anders. Zondekennis is ook in hun evangelieverkondiging noodzakelijk, maar krijgt geen voorwaardelijk karakter. Ebenezer Erskine merkt op: ‘Indien u denkt van het werk der wet en van de vernedering een koopgeld te maken om uzelf bij Christus aangenaam te maken en u voor Hem geschikt te maken, zeg ik u dat u in de plaats van u geschikt te maken voor Christus, bezig bent een scheidsmuur op te richten tussen Christus en u, waar u nooit overheen kunt komen.’ In hun streven naar een beleefd geloof en een heilig leven vanuit Christus zijn Shepard en de Erskines buiten de Anglicaanse kerk terechtgekomen. Zij verzetten zich tegen allerlei vormen in Anglicaanse eredienst en kwamen terecht in gemeenten met een congregationalistisch kerktype. Hier rijst de vraag: werkt de grote aandacht voor het persoonlijk doorleefde geloof individualisme in de hand, met minder aandacht (en zorg!) voor het grote geheel? Is het niet de roeping om beide noties bij elkaar te houden? Overigens is bij de oriëntatie op deze puriteinse predikers ook de marginale plaats die de kinderdoop in hun prediking kreeg opvallend. Voor de opbouw en verdieping van een bijbels-gereformeerd geloofs/gemeenteleven lijkt het mij zinvol als we de (door de puriteinen verwoorde) noties van de diepe verlorenheid van de mens en de hoge heiligheid van de Zich aan de mens openbarende God combineren met de rijke inhoud van ons doopformulier. J.P.J. Voets, Wijk (bij Heusden)
23 september 2010
11
Eigenschappen van God [4]
De Barmhartige
‘Mag ik hier alstublieft komen wonen?’ vroeg een Londens zwervertje, nadat hij had aangeklopt bij een tehuis voor daklozen. ‘Ja’, zei de huisvader, ‘als je ten minste een aanbeveling bij je hebt.’ Maar die had het ventje niet.
T Dr. A. de Reuver is hervormd predikant te Serooskerke en emeritus hoogleraar gereformeerde godgeleerdheid vanwege de Gereformeerde Bond.
ranen sprongen het jongetje in de ogen. De regels deden de deur dicht. Maar daar kreeg hij een idee. Met zijn smoezelige knuistjes wees hij op zijn rafelige jasje en zijn magere knietjes. ‘Zou dit mijn aanbeveling kunnen zijn, meneer?’ Toen hield ook de huisvader zijn ogen niet droog. ‘Kom er maar in.’ Barmhartigheid deed de deur open. Jezus vertelt een soortgelijk verhaal. Alleen betreft het dan geen onschuldig zwervertje, maar een zoon die vader op het hart heeft getrapt. Gebroken en berooid keert hij terug. De deur van vaders huis en hart staat open. Die was nooit dicht geweest. Vader snelt hem tegemoet. Met innerlijke ontferming bewogen. Alle schuld en schande kust hij weg.
Als opmaat voor de synodevergadering over het spreken over God in de kerk een serie over Zijn eigenschappen. Volgende week: God is onveranderlijk.
In en in goed Zo is God, verzekert de Heiland. Verwar hem nooit met een afgod. Die afgoden hebben van alles, behalve een hart. Ze lijken ijzersterk, maar blijken machteloos, omdat ze die ene overmacht missen: die van de liefde. Onze God is het tegendeel. Hij is bewogen. Milde handen, vriendelijke ogen zijn bij Hem van eeuwigheid. Zijn erbarmen was alle zonde en misère voor. Een eeuwigheid lang. Zo is God. In en in goed. Hij is niet van graniet, maar van barmhartigheid. Het is Zijn aard. Gods goedheid draagt het karakter van ontferming. Daarmee is Hij in één woord
10
de waarheidsvriend
geprezen. Menigmaal komt Hij in de Bijbel zo op ons toe, op cruciale momenten. Als God Zijn naam uitroept en Zijn goedheid aan Mozes laat voorbijgaan, klinkt een stem: ‘HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig’(Ex.33,34). Daad Zoals zoveel bijbelse woorden heeft ook barmhartigheid een beeldend concrete oorsprong. Het Hebreeuwse grondwoord (rachamim) – in de Statenvertaling weergegeven met zowel ‘barmhartigheid’ als ‘ontferming’ – is afgeleid van een woord dat ‘moederschoot’ betekent. Veelzeggend! Barmhartigheid is dus de innige genegenheid die een moeder voelt en bewijst jegens het kind dat zij in haar schoot droeg. Ze heeft het van geen vreemde. Ze ontleent het aan de Bron van erbarmen. Gods barmhartigheid is geen begrip, maar daad, genadige weldaad. Het is veel meer werkwoord dan zelfstandig naamwoord. Overigens moeten we deze ontferming niet verslijten voor toegeeflijkheid en goeiigheid. De Ontfermer is de Heilige Israëls, die een afkeer heeft van trouweloosheid. Zijn liefde is zo teer, dat ze wordt gekwetst bij liefdeloze trouwbreuk. Die doet Hem pijn, met een pijn die kan ontbranden in toorn en tuchtiging. Juist omdat de Heilige een God van liefde is, kan Hij toornen. Geducht. Van hoog naar laag Maar wijst de geschiedenis van Israël niet uit dat Zijn toorn niet het laatste, maar het voor-
laatste is? Gedenkt Hij in Zijn toorn niet aan Zijn ontferming (Hab.3)? Het volk dat met ballingschap getuchtigd wordt en alle hoop door eigen schuld verliest, krijgt te horen: ‘Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermt over de zoon van haar schoot (Jes.49)?’ Het zou bij een ontaarde moeder het geval kunnen zijn. Maar de Ontfermer verloochent Zijn aard nooit. En via Hosea klinkt het weergaloze woord: ‘Ik zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama (de niet-ontfermde).’ Rijke beloften. Maar waar ligt de garantie, ook voor mij, dat God genadig en barmhartig is, juist als Gods barmhartigheid me wordt bestreden en schuilgaat achter welverdiende toorn? Het antwoord is eens voorgoed gegeven. In de volheid van de tijd. Eén is er in Wie Gods antwoord vlees en bloed werd en Zijn barmhartigheid nabij kwam. In een krib en aan een kruis. Gods ontferming zoekt de diepte. Ze daalt van hoog naar laag. Dat is de richting die ze kiest. Noem het
Barmhartigheid is iets anders dan toegeeflijkheid. Hier de terugkeer van de verloren zoon volgens Rembrandt.
30 september 2010
‘Voor u gezien’, schreef een lezer:
Gelaat en stem Nee, Gods barmhartigheid is geen begrip. Ze is een Persoon. Ze krijgt gelaat en stem in de woorden, wonderen en wonden van de Heiland. Met ontferming was Hij bewogen over het deerniswekkende. Totdat Hij zelf, gewond en deerniswekkend, aan het hout hing. Plaatsbekledend. Toonbeeld en Garant van Gods ontferming. Daarbij zal ik het weten. Hoe aangevochten Gods barmhartigheid ook kan zijn, met name in die fasen van de geschiedenis waarin de kerk door oorden van gericht en verlatenheid gaat, nochtans is Gods verlating eindig en Zijn ontferming eindeloos. Wie zegt dat? Dat zegt ‘de Heere, uw Ontfermer’ (Jes.54). Wie eraan twijfelt richte het oog op de Gekruisigde en gelove dat ook de twijfel is gekruisigd. Daar hing Gods barmhartigheid, ten voeten uit. Hij riep: ‘Waarom?’ Omdat Hij de Lo-Ruchama wilde heten, en opdat wij Ruchama zouden zijn. ‘O diep geheim van Christus’ wonden, het oordeel is teniet gedaan. O Heer’, Uw bloed roept voor altijd: barmhartigheid, barmhartigheid.’
A. de Reuver
de waarheidsvriend
Fietsend in de omgeving van Wijk bij Duurstede en de prachtige omgeving van het Kromme Rijngebied, kwamen we op een zonnige septemberdag aan in het plaatsje Cothen. We zochten naar de Nederlandse Hervormde Kerk. Voor het kleine mooie kerkje zagen we op een koperen plaat een gedicht van de dominee-dichter A.F. Troost over dit kleine Godshuis. Graag wil ik het aan u doorgeven. Kluis te Cothen
Globaal bekeken
geen willekeur. Het is de voorkeur van Gods welbehagen voor het minste en geringste. Gods ontferming kwam omlaag. In deze diepte laat ze zich vinden. Gegarandeerd. Niemand zag ooit God. Het kan ook niet. Het zou mijn dood worden. Maar de Eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, heeft Hem ons verklaard (Joh.1). De spiegel van Gods vaderhart. Het wordt mijn leven. Deze Opgang uit de hoogte heeft ons bezocht. Niet met lege handen, maar met het geschenk van de innerlijke bewegingen van Gods barmhartigheid, uitgerekend voor wie vastzit in duisternis en doodsschaduw (Luk.1).
Ik drentel om de kleine kerk van Cothen gekoesterd door het zuiver zomers licht. Ik rammel aan de deur. Op slot. Gesloten. De poort van Gods geheimen is potdicht.
Ik drentel om de kluis Godshuis te Cothen achter de haag de oude pastorie. O hier, zo achteraf, zonovergoten te wonen als een schatbewaarder die van tijd tot tijd de sleutel in de sloten steken kan en preken kan: Kom en zie!
Wat wil je ook? Dit Godshuis is geen grote kathedraal, veeleer kapel. Eens wellicht door een kasteelheer of zijn echtgenote tot meerder eer van aller Heer gesticht. ***
De opmerkzame lezer van Globaal bekeken in het nummer van 16 september kan zich al hebben afgevraagd of in het verzamelde werk van Nicolaas Beets een gedicht van Willem Bilderdijk voorkwam. Dat was onjuist. Het gedicht was van Beets. Hier volgt wat prof.dr. W. Balke nog meldde: Het gedicht was niet van Willem Bilderdijk († 1831), maar van Beets zelf. De student Willem Wouter Was, aan wie Beets het gedicht opdroeg [‘aan W.W.W. theologisch student’], was een vriend van Allard Pierson. Allard kende Beets heel goed, als huisvriend van zijn ouders. Allard, die zijn vriend in St. Maartensdijk bezocht had op zijn ziekbed, zal ongetwijfeld Beets over hem verteld hebben, wat Beets geïnspireerd heeft tot zijn gedicht. Allard heeft zelf ook een gedicht gemaakt na dit bezoek getiteld ‘de stervende’, dat heeft hij aan ds. Hasebroek laten lezen, die er zeer mee ingenomen was. Hij zal het ook aan Beets hebben laten zien. Allard kwam elke maandagmiddag bij Beets op diens studeerkamer en kreeg privéonderricht. Het gedicht van Allard is nog niet teruggevonden. Allard stuurde ook elk jaar op Beets’ verjaardag een gedicht aan hem. *** In Oude Paden schreef ds. M. van Kooten twee lange, lezenswaardige artikelen. Het eerste gaat over ds. B. van der Wal (goeddeels geput uit diens levensbeschrijving door ds. C. van der Wal, In het rechte spoor). Het tweede over IJsselstein, de geboorteplaats van ds. Van Kooten. Een fragment. Binnen de stad IJsselstein is er een klooster van kartuizers geweest. Zij hadden als motto ‘numquam reformata quia numquam reformanda’, nimmer hervormd omdat er nooit hervorming nodig was. Dat is nogal aanmatigend. Zo was en is het niet met de kerk der Reformatie. Ook niet in IJsselstein. Daarvan geldt ‘Ecclesia Reformata Semper Reformanda’ de kerk die gereformeerd is moet steeds weer gereformeerd worden. In 1619, vrij kort na de Reformatie, moest Nicolaas Hartsoeker uit het ambt worden ontheven omdat hij zich niet wilde stellen onder de Dordtse Leerregels. Hij was een remonstrant die zich van zijn dwalingen niet wilde laten overtuigen. Onder Hartsoekers opvolgers zijn verschillende prominente predikanten geweest die spraken naar Schrift en belijdenis. Jodocus van Laren was er een van. Hij diende IJsselstein van 1655 tot zijn dood in 1677. Hij was een kleinzoon van Joos van Laren die met zijn zeven zonen – die allen predikant werden – de beginselen van de Nadere Reformatie was toegedaan. Ook Petrus Arnoldus Conradus Hugenholtz behoorde tot die stroming. IJsselstein was zijn enige standplaats waar hij stond van 1748 tot 1797. Van zijn hand verscheen in 1777 het boek ‘De profeet Jona verklaard en toegepast’. Hoewel Jona tot de kleine profeten behoort, bestond het boek uit maar liefst 457 pagina’s. v.d.G.
30 september 2010
11
Eigenschappen van God [5]
De Onveranderlijke God is eeuwig. Hij is almachtig, barmhartig en ook onveranderlijk. Betekent deze laatste eigenschap dat Hij door niets geraakt kan worden?
‘G
Dr. J. van Eck is hervormd emeritus predikant te Ede.
eef bevel aan uw huis (regel uw zaken), want gij zult sterven en niet leven.’ Dat is wat koning Hizkia als hij ziek is te horen krijgt (2 Kon.20:1; Jes.38:1). Degene die hier spreekt is de grote godsman Jesaja. Het is niet een persoonlijke inschatting die hij hier uitspreekt. Hij spreekt namens God laat dat ook nadrukkelijk weten: ‘Zo zegt de HEERE.’ Het is God zelf die zegt dat Hizkia zal sterven. Dat weegt zwaarder dan het oordeel van een arts. Die kan zich altijd nog vergissen. We kennen het vervolg. Hizkia is aangeslagen en in tranen bidt hij tot de HEERE: ‘Och, HEERE, gedenk toch dat ik voor Uw aangezicht met een volkomen hart gewandeld heb en wat goed in Uw ogen is gedaan heb.’ Waarop Jesaja opnieuw naar de koning wordt gestuurd, opnieuw met een: ‘Zo zegt de HEERE.’ ‘Ik heb uw gebed gehoord,’ zegt de HEERE nu, ‘Ik heb uw tranen gezien: zie, Ik zal vijftien jaren tot uw dagen toedoen.’ Daarbij belooft Hij de koning bij te staan in de strijd tegen de Assyriërs.
denis af hoe het kan dat de HEERE Hizkia zijn dood laat aanzeggen om hem even later een langer leven te beloven. Is Hij dan veranderlijk? Calvijn denkt dat de aankondiging van Hizkia’s dood dient om hem tot inkeer te brengen. Er zou van een verzwegen voorwaarde sprake zijn, die van bekering namelijk. Hij vergeet dan dat Hizkia zich als hij zich tot God keert juist op het goede dat hij deed beroept. We kunnen de zaak kloppend willen krijgen, maar dan nemen we wel de troost weg die in deze geschiedenis opgesloten ligt, namelijk dat God de Levende is en dat Hij onze gebeden hoort en geraakt wordt door onze tranen. ‘De HEERE was er’, zegt Hizkia in zijn danklied, ‘om mij te verlossen’ (vs.20). En Hij is er, is de boodschap, voor ieder die de toevlucht tot Hem neemt. Daar kunnen we op rekenen. Hoezo veranderlijk?
God wordt geraakt door onze tranen
Als opmaat voor de synodevergadering over het spreken over God in de kerk een serie over Zijn eigenschappen. Volgende week: God is eenvoudig (niet meervoudig).
Troost Velen vragen zich bij deze geschie-
de waarheidsvriend
Versterkt In de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 1, wordt God als ‘onveranderlijk’ beleden. Als bijbelplaatsen bij dit artikel worden Jesaja 40 en 44 genoemd. In die hoofdstukken is Gods onveranderlijkheid allereerst trouw aan het woord dat Hij heeft gesproken. Dat woord ‘staat’, wat er ook verandert: ‘Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat in eeuwigheid’ (40:8). En als Israël denkt dat de HEERE hen is vergeten, roept de profeet: ‘Weet gij het niet? Hebt gij
niet gehoord, dat de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, moe noch mat wordt?’ (28) ‘Hij geeft de moeden kracht’ (29) en ‘die de HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen’ (31). Hij zal zijn volk niet vergeten (44:21). Hij bevestigt het woord van de profeet en zal zorgen dat Jeruzalem herbouwd wordt (26). Wat er ook verandert, Hij verandert niet. Hij blijft bij wat Hij heeft gesproken. Waar zo over Gods onveranderlijkheid wordt gesproken, versterkt dat het geloof, het besef: ‘Hij is er om mij te verlossen.’ Hij is er, wat er ook met mij gebeurt. Hij is er, zelfs als ik mij van Hem afkeer. En als ik tot Hem terugkeer, is Hij er nog steeds, en niet alleen voor mij, maar ook voor Israël, en voor de wereld. Ook onze voorbeden steunen op zijn onveranderlijke trouw. Onbewogen Dat God onveranderlijk is, betekent niet dat Hij door niets geráákt kan worden. Dat is een gedachte uit de oude Griekse filosofie, die ook in de kerk invloed heeft gekregen. Dan vinden mensen het beneden Gods waardigheid wanneer Hij door onze nood zou worden geraakt of zich zou laten verbidden, zoals we in de geschiedenis van Hizkia zien gebeuren. En als de Bijbel lijkt te suggereren dat iets Hem raakt, probeert men dat weg te redeneren. Met als gevolg het beeld van een onbewogen God, die zich nergens door laat raken en tot wie het moeilijk bidden is. Hij is trouw aan zijn woord én Hij laat zich verbidden. Wie het kloppend probeert te krijgen, loopt erin vast. Wie zich erdoor laat aanmoedigen tot Hem te gaan, zal bevinden dat beide waar is.
J. van Eck
7 oktober 2010
11
Eigenschappen van God [6]
De eenvoudige Een Joodse midrash vertelt dat de rechterhand van God Zijn barmhartigheid vertegenwoordigt. Meteen wordt dan opgemerkt dat die rechterhand wel sterk moet zijn, want hij moet Gods rechtvaardigheid kunnen weerstaan. Hier zien we iets van Gods eenvoudigheid, van de ‘simplicitas Dei’.
V Ds. H. Liefting is hervormd predikant te Delft.
Als opmaat voor de synodevergadering over het spreken over God in de kerk een serie over Zijn eigenschappen. Volgende keer: God is alwetend.
olgens artikel 1 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis is God een enig en eenvoudig geestelijk Wezen. Dat woord ‘eenvoudigheid’ of ‘eenvoud’ moeten we heel letterlijk opvatten. Het betekent dat God niet samengesteld is, maar volmaakt één. Uniek. Er is niets buiten Hem waardoor Hij volmaakter zou kunnen worden. Hij is volkomen gaaf. Hij draagt geen masker, waardoor Hij zich de ene keer met het ene en een andere keer weer met het andere aangezicht openbaart. Zijn deugden en werken kunnen nooit met elkaar in conflict komen en nooit tegen elkaar uitgespeeld worden. Er zal nooit een tegenstelling zijn tussen Gods woorden en Zijn daden. Alles in Hem is in volkomen harmonie tot elkaar. Dat betekent dat er geen tegenstelling kan bestaan tussen Zijn barmhartigheid en Zijn rechtvaardigheid. Tussen Zijn liefde en Zijn heiligheid. Tussen Zijn scheppingswerk en Zijn verlossingswerk. Ook niet tussen Zijn wet en Zijn evangelie of tussen Zijn verborgen en geopenbaarde wil. Multiplex Mensen zijn zo anders. Wij zijn niet eenvoudig, maar meervoudig. Niet simplex, maar multiplex: allerlei op elkaar geperste lagen. We hebben een aardige laag, een driftige laag,
de waarheidsvriend
een onhebbelijke laag enzovoort. Er kunnen momenten zijn dat wij slechts op één laag functioneren en dat er van onze andere lagen niks merkbaar is. Bij de Heere is alles tegelijk en volkomen. In Zijn toorn is Hij liefdevol. In Zijn rechtvaardigheid en heiligheid is Hij barmhartig en zeer genadig, lankmoedig en weldadig en groot van goedertierenheid (Ps. 103). In Christus werden al Zijn deugden transparant tot op het bot. Vooral op het altaar Golgotha, waar het Lam Gods geslacht werd in de vlam van Gods toorn (Kohlbrugge). Een daad van de zuiverste liefde. Houvast Dat God niet samengesteld is, geeft in de praktijk houvast in aanvechtingen. We kunnen in tijden van tegenslagen immers nogal bestormd worden door de vraag of God wel betrouwbaar is. En of we wel op Hem en Zijn Woord aan kunnen. Bonhoeffer zegt in dat verband dat de God die ons ‘verlaat’ dezelfde is als die met ons is. Luther spreekt over Gods ‘vreemde werk’, dat volgens hem echter dienstbaar was aan Zijn ‘eigenlijke werk’. ‘Hij schijnt te doden, maar in werkelijkheid maakt Hij levend; Hij verwondt, maar eigenlijk geneest Hij veeleer.’ Zo speelt Hij Zijn minnespel. In het lijden staat Hij verdekt opgesteld, gereed om ieder ogenblik te hulp te snellen. ‘Door het venster van het donker geloof laat Hij Zich zien.’ Rijk om van daaruit, hoe het ook moge tegenlopen, gestadig op Zijn goedheid te hopen. Wetend dat Hij ons eeuwig behoud op het oog heeft. Kritiek In de kerkgeschiedenis heeft de eenvoud Gods nogal eens onder
kritiek gelegen. Vaak werd beweerd dat een dergelijke eigenschap God star en onbewegelijk zou maken. Dat zo’n God zich het lot van de mens te weinig zou aantrekken. Ik denk dan vooral aan het theopaschitisme, de leer dat God de Vader heeft geleden en is gestorven. Vooral na het immense lijden in de vorige eeuw – Verdun, de Holocaust – is deze stroming weer volop levend geworden. Velen zien niet meer dat God te midden van deze immense slachtingen nog steeds de almachtige en liefdevolle God kan zijn. Gerhard Gloege sprak zelfs over Deus contra Deum. Niks geen eenvoud Gods, alles in tegenspraak met elkaar! De lutherse traditie lijkt in bepaald opzicht ook wat op gespannen voet te staan met de leer van de eenvoud Gods. Luther wordt nogal verweten de wet tegen het evangelie te hebben uitgespeeld, hoewel de ontdekkende kracht van de wet zich bij hem vooral manifesteert in het evangelie. Nergens treedt het gewicht van de zonde immers helderder aan de dag dan in het kruisevangelie. Ik denk ook aan de vermeende spanning tussen de verborgen en de geopenbaarde God bij Luther. De verborgen God heeft zich volgens hem echter onder de verhulling in Christus Jezus en Zijn heilswerk onuitsprekelijk luisterrijk en genadig geopenbaard. In die weg overwon Hij de duivel, doodde Hij de dood en ontsloot Hij de hemel. Geestelijke ogen We hebben er wel geestelijke ogen voor nodig om, dwars door het tegendeel dat zich aan ons voordoet, toch Gods eenvoud te zien. En te verstaan dat, vanuit Zijn ondoorgrondelijke wijsheid, alle dingen voor de Zijnen moeten medewerken ten goede.
H. Liefting
14 oktober 2010
13
Eigenschappen van God [7]
De Alwetende Dat God de Alwetende is, betekent dat Hij kent en weet. Dat Hij bewustzijn heeft. Je moet de Bijbel wel op een heel speciale manier uitleggen als je wilt beweren dat God slechts bestaat in het bewustzijn van ons mensen.
O
Ds. J. Westland is hervormd predikant te Houten.
Als opmaat voor de synodevergadering over het spreken over God in de kerk een serie over Zijn eigenschappen. Volgende keer: God is heilig.
ns bestaan en ons kennen is er alleen maar door en ten overstaan van het zijn en kennen van God. Gelukkig ook maar, bevrijdend ook maar. Anders zou ik mezelf aan mijn eigen haren uit het moeras van het bestaan moeten optrekken. De haren van mijn godsgedachte. Ik zou ook van mijn eigen op God geprojecteerde vergeving moeten leven. Gelukkig dus maar dat God kent en weet. Dat kennen kunnen we een beetje begrijpen vanuit ons menselijk kennen, al gaat het er wel ver boven uit. De HEERE kent volmaakt (zie 1 Sam.2:3; Job 37: 16; Ps.139:6). Volkomen Dat volmaakte geldt voor wát Hij weet en kent. Hij is de Alwetende. Hij kent Zichzelf en Zijn werken (Hand.15:18; 1 Kor.2:10,11). Hij kent ook alle dingen buiten Zich zelf: de dingen van de natuur (Ps.147:4; Matth.10:29), de volken en individuen met hun gedachten, woorden en werken en hun emo ties (Ex.3:7; Ps.10:14; Ps.33:13-15; Ps.139; Jer.1:5; Joh.1:49). Zijn ken nen is zo volkomen dat ook de tijd geen grens voor Hem is; Hij kent heden, verleden en toekomst (Jes.46:10; Mark.13:32). De HEERE is ook volmaakt in Zijn manier van kennen. Hij kent niet oppervlakkig; Hij kent en door grondt (Ps.139:1), Hij doorziet onze motieven (Jer.17:9,10).
de waarheidsvriend
Altijd al Over het bijzondere van Gods ken nen is veel nagedacht. Wij mensen zijn voor onze kennis voor een groot deel afhankelijk van wat we zien en meemaken. We leren ons zelf en anderen kennen door erva ring. Daar is tijd voor nodig. Maar de HEERE is de Eeuwige. Hij kent en doorgrondt bij wijze van spre ken in één oogopslag. Maar ook dat is nog te menselijk gezegd, want Hij kent altijd al. We doen te kort aan het absolute karakter van Gods kennen als we zouden zeg gen dat Hij tot bewustzijn van Zichzelf moet komen in de ge schiedenis.
nen doen dan we zijn. In de opvoe ding wordt dat soms misbruikt. God wordt dan een soort boeman, die er vooral op uit is een kind op iets verkeerds te betrappen. Dat dient misschien ons gemak als opvoeders, maar is beslist onheilig en onterecht. Toch moeten we wel blijven besef fen dat God zelfs onze heimelijke zonden stelt in het licht van Zijn aanschijn, als waarschuwing voor wie meent in openlijke of huichel achtig verhulde goddeloosheid straffeloos te kunnen doorgaan. Het moge hen die God vrezen tot ootmoedige belijdenis van zonde en schuld brengen.
Bidden? Rond de belijdenis van de alwe tendheid Gods duikt in de geschie denis van het christelijk geloven en denken telkens weer de vraag op naar onze vrijheid en verantwoor delijkheid. Bijvoorbeeld bij het ontstaan van de Dordtse Leerre gels. Een praktische toespitsing daarvan is de vraag wat ons bidden nog uitmaakt als God de Alwe tende is. De bijbelse openbaring doorkruist hier onze logica. Zij geeft krachtig getuigenis aan de soevereiniteit Gods, die op geen enkele manier afdoet aan onze verantwoordelijk heid. We worden met klem opge roepen om de toevlucht te nemen tot de troon van Zijn genade, met de belofte dat de HEERE ons op Zijn tijd zal helpen (Hebr.4:16).
Troost Toch overheerst de zonnige kant. Dat God alwetend is mag een in nige troost zijn voor allen die de HEERE vrezen. In Psalm 26 ver trouwt de dichter zich toe aan een nauwkeurig onderzoek door de HEERE. Het is hem immers om de HEERE te doen (vs.11). Diep ont roerend komt dat vertrouwen uit in het laatste antwoord van Petrus op de indringende vragen van de Hee re Jezus naar zijn liefde. ‘Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb.’ De HEERE weet wat in ons hart leeft. Hij kent ook onze omstan digheden (Ps.10). De HEERE weet van onze moeite en we kunnen haar getroost in Zijn handen ge ven. Die handen zijn genadige handen. Het geheim van die ge nade is Christus. Op Golgotha moest Hij ervaren dat Zijn Vader niet meer van Hem wilde weten. Hij werd van God verlaten opdat zondige mensenkinderen, die op Hem hopen, in de moeilijkste omstandigheden van hun leven tot hun troost zouden weten dat Hij alles ziet en weet.
Beleving Belangrijker dan onze verstande lijke vragen is in de Bijbel de ma nier waarop de alwetendheid Gods beleefd wordt. Daar zit een don kere kant aan. We moeten bepaald niet denken dat we voor God iets verbergen kunnen. Of ons voor Zijn aangezicht vromer voor kun
J. Westland
21 oktober 2010
19
Eigenschappen van God [8]
De heilige We kunnen ‘heiligheid’ de meest karakteristieke eigenschap van God noemen. Dit houdt in dat andere eigenschappen van de HEERE hun unieke betekenis alleen krijgen in verbinding met Zijn heiligheid. Gods liefde bijvoorbeeld is dus ‘heilige’ liefde.
H
Dr. R.W. de Koeijer is hervormd predikant te Putten.
et woord ‘heilig’ (kadoosh) verwijst volgens sommigen naar glans, volgens anderen naar apartheid, eigensoortigheid. Gods heiligheid geeft dus aan dat Hij volledig anders is dan wij, onvergelijkbaar. Hij bezit een unieke glans en heerlijkheid, maar ook een volmaaktheid waardoor Hij zonder zonde is. Afstand en nabijheid We ontmoeten de HEERE in de Bijbel voor de eerste keer als de Heilige bij de roeping van Mozes vanuit een brandende braamstruik (Ex. 3: 1-5). De afstand tussen de HEERE en een mens wordt hier benadrukt, want Mozes moet zijn schoenen uittrekken en kan Gods boodschap alleen maar nederig en eerbiedig aanhoren. De verbinding tussen Gods heiligheid en afstand treffen we ook aan bij de roeping van Jesaja tot profeet (Jes. 6: 1-7). De profeet is zo onder de indruk van Gods heiligheid dat hij vanwege zijn onreinheid denkt te moeten sterven. Hij kan pas op weg gaan als hij gereinigd is van zijn zonde. Toch wordt Gods heiligheid ook verbonden met Zijn nabijheid. Gods openbaring aan Mozes geeft aan dat Hij Israël zal verlossen uit Egypte en vervolgens Zijn tent onder het volk
zal opslaan. Jesaja maakt duidelijk dat de Heilige van Israël de Bevrijder van Zijn volk is (Jes. 40vv). Kernachtig is Hosea 11: 9: ‘Ik zal de hittigheid van Mijn toorn niet uitvoeren (…) want Ik ben God en geen mens, de Heilige in het midden van u.’ In dit ene vers komen we het grote wonder van de Bijbel tegen. God kiest er als de Heilige voor om Zijn zondige, afkerige volk niet te vernietigen, maar om in het midden ervan te wonen. Daarin zien we Zijn heilige liefde en barmhartigheid schitteren. Deze komen voluit naar voren in de zending van Zijn Zoon Jezus Christus, de Heilige van Israël in vlees en bloed. Hij is zo anders dan zondige mensen en toch in hun midden. De Heilige en Zijn volk Wat betekent Gods heiligheid voor de omgang met Israël en de gemeente? Als de Heilige is de HEERE verantwoordelijk voor de straffen en oordelen die over Israël komen, waarbij we kunnen denken aan de geschiedenis van het gouden kalf (Ex. 32). Als Gods heilige Naam wordt onteerd door beeldendienst, reageert de HEERE in heilige toorn. Zijn heiligheid betekent dan Zijn straffende gerechtigheid. We zien dit ook in de vroege christelijke gemeente, in de dood van Ananias en Saffira (Hand. 5). Gods heiligheid komt echter ook naar voren in de straf voor Israëls vijanden en in de redding van Zijn volk. Als de Heilige neemt de HEERE geen genoegen met de zonde van Israël, maar zorgt door het oordeel heen voor een tweevoudige verlossing. Eerst geeft Hij Zijn Zoon om
Heilige Geest schept een heilig volk
Als opmaat voor de synodevergadering over het spreken over God in de kerk een serie over Zijn eigenschappen. Volgende week het slot: God is liefde.
de waarheidsvriend
verzoening te verwerven. Vervolgens wordt de Heilige (!) Geest uitgestort om een heilig volk te scheppen. Geloofsleven Wat betekent de heiligheid van God voor het geloofsleven? 1. Gods heiligheid vraagt diepe eerbied van onze kant. Hoezeer de HEERE in Christus onder ons kwam wonen, hoezeer Hij in Zijn liefde ons nabijkomt, Hij is en blijft de Unieke. Als dit wezenlijke aspect wegvalt, verdwijnen eerbied, ootmoed en verwondering voor de HEERE. Daarmee is dan het eigene van de omgang met God verdwenen… 2. Gods heiligheid roept om toewijding aan Hem: ‘Weest heilig, want Ik, de HEERE uw God, ben heilig.’ (Lev. 19; 1 Pet. 1: 16). Die heiligheid heeft in het Oude Testament betrekking op Israël, maar vaak ook op allerlei voorwerpen van de tempeldienst. In het Nieuwe Testament worden gelovigen ‘heiligen’ genoemd. Ze zijn heilig ‘in Christus’, in de zin dat Zijn volmaakte heiligheid hun in het geloof wordt toegerekend. Deze toegerekende heiligheid dient in de praktijk van elke dag uitwerking te krijgen. Zoals God heilig is, zo dienen christenen afstand te nemen van de zondige uitingen van de wereld en in huwelijk, gezin, werkkring en maatschappij een eigen stijl te vertonen. Uitzicht Gods heiligheid wordt dus weerspiegeld in Zijn volk, maar dan wel in voorlopige mate. Helaas lopen de scheuren van onheiligheid nog al te zeer door het christenleven. Straks zal heel de vernieuwde schepping aan de HEERE zijn gewijd en zal op de bellen van de paarden staan: ‘De HEERE heilig.’ (Zach. 14) Dan zal de heilige God als nooit tevoren in het midden van Zijn volk wonen. Stof tot eeuwige vreugde en aanbidding!
R.W. de Koeijer
28 oktober 2010
7
Eigenschappen van God [9, slot]
Hij is liefde
Ds. D.J. Budding is predikant van de Providence Reformed Church in Grand Rapids (VS).
God is liefde. Heel Zijn Wezen is vervuld met zuivere liefde. In artikel 1 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt God beleden als ‘een zeer overvloedige Fontein aller goeden’. Al Zijn eigenschappen zijn helemaal doortrokken van Zijn liefde.
A
Deze bijdrage is de laatste in een reeks over de eigenschappen van God – een opmaat voor de synodevergadering van volgende week donderdag over het spreken over God in de kerk.
ls we nadenken over de liefde van God, is het goed de volgende tekst in gedachten te houden: ‘Want gelijk de hemelen hoger zijn dan de aarde, zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen en Mijn gedachten hoger dan uw gedachten’ (Jes.55:9). Deze tekst is ook van toepassing op de liefde van God; ze gaat de kennis te boven (Ef.3:19). Als al Gods eigenschappen helemaal doortrokken zijn van Zijn liefde en volmaakt worden bewogen door Zijn liefde, wat is God het dan waard om boven alles en ieder bemind te worden. Hij is een en al liefde. Dat is dan ook het grote gebod: ‘Gij zult de HEERE uw God liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht’ (Mark.12:30). ‘(…) En uw naaste als uzelf.’ (vs.31) Alleen Gods liefde maakt gelukkig. Door Hem bemind te worden, Hem te beminnen, daarin ligt ons doel en daarin ligt het eeuwige leven. ‘Die God is onze zaligheid’. Dat verveelt nooit. Keerzijde Die liefde zijn we helemaal kwijtgeraakt in onze val in het paradijs.
de waarheidsvriend
Wij willen als God zijn. In ons besef zijn we zelf het middelpunt van het heelal. En als we over Gods liefde spreken, maken we er het tegenovergestelde van van wat het is. God maakt echter Zijn liefde bekend. In Zijn Woord, in het vleesgeworden Woord, Jezus Christus, en door de Heilige Geest in ons hart. Gods liefde is volmaakt zichtbaar geworden in Christus. In Hem geeft God Zichzelf (Joh.3:16). Christus is de onuitsprekelijke gave van Gods liefde. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave. In Hem heeft God Zichzelf geofferd. Het Liefste dat Hij heeft, Zijn eigen Zoon, heeft Hij geofferd. In het offer van Christus maakt God ook de keerzijde van Zijn liefde volmaakt duidelijk. Hij haat en straft alles wat in strijd is met Zijn liefde. En dat met een haat die even groot en heilig is als Zijn liefde. ‘Onze God is een verterend vuur.’ Hij heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard. Hij zal ook ons niet sparen als we Zijn grote liefde versmaden. Niemand uitgesloten Christus is Gods liefdesbrief aan een verloren wereld. In en door Hem doet Hij een huwelijksaanzoek aan verloren zondaren. Daarvan wordt bij voorbaat niemand uitgesloten. Het evangelie moet verkondigd worden aan alle creaturen, aan alle volken. En alle mensen wordt alom verkondigd dat zij zich bekeren. ‘Wend u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde.’ (Jes.45:22) God verkondigt Zijn liefde aan wie Hij wil en wanneer Hij wil. Onder de verkondiging voltrekt zich het welbehagen van God. God kiest, niet wij. Hij stort Zijn liefde uit in de harten van zondaren. Daardoor worden wij nieuwe schepselen. Daardoor haten wij wat God haat
en beminnen we wat Hij bemint. Daardoor gehoorzamen we Gods stem: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem.’ En gelovende ontvangen wij het leven, de liefde, in Zijn Naam. Zo hebben we ook onze naaste lief: met de liefde waarmee God ons heeft liefgehad. Zo kunnen we zelfs onze vijanden liefhebben – het bewijs dat we Gods kind zijn (Matth.5:45). Rusten in de liefde Door het geloof in Christus rusten wij in de liefde van God de Vader. Hij heeft ons uitverkoren in Christus voor de grondlegging der wereld. Wij rusten in de liefde van God de Zoon. Hij is voor ons Mens geworden en heeft in onze plaats de toorn van God tegen onze zonde gedragen. Wij rusten in de liefde van God de Heilige Geest, die Gods liefde in ons hart heeft uitgestort en ons door het oprechte geloof met Christus heeft verenigd. Buiten het ware geloof in Christus blijft Gods toorn op ons. Waarom sommigen delen in Gods liefde in Christus en anderen niet? Dat is door ons niet te verklaren. Uit Gods Woord en uit de praktijk is duidelijk dat het zo is. ‘Wie zijt gij, o mens, die tegen God antwoordt?’ Wij kennen hier ten dele. We kennen nog maar een druppel van de oneindige oceaan van Gods eeuwige liefde. Maar de kennis van die druppel maakt ons een vreemdeling op de aarde en doet ons verlangen naar de volmaaktheid. Want die liefde gaat alles te boven. ‘Daarom is onze wandel in de hemelen.’ En als dat waar is in ons leven, zullen we spoedig kennen zoals we gekend zijn en beminnen zoals we bemind zijn. Eeuwigheid kom ras, Och, dat ik bij u was.
4 november 2010
D.J. Budding
17