SERRE richtlijnen P21
ILVO Eenheid Plant Onderzoeksdomeinen: Toegepaste Genetica en Veredeling, Groei en Ontwikkeling en Gewasbescherming
2
Voorwoord Voorliggend document, de serrerichtlijnen van site P21, heeft tot doel om ieder die werkzaam is in de serres van de ILVO site Plant21 te informeren over en aan te manen tot het werken volgens de code van goede praktijk, met bijzondere aandacht voor een veilige, gezonde, milieuvriendelijke en reglementaire werkomgeving. De serrerichtlijnen zijn opgevat als een praktische en eenvoudige handleiding waar snel informatie kan opgezocht worden. Dit document richt zich voornamelijk naar personen die activiteiten uitvoeren die onder de bioveiligheidsregels vallen (werken met genetisch gemodificeerde organismen en plantenpathogenen). De hiërarchische lijn, waakt over de navolging van de afspraken en verleent zijn medewerking aan de implementatie ervan. Dit betekent dat naast de personeelsleden ook tijdelijke bezoekers zoals (stage)studenten en gastonderzoekers, kennis moeten hebben van dit document en dit voor gelezen en akkoord tekenen. Johan Van Huylenbroeck en Isabel Roldán-Ruiz Melle, 6-2-2013
3
4
Inhoud 1. Werken in de serres van P21: Algemeen
6
1.1. Inleiding
6
1.2. Verantwoordelijkheden
6
1.3. Algemene afspraken
7
2. Werken met GGOs en plantpathogenen
8
2.1. Inleiding
8
2.2. Bio-veiligh werken in serres en groeikamers
8
2.3. Werken met GGO’s en plantpathogenen in serres en groeikamers
10
2.4. Specifieke maatregelen voor proeven met GGO’s
10
2.5. Specifieke maatregelen voor Q plantpathogenen
11
2.6. Afvalbeheer
11
2.6.1.
Algemene principes
11
2.6.2.
Inactivatiemethodes
11
Bijlage 1
5
1 WERKEN IN DE SERRES VAN P21: ALGEMEEN 1.1
INLEIDING
De serreruimtes van P21 kunnen we opsplitsen in ‘afdelingen’ (oud gedeelte) en ‘serres’ (nieuw gedeelte). Deze richtlijnen zijn opgesteld voor de serres (plattegronden in bijlage 1). Badges Net als in het hoofdgebouw zijn de bepaalde serres toegankelijk met badge. Afhankelijk van de werkzaamheden kan een persoon toegang krijgen tot de ziekte-, ggo- of quarantaine gedeelte. Voor de spuitploeg is er een aparte badge voorzien. Aanvraag voor reservatie ruimte
Van zodra je weet dat je serreoppervlak of plaats in een groeikamer nodig hebt vul dan een aanvraagformulier in (te vinden op intranet > onze organisatie > aanvraag serre P21). Doe de aanvraag zeker tijdig! Je aanvraag wordt automatisch naar de verantwoordelijke doorgestuurd. Vervolgens wordt de geschikte serre doorgemaild aan de aanvrager en de serreverantwoordelijke. Afhankelijk van het type experiment wordt je aanvraag door verschillende personen behandeld: o Experimenten in groeikamers: Peter Lootens o Experimenten in de quarantaine afdeling (plattegronden in bijlage 1): Kris Van Poucke o Alle andere experimenten (inclusief proeven met plantpathogenen die geen quarantaine organismen zijn, en proeven met GGO’s): Evelien Calsyn
Bioveiligheidszones
Indien je voor de eerste keer in een serre waar bioveiligheidsmaatregelen gelden zal werken, moet je sectie 2 van dit document grondig doornemen en bij de bioveiligheidscoordinator van P21 (Isabel Roldán-Ruiz) ondertekennen dat je dit document gelezen en begrepen hebt. Pas daarna wordt je badge aangepast voor de duur van het experiment (of voor onbepaalde duur indien voldoende gemotiveerd).
1.2 VERANTWOORDELIJKHEDEN Evelien Calsyn is de algemene verantwoordelijke en coördineert de aanvragen voor serreruimte, behalve voor de quarantaine serres en de groeikamers. Volgende personen zijn serreverantwoordelijken:
Geert Lejeune Roger Dobbelaere Dieter Coppens Frederik Delbeke Kris Van Poucke
serres 1, 2, 3 en 12 serres 4, 5, 6 en 11 serres 9 en 10 serres 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 55 en 57 serres 45, 46, 47, 48, 49 en 50
Deze personen zorgen voor:
het water geven via klimaatcomputer, instelling en controle controle op klimaat en belichting controle op goed functioneren van infrastructuur binnen de serres
Deze personen zorgen ook ervoor dat de uitvoerders van de experimenten voldoende aandacht besteden aan:
de algemene netheid van de serres de niet-chemische behandelingen in het kader van de gewasbescherming (bv. hangen van vangplaten, algenontwikkeling op eb- en vloed tafels, ...)
6
Het instellen van het klimaat en vullen van citernes gebeurt door Evelien Calsyn (in produktieserres) of Frederik Delbeke (in serres voor ziekte of GGO experimenten). Proeven in groeikamers worden in afspraak met Peter Lootens opgezet. Uiteraard is ieder verantwoordelijk voor het opstarten, opvolgen en opruimen van eigen proeven. En is ieder die in de serre werkt, mee verantwoordelijk voor de algemene orde en netheid.
1.3 ALGEMENE AFSPRAKEN Water geven: Het watergeefsysteem is gebaseerd op recirculatie. Het met de hand water geven moet beperkt worden tot een minimum. Instellen op computer van watergeefsysteem gebeurt enkel door serreverantwoordelijken. Tafels: Bij in gebruik name van een tafel moet er vooraf zwarte plastiek gelegd worden. Deze wordt elke keer vernieuwd en de tafel wordt voor er nieuwe plastiek gelegd wordt proper gemaakt met borstel of stofzuiger. De zwarte plastiek gaat bij het landbouwplastiekafval. (opletten: in de GGO en ziekte afdelingen zijn andere regels van toepassing voor afval – zie verder). Afval: Naast de plastiek voor tafels en tunnels is er het groenafval en restafval. (opletten: in de GGO en ziekte afdelingen zijn andere regels van toepassing voor afval – zie verder).
Het groenafval gaat in de zwarte tonnen. Elke serre heeft zijn eigen ton. Deze tonnen worden op regelmatige basis door Roger naar de composthoop gebracht. Bij het opruimen van proeven wordt dit uiteraard gedaan door de betrokken personen. Het restafval gaat in de zwarte vuilzakken die in houders hangen en worden vervangen door het onderhoudspersoneel.
Netheid: De vloer van de middengang wordt om de 2 weken volgens een beurtrolsysteem proper gemaakt (zie lijst ad valvas). Inpottafels: Er worden twee inpottafels voorzien als verzamelplaats voor werkvoorraad van potgrond. De overige tafels dienen als werkoppervlak! Dus na gebruik leegmaken (zowel boven- als onder het werkvlak)!
Algemeen: -
De serre is geen stockageplaats! Plaats na gebruik het materiaal terug op de juiste plaats, verplaats geen meubilair uit aanpalende labo’s naar de serre Materiaal dat gebruikt wordt in serres (borstels, gietdarmen, broezen,…) dient enkel voor gebruik in serre Merk je defecten of abnormaliteiten meldt het aan de verantwoordelijken Heb respect voor de collega’s en hou de serre net Meld specifieke noden voor de serre. Alle ideeën om de efficiënte werking te verbeteren zijn welkom.
7
2 WERKEN MET GGO’S EN PLANTPATHOGENEN 2.1 INLEIDING In de ziekte- , quarantaine en GMO-serres gelden, naast de algemene regels voor ILVO serres, de bioveiligheidsregels die door iedereen die in de respectivelijke zones komt, strikt moeten worden nageleefd. De bioveiligheidscoördinator van ILVO Plant - site Caritasstraat 21 is Isabel Roldán-Ruiz (tel: 2882). Ze moet steeds en vooraf op de hoogte gebracht worden van geplande experimenten waarin plantpathogenen of GGO’s gebruikt worden. Uitzonderingen op de hierna vastgestelde richtlijnen kunnen alleen in afspraak met haar. Je kan bij haar altijd terecht met vragen en suggesties over bioveiligheid. Tijdens haar afwezigheden kan je Kris Van Poucke of Peter Lootens contacteren voor proeven met respectievelijk plantpathogenen of GGO’s. Algemene beginselen, definities en basisbegrippen over bioveiligheid zijn samengevat in het document “LABOrichtlijnen P21” (U:\PLANT\P21\Laborichtlijnen P21 of LabCollector). Lees aandachtig het onderdeel van “LABO richtlijnen P21”dat de bioveiligheid behandelt vooraleer je dit document verder leest.
Een aantal algemene regels in GGO en ziekte afdelingen van de serrecomplex:
Draag steeds een labojas en overschoenen. In de GGO en ziekte afdelingen wordt al het water dat geloosd wordt vooraf ontsmet door UV. Om aanslag op de lampen te vermijden worden de handen niet met zeep gewassen. De vloer wordt gestofzuigd vooraleer met water te reinigen.
Materiaal mag pas na ontsmetting terug in algemene ruimtes (buiten bioveiligheid zones). Geschikte ontsmetting producten zijn: Menno ter forte 1% (voor grote oppervlakken en baden)(fytokast), ethanol 70% (voor scharen,..)(labo). Na gebruik van een bad kan dat ontsmettingswater gebruikt worden om de tafels en het grondoppervlak te ontsmetten. Veel materiaal kan geautoclaveerd worden (best vooraf een kleine hoeveelheid uittesten).
2.2 BIO-VEILIG WERKEN IN SERRES EN GROEIKAMERS
De serres voor plantpathogenen en GGO’s bevinden zich in aparte zones. Experimenten waarbij GGO’s of plantpathogenen worden gebruikt, worden in de hiervoor voorziene serres uitgevoerd. In dit geval worden bijkomende maatregelen, om de verspreiding van pollen, zaad of plantpathogenen te beletten, toegepast. In de volgende lokalen geldt ingeperkt gebruik (zie plan in bijlage 1):
8
Lokaal nummer 24 13,14,16, 17, 19, 20, 21, 22 18, 201, 202, 203, 205 15, 23, 217B 25, 26, 27, 28 36
Zone
Type lokaal
Aard van de manipulaties
Inperkingsniveau
2 2
Labo/waslokaal Serre met eb/vloed tafels
Technische / stockage ruimte groei van GGO planten
L2 G2
2, uitbreiding
Serre zonder tafels in beton
groei van GGO planten
G2
2, uitbreiding 2 /
Serre gang Groeikamer Labo/autoclaaflokaal
SAS G2 L2
37 + 39B
/
Labo plantenaaltjes
38
3
Sas
40
3
43 39+41+42+44 45, 46, 47, 48, 49, 50
3 3 3
Luchtventilatie- en onderdruksysteem Labo/waslokaal Serre gang, toegang via sas Serre met eb/vloed tafels
SAS naar serres groei van GGO planten Algemene afvalverwerking: decontaminatie, autoclaaf, grondsterilisator Labo-analyse op plantpathogene aaltjes sas nar G2Q zone (deuren met gekoppelde vergrendeling) Technische installatie
L2Q G2Q G2Q
51, 52, 55, 56
1
Serre met eb/vloed tafels
53
1
Serre met volle grond
54 57
1 1
Serregang/sas Serre zonder tafels en met extra sas
Technische / stockage ruimte Gang naar serres Groei van planten, eventueel geïnfecteerd met plantpathogenen Groei van planten, eventueel geïnfecteerd met plantpathogenen Groei van planten, eventueel geïnfecteerd met plantpathogenen sas naar serres Groei van planten, eventueel geïnfecteerd met plantpathogenen
G2Q G2Q
G2Q
G2
G2
SAS G2
De toegangscontrole naar deze zones gebeurt via een badgesysteem. In zones 1 en 2 worden de serregangen beschouwd als sas en dienen als dusdanig gebruikt te worden. Een badge wordt pas na opleiding over deze werkvoorschriften geautoriseerd. De vier serrecompartimenten in de uitbreiding worden betreden via 217a, waar een badgecontrole van UGent geïnstalleerd is, en vervolgens via de serregang 217b, die met een sleutel gesloten wordt.
Bezoekers zijn enkel toegelaten onder begeleiding van geautoriseerd personeel.
Werkzaamheden aan de serre-infrastructuur door derden kunnen enkel na afspraak met de technische serremanager of een ander bevoegd personeelslid. Met de externen dienen afspraken gemaakt te worden rond de bijzondere maatregelen van toepassing op de experimenten.
De volgende regels moeten gerespecteerd worden:
Proeven met plantpathogenen of GGO’s mogen enkel worden uitgevoerd in lokalen die voldoen aan de vereiste inperkingsniveaus (L2, L2Q, G2 of G2Q). Dit wordt vermeld op de deur. Eten, drinken, roken, medicijnen innemen, manipuleren van contactlenzen, aanbrengen van cosmetica en bewaren van voedingsmiddelen is verboden in serres met ingeperkt gebruik. Hoe de handen schoon en de nagels kort. Was de handen bij het verlaten van de serre. Gebruik daarvoor een desinfecterend middel. In de serres met ingeperkt gebruik zijn groene (zone 1), blauwe (zone 2) of mint (zone 3) labojassen en schoenen in de sassen voorzien. Deze dienen steeds gedragen te worden. Handschoenen die gebruikt zijn geweest om GGO’s of plantpathogenen te manipuleren worden bij het biologisch besmet afval afgevoerd (vuilbakken voorzien in ruimtes voor ingeperkt gebruik). Gebruikte materialen worden ontsmet voordat ze worden gewassen of hergebruikt. Biologisch afval wordt geïnactiveerd.
9
Registreer biologisch materiaal in de inventaris dat de bioveiligheidscoördinator beheert. Deze inventaris is te vinden op U:/Plant/P21/bioveiligheid. Wordt een organisme waarmee je wil werken niet in de lijst vermeld, neem dan eerst contact op met de bioveiligheidscoördinator.
2.3 WERKEN MET GGO’S EN PLANTPATHOGENEN IN SERRES EN GROEIKAMERS De toegang tot de serres met ingeperkt gebruik is beperkt tot één ingang via sas. Bij het betreden van de serregang moet deze naar behoren als sas worden gebruikt. Dit wil zeggen dat de deuren van individuele compartimenten gesloten zijn, wanneer de gang van buiten wordt betreden. Bij het binnen- en buitengaan van de serre dienen de deuren één voor één te worden geopend en weer gesloten. Ieder mankement aan de infrastructuur van de serres wordt onmiddellijk medegedeeld aan Evelien Calsyn. Bij elk gebruik wordt een experimentfiche opgemaakt met vermelding van de o verantwoordelijke onderzoeker en eventueel ander betrokken personeel o start- en vermoedelijke einddatum van de proef o plantensoort, GGO, betrokken pathogenen o doel van de proef o risico’s o afvalbeheer o teelttechnische opmerkingen (bemesting, watergift, oogst,…) De planten worden vrij van schadelijke organismen in de serre gebracht, tenzij niet anders mogelijk. Het binnendringen van ongewenste insecten en mijten in deze serres wordt zoveel mogelijk vermeden: (i) de toegangen blijven gesloten, (ii) het sas wordt op een correcte wijze gebruikt, (iii) kieren in de serre worden onmiddellijk afgedicht, (iv) in de serres voorzien van nokverluchting is gaas aangebracht. Voor de monitoring van vliegende insecten wordt gebruik gemaakt van lijmvallen. Afhankelijk van de aanwezigheid van insecten wordt een gepaste biologische of chemische bestrijding uitgevoerd. Er wordt zoveel mogelijk geïntegreerd gewerkt. Indien insectbestuiving noodzakelijk is voor een bepaald experiment, wordt gebruik gemaakt van een aparte serre, of indien niet beschikbaar, een kooi voor het loslaten van de bestuivers. Bestuivers buiten deze kooi zullen worden opgemerkt via de voorziene monitoring met lijmvallen en zullen worden bestreden. Bij het einde van de bestuiving worden de bestuivers lokaal bestreden in de bestuivingkooi. Het indringen van vogels of knaagdieren in de serre wordt in de eerste plaats vermeden: (i) de ondergrond van de serre is beton, (ii) de toegangen blijven gesloten, (iii) het sas wordt op een correcte wijze gebruikt, (iv) in nokverluchting is gaas aangebracht. Knaagdieren (ratten en muizen) worden in de omliggende serres bestreden met rodenticiden. Wanneer de aanwezigheid van knaagdieren wordt vermoed, worden extra vallen gezet.
2.4 SPECIFIEKE MAATREGELEN VOOR PROEVEN MET GGO’S Om de verspreiding van GGO materiaal in het milieu te voorkomen, dient de verspreiding van pollen en/of zaad te worden vermeden. Daarom kunnen volgende maatregelen worden genomen indien compatibel met het experiment:
Experimenten waarbij geen bloei noodzakelijk is: o Verwijderen van de bloemen en zaaddozen o Oogsten van het plantenmateriaal voor de bloei o Gebruik van mannelijk steriele of niet-fertiele lijnen
Experimenten waarbij bloei vereist is: o Dek bloeiwijzen en zaaddozen af. Voor het inhoezen van bloemen kunnen specifieke hoezen worden gebruikt o Verschuif het bloeitijdstip zodat pollen niet vrijkomt wanneer niet-GGO planten van dezelfde soort
10
o o
in de omgeving bloeien Zorg ervoor dat planten waarmee kruisbestuiving mogelijk is, zich op een voldoende grote afstand bevinden zodat onbedoelde kruisbestuiving onmogelijk is. Vernietig bestuivers (insecten) in de experimentele kooien nadat de pollen transfer heeft plaatsgevonden
2.5 SPECIFIEKE MAATREGELEN VOOR Q PLANTPATHOGENEN Voor het invoeren (eerste gebruik op de site) van quarantaineorganismen is een toelating nodig van het FAVV. De invoervergunning die moet worden ingevuld alsook informatie rond de procedure voor invoervergunning kan je bekomen bij de bioveiligheidscoördinator of bij Kris Van Poucke. Quarantaineorganismen worden enkel gemanipuleerd in de voorziene ruimtes, afhankelijk van het inperkingsniveau van het experiment., bepaald na risicoanalyse.
2.6 AFVALBEHEER
2.6.1 Algemene principes Alle biologisch besmet afval en materiaal moet geïnactiveerd worden alvorens te worden afgevoerd (wegwerp materiaal) of afgewassen (herbruikbaar materiaal). Biologisch besmet afval dat ook chemisch verontreinigd is, wordt afgevoerd en behandeld door een gespecialiseerde firma. Er moet ook voorzichtig worden omgegaan met afval van transgene planten. Bloemen, zaden, en – afhankelijk van de plantensoort – andere reproductieve delen moeten worden verzameld en geïnactiveerd. Er zijn verschillende mogelijkheden om dit materiaal te doden: sterilisatie op hoge temperatuur is de meest rigoreuze methode, maar ook eenvoudiger methoden kunnen soms volstaan, zoals het verhakselen van materiaal. Transgene planten en planten geïnfecteerd of behandeld met genetisch gemodificeerde en/of pathogene micro-organismen moeten als geheel worden geïnactiveerd, zowel de grond als en ander materiaal dat mogelijks besmet is. Stomen van grond die in contact is gekomen met transgeen plantenmateriaal of plantpathogenen is een uiterst geschikte methode van inactivatie. De geschikte methode voor inactivatie wordt vastgelegd in het dossier van de proef in afspraak met de bioveiligheidscoördinator. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten biologisch afval : Soort afval vast vast (grond/plant) vast vast
Geïnactiveerd + + + -
Chemisch verontreinigd + +
vloeibaar vloeibaar vloeibaar
+ + -
+ +
Bestemming Restafval Compost Chemisch afval (CAT 6) Biologisch besmet (CAT 9, gele ziekenhuisvaten) Bedrijfsafvalwater (gootsteen) Chemisch afval (CAT 13) Biologisch besmet (CAT 9, gele ziekenhuisvaten)
2.6.2 Inactivatiemethodes Organische resten (plantmateriaal, plantpathogenen): autoclaveren gedurende minstens 15 minuten bij 121°C
Verzamelen in autoclaveerzakken en na afdoden afvoeren als restafval. Grote hoeveelheden planten (bvb beëindigen experiment in serres) worden geautoclaveerd en nadien als compost beschouwd. Ander afval uit de serres (worteldoek, vliesdoek, …) wordt apart ingezameld en geautoclaveerd. Na inactivatie wordt dit materiaal als restafval beschouwd. Indien vast afval niet geautoclaveerd kan worden omdat het chemisch verontreinigd is, hoort dit afval bij biologisch gecontamineerd afval (CAT 9). CAT 9 afval wordt afgevoerd naar een vuilverbrandingsinstallatie die geschikt is voor de verbranding van risicohoudend afval.
11
Voor het biologisch besmet afval dat in autoclaveerzakken verzameld wordt, moet je rekening houden met het volgende:
Grond:
Gebruik twee zaken over elkaar Vul de zak niet te veel. Neem eerder een nieuwe zak dan hem tot helemaal bovenaan vol te proppen. Vul de zak maar voor 90%. Behandel autoclaveerzakken met zachtheid. Ze zijn vrij sterk, maar het is belangrijk dat er onderaan in de zak geen gaten komen om het lekken van agar en andere stoffen in de autoclaaf te vermijden. Als je merkt dat er een gat in de zak zit, plaats hem dan in een nieuwe zak. Sluit de zak. Breng een strookje autoclaveertape aan op de zak zodat er na autoclaveren onderscheid kan worden gemaakt tussen geautoclaveerde en nog te autoclaveren zakken. Noteer met een alcoholstift je naam op de zak en het lokaal waar het biologisch afval vandaan komt. Zorg ervoor dat je bovenaan een kleine opening laat als je de zak toebindt. Dit is nodig om voldoende penetratie van de stoom te krijgen tijdens het autoclaveren en om een te hoge druk te vermijden in de zak (scheuren). Plantaardig materiaal en labo-afval mogen niet samen in eenzelfde autoclaveerzak, maar dienen apart gesorteerd te worden voor afvoer na autoclaveren. Naalden, scalpels, pasteurpipetten en ander scherp materiaal worden afgevoerd in gele vaten (CAT 9). Plaats de volle autoclaveerzakken in een container voor biologisch afval (voorzien in lokaal 36). De zakken worden geautoclaveerd door Carina Pardon.
Wordt gesteriliseerd bij 80C in de grondsterilisator Sterilo 7K/A (Harter Elektrotechnik, Schenkenzell, Duitsland). Dit gebeurt steeds door opgeleid personeel, contacteer hiervoor Frederik Delbeke. Voor grote hoeveelheden kan de grondsterilisator naar de serregangen verplaatst worden. Vóór de verplaatsing worden de wielen van de Sterilo grondig gereinigd en gedesinfecteerd. Grond moet voldoende vochtig zijn voor sterilisatie (vermijden van verspreiding van bvb. schimmelsporen, meest doeltreffende sterilisatie bij ca. 27% water). Laat de grond voldoende afkoelen, alvorens de sterilisator leeg te scheppen. Het gebruik van een hogedrukreiniger is niet toegestaan om de sterilisator te reinigen. Grond wordt na sterilisatie naar de compost gebracht.
Vloeibaar biologisch besmet afval: Kleine restjes biologisch gecontamineerd afval (<10ml) kunnen in gesloten recipiënten met biologisch gecontamineerd afval (CAT 9) worden afgevoerd. Afdoden met javel (bleekwater) en aansluitend verwijderen in de gootsteen is niet toegestaan. Wanneer zeer grote hoeveelheden uitsluitend biologisch gecontamineerd water worden geproduceerd, kan je dit weggieten in een serre waar de afvoer is aangesloten op de ontsmettingsinstallatie (zones 1, 2 en 3; zie bijlage 1). Herbruikbare materialen: potten, stokken, etiketten worden in de zones zelf gereinigd, gedesinfecteerd en gestockeerd potten kunnen eventueel geautoclaveerd worden; test op voorhand of het materiaal niet beschadigd geraakt door het autoclaveringsproces
12
Bijlage 1
14
15
16
17
18
19