Informatica
September 2007
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Informatica
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
7
Deel I
Algemeen Deel
11
1. De onderwijsvisitatie Informatica 13 2. Het referentiekader van de visitatie Informatica 2006-2007 19 3. Algemene bevindingen 27
Deel II Opleidingsdeel 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
35
De bachelor- en masteropleiding Informatica aan de Universiteit Utrecht 37 De bachelor- en masteropleiding Informatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen 75 De bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics aan de Open Universiteit Nederland 119 De bachelor- en masteropleiding Informatica aan de RU Groningen 161 De bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen Computer Science, Parallel and Distributed Computer Systems en Bioinformatics aan de Vrije Universiteit Amsterdam 205 De bacheloropleidingen Technische Informatica en Telematica, en de masteropleidingen Computer Science, Telematics, en Human Media Interaction aan de Universiteit Twente 259 De bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleidingen Computer Science en Media and Knowledge Engineering aan de TU Delft 315 De bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleidingen Computer Science and Engineering en Business Information Systems aan de TU Eindhoven 371
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D: Bijlage E:
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Informatica Standaardprogramma van de visitatiecommissie Informatica Checklist voor de onderwijsvisitatie Informatica 2006-2007 Beoordelingsformulier kwaliteit afstudeerwerk Overzicht van de scores van de opleidingen per kwaliteitsonderwerp c.q. -facet
QANU / Informatica
421 423 427 429 431 432
QANU / Informatica
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria, maar met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Informatica van QANU heeft haar beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de (Technische) Informatica met grote toewijding uitgevoerd. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun zorgvuldig voorbereide documentatie en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Informatica
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
QANU / Informatica
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie Als Duitser met een zekere Groningse achtergrond en een diploma Nederlands niveau 1 is mij onverwachts de eer ten deel gevallen om in de visitatiecommissie Informatica mee te mogen doen, en dan nog wel als voorzitter. In Duitsland zijn evaluatie en accreditatie nieuwe verschijnselen die in het kader van het ‘Bologna-proces’ zijn ingevoerd. Mijn enige ervaring met accrediteren was die van een decaan die alle stukken over een nieuw curriculum heeft moeten schrijven en die tegenover een visitatiecommissie heeft moeten verdedigen. Bij het samenstellen van de commissie zijn wij er, ondanks pogingen in die richting, helaas niet in geslaagd ook een vrouwelijk lid te vinden. Gelukkig hadden enige commissieleden al aan accreditaties meegewerkt, want juist op de dag van de eerste visitatie in Utrecht moest onze ervaren secretaris verstek laten gaan en werden wij in het diepe gegooid. Deze uitdaging hebben wij relatief goed gepareerd. Mijn specialisatie op het gebied van realtimesystemen bleek heel geschikt te zijn om de in totaal bijna honderd gesprekken met een veelvoud aan mensen altijd op tijd af te sluiten om vervolgens direct over te schakelen op een nieuw gesprek met een ander groepje. Het werk in de commissie heeft zich heel plezierig ontwikkeld en de atmosfeer was altijd vriendschappelijk. Na acht visitatiebezoeken zijn wij nu zo goed ingespeeld dat wij het betreuren dat we niet kunnen doorgaan. Als aanhanger van het Humboldtiaanse ideaal draag ik de vrijheid van onderwijs en onderzoek hoog in het vaandel. Geheel conform hiermee lijkt mij het evalueren van universitair onderwijs vreemd te zijn aan het wezen van de universiteit. Vanuit dit uitgangspunt heeft de commissie veel moeite gedaan om de medewerkers van de bezochte instellingen met respect te benaderen en minder in hun vrijheid van doceren door te dringen dan het Bologna-stelsel eigenlijk voorziet. Wij konden dan ook na de mondelinge rapportages na afloop van de afzonderlijke visitatiebezoeken en ook later op grond van de schriftelijke reacties waarnemen dat alle instellingen zich in het algemeen kunnen vinden in onze beoordelingen. Inmiddels heb ik nu ook deelgenomen aan een klein aantal accreditaties in Duitsland (waaronder één met deelnemers van de Franse organisatie voor de accreditatie van ingenieurscurricula). Voor iedere te accrediteren opleiding in elke instelling wordt een nieuwe commissie samengesteld. In vergelijking daarmee lijkt mij de Nederlandse aanpak van één visitatiecommissie voor alle opleidingen van een bepaald vak geschikter te zijn. Het is meer werk voor de commissie, maar deze heeft meer ervaring en een bredere visie op het moment dat ze haar eindrapport uitbrengt. Ik ben er zeker van dat om deze reden haar oordelen meer evenwichtig en meer valide zijn. De vroegere ongedeelde opleidingen kenden tussenexamens: in Duitsland na vier van de negen semesters en in Nederland al na twee van de acht of tien semesters reguliere studietijd. Deze propedeuse na het eerste studiejaar vond ik altijd beter dan de Duitse aanpak (vaak met een numerus fixus), omdat ze het mogelijk maakt om de geschiktheid van studenten voor het vak op relatief korte termijn vast te stellen. Daarom vind ik het een goede zaak dat de propedeuse is blijven bestaan, hoewel het Bologna-stelsel ze niet kent. Met dit stelsel is nu het bachelordiploma ingevoerd, waardoor de studieloopbaan is ingedeeld in een driejarige fase gevolgd door een tweejarige. Uit de visitatie is gebleken dat de overheid eigenlijk de enige belangstellende is voor het afstuderen met het bachelordiploma. Omdat er vanuit het afnemende beroepenveld geen vraag is naar universitair opgeleide bachelors en er geen specifieke arbeidsmarktperspectieven voor hen zijn, stromen de afgestudeerde bachelorstudenten gewoon door QANU / Informatica
naar het masterdiploma, dat gelijkwaardig is aan het traditionele doctoraaldiploma. Daarom is het geen verrassing dat voor de opleidingen het uitstromen naar de arbeidsmarkt geen doelstelling is en dat ze een ‘zachte cesuur’ tussen bachelor- en masteropleiding hanteren. Aan alle bezochte universiteiten heeft de commissie vastgesteld dat de instroom van bachelors die van het hoger beroepsonderwijs afkomstig zijn veel aandacht en inspanning vraagt van de opleidingen. Voor deze masterstudenten worden speciale schakel- en/of homologatieprogramma’s aangeboden om lacunes in hun kennis weg te werken. Hierbij vraag ik mij af of het niet zinvoller en effectiever zou zijn om, zoals in Duitsland het geval is, de hogescholen het recht te geven om zelf masterprogramma’s aan te bieden die geschikt zijn voor hun doelgroep. Mijn verblijf in Groningen is in 1992 geëindigd. Als men na zo’n lange tijd weer in contact komt met de Nederlandse informatica, valt op dat deze inmiddels afscheid heeft genomen van het model van Dijkstra, maar daardoor ook haar onmiskenbare profiel heeft verloren. Ook valt mij op dat er nu in Nederland een kleine zuster van de informatica bestaat, namelijk de informatiekunde, die in het buitenland totaal onbekend is. In het bijzonder vallen een buitenlander de in het algemeen zeer goede randvoorwaarden voor een universitaire studie op. De ratio tussen de aantallen studenten en beschikbare stafleden, en de materiële voorzieningen kan ik, wanneer ik die internationaal vergelijk, alleen maar royaal noemen. Daarom lag het ook voor de hand dat ik mijn eigen kinderen een studie in Nederland heb aanbevolen. Een minpunt van het studeren in Nederland is niet zozeer het collegegeld, dat tegenwoordig nauwelijks hoger is dan in het buurland Nordrhein-Westfalen, maar de taal. Niet het gemakkelijk te leren Nederlands maar het Engels wordt nu voor het onderwijs in de mastercurricula gebruikt. Ook wordt het vanwege de homologatieprogramma’s voor masterstudenten meer en meer gebruikt in de bachelorcurricula. Misschien is dit de reden dat de instroom van buitenlandse studenten ondanks aanzienlijke inspanningen op het gebied van internationale uitwisseling gering is. Volgens Wilhelm von Humboldt (“Die Verschiedenheit der Sprachen ist nicht eine Verschiedenheit an Schällen und Zeichen, sondern eine Verschiedenheit von Weltansichten”) biedt een taal een bepaalde visie op de wereld. Door het gebruik van de voertaal Engels in een niet-Engelstalig land komt dat neer op de globalisatie-conforme mainstreamvisie. Het is jammer dat belangstellenden voor de specifiek Nederlandse visie, uit Nederland of uit het buitenland, tegenwoordig alleen in Vlaanderen de mogelijkheid hebben colleges op masterniveau in deze taal te horen. Om vast te stellen of de boven beschreven en voor mij teleurstellende situatie in lijn is met wat de maatschappij wil, heb ik een blik geworpen in de ‘Wet van 8 oktober 1992, houdende bepalingen met betrekking tot het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek’ en daar het volgende gevonden. Artikel 1.3, lid 4, zin 2 luidt: “Zij (nl. de universiteiten) richten zich in het kader van hun werkzaamheden op het gebied van het onderwijs wat betreft Nederlandstalige studenten mede op de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands.” Bijzondere aandacht voor de bevordering van Nederlandse taalvaardigheid heeft de commissie helaas bij geen van de bezochte instellingen kunnen vinden. Integendeel, bijna alle afstudeerverslagen op masterniveau en al vele op bachelorniveau worden in het Engels geschreven. Vervolgens luidt dan Artikel 7.2: “Het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands. In afwijking van de eerste volzin kan een andere taal worden gebezigd: (a en b zijn hier niet van toepassing) of c. indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het
QANU / Informatica
onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode.” Ook aan deze bepaling is niet voldaan. Interessant, en belangrijk voor een visitatiecommissie, is het hier in de wet bedoelde kwaliteitsaspect. Als een zwaar vak zoals Informatica in een taal wordt onderwezen die voor beide zijden, zowel docenten als studenten, vreemd is, dan verhoogt dat de moeilijkheid van de studie en verlaagt het de kwaliteit van het onderwijsproces. In de gesprekken met studenten van alle gevisiteerde opleidingen hebben wij klachten over de Engelse taalvaardigheid van hun docenten gehoord. Mijn persoonlijke indruk is dat ze op deze manier ons indirect probeerden mee te delen dat ze geen Engelstalig onderwijs willen, maar dat ze het niet ‘politiek correct’ vonden om dit direct te zeggen. Ik sluit af met heel hartelijk dank te zeggen aan de instellingen voor de goede voorbereiding van onze bezoeken, de gastvrije ontvangst en de open gesprekken, aan mijn collega’s in de commissie en haar adviseurs voor de grote hoeveelheid werk die zij hebben verricht, en in het bijzonder aan onze secretaris – een meester van de wel afgewogen formulering. Prof. dr. dr. W.A. Halang, voorzitter visitatiecommissie Informatica
QANU / Informatica
10
QANU / Informatica
DEEL I: Algemeen deel
QANU / Informatica
11
12
QANU / Informatica
1.
De onderwijsvisitatie Informatica
1.1.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft de Stichting QANU in mei 2006 de visitatiecommissie Informatica ingesteld. In de periode juni tot en met december 2006 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan die bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Informatica en Technische Informatica waarvoor QANU een opdracht tot visiteren had ontvangen van de betrokken universitaire Colleges van Bestuur (zie paragraaf 1.2.). De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in beoordelingsrapporten per universiteit. Deze zijn, in volgorde van de visitatiebezoeken, gebundeld in deel II van dit rapport. Ze hebben tot doel antwoord te geven op de vraag of de betrokken opleidingen naar het oordeel van de visitatiecommissie voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. Deel I van het rapport bestaat uit een algemene achtergrondbeschrijving van de visitatie (hoofdstuk 1), het gehanteerde referentiekader (hoofdstuk 2) en het oordeel van de commissie over een aantal aspecten die haar tijdens de visitatie bijzonder hebben getroffen, maar die vielen buiten het beoordelingskader van QANU (hoofdstuk 3: Algemene bevindingen). 1.2.
De betrokken opleidingen
De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: Universiteit Utrecht (19 en 20 juni 2006): • de bacheloropleiding Informatica • de masteropleiding Informatica Radboud Universiteit Nijmegen (11 en 12 september 2006): • de bacheloropleiding Informatica • de masteropleiding Informatica Open Universiteit Nederland (19 en 20 september 2006): • de bacheloropleiding Technische Informatica • de masteropleiding Technical Informatics RU Groningen (3 en 4 oktober 2006): • de bacheloropleiding Informatica • de masteropleiding Informatica Vrije Universiteit Amsterdam (1 t/m 3 november 2006): • de bacheloropleiding Informatica • de masteropleiding Computer Science • de masteropleiding Parallel and Distributed Computer Systems • de masteropleiding Bioinformatics
QANU / Informatica
13
Universiteit Twente (15 t/m 17 november 2006): • de bacheloropleiding Technische Informatica • de bacheloropleiding Telematica • de masteropleiding Computer Science • de masteropleiding Telematica • de masteropleiding Human Media Interaction TU Delft (28 en 29 november 2006): • de bacheloropleiding Technische Informatica • de masteropleiding Computer Science • de masteropleiding Media and Knowledge Engineering TU Eindhoven (12 en 13 december 2006): • de bacheloropleiding Technische Informatica • de masteropleiding Computer Science and Engineering • de masteropleiding Business Information Systems De namen van de genoemde universiteiten worden in het vervolg van dit rapport in de bovengenoemde volgorde als volgt afgekort: UU, RU, OU, RUG, VU, UT, TUD en TUE. 1.3.
Samenstelling en taak van de commissie
De samenstelling van de commissie is totstandgekomen mede aan de hand van suggesties vanuit de landelijke kamer Informatica. Alle betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid geweest om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgelegde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform paragraaf C.2.2.1. van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De visitatiecommissie Informatica bestond uit de volgende personen: prof. dr. dr. W.A. Halang drs. J.J.Th. Houben dhr. V.S. Jaddoe B.Sc prof. dr. J. Paredaens prof. dr. F.J. Peters prof. dr. J.M. Pieters
prof. dr. L. De Raedt
14
hoogleraar Informatietechnologie aan de Fernuniversität Hagen, voorzitter; deskundige ontwikkeling en inrichting hoger onderwijs; student masteropleiding Grid Computing aan de Universiteit van Amsterdam; hoogleraar Informatica aan de Universiteit van Antwerpen en de TU Eindhoven; per 1-10-2005 emeritus hoogleraar Toepassingsgerichte Informatica van de Universiteit Leiden en gepensioneerd medewerker van Philips Research, Eindhoven; hoogleraar Toegepaste Psychologie met bijzondere aandacht voor leren en instructie, Universiteit Twente (tot 1-1-2007) en per 1-1-2007 hoogleraar Toegepaste Psychologie ten behoeve van de Universitaire Lerarenopleiding aan de Radboud Universiteit Nijmegen.; hoogleraar Informatica aan de Universität Freiburg (tot 1-102006) en per 1-10-2006 hoogleraar Informatica aan de KU Leuven; QANU / Informatica
prof. dr. R.P. van de Riet
emeritus hoogleraar Informatiesystemen van de VU Amsterdam.
Tot secretaris van de commissie werd benoemd drs. G.H. Lansink, medewerker bureau QANU, Utrecht. Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. De commissieleden voor wie gold dat zij verbonden zijn aan een van de te visiteren universiteiten of voor wie dat tot recentelijk gold, hebben niet deelgenomen aan het visitatiebezoek aan de betreffende universiteit. Dit was van toepassing op prof. Paredaens bij het bezoek aan de TUE, voor prof. Pieters bij het bezoek aan de UT en voor prof. Van de Riet bij het bezoek aan de VU Amsterdam. In het geval van het bezoek aan de UT is het ontbreken van onderwijskundige expertise in de commissie opgevangen door de deelname van een vervanger: drs. J. Houben, voormalig beleidsadviseur onderwijs van het bureau VSNU en recent onderwijsdeskundige in verschillende QANU-visitatiecommissies. Prof. De Raedt en prof. Paredaens hebben beurtelings deelgenomen aan de visitatiebezoeken, zodanig dat zij gezamenlijk gedurende deze visitatie de positie van één (buitenlands) commissielid hebben ingenomen. Beiden hebben deelgenomen aan de start- en slotvergadering van de commissie. Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 15 mei 2006 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken 1) een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader van januari 2004; en 2) op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit, en 3) de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. 1.4.
Werkwijze van de commissie
De commissie hield haar installatievergadering op 15 mei 2006 in Utrecht. Ze werd formeel geïnstalleerd namens het QANU-bestuur door de directeur van QANU, mr. C.J. Peels. Daaraan voorafgaande zijn van de zijde van QANU met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Als uitvloeisel daarvan is alle leden verzocht een onafhankelijkheidsverklaring te ondertekenen en aan de QANU ter beschikking te stellen. Alle leden hebben aan dit verzoek zonder voorbehoud gevolg gegeven en waar nodig ter vergadering een toelichting gegeven op hun specifieke positie ten opzichte van een van de te visiteren opleidingen. Daarmee was de visitatie Informatica naar het oordeel van QANU omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten:
QANU / Informatica
15
• • • • • • •
de te volgen werkwijze; de globale dagindeling van de visitatiebezoeken; het vicevoorzitterschap van de commissie (te vervullen door prof. dr. J. Pieters c.q. prof. dr. R. van de Riet); de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; de verdeling van twaalf afstudeerwerken per bachelor- en masteropleiding; de vaststelling van de vanuit de QANU aangereikte ‘checklist’ (zie bijlage C); het inwinnen van adviezen van externe deskundigen ten aanzien van sommige van de te visiteren opleidingen.
Op basis van een door voorzitter en secretaris geformuleerd voorstel heeft de commissie in haar startvergadering een begin gemaakt met de bespreking van het in het visitatieprotocol voorziene referentiekader. Langs schriftelijke weg is binnen een week na de vergadering de tekst van een conceptreferentiekader vastgesteld. Vervolgens heeft de commissie dit concept aangeboden aan de betrokken opleidingen (in dit geval de kamer Informatica), waarbij ze de gelegenheid werd geboden om daarop te reageren. Bij elk visitatiebezoek heeft de commissie als eerste punt de vraag aan de orde gesteld of de opleidingen zich konden vinden in het voorgelegde referentiekader. Dat bleek bij alle bezoeken het geval te zijn. Tijdens haar installatievergadering op 15 mei heeft de commissie ook de zelfstudies in oriënterende zin besproken en werden per opleiding specifieke aandachtspunten geïnventariseerd, mede op basis van een door bureau QANU opgestelde verkennende analyse. Om te bevorderen dat tijdens het visitatiebezoek de gedachtewisseling tussen visitatiecommissie en opleidingsvertegenwoordigers op zinvolle en efficiënte wijze gevoerd kon worden, besloot de commissie om: • • •
verzoeken om aanvullende informatie ruim van tevoren aan de te visiteren opleidingen te richten; sommige, meer principiële vragen al vooraf voor te leggen, zodat aan de zijde van de opleiding al enige reflectie en zonodig standpuntbepaling kon plaatsvinden; de gesprekspanels bestaande uit studenten vooraf te vragen om hun standpunt te bepalen op die facetten uit de zelfstudie die met name voor studenten van belang zijn (zoals kwaliteitszorg, studeerbaarheid, toetsing en beoordeling, onderwijsvormen, kwaliteit staf, voorzieningen, et cetera).
De commissie heeft goede ervaringen met deze aanpak opgedaan. De beschikbare tijd kon hierdoor tijdens de visitatiebezoeken optimaal worden besteed en de gedachtewisseling kon op gerichte wijze plaatsvinden, zonder dat daarmee de spontaniteit van de dialoog in gevaar kwam. Op basis van de conclusies, bereikt in de installatievergadering, is vanuit bureau QANU contact opgenomen met alle betrokken lokale visitatiecoördinatoren en is de voorbereiding van elk visitatiebezoek in onderling overleg tussen de lokale visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Laatstgenoemde heeft daartoe ongeveer één maand voorafgaand aan elk visitatiebezoek een bezoek gebracht aan elke instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal:
16
QANU / Informatica
• • • • • • • • • •
de gebruikte onderwijsliteratuur van de verplichte onderdelen; gebruikte dictaten, syllabi en readers; alle tentamenopgaven van de bacheloropleiding en van de verplichte onderdelen van de masteropleiding; een representatieve hoeveelheid voorbeelden van gemaakte en gecorrigeerde tentamens; richtlijnen en regelingen voor stages en scripties; de niet-opgevraagde afstudeerwerken; evaluatieverslagen van het onderwijs (inclusief jaaroverzichten); gebruikte handboeken kwaliteitszorg; notulen van de opleidingscommissie(s) en examencommissie; beleidsstukken (zoals bijvoorbeeld ontwikkelingsplannen, strategienota’s en kwaliteitsplannen).
Ter bestudering vooraf werden opgevraagd: twaalf afstudeerwerken (zie de volgende alinea) van zowel de bachelor- als de masteropleiding en het meest recente beschikbare materiaal op het gebied van alumnionderzoeken. Ten slotte werd de visitatiecoördinator gevraagd om de mogelijkheid te creëren voor de leden van de visitatiecommissie om voorafgaand aan het bezoek in te loggen op de plaatselijke lokale elektronische leeromgeving, als waren zij een student van de opleiding. Een aantal externe deskundigen heeft op verzoek van de commissie een (eenmalig) advies geleverd over met name de domeinspecifieke aspecten van sommige van de te visiteren opleidingen. De adviseurs waren (in alfabetische volgorde): prof. dr. G. Engels van de Universiteit van Paderborn (advies over de masteropleiding Business Information Systems van de TU Eindhoven), dr. ir. C.A.P.G. van der Mast van de TU Delft (advies over de masteropleiding Human Media Interaction van de Universiteit Twente), prof. dr. G. Vriend van de Radboud Universiteit Nijmegen (advies over de masteropleiding Bioinformatics aan de VU Amsterdam) en prof. dr. ir. P.H.N. de With van de TU Eindhoven (advies over de masteropleiding Media and Knowledge Engineering van de TU Delft). De visitatiebezoeken namen doorgaans twee dagen in beslag met uitzondering van de bezoeken aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit Twente, waar de commissie een bezoek bracht van tweeënhalve dag vanwege de grotere beoordelingstaak aldaar (zie paragraaf 1.2. voor het aantal te visiteren opleidingen per universiteit). In alle gevallen werd op de eerste dag begonnen met een (nadere) bespreking in commissieverband van de zelfstudies en de afstudeerwerken. Uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente afstudeerwerken van de masteropleidingen had de commissie er ruim vóór het bezoek in totaal twaalf per opleiding geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. In een enkel geval was er sprake van een niet lang geleden gestarte masteropleiding en kon slechts een beperkte selectie van afstudeerwerken plaatsvinden. Van de projecten die golden als afsluiting van de bacheloropleiding kon de commissie in verreweg de meeste gevallen ook vooraf een selectie bepalen en opvragen ter bestudering vooraf. In een enkel geval moest deze bestudering vanwege de omvang van de documentatie over de projecten ter plekke tijdens het visitatiebezoek zelf plaatsvinden. Als handreiking voor de beoordeling ervan was vanuit QANU aan de commissieleden een lijst met beoordelingscriteria ter beschikking gesteld, die centraal stond tijdens de bespreking van het afstudeerwerk in commissieverband (zie bijlage D). QANU / Informatica
17
Vanaf het eind van de ochtend op de eerste visitatiedag werden gesprekken gevoerd met verschillende instanties en personen, zoals de opstellers van de zelfstudie, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (studenten apart), de leden van de opleidingscommissie (studenten apart), verschillende groepen studenten (waarbij het aan henzelf was overgelaten wie namens hen met de commissie zou spreken), leden van de wetenschappelijke staf, vertegenwoordigers van de examencommissie, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, en opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. Daar waar sprake is van een deeltijdopleiding heeft de commissie ook gesproken met deeltijdstudenten. De commissie sloot de eerste visitatiedag af met een informele kennismakingsbijeenkomst op de faculteit met vertegenwoordigers van het College van Bestuur c.q. het faculteitsbestuur en het opleidingsmanagement. Deze bijeenkomst kwam in de plaats van het traditionele visitatiediner. Tijdens elk bezoek hield de commissie op de tweede dag een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor rechtstreeks bij de secretaris van de commissie aanmelden. Bij twee van de acht visitatiebezoeken is van deze gelegenheid gebruikgemaakt, door zowel studenten als docenten. In één geval heeft een student die tijdens het visitatiebezoek verhinderd was, zich na afloop per e-mail tot de commissie gericht. Bij alle bezoeken heeft de commissie een rondleiding van een uur gekregen om zich een beeld te kunnen vormen van de beschikbare faciliteiten. Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de ‘checklist’ (zie bijlage C). Besloten werd om deze lijst collectief in te vullen, waardoor eventuele verschillen van inzicht direct konden worden besproken. De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal en van de QANU-werkwijze dat de score ‘v’ (voldoende) wordt gegeven wanneer aan de basiskwaliteit wordt voldaan (zie eveneens bijlage C voor de waarden van de gehanteerde scores). De ingevulde lijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten en voor de inhoud van de mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de laatste visitatiedag. De concepttekst van de beoordelingsrapporten per opleiding en van het algemene deel van haar eindrapport heeft de commissie vastgesteld in haar slotvergadering op respectievelijk 10 januari en 26 maart 2007 in Utrecht. De in die vergaderingen vastgestelde conceptteksten zijn vervolgens voor commentaar op feitelijke onjuistheden aangeboden aan de betrokken faculteitsbesturen en opleidingen. De daarop ontvangen reacties zijn besproken in commissieverband en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve tekst. De betrokken opleidingen hebben in alle gevallen bericht ontvangen over de wijze waarop de commissie is omgegaan met de ontvangen commentaren.
18
QANU / Informatica
2.
Het referentiekader van de visitatie Informatica 2006-2007
2.1.
Inleiding
De visitatiecommissie Informatica heeft in haar eerste vergadering op 15 mei 2006 de vraag besproken aan welke minimumeisen volgens haar een wetenschappelijke opleiding op het gebied van de Informatica moet voldoen. Op grond van die bespreking heeft ze het referentiekader opgesteld aan de hand waarvan ze de opleidingen zal beoordelen. Het referentiekader is na de eerste vergadering aangeboden aan de opleidingen (Technische) Informatica, waarbij ze in de gelegenheid zijn gesteld om daarop te reageren. De te visiteren opleidingen hebben uiteenlopende doelstellingen, wat ook tot uitdrukking komt in de aard en opzet van het curriculum en de mate van nadruk op diverse voor de informatica relevante aspecten, zoals formeelwiskundige methoden, apparatuur- en programmatuurkundige ontwikkelingen, en de systeemgerichte benadering in technische en organisatorische omgevingen. Ook zijn er verschillen in de gerichtheid van de opleidingen op toepassingen. Niettemin heeft de visitatiecommissie gemeend te kunnen volstaan met het formuleren van een enkele versie van het referentiekader. Dit moet niet worden opgevat als een uniform kader voor alle te visiteren opleidingen, maar als een indicatief kader. Bij de toepassing van het referentiekader zal de visitatiecommissie rekening houden met de hiervoor geschetste diversiteit. Na formulering van de algemene uitgangspunten in paragraaf 2. worden deze in paragraaf 3. en 4. verder uitgewerkt in de vorm van minimumeisen, te stellen aan te onderscheiden aspecten van de opleidingen. 2.2.
Uitgangspunten
De universitaire opleiding Informatica heeft primair als doel studenten op te leiden voor beroepsuitoefening op een hedendaags wetenschappelijk niveau en/of voor te bereiden op vervolgopleidingen. Dit uitgangspunt heeft consequenties voor de kennis, vaardigheden en attitudes die de afgestudeerden verworven moeten hebben, en daarmee voor de inhoud en het karakter van de opleiding. a. Voor de afgestudeerden geldt dat deze: • • •
moeten beschikken over kennis en vaardigheden die hen in staat stellen het beroep van informaticus op een wetenschappelijk niveau uit te oefenen dan wel deel te nemen aan een vervolgopleiding; niet alleen opgeleid moeten zijn om opgedane kennis in hun beroep toe te passen, maar ook in brede zin in staat moeten zijn bij te blijven met de voor de beroepsuitoefening relevante wetenschappelijke ontwikkelingen in het vakgebied; in staat moeten zijn, individueel en in groepsverband, tot het identificeren, analyseren, formuleren, abstraherend modelleren, en oplossen van complexe problemen op het gebied van de informatica, en tot het realiseren, onderhouden en evalueren van de implementatie van oplossingen;
QANU / Informatica
19
•
vaardigheden moeten hebben op het gebied van mondelinge en schriftelijke presentatie van inzichten en resultaten, ook aan niet‑vakgenoten en in groepsverband; • in staat moeten zijn de maatschappelijke functie van de informatica kritisch te volgen en te beoordelen; • in algemene zin in staat moeten zijn tot: het construeren c.q. ontwerpen, tot het reflecteren op het resultaat (inclusief verificatie) en tot het toepassen ervan. b. Voor de opleiding geldt dat deze: • • • • •
kennis en inzicht moet bieden over het vakgebied in de breedte met voldoende verdieping in deelgebieden; een acceptabel evenwicht moet bieden tussen breedheid en diepgang per deelgebied; mogelijkheden moet bieden voor een grondige bestudering van vaktypische methodologie en theorie, en tegelijkertijd voldoende aandacht dient te schenken aan ondersteunende disciplines en aan de maatschappelijke inbedding van de informaticabeoefening; garanties moet bieden ten aanzien van de kwaliteit van de docenten, studiemiddelen en toetsvormen; over adequate materiële voorzieningen moet beschikken, waaronder: • apparatuur‑ en programmatuurfaciliteiten; • aansluitingen op lokale, nationale en internationale netwerken; • aansluitingen op online documentatiesystemen.
2.3.
Minimumeisen ten aanzien van de inhoud en opbouw van de opleidingen
Op grond van de onder paragraaf 2. beschreven uitgangspunten meent de visitatiecommissie dat aan de te visiteren opleidingen wetenschappelijk en maatschappelijk gezien, de volgende minimumeisen gesteld mogen worden ten aanzien van de universitaire bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Informatica. 2.3.1. Algemene doelstellingen en eindtermen van de opleidingen Teneinde goede afgestudeerden af te leveren moeten, naar de mening van de visitatiecommissie, de betrokken bachelor- en masteropleidingen zich ten doel stellen de studenten: • • • • • •
20
te introduceren in de voornaamste ontwikkelingen en huidige inzichten in de informatica; kennis te laten maken met de voornaamste theoretische en methodologische grondslagen van de informatica; inzicht te geven in de vakliteratuur en vaardigheid te verschaffen in het werken met verschillende informatiebronnen; in te werken in voor de informatica relevante ondersteunende vakken; zelfstandig en in teamverband problemen te leren identificeren, analyseren, formuleren, abstraherend modelleren, en oplossen, en de implementatie van de oplossingen te leren realiseren, onderhouden en evalueren; te leren om kennis, inzicht en vaardigheden in probleemoplossen in woord en geschrift over te dragen.
QANU / Informatica
Van een wetenschappelijk gevormd informaticus, dat wil zeggen van degene die een masteropleiding Informatica succesvol heeft afgerond, mag volgens de commissie verwacht worden dat hij: • •
in staat is deel te nemen aan wetenschappelijk onderzoek in de informatica; in voldoende mate probleemoplossend vermogen en wetenschappelijke attitude heeft ontwikkeld om functies buiten de universiteit op wetenschappelijk verantwoord niveau met de daarvoor benodigde praktische vaardigheden te kunnen vervullen.
2.3.2. De bacheloropleiding Het algemeen inhoudelijk kader voor de toetsing van academische bachelor- en masteropleidingen wordt gegeven door de Dublin-descriptoren (zie bijlage 1 van het referentiekader sectie 1). Deze worden op deze plaats aangevuld met domeinspecifieke eisen. Uitgegaan wordt van de wereldwijd bekende standaard geformuleerd in het ‘Draft report’ Computing Curricula 2005 door de ‘Joint Task Force’ van de samenwerkende organisaties ACM, AIS en IEEE-CS (http://www.acm.org/education/Draft_5-23-051.pdf,) hierna aangeduid als JTF. Bovendien wordt rekening gehouden met de fasering van de Nederlandse curricula in een bachelor- en masterdeel en met landelijke doorstroomafspraken. Aangegeven wordt wat de opleiding moet doen om aan te tonen dat ze een aanvaardbare positie inneemt ten opzichte van de gekozen standaard. De standaard is voor dit referentiekader vooral ook een meetlat, niet een dwingende norm. Vakinhoud (bachelor) 1. De inhoud van de opleidingen overdekt de ‘Common requirements’ in JTF (3.6, zie bijlage 2). Voor de bacheloropleiding zijn die doorgaans ingevuld op het niveau van (in combinatie) inzetten van bestaande wetenschappelijke theorieën, methoden en gereedschappen, eventueel na lichte aanpassing. 2. Tabel 3.1 in JTF (zie bijlage 2) geeft op een schaal van 0 tot 5 het relatieve belang van inhoudelijke elementen in de opleiding aan. Iedere opleiding is in staat zichzelf te karakteriseren in dezelfde termen, en kan opvallende afwijkingen van de JTF-standaard overtuigend beargumenteren. Een opvallende afwijking is een afwijking waarbij de standaard een kenmerk maximaal dan wel minimaal scoort, en de opleiding in zijn profiel precies het tegendeel laat zien. De kolom CS is de primaire referentie voor de karakterisering, in de argumentatie van afwijkingen kunnen verwijzingen naar SE, IS, IT (en soms ook CE) opportuun zijn. Afstemming bacheloropleiding op vervolgactiviteiten 1. In de bacheloropleiding wordt een aanvang gemaakt met het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden en een onderzoekende attitude, met het oog op een succesvolle doorstroom naar een masteropleiding. 2. In de bacheloropleiding wordt een aanvang gemaakt met de ontwikkeling van vaardigheden, attitudes en competenties die nodig zijn voor het functioneren op de arbeidsmarkt. Omdat het ‘Final report’ pas sinds kort beschikbaar is, hanteert de commissie in dit referentiekader het ‘Draft report’.
QANU / Informatica
21
2.3.3. De masteropleiding/Master’s degree courses Learning outcome in general The Dublin descriptors indicate in general terms what levels a student should reach in knowledge and understanding, the application of knowledge and understanding, forming judgments, communication and learning skills to award him the master’s title. In the objectives and content of a Master’s degree course it must be clear that teaching and assessment of students aims at reaching the goals set in the Dublin descriptors. They are as indicated in appendix 1 section 2. Domain specific contents, the nature of Master’s degree courses The Master’s degree course will build upon knowledge and understanding at undergraduate level. The core of this knowledge and understanding is as described by the Joint Task Force for Computing Curricula of ACM, AIS and IEEE-CS in their Draft report ‘Computing Curricula 2005’ (http://www.acm.org/education/Draft_5-23-051.pdf ). The contents of the Master’s degree programme should lead the student towards the frontiers of design and applications in the field, and/or towards the major research issues in the field. The students in the Master’s degree course will generally concentrate on subjects in a limited specialisation within the field, or in the border region with adjacent fields. If the course borders on adjacent fields (Management Sciences, Electrical Engineering and Telecommunication, Cognitive Science, …) it will meet international standards which are not necessarily only the standards set for Computing Curricula. In particular such courses have identified a (international) community of courses of a similar nature and they will fit the standards of that community. The Master’s degree course may not aim at educating students to be researchers, or it may have tracks for students who do not aim at such a goal. There is however always a strong relationship between the degree course and research activities, and researchers are active as lecturers and supervisors in the degree course. Even if a student who is awarded the degree is not trained to be a researcher, he will have a basic understanding of the nature of research, and he will have proven research skills. In each degree course there will be a final project which takes at least one quarter of the entire course. In the final project the student can show his capabilities in each of the five fields of the Dublin descriptors (knowledge and understanding, application of knowledge and understanding, forming judgments, communication and learning skills). Preparation for a further career in a PhD position or as a highly qualified professional in the field A talented and successful student in the Master’s degree course must be educated to a level where he is eligible for a PhD-position. Participation in research projects, especially during the final project must be open to such students. The Master’s degree course must address the development of skills and competencies that are essential for a working professional. It must be possible for students to participate in cooperation with trade and industry, in particular during a final project. This requires the courses to have sufficient contacts within trade and industry.
22
QANU / Informatica
2.4.
Minimumeisen ten aanzien van de randvoorwaarden
2.4.1. Kwaliteitszorg Op grond van de onder paragraaf 2. beschreven uitgangspunten meent de visitatiecommissie dat de te visiteren opleidingen minimaal aan de volgende randvoorwaarden op het gebied van kwaliteitszorg zullen moeten voldoen: • • • • • • • • •
een expliciet beleid ten aanzien van kwaliteitszorg inclusief de personele aspecten; een goed functionerend systeem van studievoortgangregistratie; een goed functionerend systeem van interne kwaliteitszorg; onderwijsmateriaal dat aansluit bij de onderdelen van het curriculum structurele aandacht voor de onderwijstaken van de staf; een evenwichtige verhouding tussen onderwijs en onderzoek, waarbij onderwijs, net als onderzoek, een rol dient te spelen in het carrièreperspectief van stafleden; periodieke functioneringsgesprekken, beoordeling en loopbaanbegeleiding; het op systematische wijze bijhouden van informatie over kwaliteit en kwantiteit van afgestudeerden; het op stelselmatige wijze aandacht besteden aan contacten met afgestudeerden.
2.4.2. Faciliteiten en infrastructuur Op grond van de onder paragraaf 2. beschreven uitgangspunten meent de visitatiecommissie dat de te visiteren opleidingen minimaal aan de volgende randvoorwaarden op het gebied van faciliteiten en infrastructuur zullen moeten voldoen. • • •
•
•
De opleiding zal moeten beschikken over voldoende onderwijsruimten en ruimten voor afstudeerders. De opleiding zal moeten beschikken over voldoende faciliteiten in de onderwijsruimten voor moderne onderwijsvormen, zoals bijvoorbeeld internetaansluiting, overheadprojector en beamer. De opleiding zal moeten beschikken over computerlaboratoria met voldoende programmatuur en apparatuur, zodat de studenten practicumopdrachten in redelijke tijd kunnen verwerken. Naast lokale netwerken dienen er ten behoeve van studenten aansluitingen op nationale en internationale netwerken te zijn. De opleiding moet kunnen beschikken over toereikende bibliotheekfaciliteiten. In de bibliotheek dienen exemplaren van verplichte literatuur ter inzage aanwezig te zijn. De bibliotheek dient abonnementen op de belangrijkste informaticatijdschriften te bezitten. De opleiding dient aandacht te geven aan de mogelijkheden van ‘online’ documentatiesystemen (cd-roms) en andere vervangers van boeken. De opleiding dient activiteiten van staf en studenten op het gebied van internationalisering te ondersteunen. Zo dienen studenten die daarvoor belangstelling hebben binnen de opleiding een deskundig aanspreekpunt te kunnen vinden met wie ze de mogelijkheden kunnen bespreken.
QANU / Informatica
23
Bijlage 1: Dublin-descriptoren 1. Bachelor De afgestudeerde bachelor: •
•
• • • 2.
heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is; is in staat om zijn kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen dat dit een professionele benadering van zijn werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied; is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten; bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan. Master
Students to whom a Master’s degree is awarded: •
• • • •
have demonstrated knowledge and understanding that is founded upon and extends and/ or enhances that typically associated with Bachelor’s level, and that provides a basis or opportunity for originality in developing and/or applying ideas, often within a research context; can apply their knowledge and understanding, and problem solving abilities in new or unfamiliar environments within broader (or multidisciplinary) contexts related to their field of study; have the ability to integrate knowledge and handle complexity, and formulate judgements with incomplete or limited information, but that include reflecting on social and ethical responsibilities linked to the application of their knowledge and judgements; can communicate their conclusions, and the knowledge and rationale underpinning these, to specialist and non-specialist audiences clearly and unambiguously; have the learning skills to allow them to continue to study in a manner that may be largely self-directed or autonomous.
‘Research’ is used to cover a wide variety of activities, with the context often related to a field of study; the term is used here to represent a careful study or investigation based on a systematic understanding and critical awareness of knowledge.
24
QANU / Informatica
Bijlage 2:
Elementen uit het rapport van de Joint Task Force
Common criteria (3.6) 1. Essential and foundational underpinnings of its discipline. These may be abstract, e.g., formal theory rooted in mathematics, or they may be applied, e.g., professional values and principles; often, they will include both abstract and applied elements. Regardless of their form or focus, the underpinnings must highlight those essential aspects of the discipline that remain unaltered in the face of technological change. The discipline’s foundation provides a touchstone that transcends time and circumstance, giving a sense of permanence and stability to its educational mission. Students must have a thorough grounding in that foundation. 2. A foundation in both the concepts and skills related to computer programming. There are three layers to this foundation: a. An intellectual understanding of, and an appreciation for, the central role of algorithms; b. Fundamental programming skills to permit implementation of algorithms in software; c. Software engineering principles and technologies to ensure that software implementations are robust, reliable, and appropriate for their intended audience. 3. Understanding of the possibilities and limitations of what computer technology (software, hardware, and networking) can and cannot do. This foundation has three levels: a. An understanding of what current technologies can and cannot accomplish; b. An understanding of the limitations of computing, including the difference between what computing is inherently incapable of doing vs. what may be accomplished via improved computer technology in the future; c. The impact on individuals, organizations, and society of deploying technological solutions and interventions. 4. Understanding of the concept of the lifecycle, including the significance of its phases (planning, development, deployment, and evolution), the implications for the development of all aspects of computer-related systems (including software, hardware, and human computer interface), and the relationship between quality and lifecycle management. 5. Understanding of the essential concept of process, in at least two meanings of the term: a. Process as it relates to computing, especially program execution and system operation; b. Process as it relates to professional activity, especially the relationship between product quality and the deployment of appropriate human processes during product development. 6. Study of advanced computing topics that permits students to visit and understand the frontiers of the discipline. This is typically be accomplished via explicit inclusion of learning experiences that lead students from elementary topics to advanced topics or themes that pervade cutting-edge developments. 7. The identification of and acquisition of skill sets that go beyond technical skills. Such skill sets include interpersonal communication skills, team skills, and management skills as appropriate to the discipline. To have value, learning experiences must build such skills (not just convey that they are important) and teach skills that are transferable to new situations. 8. Exposure to an appropriate range of applications and case studies that connect theory and skills learned in academia to real-world occurrences to explicate their relevance and utility. 9. Attention to professional legal and ethical issues such that students evidence attitudes and priorities that honor, protects, and enhances the ethical stature and standing of the profession. QANU / Informatica
25
10. Demonstration that each student has integrated the various elements of the undergraduate experience by undertaking, completing, and presenting a capstone project. Comparative weight of computing topics (tabel 3.1) Knowledge Area
CE
Programming Fundamentals Integrative Programming Algorithms and Complexity Computer Architecture and Organization Operating Systems Principles & Design Operating Systems Configuration & Use Net Centric Principles and Design Net Centric Use and configuration Platform technologies Theory of Programming Languages Human-Computer Interaction Graphics and Visualization Intelligent Systems (AI) Information Management (DB) Theory Information Management (DB) Practice Scientific computing (Numerical mthds) Legal / Professional / Ethics / Society Information Systems Development Analysis of Technical Requirements Engineering Foundations for SW Engineering Economics for SW Software Modeling and Analysis Software Design Software Verification and Validation Software Evolution (maintenance) Software Process Software Quality Comp Systems Engineering Digital logic Distributed Systems Security: issues and principles Security: implementation and mgt Systems administration Systems integration Digital media development Technical support
min max min max min max min max min max 4 4 4 5 2 4 2 4 5 5 0 2 1 3 2 4 3 5 1 3 2 4 4 5 1 2 1 2 3 4 5 5 2 4 1 2 1 2 2 4 2 4 3 5 1 1 1 2 3 4 2 3 2 4 2 3 3 5 2 4 1 3 2 4 1 3 3 4 2 4 1 2 2 3 2 4 4 5 2 3 0 1 0 2 1 3 2 4 0 3 1 2 3 5 0 1 0 1 2 4 2 5 2 4 2 5 4 5 3 5 1 3 1 5 1 1 0 1 1 3 1 3 2 5 1 1 0 0 0 0 1 3 2 5 1 3 1 1 2 5 1 2 1 4 4 5 3 4 1 4 0 2 0 5 0 0 0 0 0 0 2 5 2 4 2 5 2 4 2 5 0 2 0 2 5 5 1 3 2 4 2 5 2 4 2 4 3 5 3 5 1 2 1 2 1 1 0 0 2 5 1 3 0 1 1 2 0 1 2 3 1 3 2 3 3 3 1 3 4 5 2 4 3 5 1 3 1 2 5 5 1 3 1 2 1 2 1 2 4 5 1 3 1 1 1 2 1 2 2 4 1 1 1 2 1 2 1 1 2 5 1 2 1 2 1 2 1 2 2 4 5 5 1 2 0 0 0 0 2 3 5 5 2 3 1 1 1 1 0 3 3 5 1 3 2 4 1 3 2 4 2 3 1 4 2 3 1 3 1 3 1 2 1 3 1 3 3 5 1 3 1 2 1 1 1 3 3 5 1 2 1 4 1 2 1 4 4 5 1 4 0 2 0 1 1 2 3 5 0 1 0 1 0 1 1 3 5 5 0 1
26
CS
IS
IT
SE
QANU / Informatica
3.
Algemene bevindingen
In dit hoofdstuk heeft de commissie een aantal waarnemingen, conclusies en/of suggesties van meer algemene aard neergelegd. Ze hecht eraan te benadrukken dat deze op geen enkele wijze in de plaats kunnen treden van de conclusies ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen. 3.1.
De eigen identiteit van de bacheloropleiding
Met de invoering van de bachelor- en masterprogramma’s beoogde men de opsplitsing van de traditionele ongedeelde opleiding in twee delen: een bachelor en een master. De bachelor zou daarbij een zelfstandige opleiding zijn die toelaat om zowel door te stromen naar een masteropleiding als naar de arbeidsmarkt. De commissie stelt vast dat er bij alle betrokkenen (studenten, docenten en afnemend veld) nog onduidelijkheid over de eigen identiteit van de bacheloropleiding bestaat. Dit blijkt onder andere uit: • • • •
het kleine aandeel bachelors die na de opleiding direct doorstromen naar de arbeidsmarkt; het erg beperkte aantal personeelsadvertenties voor deze specifieke doelgroep; de vanzelfsprekendheid waarmee verwacht wordt dat men na een bachelordiploma ook een masterdiploma behaalt, en de aangeboden bachelorprogramma’s zelf.
Zo is de aandacht van de meeste programma’s voor de expliciete ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden en een onderzoekende attitude tamelijk beperkt en worden deze thema’s meestal doorgeschoven naar de masteropleiding (zoals dit bij de ongedeelde opleiding het geval was). Verder is er maar zelden sprake van een wetenschappelijk georiënteerde proeve van bekwaamheid. Het eindwerk is meestal een ‘software engineering’- of een ‘ontwerp’opdracht. Hierin staan de afstemming op de praktijk (doorgaans het bedrijfsleven), rapportage en het functioneren in teamverband centraal, vaak ten koste van de wetenschappelijke component. In haar referentiekader heeft de commissie, mede op suggestie van de landelijke kamer Informatica, een passage opgenomen waarin wordt gesteld dat van een bacheloropleiding Informatica verwacht mag worden dat in de opleiding “een aanvang wordt gemaakt met het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden en een onderzoekende attitude, met het oog op een succesvolle doorstroom naar een masteropleiding” Om te toetsen of deze beoogde eindkwalificatie inderdaad is gerealiseerd, vindt de commissie dan ook dat er ook bij een bacheloropleiding in de informatica een afsluitende wetenschappelijk georiënteerde proeve van bekwaamheid hoort te zijn en dat er ruime aandacht voor het aanleren van onderzoeksvaardigheden en -attitudes moet bestaan.
De ‘Common requirements’ van de Joint Task Force van ACM/IEEE, waarnaar ook de landelijke kamer Informatica verwijst, vragen ten aanzien van de vakinhoud van de bacheloropleiding onder punt 10: “Demonstration that each student has integrated the various elements of the undergraduate experience by undertaking, completing and presenting a capstone project.”
QANU / Informatica
27
3.2.
De aansluiting vwo-wo en de lage instroom bij de informaticaopleidingen
In de gesprekken tijdens de visitatiebezoeken is regelmatig het onderwerp aansluiting vwo-wo aan de orde gekomen, meestal in het licht van de lage studenteninstroom in de informaticaopleidingen. Sinds de vorige visitatie in 2002 is de instroom van nieuwe studenten in de bacheloropleiding (Technische) Informatica bij de meeste universiteiten sterk gedaald. Wanneer men uitgaat van de opleidingen die zowel in 2001 als aan deze visitatie hebben deelgenomen, kan men een terugloop zien van 762 eerstejaarsstudenten in het jaar 2000 tot 422 eerstejaars in de bacheloropleidingen in 2005. Dat komt neer op een afname van circa 45%. Over de oorzaken van deze zorgelijke ontwikkeling bestaat nog steeds geen goed beeld en er kan hooguit over gespeculeerd worden. Zo maakt de lage instroom in universitaire informaticaopleidingen in eerste instantie deel uit van het bredere probleem van de lage instroom in natuurwetenschappelijke en technische universitaire opleidingen in Nederland en WestEuropa in het algemeen. Maar specifiek voor de informaticaopleidingen geldt dat ze doorgaans sterk conjunctuurgevoelig zijn. Bovendien leveren ze afgestudeerden af die vooral werkzaam zijn in een sector die juist na de vorige visitatie geconfronteerd werd met de effecten van het barsten van de ‘internetzeepbel’. De vraag kan gesteld worden of er wellicht iets schort aan de aansluiting tussen het vwo en het wo, de informaticaopleidingen in het bijzonder. De visitatiecommissie heeft niet de illusie dat op deze vraag een snel en eenduidig antwoord mogelijk is. Ze beperkt zich ertoe hieronder een aantal facetten te belichten die in dit verband relevant zouden kunnen zijn. De vwo-abituriënten die er voor hebben gekozen om aan de universiteit Informatica te gaan studeren, hebben rechtstreeks toelating tot de opleiding (Technische) Informatica indien zij tijdens de vwo-opleiding het profiel Natuur en Techniek hebben gevolgd dan wel het profiel Natuur en Gezondheid (N&G) met Wiskunde B2. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de vwo-abituriënten die voor een universitaire informaticaopleiding kiezen, in grote meerderheid beschikken over een vwo-diploma dat aan deze voorwaarden voldoet. Zij beschikken daarmee, formeel gezien, over de wiskundekennis die nodig is voor een vlotte informaticastudie. Feitelijk schiet de wiskundekennis van aankomende informaticastudenten met het N&Gprofiel, die alleen het profielgebonden deel van Wiskunde B1 in hun vwo-pakket hebben opgenomen, tekort. Deze aankomende studenten wordt door de opleidingen aanbevolen zo snel mogelijk, liefst voor de aanvang van de studie, de ontbrekende kennis aan te vullen. De ervaring wijst uit dat die aanbeveling in het algemeen wordt opgevolgd, waarschijnlijk mede als gevolg van het feit dat elke opleiding hiervoor wel aangepaste bijspijkerprogramma’s aanbiedt, soms in het kader van een zomercursus. Overigens is de positie van het wiskundeonderwijs in het informaticacurriculum aan verandering onderhevig. Het onderwijs is steeds minder gericht op beheersing van geïsoleerde wiskundige vaardigheden, maar meer op het aanleren en toepassen van die vaardigheden in een voor informatica relevante context. De commissie vindt dit een positieve evolutie, omdat ze het eigen wetenschappelijke karakter van de informatica benadrukt. Anderzijds wordt de verminderde aandacht voor wiskunde in het vwo als problematisch ervaren door heel wat opleidingen. Hierdoor komt ook het aandeel van theorie in het informaticacurriculum onder druk te staan. Sommige opleidingen besteden nu minder aandacht aan algoritmen, complexiteit en formele talen dan vroeger, terwijl dit toch fundamentele vakken van de informatica als wetenschappelijke discipline zijn. De opleidingen zijn zich bewust van deze problematiek, gezien de bovengenoemde lovenswaardige initiatieven om de tekorten in de wiskundige basiskennis te overbruggen bij instromende studenten. 28
QANU / Informatica
In het algemeen bestaat bij de opleidingen zorg over de tendens in het vwo in de richting van een grotere mate van keuzevrijheid voor scholen en leerlingen, met als gevolg een afnemende mate van homogeniteit van het kennis- en vaardighedenniveau van de instromende studenten, waarop de opleidingen zich bij de programmering en inrichting van hun studieaanbod kunnen richten. De commissie deelt deze zorg en acht het van belang dat bij plannen voor herinrichting van het vwo, mede in het belang van de studenten, terdege rekening wordt gehouden met de consequenties daarvan voor het vervolgonderwijs. De betrokken opleidingen aan de universiteiten, waaronder de informaticaopleidingen, zouden daarbij een proactieve houding moeten aannemen, zo mogelijk in landelijk verband. Actieve betrokkenheid van de informaticaopleidingen is volgens de visitatiecommissie ook nodig bij de verdere uitwerking van het (keuze)vak Informatica in het vwo. Ze heeft moeten vaststellen dat voor een universitaire informaticaopleiding het volgen in het vwo van het (keuze)vak Informatica, dat nog geen landelijk uniform centraal examen kent, geen duidelijke meerwaarde heeft. Studenten die het vak (dat overigens niet door alle scholen wordt aangeboden) hebben gevolgd, hebben slechts gedurende een korte periode een kleine voorsprong op hun medestudenten die het vak niet in hun pakket hebben. Dat lijkt samen te hangen met de aard en inhoud van dit, nog in ontwikkeling zijnde, vwo-vak en met de vrijheid van de scholen om het vak zelf vorm en inhoud te geven. Meestal is het vak vooral gericht op informatiesystemen en het omgaan met computertoepassingen, eerder dan op de informatica zelf. Een dergelijke inhoud is belangrijk als algemeen vormend vak, maar laat de studenten niet toe om kennis te maken met wetenschappelijke aspecten van de informatica. Het geeft vaak ook een foutief beeld van de informatica en de wetenschappelijke opleidingen op universitair niveau. De commissie dringt er dan ook op aan om bij een dergelijk invulling de naam ‘Computergebruik’ te benutten in plaats van ‘Informatica’. Tot haar genoegen zijn verschillende van de gevisiteerde opleidingen actief op dit terrein, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de leerdoelontwikkeling voor het keuzevak Informatica, maar ook bij het opzetten van de eerstegraads lerarenopleiding Informatica. Ze zou alle in de landelijke kamer Informatica vertegenwoordigde Informaticaopleidingen willen aanraden zo veel mogelijk betrokken te raken bij deze activiteiten, bij voorkeur in gezamenlijk verband. Daarmee kunnen zij als relevante deskundigen en belanghebbenden de inbreng hebben die bij de uitwerking van deze onderwerpen redelijkerwijs van hen verwacht mag worden. 3.3.
Onevenwichtige man-vrouwverhouding bij studenten en wetenschappelijke staf
De commissie heeft vastgesteld dat de man-vrouwverhouding bij zowel studenten als docenten Informatica erg onevenwichtig is. Alhoewel er kleine verschillen zijn tussen de gevisiteerde opleidingen en het soms moeilijk is het aangegeven cijfermateriaal te vergelijken, bedroeg het aandeel vrouwelijke studenten bij de instromende bachelorstudenten (Informatica of Technische Informatica) in 2005 tussen de 0% (TUE) en de 17% (OUNL). Alhoewel de man-vrouwverhouding bij de informaticastudenten ook in onze buurlanden erg onevenwichtig is, scoort Nederland hier toch bijzonder slecht, zeker in vergelijking tot andere regio’s in de wereld, zoals bijvoorbeeld Zuid-Europa of Azië. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat ook bij het onderwijzend personeel de man-vrouwverhouding onevenwichtig is. Men komt hier op een gemiddelde man-vrouwverhouding van 87– 13%, waarbij het gemiddelde berekend is over alle personeelsleden in de Informatica van de bezochte instellingen. De cijfers zijn samengevat in onderstaande tabel 1. QANU / Informatica
29
Mogelijke verklaringen voor deze onevenwichtige verhouding zijn wellicht een onjuist beeld van de informatica (zie paragraaf 3.2.) en de lage instroom van meisjes in de vwo-profielen die toegang verlenen tot de informatica (zoals bijvoorbeeld het profiel Natuur en Techniek). Er is natuurlijk een wisselwerking tussen de cijfers voor de studenten en de staf. Een lage instroom van vrouwelijke studenten leidt er op termijn natuurlijk zeker niet toe dat de onevenwichtige man-vrouwverhouding bij de wetenschappelijke staf wordt doorbroken. Omgekeerd geeft een dergelijke verhouding bij de staf natuurlijk ook een verkeerd signaal af aan vrouwelijke vwoscholieren. Tabel 1
Wetenschappelijk personeel naar functiecategorie en geslacht aan de opleidingen Informatica van de UU, RU, OUNL, RUG, VU, UT, TUD en TUE per ultimo 2005
hl uhd ud docenten Totaal Percentage
Aantal mannen (in fte)
Aantal vrouwen (in fte)
30,65 30,82 69,25 25,13 155,85 87%
1,36 3,0 11,22 6,8 22,38 13%
Voor het ombuigen van deze situatie bestaat geen pasklaar antwoord, maar er bestaan wel voorbeelden van instellingen waar men op korte termijn goede resultaten geboekt heeft, zoals bijvoorbeeld bij Carnegie Mellon University in de Verenigde Staten. Daarvoor kan worden verwezen naar de activiteiten van de Women@SCS-groep aan de School of Computer Science van deze universiteit (zie http://women.cs.cmu.edu/). De Computing Research Association in de Verenigde Staten besteedt speciale aandacht aan dit aspect in de vorm van een ‘Committee on the Status of Women in Computing research’ (zie http://www.cra.org/Activities/craw/index.php). 3.4.
De effecten van een grote hbo-instroom
Bij de universitaire masteropleidingen Informatica is een significant deel van de instromers afkomstig van het hbo. Universiteiten doen veel moeite om hbo-afgestudeerden aan te trekken. Deze worden echter niet zonder meer toegelaten tot de universitaire masters. Ze missen immers onderzoeksvaardigheden, ontberen een voldoende wiskundige ondergrond en zijn onvoldoende getraind in analytisch denken en redeneren. Om de doorstroom niettemin mogelijk te maken, hebben de universiteiten speciale aansluitprogramma’s ontwikkeld bestaande uit schakel- en homologatieprogramma’s. Aankomende studenten moeten een schakelprogramma (bij sommige instellingen aangeduid als ‘doorstroomprogramma’s’, bij andere als ‘premasterprogramma’s’) volgen, voordat ze worden toegelaten tot de master. Zo’n schakelprogramma wordt op ruwweg drie verschillende manieren aangeboden:
30
QANU / Informatica
• • •
het programma bestaat uit speciale vakken die de aankomende student aan de universiteit volgt zonder formeel als student aan de universiteit te zijn ingeschreven; het programma bestaat uit (aangepaste) bachelorvakken van een aansluitende universitaire bacheloropleiding en studenten worden aan de betreffende universiteit ingeschreven als bachelorstudent; het programma bestaat uit een speciaal traject dat op de betreffende instelling voor hbo wordt aangeboden.
Ondanks deze maatregelen ontving de commissie van studenten en docenten in de masterprogramma’s signalen in de aard van: • • •
‘studenten die van het hbo doorstromen hebben te weinig achtergrond’; ‘bij college X zitten veel studenten die van het hbo afkomstig zijn; daarom is het tempo laag’; ‘er is een grote groep hbo-instromers die moeite hebben met vak Y door gebrek aan voorkennis’.
Ook beluisterde de commissie opmerkingen dat aan het afstudeerverslag nogal eens is af te lezen of de betreffende student van het hbo afkomstig is. Dit betrof dan aspecten zoals een gebrekkige analyse van de probleemstelling en het ontbreken van wiskundige formules waar dat verhelderend zou zijn. De commissie signaleert het gevaar dat een te grote toestroom van hbo-studenten leidt tot niveauverlaging. Waar bij de universitaire instellingen veel geklaagd wordt over het niveau van studenten afkomstig uit het vwo, is het opmerkelijk dat men zich veel moeite getroost om studenten aan te trekken uit het hbo, studenten die vaak geen vwo-vooropleiding hebben en soms zelfs geen havo, maar mbo-4. De commissie waarschuwt voor het gevaar dat opleidingen bij de instroom vanuit het hbo meer letten op het belang van instroomvergroting dan op de kwaliteit van die aanvullende instroom. 3.5.
De raakvlakken van de informatica met andere disciplines
Informatica is een discipline die voortdurend in beweging is. Er ontstaan nieuwe deeldisciplines, soms als resultaat van technologische ontwikkelingen (bijvoorbeeld telematica, human-computer interaction, multimedia, et cetera), of door integratie met andere disciplines (bijvoorbeeld bio-informatica). Als reactie op nieuwe trends werden in de voorbije jaren verschillende nieuwe opleidingen ingevoerd. Alhoewel er belangrijke nuances tussen de individuele opleidingen bestaan, worden nieuwe opleidingen door universiteiten en faculteiten vaak gebruikt om zich te profileren op de onderwijsmarkt en lijken ze soms vooral ingegeven door marketingoverwegingen. Het is immers niet altijd eenvoudig om deze ‘nieuwe’ opleidingen van de traditionele informaticaopleidingen te onderscheiden en de keuze wordt er voor de student niet gemakkelijker op. De vraag rijst dan ook of dergelijke opleidingen niet beter als specialisatie binnen de bestaande informaticaopleiding ingericht kunnen worden. De invoering van een nieuwe opleiding en graad vergt immers een duidelijke profilering, een vakgebied dat de tand des tijds kan doorstaan (en binnen twintig jaar nog actueel is), nieuwe (internationale) standaarden en voldoende middelen om inderdaad het verschil met de traditionele informaticaopleidingen te kunnen maken.
QANU / Informatica
31
Voor de verschillende opleidingen moet ook een onderscheid gemaakt worden tussen een bachelor- en een masteropleiding. Een bacheloropleiding biedt een brede wetenschappelijke basis aan, terwijl een masteropleiding meer gericht is op specialisering. Daarom moet het invoeren van nieuwe bachelorprogramma’s met extra zorg benaderd worden, maar kan er wel begrip zijn voor de wens om de specialisatie van een masterprogramma expliciet kenbaar te maken. Wanneer de nodige voorwaarden (zoals hierboven geschetst) vervuld zijn, dan kan dat onder een nieuwe naam, en anders met de expliciete vermelding van de specialisatie op het diploma van de master Informatica. 3.6
De verantwoordelijkheid van de opleiding bij externe afstudeerprojecten
Het doel van een afstudeerproject is ervaring op te doen met wetenschappelijk onderzoek of ontwerpen. Bij afloop van zo’n project moet de student hebben aangetoond over voldoende onderzoeks- of ontwerpvaardigheden te beschikken. Afstudeerprojecten kunnen over het algemeen zowel intern als extern worden gedaan. Doorgaans zijn er voorzieningen getroffen om de kwaliteit van afstudeerprojecten te waarborgen. Desondanks heeft de commissie afstudeerverslagen aangetroffen die niet in alle opzichten aan criteria ten aanzien van wetenschappelijke inhoud voldoen. Zo ontbreekt er wel eens een analyse van de probleemstelling, is er soms geen literatuuroverzicht of wordt er nauwelijks naar wetenschappelijke publicaties verwezen, en voldoen verwijzingen niet altijd aan de gangbare regels. Deze tekortkomingen heeft de commissie vooral geconstateerd bij verslagen van extern uitgevoerde projecten. Het eindcijfer van deze projecten lijkt niet merkbaar beïnvloed te worden door deze tekortkomingen. De commissie dringt er op aan om bij extern uit te voeren afstudeerprojecten meer dan nu gangbaar is, toe te zien op wetenschappelijke inhoud (kwaliteit opdracht) en uitvoering (kwaliteit scriptie). In het algemeen juicht de commissie externe afstudeerprojecten toe en is ze van mening dat een opleiding uiteraard een goede relatie dient te onderhouden met externe instanties waar dergelijke afstudeerprojecten kunnen plaatsvinden. Deze organisaties zullen echter begrip moeten hebben voor een op zijn tijd zakelijke houding aan de kant van de opleiding. Deze zou erop neer moeten komen dat het afstudeerwerk wordt gezien als het afsluitende en belangrijkste onderdeel van een universitair opleidingstraject en dat de beoordeling van de wetenschappelijke merites ervan voorbehouden moet zijn aan degenen die zich daarvoor gekwalificeerd hebben, te weten de wetenschappelijke staf van de opleiding. 3.7.
Aspecten van didactiek in de informaticaopleidingen
De opleidingen kennen over het algemeen een goed functionerend systeem van kwaliteitszorg. Onderdeel daarvan is de zorg om de kwaliteit van de docenten en de borging van deze kwaliteit. Het systeem voorziet bij de meeste opleidingen in (1) een signalering via de systematische vakevaluaties dan wel informele informatieverschaffing via studentgroepen en vervolgens (2) een terugkoppeling via het opleidingsmanagement naar docenten en hun direct verantwoordelijke hoogleraren of afdelings- c.q. vakgroepvoorzitters. Veelal vormt de uitkomst van de signalering onderdeel van het functioneringsgesprek of jaargesprek. Dit systeem werkt in zoverre dat er bij een negatieve signalering een dringend advies komt om veranderingen aan te brengen in de doelen, inhoud of de didactische vormgeving van het vak, dan wel een didactische bijscholing aan te bieden aan de betreffende docent. Wat in dit deelsysteem van de kwaliteitszorg opvalt is (1) dat er slechts in beperkte mate een dwingend advies is met formele sanctionering 32
QANU / Informatica
en (2) dat de opleidingscommissie niet altijd deel uitmaakt van dit deelsysteem. In enkele gevallen is voorzien in een aparte evaluatiecommissie. Een aspect van de kwaliteit van de vormgeving van het onderwijs dat bij veel opleidingen onderbelicht blijft, is de operationalisering van het didactische model. In de zelfstudie wordt, bij de ene opleiding meer dan de andere, ingegaan op het gehanteerde didactische model, variërend van probleemgestuurd onderwijs via projectgestuurd onderwijs naar zelfregulerend en studentactiverend onderwijs. De operationalisering in de concrete vormgeving van de vakken en andere onderdelen van de opleiding blijft beperkt, maar is wel herkenbaar. Wat dikwijls ontbreekt, is een operationalisering van het didactische model naar de rol van de docent en daarbij behorende gewenste vaardigheden. Frontaal onderwijs doet immers een beroep op andere vaardigheden dan onderwijs dat gericht is op zelfwerkzaamheid van en zelfregulatie door de student. 3.8.
Tijdsinvestering van informaticastudenten in hun studie
Aan de lage studierendementen die uit de opleidingsrapporten naar voren komen, is te zien dat bijna geen student in de reguliere studietijd van drie respectievelijk twee jaren zijn diploma haalt. Dit is niet iets wat (in eerste instantie) de opleidingen kan worden aangerekend. De studeerbaarheid van alle gevisiteerde opleidingen is immers als ten minste voldoende beoordeeld en buitenlandse (master)studenten laten zien dat het wel mogelijk is om de opleiding in de reguliere studietijd af te ronden. Natuurlijk is de populatie van buitenlandse studenten niet normaal verdeeld, want voor uitwisselingsprogramma’s komen in de regel alleen goede studenten in aanmerking. De oorzaak van de grote studievertraging wordt soms gezocht in de noodzaak voor studenten om er een baantje op na te houden. Tijdens de vele gesprekken van de commissie met studentengroepen en uit de verschillende zelfstudies is duidelijk geworden dat de studenten gemiddeld slechts dertig uren per week aan hun studie besteden, hoewel dat duidelijk te weinig is. 3.9.
Modularisering en vakgrootte
Een onderdeel van de bachelor-masterstructuur is modularisering, dat wil zeggen curricula worden in niet te kleine blokken van ten minste 5 EC opgedeeld. De idee is dat in een module een thema door een combinatie van leervormen zoals college, werkcollege en seminarium. wordt behandeld en met een tentamen afgesloten. Modules zijn ook bedoeld als basiseenheden ter bevordering van de studiemobiliteit. Wanneer een student aan een andere universiteit een module volgt en daar voor het tentamen slaagt, dan kan deze prestatie worden erkend als het voldoen aan een inhoudelijk gelijkwaardige module met hetzelfde aantal studiepunten in het gevolgde curriculum aan de eigen universiteit. Een doel van het bachelor-masterstelsel is op deze manier de studiemobiliteit te bevorderen. Omdat in Nederland de universiteiten in het algemeen geografisch zeer dicht bij elkaar liggen, is de situatie in principe heel geschikt om studiemobiliteit mogelijk te maken. Helaas is de praktijk wat dit aspect betreft zeer teleurstellend. Het concept van modules is bijna nergens geïmplementeerd. In plaats daarvan wordt gewerkt met cursussen als onderdelen van curricula waaraan soms ook een bijzonder klein aantal studiepunten (in enkele gevallen slechts 1 EC) wordt toegekend. De waardering van inhoudelijk gelijksoortige colleges met studiepunten verschilt van universiteit tot universiteit. Enkele instellingen gaan zelfs zover dat ze cursussen met niet afgeronde aantallen studiepunQANU / Informatica
33
ten aanbieden (bijvoorbeeld 4,3 of 7,5 EC). Op deze manier wordt de doelstelling van het bachelor-mastersysteem om de studiemobiliteit te bevorderen, in hoge mate belemmerd en in de praktijk in feite zelfs onmogelijk gemaakt. Mobiliteit is eigenlijk alleen direct in aansluiting op het bachelorexamen mogelijk. Als eerste heeft het samenwerkingsverband van de drie technische universiteiten (het ‘3TU-verband’) erkend dat in het kader van de opzet van gemeenschappelijke masterprogramma’s dezelfde modulegrootte noodzakelijk is. 3.10. Persoonlijke effectiviteit studenten In het verleden is door het afnemende veld nogal eens geklaagd dat bèta- en techniekstudenten wel goed in hun vak waren opgeleid, maar dat het hun veelal ontbrak aan voldoende kennis van en ervaring met zaken als mondeling en schriftelijk rapporteren, projectmatig werken en werken in groepen. Ook uit enquêtes onder afgestudeerde informatici bleek dat zij van mening waren dat aspecten als presenteren, communiceren en projectwerk veelal onvoldoende aandacht in de opleiding kregen. Deze opmerkingen betroffen echter de oude, ongedeelde opleidingen. De commissie heeft nu met genoegen vastgesteld dat met de invoering van de bachelor-masterstructuur in de informaticaopleidingen de studenten reeds in de bacheloropleiding meer dan voorheen getraind worden in mondeling en schriftelijk rapporteren, samenwerken in groepen en projectmatig werken. De opleidingen besteden expliciet aandacht aan het trainen van studenten in hun persoonlijke effectiviteit.
34
QANU / Informatica
DEEL II: Opleidingsdeel
QANU / Informatica
35
36
QANU / Informatica
1.
De bachelor- en masteropleiding Informatica aan de Universiteit Utrecht
a. Naam, CROHO-nummer, niveau, oriëntatie, studielast, graad en variant: Bacheloropleiding Informatica: 56978; bachelor; wo; 180 EC; BSc; voltijds Masteropleiding Informatica: 66978; master, wo, 120 EC, MSc, voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit Bètawetenschappen van de Universiteit Utrecht door respectievelijk het Departement Informatica (bacheloropleiding) en de Graduate School Natural Sciences (masteropleiding) c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-visitatiecommissie Informatica (september 2002) d. Start opleidingen en einddatum accreditatie: Bacheloropleiding: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit
Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de visitatiecommissie Informatica van QANU over de twee door het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding en de masteropleiding Informatica. Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen op 19 en 20 juni 2006. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (in de zelfstudie) aangetroffen informatie. In de bijlagen 1A en 1B is per opleiding een overzicht van de toegekende scores opgenomen. Voor de definitie van de scores (excellent, goed, voldoende, onvoldoende) wordt verwezen naar bijlage C van het integrale eindrapport van de commissie. Ze heeft conform de werkwijze van QANU de score ‘voldoende’ toegekend wanneer in haar ogen aan de basiskwaliteit is voldaan. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over met name de passages in de zelfstudie over de facetten die bij uitstek voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19. Afbouw oude opleiding In het laatstverschenen Onderwijs- en Examenreglement van de ongedeelde opleiding is bepaald dat tot 1 oktober 2003 de gelegenheid werd geboden om het propedeutisch examen af te leggen en dat tot 1 oktober 2007 de gelegenheid wordt geboden het doctoraalexamen af te leggen. In overleg met elke student wordt volgens de zelfstudie nagegaan of het beter is om over te stappen naar het bachelor-mastersysteem, dan wel de doctoraalopleiding af te maken. In de zelfstudie wordt de verwachting uitgesproken dat in weinig QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
37
gevallen voor die laatste optie zal worden gekozen en de praktijk tot nu toe bevestigt dat beeld blijkbaar. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek in haar gesprekken met de vertegenwoordigers van de studenten vernomen dat er, zoals de zelfstudie ook beschrijft, individuele gesprekken met studenten worden gevoerd over een eventuele overstap naar de bachelor- c.q. de masteropleiding. Ze heeft geen signalen gekregen dat daarbij problemen zijn gerezen. 1.1.
De doelstellingen van de opleidingen
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft in een bijlage de volledige beschrijving van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding. Deze zijn gevoegd als bijlage 2A bij dit rapport en worden hier als volgt samengevat. De bacheloropleiding streeft ernaar de uitstromende student te doen beschikken over: 1. de theoretische, praktische en verbredende kennis van de informatica en daarmee een overzicht van het vakgebied in den brede; 2. kennis van de wetenschappelijke methoden en inzichten waarmee in de informatica probleemstellingen worden aangepakt en met behulp van software- en systeemhulpmiddelen worden opgelost; 3. inzicht in de actuele ontwikkelingen en voorgestelde oplossingen in de informatica, en de vaardigheid deze kritisch te evalueren en te plaatsen in breder (toekomst)perspectief; 4. communicatieve en projectvaardigheden; 5 de leervaardigheden die nodig zijn om relevante nieuwe ontwikkelingen in de informatica te onderkennen en te waarderen, en om zich in een vervolgstudie op hoog niveau te verdiepen en te bekwamen. De huidige bacheloropleiding is rond 2001 ontstaan door aanpassing aan het universitaire bachelor-mastermodel. Bij de inrichting zijn de richtlijnen van het Core Curriculum Computer Science 2001 van de ACM/IEEE-CS Joint Curriculum Task Force aangehouden die algemeen als standaard worden gehanteerd, aldus de zelfstudie. Masteropleiding De zelfstudie geeft in een bijlage de volledige beschrijving van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding. Deze zijn gevoegd als bijlage 2B bij dit rapport en worden hier als volgt samengevat.
38
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
De masteropleiding streeft ernaar de afgestudeerde student te doen beschikken over: 1. de theoretische en praktische kennis van het specialisatiegebied van zijn programma en daarmee een overzicht van het desbetreffende gebied van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling; 2. kennis van de gespecialiseerde methoden en inzichten waarmee in het specialisatiegebied probleemstellingen wetenschappelijk worden aangepakt en met behulp van software- en systeemhulpmiddelen worden opgelost; 3. ervaring met een onderzoeksproject, in een geïntegreerde omgeving binnen het onderzoeksveld van het programma, waarin de wetenschappelijke aanpak in een oorspronkelijke c.q. eigen vraagstelling is ervaren en in eigen uitoefening meester gemaakt; 4. verder ontwikkelde communicatieve en projectvaardigheden; 5. de leervaardigheden die nodig zijn om relevante nieuwe ontwikkelingen in geavanceerde delen van de informatica te onderkennen en te waarderen, en zich zelfstandig in het eigen specialisatiegebied verder te ontwikkelen respectievelijk zich in een nieuw specialisatiegebied in te kunnen werken. Bij de aanpassing van de ongedeelde opleiding Informatica aan het universitaire bachelormastermodel in 2001 is de masteropleiding Informatica ontstaan. De keuze voor de vier masterprogramma’s (Agent Technology, Applied Computing Science, Game and Media Technology en Software Technology) is vooral ingegeven door de wetenschappelijke ontwikkelingen in de discipline en de beroepspraktijk in het domein van de informatica. De zelfstudie meldt dat voortdurend wordt getoetst of de afgestudeerden voldoen aan de eisen van het bedrijfsleven en aan het beoogde afstudeerniveau. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat de opleiding haar doelstellingen en eindtermen heeft geformuleerd volgens het stramien van de Dublin-descriptoren en bij de invulling van het curriculum aansluiting heeft gezocht bij de richtlijnen van het Core Curriculum Computer Science 2001 van de ACM/IEEE-CS Joint Curriculum Task Force. Zowel ACM als IEEE geldt als een vooraanstaande organisatie met mondiale uitstraling die in overleg met de relevante belanghebbenden (waaronder het bedrijfsleven) werkt aan standaarden op het gebied van respectievelijk informatica en technologische toepassingen. De ontwerpversie 2005 van de geactualiseerde standaarden van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn door de landelijke kamer van Informaticaopleidingen aangenomen als gemeenschappelijk uitgangspunt en door de commissie onder bijlage B van haar referentiekader opgenomen (zie het Algemeen Deel van het eindrapport van de commissie). De geformuleerde doelstellingen en eindtermen van de Utrechtse opleiding sluiten naar het oordeel van de commissie goed aan bij de geformuleerde ‘Common requirements’ van ACM/IEEE. Ze concludeert dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van The ACM (Association for Computing Machinery) is an international scientific and educational organization dedicated to advancing the arts, sciences, and applications of information technology. The IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) is a professional association for the advancement of technology.
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
39
het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Masteropleiding De commissie stelt vast dat de opleiding in haar zelfstudie geen systematische vergelijking maakt van haar doelstellingen en eindtermen met die van de relevante omgeving zoals bij de bacheloropleiding is gebeurd. Niettemin stelt de commissie zelf vast dat de geformuleerde doelstellingen en eindtermen van de Utrechtse masteropleiding goed aansluiten bij de criteria die in de landelijke Informaticakamer in samenhang met het rapport van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn geformuleerd over de aard van de masteropleiding (zie ook paragraaf 3.3. van het referentiekader van de commissie). Ze concludeert dat de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Scores Ba: v Ma: v F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bacheloropleiding en masteropleiding Bij de formulering van de doelstellingen en eindkwalificaties heeft het opleidingsmanagement bewust aansluiting gezocht bij het stramien van de Dublin-descriptoren. De zelfstudie legt elk van de vijf geformuleerde doelstellingen en eindtermen (zoals samengevat onder Facet 1) naast de corresponderende dimensie van de Dublin-descriptoren. Oordeel commissie De commissie stelt enerzijds vast dat de gepresenteerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding qua indeling goed passen op de vijf aspecten die in de Dublin-descriptoren worden onderscheiden (kennis en inzicht, toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie, leervaardigheden). Het belangrijkste is echter dat ze in afdoende mate het niveau beschrijven van een universitair afgestudeerde bachelor respectievelijk master. Het verschil in niveau van de beide opleidingen komt vooral tot uiting in de aspecten 1, 2, 3 en 5 van de Dublindescriptoren. Daaruit komt naar voren dat de masteropleiding gericht is op specialisatie, het gebruik van geavanceerde methoden en inzichten, het zelfstandig verrichten van eigen onderzoek en zich zelfstandig kunnen ontwikkelen op een specialisatiegebied. Het bachelorniveau wordt vooral gekarakteriseerd door
40
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
• • •
overzicht van het vakgebied in den brede; kennis van de gangbare wetenschappelijke methoden en inzichten in de informatica; de voorbereiding op een vervolgstudie op hoog niveau.
Scores Ba: v Ma: v F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bacheloropleiding In een bijlage bij de zelfstudie wordt aangegeven aan welke academische vaardigheden in de bacheloropleiding aandacht wordt besteed. Verder wordt de centrale rol beschreven die het elektronisch portfolio heeft bij het vastleggen van het persoonlijke proces van academische vorming, en op welke vaardigheden daarbij wordt gelet. Ook wordt aangegeven tot welke masteropleidingen deze bacheloropleiding toegang geeft. Masteropleiding De zelfstudie benadrukt dat de wetenschappelijke oriëntatie van de doelstellingen en eindtermen van de masteropleiding vooral tot uiting komt in onderdeel 3 ervan (zie onder Facet 1). Het gaat daarbij om het ervaren van de wetenschappelijke aanpak in een oorspronkelijke c.q. eigen vraagstelling, en het zich meester maken daarvan in eigen uitoefening. Deze doelstelling wordt gerealiseerd in de vorm van het afsluitende afstudeeronderzoek. Ook geeft een als bijlage bij de zelfstudie gevoegd overzicht van beoogde academische vaardigheden aan hoe deze worden gerealiseerd in de masteropleiding: minder gekoppeld aan vakken en meer aan onderwijsvormen. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft aan de hand van de hierboven genoemde uitgebreide beschrijving van de beoogde academische vaardigheden van een afgestudeerde bachelor een goede indruk gekregen van de wetenschappelijke oriëntatie van de doelstellingen en eindtermen. Ze heeft daarbij in het bijzonder de volgende aspecten in aanmerking genomen: ontwerpen van systemen en QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
41
algoritmen, construeren van bewijzen, analyseren van een domein en een probleemstelling, programmeervaardigheid (waaronder het ontwerp van user interfaces), synthetiseren en structureren van informatie, modelleren en formaliseren, overtuigend beargumenteren, kritisch lezen, het zich bewust zijn van de wetenschappelijke context. De commissie stelt op grond van de zelfstudie ook vast dat de bacheloropleiding rechtstreeks toegang geeft tot de aansluitende masteropleiding en (op grond van een in de landelijke kamer Informatica gemaakte afspraak) tot de andere universitaire masteropleidingen Informatica in Nederland. Verder bestaat, al dan niet onder voorwaarden, toegang tot een aantal masterprogramma’s aan de Universiteit Utrecht buiten het terrein van de informatica (Science and Product Management, Biomedical Image Sciences, Content and Knowledge Engineering, Business Informatics en Cognitive Artificial Intelligence). Voor de mogelijke arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerde bachelor Informatica doet de zelfstudie enige suggesties: informatieanalist, data-architect, systeemanalist, systeemontwerper, softwarearchitect, applicatieontwerper, functioneel ontwerper, technisch ontwerper, programmeur, webdesigner, implementatieadviseur, tester, applicatiebeheerder, gegevensbeheerder, database administrator, webmaster en beheerder informatiebeveiliging. De commissie vraagt zich echter af in hoeverre de opleiding daadwerkelijk aanwijzingen heeft dat dit realistische perspectieven zijn: ze heeft niet de indruk gekregen dat de opleiding signalen van deze strekking heeft opgevangen uit het beroepenveld (zie ook onder Facet 19). Gezien het bovenstaande en gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten, stelt de commissie vast dat de wetenschappelijke oriëntatie van de gepresenteerde eindkwalificaties van de opleiding adequaat is. Masteropleiding De commissie meent dat de academische vaardigheden die zijn voorzien voor de masteropleiding duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie en passen bij een onderzoekgerichte opleiding. Ze heeft daarbij met name de volgende elementen in de overweging betrokken: • • • •
onderzoeksresultaten probleemoplossend kunnen toepassen; het kunnen verwerven van nieuwe wetenschappelijke kennis door systematisch en doelgericht literatuuronderzoek en door eigen argumentatie en experiment; het kunnen toepassen van een scala aan abstractie- en modelleringstechnieken; het kunnen analyseren en evalueren van complexe problemen, modellen en ontwerpen, gebruikmakend van daartoe geschikte formele en informele technieken.
Ten slotte is ze van oordeel dat onderdelen 2 en 3 van de doelstellingen en eindtermen bij uitstek getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Het gaat daarbij namelijk om het aanleren van een wetenschappelijke aanpak van een eigen/oorspronkelijke vraagstelling op een specialisatiegebied (onderdeel 3) en het ontwerpen en analyseren van complexe modellen en het gebruik van geavanceerde wetenschappelijke inzichten en methoden (onderdeel 2). Mede gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten, komt de commissie tot een positief oordeel op dit facet. Ze is zelfs van mening dat de wetenschappelijke oriëntatie van de eindkwalificaties van deze opleiding bij uitstek tot uiting komt. 42
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
Scores Ba: v Ma: g
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Universiteit Utrecht voldoen op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
1.2.
Het programma van de opleidingen
Vooraf De Faculteit Bètawetenschappen van de Universiteit Utrecht bestaat uit zes departementen, waarvan het Departement Informatica er één is. Dit departement verzorgt de bacheloropleiding Informatica naast de bacheloropleiding Informatiekunde. De masteropleiding Informatica wordt aangeboden door de Graduate School Natural Sciences van de faculteit. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bacheloropleiding De zelfstudie wijst wat betreft het wetenschappelijke karakter van het programma op de volgende aspecten: • • • • •
de aanwijsbare band met de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek doordat de overgrote meerderheid van de docenten die hieraan bijdragen, zelf een actieve rol in het onderzoek speelt; het ontwikkelen van de onderzoeksvaardigheid van de student door de systematische aandacht voor het abstraheren van concrete problemen tot een model en het ontwikkelen van oplossingen op modelniveau, die daardoor algemener toepasbaar zijn; het gebruik van technieken uit de wiskunde (daarbij inbegrepen statistiek) en de logica; de oefening van de student in het lezen van wetenschappelijke artikelen, en het gericht zoeken in de literatuur door middel van de verplichte cursus ‘Overdragen van de informatica’; de aanwezigheid van enerzijds cursussen die een onontbeerlijk onderdeel van elke wetenschappelijke informaticaopleiding vormen (zoals Datastructuren of Databases) en anderzijds
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
43
•
cursussen die inhoudelijk voortkomen uit recent onderzoek (Inleiding intelligente systemen, Optimalisering, Driedimensionaal modelleren, Programmeren en correctheid, Gedistribueerd programmeren, Beeldverwerking, Datamining, en Advanced database systems). het streven (ook in de meer traditionele onderwerpen binnen het curriculum) om de actuele stand van de technische en wetenschappelijke ontwikkeling te reflecteren (zoals bijvoorbeeld de onderwerpen XML, UML, web services, design patterns, reinforcement learning, game design, animatie, modale en epistemische logica, en multimediale information retrieval).
Met de beroepspraktijk van de informaticus wordt in het bachelorcurriculum vooral kennisgemaakt in het kader van het verplichte Softwareproject, waarin opdrachten worden uitgevoerd van een echte opdrachtgever. Het is de bedoeling dat de vervaardigde producten daadwerkelijk in gebruik worden genomen. Het Softwareproject geldt volgens de zelfstudie als integrerend programmaonderdeel maar vormt niet de formele afstudeeropdracht. Masteropleiding De zelfstudie beschrijft hoe de interactie tussen onderwijs en onderzoek in de masteropleiding plaatsvindt. Vakken worden geregeld aangepast en vernieuwd door de afstemming van het curriculum op de huidige stand van zaken in het onderzoeksveld. Bovendien geeft de seminariumonderwijsvorm de mogelijkheid aan de studenten om onder begeleiding van een docent recente wetenschappelijke papers te bestuderen en te presenteren aan studiegenoten. Verder kennen de masterprogramma’s elk een eigen colloquium, waarin presentaties worden gegeven over onderzoek of bedrijfslevenaspecten, door de stafleden, promovendi, studenten en externe sprekers. Bij alle afstudeerprojecten (omvang: 45 EC) wordt verwacht dat de student zijn project begint met het bestuderen van relevante literatuur. Zowel bij stages als bij interne projecten omvat het afstuderen minstens een literatuurstudie, een eindpresentatie en een afstudeerscriptie. Als thematiek van afstudeerscripties wordt vaak gekozen voor onderwerpen die aansluiten bij het lopende onderzoek in het instituut. Dit uit zich onder andere in het feit dat het regelmatig voorkomt dat afstudeeronderzoek leidt tot een wetenschappelijke publicatie. Wanneer het afstudeerproject plaatsvindt in de vorm van een stage, gelden er volgens de zelfstudie strikte regels voor het niveau van de stageopdracht en de interne en externe begeleiding. Verder worden genoemd als illustratie van het wetenschappelijke karakter van het programma: • • • •
het trainen in het op de juiste wijze verwijzen naar of citeren van wetenschappelijke bronnen; aandacht voor abstraheren en modelleren; het gebruik van geavanceerde en moderne softwarepakketten; de regelmaat waarmee afgestudeerden van de opleiding worden geaccepteerd voor de positie van promovendus.
Praktische opdrachten bij vakken zijn meestal afgeleid van werkelijke studies of opdrachten vanuit het bedrijfsleven.
44
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bacheloropleiding, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een aantal recente voorbeelden van uitgevoerde Softwareprojecten. Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie. De commissie heeft op grond daarvan vastgesteld dat het programma in voldoende mate voldoet aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding (interactie onderwijs–onderzoek, aansluiten bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen, ontwikkeling onderzoeksvaardigheden, aantoonbare verbanden met de beroepspraktijk). Het Softwareproject is in de ogen van de commissie een duidelijk praktijkgeoriënteerd programmaonderdeel en het draagt niet bij aan het wetenschappelijk karakter van de opleiding. De inhoud van het programma van de bacheloropleiding is duidelijk toegesneden op een vervolg in de aansluitende masteropleiding aan de UU. Zo ontbreekt expliciete aandacht voor digitale technieken en komt het gebied computerarchitectuur slechts rudimentair aan de orde. Dit heeft als nadeel dat een belangrijk uitgangspunt van de introductie van het bachelor-masterstelsel, te weten een soepele overstap naar een aansluitende masteropleiding in binnen- of buitenland, in het gedrang zou kunnen komen. Masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en van een zelfgemaakte selectie van twaalf afstudeerverslagen. Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft vastgesteld dat er duidelijk aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, hetgeen het meest pregnant tot uiting komt in het afstudeerproject. Haar positieve oordeel onder Facet 20 over het niveau van de afstudeerscripties ondersteunt deze conclusie. De betrokkenheid van docenten bij lopend onderzoek en de aansluiting bij de state-of-the art van het wetenschapsgebied komen juist in de masteropleiding het best uit de verf. De masterstudenten staan dichter bij de onderzoeksgroepen dan in de bacheloropleiding: ze werken veelal in laboratoria en afstudeerkamers in dezelfde gang als de docenten en ze werken aan onderwerpen die een directe relatie hebben met onderzoek. De commissie vindt het programma passen bij de ambitie van de opleiding om voor te bereiden op een latere onderzoekscarrière. De werkelijkheid is echter dat de meeste afgestudeerden elders emplooi vinden (zie ook onder Facet 19). Scores Ba: v Ma: g
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
45
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een overzicht van de wijze waarop de eindtermen van de opleiding (zie bijlage 2A) zijn te koppelen aan de verschillende verplichte onderdelen van het curriculum. Verder wordt aangegeven hoe het verwezenlijken van de eindtermen wordt bevorderd door de opbouw van het programma, de periodieke aanpassing ervan aan actuele ontwikkelingen, en de ontwikkeling van leervaardigheden (waaronder academische vorming) die in het programma is voorzien en die wordt getoetst middels het portfolio. Masteropleiding De zelfstudie beschrijft de bijdrage van de kernonderdelen van het masterprogramma (de op specialisatie gerichte onderdelen, de afstudeerscriptie en de afstudeervoordracht, seminaria, colloquia) aan het realiseren van de beoogde eindtermen (zie bijlage 2B). Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie stelt vast dat de zelfstudie in voldoende mate aangeeft hoe de beoogde eindkwalificaties van beide opleidingen gerelateerd kunnen worden aan (onderdelen van) het programma en aan de wijze waarop de ontwikkeling van leervaardigheden in de loop van het curriculum wordt gestimuleerd. Ze is van oordeel dat de eindtermen op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee goed te identificeren. Ze komt tot de conclusie dat de inhoud en opzet van het programma over het geheel genomen een goede concretisering vormen van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Wanneer er geen sprake is van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of in de uitvoering daarvan en bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten mogelijk zijn om met de inhoud en opzet van deze programma’s de geformuleerde eindkwalificaties te verwezenlijken. Scores Ba: v Ma: v 46
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding Veel vakken in de opleiding vereisen dat de deelnemers eerst andere vakken als voorkennis hebben behaald. In de vorm van een afhankelijkheidsgraaf wordt het netwerk van voorkenniseisen weergegeven dat volgens de zelfstudie zorgt voor een optimale onderlinge samenhang van de vakken, die zijn ingedeeld naar niveau (inleidend, voortgezet, verdiepend). Bij het samenstellen van een individueel studiepad dat de voorkennisrelaties respecteert, een coherent gebied van expertises representeert en desondanks niet tot studievertraging leidt, wordt de student bijgestaan door een tutor uit de wetenschappelijke staf. De inhoud van de vakken in de bacheloropleiding valt onder de verantwoordelijkheid van de vakdecaan, bij de dagelijkse gang van zaken vertegenwoordigd door de onderwijsdirecteur. Docenten kunnen waar nodig de inhoud van vakken wel wijzigen, maar uitsluitend in samenspraak met de onderwijsdirecteur. Masteropleiding De vier masterprogramma’s (Agent Technology, Applied Computing Science, Game and Media Technology, en Software Technology) zijn ingebed in de Utrecht Graduate School Natural Sciences en vallen inhoudelijk onder de verantwoordelijkheid van een programmaleider. De programma’s staan inhoudelijk zeer dicht bij het onderzoek dat wordt uitgevoerd door de betrokken leerstoelen. Deze nauwe betrokkenheid garandeert dat de inhoud van de mastervakken steeds up-to-date blijft en onderling goed aansluit, aldus de zelfstudie. Voor elke student wordt door de studieadviseur van het masterprogramma een individueel en samenhangend studieprogramma opgesteld. Het wordt altijd vooraf aan de examencommissie ter beoordeling voorgelegd. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie is van oordeel dat de samenhang in het programma van beide opleidingen op een doordachte manier wordt vormgegeven. In de bacheloropleiding is dat sterk geëxpliciteerd en in de masteropleiding tamelijk impliciet door de inhoudelijke ophanging van de programmaonderdelen aan het onderzoek in de leerstoelgroepen. Tijdens haar visitatiebezoek heeft ze onder meer op basis van de gesprekken met de studenten vastgesteld dat de samenhang die het opleidingsmanagement voor ogen heeft in de praktijk ook adequaat wordt gerealiseerd. Bij beide opleidingen volgen studenten naar het oordeel van de commissie een inhoudelijk samenhangend programma met voldoende ruimte voor individuele keuzevrijheid. Scores Ba: g Ma: v
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
47
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bacheloropleiding De zelfstudie beschrijft op welke wijze bevorderd wordt dat de studeerbaarheid van de opleiding zo groot mogelijk is. Dat gebeurt vooral via een evenwichtige spreiding van de stof, het parallel volgen van niet meer dan twee vakken, de combinatie van theorie en praktijk, veel verplichte (voorkennis)vakken aan het begin, tussentijdse toetsen, het vastleggen van de verwachte inspanningsverplichtingen van de student, en het aanbieden van een standaardprogramma met een aan te raden invulling. Aanvullende toetsen (herkansingen) mogen alleen afgelegd worden als de student aan de afgesproken inspanningsverplichtingen van een vak heeft voldaan (zie ook onder Facet 11). De opleidingscommissie houdt middels evaluaties de vinger aan de pols wat betreft de werkelijke studielast van vakken in vergelijking met de geprogrammeerde studielast. Waar nodig vindt terugkoppeling plaats naar de docent en/of opleidingsdirecteur. Van sommige vakken is bekend dat ze als zwaar worden ervaren, maar dit is een bewuste keuze van het opleidingsmanagement. In de propedeuse geeft dit soort vakken invulling aan de gewenste selecterende werking. Masteropleiding Uit de laatstgehouden evaluatie onder de masterstudenten (uit 2005) komt volgens de zelfstudie naar voren dat de overgrote meerderheid van hen de werkelijke studielast op een aanvaardbaar niveau vindt liggen. De gang van zaken bij het afstuderen komt regelmatig aan de orde in de opleidingscommissie. De voortgang bij het afstuderen is verbeterd, aldus de zelfstudie, door in het afstudeerreglement een tussenrapportage in de vorm van een uitvoerig onderzoeksvoorstel op te nemen. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft bij de studenten expliciet vooraf geïnformeerd naar hun oordeel over de studeerbaarheid van het programma. Ze heeft tijdens de gesprekken met hen geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Ook wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en wanneer nodig wordt actie ondernomen. De commissie heeft alle waardering voor de genomen maatregelen om de studievoortgang te bevorderen: het vastleggen van de verwachte inspanningsverplichting van de bachelorstudent en de tussenrapportage bij het afstuderen in de masteropleiding. De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het programma van de beide opleidingen goed studeerbaar is. 48
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
Scores Ba: g Ma: g F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een overzicht van de instroomcijfers sinds het begin van de jaren negentig (instroom in 2005: 75 studenten), de toegangsvereisten, de aansluiting met het vwo en de voorlichtingsactiviteiten. Uit evaluaties blijkt dat studenten in het algemeen geen moeite hebben met de aansluiting en over voldoende voorkennis beschikken. Deficiënties kunnen eventueel worden weggewerkt door het volgen van een cursus bij het lokale James Boswell Instituut. Masteropleiding De zelfstudie geeft een overzicht van de instroom in de masteropleiding sinds de start ervan in 2002 (instroom in 2005: 42 studenten), de toelatingsvereisten, de aansluiting op de voorafgegane bacheloropleiding, en de voorlichtingsactiviteiten aan bachelorstudenten over studiemogelijkheden en loopbaanperspectieven. Vakevaluaties en de rendementen van de vakken in de masterprogramma’s wijzen volgens de zelfstudie uit dat studenten in het algemeen geen problemen hebben met de aansluiting. Er wordt een tabel gepresenteerd met daarin per vak de (bevredigende) scores op dit punt. Toelating tot de opleiding is voor bachelorstudenten van de UU mogelijk op voorwaarde dat zij minstens 165 EC hebben behaald en het bachelordiploma binnen een halfjaar wordt behaald. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en heeft met de studenten van gedachten gewisseld over de aansluiting van het programma bij hun vooropleiding. Ze is van oordeel dat de opleiding op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau van de opleiding bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. De instroom vanuit hboopleidingen (met name de Hogeschool Utrecht) verloopt in de praktijk soepel. De commissie vraagt zich overigens, gezien haar kritische kanttekening onder Facet 4 over de sterke gerichtheid van de bacheloropleiding op de masteropleiding, wel serieus af of in de praktijk de instroom in de Utrechtse masteropleiding vanuit de bacheloropleiding van een andere universiteit soepel zal kunnen verlopen.
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
49
Scores Ba: v Ma: v F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleiding telt 180 EC volgens het European Credit Transfer System (EC), verdeeld over drie studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Masteropleiding Het programma van de masteropleiding telt 120 EC volgens het European Credit Transfer System (EC), verdeeld over twee studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie stelt vast dat beide opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Scores Ba: v Ma: v F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bacheloropleiding Universiteitsbreed is bij de invoering van de bachelor-masterstructuur gekozen voor een didactisch concept dat wordt gekenmerkt door de volgende elementen: veel keuze in de bachelorfase, activerend onderwijs (met regelmatige tussentijdse feedback door middel van deeltoetsen en beoordelingen van ingeleverd werk), intensieve studieloopbaanbegeleiding, wederzijds commitment tussen opleiding en student, en de ontwikkeling van academische vaardigheden die wordt neergelegd en bijgehouden in een elektronisch portfolio. Doel van de bacheloropleiding is niet om een geheel afgeronde opleiding te geven; de Utrechtse bacheloropleiding is met name bedoeld als voorbereiding op een masteropleiding. De bachelor50
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
opleiding kent dan ook geen afstudeeropdracht, aldus de zelfstudie. Ten slotte wordt een overzicht gegeven van de gehanteerde werkvormen (zie tabel UU.1) en van de verhouding tussen contacturen en zelfstudie. Tabel UU.1 Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Informatica Universiteit Utrecht jaar jaar 1 jaar 2 jaar 3
hoorcolleges werkcolleges practica toets 260 200 200
180 85 85
60 75 75
project totaal totaal contact zelfstudie totaal 60 0 560 1120 1680 25 125 510 1170 1680 25 125 510 1170 1680
Masteropleiding Aan de masteropleiding liggen de volgende onderwijskundige principes ten grondslag: • • • •
masterprogramma’s zijn ook toegankelijk voor andere bachelorstudenten dan die van de eigen opleiding; studenten kiezen een programma op maat; de relatie tussen theorie en toepassing op concrete problemen wordt benadrukt; er is een sterke relatie tussen het onderwijs in de masterprogramma’s en het plaatselijke onderzoek c.q. de expertise van de plaatselijke onderzoeksgroepen.
Daarna volgt een beschrijving van de wijze waarop deze uitgangspunten worden gerealiseerd, en van de gehanteerde onderwijsvormen (zie tabel UU.2): hoorcolleges, seminaria, projectonderwijs en een afstudeerfase ter grootte van 45 EC (driekwart jaar). In het kader van het laatste wordt intern of extern een opdracht uitgevoerd waarbij het in alle gevallen dient te gaan om het formuleren, analyseren en oplossen van een complex probleem. Tabel UU.2 Verdeling studielast (in uren) masteropleiding Informatica Universiteit Utrecht jaar jaar 4+5 * afstudeerfase totaal
hoorcolleges seminaria project / PGO zelfstudie 160-240
40-120
210-840
490-770
totaal 2100 1260 3360
* afhankelijk van het keuzepakket van de student en de gekozen variant (onderzoekgericht of maatschappijgericht)
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie is van mening dat de didactische uitgangspunten voor de bacheloropleiding duidelijker zijn beschreven dan die voor de masteropleiding. Voor beide opleidingen geldt dat de gepresenteerde uitgangspunten in voldoende mate aansluiten bij de onder Facet 1 geformuleerde doelstellingen en eindkwalificaties. De commissie let daarbij met name op de QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
51
nagestreefde ontwikkeling van academische vaardigheden. Het relatief hoge percentage voor zelfstudie-uren past in dit beeld. Desgevraagd hebben de bachelorstudenten aangegeven het percentage contacturen te laag te vinden. Er bestaat bij beide opleidingen een goede mix van werkvormen die passen bij de didactische uitgangspunten. Gezien het eigenstandige karakter van de bacheloropleiding (inclusief specifieke doelstellingen en eindkwalificaties) vindt de commissie het voor de hand liggen dat ook deze opleiding zou worden afgesloten met een formeel afstudeerwerk. Scores Ba: v Ma: v F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bacheloropleiding De zelfstudie beschrijft welke tentamenvormen per vak worden gehanteerd, hoe de organisatie van de toetsen is en welke procedures worden gevolgd. De toetsing (zowel in termen van het ontwerpen van de toets als het nakijken van gemaakte toetsen) is sterk docentafhankelijk. Middels de studentenevaluaties wordt gecontroleerd of er sprake is van voldoende aansluiting tussen toetsen en stof. Cursussen worden niet of niet alleen getoetst door een tentamen na afloop van de cursus, maar ook door het leveren van prestaties (zoals werkstukken, voordrachten, schriftelijke toetsen) gedurende de cursus. Alleen de studenten die aan hun inspanningsverplichtingen hebben voldaan, kunnen eventueel deelnemen aan een aanvullende toets wanneer zij niet of niet volledig slagen voor een eindtoets. Specifiek voor de bacheloropleiding wordt nog melding gemaakt van het elektronisch portfolio waarmee de ontwikkeling van academische vaardigheden wordt bijgehouden. Masteropleiding Naast het bovenstaande wordt in de zelfstudie specifiek voor de masteropleiding nog een passage gewijd aan de beoordeling van het afstudeerwerk. Door middel van periodieke intervisie, opname van een universitair hoofddocent of een hoogleraar in elke afstudeercommissie en door het hanteren van expliciete criteria die voor alle masterprogramma’s gelden, wordt gestreefd naar consistentie in de beoordeling van het afstudeerwerk. De genoemde criteria (opgenomen in de docentenhandleiding) hebben betrekking op de volgende elementen: • • • • • 52
wetenschappelijke kwaliteit; procesgang; creativiteit; structuur en samenhang; taalgebruik en schrijfvaardigheid. QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen van de afgelopen jaren en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Ze heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Ze is op basis daarvan van oordeel dat het niveau van de tentamens adequaat is. De aansluiting tussen stof en toetsen is in het algemeen naar behoren. Wel is het aantal multiplechoicetentamens aan de hoge kant. Over de geldende tentamenregelingen heeft de commissie van de zijde van de studenten geen klachten vernomen. Ze stelt vast dat de kwaliteitsborging van de toetsing sterk aan de individuele docent wordt overgelaten, zowel wat betreft het opstellen van toetsen als het nakijken van gemaakte tentamens. Transparantie en consistentie in de toetsing binnen de staf als geheel wordt daarmee lastig realiseerbaar. Masteropleiding Voor wat betreft de vaste onderdelen van het programma en de geldende tentamenregelingen verwijst de commissie naar haar bovenstaande commentaar ten aanzien van toetsing in de bacheloropleiding. De commissie heeft kennisgenomen van de regelingen die bestaan voor het afstudeerproject, inclusief de regelingen voor externe afstudeerprojecten (stages). Ze stelt vast dat er bij de masteropleiding beduidend meer sprake is van een kwaliteitsbeleid ten aanzien van toetsing. De praktijk wijst bovendien dat de afgesproken richtlijnen in het algemeen ook consequent worden toegepast. Zie ook onder Facet 20 over het gerealiseerde niveau van de afstudeerwerken die de commissieleden hebben bestudeerd. Concluderend is de commissie van oordeel dat bij beide opleidingen door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Universiteit Utrecht voldoen op het onderwerp ‘Programma’.
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
53
1.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De zelfstudie geeft het volgende overzicht van de samenstelling van de wetenschappelijke staf, beschikbaar voor het verzorgen van de bachelor- en masteropleiding. Tabel UU.3 Personeelsoverzicht WP-onderwijsinzet Informatica Universiteit Utrecht voor het studiejaar 2004-2005 categorie hl uhd ud promovendi studentassistenten overig WP Totaal
m v totaal percentage gepromoveerden aantal fte’s aantal fte’s aantal fte’s 5 1,15 1 0,30 6 1,45 100 7 2,92 7 2,92 100 23 11,13 2 0,90 25 12,03 72 29 2,45 6 0,41 35 2,86 n.v.t. 20 4,00 20 4,00 n.v.t. 12 96
0,59 22,24
1 10
0,18 1,79
13 106
0,77 24,03
85
Het overgrote deel van de docenten is tegelijkertijd actief onderzoeker in een van de informaticawetenschapsgebieden, aldus de zelfstudie. Het is het streven van het Instituut voor Informatica en Informatiekunde om een aanzienlijk deel van de vaste staf aan te stellen met een 50% onderwijs- en 50% onderzoekstaak, om de koppeling tussen onderwijs en onderzoek te waarborgen. Tegelijkertijd wordt een 50%-onderwijs-/50%-onderzoekstaak alleen gegeven aan kandidaten die ook werkelijk internationaal actief zijn in het onderzoek. De zelfstudie wijst op de gunstige beoordeling van het lokale onderzoek in de laatstgehouden landelijke onderzoeksvisitatie Informatica. Hoogleraren en universitair hoofddocenten zijn nauw betrokken bij het onderwijs, ook in de bacheloropleiding. De zelfstudie noemt verschillende onderdelen die door deze stafleden worden verzorgd. Verbanden met de beroepspraktijk worden geregeld gelegd tijdens vakken uit de opleiding. Als voorbeelden worden genoemd de vakken softwareproject (een project met een externe opdrachtgever) en softwarearchitectuur. Verder blijven vele vakken niet beperkt tot de theoretische aspecten, maar wordt ook aandacht besteed aan de praktische kennis die in de beroepspraktijk vaak wordt gevraagd. Ten slotte krijgt de verbinding met de beroepspraktijk gestalte in de vorm van de bedrijfsstage waarvoor studenten bij het afstuderen kunnen kiezen. Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • 54
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel UU.3); de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
• •
de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica voor een belangrijk deel worden verzorgd door veelal gezaghebbende onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied en die een duidelijke binding hebben met de wereld van het wetenschappelijk informaticaonderzoek, de beroepspraktijk waarvoor in eerste instantie wordt opgeleid. De opleiding kiest er expliciet voor om de meest ervaren docenten onder hen het onderwijs in het eerste studiejaar te laten verzorgen. Scores Ba: g Ma: g F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De menskracht die beschikbaar is voor onderwijstaken schommelde in de periode 2000-2004 slechts licht rond een gemiddelde van 24,5 fte. Het totaal aantal studenten groeide in deze tijd licht. Oorzaak hiervan is het instroom-uitstroomoverschot in de jaren 1997-2001. Hierdoor neemt ook het aantal diploma’s vanaf 2002 toe. Vanaf 2004 neemt het aantal diploma’s verder toe doordat er ook bachelordiploma’s worden uitgereikt. Tabel UU.4: Student-stafratio Informatica UU in de afgelopen jaren jaar 2005 2004 2003 2002 2001 2000 gem.
aantal fte onderwijs 20,78 24,03 25,80 23,50 25,97 23,34 23,5
aantal ingeschreven studenten
aantal diploma’s 483 459 462 461 475 443 468
68 48 44 32 25 58
aantal studenten aantal per afgestudeerden fte onderwijs per fte onderwijs 23,2 19,1 2,82 17,9 1,86 19,6 1,87 18,4 1,23 18,9 1,07 19,9 2,3
Studieadvisering en -begeleiding worden ook door deze staf verzorgd. De zelfstudie stelt dat in de praktijk blijkt dat de omvang van de staf voldoende groot is om de doelstellingen van de opleiding en die op het gebied van kwaliteitszorg te kunnen realiseren zonder dat dit ten koste gaat van kwaliteit en omvang van de onderzoeksprestatie.
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
55
Oordeel commissie De commissie stelt vast dat er door de groei van het aantal studenten een opwaartse druk ontstaat op de student-stafratio. De opleidingen proberen deze op te vangen door het aantal onderwijsuren per personeelslid wanneer nodig aan te passen. De commissie heeft geen signalen ontvangen waaruit zou blijken dat de beschikbare omvang van de staf ontoereikend zou zijn om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. De commissie is, afgaande op de landelijke gegevens over alle informaticaopleidingen en de gevoerde gesprekken met docenten en studenten, van oordeel dat er voldoende personeel wordt ingezet om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Scores Ba: v Ma: v F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De zelfstudie stelt dat het personeel gekwalificeerd is voor zijn taken op grond van de volgende overwegingen: • • • • • • •
de basiskwalificatie onderwijs is vereist voor benoeming als regulier universitair docent; de onderwijsprestaties van zittend personeel worden gemonitord door studentenevaluaties en jaarlijkse R&O-gesprekken (Resultaat en Ontwikkeling); senior kwalificaties onderwijs en/of onderzoek zijn vereist voor de benoeming tot hoogleraar of uhd; de vaste staf draagt de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de vakken; het onderwijs (vooral in de masterfase) is gekoppeld aan het onderzoek; er wordt naar gestreefd om de eerstejaarsvakken vooral door de meest ervaren docenten te laten geven; er wordt een systeem gehanteerd van kadervorming voor leidinggevenden op het gebied van onderwijs (‘CEUT’: center of excellence in university teaching).
Oordeel commissie De commissie stelt vast dat met de basiskwalificatie onderwijs de aandacht voor de kwaliteit van de onderwijstaken in principe goed is verankerd in het personeelsbeleid van het instituut. Toch heeft de commissie de indruk dat hierbij vooral nieuw aan te stellen personeel in beeld is en dat de kwaliteit van de onderwijsprestaties van het zittend personeel alleen aan de orde komt via de onderwijsevaluaties en de jaarlijkse R&O-gesprekken. De commissie heeft ook niet de indruk dat er een actief beleid is op het gebied van bijscholing van alle docenten bij de introductie van nieuwe onderwijsvormen zoals bijvoorbeeld in het gebruik van een portfolio of in de mogelijkheden die een elektronische leeromgeving biedt. Het initiatief daartoe wordt in feite aan de behoefte van de individuele docent overgelaten. Het volstaan met het louter aanbieden van een docentenhandlei56
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
ding is in de ogen van de commissie niet toereikend. Overigens heeft de commissie van studentenzijde geen klachten vernomen over de didactische vaardigheden van hun docenten. Onder Facet 12 is al een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan de commissie tot een positief oordeel is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. Wat betreft de beschikbare expertises binnen het docententeam als geheel is de commissie van mening dat deze voldoende zijn om de beoogde opleidingen te verzorgen. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van oordeel dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen naar behoren is. De commissie concludeert dat het personeel gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, didactische en organisatorische realisatie van het programma. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Universiteit Utrecht voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’.
1.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De zelfstudie geeft een beschrijving van de beschikbare materiële voorzieningen: collegezalen en werkcollegeruimten, computerzalen, tentamenzalen en bibliotheek. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Ze is op basis daarvan van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen zonder meer goed zijn, ook internationaal gezien, en zeker toereikend om het beoogde programma te realiseren. Ze is (mét het opleidingsmanagement) van oordeel dat informaticaopleidingen vanwege hun specifieke aard de keuzevrijheid moeten kunnen blijven behouden in de keuze van de hard- en software die vanuit het oogpunt van onderwijs en onderzoek noodzakelijk zijn. De commissie heeft kennisgenomen van het facultaire beleid om in de toekomst een financieel verdeelmodel te hanteren dat uitgaat van toenemende tweede- en derdegeldstroominkomsten. Daardoor zullen bijvoorbeeld promovendi niet meer op basis van de eerste-geldstroom QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
57
aangesteld kunnen worden. Ze heeft op dit moment geen aanwijzingen dat hiervan nadelige gevolgen zouden uitgaan op de kwaliteit van de onderwijsprocessen en gaat ervan uit dat het faculteitsbestuur hierop alert zal zijn. Scores Ba: g Ma: g F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In de zelfstudie wordt beschreven welke voorzieningen er bestaan op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening in respectievelijk de bachelor- en masteropleiding. Het accent in de bacheloropleiding ligt op de positie van de tutor, de tutorgroep en het gebruik van het portfolio, het studieadvies dat in de loop van het eerste jaar wordt gegeven, en de rol van tutor en studieadviseur bij de invulling van het individuele studiepad van de student. In de masteropleiding wordt de studiebegeleiding verzorgd door de studieadviseurs van de vier masterprogramma’s. Enkele malen per jaar worden voorlichtingsbijeenkomsten gehouden over de verschillende programma’s. Naast de tutoren en studieadviseurs bestaat er een studiecoördinator voor algemene advisering aan studenten. Het studievoortgangsregistratiesysteem Osiris functioneert volgens de zelfstudie adequaat en ook studenten hebben toegang om hun eigen dossier te bekijken. In de informatievoorziening aan studenten speelt ook de departementswebsite een belangrijke rol: daar is informatie te vinden over het curriculum, afzonderlijke vakken, minors, roostering, portfolio en studiebegeleiding. Er bestaat daarnaast geen specifieke elektronische leeromgeving. Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering en de informatievoorziening die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De tutoren, studieadviseurs en studiecoördinator blijken goed toegankelijk te zijn. De commissie is van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. Scores Ba: v Ma: v
58
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Universiteit Utrecht voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’.
1.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De kwaliteitszorgprocedures voor de opleidingen Informatica worden in de zelfstudie in drie delen beschreven: evaluaties per vak, evaluatie van het curriculum en kwaliteit van docenten. De opleidingscommissie speelt in het geheel een centrale rol en bespreekt, wanner daartoe aanleiding bestaat, de resultaten van de onderwijsevaluaties met de betreffende docent(en) en adviseert de onderwijsdirecteur. Per vak worden rendementen bijgehouden. De curriculumevaluaties vinden jaarlijks plaats op basis van de gehouden vakevaluaties. Het streven van de opleiding is dat in elke onderwijsperiode voor ten minste 80% van de vakken geldt dat ten minste 80% van de vragen in de evaluatie-enquête met een numeriek antwoord door ten minste 80% van de studenten is beantwoord met een beoordeling 3 of hoger (op een schaal van 1-5). De zelfstudie meldt dat dit streven in het collegejaar 2004-2005 op twee procentpunten na is gehaald. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de Handleiding Kwaliteitszorg Informatica en Informatiekunde waarin zijn beschreven de verantwoordelijkheden van de verschillende personen en instanties bij de interne kwaliteitszorg, en de procedures die worden gevolgd bij de genoemde drie onderdelen van de kwaliteitszorg. Deze handleiding beschrijft een cyclisch proces waarbij verschillende aspecten van kwaliteitszorg (zoals ook de kwaliteit van personeel en voorzieningen) worden belicht. Na bestudering van de beschikbare documentatie en het voeren van enkele gesprekken ter plaatse stelt de commissie vast dat het onderwijs aan de opleidingen periodiek wordt geëvalueerd mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Ze heeft de indruk dat het onderdeel betreffende de evaluatie van het curriculum als geheel het minst sterk ontwikkeld is. Daarnaast zijn haar de volgende zaken opgevallen. Het opleidingsmanagement delegeert aan de opleidingscommissie nogal wat uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de kwaliteitszorg die in feite een verantwoordelijkheid van het management zelf zijn. Dat de opleidingscommissie een belangrijke adviserende rol speelt in de kwaliteitszorg, is geheel in overeenstemming met haar wettelijke taak, maar dat leden van de commissie overleg aangaan met individuele docenten over de meest wenselijke follow-up van onderwijsevaluaties, strookt daar in de ogen van de visitatiecommissie niet mee. Ten tweede hebben de opleidingen nogal wat moeite om voldoende respons van de studenten te krijgen: zo vullen bijvoorbeeld relatief weinig studenten de enquêtes in. De commissie QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
59
dringt er bij de opleiding op aan hierin niet te berusten, maar andere wegen en middelen te bedenken om hierin verbetering te brengen. Zie ook onder Facet 19. Scores Ba: v Ma: v F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De zelfstudie geeft voorbeelden van gevallen waarin op grond van vakevaluaties maatregelen zijn genomen die tot verbetering van het onderwijs hebben geleid: • • • •
verplaatsing van het vak Implementatie van programmeertalen van het tweede jaar van de oude doctoraalopleiding naar het masterprogramma Softwaretechnologie met aan aanzienlijke verhoging van het rendement als resultaat; vervanging van een docent bij het vak Programmeren en correctheid; het in eigen beheer verzorgen van het statistiekonderwijs; het voorkomen van conflictsituaties tussen een docent en zijn studenten.
Ook is lering getrokken uit de enquêtes onder afgestudeerden die onder meer aantoonden dat zij niet tevreden waren over de voorlichting tijdens de studie over latere beroepsmogelijkheden. Sindsdien worden veelvuldig gastcolleges gegeven door vertegenwoordigers uit het beroepenveld. Oordeel commissie Studenten toonden zich tijdens het visitatiebezoek in het algemeen tevreden over de interne kwaliteitszorg. De zelfstudie heeft een aantal overtuigende voorbeelden laten zien van de effectiviteit van het systeem van interne kwaliteitszorg. De commissie heeft de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie gelegd naast haar eigen bevindingen en geconstateerd dat deze in het algemeen goed zijn opgepakt door het opleidingsmanagement, op een enkel punt na (internationalisering en contacten met alumni). De commissie is van oordeel dat de opleidingen in voldoende mate hebben aangetoond dat er in de afgelopen periode evaluatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarvan de uitkomsten de basis hebben gevormd voor verbeteringen/verbetermaatregelen. Scores Ba: v Ma: v
60
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De zelfstudie beschrijft hoe studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De zelfstudie kenmerkt de contacten met alumni en het beroepenveld als informeel en incidenteel. Eind 2005 is een Externe AdviesCommissie (EAC) in het leven geroepen om structurele contacten te onderhouden met bedrijven en onderzoeksinstellingen die optreden als afnemers van afgestudeerden van de opleiding. Oordeel commissie De commissie meent dat de opleidingen hun studenten in voldoende mate betrekken bij de interne kwaliteitszorg. Studenten zijn vertegenwoordigd in de opleidingscommissie (die actief is op het gebied van kwaliteitszorg) en bereiden hun inbreng voor in de zogenaamde Overleggroep Informatica. Wel vindt de commissie, zoals al gesteld onder Facet 17, dat het opleidingsmanagement moet zien te bereiken dat de respons van studenten bij onderwijsevaluaties verhoogd wordt. Een mogelijkheid zou kunnen zijn om de zichtbaarheid voor studenten te vergroten van hetgeen met de resultaten van de enquêtes is gedaan. Dit aspect komt in de genoemde Handleiding Kwaliteitszorg niet aan de orde en de huidige praktijk (opname in de notulen van de opleidingscommissie) lijkt geen gelukkige keuze. Ook vraagt de commissie zich af of het wel verstandig is om de docent van een vak zelf te laten bepalen of een ontvangen reactie wel of niet zinvol is. Ten slotte zou ook gedacht kunnen worden aan andere wegen dan uitsluitend de onderwijsevaluaties: eenmalige bijeenkomsten bijvoorbeeld bij de evaluatie van een compleet curriculum, aan exit-enquêtes met studenten die op het punt staan af te studeren, of aan interviews met studiestakers. Docenten zijn op verschillende manieren betrokken: zij zijn vertegenwoordigd in de opleidingscommissie en krijgen de gelegenheid om de resultaten van onderwijsevaluaties van commentaar te voorzien. Zij praten via de disciplinegroepen mee over eventuele aanpassingen in het bachelorcurriculum evenals de programmaleiders van het mastercurriculum. Daarnaast zijn het onderwijsmanagement (waarin ook docenten zitting hebben) en medewerkers van het facultaire onderwijsbureau nauw betrokken bij de interne kwaliteitszorg. De betrokkenheid van alumni en het beroepenveld is minder sterk ontwikkeld. Het is de commissie niet gebleken dat de opleidingen met de resultaten van de laatstgehouden WO-monitor onder afgestudeerden hun voordeel hebben gedaan waar het gaat om kwaliteitsverbetering. Het uitnodigen van alumni voor universitaire alumnidagen is interessant, maar zij zouden nog veel beter kunnen worden ingeschakeld, bijvoorbeeld door te adviseren over nieuwe ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Een meer structurele band met het beroepenveld is hoe dan ook gewenst en het initiatief dat het opleidingsmanagement in dit opzicht heeft genomen door het instellen van de EAC, is zonder meer op zijn plaats, zij het enigszins aan de late kant. Ook in de vorige visitatie was de noodzaak daartoe namelijk al gesignaleerd. Betere contacten met zowel alumni als beroepenveld zullen met name de masteropleiding beter in staat stellen ook die (multidisciplinaire) specialisaties te ontwikkelen die tegemoetkomen aan de behoeften van de arbeidsmarkt. Maar ook de bacheloropleiding kan van deze contacten profiteren doordat nuttige informatie wordt verkregen over mogelijke arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerde universitaire bachelors Informatica.
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
61
De commissie komt ondanks de kritische kanttekeningen per saldo toch tot een voldoende score op dit facet, met name vanwege het genomen initiatief tot instelling van de Externe AdviesCommissie. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Universiteit Utrecht voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’.
1.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De zelfstudie benadrukt dat het niveau van de bacheloropleiding vergeleken mag worden met het niveau van de eerste drie jaren van de voormalige ongedeelde doctoraalstudie. Verschil is wel dat in de bacheloropleiding academische vaardigheden expliciet worden getoetst middels het portfolio dat werkstukken, zelfreflectie en beoordelingen omvat. De bacheloropleiding wordt door het opleidingsmanagement niet gezien als eindonderwijs en er is dan ook geen sprake van een afstudeerproject. Wel is er een Softwareproject waarin diverse competenties binnen een authentieke werksituatie worden geïntegreerd. Wat betreft het niveau van de opleiding verwijst de zelfstudie ook naar de landelijke afspraak van de informaticaopleidingen om elkaars bachelordiploma’s te erkennen bij de toelating tot aansluitende masteropleidingen. Onder Facet 3 zijn in de zelfstudie al enkele mogelijke arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerde bachelors genoemd. Het niveau van het afstudeerwerk in de masteropleiding wordt volgens de zelfstudie op twee manieren gewaarborgd. Ten eerste is er een duidelijke omschrijving van wat er van de studenten verwacht wordt en staat er in het handboek voor de docent een richtlijn voor de beoordeling van afstudeerwerk. Ten tweede is er bij deze eindbeoordeling altijd minstens een hoogleraar betrokken om er voor te zorgen dat deze richtlijn eenduidig wordt geïnterpreteerd. Omdat er nog te weinig afgestudeerden van de masteropleiding zijn, hanteert de zelfstudie indirecte indicaties. Afgestudeerden van de ongedeelde opleiding vonden zonder probleem een baan en de WO-monitor 2003 geeft aan dat er geen afgestudeerde zonder werk was. Verder zijn studenten van de masteropleiding volgens de zelfstudie meer dan welkom bij externe onderzoekinstellingen of bedrijven voor het volbrengen van hun afstudeerwerk of vinden zij gemakkelijk een promotieplaats in binnen- of buitenland.
62
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
Oordeel commissie De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf afstudeerwerken van de masteropleiding uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeeropdrachten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Bij de beoordeling is uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van criteria. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Zij hebben vastgesteld dat de afstudeerprojecten in het algemeen van voldoende tot goed niveau zijn. Wel viel het de commissie op dat de aan de scripties gegeven eindcijfers aan de hoge kant waren. De genoemde richtlijnen voor uitvoering en beoordeling van het afstudeerwerk werden in het algemeen consequent toegepast. Veel afstudeerwerken waren gekoppeld aan lopend onderzoek, hetgeen de commissie een goede zaak vindt. In sommige gevallen had het afstudeerwerk geleid tot een wetenschappelijke publicatie. Ondanks haar waardering voor het niveau van de afstudeerwerken vindt de commissie wel dat er relatief veel studiepunten aan worden toegekend: driekwart studiejaar (45 EC). Bovendien werd deze tijdsinvestering in het eindresultaat van een aantal door de commissie bestudeerde scripties niet voldoende weerspiegeld. Verder heeft de commissie kennis kunnen nemen van enkele voorbeelden van de Softwareprojecten waarmee studenten de bacheloropleiding afsluiten. Ze vindt dit programmaonderdeel een geschikte manier om studenten in contact te brengen met de latere beroepspraktijk, maar het is in haar ogen zeker geen afsluitende proeve van bekwaamheid in een universitaire bacheloropleiding. Zelf zou de commissie voorstander zijn van een afstudeerwerk in de bacheloropleiding dat daadwerkelijk een dergelijk karakter draagt. Dit zou om meerdere redenen de voorkeur verdienen: zowel voor de student die ervoor kiest de arbeidsmarkt te betreden met een bachelordiploma als de student die na zijn bacheloropleiding wil overstappen naar een aansluitende masteropleiding in binnen- of buitenland. In beide gevallen zal een eventuele werkgever c.q. de ontvangende onderwijsinstelling bevestigd willen zien dat betrokkenen inderdaad de eindkwalificaties van de genoten opleiding heeft gerealiseerd, blijkend uit een formele ‘proeve van bekwaamheid’. De commissie adviseert de opleiding om deze optie in serieuze overweging te nemen. Wat betreft het niveau van de bacheloropleiding oordeelt de commissie positief gezien de overeenkomst met de eerste drie jaren van de doctoraalopleiding en de positieve eerste resultaten van de masteropleiding. Ze leidt uit het laatste af dat met de bacheloropleiding een voldoende solide basis wordt gelegd voor een verantwoord eindniveau van de masteropleiding. Scores Ba: v Ma: g F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De zelfstudie meldt onder meer de volgende feitelijke gegevens:
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
63
• • •
in het begin van de jaren negentig het percentage eerstejaars dat uiteindelijk het einddiploma haalt, was teruggelopen van 60% naar 25%; de cohorten 1997 t/m 1999 een verbetering te zien gaven tot circa 40%; het aantal studenten dat zonder (propedeuse)diploma de opleiding verlaat, altijd ten minste 40% heeft bedragen.
Voor de cohorten vanaf 2003 wordt gestreefd naar een totaalrendement van 50%. De KUO-gegevens zijn volgens de zelfstudie om een aantal redenen slecht te vergelijken door de jaren heen. Het streefrendement voor zowel bachelor- als masteropleiding wordt niet op curriculumniveau maar op vakniveau gepresenteerd: minstens 80% van de deelnemers aan tentamens behoort bij minstens 80% van de vakken te slagen. Daarbij worden ‘pret-inschrijvingen’ en ‘no-showstudenten’ buiten beschouwing gelaten en wordt louter uitgegaan van degenen die zich inschrijven voor een tentamen. Gegevens over de studiejaren 2001 tot en met 2004 laten zien dat de opleidingen daar weliswaar niet elk jaar in slagen, maar gemiddeld genomen dicht in de buurt komen van het beoogde rendement. Zij scoren ten opzichte van verwante opleidingen binnen de UU relatief goed. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleidingen streefrendementen hebben geformuleerd en de door de eigen opleiding gerealiseerde rendementen vergelijken met verwante opleidingen. Op basis van de door de opleidingen zelf gedefinieerde berekeningswijze komt een relatief bevredigend beeld naar voren. De commissie heeft daarnaast gekeken naar de historische KUO-gegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding. Ze kon over de gegevens van alle bij deze visitatie betrokken opleidingen beschikken. Daaruit komt naar voren dat het propedeuserendement na meer dan twee jaar studieduur voor de cohorten 1999-2000 en 2000-2001 zeer laag is (gemiddeld ruim 40%). Het postpropedeuserendement na meer dan acht jaar studieduur is voor de cohorten 1992-1993 t/m 1995/1996 redelijk (gemiddeld ruim 70%). Ook bij de vorige visitatie werden deze kwalificaties al gegeven. Over de rendementen van de bachelor- en masteropleiding zijn nog geen gegevens beschikbaar. Hooguit kan men stellen dat een bachelorstudent tot nu toe zelden het diploma binnen drie jaar behaalt. Op grond van de overweging dat de opleidingen streefrendementen hebben geformuleerd, ze ten opzichte van verwante opleidingen binnen de UU relatief gunstig scoren en de historische KUO-gegevens over de postpropedeuserendementen van de ongedeelde opleiding redelijk zijn, komt de commissie tot een nipte voldoende op dit facet. Ze is echter van mening dat het onderwijsrendement aan deze opleidingen een punt van aandacht behoort te zijn. Ten slotte is ze ook van mening dat het in haar ogen enigszins merkwaardig is om hetzelfde streefrendement (minstens 80% van de vakken wordt door ten minste 80% van de werkelijke deelnemers behaald) te hanteren voor bachelor- en masteropleiding. Het percentage minder geschikte studenten zal in een masteropleiding lager zijn dan in de voorafgegane bacheloropleiding. Daarom zou het streefrendement voor de masteropleiding wel wat ambitieuzer mogen zijn.
64
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Universiteit Utrecht voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Universiteit Utrecht voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
65
Bijlage 1A Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding Informatica Universiteit Utrecht Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v g g v v v v g v v g v v v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
66
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
Bijlage 1B Overzicht beoordeling commissie ten aaanzien van de masteropleiding Informatica Universiteit Utrecht Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v g g v v g v v v v g v v g v v v v g v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
67
Bijlage 2A EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING INFORMATICA AAN DE UNIVERSITEIT UTRECHT De bacheloropleiding heeft de algemene doelstellingen: academische vorming, verdieping van een specifieke (inter/multi)disciplinaire interesse, en voorbereiding van de keuze voor een verdere (studie)loopbaan. In concreto zijn de doelstellingen de uitstromende student te doen beschikken over: 1. De theoretische, praktische en verbredende kennis van de informatica en daarmee een overzicht van het vakgebied in den brede. In de major staat de kennis van essentiële concepten en abstracties in software- en informatiesystemen centraal, en in de profileringsruimte kan dit in een keuze aan richtingen worden verdiept of verbreed. De opleiding stimuleert en ontwikkelt het analyserend en synthetiserend vermogen door middel van geschikte werkvormen en toepassingen. 2. Kennis van de wetenschappelijke methoden en inzichten waarmee in de informatica probleemstellingen worden aangepakt en met behulp van software- en systeemhulpmiddelen worden opgelost. Dit houdt in het opstellen van eisen waaraan voldaan moet worden, het kunnen abstraheren, modelleren, formeel opschrijven en ontwerpen, overzien van toepasbare oplossingstrategie en het argumenteren of een gekozen oplossing en de realisatie voldoen aan eisen van correctheid en efficiency. 3. Inzicht in de actuele ontwikkelingen en voorgestelde oplossingen in de informatica, en de vaardigheid deze kritisch te evalueren en te plaatsen in breder (toekomst)perspectief. De opleiding stimuleert studenten om hun belangstelling in meerdere gebieden van onderzoek en ontwikkeling in de informatica te vervolgen, en zich aldus in een of meer gebieden nader te verdiepen binnen de profileringsruimte. 4. Communicatieve en projectvaardigheden, nodig om ontwerp- en oplossingsstrategieën te kunnen uitleggen, projectmatig en in teamverband met andere studenten te kunnen werken, teksten te kunnen produceren en presenteren, en met minder gespecialiseerden en niet-informatici te kunnen overleggen. De opleiding maakt de student tevens vertrouwd met de ethische en maatschappelijke verantwoordelijkheden als informaticus. 5. De leervaardigheden die nodig zijn om relevante nieuwe ontwikkelingen in de informatica te onderkennen en te waarderen, en om zich in een vervolgstudie op hoog niveau te verdiepen en te bekwamen. Hoewel de bacheloropleiding eindopleiding kan zijn, is dit niet het doel ervan: de opleiding moet kwalificeren voor een vervolg(master)opleiding.
68
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
Bijlage 2B EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING INFORMATICA AAN DE UNIVERSITEIT UTRECHT De masteropleiding heeft als belangrijke verdere doelstelling: specialisatie. De onderscheiden programma’s in de masteropleiding bereiden voor op een verdere beoefening van de wetenschap, respectievelijk op beroepen waarin de wetenschappelijke benadering van de informatica centraal staat. (In de zogenaamde M-variant van de programma’s kan van dit laatste worden afgeweken.) De masteropleiding heeft (per programma) als doelstellingen de afgestudeerde student te doen beschikken over: 1. De theoretische en praktische kennis van het desbetreffende specialisatiegebied en daarmee een overzicht van het desbetreffende gebied van wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling. De kennis van de geavanceerde resultaten in het onderzoek en van geavanceerde systeemconcepten in het gebied staat centraal, en kan in geschikte onderwijsvormen nader bestudeerd, experimenteel onderzocht en verdiept worden. 2. Kennis van de gespecialiseerde methoden en inzichten waarmee in het specialisatiegebied probleemstellingen wetenschappelijk worden aangepakt en met behulp van software- en systeemhulpmiddelen worden opgelost. Dit houdt in het kunnen opstellen van programma’s van eisen, het ontwerpen en analyseren van complexe modellen, het integreren van velerlei overwegingen in nieuwe oplossingstrategieën, en het argumenteren of een oplossing in context voldoet aan nu of in de toekomst gestelde eisen. Hierbij behoren het gebruik van geavanceerde inzichten in het gebied, van relevante (recente en oudere) onderzoeksliteratuur, en van geavanceerde wetenschappelijk methoden die aan het gebied eigen zijn. 3. Ervaring met een onderzoeksproject, in een geïntegreerde omgeving binnen het onderzoeksveld van het programma, waarin de wetenschappelijk aanpak in een oorspronkelijke c.q. eigen vraagstelling is ervaren en in eigen uitoefening meester gemaakt. Doelstelling is de uitwerking van een omvangrijke projectopdracht in het specialisatiegebied, op het hoge niveau van het onderzoeksveld. 4. Verder ontwikkelde communicatieve en projectvaardigheden, nodig om complexe ontwerpen oplossingsstrategieën te kunnen motiveren en uitleggen, met projectplanningen en als teamlid in een team van professionals te kunnen werken, resultaten en conclusies te kunnen presenteren in woord en geschrift, en met gespecialiseerde en minder gespecialiseerde onderzoekers c.q. ontwerpers binnen dan wel buiten het onderzoeksveld te overleggen. Het programma maakt de student tevens vertrouwd met de ethische en sociale verantwoordelijkheden als informaticus. 5. De leervaardigheden die nodig zijn om relevante nieuwe ontwikkelingen in geavanceerde delen van de informatica te onderkennen en te waarderen, en zich zelfstandig in het eigen specialisatiegebied verder te ontwikkelen respectievelijk zich in een nieuw specialisatiegebied te kunnen inwerken. Hiertoe behoort het in staat zijn om zelfstandig het vakgebied, door middel van vakliteratuur en vervolgcursussen, bij te houden en zicht hebben op de wisselwerking tussen de eigen discipline en andere disciplines.
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
69
Bijlage 3A Programma bacheloropleiding Informatica Universiteit Utrecht type v v v v v v v v v v v d d d d d d d d d d d d d d c c c c, m-bgi c, m-gmt m-bgi m-bgi m-bgi m-iku m-iku m-iku m-iku m-tki m-tki m-tki m-gmt m-swe m-swe m-swe
70
jaar 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 1 2/3 2/3 2/3 2/3 2/3 1 2/3 2/3 2/3 1
niveau 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 2 3 3 2 3 3 3 1 3 2 2 3 1 1 3 3 3 1 3 2 3 3 3 2 3 3 3 2
vaknaam Imperatief programmeren Wiskunde voor informatici Logica en verzamelingen Netwerken Functioneel programmeren Databases Datastructuren Graphics Modelleren en systeemontw. Overdragen van de informatica Softwareproject Gedistribueerd programmeren Inleiding intelligente systemen Algoritmiek Grammatica’s en ontleden Inleiding beeldverwerking Internetprogrammeren Driedimensionaal modelleren Optimalisering Zoekalgoritmen Advanced database systems Datamining Expertsystemen Multimedia Programmeren en correctheid Statistiek Recht en informatica Filosofie van de informatica ICT in organisatie & beleid Human Computer Interaction Cryptografie Strategisch management Logistics Cognitie en informatieverwerking Ontwerpen van multimediale informatie Uitwisselingstalen Usability engineering Automatisch redeneren Logica voor AI Inleiding computationele intelligentie Game design Software engineering Software-architectuur Projectmanagement
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
v= verplicht, d=disciplinegebonden keuzevak, c=contextvak, m=vak in eigen minor minoren: gme (game- en mediatechnologie), tki (technische kunstmatige intelligentie), bgi (bedrijfs-gerichte informatica), swe (software engineering), theoretische informatica, en iku (informatiekunde) niveau: 1=inleidend, 2=voortgezet, 3=verdiepend
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
71
Bijlage 3B Programma masteropleiding Informatica Universiteit Utrecht Binnen de masteropleiding informatica bestaan de volgende programma’s: • • • •
Agent Technology (AT); Applied Computing Science (ACS); Game and Media Technology (GMT); Software Technology (ST).
Elk programma bestaat uit twee gedeelten: a. een specialiserend geheel van verdiepende vakken met een gezamenlijke omvang van 75 EC; b. een afstudeeronderzoek c.q. masterproject van ten minste 45 EC. In onderstaande tabel zijn de vakken uit de masterprogramma’s in het collegejaar 2005-2006 opgesomd. programma ACS ACS ACS ACS ACS ACS ACS ACS ACS ACS ACS ACS AT AT AT AT AT AT AT AT AT AT GMT GMT GMT GMT GMT
72
type d d d d d d d d d d s s d d d d d d d d s s d d d d d
naam vak Advanced data mining Probabilistisch redeneren Evolutionaire algoritmen Cryptografie Algorithms and networks Besliskunde Computationele biologie Learning from data Scheduling en timetabling Simulatie Graph drawing Seminarium ACS AIBO programming Intelligent agents Evolutionaire algoritmen Commonsense reasoning Multi-agent systemen Kennisacquisitie en -modellering Multi-agent programming Reinforcement learning Games and agents Intelligent Groupware Game design Multimedia retrieval Geometrische algoritmen Motion and manipulation Driedimensionaal modelleren
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
GMT GMT GMT GMT GMT GMT GMT ST ST ST ST ST ST ST ST ST ST ST ST ST ST ST
d d d s s s s v v v d d d d d d d d s s s s
Image processing Geografische informatiesystemen Virtual worlds Graph drawing Games and agents Advanced graphics Pattern recognition Software engineering Implementatie van programmeertalen Software-architectuur Programmaverificatie Softwarespecificatie Database-architecturen Advanced functional programming Programmatransformatie Automatische programma-analyse Gedistribueerde objectsystemen Generiek programmeren Networked objects Typesystemen Programming environments Software generation and configuration
v = verplicht, d =disciplinegebonden keuzevak, s = seminarium.
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
73
74
QANU / Informatica, Universiteit Utrecht
2.
De bachelor- en masteropleiding Informatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen
a. Naam, CROHO-nummer, niveau, oriëntatie, studielast, graad en variant: Bacheloropleiding Informatica: 56978; bachelor; wo; 180 EC; BSc; voltijds Masteropleiding Informatica: 66978; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-visitatiecommissie Informatica (september 2002) d. Start opleidingen en einddatum accreditatie: Bacheloropleiding: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit
Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de visitatiecommissie Informatica van QANU over de twee door het College van Bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen bij brief van 24 april 2006 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica. Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen op 11 en 12 september 2006. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (in de zelfstudie) aangetroffen informatie. In de bijlagen 1A en 1B is per opleiding een overzicht van de toegekende scores opgenomen. Voor de definitie van de scores (excellent, goed, voldoende, onvoldoende) wordt verwezen naar bijlage C van het integrale eindrapport van de commissie. Ze heeft conform de werkwijze van QANU de score ‘voldoende’ toegekend wanneer in haar ogen aan de basiskwaliteit is voldaan. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over met name de passages in de zelfstudie over de facetten die bij uitstek voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19. Afbouw oude opleiding Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur van de opleiding Informatica is de ongedeelde opleiding als uitgangspunt genomen, zo meldt de zelfstudie. De afbouw van de ongedeelde opleiding heeft gefaseerd plaatsgevonden en werd ‘dynamisch’ afgestemd op de sinds 2002 jaarsgewijs ingevoerde bachelor-masterstructuur. De overgangsregeling voorzag in afbouw van de ongedeelde opleiding per uiterlijk 1-9-2007. De nog niet afgestudeerde studenten van de ongedeelde opleiding zouden afstuderen in de gedeelde opleiding. QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
75
Ten opzichte van de oude opleiding zijn enkele wijzigingen aangebracht, met name in verband met de wens tot landelijke afstemming om zodoende de doorstroommogelijkheden te bevorderen, de afstemming en afbakening met de nieuwe opleiding Informatiekunde binnen het hetzelfde onderwijsinstituut, en de Implementatie van aanbevelingen uit de onderwijsvisitatie 2001. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de gesprekken met de studentenvertegenwoordigers geïnformeerd of er zich problemen hebben voorgedaan bij de afbouw van de ongedeelde opleiding. Van studentenzijde werd aangegeven dat dit niet het geval is geweest. 2.1.
De doelstellingen van de opleidingen
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bacheloropleiding De bacheloropleiding beoogt een brede wetenschappelijke basisopleiding in het vakgebied Informatica te bieden, die de studenten voorbereidt op specialisatie in een aansluitende masteropleiding. Studenten maken een begin met het leren ‘probleem oplossen’ op academisch niveau, toegespitst op de rollen van onderzoeker en van (systeem)ontwikkelaar (Research & Development). Deze doelstelling is nader uitgewerkt in de als bijlage 2A bijgevoegde eindtermen van de opleiding. In aansluiting op de Nederlands-Europese traditie spelen theorie en ‘formele methoden’ een belangrijke rol en ligt de nadruk meer op software- dan op hardwareaspecten. Specifiek voor Nijmegen is de koppeling aan het onderzoekthema ‘kwaliteit van software’. Bij het ontwikkelen van het bachelorcurriculum in 2003 is het ‘Draft report’ van de Joint Task Force (JTF) van de organisaties ACM, AIS en IEEE-CS als informatiebron gebruikt. Het resulterende curriculum is vervolgens getoetst aan het JTF-rapport. In de zelfstudie worden de ‘Common requirements’ van het ‘Draft report’ gekoppeld aan de eindtermen van de opleiding, ingedeeld naar algemene en inhoudelijke. Wat betreft de eisen van het beroepenveld: er is volgens de zelfstudie voor gezorgd dat de eindkwalificaties van de bacheloropleiding goed aansluiten op die van de masteropleiding, waarvan de eindtermen voor het beroepsvoorbereidende deel zijn afgeleid uit consultaties van het afnemend veld (zie onder Facet 20). Verder is een bijzonder hoogleraar (tevens werkzaam in de beroepspraktijk) de inhoudelijk verantwoordelijke voor de cursussen rond systeemontwikkeling. In totaal zijn er drie bijzonder hoogleraren betrokken bij de bachelor- en masteropleiding. In de landelijke kamer Informatica is overeenstemming bereikt over een gezamenlijk domeinspecifiek referentiekader voor de huidige accreditatieronde, met speciale aandacht voor het JTF-document. Ook is daar overeenstemming bereikt over de wederzijdse erkenning van bachelordiploma’s met het oog op toelating tot de masteropleiding. Erkenning van de Nijmeegse bacheloreindtermen blijkt verder uit het ontwerp voor de lerarenopleiding Informatica door zes samenwerkende universiteiten, waarbij de Nijmeegse formulering als basis diende voor de specificatie van beginvereisten. 76
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Masteropleiding De masteropleiding beoogt een wetenschappelijke vervolgopleiding te bieden met specialisatiemogelijkheid in een bepaald deelgebied van de informatica, zodanig dat afgestudeerden in staat zijn tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau dan wel in aanmerking komen voor een vervolgopleiding tot wetenschappelijk onderzoeker. De masteropleiding bereidt voor op beroepsrollen op het gebied van Onderzoek/Ontwikkeling (O-variant), toepassingen in bedrijfssituaties (Management/Toepassing, MT-variant) en Wetenschapscommunicatie (C-variant). De nadruk ligt op het oplossen van problemen die innovatie vereisen, dat wil zeggen niet eerder opgeloste vraagstukken en die geheel nieuwe of substantieel aangepaste wetenschappelijke methoden vergen. Deze doelstelling is nader uitgewerkt in de als bijlage 2B bijgevoegde eindtermen van de opleiding. De aansluiting van de informaticaspecialisaties en van de variant Onderzoek/Ontwikkeling bij internationale wetenschappelijke standaarden en ontwikkelingen is gegarandeerd doordat de specialisatiethema’s zijn gekoppeld aan onderzoeksgebieden van onderzoekers binnen het onderzoeksinstituut ICIS, aldus de zelfstudie. De eindtermen en inhoud van de varianten Management/Toepassing (MT) en Wetenschapscommunicatie (C) zijn door de faculteit speciaal ontwikkeld voor de bètaopleidingen op basis van uitgebreid loopbaan- en doelgroepenonderzoek. De faculteit kent een expliciet beleid op dit punt (zie ook onder Facet 19). De gerichtheid op de beroepspraktijk wordt verder onderbouwd met het voornemen (neergelegd in het Kwaliteitszorgplan van het instituut) tot instelling van een beroepspanel en tot het spelen van een actieve rol in de ontwikkeling van een lerarenopleiding informatica. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat de opleiding bij de formulering van haar eindtermen aansluiting heeft gezocht bij de richtlijnen van het Core Curriculum Computer Science 2001 van de ACM/IEEE-CS Joint Curriculum Task Force. Zowel ACM6 als IEEE7 geldt als een vooraanstaande organisatie met mondiale uitstraling die in overleg met de relevante belanghebbenden (waaronder de industrie) werkt aan standaarden op het gebied van respectievelijk informatica en technologische toepassingen. De ontwerpversie 2005 van de geactualiseerde standaarden van de Joint Task Force van ACM/IEEE is door de landelijke kamer van Informaticaopleidingen (in overleg met de gezamenlijke opleidingsdirecteuren) aangenomen als gemeenschappelijk uitgangspunt en door de commissie in haar referentiekader opgenomen. De geformuleerde eindtermen van deze opleiding sluiten naar het oordeel van de commissie goed aan bij de geformuleerde ‘Common requirements’ van ACM/IEEE. Ze stelt vast dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. The ACM (Association for Computing Machinery) is an international scientific and educational organization dedicated to advancing the arts, sciences, and applications of information technology. 7 The IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) is a professional association for the advancement of technology. 6
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
77
Masteropleiding De commissie stelt vast dat de opleiding in haar zelfstudie geen systematische vergelijking maakt van haar doelstellingen en eindtermen met die van de relevante omgeving zoals bij de bacheloropleiding is gebeurd. Niettemin stelt de commissie zelf vast dat de geformuleerde eindtermen van de Nijmeegse masteropleiding goed aansluiten bij de criteria die in de landelijke Informaticakamer in samenhang met het JTF-rapport van ACM/IEEE zijn geformuleerd over de aard van de masteropleiding (zie ook paragraaf 3.3. van het referentiekader van de commissie). De ruimte die in het JTF-document wordt geboden voor zowel tracks die gericht zijn op het opleiden van onderzoekers als voor andere tracks, wordt goed weerspiegeld in de verschillende eindtermen voor de varianten die binnen de Nijmeegse masteropleiding worden onderscheiden (de O-, de MT- en de C-variant). Dat de vereiste academische en inhoudelijke vaardigheden voor de masteropleiding die voor de bacheloropleiding behoren te overtreffen in termen van originaliteit, zelfstandigheid, complexiteit en ‘nieuwheid van het probleemgebied’ komt volgens de commissie in voldoende mate uit de gepresenteerde eindtermen naar voren. De commissie concludeert dat de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden van de opleiding voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Scores Ba: v Ma: v F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bacheloropleiding en masteropleiding De zelfstudie presenteert een tabel waarin de eindtermen van beide opleidingen worden gekoppeld aan elk van de vijf Dublin-descriptoren: kennis en inzicht, het toepassen daarvan, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Gemeld wordt dat de faculteit in samenwerking met de TUE werkt aan een alternatieve karakterisering en toetsing van het academisch gehalte van universitaire opleidingen. In het verlengde daarvan is in 2005 ook meegewerkt aan een pilot voor het ontwikkelen van een meetinstrument voor academische vaardigheden van studenten. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de gepresenteerde eindkwalificaties van de bachelor- en masteropleiding qua indeling en inhoud goed aansluiten bij de vijf dimensies die in de Dublin-descriptoren worden onderscheiden. De koppeling die is aangebracht, is overzichtelijk en correct, zij het niet geheel volledig. De commissie meent dat in de tabel voor de masteropleiding een 78
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
belangrijk deel is weggevallen, namelijk de eindtermen 4a en 4b met betrekking tot inhoudelijke vaardigheden. Naar het oordeel van de commissie zelf sluiten deze goed aan bij de tweede Dublin-descriptor. Scores Ba: v Ma: v F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bacheloropleiding Uitstroom van bachelors naar de arbeidsmarkt is geen expliciete doelstelling van de opleiding, aldus de zelfstudie. Dit is in overeenstemming met universitair beleid. Wel wordt in de bacheloropleiding een aanvang gemaakt met het ontwikkelen van professionele kwalificaties die voor het beroepenveld relevant zijn. Gewezen wordt op de algemene eindtermen over probleemanalyse en systeemontwikkeling. Afgestudeerde bachelors Informatica hebben toegang tot elke specialisatierichting binnen de Nijmeegse masteropleiding Informatica. In de landelijke kamer Informatica zijn afspraken gemaakt die erop gericht zijn dat elke bachelor voldoet aan de beginvereisten voor ten minste één specialisatierichting van de masteropleiding aan elke zusteruniversiteit. Ook de Nijmeegse bacheloropleiding valt onder deze afspraak. Masteropleiding De zelfstudie benadrukt dat een afgestudeerde master Informatica de kwalificaties heeft om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten met verwijzing naar eindterm 4a. Ook heeft hij de kwalificaties als zelfstandig beroepsbeoefenaar een prominente richtinggevende rol te vervullen; daarbij wordt verwezen naar de innovatieve aspecten in de eindtermen over ‘probleem oplossen’ (met name eindterm 3). Ook wordt volgens de zelfstudie in de eindtermen expliciet verwezen naar de rol van multidisciplinariteit, dit met het oog op de noodzaak tot samenwerken met specialisten uit andere disciplines.
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
79
Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat de zelfstudie onder dit facet niet bijzonder diep ingaat op de wetenschappelijke oriëntatie van de gepresenteerde eindkwalificaties. Niettemin komt de commissie aan de hand van een eigen analyse van de eindkwalificaties zonder meer tot een positief oordeel op dit punt. Ze heeft daarbij in het bijzonder de volgende elementen in aanmerking genomen: • • • • •
het kunnen formuleren van een relevante probleemstelling; het kunnen maken van een beargumenteerde keuze voor wetenschappelijke theorieën, methoden, talen en gereedschappen; het kunnen verkrijgen van onderzoeksresultaten die bestaan uit kleine uitbreidingen van de standaardmethoden of toepassing daarvan in een nieuwe context; het formuleren en toetsen van hypothesen; het kunnen reflecteren op de rol van junior wetenschapper.
Verder stelt ze vast dat de opleiding tot de kwalificaties leidt voor toegang tot ten minste één aansluitende universitaire masteropleiding. Gezien het bovenstaande en gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten (in dit geval het JTF-rapport van ACM/IEEE), stelt de commissie vast dat de wetenschappelijke oriëntatie van de gepresenteerde eindkwalificaties van de opleiding adequaat is. Masteropleiding De commissie meent dat de geformuleerde eindtermen van de opleiding duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Ze verwijst daarbij met name naar de volgende onderdelen: • • • • •
het kunnen afbakenen van een onderzoeksgebied het kunnen formuleren van een onderzoeksvraag en het kunnen vinden van een passende strategie voor het oplossen van de onderzoeksvraag; het kunnen gebruiken van abstractie bij het oplossen van het probleem via formele technieken uit de informatica of wiskundige modellen; het bij het proces van probleemoplossing kunnen aanpassen van bestaande methoden en eventueel het ontwikkelen van nieuwe technieken; het gericht kunnen selecteren van informatiebronnen en expertise die relevant zijn voor een gegeven informaticavraagstuk door het bijhouden van ontwikkelingen in het vakgebied inclusief deelgebieden; het kunnen organiseren en uitvoeren van onderzoek in groepsverband en het presenteren van de resultaten ervan volgens wetenschappelijke standaarden (in het geval van de onderzoeksvariant).
Ook gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten concludeert de commissie dat de wetenschappelijke oriëntatie van de eindkwalificaties van de opleiding adequaat is. 80
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen voldoen op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
2.2.
Het programma van de opleidingen
Vooraf De bachelor- en masteropleiding Informatica van de RU Nijmegen worden verzorgd binnen het Onderwijsinstituut voor Informatica en Informatiekunde dat deel uitmaakt van de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica van de universiteit. Het onderwijsinstituut is nauw verweven met het onderzoeksinstituut ICIS (Institute for Computing and Information Sciences), waarin de leerstoelgroepen zijn ondergebracht. Het instituut, dat behalve de opleidingen Informatica ook de bachelor- en masteropleiding Informatiekunde verzorgt, betrekt zijn voornaamste docentcapaciteit van het onderzoekinstituut ICIS. Zwaartepunten in onderzoek en onderwijs zijn: Grondslagen van de Informatica, Software Technologie, Informatica voor Technische Toepassingen, Informatie- en Kennissystemen, Security of Systems en Biofysica. De zelfstudie geeft een beschrijving van de inhoud van het bachelor- en het mastercurriculum, waarbij in het laatste geval onderscheid wordt gemaakt tussen de O-variant (Onderzoek), MTvariant (Management/Toepassing) en C-variant (Communicatie). Zie bijlagen 3A en 3B. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bacheloropleiding De zelfstudie wijst erop dat het JTF-rapport niet alleen ‘Common requirements’ geeft ten aanzien van de eindtermen van de opleiding maar ook een indicatie geeft van het gewenste aandeel van verschillende onderwerpen in het vakkenpakket van het curriculum. Het programma van de Nijmeegse opleiding wordt vervolgens doorgenomen en aangegeven wordt hoe de verschillende onderdelen van de ‘computing topics’ uit de JTF-standaard aan de orde komen. QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
81
Masteropleiding De informaticaspecialisaties in de masteropleiding zijn rechtstreeks gekoppeld aan wetenschappelijk onderzoek binnen het onderzoeksinstituut ICIS. Deze koppeling is gewaarborgd door de criteria voor specialisatiethema’s, waarin onder meer staat dat een hoogleraar of uhd vanuit een onderzoeksspecialisatie verantwoordelijk is voor de actuele inhoud. Onderzoeksvaardigheden komen aan bod binnen het Researchlab in de component Research & Development. Voor de studenten in de O-variant biedt dit een volledig opleidingstraject. De studenten in de MT- en C-varianten doen onderzoeksvaardigheden op in de variantspecifieke cursussen, waar speciale aandacht wordt geschonken aan specifieke onderzoeksmethoden in het betreffende interdisciplinaire gebied. Elke masterstudent rondt zijn studie af met een scriptie, waarin het zelf ontwikkelen van nieuwe methoden en technieken (of het toepassen in een geheel nieuwe complexe omgeving) centraal staat. Voor de MT- en C-variant is de scriptie nadrukkelijk interdisciplinair, dat wil zeggen gericht op een combinatie van informatica- en MT/C-aspecten. De beroepspraktijk van het bedrijfsleven komt aan de orde in het ‘Softwarehuis’ in de component Research & Development. Het Softwarehuis is een ‘bedrijf ’ binnen de opleiding dat geheel door studenten wordt gerund en dat opdrachten werft van buiten de universiteit. Studenten in de MT-variant doorlopen het hele carrièretraject binnen dit bedrijf. Studenten in de O-variant kunnen kiezen voor een speciaal praktijkdeel dat gericht is op softwareontwikkeling in een onderzoekscontext. Het Softwarehuis met flankerend onderwijs staat onder verantwoordelijkheid van een bijzonder hoogleraar. Ook enkele facultaire keuzeonderdelen in de MT-variant worden door bijzonder hoogleraren verzorgd. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bacheloropleiding, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een aantal recente voorbeelden van afstudeerscripties van de bacheloropleiding (het onderdeel Research & Development 3 aan het eind van het derde jaar). Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie. De commissie heeft op grond daarvan vastgesteld dat het programma in voldoende mate voldoet aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. Er is door de nauwe verwevenheid van het onderwijsinstituut met het aanpalende onderzoekinstituut ICIS sprake van voldoende interactie tussen onderwijs en onderzoek en van voldoende aansluiting bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen. Met name door het onderdeel Software Engineering komen studenten in aanraking met de beroepspraktijk door hun rol als projectmedewerker van een denkbeeldig softwarehuis. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden komt wat de commissie betreft niet goed genoeg uit de verf. De onderdelen Research & Development Informatica in jaar 1, 2 en 3 hebben in haar ogen te veel een toegepast karakter (zie ook onder Facet 20). Naar haar mening gaan de beoogde eindtermen (zoals door de commissie onder Facet 3 aangestipt) verder qua academische vaardigheden dan blijkt uit de eindwerken van de bacheloropleiding. Volgens de commissie 82
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
is dit aspect van de opleiding voor verbetering vatbaar, maar per saldo komt ze voor dit facet toch tot een voldoende score. Masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en van een zelfgemaakte selectie van twaalf afstudeerverslagen. Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft vastgesteld dat er, met name in de O-variant, duidelijk aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten. Het meest pregnant komt dit tot uiting in de afstudeerscriptie. Haar positieve oordeel onder F20 over het niveau van de afstudeerscripties ondersteunt deze conclusie. De betrokkenheid van docenten bij lopend onderzoek en de aansluiting bij de state-of-the-art van het wetenschapsgebied komen juist in de masteropleiding het best uit de verf. De masterstudenten staan dichter bij de onderzoeksgroepen dan in de bacheloropleiding. Het zou volgens de commissie dan ook voor de hand hebben gelegen dat ze meer voorbeelden zou hebben aangetroffen van afstudeerscripties die duidelijk waren gekoppeld aan lokale onderzoeksprogramma’s. De commissie vraagt zich overigens af wat de faculteit van plan is met de C-variant die door studenten nauwelijks wordt gekozen. Ze is van mening dat deze variant in de masteropleiding weinig aantrekkelijk is voor informaticastudenten door het ontbreken van een herkenbare informaticacomponent in het programma. Versterking daarvan zou de belangstelling voor deze (weinig gekozen) variant kunnen opwekken. Scores Ba: v Ma: v
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding en masteropleiding De zelfstudie geeft voor zowel de bachelor- als de masteropleiding een overzicht in tabelvorm waarin de eindtermen van de opleidingen worden gekoppeld aan de cursusonderdelen waarin deze eindtermen centraal staan. De eindtermen zijn componentsgewijs vastgesteld bij het ontwerpen van het curriculum. Vervolgens zijn reeds in het ontwerp de globale leerdoelen van de samenstellende cursussen bepaald. De nadere uitwerking is vervolgens verricht door de inhoudelijk verantwoordelijken van die cursussen, de daartoe aangewezen hoogleraren en uhd’s in het betreffende vakgebied. Deze werkwijze garandeert een adequate vertaling van eindtermen in leerdoelen van het concrete onderwijs, aldus de zelfstudie.
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
83
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de algemene en inhoudelijke eindtermen van de opleidingen worden gekoppeld aan afzonderlijke curriculumonderdelen en van de wijze waarop men te werk is gegaan bij de (chronologische) opbouw van het curriculum. Ze is van oordeel dat de eindtermen in het algemeen op passende wijze vertaald zijn in (leerdoelen van) onderdelen van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindtermen valt daarmee in voldoende mate te identificeren. Ze concludeert dat de inhoud van het programma in het algemeen een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Wel heeft ze elders in dit rapport (onder Facet 4 en Facet 20) kritische kanttekeningen geplaatst bij de mate waarin de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden aan het eind van de bacheloropleiding gestalte heeft gekregen. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en wanneer er geen sprake is van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Scores Ba: v Ma: v F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding De samenhang binnen de bacheloropleiding wordt volgens de zelfstudie in het bijzonder op de volgende manieren bewerkstelligd: •
De bouwstenen van elke component zijn in samenhang ontworpen. Voor de afzonderlijke cursussen zijn globale eindtermen in de specificatie van het curriculum vastgesteld. • Achtereenvolgende cursussen bouwen op elkaar voort. Dit blijkt uit de specificaties van beginvereisten in de cursusbeschrijvingen. • Voor elke cursus is een hoogleraar of uhd aangewezen als inhoudelijk (eind)verantwoordelijke. Deze stemt de aan hem toegewezen (inhoudelijk verwante) cursussen op elkaar af. • Samenhang tussen verschillende inhoudelijke componenten wordt bewerkstelligd door de ‘overkoepelende’ cursussen, zoals R&D en Software Engineering. De opleidingscoördinator is inhoudelijk verantwoordelijk voor de R&D-cursussen. Het oordeel van studenten over de samenhang wordt gevraagd in de studenttevredenheidsmonitor. 84
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
De resultaten geven aan dat de studenten het curriculum als samenhangend ervaren (score 4 op een vijfpuntsschaal). De samenhang is volgens het kwaliteitszorgplan van het instituut ook een vast onderwerp in de geplande cohortgesprekken met jaargroepen van studenten. Masteropleiding De samenhang binnen de masteropleiding wordt volgens de zelfstudie in het bijzonder op de volgende manieren bewerkstelligd: • • • • •
Binnen de specialisatiethema’s wordt samenhang bereikt doordat elk thema is toegewezen aan een vaste ‘trekker’, doorgaans een hoogleraar. Aantoonbare samenhang van het themapakket behoort tot de criteria voor het instellen van thema’s. De afstudeeropdracht is gekoppeld aan het specialisatiethema van de student. Voor de MT- en C-variant is het pakket van externe cursussen in samenhang ontwikkeld (speciaal voor de bètafaculteit) door de verantwoordelijke hoogleraar. Voor de O-variant bestaat de component Extern uit een bijvakpakket. De procedure voor goedkeuring garandeert de samenhang daarvan. De afstudeeropdracht in de MT- en C-variant bevat een combinatie van informatica- en MT/C-aspecten. Voor de MT-opdracht is dit geformaliseerd, voor de C-opdracht is deze werkwijze experimenteel.
Ook over de samenhang binnen de masteropleiding wordt het oordeel van studenten gevraagd in de studenttevredenheidsmonitor. De facultaire coördinatoren van de MT- en C-varianten organiseren daarnaast een eigen facultaire peiling. Evaluatiegesprekken over de masteropleiding worden niet gehouden met jaargroepen maar met alle masterstudenten samen. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft over dit aspect van de opleiding tijdens haar visitatiebezoek expliciet geïnformeerd in de verschillende gesprekken met de studenten. Ze is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat deze de samenhang binnen de opleiding inderdaad als adequaat ervaren. In de bacheloropleiding is sprake van voorkennisvereisten bij sommige vakken en is de samenhang goed doordacht. In de masteropleiding is de ophanging van het programma aan specialisatiethema’s de belangrijkste richtinggevende factor. De commissie concludeert dat studenten bij beide opleidingen een inhoudelijk samenhangend programma volgen. De commissie had overigens wel een kritische kanttekening ten aanzien van de samenhang van het doorstroomprogramma dat instromende hbo’ers volgen. Zie onder Facet 8. Scores Ba: v Ma: v
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
85
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bachelor- en masteropleiding De zelfstudie beschrijft hoe het onderwijsinstituut ervoor zorgt dat bij de uitvoering van het curriculum de gerealiseerde studielast overeenkomt met de geplande studielast, en dat deze evenwichtig is verdeeld. In het bijzonder de volgende instrumenten worden gebruikt: • • • • •
spreiding van de studielast over twee semesters, het gebruik van deeltentamens, en het tutorsysteem in de propedeuse; een structureel (twee- tot driewekelijks) overleg van propedeusedocenten over de voortgang van studenten, zonodig leidend tot studielastverdeling binnen hun cursussen; evenwicht per semester tussen inhoudelijke aspecten (plaatsing van cursussen uit verschillende curriculumcomponenten) en werkvormen (plaatsing van theorie- en praktijkonderdelen); regelmatige controle rendementsgegevens; het periodiek onderzoeken van studeerbaarheid via studentenenquêtes, de universitaire studenttevredenheidsenquêtes en cohortgesprekken.
De zelfstudie meldt dat uit de evaluaties het volgende blijkt: • • •
de tijdsbesteding van bètastudenten voldoet aan de norm (35 à 40 uur per week); de geplande studielast van afzonderlijke cursussen komt goeddeels overeen met de werkelijke; de studeerbaarheid van het bachelorcurriculum als geheel (vooral het eerste jaar) is volgens studenten voor verdere verbetering vatbaar, hetgeen volgens de zelfstudie te wijten is aan de strakke jaarindeling; • voor hbo-doorstromers zijn mastercursussen vaak een struikelblok als die voor de afronding van het schakelprogramma gevolgd worden; • er geen knelpunten zijn wat betreft het roosteren van de colleges voor de verschillende opleidingen, specialisaties en varianten. De zelfstudie geeft aan welke maatregelen de onderwijsdirectie heeft genomen om de studeerbaarheid in deze opzichten te verbeteren. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft bij de studenten expliciet vooraf geïnformeerd naar hun oordeel over de studeerbaarheid van het programma. Ze heeft tijdens de gesprekken met hen geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Het aspect ‘studeerbaarheid’ maakt prominent onderdeel uit van de interne kwaliteitszorg. Knelpunten binnen de opleidingen zijn/worden geïnventariseerd door het opleidingsmanagement en er wordt, wanneer nodig, actie ondernomen, al moet de effectiviteit van sommige maatregelen nog afgewacht worden. 86
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Ook wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en van de spreiding daarvan. De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat het programma van de beide opleidingen studeerbaar is. Scores Ba: v Ma: v F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bachelor- en masteropleiding De zelfstudie geeft onder dit facet een overzicht van de gehanteerde toelatingseisen voor de bachelor- en masteropleiding, de activiteiten rondom de instroom in de masteropleiding vanuit het hbo, de voorlichting en de instroomcijfers. Karakteristiek voor de faculteit NWI van de RU Nijmegen is het concept van een actief beleid op het gebied van geïntegreerd ketenbeheer. Dit betreft een breed beleid voor de bètaopleidingen dat zich uitstrekt van doelgroepenonderzoek, curriculumontwikkeling tot loopbaanonderzoek onder afgestudeerden. In het kader hiervan wordt ook het effect van voorlichting structureel onderzocht. De bacheloropleiding kent een lage instroom: per 2005 begonnen 39 nieuwe studenten aan de opleiding. Per 2005-2006 bedroeg de instroom van hbo’ers 38 op een totaal van 89 nieuwe studenten voor de bachelor- en masteropleiding gezamenlijk. Deze studenten dienen een schakelprogramma van 30 EC te volgen, maar niet alle specialisaties kunnen gekozen worden. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en heeft met de studenten van gedachten gewisseld over de aansluiting van het programma bij hun vooropleiding. Ze is van oordeel dat de opleiding op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau van de opleiding bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Waardering heeft ze voor het concept van geïntegreerd ketenbeheer waarmee de faculteit het gehele traject van beginnend vwo-leerling tot ervaren afgestudeerd academicus in samenhang beschouwt.
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
87
De opleiding investeert duidelijk in het aantrekken van hbo-studenten, want er wordt een actief hbo-beleid gevoerd met speciale voorlichting en studieadvisering. De commissie heeft daar begrip voor, want het gaat inmiddels om een substantieel aantal studenten. Desondanks wil ze twee kanttekeningen plaatsen. Het parallel schakelen van mastercursussen en cursussen uit hbo-schakelprogramma’s terwijl er afhankelijkheidsrelaties tussen bestaan, is een weinig gelukkige aanpak. De commissie dringt erop aan dat deze cursussen in alle gevallen in de correcte volgorde worden afgewerkt. Afgaande op de gesprekken met de studenten tijdens het visitatiebezoek meent de commissie dat het opleidingsmanagement erop dient toe te zien dat het grote aandeel van hbo-instromers niet ten koste gaat van het niveau van afzonderlijke cursussen. Scores Ba: g Ma: v F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleiding telt 180 EC volgens het European Credit Transfer System (EC), verdeeld over drie studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Masteropleiding Het programma van de masteropleiding telt 120 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over twee studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie stelt vast dat beide opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Scores Ba: v Ma: v
88
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bachelor- en masteropleiding Het uitgangspunt voor de keuze van onderwijsvormen is volgens de zelfstudie een didactisch concept met als kern: handelingsgericht onderwijs. Dit past bij de doelstellingen/eindtermen van de opleiding en bij het wetenschapsgebied, dat ook kenmerken van een ‘construerende discipline’ heeft. In deze visie verwerven studenten effectief inzicht, kennis en vaardigheden door het uitvoeren van studie- en leeractiviteiten aan de hand van een structuur waarin de cyclus probleem"ontwikkelen"oplossing centraal staat. • • • • • •
probleemoplossingsgericht handelen; vanaf het begin van de opleiding opnemen van uitdagende opdrachten in de cursussen en projecten; het daarbij doorlopen van het gehele oplossingstraject inclusief de verantwoording; zelfstandig werken en taakgestuurd onderwijs; geleidelijk opvoeren van de mate van zelfsturing door de student; het gebruik van een mix van onderwijsvormen: hoorcollege, werkcollege, practicum, werkgroep, onderwijsleergesprekken, (project)groepswerk, seminaria, responsiecolleges en zelfstudie.
De zelfstudie geeft voor enkele curriculumonderdelen de bijzondere specifieke didactische werkwijze: Introductie Informatica en Informatiekunde, Research & Development, Softwarehuis, Researchlab en afstudeeropdracht. Specifieke positie daarbij neemt het Softwarehuis in: dit is geen op zichzelf staande cursus, maar vormt een praktijkomgeving in een reeks van cursussen. Studenten doorlopen in vier opeenvolgende fasen alle rollen binnen een softwarehuis: van projectuitvoerder tot (kwaliteits)manager. Ten slotte wordt een overzicht in tabelvorm gegeven van de studielastverdeling (in uren) van de beide opleidingen. Tabel RU.1 Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Informatica Radboud Universiteit Nijmegen jaar jaar 1 jaar 2 jaar 3
hoorcolleges 600 600 600
practica
individuele werkgroepen zelfstudie begeleiding totaal 200 20 140 720 1680 200 20 140 720 1680 200 25 135 720 1680
Tabel RU.2 Verdeling studielast (in uren) masteropleiding Informatica Radboud Universiteit Nijmegen jaar jaar 1 jaar 2
hoorcolleges practica 400 200
150 75
individuele begeleiding
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
50 110
werkgroepen zelfstudie 110 55
970 1240
totaal 1680 1680
89
Oordeel commissie Bachelor- en masteropleiding De commissie is van mening dat de gepresenteerde didactische uitgangspunten voor de beide opleidingen in voldoende mate aansluiten bij de onder F1 geformuleerde doelstellingen en eindkwalificaties. De commissie let daarbij in het bijzonder op de aspecten handelingsgericht onderwijs, verantwoording en toenemende zelfsturing door de student. Ze vindt dat deze componenten goed passen bij de probleemgerichtheid, de zelfstandigheid van werken en de vaardigheid tot het verantwoorden van de bereikte resultaten die in de eindtermen van beide opleidingen duidelijk naar voren komen. Ook de gehanteerde werkvormen sluiten bij beide opleidingen goed aan bij de gepresenteerde didactische uitgangspunten. Vooral het Softwarehuis en Researchlab in de masteropleiding voorzien in een omgeving waarin het probleemoplossend vermogen van de studenten goed ontwikkeld kan worden. Op de wijze waarop met het afstudeerwerk wordt omgegaan, gaat de commissie in onder Facet 11. Scores Ba: v Ma: v F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bachelor- en masteropleiding De zelfstudie meldt dat de formele verantwoordelijkheid voor toetsing en beoordeling bij de examencommissie ligt. Het beleid wordt in goed overleg met de onderwijsdirectie vastgesteld en uitgevoerd, aldus de zelfstudie, en de resultaten van onderwijsevaluaties op het punt van tentaminering worden ook in de beschouwing betrokken. Binnen de opleiding worden diverse toetsvormen gehanteerd. Schriftelijke en mondelinge tentamens, werkstukken, presentaties en praktische oefeningen spelen daarbij een rol. Het is gebruikelijk dat de docent de eindtermen expliciet in de cursusbeschrijving opneemt en nagaat of de wijze van toetsen adequaat controleert of de student aan de eindtermen voldoet. Er wordt via een stappenplan gewerkt aan invoering van een werkwijze waarbij de adequaatheid van toetsen structureel gegarandeerd wordt. In het academisch jaar 2005-2006 is daarvoor een proef gestart bij een beperkt aantal cursussen (een theoretische cursus, een programmeercursus, een praktische cursus en een competentiegerichte cursus). Als toetsvormen zijn gekozen het essay en het werkstuk. Verder wordt beschreven hoe men de afgelopen jaren is gekomen tot een uniforme beoordeling van de bachelorscripties middels een (per 2005-2006 verplichte) checklist van criteria en uniforme procedure om tot een eindoordeel te komen. De bedoeling is om een dergelijke benadering ook te ontwikkelen voor de beoordeling van afstudeerwerken van de masteropleiding. Een aantal jaren geleden is vastgelegd dat voor elke masterscriptie een tweede beoordelaar (coreferent) aanwezig is. Dit heeft tot een zekere mate van uniformisering geleid, aldus de zelfstudie. 90
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Ten slotte wordt in de zelfstudie beschreven hoe de organisatie van de toetsen is geregeld en welke mogelijkheden er voor studenten bestaan om feedback te krijgen over de gemaakte tentamens. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen van de afgelopen jaren en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Ze heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Ze is op basis daarvan van oordeel dat het niveau van de tentamens adequaat is. De aansluiting tussen stof en toetsen is in het algemeen naar behoren. Over de geldende tentamenregelingen hebben de studenten geen klachten. De commissie heeft met waardering kennisgenomen van het project dat gericht is op structurele kwaliteitsborging van de toetsen. Ook het proces van de beoordeling van de bachelorscripties is goed geregeld in de vorm van een vast beoordelingsformulier en een centrale coördinator. Masteropleiding Ten aanzien van de toetsing van de algemeen verplichte onderdelen en de specialisatieonderdelen van het programma, en de geldende tentamenregelingen verwijst de commissie naar haar bovenstaande positieve commentaar op toetsing in de bacheloropleiding. De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop het afstuderen binnen de opleiding is geregeld. Ze stelt vast dat er ten tijde van het visitatiebezoek geen uniforme richtlijnen werden gehanteerd voor opzet en beoordeling van het afstudeerwerk. De commissie zag dit weerspiegeld in de diversiteit van de door haar aangetroffen afstudeerwerken (zie onder Facet 20) al had dit geen consequenties voor het niveau ervan. Ze is van mening dat bij de masteropleiding dezelfde opzet voor beoordeling van het afstudeerwerk gevolgd zou moeten worden als bij de bacheloropleiding. In ieder geval zou naar haar mening gebruik moeten worden gemaakt van een standaardbeoordelingsformulier en een tweede lezer/beoordelaar uit een andere leerstoelgroep. De commissie heeft kennisgenomen van de voorbereiding van zulke uniforme richtlijnen door de opleiding (zie Facet 20). Concluderend is de commissie van oordeel dat bij beide opleidingen door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Scores Ba: v Ma: v
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
91
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen voldoen op het onderwerp ‘Programma’.
2.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De zelfstudie geeft het volgende overzicht van de samenstelling van de wetenschappelijke staf, beschikbaar voor het verzorgen van de bachelor- en masteropleiding. Tabel RU.3 categorie hl uhd ud promovendi docenten studentassistenten overig WP Totaal
Personeelsoverzicht WP-onderwijsinzet Onderwijsinstituut Informatica en Informatiekunde *) Radboud Universiteit Nijmegen voor het studiejaar 2005 m v totaal percentage gepromoveerden aantal fte’s aantal fte’s aantal fte’s 11 2,5 0 0 11 2,5 91% 7 2,3 0 0 7 2,3 100% 12 4,52 0 0 12 4,52 100% 13 1,3 3 0,3 16 1,6 n.v.t. 3 1,25 0 0 3 1,25 67% 13 0,69 2 0,01 15 0,7 nvt 13 72
1,49 14,05
0 5
0 0,31
13 77
1,49 14,36
100%
*) uitsplitsing naar bachelor- en masteropleiding of naar Informatica en Informatiekunde is door de nauwe onderlinge verwevenheid niet mogelijk
De docenten van het onderwijsinstituut maken deel uit van het Institute for Computing and Information Sciences (ICIS), het onderzoeksinstituut voor informatica en informatiekunde. Vrijwel alle docenten zijn actief in het wetenschappelijk onderzoek. Het wetenschappelijk onderzoek van het ICIS is van erkende kwaliteit, hetgeen blijkt uit de resultaten van de meest recente onderzoeksvisitatie. De specialisatiemogelijkheden in de master zijn direct verbonden met onderzoeksgebieden binnen ICIS. Voor Informatica gebeurt dat via het themaconcept. Momenteel zijn er zes thema’s (computer security, foundations, artificial intelligence, software construction, embedded systems, information systems). Voor de instelling van thema’s zijn criteria opgesteld, waaronder de eis dat een hoogleraar of uhd uit het betreffende gebied verantwoordelijk is voor inhoud en samenhang, de voorwaarde dat een thema overeenkomt met substantieel wetenschappelijk onderzoek binnen ICIS en de voorwaarde dat er minstens vier mastercursussen door actieve onderzoekers aangeboden worden. Op deze manier is de koppeling tussen onderwijs en onderzoek structureel gewaarborgd. Voor de facultair georganiseerde mastervarianten (de MT- en de C-variant) is de koppeling met wetenschappelijk onderzoek gewaarborgd door het aanstellen van hoog92
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
leraren op het betreffende wetenschapsgebied als verantwoordelijken en vakspecialisten als docenten. In de opleiding zijn de trekkers van onderzoek volgens de zelfstudie duidelijk zichtbaar. In de masteropleidingen is dat met name het geval in de specialisatiecursussen en het Researchlab. Vrijwel alle hoogleraren en uhd’s participeren in de bacheloropleiding Informatica. Bij de propedeuse zijn twee hoogleraren en één uhd betrokken. In bachelorcursussen worden veelvuldig verbanden gelegd met actueel onderzoek. Docenten leggen de relatie met de ontwikkelpraktijk met name in de cursussen in projectvorm en in praktijkgerichte programmaonderdelen zoals R&D: System Development. Voor deze cursussen is een bijzonder hoogleraar als inhoudelijk verantwoordelijke aangewezen. Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel RU.3); de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica voor een belangrijk deel worden verzorgd door veelal gezaghebbende onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied en die een duidelijke binding hebben met de wereld van het wetenschappelijk informaticaonderzoek, de beroepspraktijk waarvoor in eerste instantie wordt opgeleid. Via de andere afstudeervarianten binnen de masteropleiding (MT-, C- en E-variant) wordt echter ook voorbereid op andere beroepspraktijken dan die van het wetenschappelijk onderzoek. In de (eerste jaren van de) bacheloropleiding zijn verschillende hoogleraren en uhd’s actief bij het geven van onderwijs. Score: Ba: v Ma: v F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De zelfstudie presenteert op basis van het zelfontwikkelde managementinformatiesysteem de volgende gegevens over de onderwijsinzet die beschikbaar is voor het verzorgen van de opleidingen binnen het onderwijsinstituut: de bachelor- en masteropleidingen Informatica en Informatiekunde.
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
93
Tabel RU.4: Student-stafratio Informatica RU Nijmegen in de afgelopen jaren jaar
aantal fte aantal aantal onderwijs ingeschreven diploma’s studenten
2004-2005 2003-2004 2002-2003 2001-2002
13,67 13,64 12,90 11,26
248 209 180 170
34 14 14 20
aantal studenten aantal per fte onderwijs afgestudeerden per fte onderwijs 18,14 15,32 13,95 15,10
2,49 1,03 1,09 1,78
Volgens de zelfstudie geven de cijfers aan dat er voldoende personeel is om de opleidingen te verzorgen, en ook dat er weinig reserve is in de docentcapaciteit. Evaluaties geven aan dat er geen knelpunten zijn: in de studenttevredenheidsenquête geven studenten de beschikbaarheid van docenten de score 4 op een schaal van 5. Oordeel commissie De commissie heeft tijdens haar visitatiebezoek noch van studentenzijde noch van docentenzijde signalen ontvangen waaruit zou blijken dat de beschikbare omvang van de staf ontoereikend zou zijn om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Mede afgaande op de landelijke gegevens over alle informaticaopleidingen, is de commissie van mening dat de student-stafratio aan deze opleidingen relatief gunstig is. Naar haar oordeel staat het buiten kijf dat er voldoende personeel wordt ingezet om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen: gemiddeld 15,7 fte onderwijsinzet voor de periode 2001-2004. Waarschijnlijk speelt hierbij mede een rol dat de feitelijke studenteninstroom aan de lage kant is. Scores Ba: g Ma: g F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De zelfstudie beschrijft de kwalificaties van het personeel in termen van inhoudelijke expertise en didactische kwaliteiten. Ten aanzien van het eerste wordt verwezen naar de sterke binding met het lokale onderzoeksinstituut. Wat betreft het tweede aspect wordt verwezen naar: • • • •
94
de selectie-eisen voor nieuw personeel zowel in termen van inhoud als van didactische vaardigheden; het beschikbare mogelijkheden op het gebied van advisering en scholing met name via het IOWO (waaronder een Traject Basiskwalificatie Onderwijs); intercollegiale advisering en overleg; het streven naar versterking van het informele overleg tussen docenten naar analogie van het eerstejaarsdocentenoverleg.
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Taken en bevoegdheden rond personeelsbeleid liggen door de facultaire organisatiestructuur bij de onderzoeksinstituten. De onderwijsinstituten betrekken docenten via een detacheringsconstructie van de onderzoeksinstituten. De zelfstudie merkt op dat de deelname aan scholingsactiviteiten naar de waarneming van het opleidingsmanagement in de praktijk niet hoog is. De onderwijskwaliteiten van de docenten worden bewaakt via verschillende onderdelen van het systeem van kwaliteitszorg: enquêtes en docentverslagen van cursussen, facultaire studenttevredenheidsonderzoeken, functioneringsgesprekken, jaarlijkse gesprekken tussen directeur en docent (‘docentgesprekken’), opleidingscommissie (signalering problemen, monitoring verbeterplannen) en cohortgesprekken met studenten. Oordeel commissie De commissie heeft op dit punt vooraf bij de studentenvertegenwoordigers om commentaar gevraagd en het onderwerp tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten zijn tevreden over de inhoudelijke expertise van hun docenten. Hun didactische vaardigheden zijn in het algemeen ook adequaat, maar sommige docenten blijven in dit opzicht duidelijk in gebreke. Het opleidingsmanagement onderneemt weliswaar actie, maar in de waarneming van de studenten leidt dat niet tot enige verbetering. De commissie heeft zelf de indruk gekregen dat eisen ten aanzien van didactische vaardigheden alleen aan nieuwe docenten worden gesteld. Uit aanvullende informatie heeft de commissie vernomen dat docenten geacht worden minimaal eens per twee jaar deel te nemen aan een substantiële didactische (scholings)activiteit. Als onderwijsevaluaties aantonen dat er een probleem is met het onderwijs van een zittende docent, wordt betrokkene daarop geattendeerd en wordt er in overleg met hem een oplossing gezocht in de vorm van individuele advisering/coaching. De commissie vindt deze benadering weinig actief. Het gaat hier per slot van rekening om een instrument dat bij uitstek geschikt is om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Onder Facet 12 is al een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan de commissie tot een positief oordeel is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De aanwezige expertise in het docententeam als geheel is volgens de commissie voldoende breed. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen naar behoren is. De commissie concludeert dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Scores Ba: v Ma: v
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
95
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’.
2.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De zelfstudie geeft een beschrijving van de beschikbare materiële voorzieningen: collegezalen en werkcollegeruimten, computerruimten, ICT-voorzieningen, elektronische leeromgeving (Blackboard), bibliotheek en voorzieningen voor studenten met een handicap. De tevredenheid van studenten en docenten over de voorzieningen wordt volgens de zelfstudie systematisch onderzocht via de studenttevredenheidsenquête, docentgesprekken, en met ingang van komend semester ook cohortgesprekken met studenten. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Ze is op basis daarvan van oordeel dat de onlangs in gebruik genomen nieuwe huisvesting en materiële voorzieningen, ook internationaal gezien, zonder meer goed zijn en zeker toereikend om het beoogde programma te realiseren. Wel vindt de commissie dat er ten aanzien van de beschikbare ICT-faciliteiten wat meer flexibiliteit zou moeten bestaan in het gebruik van verschillende besturingssystemen. Scores Ba: g Ma: g F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In de zelfstudie wordt beschreven welke voorzieningen er bestaan op het gebied van studiebegeleiding in de verschillende fasen van de bacheloropleiding en in de masteropleiding. Ook wordt beschreven hoe de informatievoorziening aan studenten is georganiseerd. De studentenbegeleiding binnen het onderwijsinstituut Informatica en Informatiekunde is verdeeld over een aantal studieadviseurs. Er zijn twee bacheloradviseurs (een voor Informatica, een voor Informatiekunde), een masteradviseur (voor beide opleidingen samen) en een aparte adviseur voor hbo-doorstromers. De adviseurstaken zijn als deeltaak toebedeeld aan docenten. In de passage over de bacheloropleiding zijn aan de orde:
96
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
•
•
het propedeusejaar met de volgende aspecten: de organisatie door de bacheloradviseurs van het eerstejaarsdocentenoverleg, het eigen studentenvolgsysteem in aanvulling op het universitaire studieregistratiesysteem ISIS, het uitbrengen van een halfjaarlijks studieadvies, de verschillende functies van het propedeusejaar, en het bijstellen van het tutorensysteem; de postpropedeutische fase: het verschuiven van het initiatief naar de student, de goede bereikbaarheid van de docenten, het adviseren bij het wegwerken van achterstanden, de structurele voortgangsbewaking, en wat het laatste betreft, het tekortschieten van het ISISsysteem.
Ten aanzien van de masteropleiding wordt gemeld dat hier in feite de begeleiding van de postpropedeutische fase wordt voortgezet. Wel is een expliciet contactmoment voorzien tussen masteradviseur en student om te bepalen of laatstgenoemde voldoende ver is gevorderd om aan het afstuderen te beginnen. Geleidelijk wordt de begeleiding overgedragen aan de afstudeerdocent. Alle tentamenresultaten worden centraal geregistreerd in het registratiesysteem ISIS. Studenten kunnen deze gegevens raadplegen via de universitaire internetservice voor studenten, KISS/TIS. Het onderwijsinstituut vervult binnen de faculteit en universiteit volgens de zelfstudie een pioniersrol bij het elektronisch beschikbaar stellen van geïntegreerde curriculum-, cursus- en roosterinformatie. Nieuwe studenten krijgen een instructie in het gebruik van het systeem. Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/-advisering die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De tutoren, studieadviseurs en studiecoördinator blijken goed toegankelijk te zijn. Wel dringt de commissie aan op actievere studieadvisering/begeleiding ten aanzien van de hbo-doorstromers. Studenten zijn in het algemeen tevreden met de informatievoorziening tijdens de studie. Ze vinden wel dat de elektronische leeromgeving Blackboard nog lang niet ten volle wordt benut door de docenten. De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’.
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
97
2.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De zelfstudie beschrijft de wijze waarop het Onderwijsinstituut voor Informatica en Informatiekunde periodiek de kwaliteit van het onderwijs evalueert aan de hand van de volgende onderdelen: • • • • • • •
het Kwaliteitszorgplan van het instituut: daarin wordt de kwaliteitszorgcyclus beschreven en zijn de kwaliteitszorginstrumenten vastgelegd, gekoppeld aan streefdoelen voor de onderwijskwaliteit; de streefdoelen die in het Kwaliteitszorgplan zijn neergelegd, bestrijken nagenoeg alle facetten van het accreditatiekader; de meestal jaarlijkse evaluaties per cursus; de organisatie van aparte gesprekken voor de beoordeling van cursusoverstijgende aspecten (zoals bijvoorbeeld programma en voorzieningen); het facultaire beleid van geïntegreerd ketenbeheer: daarmee verwerft de faculteit belangrijke informatie over bijvoorbeeld het keuzeproces van scholieren en de loopbaanontwikkeling van alumni op langere termijn; de verbeteringen die in het systeem van interne kwaliteitszorg sinds de invoering ervan per 2002 zijn aangebracht; het Handboek Kwaliteitszorg van de Radboud Universiteit met tips, draaiboeken en procedures.
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van het Kwaliteitszorgplan van de faculteit. Ze heeft vastgesteld dat daarin sprake is van een adequate beschrijving van de verantwoordelijkheden van de verschillende personen en instanties in de interne kwaliteitszorg, de procedures die gevolgd worden en de streefdoelen waarop de kwaliteitszorgactiviteiten gericht zijn. Ze heeft de indruk dat de activiteiten gericht zijn op een cyclisch proces waarin verschillende aspecten van het onderwijs aan de orde komen, inclusief personeel en faciliteiten. Wel vindt de commissie het geformuleerde aantal streefdoelen enigszins overspannen (met als mogelijk nadeel dat de kwaliteitszorgactiviteiten versnipperd raken), in sommige gevallen enigszins obligaat geformuleerd en niet in alle gevallen goed toetsbaar. Maar per saldo acht de opleiding de situatie op dit punt in ieder geval een veelbelovende uitgangspositie voor de toekomst. Scores Ba: v Ma: v
98
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De zelfstudie geeft onder dit facet een meer uitgebreide beschrijving van de inhoud van het Kwaliteitszorgplan van het instituut en de werkwijze die gevolgd wordt bij de uitvoering van de kwaliteitszorgcyclus. Ook worden voorbeelden gegeven van kleine en grote verbeteracties (afgeronde, lopende en geplande). Oordeel commissie De commissie heeft van studentenzijde vernomen dat zij tevreden zijn met de mogelijkheden die hun ter beschikking staan om hun mening over de kwaliteit van het onderwijs kenbaar te maken. Hun indruk is ook dat daar in het algemeen serieus mee wordt omgegaan. Niet tevreden zijn ze over het gebrek aan zichtbaarheid van de follow-up die het opleidingsmanagement geeft aan de resultaten van onderwijsevaluaties. De commissie denkt dat het management er verstandig aan doet om hierin meer te investeren om ook op langere termijn voldoende respons van studenten te kunnen krijgen. De commissie heeft de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie gelegd naast haar eigen bevindingen en geconstateerd dat deze in het algemeen adequaat zijn opgepakt door het opleidingsmanagement. Een tweetal punten blijft echter nog wel actueel: de noodzaak dat, waar nodig, ook zittende staf (didactische) bijscholing volgt en het hanteren van beoordelingsrichtlijnen bij afstudeerwerken (zie onder Facet 11). De commissie is van oordeel dat de opleidingen in voldoende mate hebben aangetoond dat er in de afgelopen periode evaluatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarvan de uitkomsten de basis hebben gevormd voor verbeteringen/verbetermaatregelen. Scores Ba: v Ma: v F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De zelfstudie beschrijft hoe studenten, medewerkers, alumni en beroepenveld worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Wat betreft de betrokkenheid van studenten en medewerkers speelt de opleidingscommissie een spilfunctie. Studenten worden daarnaast betrokken via enquêtes, cohortgesprekken en studenttevredenheidsenquête. Medewerkers zijn ook betrokken via evaluatieverslagen, docentgesprekken en functioneringsgesprekken. Bij de betrokkenheid van alumni en beroepenveld speelt het al eerder genoemde beleid van geïntegreerd ketenbeheer een belangrijke rol. Alumni werden betrokken via de alumnimonitor en het beroepenveld met een parallel gehouden enquête onder werkgevers van bèta-afgestudeerden. Het ligt in de bedoeling van het opleidingsmanagement om daarnaast per opleiding QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
99
een beroepspanel (als structureel onderdeel van het systeem van interne kwaliteitszorg) in te stellen met vertegenwoordigers uit het relevante beroepenveld. Daarnaast bestaat er volgens de zelfstudie binding met de beroepspraktijk via de bijzonder hoogleraren. Oordeel commissie De commissie meent dat de opleidingen hun studenten en medewerkers in voldoende mate betrekken bij de interne kwaliteitszorg. De betrokkenheid van alumni is toereikend: er vindt periodiek onderzoek plaats onder de afgestudeerden en er is een alumnivereniging. Het beroepenveld is minder betrokken: de genoemde enquête heeft vooral betrekking op bèta-afgestudeerden in het algemeen en minder op afgestudeerden van de informaticaopleiding. De commissie vindt de instelling van een specifiek op de informaticaopleidingen gericht panel van voor de informatica relevante professionals een goede zaak. De commissie concludeert dat per saldo medewerkers, studenten, alumni en afnemend beroepenveld in voldoende mate zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleidingen. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’.
2.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De zelfstudie wijst op de inhoud van een tweetal vanuit facultair niveau geïnitieerde onderzoeken naar de afgestudeerden: een onderzoek onder alumni van de faculteit van 1982-2001 en een enquête onder werkgevers van afgestudeerden van de faculteit. Uit het eerstgenoemde onderzoek komen ruwweg twee carrièreperspectieven naar voren: de afgestudeerden die een baan vinden in de industrie of dienstensector enerzijds (bijna 60% in omvang) en afgestudeerden die een wetenschappelijke loopbaan zijn gaan volgen en gepromoveerd zijn. De eerstgenoemde groep geeft aan dat ze deficiënties in de genoten opleiding ziet op het punt van projectmatig werken en communicatie. De laatstgenoemde groep signaleert beduidend minder deficiënties. Het onderzoek, gehouden onder de werkgevers, bevestigt de uitkomsten van het alumnionderzoek.
100
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Wat betreft de specifieke positie van afgestudeerde informatici laat het genoemde alumnionderzoek zien dat zij vakkennis informatica structureel van belang vinden (83%), ook in latere functies. Zij zijn over de opgedane vakkennis tevreden. Verder zijn vaker van belang: commerciële vaardigheden, klantgerichtheid, adviesvaardigheden. Als knelpunten met betrekking tot hun eigen opleiding noemen de afgestudeerde informatici methoden, presenteren, communicatie, en in latere functies commerciële vaardigheden en algemeen management. De faculteit stelt in de zelfstudie dat de resultaten van beide onderzoeken aantonen dat de recente invulling van de bachelor- en masteropleiding met een multidisciplinair accent (met name de Ovariant en de MT-variant) goed tegemoetkomt aan de eisen van de beroepscontext. Oordeel commissie De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf afstudeerwerken van de bacheloropleiding en tevens twaalf afstudeerwerken van de masteropleiding uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeeropdrachten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Daarbij is uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten. De commissie heeft vastgesteld dat de afstudeerprojecten van de masteropleiding in het algemeen van voldoende tot goed niveau zijn. Gezien de diversiteit in uitvoering en beoordeling van de bestudeerde afstudeerwerken, concludeerde ze dat er uiteenlopende criteria worden gehanteerd, ondanks het feit dat de opleiding een tweede beoordelaar (coreferent) hanteert. Ze heeft kennisgenomen van de opzet die bij het afstudeerwerk van de bacheloropleiding wordt gebruikt en is van mening dat deze duidelijk beter is. Ze heeft dan ook met tevredenheid vernomen dat het opleidingsmanagement doende is met een experiment om ook bij het afstudeerwerk van de masteropleiding uit te gaan van een vaste checklist en een centrale coördinator. Dat een goede opzet en procedure nog geen garantie is voor een bevredigend eindresultaat, illustreert volgens de commissie de situatie bij het afstudeerwerk van de bacheloropleiding. Afgaande op de geformuleerde eindkwalificaties van de bacheloropleiding (met name de eindtermen 1c en 1e in bijlage 2A) had de commissie qua niveau meer verwacht dan ze in feite heeft aangetroffen. Ze heeft de indruk dat de programmaonderdelen met betrekking tot het aanleren en toepassen van elementaire technieken van wetenschappelijk onderzoek niet in het eerste jaar van de masteropleiding thuishoren (zie bijlage 3B: de onderdelen Research & Development), maar al een plaats in het bachelorprogramma verdienen. Ze heeft begrepen dat het opleidingsmanagement een dergelijke aanpassing inmiddels serieus in overweging heeft genomen. De commissie heeft goede hoop dat daarmee bereikt kan worden dat het niveau van de afstudeerwerken van de bacheloropleiding in alle opzichten gaan voldoen aan de beoogde eindkwalificaties van de opleiding. Wat betreft haar oordeel over het gerealiseerd niveau komt de commissie voor beide opleidingen tot een voldoende. Uit de positieve eerste resultaten van het afstudeerwerk van de masteropleiding leidt de commissie namelijk af dat met de bacheloropleiding in feite een voldoende solide basis wordt gelegd voor een verantwoord eindniveau van de aansluitende masteropleiding. Alleen kan door het naar voren halen van de onderdelen die de onderzoeksvaardigheid beogen te ontwikkelen, in de ogen van de commissie bereikt worden dat deze vaarQANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
101
digheid al in de bacheloropleiding voldoende uit de verf komt. Verder verwijst de commissie naar het overwegend positieve oordeel van alumni en werkgevers ten aanzien van het niveau van afstuderen. Scores Ba: v Ma: v F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De zelfstudie wijst erop dat voor de bacheloropleiding nog geen meerjarige gegevens geleverd kunnen worden. Daarom wordt enerzijds teruggegrepen op de rendementen van de ongedeelde opleiding en wordt anderzijds een analyse gemaakt van de beschikbare studiepuntrendementen. De studiepuntrendementen van de eerstejaarsstudenten Informatica liggen lager dan het facultair gemiddelde (63% tegenover 78%). De zelfstudie wijt dit aan de selecterende functie van enkele vakken in de propedeuse. Wanneer die eenmaal behaald zijn, is de uitval in de rest van de bachelor- en masteropleiding zeer klein, aldus de zelfstudie. Men streeft naar een studiepuntrendement van 75% voor de gevolgde cursussen in de propedeuse en een langetermijnrendement na de propedeuse van 80%. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat er streefrendementen zijn geformuleerd voor het eerste jaar van de bacheloropleiding (op basis van gerealiseerde studiepunten) en voor de fase na het eerste studiejaar. Ze stelt ook vast dat volgens de gegevens in de zelfstudie het studiepuntrendement voor het eerste jaar op dit moment nog niet wordt gerealiseerd. De commissie heeft daarnaast gekeken naar de historische KUO-gegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding. Daaruit komt naar voren dat het propedeuserendement na meer dan twee jaar studieduur voor de cohorten 1999-2000 en 2000-2001 zeer laag is (gemiddeld ruim 40%). Het postpropedeuserendement voor afstuderen binnen een cluster van verwante opleidingen na acht jaar studieduur is voor de cohorten 1992-1993 t/m 1995/1996 redelijk goed (gemiddeld ruim 80%). Deze gegevens lijken het beeld dat de zelfstudie schetst (een zwaar eerste jaar maar daarna relatief weinig uitval) voor een belangrijk deel te bevestigen. Op grond van de overweging dat de opleidingen streefrendementen hebben geformuleerd en de historische KUO-gegevens over de postpropedeuserendementen van de ongedeelde opleiding redelijk goed zijn, komt de commissie tot een voldoende op dit facet. Scores Ba: v Ma: v
102
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
103
Bijlage 1A Overzicht beoordeling visitatiecommissie ten aanzien van de bacheloropleiding Informatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v g v v v v g v g v v v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
104
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Bijlage 1B Overzicht beoordeling visitatiecommissie ten aanzien van de masteropleiding Informatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v v g v g v v v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
105
Bijlage 2A Eindtermen van de bacheloropleiding Informatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen In het bachelorprogramma Informatica leren studenten aan informaticaproblemen werken op basisniveau (‘undergraduate level’), dat wil zeggen problemen die een combinatie van standaardmethoden vergen. Doelstelling De bacheloropleiding Informatica beoogt door middel van een breed opgezet curriculum zodanige kennis, vaardigheden en inzicht bij te brengen op het gebied van de informatica, dat de bachelor in staat is om een masteropleiding Informatica dan wel een andere aansluitende masteropleiding te volgen. Dit houdt in dat de opleiding een voorbereiding biedt op de rol van onderzoeker: de bachelor is in staat onderzoek te verrichten op basisniveau, dat wil zeggen, bij het oplossen van informaticaproblemen is de bachelor in staat om bestaande technieken te combineren en toe te passen, of eventueel zelfs, zij het in geringe mate, aan te passen. Eindtermen De eindtermen zijn een nadere (operationele) uitwerking van de doelstelling. De eindtermen worden uitgedrukt in handelingen waarin de afgestudeerde competent is. De eindtermen worden onderverdeeld in twee groepen: algemene vaardigheden (die betrekking hebben op de typische werkwijze en het niveau van een academisch informaticus) en inhoudelijke vaardigheden (die specifieke probleemstellingen in het vakgebied aanduiden). Algemene vaardigheden 1. Aan het einde van het bachelorprogramma kunnen de studenten: a. kennis en ervaringsbronnen ontsluiten, voorzover die aansluiten bij hun eigen kennis; begrijpend en kritisch lezen van Engelstalige vakliteratuur op undergraduate niveau; b. voor informatieproblemen op basisniveau, relevante informaticagebieden aangeven en hun bijdragen herkennen, in het bijzonder met betrekking tot de hieronder genoemde inhoudelijke vaardigheden; c. de volgende werkwijze hanteren met betrekking tot probleemstellingen van basisniveau: zij kunnen • relevante probleemstellingen formuleren; • deze toetsen op maatschappelijke relevantie; • beargumenteerde keuzes (op basisniveau) maken voor wetenschappelijke theorieën, methoden, talen en gereedschappen; • een projectmatige aanpak formuleren; • uitvoeren volgens dit plan, individueel of in groepsverband; abstractie naar basisconcepten toepassen; • het bereikte resultaat verantwoorden volgens zelf geformuleerde criteria, overige aspecten verantwoorden volgens gegeven criteria, reflecteren op kwaliteitsaspecten van oplossing en oplossingsproces; • de resultaten presenteren en documenteren; d. systeemontwikkelingsvraagstukken op basisniveau oplossen; in het bijzonder kunnen zij beoordelen of het probleem met een software- of informatiesysteem aangepakt 106
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
dient te worden, eisen aan het systeem verzamelen, systemen specificeren, ontwerpen en realiseren in groepsverband. e. onderzoeksresultaten verkrijgen die bestaan uit kleine uitbreidingen van standaardmethoden of toepassing van standaardmethoden in een voor hen nieuwe context; hypothesen formuleren en deze toetsen of formeel verifiëren. 2. De bachelors kunnen resultaten en methoden (op basisniveau) van andere wetenschappen bestuderen en bij het probleemoplossingsproces (gecombineerd) toepassen, al dan niet in samenwerking met vertegenwoordigers van andere disciplines. 3. De studenten zijn aan het einde van het programma in staat om zelfstandig te reflecteren op het leerproces en de daarin gebruikte leerstrategie (en leerstijlen) en de ontwikkeling van het zelfstandig leren en het academisch niveau bij te sturen. 4. De bachelors kunnen reflecteren op hun rol als junior wetenschapper en kunnen participeren in een maatschappelijk debat over kwesties die samenhangen met het eigen vakgebied. 5. De bachelors hebben goed ontwikkelde communicatieve vaardigheden: zijn in staat verschillende rollen op zich te nemen zoals leiding geven aan discussies, actief en open luisteren en van gedachten wisselen, en vakinhoudelijke informatie op basisniveau op een heldere manier aan medestudenten (mondeling en schriftelijk) te presenteren en hun oplossingen te documenteren. 6. De bachelors kunnen zelfstandig werken, maar ook in een klein (twee of drie personen) of middelgroot (vier of vijf personen) team functioneren. 7. De bachelors kunnen een beargumenteerde keuze maken voor een wetenschappelijke masteropleiding die aansluit bij hun belangstelling en capaciteiten. Inhoudelijke vaardigheden In onderstaand overzicht groeperen we de eindtermen aan de hand van een indeling in karakteristieke informaticacomponenten. 1. Software: programma’s en algoritmiek De programmeerparadigma’s functioneel, imperatief en objectgeoriënteerd onderscheiden; voor elk paradigma karakteristieke programmeerconcepten aangeven en gebruiken; voor specifieke problemen een geschikt algoritme bedenken, een passend paradigma en programmeerconcepten selecteren en implementeren; abstracte datastructuren realiseren; verschillende realisaties met elkaar vergelijken wat betreft efficiëntie. 2. Hardware: machines en infrastructuur Onderdelen van een computernetwerk herkennen en beschrijven op verschillende niveaus (van digitale schakelingen tot netwerken via programmeerbare machines en computers met bedrijfssysteem); samenhang van en vertalingen tussen de verschillende niveaus aangeven; deelsystemen ontwerpen en realiseren, met name machineprogramma’s en netwerken; prestatieanalyses van deelsystemen uitvoeren, met name voor machineprogramma’s, bedrijfssystemen en netwerken. QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
107
3. Gegevens: informatie- en kennissystemen Van een organisatie een informatiekaart opstellen; gegevensmodellen realiseren als informatiesystemen; methoden voor ontsluiting van gegevens selecteren en toepassen. 4. Grondslagen Methoden voor syntaxbeschrijving en -herkenning van talen hanteren; (on)berekenbaarheid van abstracte algoritmes analyseren; complexiteit van programma’s bepalen/inschatten; operationele semantiek van programmeertaalconstructies beschrijven. 5. Omgeving Organisaties en informatiestromen globaal in kaart brengen; interactie met gebruikers schetsen en beoordelen; maatschappelijke aspecten van ICT herkennen; aangeven hoe de informatica samenwerkt met andere disciplines. 6. Wiskunde Elementaire wiskundige structuren gebruiken om concrete structuren te modelleren; informaticaproblemen herkennen die met wiskundetechnieken kunnen worden opgelost; abstracte redeneervormen herkennen en gebruiken.
108
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Bijlage 2B Eindtermen van de masteropleiding Informatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen Doelstelling De doelstelling van de masteropleiding Informatica in Nijmegen is dat studenten zodanige kennis, vaardigheden en inzicht verwerven op het gebied van de informatica, dat zij in staat zijn tot een zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau, dan wel in aanmerking komen voor een vervolgopleiding tot wetenschappelijk onderzoeker. De nadruk hierbij ligt op het kunnen analyseren van niet eerder opgeloste vraagstukken om deze te herleiden tot oplosbare problemen en, indien nodig, het zelf ontwikkelen van nieuwe oplossingsmethoden. Eindtermen De eindtermen van het zijn een nadere (operationele) uitwerking van de doelstelling. De eindtermen worden uitgedrukt in handelingen waarin de afgestudeerde competent is. De eindtermen worden onderverdeeld in twee groepen: algemene vaardigheden (die betrekking hebben op de typische werkwijze en het niveau van een academisch informaticus) en inhoudelijke vaardigheden (die specifieke probleemstellingen in het vakgebied aanduiden). De masteropleiding heeft drie varianten: Onderzoek/Ontwikkeling (O), Management/Toepassing (MT) en Wetenschapscommunicatie (C). Algemene vaardigheden Afgestudeerden van RU Informatica hebben een academisch werkniveau. Zij kunnen: 1. Ontwikkelingen in het vakgebied informatica, ook op belangrijke deelgebieden, bijhouden door ontsluiten van kennis en ervaringsbronnen; dat wil zeggen: bij een gegeven informaticavraagstuk relevante informatiebronnen en experts selecteren; gericht raadplegen van de geselecteerde bronnen om informatie te vergaren. 2. Voor verschillende aspecten van een informaticaprobleem of toepassingsprobleem relevante informaticadeelgebieden aangeven; de bijdragen van (concepten uit) deze deelgebieden en aangrenzende gebieden herkennen. 3. Een professionele werkwijze hanteren, waarbij zij: a. globale vraagstukken formuleren op het gebied van de informatica; uitleggen waarom zo’n vraagstuk maatschappelijk relevant is, c.q. hoe de oplossing van het probleem bijdraagt aan maatschappelijke ontwikkeling; b. globale vraagstukken herleiden tot innovatieve oplosbare deelprobleemstellingen; voor zo’n deelprobleem uitleggen hoe de oplossing bijdraagt tot ontwikkeling van het vakgebied (innovativiteit, algemene bruikbaarheid); c. bij het probleemoplossingsproces bestaande methoden aanpassen en eventueel nieuwe methoden ontwikkelen. d. voor kleinschalige oplosbare probleemstellingen criteria voor oplossing (product) en uitvoering (proces) opstellen; deze criteria verdedigen met betrekking tot innovativiteit en algemene bruikbaarheid; een specificatie van het resultaat en een plan voor de uitvoering opstellen; e. via dit plan het resultaat daadwerkelijk, individueel of in klein team, realiseren onder gebruikmaking van relevante kennis en ervaring; bij de realisatie gebruikmaken van abstractie (vertaling naar fundamentele concepten); organisatorische taken uitvoeren, met name gericht op taakverdeling en planning; het belang van specifieke manageQANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
109
menttechnieken aanduiden; f. effectief communiceren; verantwoording afleggen over hun handelen, in woord en geschrift; g. leervaardigheden inzetten die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. 4. Bovenstaande vaardigheden toepassen op zowel onderzoeks- als systeemontwikkelingsvraagstukken (afhankelijk van de gekozen variant kan de accentverdeling enigszins variëren). a. Op grond van problemen in het wetenschapsgebied informatica zijn zij in staat om: • een relevant onderzoeksgebied af te bakenen en een passende onderzoeksvraag te formuleren; • een strategie voor het oplossen van de onderzoeksvraag te bedenken samen met een planning; • bij het oplossen van het probleem abstractie te gebruiken via formele technieken uit de informatica of wiskundige modellen; • deze abstractie te kunnen valideren door binnen het model te redeneren en het resultaat terug te vertalen; • bestaande methoden en onderzoeksresultaten te gebruiken, zo nodig na aanpassing; • de toepasbaarheid van de resultaten (indien mogelijk) aan te tonen; • de onderzoeksresultaten te presenteren. b. Naar aanleiding van praktische vraagstellingen op het gebied van systeemontwikkeling zijn zij in staat om: • een relevante doelstelling te formuleren; • op grond van deze doelstelling een specificatie op te stellen van het beoogde systeem; • verantwoording af te leggen door deze specificatie af te stemmen met opdrachtgever/praktijksituatie (valideren); • een bouwplan met passende organisatievorm en een projectplanning op te stellen; • een concreet systeem te ontwerpen en te realiseren in een passende bouwomgeving met behulp van concrete technieken en hulpmiddelen (eventueel na aanpassing); • het gerealiseerde systeem te documenteren en evalueren. Variant-specifiek O-variant Afgestudeerden zijn bovendien in staat om onderzoek te organiseren en in groepsverband uit te voeren en de resultaten hiervan te presenteren volgens wetenschappelijk standaarden. Ook kunnen zij wetenschappelijke resultaten van anderen kritisch bestuderen en beoordelen op correctheid, bruikbaarheid en relevantie. In het bijzonder zijn zij in staat om een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter. Zij kunnen resultaten van andere wetenschappen bestuderen en toepassen. MT-variant Afgestudeerden zijn bovendien in staat het systeemontwikkelingsprocess te sturen conform professionele kwaliteitseisen. Dit houdt in dat ze dit proces adequaat kunnen organiseren, leiding kunnen geven aan een klein team en specifieke managementechnieken op het gebied van systeemontwikkeling in weten te zetten.
110
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Inhoudelijke vaardigheden 1. (Specialisatie) De afgestudeerden kunnen de algemene vaardigheden toepassen op innovatieve actuele vraagstukken in ‘e’ en van de volgende wetenschapsgebieden (‘thema’s’): • • • • • •
Informatiesystemen; Foundations of Computer Science; Embedded systems; Software-construction; Security; Artificial intelligence.
2. (Verbreding) De afgestudeerden kunnen de algemene vaardigheden toepassen op (deel)problemen in een of meer thema’s buiten het gekozen specialisatiethema. Variant-specifiek (Bron: Facultaire beschrijving van de varianten.) MT-variant • Graduates have an overview of and insight into the various theories in the fields of management science and business administration. • Graduates have sufficient knowledge of these theories to reflect critically on the literature on counseling in these fields. • Graduates have insight into the various tools and strategies relating to the diagnosis and analysis of various types of complex management questions in science-related, knowledgeintensive organizations. • Graduates are able to use these tools and strategies in practice and to report on them orally and in writing, effectively applying theoretical concepts from management science and business administration. C-variant • Graduates have sufficient knowledge of various theories of communication that will enable them to reflect critically on the literature in the field of communication. • Graduates have gained insight into theories of communication and will be able to put a number of them in practice. • Graduates are able to reflect on the ways in which they put their communication skills into practice, efficiently applying communicative concepts. • Graduates have gained insight into factors that have a positive or negative effect on communication, and will have acquired the skills to identify and influence these factors in concrete communicative situations. • Graduates possess skills in the field of scientific journalism and technical communication, and knowledge of recent developments in these fields.
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
111
Bijlage 3A Programma van de bacheloropleiding Informatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen Eerste jaar Najaarssemester code I00049
cursusnaam Introductie Informatica en Informatiekunde
ec 3
component werkvormen INL colleges, werkgroepen
tentaminering schriftelijk, portfolio
I00008
Algoritmen en programma’s
6
SOFT
colleges, practica
I00028
Discrete Wiskunde Domeinmodellering Machines
6
WIS
colleges
6 6
OMG (4) colleges, GEG (2) werkgroepen HARD colleges
schriftelijk, voorwaarde: practicum deeltentamens, schriftelijk schriftelijk
Talen en automaten
3
G
I00029 I00058 I00109
colleges, practica
deeltentamens, voorwaarde: practicum schriftelijk
Voorjaarssemester code I00016 IDENK1
cursusnaam Berekenbaarheid Beweren en Bewijzen
ec 3 6
I00062
Processen en concurrency Recursieve Datastructuren
3
component G G (3) OMG (2) GEG (1) HARD
6
SOFT
Research & Development Informatica 1 Getallen Lineaire Algebra
6
R&D
project
3 3
WIS WIS
colleges colleges
I00077 I00080 I00007A I0007B
112
werkvormen colleges colleges, practica
tentaminering schriftelijk geïntegreerde tentaminering
colleges, practica. colleges, practica
schriftelijk schriftelijk, voorwaarde: practicum presentatie, projectresultaat schriftelijk schriftelijk
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Tweede jaar Najaarssemester code I00010
cursusnaam Analyse van Algoritmen / complexiteit Calculus / analyse
ec 6
component SOFT (3) G (3)
werkvormen colleges, practica
3
WIS
colleges, practica
I00040
Informatiesystemen (IS1)
6
GEG
colleges, practica
I00063
Object-oriëntatie
6
SOFT
schriftelijk
NB004B
Kansrekening Informatica Bijvak
3
WIS
colleges, practica colleges
6
BIJV
Afhankelijk van de gemaakte keuze
Afhankelijk van de gemaakte keuze
I00020
Bijvak1
tentaminering schriftelijk, voorwaarde: practicum schriftelijk, gesloten boek. voorwaarde: toetsen werkstuk, schriftelijk
schriftelijk
Voorjaarssemester code I00151 I00017 I00076 I00090 Bijvak1
cursusnaam Abstractie en compositie in programmeren Geheugen, distributie en netwerken Research & Development Informatica 2 Semantiek en logica 1 Bijvak
ec 6
component SOFT
werkvormen colleges, practica
tentaminering schriftelijk
6
HARD
werkgroepen
geïntegreerd tentamen
6
R&D
project
projectresultaat verslag, presentatie
6
SOFT (3) G (3) BIJV
taakgestuurd onderwijs Afhankelijk van de gemaakte keuze
werkstuk, deeltentamens Afhankelijk van de gemaakte keuze
6
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
113
Derde jaar Najaarssemester code I00036 I00044 FCEM01 I00086 I00091 VKeus
cursusnaam ICT & Samenleving 1 Intelligente systemen Introductie CEM Security
ec 3
component OMG
werkvormen colleges
tentaminering werkstuk
6
GEG
schriftelijk
6 3
Semantiek en logica 2 Vrije keuze vak te kiezen uit het totale aanbod van de RU
6 6
R&D HARD (1) OMG (1) SOFT (1) G(4) SOFT (2) VKEU
colleges, practica (onbekend) colleges Taakgestuurd onderwijs Afhankelijk van de gemaakte keuze
werkstuk, deeltentamens Afhankelijk van de gemaakte keuze
ec 6
component SOFT
6
GEG
3
OMG
6
R&D
9
SOFT
(onbekend) schriftelijk
Voorjaarssemester code I00112 I00056 I00059 I00075 I00094
cursusnaam Inleiding Vertalerbouw Lerende en redenerende systemen Mens-Machine Interactie Research & Development Informatica 3 Software Engineering
werkvormen colleges, practica colleges, project
tentaminering schriftelijk
colleges, practica project
schriftelijk
colleges, project
projectresultaat schriftelijk
deeltentamens projectresultaat
scriptie
De curriculumcomponenten zijn: INL Inleiding SOFT Software: programmeren en algoritmiek GEG Gegevens: Informatie- en kennissystemen HARD Hardware: Machines en infrastructuur OMG Omgeving G Grondslagen WIS Wiskunde R& D Research & development BIJV Bijvak VKEU Vrijekeuzeruimte
114
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Bijlage 3B Programma van de masteropleiding Informatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen Inhoud curriculumcomponenten O-variant Thematische specialisatie (24 EC) De vier cursussen (à 6 EC) van het thema naar keuze (zie verderop) Research & Development (20 EC) • R&D: Research 1 (8 EC) • R&D: Research 2 (6 EC) • R&D: Research 3 (6 EC) of • R&D: Research 1 (8 EC) • R&D: Research 2 (6 EC) • R&D: System Development Research (6 EC) Informatica en Samenleving (3 EC) De cursus ICT & Samenleving (3 EC) Keuze informatica (12 EC) Twee cursussen (6 EC) uit de thema’s buiten het specialisatiethema (zie verderop) Extern (25 EC) Een samenhangend cursuspakket, te kiezen buiten de informatica Vrije-keuzeruimte (6 EC) Vrij te kiezen uit het aanbod van de universiteit Afstudeeropdracht (30 EC) Onderzoek op het gebied van het specialisatiethema, afgesloten met een scriptie. MT-variant Thematische specialisatie (24 EC) De vier cursussen (à 6 EC) van het thema naar keuze (zie verderop) Research & Development (20 EC) • R&D: System Development (8 EC) • R&D: System Development Management 1 (6 EC) • R&D: System Development Management 2 (6 EC) Informatica en samenleving (3 EC) De cursus ICT& Samenleving (3 EC)
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
115
Keuze informatica (12 EC) Twee cursussen (à 6 EC) uit de thema’s buiten het specialisatiethema (zie verderop) Extern (25 EC) • Bedrijf en Maatschappij (5 EC) • Organisatiekunde (5 EC) • Innovatiemanagement (5 EC) • Strategie en Marketing (5 EC) • Financieel economisch management (5 EC) Vrijekeuzeruimte (6 EC) Vrij te kiezen uit het aanbod van de universiteit Afstudeeropdracht (30 EC) Onderzoek op het gebied van het specialisatiethema en MT, afgesloten met een scriptie. C-variant Thematische specialisatie (24 EC) De vier cursussen (à 6 EC) van het thema naar keuze (zie verderop) Research & Development (14 EC) • R&D: System Development (8 EC) • R&D: System Development Management 1 (6 EC) of • R&D: Research 1 (8 EC) • R&D: System Development Research (6 EC) Informatica en Samenleving (3 EC) De cursus ICT & Samenleving (3 EC) Keuze informatica (12 EC) Twee cursussen (à 6 EC) uit de thema’s buiten het specialisatiethema (zie verderop) Extern (27 EC) • Basis communicatie (21 EC) te kiezen uit: • Inleiding Massacommunicatie (3 EC) • Communicatie en Verandering (3 EC) • Crisis- en risicocommunicatie (3 EC) • Kaders en beelden (3 EC) • Kennis in context (3 EC) • Paradigma’s in perspectief (3 EC) • Strategieën in wetenschapscommunicatie (3 EC) • Keuze Communicatie (6 EC) Vrije-keuzeruimte (10 EC) Vrij te kiezen uit het aanbod van de universiteit 116
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
Afstudeeropdracht (30 EC) Onderzoek op het gebied van het specialisatiethema en C, afgesloten met een scriptie. Themacursussen Bij elk specialisatiethema horen vier cursussen (elk 6 EC). Grondslagen • Proof Assistants • Complexiteitstheorie • Semantiek • Typetheorie Embedded Systems • Testtechnieken • Analysis of Embedded Systems • Design of Embedded Systems • Beeldverwerking Informatiesystemen • Informatiearchitectuur • Information Retrieval • Grondslagen van Informatiesystemen • Cognitie en representatie Software Constructie • Betrouwbaarheid van Software Systemen • Geavanceerd Programmeren • Ontwikkeling van grote Softwaresystemen • Testtechnieken Computer Security • Software Security • Cryptography • Network Security • Security in Organisations Kunstmatige Intelligentie • Computational Intelligence • Information Retrieval • Intelligent Agents • Cognitie en representatie
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
117
118
QANU / Informatica, Radboud Universiteit Nijmegen
3.
De bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics aan de Open Universiteit Nederland
a. Naam, CROHO-nummer, niveau, oriëntatie, studielast, graad en variant: Bacheloropleiding Technische Informatica: 56964; bachelor; wo; 180 EC; BSc; voltijds masteropleiding Technical Informatics: 66964; master; wo; 120 EC; MSc, voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd door de Faculteit Informatica van de Open Universiteit Nederland, Heerlen c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-visitatiecommissie Informatica (september 2002) d. Start opleidingen en einddatum accreditatie: Bacheloropleiding: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit
Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de visitatiecommissie Informatica van QANU over de twee door het College van Bestuur van de Open Universiteit Nederland bij brief van 4 september 2006 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics. Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen op 19 en 20 september 2006. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (in de zelfstudie) aangetroffen informatie. In de bijlagen 1A en 1B is per opleiding een overzicht van de toegekende scores opgenomen. Voor de definitie van de scores (excellent, goed, voldoende, onvoldoende) wordt verwezen naar bijlage C van het integrale eindrapport van de commissie. Ze heeft conform de werkwijze van QANU de score ‘voldoende’ toegekend wanneer in haar ogen aan de basiskwaliteit is voldaan. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over met name de passages in de zelfstudie over de facetten die bij uitstek voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19. Afbouw oude opleiding De inschrijving van nieuwe studenten in de ongedeelde opleiding Technische Informatica eindigde per 1 september 2002. Vanaf die datum worden nieuwe studenten ingeschreven in de bacheloropleiding Technische Informatica of de masteropleiding Technical Informatics. Alle QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
119
studenten die op dat moment actief waren in de ongedeelde opleiding, kregen de mogelijkheid om over te stappen naar de nieuwe opleidingen, met behoud van reeds behaalde studieresultaten. In februari 2006 was geen enkele student nog actief in de ongedeelde opleiding. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de gesprekken met de studentenvertegenwoordigers geïnformeerd of er zich problemen hebben voorgedaan bij de afbouw van de ongedeelde opleiding. Van studentenzijde werd aangegeven dat dit niet het geval was geweest. 3.1.
De doelstellingen van de opleidingen
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bachelor- en masteropleiding Het primaire doel van onderwijs op wetenschappelijk niveau vormt de voorbereiding van de student tot de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis (artikel 1.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek), aldus de zelfstudie. De bacheloropleiding Technische Informatica en masteropleiding Technical Informatics van de Open Universiteit worden aangeboden in de vorm van afstandsonderwijs en zijn bestemd voor volwassenen die in veel gevallen hun studie combineren met een werkkring. Om deze reden is ervoor gekozen om in de opleidingen de nadruk te leggen op de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke informaticakennis. Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een volledige beschrijving van de eindtermen van de bacheloropleiding, uitgesplitst naar de twee afstudeerrichtingen van de opleiding die in het studiejaar 2005-2006 nog werden onderscheiden: Technische Informatica en Bedrijfskundige Informatica (zie bijlage 2A). Ook wordt een vergelijking gemaakt met de overige universitaire bacheloropleidingen Informatica in Nederland. Naast overeenkomsten (zie onder Facet 3) zijn er ook verschillen met de andere opleidingen. Deze zijn vooral te verklaren vanuit de nadruk die in de opleiding wordt gelegd op de beroepsmatige toepassing van de informatica en minder op de onderzoeksvaardigheden. Masteropleiding De masteropleiding Technical Informatics is in hoofdlijnen gericht op de ontwikkeling van de competenties ontwerp en toepassingsgericht onderzoek, en op persoonlijke professionele en academische ontwikkeling. De expliciete aandacht voor de ontwikkeling van academische competenties is een onderscheidend kenmerk ten opzichte van de opleidingen aan de andere universiteiten, aldus de zelfstudie. De eindtermen van de opleiding zijn geformuleerd in termen van academische informaticacompetenties. Deze worden gerelateerd aan de 120
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
Dublin-descriptoren. In bijlage 2B is aangegeven welke academische en vakcompetenties worden onderscheiden. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat de opleiding haar doelstellingen en eindtermen heeft geformuleerd volgens het stramien van de Dublin-descriptoren en dat ze een vergelijking heeft gemaakt met de zusteropleidingen in Nederland in termen van curriculuminhoud en karakter van de opleiding. De inhoud van de eindtermen sluit naar het oordeel van de commissie goed aan bij de ‘Common requirements’ van de ACM/IEEE-CS Joint Curriculum Task Force 2001, die vanuit het perspectief van de internationale wetenschapsbeoefening en beroepspraktijk zijn opgesteld8. Deze criteria zijn ook opgenomen in het referentiekader van de commissie. De sterke gerichtheid van de eindtermen op toepassingsgebieden en hun context (bedrijfskundig, technisch, administratief, et cetera) en de duidelijke keuze voor beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis duiden erop dat de opleiding oog heeft voor de eisen van de beroepspraktijk. De commissie had graag gezien dat de opleiding haar doelstellingen en eindkwalificaties ook in internationaal perspectief zou hebben geplaatst, bijvoorbeeld in de vorm van een vergelijking met buitenlandse instellingen van hoger-afstandsonderwijs. Ook gestructureerd overleg met het afnemend veld over eindkwalificaties en inrichting van de opleiding zou voor de hand liggen (zie Facet 19). Masteropleiding De commissie stelt vast dat de opleiding in haar zelfstudie geen systematische vergelijking maakt van haar doelstellingen en eindtermen met die van de relevante omgeving. Niettemin stelt de commissie zelf vast dat de geformuleerde doelstellingen en eindtermen van deze masteropleiding goed aansluiten bij de criteria die in de landelijke Informaticakamer in samenhang met het JTF-rapport van ACM/IEEE zijn geformuleerd over de aard van de masteropleiding (zie ook paragraaf 3.3. van het referentiekader van de commissie). Daarbij heeft ze vooral gelet op de noodzaak dat de afgestudeerde onderzoeksvaardigheden moet hebben aangetoond (ook in het geval dat hij niet voor onderzoeker wordt opgeleid), de aanwezigheid van een afsluitende proeve van bekwaamheid (ter grootte van ten minste een kwart van de totale cursusduur) en een goede aansluiting op de relevante beroepspraktijk. De commissie stelt vast dat de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Scores Ba: v Ma: v The ACM (Association for Computing Machinery) is an international scientific and educational organization dedicated to advancing the arts, sciences, and applications of information technology. The IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) is a professional association for the advancement of technology. 8
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
121
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft onder dit facet een volledig overzicht van de eindtermen van de opleiding, ingedeeld naar de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren. Allereerst worden vijf eindtermen in algemene zin genoemd die zijn ingedeeld volgens de dimensies van de Dublin-descriptoren. Vervolgens worden deze algemene eindtermen verder geconcretiseerd. Masteropleiding De zelfstudie geeft in een bijlage een overzicht van de beoogde academische en vakcompetenties die in het curriculum aan de orde zijn, en de wijze waarop deze zijn gekoppeld aan de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie is van oordeel dat de geformuleerde eindtermen c.q. eindkwalificaties van de opleidingen zijn gepresenteerd in termen van algemeen geaccepteerde niveaubeschrijvingen en in voldoende mate duidelijk maken wat het niveau is dat met de opleiding wordt nagestreefd. Typerend voor de bacheloropleiding vindt de commissie de gerichtheid op de basiskennis van deelgebieden van de informatica, het ontwikkelen van basisvaardigheden, en het ontwerpen, ontwikkelen, implementeren en onderhouden van systemen van een beperkte omvang en complexiteit. Illustratief voor de masteropleiding vindt de commissie de gepresenteerde academische competenties (waaronder onderzoekscompetenties) en de nadruk op het leren analyseren van ongestructureerde complexe situaties, het op creatieve en kritische wijze tot de formulering van een probleemstelling leren komen, en het leren vinden van wegen om de gedefinieerde problemen te bewerken. Scores Ba: v Ma: v
122
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bacheloropleiding In een aanvulling op de zelfstudie heeft het opleidingsmanagement gewezen op de nadruk op academische vaardigheden in drie van de vijf geformuleerde algemene eindtermen. Verder is erop gewezen dat in het bijzonder het zesde en achtste onderdeel van de geconcretiseerde eindtermen invulling geven aan de wetenschappelijke oriëntatie: • •
de afgestudeerde bachelor moet in staat zijn wetenschappelijke literatuur op het vakgebied te vinden, te begrijpen en te kunnen inschatten in welke mate de betreffende inzichten en methodieken toepasbaar zijn in een ontwikkelproject; de afgestudeerde bachelor moet in staat zijn zelfstandig (nieuwe) kennis en inzichten te verwerven en methoden en technieken aan te leren, teneinde deze te kunnen toepassen in het te realiseren ontwerp c.q. product.
Ten slotte wordt gemeld dat de bacheloropleiding Technische Informatica van de OU niet alleen toegang geeft tot de masteropleiding Technical Informatics van de universiteit, maar op grond van een landelijke afspraak ook tot alle Nederlands masteropleidingen (Technische) Informatica en Computer Science. Als mogelijke functies op de arbeidsmarkt voor afgestudeerde bachelors Informatica worden in de zelfstudie genoemd: applicatieontwerper, beheerder informatiebeveiliging, data-architect, database administrator, functioneel ontwerper, gegevensbeheerder, implementatieadviseur, informatieanalist, programmeur, softwarearchitect, systeemanalist, systeemontwerper, technisch ontwerper, tester, web designer en webmaster. Masteropleiding De eindtermen van deze opleiding zijn in de zelfstudie uitgewerkt in een drietal academische competenties (algemene academische vaardigheden, onderzoek, wetenschappelijke en maatschappelijke context) en een tiental vakcompetenties (analyseren, modelleren, abstraheren, definiëren, ontwerpen, programmeren, adviseren, toepassen, plannen, beslissen).
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
123
Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft op grond van de zelfstudie en de aanvulling daarop vastgesteld dat de opleiding in voldoende mate de wetenschappelijke oriëntatie van haar eindtermen heeft aangetoond. Onder Facet 2 heeft de commissie ook zelf enkele elementen genoemd die in haar ogen typerend zijn voor een universitaire bacheloropleiding. Ze stelt op grond van de zelfstudie vast dat de bacheloropleiding rechtstreeks toegang geeft tot ten minste één aansluitende masteropleiding op wo-niveau. Wat betreft de in de zelfstudie genoemde mogelijke arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerde bachelor Informatica vraagt de commissie zich af in hoeverre de opleiding daadwerkelijk aanwijzingen heeft dat dit realistische perspectieven zijn. Zie ook onder Facet 1 en Facet 19. Ze concludeert dat de wetenschappelijke oriëntatie van de beoogde eindkwalificaties in voldoende mate is aangetoond. Masteropleiding De commissie treft in de geformuleerde eindtermen verschillende elementen aan die in haar ogen typerend zijn voor een wetenschappelijke masteropleiding: analyseren, abstraheren, onderzoeken, reflecteren, creativiteit en het leren vinden van oplossingen voor ongestructureerde, complexe situaties (zie ook onder Facet 2). Daarnaast heeft ze onder Facet 1 reeds vastgesteld dat de gepresenteerde doelstellingen en eindtermen van de opleiding aansluiten bij de eisen van (internationale) vakgenoten. Ze concludeert dat de wetenschappelijke oriëntatie van de beoogde eindkwalificaties in voldoende mate is aangetoond. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics van de Open Universiteit Nederland voldoen op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
3.2.
Het programma van de opleidingen
Vooraf De Open Universiteit is in 1984 opgericht met als opdracht het ontwikkelen, verzorgen en bevorderen van hoogwaardig hoger afstandsonderwijs. Daarbij kreeg ze in eerste instantie de taak om volwassenen een tweede kans te bieden tot het volgen van hoger onderwijs. Een 124
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
tweede opdracht was bij te dragen aan de innovatie van het hoger onderwijs in Nederland. Later zijn daar taken met betrekking tot de bestrijding van het lerarentekort en bijdragen aan de nationale agenda voor ‘Leven lang leren’ bijgekomen. Ook heeft de Open Universiteit zich gericht op het verzorgen van onderwijs voor bedrijven en instellingen op commerciële basis. Het accent op ‘tweedekansonderwijs’ is in de loop der tijd verminderd, alhoewel die doelgroep nog steeds wordt bediend. De bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics worden verzorgd door de Faculteit Informatica van de Open Universiteit Nederland. Veel informaticastudenten volgen een of meer cursussen om zich vakinhoudelijk bij te scholen. Het aantal studenten dat de volledige bacheloropleiding Technisch Informatica volgt is beperkt; het aantal studenten in de masteropleiding Technical Informatics is zelfs klein. De faculteit is betrokken bij het verzorgen van een opleiding op het gebied van management van informatietechnologie (in samenwerking met andere instellingen van hoger onderwijs) en verzorgt de kort-hoger-onderwijsprogramma’s Gecertificeerd Javaprogrammeur en Gecertificeerd Softwarearchitect. Deze programma’s worden op commerciële basis aangeboden aan medewerkers van bedrijven en instituten. Een schematisch overzicht van de inhoud van de gevisiteerde opleidingen is opgenomen als bijlage 3. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bacheloropleiding Van de kant van de opleiding is op het volgende gewezen ten aanzien van de vier criteria die onder dit facet in het accreditatiekader worden onderscheiden. Wat betreft de interactie tussen onderwijs en onderzoek en de aansluiting bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen wordt gesteld dat de OU bij haar instelling als opdracht heeft meegekregen het verzorgen van academisch onderwijs op een aantal vakgebieden, waaronder informatica, maar dat ze de afgelopen jaren niet als opdracht heeft gekregen vakinhoudelijk onderzoek in de informatica te doen. Gevolg daarvan is dat aan de OU geen onderzoeksgroep op het informaticadomein actief is waar studenten in kunnen participeren. Dit wordt opgelost door: • •
het waar mogelijk initiëren van eigen, kleinschalig (onderwijsgerelateerd) onderzoek, uit te voeren door enkele eigen promovendi; het betrekken van onderzoekers van andere instellingen (universiteiten, kennisinstellingen) bij het ontwikkelen van het onderwijs, bijvoorbeeld als ontwikkelaar of als extern referent;
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
125
• • •
het gebruik van boeken die ook bij andere universiteiten worden gebruikt; het periodiek actualiseren van cursussen in verband met ontwikkelingen in het onderzoek; het zoeken van samenwerking met enkele andere universiteiten, ook op het gebied van onderzoek (TUD, UU, TUE, UM).
In de bacheloropleiding worden geen specifieke vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek ontwikkeld, aldus het opleidingsmanagement. Wel bestaat in het programma aandacht voor het stimuleren van algemene academische vaardigheden. Als voorbeeld daarvan worden de cursussen ‘Logica en informatica’, ‘Formele talen en automatentheorie’, ‘Software engineering’ en ‘Documentinfrastructuur’ genoemd, waarin respectievelijk abstraheren, analyseren en het ontlenen van een relevante academische vraagstelling aan wetenschappelijke literatuur aan de orde zijn. In het afsluitende ontwerpproject komt bij uitstek de relatie met de beroepspraktijk aan de orde. Groepen studenten werken aan opdrachten die uit de praktijk komen. Binnen de projectteams worden alle rollen vervuld die relevant zijn voor de ICT-beroepspraktijk: teamleider, contactpersoon met opdrachtgever, analist, ontwerper, ontwikkelaar, et cetera. De projectteams functioneren binnen het kader van een (virtueel) bedrijf, zodat ook bedrijfsinterne processen aandacht krijgen. Masteropleiding In de masteropleiding is de koppeling onderwijs–onderzoek sterker dan in de bacheloropleiding. Het merendeel van de docenten van de opleiding verricht volgens het opleidingsmanagement onderzoek op het snijvlak van onderwijstechnologie en de informatica, zij het in beperkte mate. Waar mogelijk nemen ze resultaten en inzichten uit hun vakdiscipline mee in hun onderwijs. Het vak ‘Capita selecta informatica’ wordt jaarlijks inhoudelijk opnieuw ingericht om actuele onderwerpen en ontwikkelingen in het onderwijs aan bod te laten komen. Tevens wordt voor iedere student afzonderlijk vastgesteld wat er binnen het vak ‘Capita selecta afstuderen’ moet worden gedaan. Veelal is dat het bestuderen van recente wetenschappelijke literatuur, als voorbereiding op de afstudeeropdracht. In de masteropleiding is het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden een van de belangrijke doelen. In het bijzonder worden die ontwikkeld in de cursussen ‘Academische informaticacompetenties 1, 2 en 3’, maar in andere cursussen komt dit ook aan bod, aldus de zelfstudie. Uiteindelijk moeten studenten aantonen deze vaardigheden in voldoende mate te beheersen tijdens hun afstudeerwerk. Wat het laatste betreft maakt de zelfstudie melding van voorgenomen samenwerking per 2006-2007 met de UU, UM, TUE en TUD om de specialisatierichtingen (softwaretechnologie, informatiesystemen, communicatietechnologie en kunstmatige intelligentie) te versterken. Vrijwel alle studenten van de (bachelor- en) masteropleiding zijn actief werkzaam in de ICTpraktijk. Zij vormen de koppeling met het beroepsveld en weten wat de eisen zijn die daar gesteld worden.
126
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
Oordeel commissie Algemeen De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van beide opleidingen, de gebruikte wetenschappelijke literatuur, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens), van de meest recente ontwerpprojecten (waarmee studenten hun bacheloropleiding afsluiten) en van een zelfgemaakte selectie van twaalf afstudeeropdrachten van de oude ingenieursopleiding c.q. de masteropleiding. Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie. Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat het bij deze visitatie gaat om opleidingen die niet zijn ingebed in een traditionele universitaire structuur, waarin wetenschappelijk onderwijs en onderzoek schering en inslag zijn. De zelfstudie heeft terecht gewezen op de specifieke taakstelling die de Open Universiteit bij haar oprichting van de wetgever heeft meegekregen. Tegen die achtergrond is ze van mening dat de bacheloropleiding er, met de middelen die haar ter beschikking staan, redelijk goed in slaagt om ervoor te zorgen dat de stof voldoende aansluiting houdt bij de ontwikkelingen in het vakgebied. Dat wordt bijvoorbeeld bereikt door het inschakelen van externe referenten en samenwerkingsverbanden met zusteropleidingen. Ook worden zekere vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek (‘academische vaardigheden’) ontwikkeld, maar onderzoeksvaardigheden (zoals bijvoorbeeld het raadplegen van wetenschappelijke literatuur) vallen daar in de ogen van de commissie momenteel te weinig onder (zie ook Facet 5 en Facet 20). Anderzijds vertoont het programma wel duidelijk verbanden met de actuele praktijk van relevante beroepen. De commissie komt per saldo tot een voldoende score op dit facet. Ze heeft daarbij zwaar laten meewegen: • •
de toenemende samenwerking met zusteropleidingen; haar taxatie dat ‘aan het eind van de rit’ (met het afsluiten van de masteropleiding) een voldoende afstudeerniveau wordt bereikt (zie Facet 20).
Masteropleiding De commissie vindt in de masteropleiding de vier in het accreditatiekader onderscheiden aspecten (interactie onderwijs–onderzoek, aansluiting bij actuele ontwikkelingen in het vakgebied, ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, en aansluiting bij de relevante beroepspraktijk) veel duidelijker terug. De expliciete aandacht in het programma voor academische competenties, de rol van de Capita selecta en het inschakelen van externe hoogleraren spelen hierbij een voorname rol. De commissie vindt dat de opleiding in dit opzicht voldoende scoort, maar meent dat er nog ruimte is voor verbetering, wanneer de opleiding de band zou versterken met onderzoeksprogrammaleiders elders en masterstudenten van de OU de gelegenheid zouden krijgen om binnen een bepaald onderzoeksprogramma af te studeren. Dat zou bovendien een bezwaar van de commissie kunnen ondervangen: momenteel is de student volgens haar wel erg vrij in het kiezen van zijn afstudeeropdracht. QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
127
Scores Ba: v Ma: v
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding In de zelfstudie wordt per eindterm (uitgesplitst naar de afstudeerrichtingen Technische Informatica en Bedrijfsgerichte Informatica) een koppeling gelegd met de programmaonderdelen waarin de genoemde eindtermen tot uitdrukking komen. Aangegeven wordt dat de faculteit recentelijk is overgestapt op het principe dat niet langer alle cursusonderdelen worden aangeboden aan alle cursisten die dat wensen, maar dat een deel van het cursusaanbod voornamelijk wordt ontwikkeld en geëxploiteerd voor opleidingsstudenten. Dat maakt een snellere aanpassing (van eindtermen en vakken) aan nieuwe ontwikkelingen in wetenschap en bedrijfswereld mogelijk, aldus de zelfstudie. Masteropleiding In een bijlage bij de zelfstudie is een tabel opgenomen (‘Competentiekaart premasterfase’) waarin per cursusonderdeel uit de pre-afstudeerfase is aangegeven aan welke van de onder Facet 2 genoemde academische en vakcompetenties het is gekoppeld. Voor de individuele student vervult de didactische werkomgeving I’ComMas een belangrijke rol in dit opzicht omdat daarin onder meer voor bepaalde cursussen competentiekaarten zijn te vinden die aangeven welke competenties nodig zijn voor de cursus en welke ontwikkeld kunnen gaan worden (zie onder Facet 10). Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de eindtermen van de opleiding worden gekoppeld aan de afzonderlijke onderwijsonderdelen. Ze is van oordeel dat de eindkwalificaties in het algemeen op passende wijze vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee in de meeste gevallen naar behoren te identificeren. Ze concludeert dat de inhoud van het programma over het geheel genomen een concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Toch constateert ze enkele belangrijke lacunes. De onder Facet 3 genoemde twee eindtermen komen in de bacheloropleiding in het algemeen en meer specifiek in het afsluitende 128
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
Ontwerpproject onvoldoende uit de verf. Wanneer de opleiding deze eindtermen bij haar afgestudeerden wil realiseren, dan zal het wetenschappelijk karakter van het Ontwerpproject versterkt moeten worden. De voorbeelden die ze daarvan heeft gezien, geven eerder de indruk dat deze curriculumonderdelen een goede oriëntatie bieden op de beroepspraktijk dan dat ze de student in aanraking brengen met wetenschappelijke technieken en vaardigheden. Daarnaast treft de commissie in het programma weinig aanknopingspunten aan die gestalte kunnen geven aan de ‘kritische reflectie’ die beoogd wordt in de eerste algemene eindterm (zie bijlage 2A). Ook plaatst ze vraagtekens bij de indeling van het programma in veel losse, kleine eenheden. Deze zal ongetwijfeld de ‘volle breedte’ ten goede komen die in de eerste globale eindterm wordt genoemd, maar de vraag dringt zich op of er per onderdeel wel voldoende tijd beschikbaar is om daar voldoende diep op in te gaan. Gezien de expliciete keuze van het opleidingsmanagement voor nadruk op beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke informaticakennis (zie onder Facet 1) heeft de commissie daar haar twijfels over. De commissie vindt deze bezwaren van zodanige aard dat ze deze zwaarder wil laten wegen dan haar globaal genomen positieve indruk ten aanzien van de aansluiting tussen eindkwalificaties en programma en ze komt tot een onvoldoende score op dit facet. Het is de commissie overigens opgevallen dat in de bedrijfskundige afstudeerrichting relatief veel ruimte wordt ingenomen door managementvakken. Het opleidingsmanagement heeft dit blijkbaar zelf ook al ingezien en heeft besloten deze vakken te vervangen door informaticavakken, een en ander in het kader van de samenvoeging van de twee bestaande varianten tot één bacheloropleiding Informatica per 2006-2007. Masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de doelstellingen van onderwijsonderdelen aan de eindkwalificaties van de opleiding worden gekoppeld. Ze is van oordeel dat de eindkwalificaties in het algemeen op passende wijze vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee naar behoren te identificeren. Ze concludeert dat de inhoud van het programma over het geheel genomen een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen en het moet voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Scores Ba: o Ma: v F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding De zelfstudie onderscheidt in de opbouw van het programma achtereenvolgens:
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
129
• • • •
kennismakingstraject, propedeuse en postpropedeuse met het afsluitende ontwerpproject; de oriëntatie op de verschillende domeinen (Informatiesystemen en bedrijfsprocessen, Softwaretechnologie, Communicatietechnologie, Mens-computer-maatschappij, en Wiskunde en kunstmatige intelligentie); een onderscheid in theoretische en toegepaste vakken, die elkaar aanvullen; de ontwikkeling van competenties (die met ingang van het studiejaar 2007-2008 middels een portfolio zal worden bijgehouden).
Op deze manier wordt een inhoudelijke samenhang volgens de domeinlijnen en een toenemende opbouw qua complexiteit en diepgang bevorderd, aldus de zelfstudie. De samenhang van de cursussen langs de domeinlijnen wordt bewaakt en ontwikkeld door de domeingroepen en de betreffende hoogleraren, waarbij ingespeeld wordt op de ontwikkelingen in de beroepspraktijk en onderzoek. Basis voor de cursusgewijze vernieuwingen is altijd een langetermijnplan, waarin consistentie en samenhang centraal staan. Masteropleiding Het programma start met de ontwikkeling van academische informaticacompetenties (zie ook bijlage 2B) inclusief vakinhoudelijke verdieping met een omvang van 34,4 EC. De vakinhoudelijke verdieping krijgt verder vorm door 17,2 EC cursussen in informatiesystemen en softwaretechnologie. De gebonden-keuzeruimte biedt ruimte voor verdieping in een aanpalend vakgebied of voor het volgen van vakken van andere universiteiten. De inhoud van de specialisatievakken wordt ontwikkeld door de daaraan gekoppelde domeingroepen, die met ingang van het studiejaar 2006-2007 gaan samenwerken met onderzoeksgroepen van Universiteit Utrecht, Technische Universiteit Eindhoven, Universiteit Maastricht en de Technische Universiteit Delft. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft de studenten ook over dit aspect van hun opleiding gesproken en kreeg daarbij de indruk dat het concept van domeingroepen daadwerkelijk bijdraagt aan de samenhang binnen het programma. De opleiding besteedt hier veel aandacht aan. Op één punt kan het in de ogen van de commissie beter: het wiskundeonderwijs zou beter afgestemd kunnen worden op de behoeften van de informaticaopleiding. De commissie concludeert dat de studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Masteropleiding De commissie constateert dat ook in de masteropleiding het concept ‘domeingroepen’ wordt gehanteerd. In combinatie met de specialisatiegebonden invulling van het programma (vooral in de Capita selecta) wordt een duidelijke samenhang in de masteropleiding bereikt. Belangrijk nadeel vindt de commissie wel het gegeven dat de specialisaties niet zijn opgehangen aan lokale onderzoeksgroepen, zoals dat aan de andere universiteiten gebeurt. Ze herinnert in dit verband aan haar suggestie, gedaan onder Facet 4, over de mogelijkheid voor OU-studenten om af te studeren binnen onderzoeksprogramma’s elders. 130
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
De commissie concludeert dat de studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Scores Ba: v Ma: v F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bacheloropleiding en masteropleiding De zelfstudie wijst in deze passage op het uitgangspunt van de OU: studenten moeten zo veel mogelijk zelfstandig, op de eigen studieplek en in het door henzelf gewenste tempo kunnen studeren. Er wordt uitgegaan van een onderwijsmodel gericht op zelfstudie, geschikt voor volwassenen die studie, werk, gezin en andere activiteiten combineren. Aan het ontwerp, de didactische opzet en de zorgvuldige uitwerking van studiematerialen en toetsing wordt dan ook zeer veel aandacht besteed. Verplichtingen die barrières voor de studievoortgang zouden kunnen opwerpen, worden zo veel mogelijk vermeden; de leerdoelen van de cursussen worden echter niet aangepast. Tijdens de ontwikkeling van nieuwe cursussen en de revisie van bestaand materiaal (bijvoorbeeld naar aanleiding van een evaluatie) worden didactische opzet en studielast door studenten en deskundigen van het OTEC (OnderwijsTechnologisch Expertisecentrum) getoetst met een zogeheten proeftoetsing (vooraf ) of met een veldtoets (achteraf ). Onderdeel van iedere proefen veldtoets is altijd een nauwkeurige studielastmeting aan de hand van de studielogboeken die de proefstudenten moeten bijhouden. Indien noodzakelijk wordt het cursusontwerp op grond van de resultaten en/of de commentaren tijdens de proeftoetsing of veldtoetsing aangepast. De zelfstudie geeft als indicator van de studeerbaarheid ook gegevens over de aantallen cursusinschrijvingen, de aantallen tentaminandi en het percentage geslaagden. Het gemiddelde slaagpercentage ligt bij de bacheloropleiding rond 75%. Voor enkele wiskundecursussen ligt dat percentage echter beduidend lager. Het gemiddelde slaagpercentage ligt bij de meeste onderdelen van de masteropleiding op 100%. Het betreft hier in alle gevallen cursussen die met een opdracht worden afgesloten. Een student wordt dan pas als tentaminandus geregistreerd als de opdracht is voltooid en is goedgekeurd. Met de introductie van de masteropleiding en de stapsgewijze aanscherping van de eisen om te kunnen inschrijven voor afzonderlijke cursussen zal het aantal inschrijvers voor mastercursussen naar verwachting dalen, maar zal het slaagpercentage (voor nog meer programmaonderdelen) stijgen, aldus de zelfstudie.
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
131
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding Het begrip ‘studeerbaarheid’ behoort naar het oordeel van de commissie bij deze opleiding anders beschouwd te worden dan bij opleidingen waarvoor een afgemeten cursusduur geldt. Ze heeft tijdens de gesprekken met de studenten expliciet geïnformeerd naar hun oordeel over de studeerbaarheid van het programma en daarbij geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoende tijd en energie steken in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren, en in het bepalen van de juiste studieomvang van programmaonderdelen. In het bijzonder het instrument van proef- en veldtoetsen maakt op haar een degelijke indruk. Wel doet ze de suggestie om de begeleiding bij de wiskundecursussen te intensiveren gezien de lage rendementen bij deze onderdelen. De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het programma van de beide opleidingen studeerbaar is. Scores Ba: v Ma: v F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een beschrijving van de studenteninstroom qua (historische) aantallen, samenstelling en motivatie om te gaan studeren. Er wordt op gewezen dat de OU vanwege het ontbreken van instroomvoorwaarden een zeer heterogene studentenpopulatie kent. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen cursusinschrijvingen en inschrijvingen voor een volledige opleiding. De eerste zijn de afgelopen jaren bij Informatica aanzienlijk gedaald, de laatste zijn toegenomen van 479 in 2002 tot 719 in 2004. Het onderwijsmodel sluit aan bij de actuele instroom van studenten, aldus de zelfstudie. Veel studenten kunnen alleen bij de Open Universiteit studeren, omdat het onderwijs in de vorm van zelfstudie wordt verzorgd en op afstand en veelal in eigen tempo is te volgen. Veel van hen starten een studie bij de Open Universiteit om beter te kunnen functioneren in hun beroep, meer kans te krijgen op een betere baan of om hun vakinhoudelijke capaciteiten te ontwikkelen. De open inschrijving laat toe dat studenten ‘proberen’ of studeren bij de Open Universiteit een optie voor hen is. De OU legt er in haar voorlichting de nadruk op dat OU-opleidingen studies zijn op het niveau van wetenschappelijk onderwijs. Toch starten veel studenten met een cursus om vervolgens te moeten vaststellen dat het niveau te hoog gegrepen is, of dat de onderwijsorganisatie niet aan hun behoeften voldoet.
132
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
Masteropleiding De instroom in de masteropleiding valt moeilijk aan te geven, omdat niet duidelijk is welke student alleen een cursus volgt en welke van plan is de gehele opleiding te volgen. Naar schatting bedraagt het aantal enige tientallen. Veel van hen hebben al een hbo- of wo-opleiding achter de rug en combineren de OU-opleiding met een (fulltime)baan. Studenten die een (technische) informaticabacheloropleiding aan de Open Universiteit of een andere universiteit hebben gevolgd, worden zonder verdere eisen toegelaten tot de masteropleiding. Studenten met een andere bacheloropleiding aan een hogeschool die voldoende verwantschap heeft met de bacheloropleiding Technische Informatica, kunnen ook worden toegelaten als ze eerst een schakelprogramma volgen. Studenten die een bacheloropleiding hebben gevolgd die onvoldoende verwantschap heeft, dienen eerst de bacheloropleiding Technische Informatica van de Open Universiteit af te ronden, voordat ze kunnen worden toegelaten tot de masteropleiding Technical Informatics. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de analyse van de OU van haar studenteninstroom en van de consequenties van de ongeclausuleerde instroom. Ook heeft ze inzicht gekregen in de voorlichtingsactiviteiten die worden ontplooid en de uitgangspunten die daarbij worden gehanteerd. Bovendien heeft ze over deze aspecten met de studenten van gedachten gewisseld. Ze is in het algemeen van oordeel dat de opleiding op een weloverwogen wijze omgaat met de diversiteit van de studenteninstroom. In de voorlichting wordt een realistisch beeld van de zwaarte van de studie gegeven. Daarnaast wordt potentiële studenten de gelegenheid geboden om zichzelf vooraf te toetsen op bijvoorbeeld de wiskundeonderdelen, alvorens zich in te schrijven. Dit brengt de commissie tot de conclusie dat de opleiding doet wat in haar vermogen ligt om te bevorderen dat het programma qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. Ook de onder facet 5 genoemde differentiatie tussen onderwijsonderdelen voor studenten die een of meer losse onderdelen volgen, en studenten die zich inschrijven voor een volledige opleiding, vindt de commissie getuigen van het bieden van ‘maatwerk’. De commissie is van mening dat de opleiding zich hiermee in positieve zin onderscheidt en wil dit in de score tot uitdrukking laten komen. De Facultaire Toetsingscommissie vervult de wettelijk voorziene rol van Examencommissie. Ze is daartoe gemachtigd door de centrale Examencommissie, die op het niveau van de OU is ingesteld. Masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen ten aanzien van de verschillende soorten instromende studenten. Bovendien heeft ze met de masterstudenten van gedachten gewisseld over de mate waarin ze gekwalificeerd zijn voor het volgen van de masteropleiding. Ze is van oordeel dat de opleiding op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau van de afgestudeerden bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
133
De Facultaire Toetsingscommissie vervult de wettelijk voorziene rol van Examencommissie. Ze is daartoe gemachtigd door de centrale Examencommissie die op het niveau van de OU is ingesteld. Scores Ba: g Ma: v F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleiding telt 180 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS). Masteropleiding Het programma van de masteropleiding telt 120 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS). Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie stelt vast dat de opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Scores Ba: v Ma: v F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Algemeen Het onderwijsprogramma is gebaseerd op de didactische principes van afstandsonderwijs. De cursussen zijn zo ontwikkeld dat ze geschikt zijn voor begeleide zelfstudie, zo veel mogelijk onafhankelijk van plaats, tijd en tempo. Dat betekent dat in principe in de onderwijsleereenheden alle materiaal beschikbaar moet zijn om de gestelde leerdoelen te bereiken. Alleen in die gevallen waarin de gewenste leerdoelen niet bereikt kunnen worden met de specifieke bena134
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
dering van afstandsonderwijs, worden andere werkvormen gehanteerd. De zelfstudie wordt tevens ondersteund met een elektronische leeromgeving (Studienet c.q. Blackboard; zie onder Facet 16). Bij het didactisch ontwerp van de cursussen wordt steeds de vraag beantwoord hoe het beoogde onderwijsscenario het beste kan worden geïmplementeerd met de beschikbare middelen, de zogeheten mediamix. Bacheloropleiding De mate waarin op het punt van zelfstudie eisen aan de zelfstandigheid van de student gesteld worden, is afhankelijk van de plaats van de cursus in de opleiding. Bij cursussen aan het begin van de opleiding biedt het onderwijsmateriaal een duidelijke structuur aan de studie. Aanvullend worden eventueel begeleidingsbijeenkomsten aangeboden. Verderop in het programma wordt een steeds groter beroep gedaan op de zelfstandigheid van de student. Bij de opbouw van het curriculum geldt als uitgangspunt het verwerven van informaticacompetenties in samenhang met de verwerving van generieke academische en professionele vaardigheden. De opleiding wordt afgesloten met een ontwerpproject waarin in teamverband een groot deel van de verworven kennis, vaardigheden en competenties moet worden ingezet, aldus de zelfstudie. Bij een aantal cursussen (in het bijzonder de cursussen voor opleidingsstudenten) is de opzet van het onderwijs minder vrijblijvend dan het algemene afstandsonderwijsmodel zoals dat wordt gehanteerd bij de cursussen met een open toelating. Er wordt daar een strakkere structuur opgelegd voor wat betreft de planning (bijvoorbeeld inleverdata van opdrachten of data van presentaties) en soms ook in de onderlinge samenwerking tussen studenten. Masteropleiding Met de ontwikkeling van de master is het competentiegerichte opleiden pragmatisch ingevuld. Binnen het curriculum van de masteropleiding worden cursussen aangeboden waar het accent ligt op kennisuitbreiding of op vaardighedenverwerving. Acht cursussen in het curriculum bevatten taken waarmee gericht competenties geoefend of getoond kunnen worden. De beschrijving van zo’n cursus bevat een competentiekaart. Een competentiekaart geeft weer welke competenties nodig zijn voor het uitvoeren van taken binnen de cursus of de opdrachten en welke competenties ontwikkeld kunnen worden. Sommige taken kunnen of moeten in teamverband worden uitgevoerd. Er zijn ook taken die individueel worden uitgevoerd en beoordeeld. Begeleide zelfstudie is en blijft het uitgangspunt van de opleiding, maar onafhankelijkheid van tijd en plaats is niet in elke cursus mogelijk. In een deel van de studie moet immers samengewerkt worden, een cursus moet in een vaste periode in het jaar worden gevolgd of er moet worden deelgenomen aan seminars. De zelfstudie wordt tevens ondersteund met elektronische media: door de aandacht voor academische vorming was het nodig om een eigen omgeving te ontwikkelen: de master portal I’ComMas (met als functies: platform voor discussiegroepen, vraagbaken, instructie en/of begeleiding).
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
135
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie concludeert dat de opleidingen worden gekenmerkt door een uitgesproken didactisch concept dat ze onderscheidt van de gelijknamige opleidingen aan de andere universiteiten in Nederland en België. Het concept is duidelijk in overeenstemming met de gepresenteerde doelstellingen (zie onder Facet 1). De werkvormen zijn toegesneden op het karakter van de opleiding namelijk afstandsonderwijs. Het studiemateriaal is van hoge kwaliteit: het is zowel vakinhoudelijk als onderwijskundig goed doordacht. Aan het up-to-date houden ervan wordt veel aandacht besteed. Dat de opleidingen hebben gekozen voor een duidelijk beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke informaticakennis komt ook tot uiting in de werkvormen, die sterk op (problemen uit) de beroepspraktijk zijn gericht. Wat betreft de bacheloropleiding is men in dit opzicht volgens de commissie iets te ver doorgeschoten: het praktische karakter van het ontwerpproject (dat de bacheloropleiding afsluit) overheerst te zeer ten opzichte van het wetenschappelijk karakter. De commissie heeft dit niet laten meewegen onder dit facet, maar onder Facet 5. Scores Ba: g Ma: g F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bacheloropleiding Het onderwijs van de Open Universiteit is strikt modulair opgebouwd. Ieder onderdeel van het curriculum heeft dan ook zijn eigen toetsmoment. Bij inschrijving voor een cursus krijgt de student het recht gedurende anderhalf jaar de cursus af te ronden. Voor schriftelijke tentamens zijn er jaarlijks drie tentamenkansen. Schriftelijke tentamens worden afgenomen op een van de studiecentra. Nadat een student zich voor een van de tentamenmogelijkheden heeft ingeschreven, verzorgt het Onderwijsservicecentrum de logistieke organisatie, zodat iedere student op het juiste moment het juiste tentamen in het juiste studiecentrum aantreft. Voorbeelden van schriftelijke tentamens staan de studenten ter beschikking via het Studienet. Enkele dagen na de tentamens worden antwoordmodellen verspreid. Bij enkele cursussen kan men een zogenaamd SYS-tentamen doen: dergelijke tentamens kunnen op afspraak in principe ieder moment worden afgenomen op de studiecentra. Op het moment dat een student een bepaald tentamen wil doen, wordt geautomatiseerd een tentamen gegenereerd uit een omvangrijke itembank. Middels toetsprofielen wordt gegarandeerd dat de items van het goede niveau zijn en een goede spreiding hebben over de leerstof. De zelfstudie geeft een overzicht van de verschillende tentamenvormen per cursus. In het Ontwerpproject werken studenten samen aan een omvangrijke opdracht waarin veel kennis en competenties worden geïntegreerd.
136
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
Examinatoren worden getraind in het maken van tentamens. Door toetsdeskundigen van OTEC zijn daarvoor handleidingen en cursussen ontwikkeld. Het afnemen van tentamens valt onder verantwoordelijkheid van de Commissie voor de Examens, hierbij logistiek ondersteund door het Onderwijsservicecentrum van de Open Universiteit. Masteropleiding In een aanzienlijk aantal cursussen van de masteropleiding Technical Informatics speelt het uitvoeren van opdrachten een belangrijke rol: veel informaticavaardigheden kunnen immers slechts getoetst worden door te werken aan omvangrijke opdrachten. In sommige gevallen zijn de opdrachten onderdeel van de uit te voeren practica. Naast de vakinhoud beoordeelt een docent ook of de door een student vooraf aangegeven competenties zijn uitgeoefend op het hoogste niveau, dat wil zeggen: met goed resultaat, zelfstandig in een complexe open taak. In tabelvorm geeft de zelfstudie de tentamenvormen van de cursussen van de opleiding weer. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen van de afgelopen jaren en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Op basis daarvan is ze van oordeel dat het niveau van de tentamens in het algemeen adequaat is. De commissie is te spreken over de beschikbaarheid van modeluitwerkingen voor de studenten. Ze heeft met de verschillende studentengroepen ook van gedachten gewisseld over de tentamenregelingen. De studenten zijn daar in het algemeen over te spreken, al duurt in een enkel geval de afwikkeling van een beroepsprocedure wel tamelijk lang. Het aantal herkansingen acht de commissie toereikend. De aansluiting tussen stof en toetsen is in het algemeen goed. Het afsluitend Ontwerpproject en het afstudeerproject van de masteropleiding worden beoordeeld aan de hand van expliciete criteria (bacheloropleiding) respectievelijk op basis van de afstudeerhandleiding (masteropleiding). In het laatste geval worden daaraan zelfs intervisiebijeenkomsten gewijd waarbij afstudeervoorstellen en scripties worden besproken. De commissie concludeert dat door de beoordelingen, toetsingen en examens in het algemeen in voldoende mate wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Ze zou het opleidingsmanagement willen adviseren om de beoordeling van het afstudeerwerk van de bacheloropleiding (het Ontwerpproject) op dezelfde leest te schoeien als die van het afstudeerwerk van de masteropleiding. Scores Ba: v Ma: v
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
137
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics van de Open Universiteit Nederland voldoen op het onderwerp ‘Programma’. Naar haar oordeel wordt de onvoldoende score voor de bacheloropleiding op Facet 5 in voldoende mate gecompenseerd door: • het gegeven dat het opleidingsmanagement inmiddels maatregelen heeft genomen om de rol van het bachelorproject te versterken, hetgeen zal leiden tot een nieuw afsluitend bachelorproject met ingang van het studiejaar 2007-2008; • het gegeven dat de opleiding op twee andere facetten binnen hetzelfde kwaliteitsonderwerp tot de score ‘goed’ is gekomen.
3.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De zelfstudie benadrukt dat de OU wettelijk gezien geen (vakinhoudelijke) onderzoekstaak heeft en dat de opbouw van de staf heeft plaatsgevonden op basis van onderwijsgebonden criteria: affiniteit met het verzorgen van (wetenschappelijk hoger afstands)onderwijs en het kunnen volgen van ontwikkelingen in wetenschap, techniek en bedrijfsleven die relevant zijn voor het onderwijs. Een beperkt percentage van de formatieomvang wordt desalniettemin ingezet voor onderzoeksactiviteiten van hoogleraren, universitaire (hoofd)docenten en stafmedewerkers. De afgelopen jaren zijn binnen de faculteit vier medewerkers gepromoveerd. Bij de ontwikkeling van de onderwijsmaterialen is vrijwel altijd intensief samengewerkt met (onderzoekers van) zusterfaculteiten. Onderzoekers en docenten werken mee als auteurs bij de ontwikkeling van de cursussen en spelen een belangrijke rol bij het bepalen en goedkeuren van inhoud en niveau van de cursus (‘externe referenten’). Op die wijze kan worden gegarandeerd dat de cursusmaterialen aansluiten bij de recente wetenschappelijke ontwikkelingen, terwijl tegelijkertijd ook de faculteitsmedewerkers toegang hebben tot de meest actuele ontwikkelingen. In aanvulling daarop heeft de faculteit twee initiatieven genomen: • •
de formulering van een expliciet onderzoeksbeleid op het snijvlak van informatica en onderwijstechnologie, aangestuurd door de eigen hoogleraren; het opstarten van een samenwerkingsverband met zusterfaculteiten (TUD, TUE, UU, UM) met als doel het versterken van de relatie tussen onderwijs en onderzoek.
Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de faculteit zo goed als mogelijk is de band tussen onderwijs en onderzoek tracht te optimaliseren. Ze heeft daar alle waardering voor, temeer daar onderzoeksactiviteiten geen wettelijk voorziene taak van de OU vormen. Het eigen onderzoeksbeleid heeft echter betrekking op een wetenschapsterrein dat een raakvlak vormt van de informatica 138
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
met een toepassingsgebied, en niet op wetenschappelijk onderzoek binnen een subdiscipline van de informatica. Onder de eigen stafleden bevinden zich nauwelijks hoogleraren en het percentage gepromoveerden is beperkt (zie tabel OU.1). Gegeven deze omstandigheden is het voor de commissie niet mogelijk om de in het accreditatiekader onder dit facet gestelde vraag (namelijk ‘of het onderwijs voor een belangrijk deel wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied’) positief te beantwoorden. Gezien de actieve wijze waarop de faculteit dit probeert te compenseren, besluit de commissie echter om de onvoldoende op deze score bij de eindafweging ten aanzien van kwaliteitsonderwerp drie slechts in beperkte mate te laten meewegen. De samenwerkingsverbanden met de zusteruniversiteiten ogen veelbelovend en bieden veel perspectieven. Scores Ba: o Ma: o F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
In de afgelopen jaren heeft een sterke reductie plaatsgevonden van de formatieomvang van de faculteit vanwege bezuinigingen op universitair niveau en afnemende belangstelling voor informaticaopleidingen. In 2006 is deze trend gekeerd doordat omvangrijke opdrachten konden worden verworven (commerciële opleidingstrajecten, onderwijsvernieuwingsactiviteiten in opdracht van SURF en Digitale Universiteit). Naast de bachelor- en masteropleiding verzorgt de staf ook korte ho-opleidingen en voert ze onderwijsvernieuwingsprojecten uit. Tabel OU.1 Personeelsoverzicht WP-onderwijsinzet Informatica Open Universiteit Nederland per 31-12-2005 categorie hl uhd ud docenten totaal
m aantal
3 2 5
fte’s
1,4 2,0 5,9 10,2 19,5
v aantal
totaal aantal
fte’s 1 1
1,0 3,2 3,9 8,1
3 3 6
fte’s
1,4 3,0 9,1 14,1 27,6 *
percentage gepromoveerden 100 100 22 10
*) waarvan 21 fte voor onderwijstaken en waarvan 16,0 fte voor het verzorgen van de bacheloropleiding
Oordeel commissie Omdat het bij de opleidingen van de Open Universiteit bijzonder lastig is om onderscheid te maken tussen opleidingsstudenten en studenten die zich slechts voor een of enkele cursussen inschrijven, is het ook niet gemakkelijk om aan de hand van de gangbare student-stafratio een uitspraak te doen over de vraag of er voldoende personeel wordt ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Voor het jaar 2004 gold dat ruim 700 studenten hadden aangegeven te opteren voor een bacheloropleiding Technische Informatica. Voor het jaar 2005 gold dat 44 studenten waren toegelaten tot de masteropleiding Technical Informatics. QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
139
In de gesprekken van de commissie met zowel studenten als docenten zijn van die zijde geen klachten geuit over de beschikbaarheid van voldoende personeel c.q. over te hoge werkdruk. Op grond van het bovenstaande concludeert de commissie dat er voldoende personeel wordt ingezet voor het verzorgen van de beoogde opleidingen. Scores Ba: v Ma: v F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Vanaf 2002 heeft de faculteit gewerkt aan verjonging van de staf, maar het huidige wetenschappelijke personeel is nog steeds gemiddeld ouder dan vijftig. Het aannamebeleid is gericht op het aantrekken van jonge gepromoveerde informatici met een grote interesse in onderwijs. Er wordt daarnaast in de zelfstudie een drietal gebieden genoemd waarvoor een hoogleraar zal worden geworven. Oordeel commissie De commissie heeft in de verschillende gesprekken met studentenvertegenwoordigers ook geïnformeerd naar de (onderwijskundige) kwaliteiten van de stafleden met wie ze in de loop van hun studie te maken krijgen: met name de studiebegeleiders in de studiecentra en de docenten. De studenten waren daarover in het algemeen tevreden. Wel viel er in sommige opzichten verschil in inzet tussen de verschillende medewerkers waar te nemen (zie onder Facet 16) en in de mate waarin ze feedback geven. De commissie zelf vindt de aanwezigheid van slechts één hoogleraar in de vaste staf met een aanstelling van enige omvang wel erg beperkt, maar meent dat de opleidingen er goed in slagen om de expertise die niet in de eigen staf aanwezig is, op een verantwoorde manier te betrekken bij inhoud en organisatie van het onderwijs. Bovendien heeft ze er met genoegen van kennisgenomen dat er een aantal nieuwe hoogleraarsbenoemingen in de pen zit. Er worden periodiek functioneringsgesprekken gehouden met de docenten/medewerkers, zo is de commissie tijdens het visitatiebezoek gebleken. De organisatorische kanten van het afstandsonderwijs waren naar de indruk van de commissie goed verzorgd. De studenten hadden daar geen klachten over. De onderwijstechnologische ondersteuning vanuit het OTEC (Onderwijstechnologisch Centrum), bij opleidingen als deze bij uitstek van belang, voldoet goed. Scores Ba: v Ma: v
140
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Zoals al aangegeven in het oordeel onder Facet 12 is de commissie van mening dat de daar gegeven onvoldoende niet zwaar meegewogen zou moeten worden. De wetgever heeft de Open Universiteit bij haar oprichting geen onderzoekstaakstelling meegegeven. Bovendien zoeken de opleidingen goede alternatieven om inhoudeliijke aansluiting te krijgen bij actueel wetenschappelijk onderzoek en om de interactie onderwijs–onderzoek te bevorderen. Gezien de duidelijke voldoendes voor Facet 13 en Facet 14 stelt de commissie vast dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics van de Open Universiteit Nederland voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’.
3.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De student van de Open Universiteit studeert in principe thuis. Tekst- en werkboeken, cdroms en eventueel aanvullend materiaal worden thuisgestuurd. Het elektronisch studiemateriaal wordt geleverd via Studienet, de algemene elektronische leeromgeving van de Open Universiteit of via de portal I’ComMas, de elektronische leeromgeving voor de masteropleiding. In beide leeromgevingen heeft elke student over een persoonlijke ‘werkplek’. Daar beschikt hij over ICT-gestuurde leermiddelen die bij een bepaalde cursus horen: elektronisch werkboek, weblinks, actuele artikelen en begeleidingsinformatie. De elektronische leeromgeving van de masteropleiding (I’ComMas) wordt door studenten ook gebruikt voor het archiveren van uitwerkingen van opdrachten en taken, het bijhouden van het eigen portfolio voor vastlegging van de persoonlijke ontwikkeling, en voor communicatie met de coach en de vakdocenten. Overigens wordt Studienet in de loop van 2006-2007 vervangen door Blackboard. De OU heeft verspreid over het land twaalf studiecentra en drie provinciale steunpunten. In Vlaanderen en Brussel beschikt ze over nog eens zes studiecentra. De zelfstudie geeft een overzicht van de taken van de centra en steunpunten: 1. facilitering (cursusmateriaal, gelegenheid tot het afleggen van tentamens, informatievoorziening); 2. aanbieden mentoraat en coaching door studiebegeleiders van de faculteit; 3. fungeren als regionaal gezicht en als aanspreekpunt van de OU. Faciliteiten die de studiecentra/-punten bieden zijn: een bibliotheek met cursusmaterialen, belangrijke handboeken, een audiovisuele en computerruimte, overlegruimten en apparatuur voor studenten die thuis niet over een pc of video/dvd-speler beschikken. Studenten kunnen gebruikmaken van alle Nederlandse of Belgische universiteitsbibliotheken. Op de centrale vestiging en de studiecentra zijn de digitale bibliotheken van ACM en IEEE en Academic Search Elite toegankelijk. Diverse tijdschriften zijn daar online toegankelijk, waaronder ACM- en IEEE-journals. Studenten hebben toegang tot de catalogus van de Open Universiteit. Verder hebben ze via Studienet beperkt toegang tot de genoemde digitale bibliotheken van ACM en IEEE; zo hebben zij geen toegang tot databases en tijdschriften in elektronische vorm. QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
141
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de in de zelfstudie gegeven beschrijvingen en heeft het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen. Tijdens het visitatiebezoek hebben commissieleden een bezoek gebracht aan het studiecentrum dat is ondergebracht bij de hoofdvestiging van de OU in Heerlen en dat vergelijkbare voorzieningen biedt als de overige studiecentra. Ze is op basis daarvan van oordeel dat de materiële voorzieningen die de opleidingen kunnen bieden voor het volgen van afstandsonderwijs toereikend zijn om het beoogde programma te realiseren. De enige kritische kanttekeningen van de commissie betreft de volgende punten: • •
studenten kunnen momenteel niet van huis uit inloggen bij bibliotheken om bestanden te raadplegen, terwijl dit bij afstandsonderwijs van groot belang is; er is de afgelopen jaren geen sprake geweest van één geïntegreerde elektronische leeromgeving maar van verschillende ‘portals’ waarvan de onderlinge samenhang niet duidelijk was.
De commissie heeft echter vernomen dat het opleidingsmanagement aan beide punten werkt. In positieve zin kan de hoge en constante kwaliteit van het studiemateriaal worden genoemd (zie onder Facet 10). Scores Ba: v Ma: v F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De zelfstudie geeft een beschrijving van de informatievoorziening en de studiebegeleiding voor de beide opleidingen en maakt daarbij onderscheid tussen voorzieningen op cursusniveau en opleidingniveau. De informatievoorziening kent de volgende componenten: • • • • • • •
de publiek toegankelijke website van de OU met algemene cursusbeschrijvingen; de website Studienet (bachelor) en I’ComMas (master) voor cursus- en opleidingsstudenten met informatie over begeleidingsactiviteiten, tentamendata, het stellen van vragen, et cetera.); het tijdschrift Modulair (ook elektronisch) voor cursus- en opleidingsstudenten; opleidingspagina’s op Studienet (met daaraan gekoppeld een nieuwsgroep) en I’ComMas voor opleidingsstudenten; studiegids; telefonische helpdesk; het online raadpleegbare studieresultatensysteem SRS.
De studiebegeleiding kent de volgende componenten:
142
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
• • • •
de studiebijeenkomsten van studenten en docenten die bij veel cursussen worden georganiseerd (voor de bacheloropleiding op facultatieve basis); het organiseren van gezamenlijke studieactiviteiten uitgaande van de filosofie dat een informaticus in interactie met de omgeving moet kunnen werken; het mentoraat dat sinds de zomer van 2004 wordt gehanteerd ter ondersteuning van actieve bachelorstudenten, waarbij verschillende groepen worden onderscheiden en dat de vorm kan krijgen van hetzij een persoonlijk mentoraat of een algemeen (groeps)mentoraat; het ondersteunen van de masterstudent met ‘coaching’ primair gericht op het vaststellen van de te ontwikkelen competenties.
Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering en de informatievoorziening die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. Wel gaven zij aan dat de wijze waarop docenten de rol van mentor c.q. coach invullen, nogal uiteenloopt. Dit resulteerde er echter niet in dat de verleende ondersteuning onder de maat was. De commissie concludeert dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics van de Open Universiteit Nederland voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’.
3.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De zelfstudie meldt dat een Kwaliteitsplan Informatica is ontwikkeld dat in de loop van 2006 wordt geïmplementeerd en dat gericht is op de stelselmatige bewaking van de kwaliteit van de opleidingen. Het sluit aan op het instellingsbrede kwaliteitsplan van de OU als geheel. In het systeem van interne kwaliteitszorg worden drie niveaus onderscheiden: strategieniveau, programmaniveau en onderwijsniveau. Er wordt een beschrijving gegeven van: •
de personen en instanties die een rol spelen in de kwaliteitszorg: decaan, strategieraad, managementteam, opleidingsdirecteuren (voor de bachelor- en de masteropleiding), de Commissie Onderwijs en Onderzoek, domeincoördinatoren en hoogleraren;
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
143
• •
de contouren van het systeem in termen van de drie onderscheiden niveaus, en van de cycli van kwaliteitszorg die zijn voorzien en die verschillen per niveau.
De nadruk op het strategische niveau ligt op evaluatie van het curriculum en de gewenste ontwikkeling daarin voor de komende periode, uitmondend in het zogenaamd curriculumplan. Op programmaniveau worden plannen ontwikkeld voor de ontwikkeling, revisie en mutatie van cursussen, en voor de inzet van personeel. Op onderwijsniveau wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de uitvoering en anderzijds de ontwikkeling. Bij de evaluatie van de uitvoering wordt gebruikgemaakt van managementinformatie over instroom en uitstroom, studentevaluaties (‘Olé’) en rapportages van mentoren/docenten. Olé is een instrument voor doorlopende evaluatie van het onderwijs door studenten: wanneer deze een cursus hebben afgerond, worden ze langs elektronische weg bevraagd aan de hand van een standaardset van vragen. Per 2006 zijn alle cursussen van de bacheloropleiding in Olé ondergebracht. De resultaten worden geanalyseerd en verwerkt in jaarlijkse onderwijsrapportages. Ook periodieke rapportages van de mentoren (bacheloropleiding) en coaches (masteropleiding) worden meegenomen in de genoemde onderwijsrapportages. Doel van deze rapportages is het verzamelen van informatie over zowel inhoud als proces van het onderwijs. Processen rond cursusontwikkeling zijn gericht op zorgvuldig ontwerpen, ontwikkelen en proeftoetsen van nieuwe onderwijsmaterialen en cursussen. Bij ontwikkeling van nieuwe cursussen of cursusrevisie wordt onderscheid gemaakt tussen cursussen met open inschrijving en cursussen voor opleidingsstudenten. De cursussen met open inschrijving kennen standaardontwikkeltrajecten en -procedures. Voor cursussen voor opleidingsstudenten zijn afwijkende procedures in ontwikkeling. Cursussen voor opleidingsstudenten kennen een kortere ontwikkel- en implementatiecyclus, aldus de zelfstudie. Daarmee kan het curriculum sneller worden aangepast aan actuele ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de stand van zaken op het gebied van de interne kwaliteitszorg en de ambities van het opleidingsmanagement op dit gebied. Ze is daarbij vooral uitgegaan van de in de zelfstudies aangereikte informatie en van de inhoud van het Kwaliteitsplan Informatica, dat ze vooraf ter inzage heeft gekregen. De opzet van de interne kwaliteitszorg en de voorgenomen ontwikkeling daarin zijn ook aan de orde gesteld in de gesprekken met de studenten. De commissie is in het algemeen van oordeel dat de faculteit wel erg lang heeft gewacht met aanpassingen in de interne kwaliteitszorg nadat de vorige visitatiecommissie in 2002 al had geconstateerd dat het de ongedeelde opleiding Technische Informatica ontbrak aan een goed functionerend systeem van interne kwaliteitszorg. Momenteel ligt er een ontwerp voor een cyclisch kwaliteitszorgsysteem op tafel dat veelbelovend oogt. Toetsbare streefdoelen worden daarin echter niet onderscheiden. Ten tijde van het visitatiebezoek vernam de commissie dat de faculteit een Commissie Kwaliteitszorg heeft ingesteld die binnen de instellingskaders van de OU, op korte termijn eigen processen en criteria zal uitwerken waarvan toetsbare streefdoelen onderdeel zullen vormen. De commissie laat in haar eindoordeel zwaar meewegen dat de opleiding/faculteit/instelling na de vorige visitatie op dit punt niet in actie zijn gekomen.
144
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
Scores Ba: o Ma: o F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De zelfstudie verwijst ten aanzien van dit facet naar haar beschrijving onder Facet 17. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de Olé-evaluaties pas in de loop van 2006 standaardonderdeel zijn geworden bij alle cursussen. De studenten hebben in hun gesprekken met de visitatiecommissie aangegeven dat zij deze evaluaties als een verbetering ervaren. De commissie is nagegaan wat de follow-up is geweest die aan de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie is gegeven. Ze komt op basis daarvan tot de conclusie dat de faculteit in het algemeen redelijk goed heeft gereageerd op de bevindingen van de vorige visitatiecommissie, maar dat ze de constatering van de commissie “dat het de opleiding ontbreekt aan een goed functionerend systeem van interne kwaliteitszorg” te lang ter zijde heeft gelegd. De commissie heeft dit punt echter al laten meewegen onder Facet 17. Uitwerking van het voorgenomen kwaliteitszorgsysteem en goed gebruik van de Olé-evaluaties bieden een hoopvol perspectief op een goed werkende kwaliteitszorg bij deze opleidingen. Scores Ba: v Ma: v F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De faculteit heeft in de geleverde zelfstudies beschreven hoe deze groepen zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleidingen. Wat betreft de studenten wordt vooral verwezen naar de onderwijsevaluaties, de participatie aan de facultaire opleidingscommissie en de studievereniging TouW. De medewerkers/docenten zijn in verschillende hoedanigheden betrokken: onder meer als lid van de opleidingscommissie, domeincoördinator, examinator, mentor en coach. Afgestudeerden worden regelmatig uitgenodigd voor de ‘faculteitsdagen’. Ook wordt periodiek onderzoek onder hen gedaan. Het laatste alumni-onderzoek uit 2003 toonde aan dat studenten in het algemeen tevreden waren, maar relatief kritisch op het punt van de kwaliteit van studiebegeleiding/studieadvisering en de mate waarin academische vaardigheden waren geoefend tijdens de opleiding. De zelfstudie geeft aan dat op deze punten in 2005 actie is ondernomen, in het bijzonder in de masteropleiding. QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
145
Contacten met het afnemend beroepenveld zijn niet gestructureerd. De faculteit heeft in het voorjaar van 2006 besloten tot de oprichting van een zogenaamde Strategieraad, bestaande uit vertegenwoordigers van: • • • •
het beroepenveld; de kennisinstituten waar de opleiding voor opleidt; vertegenwoordigers van de zusterinstellingen waarmee intensief wordt samengewerkt; alumni.
De Strategieraad adviseert en toetst inzake de strategie van de opleiding en komt eenmaal per jaar bijeen. Ten tijde van het visitatiebezoek was deze raad nog niet ingesteld. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat studenten en medewerkers van de opleidingen in voldoende mate betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Wat betreft de betrokkenheid van de studenten is de recente uitbreiding van de Olé-enquêtes tot alle cursusonderdelen in de ogen van de commissie een goede (en ook noodzakelijke) stap geweest, die eigenlijk al veel eerder gezet had moeten worden. De betrokkenheid van alumni en beroepenveld is tot voor kort beperkt geweest. De instelling van de zogenaamde Strategieraad met de genoemde taakstelling vindt de commissie een goede zaak. Wel moet de faculteit beseffen dat ze in dit gremium een gevarieerd gezelschap probeert te bundelen. Ze doet er verstandig aan het geluid van elke geleding binnen de raad tot zijn recht te laten komen. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ De commissie is van oordeel dat de onvoldoende score onder Facet 17 gezien moet worden in samenhang met de volgende positieve gegevens: • de score betrof in het bijzonder de uitvoering van het onderwijs, terwijl de kwaliteitszorg ten aanzien van de cursusontwikkeling zeer degelijk oogt; • er is inmiddels een concreet verbeteringstraject in gang gezet; • de voldoende scores op Facet 18 en Facet 19 leveren zonder meer voldoende compensatie voor de onvoldoende score op Facet 17. Op grond daarvan concludeert de commissie dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics van de Open Universiteit Nederland voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’.
146
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
3.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De bacheloropleiding bestaat nog maar kort, aldus de zelfstudie. Over de mate van succes waarmee studenten hun studie in een masteropleiding vervolgen of hun functie vervullen in hun werkomgeving kan dan ook nog niet veel worden gezegd. De groei in informaticacompetenties is een belangrijk punt van aandacht in de periode dat studenten binnen het virtueel bedrijf OTO de ontwerpopdracht uitvoeren. De producten die voortkomen uit deze projecten worden altijd voorgelegd aan de opdrachtgevers. Zonder uitzondering zijn deze positief over het geleverde resultaat, aldus de zelfstudie. Verder wijst deze erop dat bij veel cursussen externe referenten betrokken zijn die met hun goedkeuring van de cursus een garantie geven voor het niveau. Het gewenste niveau van het afstudeerwerk van de masteropleiding wordt in detail beschreven in de afstudeerhandleiding. De daar geformuleerde criteria worden gebruikt in de intervisiebijeenkomsten van afstudeerbegeleiders. In deze bijeenkomsten worden de meeste afstudeervoorstellen en scripties besproken die bij Informatica worden geschreven. De bevindingen van de intervisiegroepen worden gerapporteerd aan de commissie Onderwijs en Onderzoek en gepubliceerd op het intranet. Sommige deelnemers aan de intervisiebijeenkomsten zijn ook betrokken bij masteropleidingen van andere universiteiten, zodat er de mogelijkheid is voor een externe referentie voor wat betreft het niveau van het geleverde werk. Regelmatig zijn volgens de zelfstudie ook externen vertegenwoordigd in de afstudeercommissies van de afzonderlijke studenten. Oordeel commissie De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf afstudeerwerken van de masteropleiding uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeeropdrachten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Daarbij is in ieder geval uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden, waarbij een vaste lijst van ijkpunten werd doorgenomen. Zij hebben vastgesteld dat de afstudeerprojecten in het algemeen van voldoende tot goed niveau zijn. Voorafgaand aan het visitatiebezoek heeft de commissie ook kennis kunnen nemen van de projectdocumentatie van enkele van de meest recente afsluitende ontwerpprojecten van de bacheloropleiding. De commissie beseft dat bij de invulling van de informaticaopleidingen van de Open Universiteit uitdrukkelijk is gekozen voor de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke informaticakennis (zie onder Facet 1). Desalniettemin is ze na bestudering van de documentatie van vier ontwerpprojecten van oordeel dat deze in de huidige vorm niet kunnen gelden als een afsluitende proeve van bekwaamheid van de bacheloropleiding. Daarvoor is de nadruk op de beroepsmatige aspecten te groot en de aandacht voor academische vaardigheden (zoals tot uiting komend in de onder bijlage 2A bijgevoegde eindtermen van de opleiding) te gering. QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
147
Zelf zou de commissie voorstander zijn van een afstudeerwerk in de bacheloropleiding dat daadwerkelijk het karakter draagt van een afsluitende proeve van bekwaamheid. Dit zou om meerdere redenen de voorkeur verdienen: een betere toegang tot de arbeidsmarkt en een soepeler overstap naar aansluitende masteropleidingen in binnen- of buitenland. De commissie adviseert de opleiding om deze optie daarom in serieuze overweging te nemen, bijvoorbeeld door het opnemen van een op onderzoeksvaardigheden gericht onderdeel in de bacheloropleiding. Wat betreft haar oordeel over het gerealiseerd niveau komt de commissie voor beide opleidingen tot een voldoende. Uit de positieve eerste resultaten van het afstudeerwerk van de masteropleiding leidt de commissie namelijk af dat met de bacheloropleiding in feite een voldoende solide basis wordt gelegd voor een verantwoord eindniveau van de aansluitende masteropleiding. Scores Ba: v Ma: v F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De zelfstudie vraagt aandacht voor de noodzaak voor een specifieke benadering van het begrip ‘rendement’ wanneer het om opleidingen van de Open Universiteit gaat. Er wordt allereerst onderscheid gemaakt tussen rendement op cursusniveau en op opleidingsniveau. Sommige inschrijvers beperken zich tot kennismaking met een of meerdere losse cursussen of zijn louter geïnteresseerd in specifieke onderwerpen. Een vergelijking van de aantallen inschrijvers voor een tentamen en aantallen geslaagden levert een acceptabel rendement op van circa 75% voor de bacheloropleiding, aldus de zelfstudie. Wat betreft het rendement op opleidingsniveau geeft de zelfstudie een overzicht over de jaren 2000-2005 van de afgegeven diploma’s voor de propedeuse en de bacheloropleiding en van de afgegeven ingenieurs- en masterdiploma’s. Zie onderstaande tabel. Tabel OU.2 Aantallen afgegeven OU-diploma’s propedeusediploma’s bachelordiploma’s ingenieursdiploma’s masterdiploma’s
2000 2001 2002 2003 2004 2005 25 18 39 55 86 40 10 31 22 13 10 7 26 14 0 4
De faculteit maakt bij de ingeschreven studenten onderscheid tussen ‘actieve studenten’ (studenten die in de voorafgaande twee jaren minimaal zes modules succesvol hebben afgerond) en andere groepen. De eerstgenoemde groep kan rekenen op extra ondersteuning (zoals het mentoraat in de bacheloropleiding en coaching in de masteropleiding). Het aantal studenten die aangeven te opteren voor een bacheloropleiding Technische Informatica bedroeg zowel in 2003 als 2004 ruim 700. (Ter vergelijking: het aantal losse cursusinschrijvingen bedroeg voor die jaren respectievelijk 5232 en 4370.) De werkelijke omvang van de groep actieve studenten is echter kleiner, namelijk voor de jaren 2003 en 2004 rond de 240 voor de bachelor- en masteropleiding tezamen. 148
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
De faculteit streeft ernaar dat jaarlijks 70% van de groep actieve studenten (bachelor en master) het jaar daarop wederom actief is. In 2004-2005 is dat doel voor de eerste maal gerealiseerd. De jaren daarvoor varieerde het percentage vervolginschrijvingen onder actieve studenten tussen de 62 en 67%. De masteropleiding kent op dit moment nog een beperkt aantal studenten. Wat instroom betreft houdt men voor de komende jaren rekening met een jaarlijkse instroom van maximaal 50 studenten; in 2005 zijn 44 studenten toegelaten tot de masteropleiding. De faculteit verwacht dat het aantal afgestudeerden in de toekomst weer zal komen te liggen rond het langjarig gemiddelde van twaalf per jaar. Streefrendementen voor de masteropleiding heeft de faculteit nog niet geformuleerd. Oordeel commissie De commissie stelt allereerst vast dat de faculteit geen streefrendementen hanteert, ook niet in vergelijking met andere universitaire (informatica)opleidingen voor afstandsonderwijs. Ze kan zich voorstellen dat het moeilijk is om een streefrendement te stellen voor de bacheloropleiding. Daar is immers sprake van een zeer diverse groep inschrijvers voor wie geen toelatingsvoorwaarden gelden. Anders ligt het bij de masteropleiding. Voor toelating tot deze opleiding gelden specifieke voorwaarden, evenals bij de zusteruniversiteiten. Daarom moet het volgens de commissie beter mogelijk zijn om de groep actieve studenten te identificeren die de masteropleiding volgt, en om een streefrendement te stellen voor deze groep. Overigens meent de commissie dat de faculteit impliciet wel degelijk een streefrendement hanteert in de vorm van het streven naar 70% nieuwe inschrijvingen bij de groep actieve studenten. Wat betreft het feitelijk rendement stelt de commissie vast dat ze niet beschikt over een onderbouwde norm om te bepalen of het voldoende is of niet. Ze stelt vast dat de faculteit in vergelijking met de vorige visitatie maatregelen heeft genomen die de doorstroom binnen de opleiding bevorderen en die de vrijblijvendheid van de opleidingsstudent verminderen. Ook neemt de commissie in aanmerking dat de faculteit er inmiddels in slaagt om het door haar beoogde percentage actieve studenten zich wederom voor het volgende studiejaar te laten inschrijven (namelijk 70%). Op grond hiervan en mede gezien het karakter van deze opleidingen komt de commissie tot een voldoende score op dit facet. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics van de Open Universiteit Nederland voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’.
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
149
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleiding Technical Informatics van de Open Universiteit Nederland voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
150
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
Bijlage 1A Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding Technische Informatica Open Universiteit Nederland Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v o v v g v g v o v v v v o v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
151
Bijlage 1B Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Technical Informatics Open Universiteit Nederland Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v g v o v v v v o v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
152
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
Bijlage 2A EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING TECHNISCHE INFORMATICA AAN DE OPEN UNIVERSITEIT NEDERLAND EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING De eindtermen zijn voor een deel verschillend voor de twee afstudeerrichtingen van de opleiding. Ze zullen daarom afzonderlijk worden beschreven. De eindtermen worden steeds gerelateerd aan de vijf zogeheten Dublin-descriptoren. Kort geformuleerd zijn deze: • • • • •
[Dd1] kennis en inzicht; [Dd2] toepassen kennis en inzicht; [Dd3] oordeelsvorming; [Dd4] communicatie; [Dd5] leervaardigheden.
Een meer gedetailleerde beschrijving van deze vijf descriptoren is opgenomen als bijlage 4. EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING, TECHNISCHE AFSTUDEERRICHTING De doelstellingen van de technische afstudeerrichting van de opleiding worden vertaald in de volgende eindtermen: • • • • •
kennis van, inzicht in en kritische reflectie op het vakgebied informatica in zijn volle breedte en op academisch niveau [Dd1]; vaardigheid in het analyseren van contexten en vaardigheid in het ontwerpen, ontwikkelen, implementeren en onderhouden van gegevensverwerkende en communicatieondersteunende systemen van een beperkte omvang en complexiteit [Dd2]; een goed analytisch vermogen: kunnen werken met abstracte begrippen, modellen en methoden, theoretische onderbouwing van aanpakken, oplossingen en relevante ontwikkelingen in het vakgebied, vertaling van theoretische concepten in praktische oplossingen [Dd2, Dd3]; goede vaardigheden met betrekking tot communicatie en projectmatig werken [Dd4]; zelfsturing van competentieontwikkeling (leervaardigheden), zowel ten behoeve van het fungeren in de beroepspraktijk als ten behoeve van het volgen van een academische vervolgstudie (masteropleiding) [Dd5].
Deze eindtermen worden als volgt geconcretiseerd. •
De afgestudeerde bachelor dient een grondige kennis te hebben van en inzicht te hebben in de volgende deelgebieden van de informatica en de context waarin deze wordt toegepast: analyse en modelleren van informatiesystemen; de werking van computersystemen (software en hardware); communicatietechnologie; programmeertalen, -concepten en -paradigma’s; algoritmiek; ontwikkelprocessen; theoretische grondslagen van de informatica en de hiervoor benodigde wiskunde. [Dd1]
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
153
• • • •
•
• •
• •
• •
De afgestudeerde bachelor dient een goede basiskennis te hebben van en inzicht te hebben in de volgende deelgebieden van de informatica en de context waarin deze wordt toegepast: mens-machine-interactie, kennistechnologie, webtechnologie, verschillende contexten van de informatica (bedrijfskundig, maatschappelijk, juridisch, cultureel, et cetera), communicatie en informatieoverdracht. [Dd1] De afgestudeerde bachelor moet zich kunnen verdiepen in een toepassingsgebied buiten de informatica (bijvoorbeeld technische, bedrijfskundige of administratieve omgeving) en een analyse kunnen maken van de problematiek vanuit de optiek van een informaticus. [Dd2, Dd3] De afgestudeerde bachelor dient de volgende overgangen tussen systeembeschrijvingen te kunnen begrijpen en te kunnen maken: van informele naar formele beschrijvingen (modelleren en specificeren) en van niet-executeerbare naar executeerbare beschrijvingen (programmeren); beide op verschillende niveaus van abstractie. [Dd2, Dd3] De afgestudeerde bachelor moet in staat zijn om (op basis van beschikbare documentatie van een reeds ontwikkeld informatiesysteem en een set van gewenste aanpassingen aan het systeem) een plan van aanpak te ontwikkelen teneinde deze wijzigingen aan te brengen en deze uiteindelijk ook te implementeren. [Dd2] De afgestudeerde bachelor moet in staat zijn wetenschappelijke literatuur op het vakgebied te vinden, te begrijpen en in te schatten in welke mate de betreffende inzichten en methodieken toepasbaar zijn in een ontwikkelproject. [Dd3, Dd5] De afgestudeerde bachelor moet (na zich te hebben verdiept in het toepassingsgebied) met alle betrokkenen (waaronder de opdrachtgevers en de toekomstige gebruikers van het te ontwikkelen systeem) kunnen communiceren en dat op het juiste niveau en gericht op het belang van de betreffende ‘stakeholder’. [Dd4] De afgestudeerde bachelor moet in staat zijn zelfstandig (nieuwe) kennis en inzichten te verwerven en methoden en technieken aan te leren, teneinde deze toe te passen in het te realiseren ontwerp of product. [Dd2, Dd5] De afgestudeerde bachelor dient in staat te zijn om ideeën en de uitwerking ervan in ontwerpen en producten helder te presenteren, zowel schriftelijk als mondeling en zowel aan vakgenoten, bijvoorbeeld in de vorm van een presentatie of een vakpublicatie, als aan niet-vakgenoten, bijvoorbeeld de gebruikers van het te ontwerpen systeem. [Dd4] De afgestudeerde bachelor dient in staat te zijn om in team- en projectverbanden adequaat te functioneren, projecten uit te voeren en te leiden. [Dd2, Dd4] De afgestudeerde bachelor dient in staat te zijn om de eigen competentieontwikkeling in kaart te brengen, daarover te reflecteren en het eigen leerproces aan te sturen. [Dd5]
EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING, BEDRIJFSKUNDIGE AFSTUDEERRICHTING De doelstellingen van de bedrijfskundige afstudeerrichting van de opleiding worden vertaald in de volgende eindtermen: • • •
154
basiskennis van, inzicht in en kritische reflectie op het vakgebied informatica op academisch niveau [Dd1]; basiskennis van, inzicht in en kritische reflectie op het vakgebied bedrijfswetenschappen en de relatie tussen informatica en bedrijfswetenschappen op academisch niveau [Dd1]; vaardigheid in het analyseren van contexten en basisvaardigheid in het ontwerpen, ontwikkelen, implementeren en onderhouden van gegevensverwerkende en communicatieondersteunende systemen [Dd2]; QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
•
• •
een goed analytisch vermogen: kunnen werken met abstracte begrippen, modellen en methoden, theoretische onderbouwing van aanpakken zowel op het gebied van ontwerpvraagstukken als managementvraagstukken, oplossingen en relevante ontwikkelingen in het vakgebied, vertaling van theoretische concepten in praktische oplossingen [Dd2, Dd3]; goede vaardigheden met betrekking tot communicatie en projectmanagement [Dd4]; zelfsturing van competentieontwikkeling (leervaardigheden), zowel ten behoeve van het fungeren in de beroepspraktijk als ten behoeve van het volgen van een academische vervolgstudie (masteropleiding) [Dd5].
Deze eindtermen worden als volgt geconcretiseerd. • •
•
•
• • • • • •
• •
De afgestudeerde bachelor dient een grondige kennis te hebben van en inzicht te hebben in de volgende deelgebieden van de informatica: analyse en modelleren van informatiesystemen, de werking van computersystemen (software en hardware) en communicatietechnologie. [Dd1] De afgestudeerde bachelor dient een goede basiskennis te hebben van en inzicht te hebben in de volgende deelgebieden van de informatica en de context waarin deze wordt toegepast: programmeertalen en algoritmiek, mens-machine-interactie, kennistechnologie, ontwikkelprocessen, wiskunde, bedrijfskundige basisvaardigheden en de toepassingscontext van oplossingen in de ICT. [Dd1] De afgestudeerde bachelor moet zich kunnen verdiepen in een organisatorisch vraagstuk, een analyse kunnen maken van de problematiek vanuit de optiek van een informaticus en oplossingen in de organisatorische en ICT-sfeer in samenhang kunnen voorstellen, onderbouwen en beargumenteren. [Dd2, Dd3] De afgestudeerde bachelor dient de overgang van informele naar formele beschrijvingen (modelleren) te kunnen begrijpen en maken, en de overgang van niet-executeerbare naar executeerbare beschrijvingen te kunnen begrijpen en verklaren. Dit alles op verschillende niveaus van abstractie. [Dd2] De afgestudeerde bachelor moet in staat zijn de ethische aspecten gerelateerd aan het vakgebied informatica te overzien. [Dd2] De afgestudeerde bachelor moet in staat zijn om (op basis van beschikbare documentatie van een reeds ontwikkeld informatiesysteem en een set van gewenste aanpassingen aan een systeem) een plan van aanpak te ontwikkelen teneinde deze wijzigingen aan te brengen. [Dd2] De afgestudeerde bachelor moet in staat zijn wetenschappelijke literatuur op het vakgebied te vinden, te begrijpen en in te schatten in welke mate de betreffende inzichten en methodieken toepasbaar zijn in een ontwikkelproject. [Dd3, Dd5] De afgestudeerde bachelor moet (na zich te hebben verdiept in de organisatorische en technische aspecten van een vraagstuk) met elke betrokkene kunnen communiceren op het juiste niveau en gericht op het belang van deze betrokkene. [Dd4] De afgestudeerde bachelor moet in staat zijn zelfstandig (nieuwe) kennis en inzichten te verwerven en methoden en technieken aan te leren, teneinde deze vanuit informaticaperspectief toe te passen op vraagstukken uit de praktijk van organisaties en ICT. [Dd2] De afgestudeerde bachelor dient in staat te zijn om ideeën en de uitwerking ervan in ontwerpen en producten helder te presenteren, zowel schriftelijk als mondeling en zowel aan vakgenoten, bijvoorbeeld in de vorm van een presentatie of een vakpublicatie, als aan niet-vakgenoten zoals gebruikers, bestuurders en managers. [Dd4] De afgestudeerde bachelor dient in staat te zijn om in team- en projectverband adequaat te functioneren, projecten uit te voeren en te leiden. [Dd2, Dd4] De afgestudeerde bachelor dient in staat te zijn om de eigen competentieontwikkeling in kaart te brengen, daarover te reflecteren en het eigen leerproces aan te sturen. [Dd5]
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
155
Bijlage 2B EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING TECHNICAL INFORMATICS AAN DE OPEN UNIVERSITEIT NEDERLAND In het mastercurriculum kan een onderscheid gemaakt worden tussen reguliere vakken die grotendeels gebaseerd zijn op de inhoudelijke informatieoverdracht en passen binnen het traditionele cursusmodel van de Open Universiteit en vakken waarin de informaticacompetenties een belangrijke rol spelen. De eindtermen van de opleiding zijn geformuleerd in termen van academische informaticacompetententies. Deze zullen gerelateerd worden aan de Dublin-descriptoren. Kort geformuleerd zijn deze descriptoren: • • • • •
[Dd1] kennis en inzicht; [Dd2] toepassen kennis en inzicht; [Dd3] oordeelsvorming; [Dd4] communicatie; [Dd5] leervaardigheden.
De opdrachten rond de academische informaticacompetenties die studenten tijdens de master Technical Informatics uitvoeren, zijn voor studenten een expliciet onderdeel van de studie. In I’ComMas, de portal voor masterstudenten, zijn deze uitgewerkt en zo beschreven dat een student begrijpt: • • •
waar de opdrachten over gaan; of de bij de opdracht horende competenties al worden beheerst en hoe dat kan worden aangetoond; hoe een competentie kan worden verworven in de opleiding. In de academische competenties wordt beschreven welk handelen kan leiden tot het op wetenschappelijk verantwoorde wijze analyseren van ongestructureerde complexe situaties, hoe men op creatieve en kritische wijze tot een probleemformulering kan komen en hoe men wegen kan vinden om gedefinieerde problemen te bewerken. De academische competenties zijn als volgt verdeeld.
Academische competenties • AC: Algemene academische kennis en vaardigheden [Dd1, Dd2, Dd3, Dd4] AC1-INTELLECT is die competentie die nodig is om de informatie uit werk en leeromgeving op een adequate wijze te interpreteren en te verwerken. AC2-COMMUN is die competentie waarmee eigen interpretaties en bevindingen ter interpretatie kunnen worden aangeboden aan anderen en waarbij de reacties worden geïnterpreteerd. AC3-ORGVAARD is die competentie waarbij met andere mensen gezamenlijk werkzaamheden worden georganiseerd en verricht. • OZ: Onderzoek [Dd1, Dd2, Dd3, Dd4] De OZ-competenties zijn nodig voor wetenschappelijk onderzoek.
156
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
• CO: Wetenschappelijke en maatschappelijke context [Dd1, Dd2, Dd3, Dd4] Contextcompetenties zijn nodig voor het kunnen plaatsen van onderzoek en werkzaamheden in een breder wetenschappelijk en maatschappelijk kader. Vakcompetenties De vakcompetenties zijn verdeeld zoals ze samen kunnen voorkomen in de ontwikkelcyclus van een informaticaproduct: 1.1 1.2 2.1 2.2 3.1 3.2 3.3 4.1 4.2 4.3
Analyseren [Dd1, Dd2] Modelleren [Dd1, Dd2] Abstraheren [Dd2] Definiëren [Dd2] Ontwerpen [Dd2] Programmeren [Dd2] Adviseren, laten participeren en implementeren [Dd2, Dd4] Gebruiken, toepassen, beheren [Dd2, Dd4] Plannen [Dd2] Contextgeoriënteerd beslissen [Dd3]
Competenties komen voor in het curriculum op eindniveau (open taak) en oefenniveau (gesloten taak). Studenten kiezen per cursus een of meer competenties die op oefen- of eindniveau uitgeoefend kunnen worden. De docent of examinator beoordeelt het resultaat. Leervaardigheden [Dd5] komen aan bod gedurende het gehele curriculum, zowel in afzonderlijke cursussen, als tijdens het afstudeertraject. De academische informaticacompetenties zijn een operationalisering van de Dublin-descriptoren.
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
157
Bijlage 3 Programma bacheloropleiding Technische Informatica en masteropleiding Technical Informatics Open Universiteit Nederland Curricula informaticaopleidingen Open Universiteit Nederland, met ingang van studiejaar 2006-2007 (Getallen tussen haakjes geven aantal EC; zonder vermelding geldt een omvang van 4,3 EC.) master Computer Science (120) – Afstudeeropdracht (30,1) – Capita selecta afstudeeropdracht (12,9) – Voorbereiding afstudeeropdracht – Academische informaticacompetenties 1 – Academische informaticacompetenties 2 – Academische informaticacompetenties 3 – Capita selecta specialisatie (8,6) – Component-based development – Design patterns – Ethiek in de ICT-bedrijfswereld – ICT-architectuur – Kunstmatige intelligentie – Methodologie van informatiesysteemontwikkeling – Softwaremanagement – Topics in communicatietechnologie – Gebonden keuze (17,2)
master Business processes and ICT (60) – Afstudeertraject (25,8) (M) – Bedrijfsprocessen (8,6) (M) – Beheer van informatie systemen* – Documentinfrastructuur – Enterprise modelling (M) – Ict-architectuur – Supply chain management (M) – Practicum management en ICT(M)
bachelor Informatica (180) – Ontwerpproject (17,2) – Beheer van informatiesystemen – Besturingssystemen – Concepten van programmeertalen – Continue wiskunde – Datastructuren en algoritmen – Distributed computing – Gespreksvoering (P) – Inleiding kennistechnologie – Lineaire algebra – Logica en informatica – Objectgeoriënteerd programmeren met Java – Ontwerpen van mens-machine-interactie – Programmeerpracticum – Projectmanagement (M) – Publieksgericht schrijven en spreken voor informatici – Software engineering – Talen en ontleders – Vrije ruimte (21,5) Gebonden keuze (2-uit-5) (8,6) – Architecturen van computernetwerken – Documentinfrastructuur – Kennismanagement – Kwaliteitsmanagement van ICT – XML en webservices
158
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
propedeuse (60) – Propedeusepraticum ICT (8,6) – Beginselen van modelleren – Communicatietechnologie – Context van informatica – De werking van computersystemen – Discrete wiskunde A – Discrete wiskunde B – Management en ICT: een introductie (M) – Objectgeoriënteerd analyseren en ontwerpenmet patterns en UML – Visueel programmeren met Java – Webcultuur: creatieve technologie voor internet kennismakingstraject – Databases – Inleiding informatica
* cursus wordt vervangen M - cursus van faculteit Managementwetenschappen P - cursus van faculteit Psychologie
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
159
160
QANU / Informatica, Open Universiteit Nederland
4.
De bachelor- en masteropleiding Informatica aan de RU Groningen
a. Naam, CROHO-nummer, niveau, oriëntatie, studielast, graad en variant: Bacheloropleiding Informatica: 56978; bachelor; wo; 180 EC; BSc; voltijds masteropleiding Informatica: 66978; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd door het Centrum voor Informatiewetenschappen binnen de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen, RU Groningen c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-visitatiecommissie Informatica (september 2002) d. Start opleidingen en einddatum accreditatie: Bacheloropleiding: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit
Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de visitatiecommissie Informatica van QANU over de twee door het College van Bestuur van de RU Groningen bij brief van 28 maart 2006 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding en de masteropleiding Informatica. Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen op 3 en 4 oktober 2006. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (in de zelfstudie) aangetroffen informatie. In de bijlagen 1A en 1B is per opleiding een overzicht van de toegekende scores opgenomen. Voor de definitie van de scores (excellent, goed, voldoende, onvoldoende) wordt verwezen naar bijlage C van het integrale eindrapport van de commissie. Ze heeft conform de werkwijze van QANU de score ‘voldoende’ toegekend wanneer in haar ogen aan de basiskwaliteit is voldaan. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over met name de passages in de zelfstudie over de facetten die bij uitstek voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19. Afbouw oude opleiding In het studiejaar 2001-2002 is het laatste cohort studenten de ongedeelde opleiding ingestroomd. Vanaf het studiejaar 2002-2003 zijn nieuwe studenten in de bacheloropleiding ingestroomd. Met ingang van het studiejaar 2003-2004 zijn studenten in de masteropleiding ingestroomd; dit waren uitsluitend studenten die met een bachelorexamen vanuit het buitenland kwamen. QANU / Informatica, RU Groningen
161
Voor studenten die wilden overstappen van de ongedeelde opleiding naar de bacheloropleiding, bestond vanaf het studiejaar 2003-2004 de mogelijkheid het bachelordiploma te halen; sinds dat jaar hebben veertien studenten van die mogelijkheid gebruikgemaakt. Formeel is de uiterste datum voor de uitreiking van propedeusebullen voor de ongedeelde opleiding gesteld op 31 augustus 2003, maar dispensatie is mogelijk. Voor de doctoraalbullen geldt als uiterste datum van uitreiking 31 augustus 2008. Doctoraalstudenten die de verplichte studieonderdelen van de propedeuse en de eerste twee jaar van de postpropedeutische fase volgens het oude programma hebben afgelegd, kunnen onder voorwaarden te allen tijde overstappen naar de bacheloropleiding. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de gesprekken met de studentenvertegenwoordigers geïnformeerd of er zich problemen hebben voorgedaan bij de afbouw van de ongedeelde opleiding. Van studentenzijde werd aangegeven dat dit niet het geval was geweest. 4.1.
De doelstellingen van de opleidingen
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bacheloropleiding De zelfstudie omschrijft de doelstelling van de opleiding als volgt: “De bacheloropleiding Informatica beoogt studenten een zodanige combinatie van kennis, vaardigheden, inzichten en attitudes bij te brengen op het gebied van de informatica, dat zij zowel in staat zijn tot zelfstandige beroepsuitoefening op academisch niveau in de Informatica als ook kunnen doorstromen naar een wetenschappelijke masteropleiding op het terrein van de Informatica, dan wel een andere aansluitende masteropleiding.” Vervolgens worden van deze doelstelling globale eindtermen afgeleid aan de hand van de ‘Common requirements’ uit het ACM/IEEE-rapport 9 en van de daarin onderscheiden deelgebieden. Bij de herziening van het curriculum per 2006-2007 (zie het Vooraf onder kwaliteitsonderwerp 2) zijn zes zogenaamde complexe cognitieve vaardigheden (CCV’s) geïdentificeerd die de student dient te verwerven: het toepassen van methoden of technieken, het ontwikkelen van methoden of technieken, het ontwerp van een algoritme volgens een specificatie, het modelleren van een proces en het vertalen daarvan in een softwareprogramma, het ontwerp van een softwaresysteem, en het verwerken en presenteren van de informatie. Op basis van de ‘Common requirements’ en de ‘body of knowledge’ uit het ACM/IEEErapport en de geïdentificeerde complexe cognitieve vaardigheden zijn de globale eindtermen nader uitgewerkt (zie bijlage 2a). De uitgewerkte eindtermen zijn ingedeeld op basis van de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren.
The ACM (Association for Computing Machinery) is an international scientific and educational organization dedicated to advancing the arts, sciences, and applications of information technology. The IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) is a professional association for the advancement of technology. 9
162
QANU / Informatica, RU Groningen
Masteropleiding De masteropleiding Informatica kent de volgende algemene doelstelling: “De opleiding beoogt studenten een zodanige combinatie van kennis, vaardigheden, inzichten en attitudes bij te brengen op het gebied van de informatica, dat zij in staat zijn tot zelfstandige beroepsuitoefening op gespecialiseerd of multidisciplinair academisch niveau in de Informatica, of in aanmerking komen voor een voortgezette opleiding tot zelfstandig wetenschappelijk onderzoeker.” Evenals bij de bacheloropleiding zijn van deze doelstelling globale en meer uitgewerkte eindtermen voor de masteropleiding afgeleid (inclusief aanvullende eindtermen per afstudeervariant; zie bijlage 2B) op basis van de dimensies van de Dublin-descriptoren en van de eisen van het eerdergenoemde ACM/IEEE-rapport. Vergeleken met de bacheloropleiding worden daarbij voor de masteropleiding in elk van de vijf dimensies nieuwe elementen geïntroduceerd en wel de volgende: • • • • •
kennis en inzicht: basis voor ontwikkelen en/of toepassen van ideeën in onderzoeksverband; toepassen kennis en inzicht: probleemoplossend vermogen en vermogen tot kennisintegratie, in nieuwe/complexe/brede/multidisciplinaire context; oordeelsvorming: ook met onvolledige informatie, en met oog voor de eigen rol hierbij; communicatie: ook het overbrengen van conclusies en de onderliggende kennis, motieven en overwegingen; leervaardigheden: zoals vereist voor een vervolgstudie met autonoom karakter.
Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat de opleiding haar doelstellingen en eindtermen heeft geformuleerd volgens het stramien van de Dublin-descriptoren en bij de invulling van het curriculum aansluiting heeft gezocht bij de richtlijnen van het Core Curriculum Computer Science 2001 van de ACM/IEEE-CS Joint Curriculum Task Force. Zowel ACM als IEEE geldt als een vooraanstaande organisatie met mondiale uitstraling die in overleg met de relevante belanghebbenden (waaronder het bedrijfsleven) werkt aan standaarden op het gebied van respectievelijk informatica- en technologische toepassingen. De ontwerpversie 2005 van de geactualiseerde standaarden van de Joint Task Force van ACM/IEEE is door de landelijke kamer van Informaticaopleidingen aangenomen als gemeenschappelijk uitgangspunt en door de commissie onder bijlage B van haar referentiekader opgenomen (zie het Algemeen Deel van het eindrapport van de commissie). De geformuleerde doelstellingen en eindtermen van deze bacheloropleiding sluiten naar het oordeel van de commissie goed aan bij de geformuleerde ‘Common requirements’ van ACM/IEEE. Ze concludeert dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Masteropleiding De commissie stelt vast dat de geformuleerde doelstellingen en eindtermen van deze masteropleiding goed aansluiten bij de criteria die in de landelijke Informaticakamer in samenhang QANU / Informatica, RU Groningen
163
met het rapport van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn geformuleerd over de aard van de masteropleiding (zie ook paragraaf 3.3. van het referentiekader van de commissie). Ze concludeert dat de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Scores Ba: v Ma: v F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bacheloropleiding en masteropleiding De zelfstudie meldt dat de eindtermen van de beide opleidingen zijn afgeleid van de ‘Common requirements’ van ACM/IEEEE en dat er daarbij op gelet is dat ze qua niveau aansluiten bij de Dublin-descriptoren voor respectievelijk een wetenschappelijke bachelor- c.q. masteropleiding. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie stelt vast dat de gepresenteerde eindtermen voor de bachelor- en masteropleiding zijn opgesteld conform het stramien van de Dublin-descriptoren. De eindtermen passen goed binnen de dimensies kennis en inzicht, het toepassen daarvan, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. De commissie vindt dat het niveau van de eindtermen van respectievelijk de bachelor- en de masteropleiding correspondeert met het niveau dat beschreven wordt in de Dublin-descriptoren. Als illustratie daarvan valt te wijzen op de onder Facet 3 genoemde aspecten van het wetenschappelijk karakter van de eindtermen. Daarnaast heeft de zelfstudie onder Facet 1 al inzichtelijk gemaakt welke nieuwe elementen zijn geïntroduceerd in de eindtermen van de masteropleiding ten opzichte van de bacheloropleiding. Daarmee wordt het niveauverschil tussen de bachelor- en de masteropleiding goed aanschouwelijk gemaakt. Scores Ba: v Ma: v
164
QANU / Informatica, RU Groningen
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bacheloropleiding De bacheloropleiding Informatica verleent direct toegang tot het volgen van de masteropleidingen Informatica, zowel in Groningen als bij andere universiteiten in Nederland. Over het laatste zijn afspraken gemaakt in de landelijke kamer van Informaticaopleidingen. Daarnaast kwalificeert de bacheloropleiding Informatica volgens de zelfstudie voor startfuncties in de ICT op academisch niveau, zoals software engineer, applicatiebeheerder, database administrator, ICT-deskundige (bijvoorbeeld in het MKB), wetenschappelijk programmeur, web designer, bedrijfsopleider/leraar informatica, systeembeheerder of ICT-kwaliteitsmanager. In de zelfstudie wordt de verwachting uitgesproken dat de meerderheid van de afgestudeerde bachelors zal kiezen voor het volgen van een masteropleiding. Maar ook in het geval dat hij de arbeidsmarkt zou willen betreden, zijn er volgens de zelfstudie voldoende garanties voor adequate competenties in startfuncties via de eindtermen, die gericht zijn op het toepassen van verworven kennis en inzicht. De eindtermen van het bachelorcurriculum bevatten volgens de zelfstudie een duidelijke wetenschappelijke oriëntatie op de informatica, door de focus op fundamenten van het vakgebied en de nadruk op de waarom-vraag die de onderzoeker typeert (eindtermen kennis en inzicht), en op wetenschappelijk gefundeerd ontwerpen en programmeren (eindtermen toepassen kennis en inzicht, oordeelsvorming, leervaardigheden). Verder wordt aandacht besteed aan algemene kenmerken van wetenschappelijke vorming: het aanbrengen van een academisch denkniveau en abstractievermogen, academische houding en zelfkritisch vermogen (eindtermen oordeelsvorming, communicatie, leervaardigheden). Masteropleiding Wat betreft de wetenschappelijke oriëntatie wijst de zelfstudie op de volgende aspecten: de focus op actuele wetenschappelijke ontwikkelingen, de nadruk op onderzoek en wetenschappelijk gefundeerd ontwerpen en programmeren (eindtermen toepassen kennis en inzicht), en de sterke rol die wetenschappelijk denken en communiceren in het curriculum spelen (eindtermen oordeelsvorming, leervaardigheden). Verder wordt aandacht besteed aan algemene kenmerken van wetenschappelijke vorming: het aanbrengen van een academisch denkniveau en abstractievermogen, academische houding en zelfkritisch vermogen (eindtermen oordeelsvorming, communicatie, leervaardigheden). Wat betreft de beroepsoriëntatie meldt de zelfstudie dat de eindtermen zijn afgestemd op de kerncompetenties en profielen van startende ICT’ers met een universitaire opleiding zoals die enkele jaren geleden zijn geformuleerd in een breed landelijk overleg tussen de hoger-onderQANU / Informatica, RU Groningen
165
wijswereld en het bedrijfsleven. Daarbij was men gekomen tot de volgende globale indeling in profielen: de (universitaire) onderzoekswereld, de IT-advisering, IT-onderzoek en -ontwikkeling, en het voortgezet en hoger onderwijs. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie meent dat de geformuleerde eindtermen van de opleiding duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Ze heeft daarbij in het bijzonder de volgende onderdelen van de eindtermen in aanmerking genomen: • • • •
het beheersen van de basisbegrippen en -technieken van de informatica en het toepassen daarvan; het hebben van ervaring met het doelmatig gebruiken van methoden en gereedschappen die voor het oplossen van informaticaproblemen beschikbaar zijn; het beschikken over kennis en vaardigheid met betrekking tot het gebruik van modellen voor onderzoek en ontwerp; kritische houding, zelfstandigheid en het zelf kunnen bijhouden van nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied.
De commissie stelt op grond van de informatie uit de zelfstudie vast dat de bacheloropleiding toegang geeft tot ten minste één aansluitende universitaire opleiding op masterniveau. Ze stelt ook vast dat de zelfstudie suggesties doet voor mogelijke arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerde bachelors en dat ze daarvoor verwijst naar landelijk overleg dat met het relevante beroepenveld heeft plaatsgevonden. Gezien het bovenstaande en gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten (in dit geval het JTF-rapport van ACM/IEEE), stelt de commissie vast dat de wetenschappelijke oriëntatie van de gepresenteerde eindkwalificaties van de opleiding adequaat is. Masteropleiding De commissie meent dat de geformuleerde eindtermen van de opleiding duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Ze baseert zich daarbij niet alleen op hetgeen de zelfstudie hierover meldt, maar ze heeft in de eindtermen zelf ook verschillende elementen aangetroffen die dat duidelijk illustreren: • • • •
166
het verwerven van specialistische kennis van theorieën, methoden en technieken op een deelgebied; het kunnen analyseren, het specificeren van een oplossing en het realiseren van de oplossing met gebruikmaking van wetenschappelijke resultaten en inzichten; het kunnen verwerven van inzicht in de wetenschappelijke relevantie van probleemstellingen en resultaten, en in de validiteit van de wetenschappelijke methode; het kunnen leveren van een bijdrage aan wetenschappelijke inzichten op een deelgebied van de informatica (bij de onderzoeksgerichte afstudeervariant). QANU / Informatica, RU Groningen
Ook gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten concludeert de commissie dat de wetenschappelijke oriëntatie van de eindkwalificaties van de opleiding adequaat is. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de RU Groningen voldoen op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
4.2.
Het programma van de opleidingen
Vooraf In 2004 heeft het bestuur van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen een aanzet gegeven tot de ontwikkeling van een brede academische bacheloropleiding volgens het majorminorsysteem. Dit heeft geresulteerd in TRIPOS, een nieuwe organisatiestructuur voor de faculteit. De vernieuwde opleiding is onder de naam ‘flexibele bachelor’ in het academisch jaar 2006-2007 van start gegaan. In het kader van deze reorganisatie van het facultaire onderwijs is een samenwerking van de opleidingen Informatica in gang gezet met de opleidingen Kunstmatige Intelligentie en Informatiekunde in de vorm van een Centrum voor Informatiewetenschappen (CvI). Deze verandering heeft geen consequenties gehad voor de formulering van de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen (kwaliteitsonderwerp 1), maar wel voor de inhoud van het programma (kwaliteitsonderwerp 2). De inhoud van de oude bacheloropleiding is bijgevoegd als bijlage 3A, dat van de flexibele bacheloropleiding als bijlage 3B. De flexibele bacheloropleiding zal bestaan uit een major van 120 EC, een verdiepende minor van 30 EC (corresponderend met de drie hierna genoemde mastervarianten) waarin ook de afstudeeropdracht van 10 EC is opgenomen, en een vrije minor van 30 EC. Het programma van de per september 2002 ingevoerde masteropleiding is na de invoering van de flexibele bacheloropleiding onveranderd gebleven. Het is bijgevoegd als bijlage 3C. De opleiding kent de afstudeervarianten Intelligent Systems (IS), Computational Science and Visualisation (CSV), Software & Systems Engineering (SSE) en Informatica in Beleid en Bedrijf (BBI).
QANU / Informatica, RU Groningen
167
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bacheloropleiding De zelfstudie belicht dit facet vanuit twee invalshoeken: de wijze waarop het onderwijs is gekoppeld aan het onderzoek en de relatie van het onderwijs met de professionele praktijk. Het bacheloronderwijs, dat een algemeen vormend academisch karakter heeft, brengt de student onmiddellijk in aanraking met wetenschappelijk gefundeerde methoden van programmeren, met fundamentele concepten uit de theoretische informatica, met begrippen op het terrein van (parallelle) computersystemen en netwerken, met methoden voor analyse, ontwerp en testen van grote softwaresystemen, en met het kritisch leren lezen, verwerken en presenteren van wetenschappelijke informatie. In de leerlijnen Formele Methoden en Programmeren bestaat veel aandacht voor typische onderzoeksgerelateerde vaardigheden, zoals het vertalen van informeel gestelde problemen in een wiskundig exact gespecificeerd probleem, of het stellen van kritische vragen bij bestaande oplossingen. Vaardigheden zoals het kritisch lezen van wetenschappelijke artikelen komen aan de orde in de leerlijn Communicatieve Vaardigheden. De facultaire studievereniging FMF organiseert een jongerejaarscolloquium, waarin maandelijks een onderzoeker uit de faculteit vertelt over zijn onderzoek. Wat betreft de relatie met de professionele praktijk wijst de zelfstudie op de opname van een sterke software-engineering-lijn bij de curriculumherziening in 2002, de introductie van projectonderwijs voor het verwerken van externe opdrachten op basis van industriële kwaliteitsnormen, en het inschakelen van externe docenten uit het bedrijfsleven. Masteropleiding De zelfstudie belicht ook het programma van de masteropleiding vanuit beide invalshoeken. De oriëntatie op onderzoek komt in het programma allereerst tot uiting in het niveau van de aangeboden cursussen, die bijna uitsluitend verzorgd worden door actieve onderzoekers. In het studentcolloquium leren studenten een wetenschappelijk artikel te schrijven en daarover een presentatie te verzorgen. Dit colloquium wordt georganiseerd als een wetenschappelijke miniconferentie, waarbij onderzoekers van informatica artikelen ter beschikking stellen. Studenten schrijven daarover een artikel, sturen dit in ter beoordeling door stafleden, en nemen zelf ook deel in het beoordelingsproces van artikelen van andere studenten. Alle varianten kennen een onderzoeksproject van drie maanden als onderdeel van het masterprogramma. Hierbij maken studenten rechtstreeks kennis met onderzoek. Gedurende deze periode worden zij actief in de onderzoeksgroep opgenomen en ervaren aan den lijve hoe wetenschappelijk onderzoek verloopt, door intensief overleg met de begeleidende onderzoeker(s) en door deelname aan wetenschappelijke bijeenkomsten van de onderzoeksgroep. Bij de SSE-variant wordt dit project in het algemeen ingevuld als een bedrijfsstage. De kennismaking met onderzoek wordt 168
QANU / Informatica, RU Groningen
vervolgd in het afstudeerproject (zes maanden), waarin de student een eigen onderzoeksproject uitvoert onder begeleiding van een of meer actieve onderzoekers. Vaak vindt dit project plaats in samenwerking met partners uit onderzoeksinstellingen, bedrijven of andere instellingen zoals academische ziekenhuizen. In een aantal gevallen resulteert dit project ook in een wetenschappelijke publicatie. Met de introductie van de al eerder genoemde sterke software engineering-lijn bij de curriculumherziening in 2002 is de relatie met de industriële Informatica veel sterker geworden. Dit komt tot uiting in zowel het onderzoek van de basiseenheid Software Engineering, als het onderwijs dat op het terrein van de Software Engineering wordt verzorgd. Deze bedrijven en instellingen geven ook actieve terugkoppeling over de kwaliteiten van de studenten en daarmee over het geleverde onderwijs. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bacheloropleiding, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een aantal recente voorbeelden van afstudeerscripties van de bacheloropleiding (het afsluitende Afstudeerproject in jaar 3). Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie. De commissie heeft waargenomen dat het onderwijs de afgelopen jaren voor een groot deel is verzorgd door docenten met alleen een onderwijsopdracht. De interactie met het plaatselijke onderzoek en de aansluiting bij actuele wetenschappelijke theorievorming heeft daardoor vooral op indirecte wijze plaatsgevonden. Ook de aandacht voor het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten is relatief beperkt geweest. De aansluiting bij de beroepspraktijk is daarentegen zonder meer een sterk punt van de opleiding, met name op het gebied van software-ontwikkeling. Verder heeft de commissie in haar oordeelsvorming laten meewegen de mededeling van de kant van het opleidingsmanagement dat men de introductie van de flexibele bacheloropleiding heeft aangegrepen om de opleiding op juist deze punten te versterken. In het Afstudeerproject zal meer aandacht komen voor onderzoeksvaardigheden (zie ook onder Facet 20). Er zullen bovendien drie verdiepende minoren worden aangeboden (aansluitend bij de structuur van de masteropleiding en de plaatselijke onderzoekgroepen) die de interactie van het onderwijs met het onderzoek zullen versterken. Bovendien zal het bestaande vak Oriëntatie Informatica nieuw worden opgezet met expliciete aandacht voor onderzoek op het gebied van Informatica. Ten slotte zal het onderwijsaandeel van docenten die niet actief betrokken zijn bij onderzoek aanmerkelijk worden teruggebracht. De commissie oordeelt positief over deze ontwikkelingen. De commissie vindt dit facet niet het sterkste punt van de opleiding, maar meent dat het opleidingsmanagement zelf al tijdig tot de conclusie was gekomen dat versterking op dit punt nodig is. De maatregelen die zijn genomen (en die per september 2006 met de komst van de flexibele bacheloropleiding geïntroduceerd worden) vindt de commissie voldoende robuust en vertrouwenwekkend om op dit onderdeel tot het oordeel ‘voldoende’ te komen. QANU / Informatica, RU Groningen
169
Masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en van een zelfgemaakte selectie van twaalf afstudeerverslagen. Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft vastgesteld dat er duidelijk aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten. Het meest pregnant komt dit tot uiting in de afstudeerscriptie. In de masteropleiding staan studenten in het algemeen dichter bij de onderzoeksgroepen dan in de bacheloropleiding. De betrokkenheid van docenten bij lopend onderzoek en de aansluiting bij de state-of-the art van het wetenschapsgebied komen in de masteropleiding het best uit de verf, vooral bij de mastertracks Intelligent Systems en Computational Science and Visualisation. Haar positieve oordeel onder F20 over het niveau van de afstudeerscripties ondersteunt deze conclusies. De commissie is ingenomen met het feit dat sommige afstudeerwerken van de masteropleiding hebben geleid tot een wetenschappelijke publicatie. Ook heeft ze grote waardering voor het concept van het studentcolloquium, dat onderdeel vormt van het masterprogramma. Scores Ba: v Ma: v
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding In tabelvorm wordt voor zowel het lopende programma als het nieuwe programma (inclusief de onderdelen van de drie verdiepende minoren) een overzicht gegeven van de wijze waarop de eindtermen van de opleiding gekoppeld kunnen worden aan de leerdoelen van de programmaonderdelen. Daarnaast wordt per leerlijn (zie onder Facet 6) beschreven hoe de opbouw in moeilijkheidsgraad vorm krijgt. Masteropleiding In tabelvorm wordt voor elke mastervariant (Intelligent Systems, Computational Science and Visualisation, Software and Systems Engineering, en Informatica in Beleid en Bedrijf ) een overzicht gegeven van de wijze waarop de eindtermen van de opleiding gedekt worden door de leerdoelen van de programmaonderdelen.
170
QANU / Informatica, RU Groningen
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de eindtermen van de opleidingen worden gekoppeld aan afzonderlijke curriculumonderdelen. Ze is van oordeel dat de eindtermen in het algemeen op passende wijze vertaald zijn (in leerdoelen van) onderdelen van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindtermen valt daarmee in voldoende mate te identificeren. Ze concludeert dat de inhoud van het programma, ook van de voorgenomen flexibele bacheloropleiding, een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Enige reserve heeft ze ten aanzien van de mate waarin de in de eindtermen beoogde onderzoeksvaardigheden bij de afsluiting van de bacheloropleiding zijn gerealiseerd (zie onder Facet 20). Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs mag worden verwacht en wanneer er geen sprake is van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Scores Ba: v Ma: v F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een nadere specificering en uitwerking van de onder Facet 5 al genoemde leerlijnen die in het programma zijn aangebracht. Door het hanteren van deze leerlijnen wordt volgens de zelfstudie een inhoudelijk samenhangend programma verkregen. In alle leerlijnen is sprake van een opbouw in complexiteit en moeilijkheidsgraad: begonnen wordt met enkelvoudige, niet te moeilijke problemen, die gaandeweg plaats maken voor wat ingewikkelder problemen met verscheidene facetten, waarna uiteindelijk bij het afstudeerproject een groter probleem succesvol kan worden aangepakt. Het programma wordt afgesloten met een afstudeerproject (in het huidige programma op het gebied van de software engineering, in het nieuwe programma op het gebied van de gekozen verdiepende minor). Hierin wordt de theoretische kennis, opgedaan in de rest van de bacheloropleiding, in de praktijk toegepast. Door deze opbouw groeit de student in academisch en intellectueel opzicht bij het doorlopen van bacheloropleiding, aldus de zelfstudie. De gehanteerde leerlijnen zijn: Oriëntatie, Programmeren, Formele methoden, Computersystemen, Software Engineering, Wiskundig Modelleren, en Communicatieve Vaardigheden. In aanvulling op de beschrijving van de leerlijnen wordt de samenhang in chronologisch perspectief beschreven. Het eerste semester van het eerste jaar heeft een oriënterend karakter en QANU / Informatica, RU Groningen
171
daardoor is een overstap in de loop daarvan naar de bacheloropleiding Kunstmatige Intelligentie mogelijk met minimale studievertraging. In de nieuwe, flexibele bacheloropleiding is het eerste semester van de bacheloropleidingen Informatica en Kunstmatige Intelligentie qua programma-inhoud geheel gelijk. Masteropleiding De programmaonderdelen in de masteropleiding bestaan volgens de zelfstudie uit verdieping, verbreding, het verwerven van onderzoeks- en ontwerpcompetenties, en het verder verbreden van de academische vorming. Bij de drie mastervarianten IS, CSV en SSE wordt de verdieping van de informaticakennis die in de specialistische cursussen wordt bereikt aansluitend toegepast in de onderzoeksstage in het eerste jaar van het masterprogramma. Deze stage is bedoeld om de student in aanraking te brengen met de onderzoeks- of bedrijfspraktijk, afhankelijk van de gekozen variant. De gewenste verbreding wordt bereikt door de keuzevakken, die zo worden gekozen dat een samenhangend pakket ontstaat. Dit gebeurt in het algemeen in overleg met een docent van de onderzoeksgroep waarbinnen de student de stage en later het afstudeerproject uitvoert. Ook de training van communicatieve vaardigheden in het studentcolloquium draagt hieraan bij door de wetenschappelijke inhoud van de te bestuderen artikelen en de wijze waarop de presentaties worden georganiseerd, namelijk in congresvorm. Op deze wijze wordt de student voorbereid op het afstudeerproject dat de opleiding afsluit. In het afstudeerproject komen de doelstellingen en eindtermen van de varianten op een geïntegreerde wijze bijeen. De student neemt deel aan onderzoek in een wetenschappelijke onderzoeksgroep of bedrijfsmatige omgeving. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft naar dit aspect van de opleiding tijdens haar visitatiebezoek expliciet geïnformeerd in de verschillende gesprekken met de studenten. Deze gaven aan tevreden te zijn over de samenhang binnen het programma. De commissie heeft zelf kennisgenomen van de wijze waarop de verschillende leerlijnen zijn opgezet en van het periodieke docentenoverleg. Ook is er een curriculumcommissie (met ook een studentenvertegenwoordiger) die een belangrijke rol speelt bij curriculumveranderingen en de ‘bewaking’ van het curriculum. De profilering van en afbakening tussen de bacheloropleidingen Informatica en Kunstmatige Intelligentie is volgens de commissie goed doordacht. Wat betreft de samenhang binnen de masteropleiding oordeelt de commissie met name positief over de functie van het studentcolloquium. Wat haar betreft zouden de drie varianten een groter gemeenschappelijk deel moeten hebben in de vorm van bijvoorbeeld een algemeen onderdeel over onderzoeksmethodologie. Dit zou het eigen profiel van de masteropleiding ten opzichte van de afstudeervarianten ten goede komen. De commissie concludeert dat studenten van de opleidingen een inhoudelijk samenhangend programma volgen en dat dit aspect bij uitstek in de bacheloropleiding goed verzorgd is.
172
QANU / Informatica, RU Groningen
Scores Ba: g Ma: v F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bacheloropleiding De studielast van een cursus (momenteel variërend tussen 3 en 6 EC en in de nieuwe opzet standaard 5 EC) wordt volgens de zelfstudie zorgvuldig omgerekend naar concrete studieinzet. Een optimale studievoortgang wordt volgens de zelfstudie als volgt gegarandeerd. • • • •
Het formeel aanvragen en behalen van het propedeuse-examen is geen eis voor het mogen volgen van hogerejaarscursussen van de bacheloropleiding. Slechts in enkele gevallen is het behalen van een cursus een formele ingangseis voor een andere cursus. Bij elk vak is voldoende gelegenheid om herhalingstentamens af te leggen. De goede mogelijkheid om eventueel in het eerste semester over te stappen naar de bacheloropleiding Kunstmatige Intelligentie.
De zelfstudie meldt dat uit de periodieke cursusevaluaties blijkt dat de ervaren studielast soms hoger was dan het aantal EC dat voor het onderdeel staat. Door middel van lichte wijzigingen in de programmering en een betere afstemming van de onderdelen worden deze knelpunten doorgaans opgelost. Masteropleiding De studielast van elke cursus bedraagt 5 EC (140 uur studie) of een veelvoud hiervan. Een optimale studievoortgang wordt volgens de zelfstudie als volgt gegarandeerd. • • • •
Het moment waarop de onderzoeksstage in het eerste masterjaar begint, kan in overleg met de betrokken docent(en) redelijk flexibel worden gekozen. Slechts in enkele gevallen is het behalen van een cursus de ingangseis voor een andere cursus (zo kent de bedrijfs- of onderzoeksstage bij SSE bepaalde ingangseisen). Elk tentamen kan driemaal per jaar worden afgelegd. Het afstudeerprotocol (zie onder Facet 11) bevordert een tijdige signalering van knelpunten.
QANU / Informatica, RU Groningen
173
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft bij de studenten expliciet vooraf geïnformeerd naar hun oordeel over de studeerbaarheid van de programma’s. Ze heeft tijdens de gesprekken met hen geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Het systeem van interne kwaliteitszorg biedt goede mogelijkheden om knelpunten op te lossen en zonodig worden zaken in direct contact met docenten opgelost. De Curriculumcommissie is ook een goed instrument voor studenten om de studeerbaarheid van de opleidingen te bevorderen. Organisatie en zwaarte van de Projecten Software Ontwikkeling I en II, en de Afstudeerprojecten I en II in jaar 3 van de bacheloropleiding lijken echter punt van aandacht te moeten zijn, afgaande op reacties van studentenzijde. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Met inachtneming van de hierboven gemaakte kanttekening is ze van mening dat in het algemeen voldoende wordt gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en van de spreiding daarvan. De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat het programma van de beide opleidingen studeerbaar is. Scores Ba: v Ma: v F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een overzicht van de geldende toelatingseisen (vwo ‘oude stijl’ met Wiskunde B en Natuurkunde; vwo met profiel Natuur en Techniek; vwo met profiel Natuur en Gezondheid aangevuld met Wiskunde B 1, 2; de hbo-propedeuse van een verwante richting, dit ter beoordeling van de Examencommissie Informatica) en van de ontwikkeling in de instroom van de afgelopen jaren. Het merendeel van de instromende studenten komt uit het vwo, een minderheid is afkomstig uit het hbo of het buitenland. Als punt van continue aandacht noemt de zelfstudie de aansluiting met het vwo. Er bestaan volgens het opleidingsmanagement aanzienlijke niveauverschillen tussen de instromende studenten, onder andere door de gevolgde profielen, en de variatie in de wijze waarop het studiehuis vorm wordt gegeven op de middelbare scholen. In de cursusevaluaties geven de studenten regelmatig aan dat bij de wiskundevakken en de meer theoretische propedeusevakken voorkennis bekend wordt verondersteld die zij niet bezitten. Aan deze problematiek wordt het hoofd geboden door bepaalde meer theoretische vakken of wiskundevakken in een duidelijker 174
QANU / Informatica, RU Groningen
context te plaatsen, vakken in een optimale volgorde aan te bieden, en nieuwe ontwikkelingen zoals informatiesystemen en internetvaardigheden in het curriculum op te nemen. De zelfstudie geeft ten slotte een uitgebreid overzicht van de voorlichtingsactiviteiten die worden ontplooid. De opleiding streeft er naar in de voorlichting aan aankomende studenten een realistisch beeld te schetsen van de opleiding, en de eisen die worden gesteld. Het aantal eerstejaarsstudenten is in de periode 1999-2004 teruggelopen van 59 naar 25. Masteropleiding Toegang tot de masteropleiding Informatica wordt in elk geval verschaft door het bachelordiploma (Technische) Informatica behaald aan een Nederlandse universiteit. Hierover zijn in het verband van de landelijke kamer Informatica afspraken gemaakt. Voor studenten met een ander diploma vindt er een toelatingsonderzoek plaats. Voor enkele groepen studenten die niet direct tot de masteropleiding kunnen worden toegelaten, zijn er aanvullende toegangsmogelijkheden: een schakelprogramma van 30 EC (zes maanden) of een verkorte bacheloropleiding (omvang circa 45 EC); beide worden individueel vastgesteld. Dit is in het bijzonder van toepassing op hbo-bachelors Informatica en daaraan verwante opleidingen. De Toelatingscommissie beslist over goedkeuring van voorstellen voor toelating tot en invulling van de genoemde programma’s. Voor studenten (Technische) Informatica van de Hanzehogeschool Groningen en de Hogeschool Drenthe is er de mogelijkheid om het schakelprogramma als onderdeel van hun hbo-bacheloropleiding te doorlopen, in de vorm van twee kennismakingsthema’s (Fundamentele Informatica en Software Engineering). De RUG kent een zachte cesuur tussen bachelor- en masteropleiding: als een student op hooguit 30 EC na aan de verplichtingen voor het bachelorexamen heeft voldaan, mag hij aan de masteropleiding beginnen. De instroom in de masteropleiding bedroeg per 2005-2006 28 studenten (inclusief buitenlandse studenten en overstappers uit de ongedeelde opleiding). Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en heeft met de studenten van gedachten gewisseld over de aansluiting van het programma bij hun vooropleiding. Hun oordeel daarover was positief. De instroom vanuit hbo-opleidingen (met name de Hanzehogeschool Groningen en de Hogeschool Drenthe) verloopt in de praktijk soepel door het (deels ook al aan deze scholen te volgen) schakelprogramma. Er wordt realistische voorlichting gegeven en de opleidingen hebben het initiatief genomen om ook in Noord-Duitsland studenten te gaan werven in hun eigen taal. De buitenlandse masterstudenten waren zeer te spreken over de beschikbare informatievoorziening en de bereidwilligheid van stafleden om ‘maatwerk’ te leveren. De commissie is concluderend van oordeel dat de opleidingen op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau van de opleiding bewerkstelligen dat deze qua vorm en inhoud aansluiten bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Naar het oordeel van de commissie onderscheidt de masteropleiding zich op dit facet in positieve zin. QANU / Informatica, RU Groningen
175
Scores Ba: v Ma: g F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleiding telt 180 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over drie studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Masteropleiding Het programma van de masteropleiding telt 120 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over twee studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie stelt vast dat beide opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Scores Ba: v Ma: v F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bacheloropleiding De gebruikte werkvormen, zoals hoorcollege, werkcollege, practicum, projectgestuurd onderwijs en zelfwerkzaamheid, zijn volgens de zelfstudie afgestemd op het didactisch concept, namelijk het gelijktijdig verwerven van kennis en vaardigheden (in het programmeren en ontwerpen, en op communicatief en sociaal gebied). Kennisopbouw gebeurt in het algemeen via hoorcolleges. De toepassing van kennis staat centraal in werkcolleges, terwijl programmeer- en ontwerpvaardigheden worden geoefend tijdens practica. Het projectgestuurd onderwijs en het afstudeerproject worden gebruikt om opgedane kennis en verworven programmeervaardigheden te integreren en tevens communicatieve en 176
QANU / Informatica, RU Groningen
sociale vaardigheden te trainen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van web-based applicaties zoals de elektronische leeromgeving Nestor en het ter plaatse ontwikkelde Athena-systeem, dat ingestuurde practicumoplossingen controleert op alle automatisch te traceren fouten en de student van feedback voorziet. Vervolgens wordt een chronologisch overzicht gegeven van de onderwerpen in de drie jaren van de bacheloropleiding en de motivering voor de gekozen werkvormen waarin de vakken worden verzorgd. De zelfstudie stelt dat door de combinatie en opbouw van de mix van werkvormen wordt voldaan aan de eindtermen en dat de afgestudeerde bachelor aan het eind van de opleiding gekwalificeerd is om door te stromen naar een masteropleiding of uit te stromen naar de arbeidsmarkt c.q. het bedrijfsleven. Masteropleiding In aanvulling op hetgeen voor de bacheloropleiding is beschreven, meldt de zelfstudie dat in de masteropleiding het aantal hoorcolleges beperkt is, en dat er vooral wordt gewerkt met practica en projectvormen. De varianten IS, CSV en SSE zijn zo opgebouwd dat in het eerste jaar van de masteropleiding de nadruk ligt op een verdieping van de informaticakennis en kennismaking met wetenschappelijk onderzoek of een bedrijfsomgeving. Ook het trainen van communicatieve vaardigheden krijgt veel aandacht in het studentcolloquium. In het afsluitende jaar wordt de basiskennis nog iets uitgebreid, maar valt de nadruk op het afstudeerproject, opnieuw met een onderzoeks- of meer bedrijfsgerichte oriëntatie, afhankelijk van de gekozen variant. Daarnaast is er een aantal keuzevakken. De variant BBI is zo opgebouwd dat het eerste studiejaar bestaat uit een verdieping van informaticakennis (keuzevakken en onderzoeksproject). Dan volgt de oriëntatie in de vorm van een grote cursus Bèta in Beleid en Bedrijf, gevolgd door een integrerend afstudeer-stageproject. Tabel RUG.1 Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Informatica RU Groningen jaar 1 2 3
hoorcolleges
werkgroepen practicum/ zelfstudie project totaal 256 196 434 794 1680 272 96 543 769 1680 212 128 538 802 1680
Tabel RUG.2 Verdeling studielast (in uren) masteropleiding Informatica RU Groningen jaar 1 2
hoorcolleges
werkgroepen practicum/ zelfstudie project totaal 154-162 0-40 758-864 680-720 1680 96 0-16 748-774 786-836 1680
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie is van mening dat het gepresenteerde didactisch uitgangspunt voor de beide opleidingen in voldoende mate aansluit bij de in bijlagen 2A en 2B geformuleerde eindtermen van de opleidingen. QANU / Informatica, RU Groningen
177
Wat betreft de bacheloropleiding sluiten met name de eindtermen a2, b1, b5, c1 en d5 goed aan op het uitgangspunt. Wat betreft de masteropleiding zijn het vooral de eindtermen 7 t/m 10 die illustreren hoe gelijktijdige verwerving van kennis en vaardigheden tot uiting komt in de beschrijving van de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden. Ook de gehanteerde didactische werkvormen passen goed bij het gepresenteerde didactische uitgangspunt. Het aantal contacturen, met name voor practica en projecten, is relatief hoog. Er is voldoende variatie aan werkvormen en de keuze van de werkvorm per programmaonderdeel oogt weloverwogen. Het projectgestuurd onderwijs in de bacheloropleiding geeft in het bijzonder gestalte aan het didactisch uitgangspunt, omdat daarin gericht integratie van kennis en vaardigheden wordt gerealiseerd. In de masteropleiding zijn bij uitstek het afstudeerproject en het studentcolloquium de onderdelen die goed bij het uitgangspunt aansluiten. Scores Ba: v Ma: v F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bacheloropleiding De zelfstudie beschrijft welke tentamenvormen per vak worden gehanteerd, hoe de organisatie van de toetsen is en welke procedures worden gevolgd. De inhoud van de toetsing wordt bepaald door de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen van het vak, zoals te vinden in de studiegids en de Onderwijscatalogus. De toetsvormen variëren, afhankelijk van de leerdoelen. Kennisopbouw, programmeervaardigheden en communicatieve en sociale vaardigheden kennen alle hun eigen specifieke toetsvorm of combinatie daarvan. Op alle toetsingsvormen, zoals schriftelijke tentamens, huiswerk, tussentijdse toetsen, mondelinge presentaties, of verslagen van ontwerpopdrachten, vindt terugkoppeling naar de student plaats, al dan niet via de docent. De planning van de beoordelingsmomenten is zodanig dat de tijd tussen het aanbieden van het onderwijs, het leer- en verwerkingsproces door de studenten en de toetsing optimaal is, aldus de zelfstudie. Hertentamens worden tweemaal per jaar verroosterd in daarvoor gereserveerde weken. Elke student die deelneemt aan het Afstudeerproject (waarin een groep studenten onder supervisie van een docententeam werken met externe opdrachtgevers aan de totstandkoming van een softwareproduct) ontvangt een individuele beoordeling. Eerst geven de begeleiders een cijfer voor het team. In een groepsgesprek van het team en de begeleiders wordt het functioneren van elk teamlid bekeken. De begeleiders nemen daarop de uiteindelijke beslissing over het individuele eindcijfer. Er vindt volgens de zelfstudie regelmatig intercollegiale afstemming tussen docenten plaats bij de toetsing, met name bij afstudeerprojecten en projectgestuurd onderwijs.
178
QANU / Informatica, RU Groningen
Masteropleiding De zelfstudie meldt dat de prestaties tijdens het studentcolloquium worden beoordeeld aan de hand van mondelinge en schriftelijke presentaties. De toetsing van het onderzoeksproject of de stage hangt af van de gekozen vorm. Bij een onderzoeksproject vindt de beoordeling in het algemeen plaats op grond van geproduceerde programmatuur en een schriftelijk verslag, dat vaak de vorm van een wetenschappelijke conferentiepublicatie aanneemt en soms leidt tot een publicatie. Bij een bedrijfsstage vindt de beoordeling plaats op grond van de geleverde prestaties en een verslag; bij de beoordeling wordt ook de mening van de externe begeleiders meegewogen. Bij de begeleiding en beoordeling van het afstudeerwerk zijn in het algemeen meerdere personen betrokken, waarvan er één (de ‘afstudeerdocent’) de eindverantwoordelijkheid draagt. In het geval van een extern verricht afstudeerwerk is er ook sprake van een externe medebegeleider en medebeoordelaar. Naar aanleiding van de vorige visitatie is een protocol voor het afstudeerproject opgesteld, bestaande uit een systeem van een tweede interne begeleider uit een andere onderzoeksgroep (naast eventuele externe begeleiders) en het gebruik van afstudeerformulieren (bij aanvang, halverwege, en aan het eind van het afstudeerproject). Bij het afstudeerproject hoort een verplichte eindpresentatie in de vorm van een afstudeercolloquium. De facetten die meewegen in de eindbeoordeling zijn volgens de zelfstudie de kwaliteit van het onderzoek en de ontwikkelde software, creativiteit, werkhouding, functioneren in teamverband, schriftelijke verslaglegging en afstudeercolloquium. De motivatie voor het eindoordeel wordt schriftelijk vastgelegd op het afstudeerformulier. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Ze heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Ze is op basis daarvan van oordeel dat het niveau van de tentamens adequaat is. De aansluiting tussen stof en toetsen is in het algemeen naar behoren. Over de geldende tentamenregelingen heeft de commissie van de zijde van de studenten geen klachten vernomen. De commissie heeft niet de indruk gekregen dat borging van transparantie en consistentie van toetsnormen onderdeel vormen van het systeem van interne kwaliteitszorg. Zowel het vervaardigen van toetsen als het nakijken van gemaakte tentamens wordt in sterke mate aan de individuele docent zelf overgelaten. Bij de eindbeoordeling van het projectonderwijs zijn wel meerdere docenten betrokken. Maar wat betreft de inhoudelijke beoordeling van het Afstudeerproject is er nog wel enige stroomlijning nodig (zie ook onder Facet 20), ondanks het bestaan van een protocol. Masteropleiding Voor wat betreft de vaste onderdelen van het programma en de geldende tentamenregelingen verwijst de commissie naar haar bovenstaande commentaar ten aanzien van toetsing in de bacheloropleiding. Zij heeft kennisgenomen van de regelingen die bestaan voor het afstudeerproject, inclusief de regelingen voor externe afstudeerprojecten. Ze stelt vast dat het kwaliteitsbeleid ten aanzien van het afstudeerwerk in de masteropleiding beter uit de verf komt dan in de bacheloropleiding, QANU / Informatica, RU Groningen
179
al zijn er wel kritische kanttekeningen te plaatsen bij de wijze waarop het afstudeerprotocol in de praktijk wordt gehanteerd. Zie ook onder Facet 20 over het gerealiseerde niveau van de afstudeerwerken die de commissieleden hebben bestudeerd. Concluderend is de commissie van oordeel dat bij beide opleidingen door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de RU Groningen voldoen op het onderwerp ‘Programma’.
4.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Na een beschrijving van het facultaire beleid op het gebied van personeel en werving, het tenure-tracksysteem en de rol van het Onderzoeksinstituut voor Wiskunde en Informatica gaat de zelfstudie in op de onderwijsinzet die wordt geleverd voor het verzorgen van de opleidingen. Het uitgangspunt voor het onderwijs is dat het wordt verzorgd door, c.q. onder leiding staat van, docenten die tevens actief bij wetenschappelijk onderzoek zijn betrokken. De hoorcolleges worden over het algemeen toebedeeld aan de vaste staf. Alle hoogleraren van Informatica verzorgen een of meer hoorcolleges. Voor elke cursus (vaak bestaande uit hoorcollege, werkcollege en practicum) berust de eindverantwoordelijkheid bij een wetenschappelijk staflid (hoogleraar, uhd, ud of docent). Van de verplichte vakken in de bachelor- en de masteropleiding Informatica wordt circa 90% verzorgd door medewerkers van Informatica, de overige 10% door die van Wiskunde en Kunstmatige Intelligentie. Bij een aantal vakken (IT-Beroepspraktijk, Afstudeerproject) zijn ook vertegenwoordigers van de beroepspraktijk betrokken, bijvoorbeeld als gastdocent. Gezien de beperkte onderwijscapaciteit is er bij de start van de bachelor-masteropleiding in 2002 voor gekozen om de actieve onderzoekers vooral in de masterfase in te zetten. Dientengevolge is er in de bacheloropleiding sprake geweest van een onevenredig hoge inzet van docenten die geen onderzoek verrichten. Wel houden zij contact met lopend onderzoek via deelname aan een wetenschappelijke werkgroep en/of wekelijks werkoverleg in hun basiseenheid. Met het aantrekken van nieuwe tenure-track ud’s, aan wie hoge onderzoekseisen worden gesteld, verschuift de balans naar een situatie waarin docenten in de bacheloropleiding tevens actieve onderzoekers zijn. De per 2006-2007 ingevoerde flexibele bacheloropleiding laat op dit 180
QANU / Informatica, RU Groningen
punt een aanzienlijke verschuiving zien: het aantal niet actief bij wetenschappelijk onderzoek betrokken docenten is gereduceerd van zeven naar drie docenten. Tabel RUG.3 Personeelsoverzicht WP-onderwijsinzet Informatica RU Groningen voor het studiejaar 2005-2006 categorie hl uhd ud promovendi docenten studentassistenten Overig WP
m v aantal fte’s aantal personen personen 6 2,52
Totaal
4 13 6 16
1,44 1,07 3,69 2,5
5
1,1
50
12,32
fte’s
1
0,1
1
0,1
2
0,2
totaal percentage gepromoaantal fte’s veerden personen 6 2,52 100 4 14 6 17
1,44 1,17 3,69 2,60
5
1,1
52
12,52
100 n.v.t. 50
Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel RUG.3); de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de bacheloropleiding Informatica de afgelopen jaren vooral is verzorgd door docenten die contact hielden met lopend onderzoek via deelname aan een wetenschappelijke werkgroep of door middel van werkoverleg in hun basiseenheid. Het opleidingsmanagement heeft echter besloten tot een ingrijpende koerswijziging waardoor van docenten in beide opleidingen ook een rol in het actieve onderzoek en een bijdrage aan de ontwikkeling van hun vakgebied worden verwacht. Mede gezien het facultaire beleid met betrekking tot het aanstellen van nieuwe ud’s volgens het tenure-tracksysteem (neergelegd in de nota ‘Bèta’s in Banen’) en de stroomlijning van het informaticaonderzoek komt de commissie tot een positief oordeel op dit punt. De binding met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid, is adequaat door de aanwezigheid van externe docenten bij sommige programmaonderdelen en de sterke gerichtheid van onderdelen op de beroepspraktijk, zoals bijvoorbeeld het bachelorafstudeerproject en de vakken in de software-engineering-lijn. Scores Ba: v Ma: v QANU / Informatica, RU Groningen
181
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De zelfstudie geeft een overzicht van de ontwikkeling in de beschikbare onderwijscapaciteit van de afgelopen jaren en in de student-stafratio (zie tabel RUG.4). De streefratio is een student-stafatio van maximaal 20. Door de hoge instroom van het eind van de jaren negentig is het totaal aantal studenten sterk gestegen; dit is echter van tijdelijke aard. Maar ook is de formatie voor de informaticaopleidingen gekrompen. Een eerste oorzaak voor deze krimp ligt in het feit dat ontstane vacatures soms lastig vervulbaar blijken, onder meer door de eis van twee jaar onderzoekservaring in het buitenland bij de aanstelling van tenuretrack ud’s. Een tweede reden ligt in de facultaire bezuinigingen van de laatste jaren, waarbij openstaande vacatures zijn geblokkeerd. Naar verwachting zal op korte termijn de blokkade van enkele vacatures worden opgeheven. Tabel RUG.4: Student-stafratio Informatica RU Groningen in de periode 2002-2005 jaar
aantal fte aantal aantal onderwijs ingeschreven diploma’s studenten *)
2005-2006 2004-2005 2003-2004 2002-2003
10,53 11,38 11,27 11,69
272 263 235 181
24 22 18 15
aantal studenten per fte onderwijs 25,8 23,1 20,9 15,5
aantal afgestudeerden per fte onderwijs 2,3 1,9 1,6 1,3
*) doctoraal- en masterdiploma’s
Oordeel commissie De commissie heeft tijdens haar visitatiebezoek geen signalen ontvangen van studenten of docenten waaruit zou blijken dat de beschikbare omvang van de staf ontoereikend zou zijn om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen, al wordt de onderwijslast in het algemeen wel als hoog ervaren. Mede afgaande op de landelijke gegevens over alle informaticaopleidingen is de commissie van mening dat de student-stafratio aan deze opleidingen weliswaar stijgende is, maar nog steeds adequaat. Ze heeft begrepen uit informatie die het opleidingsmanagement in aanvulling op de zelfstudie heeft geleverd dat de informaticaopleidingen bij de lopende faculteitsbrede reorganisatie zijn aangemerkt als speerpunt en dat de beschikbare staf op peil zal worden gehouden. Dit gegeven versterkt het positieve commissieoordeel op dit facet. Scores Ba: v Ma: v
182
QANU / Informatica, RU Groningen
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De zelfstudie geeft een beschrijving van de kaders van de onder Facet 12 al genoemde nota ‘Bèta’s in banen’ en de daarmee ingezette fundamentele wijziging in personeelsbeleid. Uitgangspunten zijn: • • •
loopbaanbeginsel in plaats van formatiebeginsel; zowel onderwijs- als onderzoekstaken voor de vaste wetenschappelijke staf; en bevordering is pas aan de orde wanneer aan de eisen met betrekking tot onderwijscompetenties is voldaan.
Verder worden de kwalificaties van het zittende docententeam beschreven, de activiteiten die worden ontplooid op het gebied van professionalisering van zowel zittende als nieuwe docenten, en het cursusaanbod waaruit zij kunnen kiezen. Ten slotte wordt een overzicht gegeven van de pilots op het gebied van onderwijsvernieuwingsprojecten waarbij de informaticaopleidingen betrokken zijn geweest (met een inzet van circa 0,5 tot 0,7 fte per jaar). Oordeel commissie De commissie heeft op dit punt vooraf bij de studentenvertegenwoordigers om commentaar gevraagd en het onderwerp tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten zijn in de meeste gevallen tevreden over de inhoudelijke expertise van hun docenten. Wel vond het commissie het merkwaardig dat de afsluitende vakken op het gebied van software engineering in het derde bachelorjaar worden verzorgd door een nietinformaticus. De didactische vaardigheden van de staf zijn in het algemeen ook adequaat, maar sommige docenten blijven in dit opzicht duidelijk in gebreke. De resultaten van vakevaluaties komen aan de orde in de jaarlijkse functioneringsgesprekken en waar nodig zijn docenten verplicht deel te nemen aan coachings- en verbetertrajecten. In de waarneming van de studenten leidt dat echter in bepaalde gevallen niet tot enige verbetering. Omdat docenten bij deze opleidingen meerdere vakken geven, kan het voorkomen dat dit manco zich bij nogal wat colleges voordoet (‘multiply-effect’). Onder Facet 12 is al een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan de commissie tot een positief oordeel is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De aanwezige expertises in het docententeam als geheel zijn volgens de commissie voldoende breed. De zelfstudie meldt dat de gebieden informatiesystemen, wetenschappelijke visualisatie en computergrafiek, en software engineering onderbezet zijn (deels door vacatures). De commissie heeft echter vernomen dat hiervoor tijdelijke oplossingen zijn gevonden (zoals opvulling via nulaanstellingen en het aantrekken van externe docenten) en dat het er naar uitziet dat de vacaturestop (deels) weer zal worden opgeheven. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen naar behoren is. QANU / Informatica, RU Groningen
183
De commissie concludeert dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de RU Groningen voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’.
4.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De zelfstudie geeft een beschrijving van de beschikbare huisvesting, collegezalen, practicumen bibliotheekvoorzieningen, en de ICT-voorzieningen waaronder de elektronische leeromgeving. In het Rekencentrum van de RUG is het High Performance Computing and Visualisation Center gevestigd met onder andere een BlueGene supercomuter. Studenten hebben toegang tot verschillende van deze faciliteiten in het bachelor- en masteronderwijs en bij onderzoeksprojecten in de masterfase. Per september 2007 zullen de informaticaopleidingen samen met Wiskunde, Kunstmatige Intelligentie en het bureau van de faculteit in een nieuw gebouw worden gehuisvest. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Ze is op basis daarvan van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen (met uitzondering van de beschikbare ruimte voor projectgroepen), ook internationaal gezien, zonder meer goed zijn en zeker toereikend om het beoogde programma te realiseren. Scores Ba: g Ma: g
184
QANU / Informatica, RU Groningen
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De zelfstudie geeft een overzicht van de activiteiten die worden ontplooid in het kader van de voorlichting aan aspirant-studenten en aan de ingeschreven studenten. Bij de voorlichting aan aankomende studenten wordt naast de gangbare activiteiten per 2005-2006 gebruikgemaakt van een nieuw instrument: de RUG-Discovery. Dit is een bus met daarin een mobiel klaslokaal voorzien van moderne elektronische leermiddelen, waar in een stimulerende omgeving voorlichting dan wel een proefles/practicum kan worden verzorgd, aldus de zelfstudie. Om het effect van de inspanningen voor de studiekiezers te kunnen bepalen, wordt bij het begin van de tweede onderwijsperiode onder eerstejaars een instroomenquête afgenomen. De praktische informatievoorziening richting eigen studenten wordt vooral geleid door het Bureau Onderwijs en via de elektronische leeromgeving Nestor of het studievoortgangsregistratiesysteem ProgRESS WWW. De inhoudelijke voorlichting ligt vooral in handen van de docenten. De studieadvisering voor studenten Informatica wordt verzorgd door twee studieadviseurs: één voor eerstejaarsstudenten en één voor hogerejaarsstudenten. De activiteiten van beide adviseurs worden beschreven. De eerstejaarsstudieadviseur bereidt ook de mentoren (hogerejaarsstudenten) voor die de eerstejaarsstudenten begeleiden na de introductiedagen en ondersteunt deze. Hij is ook belast met het opstellen en verstrekken van het dringend studieadvies aan het eind van het eerste studiejaar. In de afstudeerfase is de studiebegeleiding veeleer in handen van de individuele (afstudeer)docenten. De zelfstudie meldt dat de studenten via de opleidingscommissie, curriculumcommissie en directe contacten met docenten ook hun mening over studievoorlichting en -begeleiding kenbaar maken. Daaruit komt naar voren dat zij in het algemeen positief oordelen over deze aspecten van de opleiding, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De studieadviseurs en docenten blijken in het algemeen goed toegankelijk te zijn en het mentorsysteem functioneert adequaat. Studenten zijn in het algemeen tevreden met de informatievoorziening tijdens de studie, bijvoorbeeld over de mogelijke specialisaties in de masteropleiding en over de beroepsperspectieven na deze opleiding. Zelf had de commissie de nodige moeite om inzicht te krijgen in de programmabeschrijvingen van de vakken van de masteropleiding. Dit is uiteindelijk in de loop van het visitatiebezoek wel gelukt, maar ze vraagt zich af of deze informatie voor studenten wel goed toegankelijk is. De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten.
QANU / Informatica, RU Groningen
185
Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de RU Groningen voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’.
4.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschreven wordt welke ontwikkelingen er op het gebied van kwaliteitszorg gaande zijn zowel op het niveau van de universiteit als de faculteit. Op instellingsniveau zijn na aankondiging ervan in het Strategieplan in 2004 inmiddels een handboek en een protocol opgesteld. Op facultair niveau wordt toegewerkt naar de uitwerking van een kwaliteitszorgsysteem volgens de PDCA-cyclus, waarin bestaande routines worden gecombineerd met nieuwe ontwikkelingen (accreditatiekader, facultaire reorganisatie, flexibele bacheloropleiding en invoering major/ minor). Ook is de ambitie om vakevaluaties uit te breiden naar een volledige opleidingsevaluatie. Centrale actoren in de cyclus zijn opleidingscommissie, curriculumcommissie, (adjunct)opleidingsdirecteur en evaluatiecoördinator. Beschreven wordt wat de gang van zaken is bij de evaluatie van cursusonderdelen die met een tentamen worden afgesloten. Voor de overige onderdelen is een evaluatiesysteem nog in ontwikkeling. Momenteel is gekozen voor de instelling van zogenaamde responsiegroepjes. Benadrukt wordt dat vanwege het kleinschalige karakter van de opleiding informele contacten vaak zeer effectief zijn. Als toetsbare streefdoelen voor de interne kwaliteitszorg worden geformuleerd: •
•
een studenttevredenheid van 70% ten aanzien van een aantal kwaliteitsaspecten betreffende de onderdelen van de cursus, bijvoorbeeld: a. de docent legt de theorie duidelijk uit; b. de werkcollegedocent besteedt voldoende tijd aan vragen en uitwerkingen; c. het boek/dictaat is geschikt voor zelfstudie; d. er is voldoende tijd om de practicumopgaven te maken; e. de beoordelingscriteria zijn duidelijk. als vuistregel een slagingspercentage van 65% bij tentamens.
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de beschikbare stukken over de aanpak van de interne kwaliteitszorg binnen de RUG en de Faculteit W&N in het algemeen en die binnen de oplei186
QANU / Informatica, RU Groningen
dingen informatica in het bijzonder. Mede op basis van de gevoerde gesprekken stelt ze vast dat de contouren van een cyclisch kwaliteitszorgproces (Plan-Do-Check-Act) zijn geschetst dat veelbelovend is, maar dat in de waarneming van de commissie pas ten dele als zodanig functioneert. Er zijn nog witte vlekken te onderscheiden in het geheel: sommige onderdelen van de bacheloropleiding worden niet afgesloten met een evaluatie (zoals de projecten), de onderdelen van de masteropleiding worden pas sinds kort schriftelijk geëvalueerd maar onbekend is met welk resultaat, en de evaluatie van het curriculum als geheel is nog nauwelijks aan de orde. Wel wordt een aantal goed toetsbare streefdoelen voor de kwaliteitszorg onderscheiden. De commissie komt om een aantal redenen tot een positief oordeel over dit facet. De kwaliteitszorg binnen deze opleidingen is duidelijk ingebed in een facultaire/universitaire aanpak van kwaliteitsbeleid. Dat rechtvaardigt de verwachting dat witte vlekken op afzienbare termijn worden weggewerkt, wanneer ook de overige nieuwe ontwikkelingen zijn uitgekristalliseerd. Verder melden de opleidingen dat op facultair niveau sprake is van een systeem van kwaliteitsbeoordeling van docenten. De commissie vindt dit een positief punt en meent dat dit systeem goed zou kunnen worden gekoppeld aan de verdere ontwikkeling van de PDCA-kwaliteitscyclus van het onderwijs. Ten slotte laten de geformuleerde streefdoelen duidelijk zien in welke opzichten de opleidingen hun kwaliteit bovenal willen verbeteren/handhaven. Scores Ba: v Ma: v F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschreven wordt welke procedure wordt gevolgd wanneer in cursusevaluaties tekortkomingen zijn geconstateerd. Aan de hand van een aantal concrete voorbeelden wordt de effectiviteit van het systeem van interne kwaliteitszorg beschreven. Oordeel commissie De commissie heeft van studentenzijde vernomen dat zij tevreden zijn met de mogelijkheden die hun ter beschikking staan om hun mening over de kwaliteit van het onderwijs kenbaar te maken. Hun indruk is ook dat daar in het algemeen serieus mee wordt omgegaan. Maar zij hebben ook de indruk dat zaken meestal veel beter en sneller aangekaart en geregeld kunnen worden in informele contacten met de staf. Deze zijn in het algemeen goed benaderbaar voor studenten. De commissie heeft de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie gelegd naast haar eigen bevindingen. Uit die vergelijking komt wat de commissie betreft een gemengd beeld naar voren. Sommige zaken zijn goed opgepakt, andere lijken te zijn blijven liggen: de beperkte aandacht voor informatiesystemen is nog steeds actueel, de didactische vaardigheden van een enkele docent blijven nog steeds achter, de onderwijslast voor docenten is nog steeds hoog, de beschikbare ruimte voor projectgroepen is nog steeds beperkt, de vakbeschrijvingen QANU / Informatica, RU Groningen
187
van de verplichte mastervakken zijn nauwelijks te vinden en aan de door de vorige visitatiecommissie bepleite revisie van het systeem van interne kwaliteitszorg is wel erg laat begonnen. Maar per saldo is het resultaat positief, temeer daar sommige zaken niet de opleidingen zelf aangerekend kunnen worden (zoals een vacaturestop en de beperkingen van de bestaande huisvesting). De commissie is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt op het gebied van docentprofessionalisering en het aanpakken van de vrijblijvendheid van aanvullende scholing voor de zittende staf. Ze adviseert de faculteit en de opleidingen dit beleid vooral voort te zetten en dit zo mogelijk te integreren in de cyclus van interne kwaliteitszorg. De commissie is van oordeel dat de opleidingen in voldoende mate hebben aangetoond dat er in de afgelopen periode evaluatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarvan de uitkomsten de basis hebben gevormd voor verbeteringen/verbetermaatregelen. Wel is de effectiviteit van de maatregelen die worden genomen voor verbetering vatbaar. In de lijn met wat de vorige visitatiecommissie adviseerde, zou de centrale verantwoordelijkheid in de PDCA-cyclus daadwerkelijk bij de opleidingsdirecteur belegd moeten worden en niet bij een adviserende instantie als de opleidingscommissie. Scores Ba: v Ma: v F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Per groep betrokkenen wordt in de zelfstudie een overzicht gegeven van hun betrokkenheid bij de interne kwaliteitszorg. Ook wordt een beschrijving gegeven van het functioneren van de opleidingscommissie. Studenten vullen de evaluatieformulieren in, nemen deel aan responsiegroepen en evaluatiegesprekken, onderhouden informele contacten met docenten en studieadviseurs, zijn via het Studentenoverleg Wiskunde en Informatica (SWI) vertegenwoordigd in de Opleidingscommissie (OC), de Computerbeleidscommissie en de Curriculumcommissie. Het SWI is het aanspreekpunt voor alle studenten over onderwijszaken, en overlegorgaan voor studentenvertegenwoordigers in de diverse gremia. De studentenfractie van de OC heeft een webplatform voor de OC opgezet. In de ‘Bètawijzer’ publiceren studenten faculteitsbreed hun eigen evaluaties van cursussen. Docenten zijn via hun vertegenwoordigers in de Opleidingscommissie, de Curriculumcommissie of het Opleidingsbestuur formeel betrokken bij de interne kwaliteitszorg, daarnaast ook via overleg binnen de basiseenheid en op disciplineniveau. Wat betreft de betrokkenheid van de alumni worden vooral de terugkomdagen voor afgestudeerden van de opleiding genoemd en de vijfjaarlijkse alumnidag voor oud-studenten van de Faculteit W&N. Het beroepenveld wordt betrokken in de vorm van gastdocentschappen, van afnemer van software bij het bachelorafstudeerproject en van begeleider bij de stage en het afstudeeronderzoek in de masteropleiding. Er zijn geregelde contacten binnen de RUG met informatica-gerelateerde opleidingen (ICT-platform RUG) en met het ICT-veld in Noord-Nederland (ICT Platform Noord). 188
QANU / Informatica, RU Groningen
Ondanks deze contacten meldt de zelfstudie dat de rol van alumni en beroepenveld bij de interne kwaliteitszorg nog beperkt is. Oordeel commissie De commissie meent dat de opleidingen hun studenten en medewerkers in voldoende mate betrekken bij de interne kwaliteitszorg. De betrokkenheid van alumni en beroepenveld is minder sterk ontwikkeld. Van de kant van de opleiding is inmiddels aangegeven dat er een Raad van Advies zal worden ingesteld voor het Centrum voor Informatiewetenschappen. Deze zal bestaan uit vertegenwoordigers van het afnemende veld en zal adviseren op het gebied van de kwaliteit van de opleidingen binnen het centrum en de aansluiting daarvan bij de beroepspraktijk. De commissie vindt het laatstgenoemde een goede ontwikkeling en concludeert dat per saldo medewerkers, studenten en afnemend beroepenveld in voldoende mate (zullen) zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleidingen. Wel is ze van mening dat het contact met en het bevragen van de afgestudeerden wat meer gestructureerd zou moeten worden, bijvoorbeeld via periodieke alumni-onderzoeken of exit-enquêtes van recent afgestudeerden. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de RU Groningen voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’.
4.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bij de zelfstudie was een overzicht gevoegd van de meest recente afstudeerprojecten van de bacheloropleiding. In dit programmaonderdeel worden de studenten geacht zich te gedragen als werknemers van een fictief IT-bedrijf, dat producten ontwikkelt voor echte klanten. Hierbij spelen zij verschillende rollen (projectleider, systeemarchitect, documentalist, programmeur, quality manager). Ze moeten voldoen aan strikte deadlines, en regelmatig overleggen met begeleiders en klanten. Beoordeeld wordt niet alleen de kwaliteit van opgeleverde software en documentatie, maar ook het functioneren in de projecten (sociale en communicatieve vaardigheden). Gemeld wordt dat de docenten positief oordelen over het bereikte eindniveau afgaande op de ervaren kwaliteit van de studenten die instromen in de masteropleiding en de gunstige reacties van de externe partijen die zijn betrokken bij het bachelorafstudeerproject. QANU / Informatica, RU Groningen
189
Ook was een lijst bijgevoegd met de meest recente onderzoeksprojecten die gelden als afstudeerwerk van de masteropleiding c.q. van de oude, ongedeelde opleiding. Gemeld wordt dat uit de jaarlijkse overzichten van werkloze afgestudeerden van de RUG (en persoonlijke contacten) blijkt dat de afgestudeerden van de ongedeelde RUG-opleiding geen problemen hebben met het vinden van een baan. Een aantal studenten is geschikt bevonden om een promotieopleiding te beginnen. Hun niveau steekt in het algemeen gunstig af bij het gemiddelde ingangsniveau van buitenlandse bursalen die de laatste jaren bij Informatica in Groningen zijn ingestroomd, aldus de zelfstudie. Uit reacties van bij afstudeerprojecten betrokken begeleiders bij bedrijven en instellingen kan worden opgemaakt dat het gerealiseerde niveau als goed wordt beschouwd, niet alleen qua technische kwaliteiten maar ook qua communicatieve vaardigheden. Oordeel commissie De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf afstudeerwerken van de masteropleiding uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeeropdrachten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Ook zijn ter plekke de in de zelfstudie genoemde, meest recente afstudeerprojecten van de bacheloropleiding bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Daarbij is uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten. De commissie heeft vastgesteld dat de afstudeerprojecten van de masteropleiding in het algemeen van voldoende tot goed niveau zijn. Zoals gezegd, leiden sommige tot wetenschappelijke publicaties. Gezien de diversiteit in uitvoering en beoordeling van de bestudeerde afstudeerwerken, concludeert ze dat er in de praktijk op uiteenlopende wijze wordt omgegaan met het afstudeerprotocol dat naar aanleiding van de vorige visitatie is afgesproken. Zo oogt de beoordeling weinig consistent wanneer men de verschillende afstudeerwerken naast elkaar legt. Ook de aard van het afstudeerwerk loopt sterk uiteen: van afstudeerwerken met een zuiver wetenschappelijke component tot afstudeerwerken met een sterk uitvoerend karakter op het gebied van software engineering. Wat betreft het laatste punt, is de commissie van mening dat vermeden moet worden dat een externe opdrachtgever bij een afstudeerproject buitenshuis een te zwaar stempel drukt op de beoordeling van het afstudeerwerk. Ze kan zich niet aan de indruk onttrekken dat zich dit in een enkel geval voordoet. De afstudeerwerken van de bacheloropleiding kunnen in de ogen van de commissie niet gelden als afsluitende proeve van bekwaamheid. Het karakter van de werkstukken is eerder een nuttige kennismaking met de beroepspraktijk dan dat ze kunnen gelden als sluitstuk van een universitaire bacheloropleiding. Het opleidingsmanagement heeft van zijn kant aangegeven dat dit ook zijn ambitie niet is en dat het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden slechts in zeer beperkte mate in een bacheloropleiding thuishoort. De commissie is echter van oordeel dat de geformuleerde eindtermen, met name zoals geformuleerd onder de Dublin-descriptoren ‘toepassen van kennis en inzicht’ en ‘oordeelsvorming’, suggereren dat ten minste een basis wordt gelegd voor het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden. De commissie betwijfelt niet of er met de bacheloropleiding een goede basis wordt gelegd voor een aansluitende masteropleiding van voldoende niveau. Haar oordeel ten aanzien van het aangetroffen afstudeerwerk van de masteropleiding c.q. ongedeelde opleiding was per saldo immers positief.
190
QANU / Informatica, RU Groningen
Dit wordt echter niet gereflecteerd in het niveau van de bestudeerde afstudeerprojecten van de bacheloropleiding. De commissie komt in concluderende zin tot een positief oordeel voor beide opleidingen, gezien het uiteindelijk bereikte eindniveau. Verder laat ze meewegen: het overwegend positieve oordeel van werkgevers ten aanzien van het niveau van afstuderen, het gemak waarmee afgestudeerden een baan vinden en het feit dat afstudeerwerken niet zelden leiden tot een wetenschappelijke publicatie. Scores Ba: v Ma: v F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De zelfstudie geeft voor de cohorten 1999-2004 de propedeuserendementen en voor de cohorten 2000-2004 de studiepuntrendementen na respectievelijk één en twee jaar. Na één jaar is gemiddeld meer dan 80% van de nominale 60 EC behaald. In het tweede jaar gaat dit naar zo’n 75% van de nominale 120 EC. Als streefrendement wordt gehanteerd de in het Bètaconvenant neergelegde afspraak om te streven naar een propedeuserendement van 70% na één jaar. De gepresenteerde propedeuserendementen voldoen daar niet aan; afgaande op de studiepuntrendementen wordt het streefdoel wel gehaald. Gegevens over bachelorrendementen konden in de zelfstudie nog niet worden gepresenteerd. Wel wordt opgemerkt dat de zachte cesuur tussen bachelor- en masteropleiding studenten niet bepaald aanmoedigt om snel hun bachelorexamen te behalen respectievelijk af te halen. De eerste reguliere instroom in de masteropleiding heeft pas in 2005-2006 plaatsgevonden, dus is het nog niet mogelijk hiervoor rendementen te berekenen, aldus de zelfstudie. Verwezen wordt naar de rendementen van de ongedeelde opleiding volgens de KUO-cijfers. De zelfstudie stelt dat deze ‘redelijk in overeenstemming zijn’ met het streefrendement zoals neergelegd in het Bètaconvenant voor de postpropedeutische fase van de ongedeelde opleiding (namelijk 90%). Oordeel commissie De commissie stelt vast dat er streefrendementen zijn geformuleerd die ontleend zijn aan de afspraken die enige jaren geleden zijn gemaakt met de overheid in het kader van het Bètaconvenant. Ze concludeert ook dat de propedeuserendementen vanaf 1999 niet voldeden aan het streefcijfer, maar dat het rendement van de eerste twee jaren van de bacheloropleiding in termen van behaalde studiepunten tot nu toe voldoet aan het streefcijfer van 70%. De commissie heeft daarnaast gekeken naar de historische KUO-gegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding. Daaruit komt naar voren dat het propedeuserendement na QANU / Informatica, RU Groningen
191
meer dan twee jaar studieduur voor de cohorten 1999-2000 en 2000-2001 laag is (gemiddeld ruim 50%). Het postpropedeuserendement voor afstuderen binnen een cluster van verwante opleidingen na acht jaar studieduur is voor de cohorten 1992-1993 t/m 1995/1996 redelijk goed (gemiddeld ruim boven de 80%). Op grond van de overwegingen dat de opleidingen streefrendementen hebben geformuleerd, dat het rendement van de eerste twee jaren van de bacheloropleiding in termen van behaalde studiepunten voldoet aan het streefdoel, en dat de historische KUO-gegevens over de postpropedeuserendementen van de ongedeelde opleiding redelijk goed zijn en nagenoeg voldoen aan het gestelde streefrendement, komt de commissie tot een positief oordeel op dit facet. Scores Ba: v Ma: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de RU Groningen voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Informatica van de RU Groningen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
192
QANU / Informatica, RU Groningen
Bijlage 1A Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding Informatica RU Groningen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v g v v v v v v v v g v v v v v v
______________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, RU Groningen
193
Bijlage 1B Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Informatica RU Groningen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v g v v v v v v g v v v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
194
QANU / Informatica, RU Groningen
Bijlage 2A EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING INFORMATICA AAN DE RU GRONINGEN De bachelor Informatica: kennis en inzicht a1. heeft kennis van en inzicht in de belangrijkste fundamenten van de informatica; a2. kan door abstractie en modelvorming doordringen tot de kern van een probleem en kan aangeven of bestaande oplossingen toepasbaar zijn of nieuwe oplossingen ontwikkeld moeten worden; a3. kan logisch redeneren in het vakgebied en daarbuiten, zowel door middel van ‘waarom’als ‘what-if ’-redeneringen; a4. kent de fundamentele beperkingen aan berekeningen. toepassen kennis en inzicht b1. is in staat om de kennis van de belangrijkste fundamenten van de informatica toe te passen; b2. heeft ervaring met het doelmatig gebruiken van methoden en gereedschappen die voor het oplossen van informaticaproblemen beschikbaar zijn, zoals software-ontwikkelingsmethoden, compilers, visualisatiesoftware, case-tools en domeinspecifieke software en hardware; b3. is in staat om slecht gestructureerde problemen te structureren en te herdefiniëren en weet daarbij adequate vragen te stellen; b4. kan omgaan met het feit dat veel ontwerpproblemen de eigenschap hebben te veranderen in de loop van het proces – deels als gevolg van de eigen ontwerpbeslissingen; b5. bezit de kennis en de vaardigheid voor het gebruiken, rechtvaardigen en op waarde schatten van modellen voor onderzoek en ontwerp (model breed opgevat). oordeelsvorming c1. kan de vakliteratuur kritisch lezen en beoordelen op bruikbaarheid; c2. reflecteert op de maatschappelijke aspecten van de toepassingen van de informatica, en de eigen verantwoordelijkheid daarin; c3. kan programmatuur kritisch beoordelen. communicatie d1. is in staat om over de kennis van de belangrijkste fundamenten van de informatica te communiceren; d2. is in staat om te communiceren over de resultaten van leren, denken en beslissen, met vakgenoten en niet-vakgenoten; d3. kenmerkt zich door professioneel gedrag: drive, betrouwbaarheid, betrokkenheid, nauwkeurigheid, vasthoudendheid en zelfstandigheid; d4. is in staat in teamverband en projectmatig te werken: bezit pragmatisme en verantwoordelijkheidsbesef, kan omgaan met beperkte bronnen, kan omgaan met risico’s, kan compromissen sluiten; d5. is in staat de resultaten van onderzoek en ontwerp adequaat te documenteren met de bedoeling bij te dragen aan de kennisontwikkeling in het vakgebied en daarbuiten. leervaardigheden
QANU / Informatica, RU Groningen
195
e1. is in staat om ontwikkelingen in de informatica bij te houden; e2. is in staat zich nieuwe programmeertalen eigen te maken; e3. is in staat te leren werken met nieuwe ontwikkelomgevingen;
196
QANU / Informatica, RU Groningen
Bijlage 2B EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING INFORMATICA AAN DE RU GRONINGEN De master Informatica: 1. beheerst de basisbegrippen en -technieken van de informatica, en is bekend met een aantal klassieke problemen en hun oplossingen; 2. heeft ervaring met het doelmatig gebruiken van gereedschappen die voor het oplossen van informaticaproblemen beschikbaar zijn, zoals compilers, stellingbewijzers, visualisatiesoftware, case-tools en domeinspecifieke software en hardware; 3. is bekend met toepassingen van de informatica in verschillende andere vakgebieden; 4. is in staat mondeling en schriftelijk duidelijk te communiceren over de informatica en haar toepassingen; 5. is in staat in teamverband en projectmatig te werken; 6. heeft oog voor de maatschappelijke aspecten van de toepassingen van de informatica en de eigen verantwoordelijkheid daarin; 7. heeft specialistische kennis van theorieën, methoden en technieken op een van de volgende deelgebieden van de informatica: a. Intelligent Systems;, b. Software & Systems Engineering; c. Computational Science & Visualisation; 8. is in staat om, met gebruikmaking van wetenschappelijke resultaten en inzichten, problemen uit de informatica of een verwant vakgebied te analyseren, een specificatie van de oplossing te geven en deze oplossing zo mogelijk te realiseren (in de vorm van een algoritme of programma, of van een implementatie in software of hardware); 9. is in staat de literatuur op het vakgebied kritisch te lezen en te beoordelen op correctheid, bruikbaarheid en relevantie; 10. heeft inzicht in de wetenschappelijke relevantie van probleemstellingen en resultaten, en in de validiteit van de wetenschappelijke methode. De eerste zes eindtermen komen overeen met de eindtermen van de bacheloropleiding Informatica 2005-2006. Per variant zijn er voorts de volgende aanvullende eindtermen. De master Informatica, afgestudeerd in een van de P-varianten: 11. is in staat een bijdrage te leveren aan wetenschappelijke inzichten op een deelgebied van de informatica. De master Informatica, afgestudeerd in de M-variant Software en Systems Engineering: 12. is in staat softwaresystemen in samenwerking met belanghebbenden systematisch te ontwerpen en implementeren; 13. is in staat bestaande en nieuwe softwarecomponenten tot een systeem te integreren dat aan de overeengekomen kwaliteitscriteria voldoet. De master Informatica, afgestudeerd in de variant Beleid en Bedrijf Informatica: 14. heeft inzicht in het functioneren van bedrijven en beleidsorganisaties (overheden en nietgouvernementele organisaties, NGO’s); 15. heeft inzicht in de verbanden tussen natuurwetenschappelijk onderzoek, het bedrijfsleven en overheidsbeleid; QANU / Informatica, RU Groningen
197
16. is in staat natuurwetenschappelijke en bedrijf- en beleidsmatige aspecten te integreren, in concreto: a. kan een concreet bedrijfs- of beleidsmatig probleem vertalen naar een natuurwetenschappelijk probleem; b. kan natuurwetenschappelijke aspecten van een probleem relateren aan andere relevante kennisvelden; c. kan onderzoeksresultaten in een beleid- of bedrijfsmatige context plaatsen; 17. beschikt over sociale en communicatieve vaardigheden, in concreto: a. kan doelgerichte teksten schrijven; b. kan een innovatie- en beleidsplan opstellen voor een bedrijf of overheidsinstelling; c. kan overtuigende mondelinge presentaties verzorgen; d. kan actieve bijdrage leveren aan plenaire discussies; e. beheerst vergadertechnieken, waaronder voorzitten; f. kan in teamverband aan een project werken; g. kan feedback geven en ontvangen op het functioneren in een team; 18. is in staat projectmatig te werken, in concreto: a. kan rekening houden met het belang of de doelstelling van een opdrachtgever; b. kan zelfstandig een project plannen; c. kan samenwerken met de voor het project relevante partijen; d. kan adequaat omgaan met beperkingen in tijd, informatie en middelen; e. kan de implementatie van een projectresultaat voorbereiden; 19. is in staat beroepsverantwoorlijkheid te nemen, in concreto: a. kan verantwoordelijkheid nemen voor de organisatie; b. kan strategische aspecten van het eigen project herkennen; c. kan praktische invulling geven aan ethische beroepscodes van het eigen vakgebied en de organisatie.
198
QANU / Informatica, RU Groningen
Bijlage 3A Programma bacheloropleiding Informatica 2002-2005 RU Groningen blok 1,1
cursusnaam Imperatief Programmeren I Oriëntatie Informatica Oriëntatie Kunstmatige Intelligentie
EC 5 5 5
Werkv. hwp hwp h
Toets p t t
Leerlijn PR PR,FM OR
Eindterm a1,b1 a124 c1,d2
1.2
Imperatief Programmeren II Discrete Structuren Wiskunde A
5 5 5
hwp hw hw
pt t t
PR,CV FM WM
b1,d2 a13 a3,b5
1.3
Digitale Techniek Project HTML Objectgeoriënteerd Progr. A
6 3 6
hwp hP hwp
pt p pt
CS CS,CV PR,SE
a1,b1 d24 b1
1.4
Objectgeoriënteerd Progr. B Wiskunde B Project Programmeren
6 5 4
hwp hw P
pt t p
PR,SE W PR,CV
b12,c3 b5 a23,b3,d1
2.1
Programmacorrectheid Functioneel programmeren Signalen & Systemen
5 6 4
hw hwp hwp
t pt
PR,FM PR,FM pt, WM
a13 a1,b1,e2 b5
2.2
Algoritmen en Datastructuren Ontwerp Intelligente Systemen IT-Beroepspraktijk
6 6 3
hwp hp hp
pt p p
PR,FM SE,WM OR,CV
a12 b135 c2,d2
2.3
Software Analyse en Ontwerp Project Software Ontwikkeling I Databases
6 3 6
hwp P hwp
p p pt
SE SE,CV CS
a1,b234,c3 b12 a1,b1
2.4
Architectuur en Netwerken Project Software Ontwikkeling II Talen & Automaten
5 4 6
hp P hw
pt p t
CS SE,CV FM
a1,e12 b12 a14,c1
3.1
Net-Computing Operating Systems I keuze: Computer Graphics of: Oriëntatie op Onderwijs
6 4 4 5
hp hw hp hp
pt t pt pt
CS CS CS,PR OR
a1,b1,e1 a1,c1 b125 d25
3.2
Vertalerbouw Software Engineering keuze: Operating Systems II of: Communicatieve Vaardigheden
6 5 5 5
hp hw hwp wp
pt pt pt p
CS,FM SE CS,PR CV
b12,d5 b4 a13,e2 d25
3.3
Afstudeerproject I Arch. Progr. Parall. High Perf. Sys. Statistiek voor Bèta’s
5 4 6
hP hwp hwp
p pt pt
SE,CV CS,PR WM
b34,d345,e3 a1,b1,c1,e2 b5
3.4
Afstudeerproject II Computational Geometry Kennisrepresentatie & Redeneren
5 4 6
hP hp hwp
p pt pt
SE,CV CS,PR FM
b34,c3,d345,e3 b125 a3,d1,e2
Leerlijnen. FM=Formele methoden; CS=Computersystemen; PR=Programmeren; SE=Software Engineering; WM=Wisk. Modelleren; OR=Oriëntatie; CV=Commun. vaardigheden. Werkvormen; h=hoorcollege, w=werkcollege, p=praktikum, P=projectgestuurd onderwijs. Toets(vormen): p=praktische opdracht, t=tentamen. Eind(termen): Letter-cijfer combinaties, zie Bijlage A: de bacheloropleiding.
QANU / Informatica, RU Groningen
199
Bijlage 3B Programma major bacheloropleiding Informatica (120 EC) RU Groningen (per 2006-2007) blok 1,1
cursusnaam Imperatief Programmeren I Logica * Oriëntatie Kunstmatige Intelligentie
EC 5 5 5
Werkv. hwp h h
Toets p t t
Leerlijn PR,CV FM OR
Eindterm a1,b1 a3,b3 c1,d2
1.2
Oriëntatie Informatica Wetenschappelijke Basisvaardigheden * Wiskundig Modelleren 1 *
5 5 5
hwp h hw
t p t
OR,PR FM WM
a124 a23,c1,d2 a3,b5
1.3
Objectgeoriënteerd Programmeren Discrete Structuren Programmacorrectheid
5 5 5
hwp hw hw
pt t t
PR,SE FM PR,FM
a1,b1 a123 a13
1.4
Software Design * Computerarchitectuur en Netwerken Wiskundig Modelleren 2 *
5 5 5
hwp hp hw
p pt t
SE CS WM
b124,c3 a1,e12 b35
2.1
Algoritmen en Datastructuren Functioneel Programmeren [minorcursus]
5 5
hwp hwp
pt pt
PR,FM PR,FM
a12 a1,b1,e2
2.2
Automaten Inleiding Informatiesystemen * [minorcursus]
5 5
hw hwp
t pt
FM CS
a14,c1 a1,b1
2.3
Software Management * Signalen & Systemen [minorcursus]
5 5
hwp hwp
p pt
SE WM
b24,c3,d4,e3 b5
2.4
Statistiek Software Testing * [minorcursus]
5 5
hwp hw
pt pt
WM SE
b5 b2345,c3,d4
3.1
Operating Systems IT-beroepspraktijk [minorcursus]
5 5
hw hp
t p
CS OR,CV
a1,c1 c2,d2
3.2
Parallel Computing * Net Computing [minorcursus]
5 5
hwp hp
pt pt
CS,PR CS
a1,b1,c1,e2 a1,b1,e1
Werkvormen; h=hoorcollege, w=werkcollege, p=praktikum, P=projectgestuurd onderwijs. Toets(vormen): p=praktische opdracht, t=tentamen. Leerlijnen. FM=Formele methoden; CS=Computersystemen; PR=Programmeren; SE=Software Engineering; WM=Wisk. Modelleren; OR=Oriëntatie; CV=Commun. vaardigheden. Eind(termen): Letter-cijfer combinaties, zie Bijlage A: de bacheloropleiding. (Grotendeels) nieuwe cursussen zijn gemerkt met een *.
200
QANU / Informatica, RU Groningen
Programma drie verdiepende minoren: Software & Systems Engineering (SSE), Computational Science & Visualisation (CSV), Intelligent Systems (IS) minor cursus SSE Software Engineering Produktontwikkeling * Software Architecture * keuze Afstudeerproject 1 Afstudeerproject 2
EC 5 5 5 5 5 5
Werkv. hwp hwp hwp
Toets pt pt pt
Leerlijn SE SE SE
Eindterm b14 b14 b14,c3
hP hP
p p
SE,CV SE,CV
b34,d345,e3 b34,d345,e3
CSV
4 4 4 5 5 5 6 6 4 5 5 5
hp hp hp
pt pt pt
CS,PR CS,PR CS,PR
b125 b25 b125
hP hP
p p
CS,CV CS,CV
b34,d345,e3 b34,d345,e3
hwp hwp hp
pt pt pt
FM FM CS,PR
a3,d1,e2 a3,b5,d1,e2 b125
hP hP
p p
CS,CV CS,CV
b34,d2345,e3 b34,d2345,e3
IS
Computer Graphics Computational Geometry Beeldbewerking * keuze Afstudeerproject 1 Afstudeerproject 2 Kennisrepresentatie & Redeneren Neurale Netwerken * Beeldbewerking * keuze Afstudeerproject 1 Afstudeerproject 2
Werkvormen; h=hoorcollege, w=werkcollege, p=praktikum, P=projectgestuurd onderwijs. Toets(vormen): p=praktische opdracht, t=tentamen. Leerlijnen. FM=Formele methoden; CS=Computersystemen; PR=Programmeren; SE=Software Engineering; WM=Wisk. Modelleren; OR=Oriëntatie; CV=Commun. vaardigheden. Eind(termen): Letter-cijfer combinaties, zie Bijlage A: de bacheloropleiding. (Grotendeels) nieuwe cursussen zijn gemerkt met een *.
QANU / Informatica, RU Groningen
201
Bijlage 3C Programma masteropleiding Informatica RU Groningen De globale structuur van de varianten IS, CSV en SSE cursus/onderdeel verplichte vakken keuzevakken Studentcolloquium onderzoek/stage 4e jaar afstudeeronderzoek Totaal
EC 30 à 40 30 à 40 5 15 30 120
Intelligent Systems blok 4.1
vaknaam Automated Reasoning Computer Vision Machine Learning
4.2
Studentcolloquium Informatica Neural Networks Pattern Recognition
4.3
EC 5 5 5
Werkvorm hp hp hp
Toetsing pt pt pt
Eindterm 1,2,7,8 1,2,7,8 1,2,7,8
5 5 5
hP hp hp
p pt pt
3-6.9.10 1,2,7,8 1,2,7,8
onderzoek/stage I Multi-Agent Systems keuze
5 5 5
P h
p t
1-9 1,2,7,8
4.4
onderzoek/stage II keuze
10 P 5
p
1-9
5.1 5.2 5.3 5.4
keuze keuze afstuderen I afstuderen II
15 15 15 P 15 P
p p
1-11 1-11
Werkvormen; h=hoorcollege, w=werkcollege, p=praktikum, P=projectgestuurd onderwijs. Toets(vormen): p=praktische opdracht, t=tentamen. Eind(termen): voot de cijfers, zie Bijlage A: de masteropleiding.
202
QANU / Informatica, RU Groningen
Computational Science & Visualisation blok 4.1
vaknaam Scientific Visualisation Geometric Algorithms keuze
4.2
Studentcolloquium Informatica Introduction Computational Science onderzoek/stage I
5 5 5
4.3
Adv. Computer Graphics & Virtual Env. Numerical Mathematics 1 onderzoek/stage II
5 5 5
4.4
keuze onderzoek/stage III
10 5 P
5.1
Modelling & Simulation keuze keuze afstuderen I afstuderen II
5 hp 10 15 15 P 15 P
5.2 5.3 5.4
EC Werkvorm 5 hp 5 hwp 5
Toetsing p p
Eindterm 1,2,7,8 1,2,7,8
hP hp P
p p p
3-6.9.10 1-3,7,8 1-9
hp hp P
p pt p
1,2,7,8 2,7 1-9
p
1-9
pt
1,2,7,8
p p
1-11 1-11
Werkvormen; h=hoorcollege, w=werkcollege, p=praktikum, P=projectgestuurd onderwijs. Toets(vormen): p=praktische opdracht, t=tentamen. Eind(termen): voot de cijfers, zie Bijlage A: de masteropleiding.
Software & Systems Engineering blok 4.1
vaknaam Software Architecture Technology for System Realisation keuze
4.2
Studentcolloquium Informatica Embedded Systems keuze
5 5 5
4.3
Mobile Software Real-Time Systems keuze
4.4 5.1
Bedrijfs- of Onderzoekstage Organ. & Manag. Softw. Proj. Teams keuze Architecture & Infrastructure keuze afstuderen I afstuderen II
5.2 5.3 5.4
EC Werkvorm 5 hp 5 hp 5
Toetsing p pt
Eindterm 1,2,7,8,12,13 1,2,7,8,12
hP hp
p pt
3-6.9.10 1,2,7,8,12
5 5 5
hp hp
p pt
1,2,7,8,12 1,2,7,8,12
15 5 10 5 10 15 15
P hwp
p p
1-9,12 2,5,6,7,8,12
hp
pt
1,2,3,6-8,12
P P
p p
1-10,12,13 1-10,12,13
Werkvormen; h=hoorcollege, w=werkcollege, p=praktikum, P=projectgestuurd onderwijs. Toets(vormen): p=praktische opdracht, t=tentamen. Eind(termen): voot de cijfers, zie Bijlage A: de masteropleiding.
QANU / Informatica, RU Groningen
203
Informatica in Beleid en Bedrijf blok 4.1 4.2
vaknaam keuze Studentcolloquium Informatica keuze
EC Werkvorm 15 5 hP 10
4.3 4.4 5.1 5.2
keuze Onderzoek Bèta in Beleid en Bedrijf Bèta in Beleid en Bedrijf afstudeerproject Beleid en Bedrijf afstudeerproject Beleid en Bedrijf afstudeerproject Beleid en Bedrijf
15 15 15 5 10 15 15
5.3 5.4
P hwP hwP P P P
Toetsing
Eindterm
p
3-6.9,10
p p p p p p
1-9 3-6,14-17 3-6,9,10,14-17 3-6,9,10,14-19 3-6,9,10,14-19 3-6,9,10,14-19
Werkvormen; h=hoorcollege, w=werkcollege, p=praktikum, P=projectgestuurd onderwijs. Toets(vormen): p=praktische opdracht, t=tentamen. Eind(termen): voot de cijfers, zie Bijlage A: de masteropleiding.
204
QANU / Informatica, RU Groningen
5.
De bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen Computer Science, Parallel and Distributed Computer Systems en Bioinformatics aan de Vrije Universiteit Amsterdam
a. Naam, CROHO-nummer, niveau, oriëntatie, studielast, graad en variant: Bacheloropleiding Informatica: 56978; bachelor; wo; 180 EC; BSc; voltijds Masteropleiding Computer Science: 60300; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds Masteropleiding Parallel and Distributed Computer Systems: 60802; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds Masteropleiding Bioinformatics: 60106; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit der Exacte Wetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-visitatiecommissie Informatica (september 2002) d. Start opleidingen en einddatum accreditatie: Bacheloropleiding: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding CS: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding PDCS: september 2004 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding Bioinformatics: september 2003 respectievelijk 31 december 2007 e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit
Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de visitatiecommissie Informatica van QANU over de vier door het College van Bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam bij brief van 4 april 2006 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding Informatica (hierna: ‘Ba’) en de masteropleidingen Computer Science (hierna: ‘CS’), Parallel and Distributed Computer Systems (hierna: ‘PDCS’) en Bioinformatics (hierna: ‘BI’). Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen van 1 t/m 3 november 2006. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (in de zelfstudie) aangetroffen informatie. In de bijlagen 1A t/m 1D is per opleiding een overzicht van de toegekende scores opgenomen. Voor de definitie van de scores (excellent, goed, voldoende, onvoldoende) wordt verwezen naar bijlage C van het integrale eindrapport van de commissie. Ze heeft conform de werkwijze van QANU de score ‘voldoende’ toegekend wanneer in haar ogen aan de basiskwaliteit is voldaan. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over met name de passages in de zelfstudie over de facetten die bij uitstek voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19.
QANU / Informatica, VU Amsterdam
205
Afbouw oude opleiding In september 1999 is de vierjarige ongedeelde opleiding Informatica overgegaan in de vijfjarige opleiding Informatica. In september 2002 is gestart met de bacheloropleiding Informatica. De studenten ingeschreven in de vijfjarige opleiding zijn op die datum overgezet naar de driejarige bacheloropleiding Informatica, op enkele studenten na die ervoor hebben gekozen om de ongedeelde vijfjarige opleiding te blijven volgen. Van deze studenten zijn er op dit moment nog vier actief. Problemen zijn hier niet te verwachten. In de vierjarige opleiding zijn op dit moment nog 28 studenten actief. Via de studieadviseurs wordt zo veel mogelijk getracht om deze studenten voor 1 september 2006 het doctoraaldiploma van de vierjarige opleiding te laten behalen, maar waarschijnlijk zal dit niet in alle gevallen lukken. In dit laatste geval zal getracht worden deze studenten in te passen in de bacheloropleiding. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de gesprekken met de studentenvertegenwoordigers geïnformeerd of er zich problemen hebben voorgedaan bij de afbouw van de ongedeelde opleiding. Van studentenzijde werd aangegeven dat dit niet het geval is (geweest). 5.1.
De doelstellingen van de opleidingen
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft de volgende beschrijving van de centrale doelstelling van de bacheloropleiding Informatica: “De doelstelling van de opleiding Bachelor Informatica is het verwerven van zodanige theoretische en praktische basiskennis, inzicht en vaardigheden op het gebied van de Informatica en ondersteunende disciplines als nodig is om een masteropleiding in de Informatica of verwante discipline te volgen, of eventueel toe te treden tot de arbeidsmarkt. De opleiding beoogt tevens studenten inzicht te geven in het belang van de informatica in een brede wetenschappelijke, wijsgerige en maatschappelijke context.” Vervolgens worden de eindtermen van de opleiding beschreven (zie bijlage 2A). Deze zijn volgens de zelfstudie in overeenstemming met de ‘Common requirements’ van het Joint Task Force-rapport van ACM/IEEE. Per onderdeel van de ‘Common requirements’ wordt aangetoond hoe ze terug te vinden zijn in de gepresenteerde eindtermen van de bacheloropleiding. Masteropleidingen CS: Evenzo wordt voor de masteropleiding de centrale doelstelling gepresenteerd: “De masteropleiding is een wetenschappelijk programma dat erop gericht is de student te voorzien van de kennis, ervaring en inzicht die nodig zijn om autonoom zijn beroepsverplichtingen als informaticus uit te oefenen. Het programma is ontworpen om de student voor te bereiden op verdere opleiding tot wetenschappelijk onderzoeker dan wel om een gedegen basis te bieden 206
QANU / Informatica, VU Amsterdam
voor een carrière in het bedrijfsleven op wetenschappelijk niveau. Bovendien is het programma erop gericht om de student begrip bij te brengen voor de positie van het informaticaveld binnen een brede wetenschappelijke, filosofische en sociale context.” Vervolgens worden de afzonderlijke eindtermen van de opleiding beschreven (zie bijlage 2B). In aanvulling daarop worden per specialisatie (acht in getal) specifieke vereisten beschreven. Ten slotte worden de eindtermen gelegd naast en vergeleken met hetgeen in het genoemde ACM/IEEE-rapport is neergelegd ten aanzien van de ‘nature of Master degree courses’. PDCS: Het doel van de opleiding is in eerste instantie het verwerven van kennis over begrippen, methoden en vaardigheden in verband met de werking en toepassingen van computersystemen, inclusief onderwerpen als programmeren, operating systems, computernetwerken, datastructuren, performance analyse, theoretische principes van communicatiesystemen en systeemveiligheid. De opleiding mikt op het opleiden van een populatie zeer getalenteerde en vaardige masters of science die zelfstandig onderzoek kunnen verrichten, om zodoende de concurrentiekracht van IT-bedrijven en onderzoekslaboratoria in Europa (en vooral Nederland) te stimuleren. Bij het aantrekken van kandidaatstudenten wil men kunnen concurreren met de beste universiteiten ter wereld. Ook voor deze opleiding worden de eindtermen beschreven. Deze vertonen een grote overlap met die van de master CS, maar bevatten een belangrijke aanvulling: de eindterm luidende “be able to perform research work independently, both individually and in small teams”. BI: Het doel van de masteropleiding BI wordt als volgt omschreven: “De masteropleiding BI is een wetenschappelijk programma dat erop gericht is de student te voorzien van de kennis, ervaring en inzicht die nodig zijn om autonoom zijn beroepsverplichtingen als bio-informaticus uit te oefenen. Het programma is ontworpen om een solide basis te bieden voor een carrière in het bedrijfsleven danwel om de student voor te bereiden op verdere opleiding tot wetenschappelijk onderzoeker of docent.” De zelfstudie zet uiteen wat missie en aard van de opleiding zijn en beschrijft haar positie binnen de VU, op nationaal niveau en internationaal niveau. Ook wordt een overzicht gegeven van de beoogde eindtermen. Deze vertonen grote overeenkomst met die van de masteropleiding CS. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat de opleiding op overtuigende wijze heeft aangetoond dat haar eindtermen aansluiten bij de ‘Common requirements’ van het Core Curriculum Computer Science 2001 van de ACM/IEEE-CS Joint Curriculum Task Force. Zowel ACM10 als IEEE11 geldt als een vooraanstaande organisatie met mondiale uitstraling die in overleg met de relevante belanghebbenden (waaronder het bedrijfsleven) werkt aan standaarden op het gebied The ACM (Association for Computing Machinery) is an international scientific and educational organization dedicated to advancing the arts, sciences, and applications of information technology. 11 The IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) is a professional association for the advancement of technology. 10
QANU / Informatica, VU Amsterdam
207
van respectievelijk informatica en technologische toepassingen. De ontwerpversie 2005 van de geactualiseerde standaarden van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn door de landelijke kamer van Informaticaopleidingen aangenomen als gemeenschappelijk uitgangspunt en door de commissie onder bijlage B van haar referentiekader opgenomen (zie het Algemeen Deel van het eindrapport van de commissie). Ze concludeert dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Masteropleidingen De commissie stelt vast dat de geformuleerde doelstellingen en eindtermen van deze masteropleidingen goed aansluiten bij de criteria die in de landelijke Informaticakamer in samenhang met het rapport van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn geformuleerd over de aard van de masteropleiding (zie paragraaf 3.3. van het referentiekader van de commissie). Ze concludeert dat de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Vanwege het unieke karakter van de masteropleiding PDCS en omdat deze opleiding in feite een voortrekkersrol vervult en daarmee als het ware zelf een standaard zet, komt de commissie voor deze opleiding tot de score ‘goed’. Specifiek in verband met de masteropleiding Bioinformatics valt te wijzen op de ruimte die het JTF-rapport biedt voor opleidingen die raken aan andere disciplines. Daar zou ook vergeleken moeten worden met internationale standaarden van gelijksoortige wetenschappelijke opleidingen. Bio-informatica is bij uitstek een interdisciplinair vakgebied. Het is momenteel nog in volle ontwikkeling, enigszins vergelijkbaar met de informatica zelf een aantal decennia geleden. Een direct gevolg is dat er op verschillende plaatsen programma’s in de bio-informatica worden aangeboden maar dat die verschillende uitgangspunten kennen en specifieke klemtonen leggen. In Duitsland, bijvoorbeeld, worden verschillende programma’s in de bioinformatica aangeboden die zowel een bachelor- als een mastergedeelte omvatten. In andere landen wordt bio-informatica soms als een eenjarige masteropleiding aangeboden. Klemtonen kunnen verschillen al naargelang de gerichtheid van de opleidingen op biologie, geneeskunde of informatica. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er momenteel volgens de commissie nog geen algemeen aanvaarde internationale standaard voor bio-informatica bestaat. Wel is er een aantal initiatieven, bijvoorbeeld in het kader van Europese projecten als ‘Biosapiens’ of organisaties als de ‘International Society for Computional Biology’, die actief zijn op het gebied van curricula bio-informatica. Het oordeel van de commissie over de Bio-informatica aan de VU is gebaseerd op een vergelijking met dit informatiemateriaal en met een korte, algemeen aanvaarde beschrijving van de verschillende bouwstenen van het bio-informaticaonderwijs van de hand van Russ B. Altmann van Stanford University (‘A curriculum for Bioinformatics: The time is ripe’ , Bioinformatics, jrg. 14, nr. 7, 1998, pp. 549-550). Op basis van deze vergelijking komt de commissie tot de voorzichtige conclusie dat de beoogde eindtermen van de masteropleiding BI adequaat zijn in termen van (internationale) domeinspecifieke eisen die gesteld kunnen worden aan masteropleidingen op dit gebied die niet voortbouwen op een voorafgaande, aansluitende bacheloropleiding.
208
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: g Ma-BI: v F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bacheloropleiding en masteropleidingen In tabelvorm is per Dublin-descriptor aangegeven welke eindtermen bij uitstek aan de verwezenlijking ervan bijdragen. Daarop volgt een toelichting per Dublin-descriptor. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie stelt enerzijds vast dat de gepresenteerde eindtermen van de gevisiteerde bacheloren masteropleidingen op correcte wijze in de zelfstudie zijn gekoppeld aan een of meer van de vijf aspecten die in de Dublin-descriptoren worden onderscheiden (kennis en inzicht, toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie, leervaardigheden) om het niveau van een universitaire bachelor en master te beschrijven. Het niveauverschil tussen beide komt vooral tot uiting in de aspecten 1, 2 en 5 van de Dublindescriptoren. Daaruit komt naar voren dat de masteropleiding gericht is op specialistische kennis, inzicht en vaardigheden op ten minste één deelgebied, het kunnen toepassen van kennis en vaardigheden op nieuwe of onbekende problemen, het kunnen opzetten van een onderzoeksplan en het kunnen bijdragen aan de voortgang ervan met originele oplossingen, en het zich kunnen kwalificeren voor een promotietraject. Het bachelorniveau wordt vooral gekarakteriseerd door: • • • •
gedegen theoretische en praktische basiskennis van de informatica; ervaring met praktische vaardigheden en deze kunnen toepassen in een gangbare praktijksituatie; kennisgemaakt hebben met onderzoek en ontwikkeling van informatica op academisch niveau; het zich kunnen kwalificeren voor het met succes volgen van een wetenschappelijke masteropleiding.
Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v QANU / Informatica, VU Amsterdam
209
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bacheloropleiding De zelfstudie verwijst voor de wetenschappelijke oriëntatie van de eindtermen naar de volgende elementen die daarin aangetroffen kunnen worden: a. een wetenschappelijke, onderzoekende attitude bezitten en deze kunnen gebruiken bij de benadering van problemen (eindterm 2); b. logisch kunnen redeneren, analytisch en kritisch kunnen denken en deze vaardigheden kunnen toepassen bij het beoordelen van een (wetenschappelijk) betoog (eindterm 2); c. zelfstandig (wetenschappelijke) informatie kunnen verzamelen en ordenen en deze gebruiken bij het analyseren of oplossen van problemen (eindterm 2); d. kunnen samenwerken aan de oplossing van een probleem (eindterm 5); e. gedachten gestructureerd kunnen uitdrukken in woord en geschrift en in staat zijn daarmee te communiceren met vakgenoten (eindterm 8); f. reflectie op het denken en handelen en hierin ethische, normatieve en maatschappelijke aspecten kunnen betrekken (eindterm 9). De afgestudeerde bachelor Informatica heeft toegang tot de masteropleiding Computer Science van de VU en op grond van een gezamenlijke afspraak in de landelijke Informaticakamer ook tot masteropleidingen (Technische) Informatica of Computer Science van een andere Nederlandse universiteit. In aansluiting op het concept van flexibele bacheloropleiding dat op het niveau van de Faculteit Exacte Wetenschappen van de VU wordt gehanteerd, kan de afgestudeerde wanneer hij de keuzeruimte passend heeft ingevuld, ook instromen in verschillende verwante masteropleidingen binnen de faculteit, zoals de masteropleidingen Information Sciences, Aritificial Intelligence en Bioinformatics. Het eerste jaar van de bacheloropleidingen Informatica, Informatiekunde en Kunstmatige Intelligentie is zo ingericht dat een student na het eerste jaar nog zonder noemenswaardig tijdverlies kan overstappen. Masteropleidingen De zelfstudie wijst erop dat de gepresenteerde eindtermen voor de masteropleidingen impliceren dat de masterprogramma’s gericht zijn op het verwerven van kwalificaties die nodig zijn voor het onafhankelijk kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek. De volgende algemene wetenschappelijke kwalificaties zijn daarbij aan de orde (met daarachter vermeld de eindterm waaruit de kwalificatie naar voren komt):
210
QANU / Informatica, VU Amsterdam
a. b. c. d. e. f. g. h. i.
de wetenschappelijke benadering van probleem oplossen (5, 6, 7, 8, 10); kritische evaluatie van andere wetenschappelijke resultaten (2, 7, 8, 10); logisch redeneren, analytisch en kritisch denken (3, 8, 10); onafhankelijk en levenslang leren (2, 7, 12); overdracht van wetenschappelijke expertise aan sociale, beroepsmatige en economische contexten (2, 4, 8, 9, 10); communicatievaardigheden toegesneden op de wetenschappelijke benadering (9, 11); reflectie op het eigen denken en werken (8, 10); bekend zijn met standaarden en procedures voor wetenschappelijke kritieken (8, 9, 10); zich bewust zijn van ethische, normatieve en sociologische implicaties van de ontwikkelingen in wetenschap en technologie (10).
Voor de masteropleiding CS wordt aangegeven welk type onderzoeksvaardigheden in de verschillende secties (zie onder Vooraf bij paragraaf 2.) worden ontwikkeld. De masteropleiding BI stimuleert ook het onafhankelijk werken van studenten door middel van opdrachten en stageonderzoek. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie is van oordeel dat de geformuleerde eindtermen van de opleiding duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. De door de zelfstudie aangestipte elementen (zie hierboven) illustreren dit goed en bovendien heeft de commissie zelf onder Facet 2 ook al enkele elementen geïdentificeerd die typerend zijn voor een wetenschappelijke bacheloropleiding. De commissie stelt op grond van de in de zelfstudie verstrekte gegevens vast dat de bacheloropleiding toegang geeft tot ten minste één aansluitende universitaire opleiding op masterniveau. De opleiding beschikt niet over een systematisch inzicht in de arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerde bachelor maar verwacht, mede gezien de aansluiting ervan op de ‘Common requirements’ uit het ACM/IEEE-rapport dat een bachelor weinig moeite zal hebben om op de arbeidsmarkt een geschikte positie als informaticus te vinden. De commissie vindt dat de opleiding zich in dit opzicht wel wat actiever zou mogen opstellen. Gezien het bovenstaande en gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten (in dit geval het JTF-rapport van ACM/IEEE), stelt de commissie vast dat de wetenschappelijke oriëntatie van de gepresenteerde eindkwalificaties van de opleiding adequaat is. Masteropleidingen De commissie is van oordeel dat de zelfstudie overtuigend heeft beargumenteerd dat de gepresenteerde eindtermen van de drie masteropleidingen getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Bovendien heeft de commissie zelf al onder Facet 2 enkele elementen geïdentificeerd die duidelijk wijzen op een wetenschappelijke oriëntatie (zie aldaar). Het meest ambitieus is de masteropleiding PDCS, die als ambitie heeft om afgestudeerden op te leiden die in staat zijn QANU / Informatica, VU Amsterdam
211
om onderzoekswerk onafhankelijk uit te voeren, zowel individueel als in kleine teams. Mede gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten concludeert de commissie dat de wetenschappelijke oriëntatie van de eindkwalificaties van de opleidingen adequaat is. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen Computer Science, Parallel and Distributed Computer Systems en Bioinformatics van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoen op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
5.2.
Het programma van de opleidingen
Vooraf De in dit rapport besproken opleidingen worden (grotendeels) verzorgd door de afdeling Informatica van de Faculteit Exacte Wetenschappen. Deze afdeling is daarnaast ook voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de bachelor- en masteropleidingen van de VU op het gebied van Informatiekunde, Kunstmatige Intelligentie, en Bedrijfswiskunde en Informatica. Zoals gezegd, kent de faculteit het concept van een flexibele bacheloropleiding om een tijdige overstap naar verwante bacheloropleidingen te vergemakkelijken. Het faculteitsbestuur heeft de verantwoordelijkheid voor het onderwijs overgedragen aan de onderwijsdirectie van de faculteit. Daarin zijn alle vier afdelingen (Informatica, Natuur- en Sterrenkunde, Scheikunde en Farmaceutische Wetenschappen, Wiskunde) vertegenwoordigd; de afdeling Informatica door de opleidingsdirecteur. De afdeling Informatica is verdeeld in zes secties met elk een eigen onderzoeksprogramma. Het betreft de secties Bedrijfsinformatica, Bio-informatica, Computersystemen, Kunstmatige Intelligentie, Informatie Management en Software Engineering, en Theoretische Informatica. De bacheloropleiding Informatica en de masteropleiding Computer Systems komen voort uit de ongedeelde vijfjarige doctoraalopleiding Informatica. In 2004 werd de masteropleiding Parallel and Distributed Computer Systems gestart. Deze opleiding wordt voor een belangrijk deel verzorgd door de sectie Computersystemen binnen de afdeling Informatica en voert de kwalificatie ‘topmaster’. De opleiding probeert uitmuntende kandidaten uit de hele wereld aan te trekken en is sterk onderzoeksgericht. De masteropleiding Bioinformatics werd gestart in 2003. Voor het onderwijs in deze discipline werd een aparte onderzoeksgroep opgericht, ondergebracht in de sectie Bio-informatica van de afdeling Informatica. Ook de afdelingen Moleculaire Biologie en Cellulaire Biologie van de 212
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen, en de Faculteit Geneeskunde leveren bijdragen aan de opleiding. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een aantal voorbeelden hoe de interactie tussen onderwijs en onderzoek vorm krijgt: voor een aantal cursussen wordt het raakvlak met het lopend onderzoek beschreven. Het gaat om Formele structuren, Inleiding Multimedia, Inleiding Theoretische Informatica, Inleiding Gegevensverwerking, Bedrijfssystemen, Human-Computer Interaction, en Web-gebaseerde Kennisrepresentatie. Op deze gebieden wordt plaatselijk onderzoek verricht en de onderzoekers zijn ook betrokken bij het geven van onderwijs. De aansluiting bij actuele wetenschappelijke theorieën wordt geïllustreerd met een aantal concrete gevallen: Inleiding Logica (Binary decision diagrams, Software Engineering (Agile methods, Design patterns), Bedrijfssystemen (User-level drivers), Microkernels), Computernetwerken (Sensor netwerken, Wireless netwerken). Vervolgens wordt beschreven bij welke vakken het ontwikkelen van specifieke onderzoeksvaardigheden wordt gestimuleerd: • • • • •
het combineren van kennisoverdracht en het zelf oefenen met competenties; oefenen met een probleemgerichte wetenschappelijke benadering met opklimmende moeilijkheidsgraad; het expliciet oefenen van redeneren en kritisch beoordelen; het leren goed gebruikmaken van wetenschappelijke literatuur; samenwerken in groepen, schriftelijk rapporteren en reflectie op eigen denken en handelen.
Ten slotte worden de vakken vermeld waarin een expliciet verband wordt gelegd met de beroepspraktijk van de informaticus. Masteropleidingen CS: De zelfstudie geeft voor alle masterspecialisaties een overzicht van de interactie tussen onderwijs en onderzoek, het verband met actuele wetenschappelijke theorievorming, de relatie met de actuele beroepspraktijk en andere relevante externe contacten. Onder Facet 2 werd al per sectie aangegeven hoe de onderzoeksvaardigheden worden ontwikkeld. Gemeenschappelijke noemer is dat studenten feitelijk worden betrokken bij de onderzoekspraktijk in de verschillende secties. Daarnaast zijn alle cursussen en de supervisie van projecten en literatuurstudies QANU / Informatica, VU Amsterdam
213
in handen van wetenschappers die actief betrokken zijn bij het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoek van de afdeling is bij de laatstgehouden landelijke onderzoeksbeoordeling zeer positief beoordeeld, aldus de zelfstudie. Daarmee is een actuele invulling van de onderwijsonderdelen geborgd. Ten slotte zijn er volgens de zelfstudie vele contacten met bedrijven en onderzoekorganisaties, waardoor er veel mogelijkheden zijn voor studenten om hun afstudeerwerk extern te doen. PDCS en BI: Benadrukt wordt dat de studenten slechts voor 21 (PDCS) of 30 (BI) van de 120 EC verplichte onderdelen kennen en dat het leeuwendeel van de studielast bestaat uit interactieve onderwijsvormen. De studenten worden in labcursussen in nauw contact met hun docenten, die actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek, ingewijd in complexe systemen en situaties, waardoor zij hands-on-ervaring krijgen in de wetenschappelijke praktijk. Ook wordt belicht hoe de verschillende seminars hieraan bijdragen, zoals het seminar ‘Het schrijven van onderzoeksvoorstellen’. In het afsluitende masterproject (PDCS) respectievelijk in de twee afsluitende masterprojecten (BI) voeren studenten onafhankelijk een stuk onderzoeksgerelateerd werk uit, dat moet aantonen dat ze nu over de wetenschappelijke vaardigheden beschikken om aan een promotietraject te beginnen of om als hoogwaardig informaticaprofessional te starten, aldus de zelfstudie. Ten aanzien van de BI-opleiding wordt nog benadrukt dat bio-informatici kennis uit verschillende domeinen bij elkaar moeten brengen en dat probleemgestuurd onderwijs daarbij een grote rol speelt. Studenten worden in aanraking gebracht met methodologieën en technieken op het gebied van bio-informatica en hun toepassingsgebieden. Het programma is ingebed in het Centre for Integrative Bioinformatics van de VU, waar studenten volgens de zelfstudie in contact komen met actuele onderzoeksthema’s in de context van een hoogwaardig wetenschappelijk laboratorium. Het beleid is erop gericht dat studenten in masterprojecten werken aan nieuw en open onderzoek, zo mogelijk uitmondend in een wetenschappelijk artikel in een internationaal peer-reviewed tijdschrift. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bacheloropleiding, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een aantal recente voorbeelden van afstudeerwerken van de bacheloropleiding (het afsluitende bachelorproject in jaar 3). Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie. De commissie heeft op grond daarvan vastgesteld dat het programma in voldoende mate voldoet aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. Er is door de nauwe verwevenheid van het onderwijs met het plaatselijke onderzoek in de secties sprake van voldoende interactie tussen onderwijs en onderzoek en van voldoende aansluiting bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden komt wat de commissie betreft niet goed genoeg uit de verf. Afgaande op de diversiteit in aard en niveau van de bestudeerde bachelorprojecten (zie onder Facet 20), meent de commissie dat deze niet standaard kunnen gelden als afsluitende proeve van bekwaamheid 214
QANU / Informatica, VU Amsterdam
waaruit blijkt dat een basis is gelegd voor de onderzoeksvaardigheden van de student (zoals beoogd wordt in eindterm 2; zie bijlage 2A). Wel worden in verschillende vakken aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk van de informaticus gelegd. Per saldo komt de commissie tot een voldoende oordeel over dit facet. Masteropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleidingen, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en van een zelfgemaakte selectie van twaalf afstudeerverslagen. Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft vastgesteld dat er duidelijk aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, hetgeen het meest pregnant tot uiting komt in de afsluitende masterprojecten. Haar positieve oordeel onder Facet 20 over het niveau van de afstudeerscripties ondersteunt deze conclusie. Door de nauwe betrokkenheid van studenten bij het onderzoek in de secties en de duidelijke rol van de onderzoekers in de secties als docent, zijn ook de interactie tussen onderwijs en onderzoek en de aansluiting van het onderwijs bij actuele wetenschappelijke theorievorming adequaat vormgegeven. Als specifiek positief punt waardeert de commissie bij de masteropleidingen PDCS en BI het seminar gericht op het schrijven van onderzoeksvoorstellen en bij de masteropleiding BI de sterke gerichtheid op praktijkgericht onderzoek middels de verschillende individuele projecten. Dit laatste heeft echter ook zijn keerzijde wanneer de omvang ervan ten koste dreigt te gaan van de inhoudelijke basis waarop het geheel dient te rusten (zie onder Facet 5). Om die reden komt de commissie voor de masteropleiding BI tot de score ‘v’ en niet tot een ‘g’. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: g Ma-BI: v
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding en masteropleidingen De zelfstudie gaat systematisch na hoe de ‘Computing topics’ uit het ACM/IEEE-document aan de orde komen in het programma. In tabelvorm wordt per cursusonderdeel aangegeven welke eindterm(en) daarin wordt/worden verwezenlijkt. In de paragraaf over de masteropleiding CS wordt ook aangegeven hoe de masterspecialisaties bijdragen aan de realisatie van de beoogde eindtermen.
QANU / Informatica, VU Amsterdam
215
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de eindtermen van de opleidingen worden gekoppeld aan afzonderlijke curriculumonderdelen. Ze is van oordeel dat de eindtermen bij de bacheloropleiding en de masteropleidingen CS en PDCS op passende wijze vertaald zijn in (leerdoelen van) onderdelen van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan de verwezenlijking van de eindtermen valt daarmee in voldoende mate te identificeren. Ze concludeert dat de inhoud van deze programma’s over het geheel genomen een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Enige reserve heeft ze ten aanzien van de mate waarin de eindtermen 1 en 2 van de bacheloropleiding worden gerealiseerd. Er is zoals gezegd in de ogen van de commissie geen sprake van een daadwerkelijke afsluitende proeve van bekwaamheid (zie onder Facet 4). Anderzijds moet ze vaststellen dat met de bacheloropleiding per saldo een goede basis is gelegd voor het bereiken van een adequaat afstudeerniveau in de aansluitende masteropleiding (zie onder Facet 20). Een ander bezwaar van de commissie betreft de relatief kleine omvang van het onderwijs in Algoritmiek en Complexiteitstheorie. De beoogde gedegen theoretische basiskennis van de informatica (inclusief hulpvakken) uit eindterm 1 wordt op deze wijze momenteel niet geheel gerealiseerd. Daar staat tegenover dat er voldoende aandacht is voor ‘Formele methoden’ in het algemeen en dat het opleidingsmanagement voornemens is om de positie van Algoritmiek en Complexiteitstheorie te versterken. Op grond van een en ander komt de commissie toch tot een voldoende score op dit facet voor de bacheloropleiding. Grotere bezwaren had de commissie tegen de mate waarin de masteropleiding BI de gestelde eindtermen realiseert. Eindterm 1 maakt gewag van “solid academic knowledge and insight in the field of Bioinformatics (including bioinformatics and computational issues and necessary background knowledge from other disciplines such as (Molecular) Biology and Genomics)”. Onder Facet 8 heeft ze beschreven tot welke bezwaren ze tijdens het visitatiebezoek was gekomen ten aanzien van het (in haar ogen) ontbreken van duidelijke eisen voor instroom in deze opleiding. Ook is daar beschreven hoe het opleidingsmanagement aan deze bezwaren van de commissie tegemoet is gekomen. Daarnaast geldt echter een ander bezwaar van de commissie tegen de huidige opzet van deze opleiding. Projecten vormen een dermate groot aandeel van het programma dat ruimte voor aangepaste cursussen of verdieping niet of nauwelijks aanwezig is, waardoor de hierboven genoemde eindterm 1 in het gedrang komt. Veel projectwerk kan in de ogen van de commissie inderdaad nuttig zijn, mits de basiskennis aanwezig is waarop het geheel moet rusten. Ook nadat het opleidingsmanagement in een reactie op het visitatiebezoek heeft laten weten de ruimte voor projectwerk te zullen reduceren van 75 tot 60 EC, is de commissie hier nog niet gerust op. Het aandeel van de informatica als een van de funderende disciplines (maar in feite ook dat van de biologie) blijft in haar ogen mager, zo niet te mager. Bovendien is ook het aantal algemeen verplichte vakken van het gebied ‘bio-informatica’ beperkt. Na ampel beraad binnen de commissie is de commissie ook op dit punt tot de conclusie gekomen dat, overeenkomstig het JTF-rapport, de eigen identiteit van aanpalende disciplines in aanmerking moet worden genomen. Dat betekent dan wel dat de commissie ervan uitgaat dat het bij deze opleiding niet gaat om een universitaire informaticaopleiding in de traditionele zin. Het opleiden van studenten in het ontwerpen van nieuwe programma’s en analysemethoden is immers bij deze opleiding niet aan de orde, maar wel het aanleren en gebruiken van bestaande 216
QANU / Informatica, VU Amsterdam
programma’s (‘het schrijven van scripts’) voor het oplossen van biologisch interessante problemen. In dat opzicht zou de naam van de opleiding wat de commissie betreft beter omgezet kunnen worden in Computational Biology. Wanneer het opleidingsmanagement eraan hecht om de huidige benaming te handhaven, dan ontkomt het er volgens de commissie niet aan om in ieder geval het aandeel in het programma van ‘fundamentele informaticavakken’ (niet noodzakelijkerwijs op masterniveau) significant uit te breiden. Tegen die achtergrond en met inachtneming van de gemaakte kanttekeningen ten aanzien van de feitelijke aard van de opleiding komt de commissie tot het oordeel ‘voldoende’ op dit facet. Het betrokken opleidingsmanagement heeft overigens in reactie op het rapport aangegeven dat het zich niet kan vinden in de taxatie door de visitatiecommissie van de aard van de masteropleiding BI. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding Er is een overzicht gegeven van verschillende leerclusters van samenhangende vakken binnen het programma. Het gaat daarbij niet alleen om inhoudelijke samenhang (bijvoorbeeld vakken rondom een bepaalde subdiscipline), maar ook om thematische samenhang (bijvoorbeeld vakken gericht op het ontwikkelen van bepaalde vaardigheden). De clusters die gepresenteerd worden, zijn: • • • • • • •
programmeervaardigheden; software engineering; formele methoden; informatiesystemen; computersystemen en netwerktechnologie; communiceren, rapporteren en presenteren; samenwerken.
Voor de vakken binnen de clusters geldt dat ze in feite op elkaar voortbouwen. Formeel is dat echter niet zo vastgelegd. In de zelfstudie wordt opgemerkt dat er welbewust sprake is van enige herhaling, maar dan als didactisch instrument. Daar waar er sprake is van te veel herhaling, zal dit in vakenquêtes gesignaleerd worden en vervolgens in onderwijsbesprekingen binnen de secties aangepakt worden.
QANU / Informatica, VU Amsterdam
217
Masteropleidingen CS: Elke masterstudent ontwerpt in overleg met zijn mentor of met de coördinator van de gekozen specialisatie een individueel programma. Dit behoort te passen binnen de voorwaarden die de specialisatie daaraan stelt. Dit wordt getoetst door de Examencommissie. Cruciale rol in de specialisaties spelen de secties die het onderwijs in gerelateerde cursussen verzorgen en waarin dagelijks wordt samengewerkt aan onderzoeksprojecten. Er bestaan geen onderlinge afhankelijkheden tussen de cursussen van het masterprogramma. Wel wordt als eis gesteld dat pas aan de literatuurstudie en het masterproject kan worden begonnen voordat alle of de meeste andere mastercursussen met goed gevolg zijn afgelegd. PDCS: Het programma bestaat uit vier achtereenvolgende fasen die elkaar gedeeltelijk overlappen en die ruwweg samenvallen met de vier semesters: 1. het verwerven van gedegen academische kennis en inzichten (voornamelijk in de vorm van colleges); 2. het verwerven van grondige praktijkvaardigheid en het vermogen om toepassingen te bedenken voor onbekende problemen (voornamelijk in de vorm van labcursussen gericht op programmeren); 3. het verwerven van vaardigheid in wetenschappelijk werk, zoals het leren formuleren, analyseren en evalueren van wetenschappelijke resultaten en om onderzoekstaken voor te stellen en uit te voeren (voornamelijk in de vorm van seminars); 4. het verwerven van de vaardigheid om onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek uit te voeren (het masterproject). De verplichte cursussen zijn alle gecentreerd rond het kernthema van de opleiding: Parallel and Distributed Computer Systems. Dat betekent dat andere onderwerpen zoals bijvoorbeeld software engineering en artificial intelligence bewust zijn weggelaten uit het algemeen verplichte deel. BI: Het programma is ontworpen op basis van de volgende indeling: 1. het verwerven van gedegen academische kennis en inzichten (voornamelijk door colleges, opdrachten en stages); 2. het verwerven van grondige praktijkvaardigheid en het vermogen om toepassingen te bedenken voor onbekende problemen (voornamelijk in de vorm van verplichte opdrachten en stages); 3. het verwerven van vaardigheid in wetenschappelijk werk, zoals het leren formuleren, analyseren en evalueren van wetenschappelijke resultaten en om onderzoekstaken voor te stellen en uit te voeren (voornamelijk in de vorm van stages en praktische opdrachten); 4. het verwerven van de vaardigheid om onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek uit te voeren (gedurende de stages en in de opdrachten). Deze structuur is gericht op een samenhangende ontwikkeling van vaardigheden. De verplichte cursussen zijn alle gecentreerd rond het kernthema van de opleiding: bio-informatica en verwante gebieden. Desalniettemin kunnen studenten hun eigen belangstelling en ambities volgen door brede keuzemogelijkheid in keuzevakken en projectwerk. 218
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft over dit aspect van de opleiding tijdens haar visitatiebezoek expliciet geïnformeerd in de verschillende gesprekken met de studenten. Ze is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat ze de samenhang binnen de opleiding als adequaat ervaren. De indeling in clusters van samenhangende vakken in de bacheloropleiding is een voor de hand liggende. De commissie heeft de indruk dat afstemmingsoverleg over de clusters vooral plaatsvindt binnen de secties. Dit werkt in het algemeen goed, maar de commissie plaatst wel een kanttekening bij de wijze waarop het bachelorproject wordt ingevuld (zie onder Facet 11). Ook vraagt ze zich af de coördinatie tussen clusters van vakken (dat wil zeggen tussen secties) wel goed ontwikkeld is. In de masteropleidingen is de ophanging van het programma aan specialisatiethema’s en aan het onderzoek in de secties (CS en PDCS) c.q. de leerstoel (BI) de belangrijkste richtinggevende factor. De commissie concludeert dat studenten bij de masteropleidingen CS en PDCS een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Bij de masteropleiding BI is dat veel minder zichtbaar omdat het aantal verplichte onderdelen zeer beperkt is (5) en deze slechts 30 van de 120 EC omvatten. De rest van het programma wordt sterk individueel ingevuld. Het is voor de commissie dan ook moeilijk om over dit facet een uitspraak te doen voor de opleiding BI. Wat de commissie betreft is het aandeel van de projecten bovenmatig groot en zou een groter deel van het programma gebruikt moeten worden om voor de instromende studenten van verschillende pluimage een gemeenschappelijke basis (‘homologatie’) te leggen van waaruit verder wordt gewerkt. Dit zou ook de samenhang aanzienlijk bevorderen. Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De studeerbaarheid van de programma’s wordt volgens de zelfstudie op verschillende manieren bewaakt. • • •
Bij de evaluatie van de programmaonderdelen is een van de vragen of de totale studielast overeenkomt met het aantal studiepunten van het onderdeel. De student kan op het enquêteformulier hierbij ook een toelichting geven. Bij de evaluatiebesprekingen in de secties worden de zak-/slaagpercentages van de besproken vakken bijgeleverd. Standaardregel bij tentamens is dat als de eerste tentamengelegenheid van een vak een slagingspercentages van minder dan 50% heeft, er een gesprek plaatsvindt van opleidingsdirecteur, examencommissie en de verantwoordelijke docent voordat de cijfers worden gepubliceerd.
QANU / Informatica, VU Amsterdam
219
Al deze maatregelen kunnen gevolgen hebben voor zowel vakken als programma, en dit komt in de praktijk dan ook voor. Het ligt in de bedoeling om de studeerbaarheid van het programma ook door curriculumevaluaties te laten plaatsvinden. Bacheloropleiding en masteropleiding Er wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde aantallen behaalde studiepunten per cohort vanaf de start van de vijfjarige ongedeelde opleiding in 1999 tot en met de instroom in de bachelor Informatica in het jaar 2004-2005. Hetzelfde wordt gedaan voor de cohorten 2002 t/m 2004 van de instroom in de masteropleiding CS. Ten aanzien van de masteropleiding PDCS wordt ook nog opgemerkt dat deze bij uitstek is ontworpen met een goede studeerbaarheid voor ogen. Dit blijkt uit de opzet in vier semesters van vergelijkbare zwaarte die relatief los van elkaar staan en het aanzienlijke aantal (vrije) keuzevakken. Ook wat betreft de masteropleiding BI wordt ook nog gewezen op de grote hoeveelheid vrije keuzevakken en de mogelijkheid voor de individuele student om de werklast aan te passen aan de individuele voorkeuren en omstandigheden. Er bestaan volgens de zelfstudie zeer weinig directe afhankelijkheden tussen de onderdelen van het programma en daarmee is de kans op bottlenecks zeer klein. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft bij de studenten expliciet vooraf geïnformeerd naar hun oordeel over de studeerbaarheid van het programma. Ze heeft tijdens de gesprekken met hen geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Het aspect ‘studeerbaarheid’ wordt meegenomen in de onderwijsenquêtes in het kader van de interne kwaliteitszorg. Knelpunten binnen de opleidingen zijn/worden geïnventariseerd door het opleidingsmanagement en er wordt, wanneer nodig, actie ondernomen. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Ook wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en van de spreiding daarvan. De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat het programma van de gevisiteerde opleidingen studeerbaar is. Wel is ze van mening dat de studeerbaarheid van de masteropleiding BI nadelig wordt beïnvloed door het gebrek aan voldoende inhoudelijke invulling van de informaticapijler waarop de opleiding rust. Deze kanttekening houdt rechtstreeks verband met het bezwaar dat de commissie heeft geuit (en heeft laten meewegen) onder Facet 5 ten aanzien van de in haar ogen beperkte hoeveelheid basiskennis waarop het projectwerk wordt gebaseerd. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v 220
QANU / Informatica, VU Amsterdam
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een overzicht van de gehanteerde instroomeisen, de activiteiten die de opleiding ontplooit om de aansluiting met het vwo te bevorderen, de voorlichtingsactiviteiten en de instroomcijfers van de afgelopen jaren. Opmerkelijk elementen vormen de ‘Aansluitcursus vwo-wiskunde’ uit het eerstejaarsprogramma en het concept van Flexibele Bacheloropleiding (reeds beschreven onder Facet 3). De genoemde aansluitcursus is bedoeld om studenten in de gelegenheid te stellen om deficiënties op het gebied van het vwo-vak wiskunde B2 weg te werken en zodoende voor studenten een zo veel mogelijk gelijk uitgangsniveau in wiskundekennis te bewerkstelligen. Het onderdeel begint in de eerste collegeweek met een toets. Studenten die hiervoor een voldoende halen, krijgen vrijstelling voor het vak. De overigen volgen een korte cursus, waarna nog twee gelegenheden volgen om het vak met een voldoende af te ronden. Het aantal studenten dat jaarlijks is ingestroomd in de bacheloropleiding is tussen 2002 en 2005 afgenomen van 44 tot 26, terwijl zich in het jaar 2000 nog 107 eerstejaarsstudenten inschreven voor de vijfjarige ongedeelde opleiding. Masteropleidingen CS: Voor de masteropleiding CS worden de toelatingsregelingen beschreven voor verschillende categorieën studenten (studenten met een bachelordiploma Informatica van de VU, studenten met hetzelfde diploma maar van een andere universiteit, studenten met een bachelordiploma Informatica of verwante opleiding van een hbo-instelling, studenten met een diploma van een andere opleiding dan Informatica van een Nederlandse of buitenlandse universiteit, studenten Informatica van de Hogeschool Windesheim in Zwolle). Ook wordt aangegeven welke voorlichtingsactiviteiten worden ontplooid richting potentiële masterstudenten. De opleiding onderhoudt een internationale masteropleiding van één jaar voor geselecteerde getalenteerde studenten uit Oost-Europa. De jaarlijkse instroom in de masteropleiding is in de periode 2002-2005 gestegen van 8 naar 34. PDCS: De zelfstudie beschrijft de eisen die worden gehanteerd voor toelating tot de opleiding: het bezit van een bachelordiploma Informatica van een universiteit uit de EU of equivalent, goede beheersing van het Engels en aantoonbare ervaring en motivatie om in een onderzoeksgeoriënteerde context te studeren. Alle aanmeldingen worden eerst bestudeerd door een commissie van betrokken hoogleraren, die een advies voorbereiden voor de Examencommissie. De instroom was in de jaren 2004 en 2005 11 respectievelijk 12 studenten uit een aanmelding van respectievelijk 27 en 37 gegadigden. BI: Als toelatingsvoorwaarden gelden voor deze opleiding in ieder geval het bezit van een van de volgende bachelordiploma’s van een universiteit uit de EU: QANU / Informatica, VU Amsterdam
221
• • • • • •
Bio-informatica (of gekwalificeerd equivalent); Informatica (of gekwalificeerd equivalent) gecombineerd met aantoonbare belangstelling voor het domein van de biologie; (moleculaire) Biologie (of gekwalificeerd equivalent) met aantoonbare belangstelling voor het domein van de informatica; Scheikunde (of gekwalificeerd equivalent) met aantoonbare belangstelling voor de domeinen van de biologie en informatica; Natuurkunde (of gekwalificeerd equivalent) met aantoonbare belangstelling voor de domeinen van de biologie en informatica; van een gerelateerd interdisciplinair gebied (of gekwalificeerd equivalent).
of van een relevante opleiding van een Nederlandse hbo-instelling op voorwaarde dat eventuele deficiënties weggewerkt kunnen worden in een premasterprogramma of gedurende de masteropleiding zelf. Daarnaast gelden de eis van goede beheersing van het Engels en de bewezen vaardigheid en motivatie om in een interdisciplinaire context te studeren. Voor de toelating tot de opleiding dient men te worden geselecteerd. In de periode 2003-2005 zijn jaarlijks circa vijf tot zes studenten geaccepteerd. Van hen heeft er tot nu toe één de opleiding afgerond. Een aanzienlijk aantal studenten volgt de opleiding in deeltijd, hetgeen goed mogelijk is gezien het beperkte aantal verplichte onderdelen. De zelfstudie benadrukt dat het gaat om een integratieve opleiding, waarbij het zaak is om de sleutelbegrippen uit beide toeleverende disciplines te identificeren en te integreren, zonder op voorhand al een bepaalde hoeveelheid basiskennis op beide gebieden bekend te veronderstellen c.q. te vereisen. Lang niet alle basiskennis is immers benodigd gezien vanuit de bio-informatica, zo wordt betoogd. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en heeft met de studenten van gedachten gewisseld over de aansluiting van het programma bij hun vooropleiding. Ze is van oordeel dat de opleiding op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau van de opleiding bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. De commissie heeft wel de indruk gekregen dat in de praktijk niet de eis van wiskunde B1,2 wordt gesteld en dat in feite volstaan wordt met wiskunde B1-kennis, wellicht vanwege het feit dat het eerste studiejaar op dezelfde leest is geschoeid als dat van de bacheloropleidingen Informatiekunde en Kunstmatige Intelligentie. Masteropleidingen CS: In aanvulling op het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de toelating van hbo-studenten op een goede wijze is geregeld. Studenten kunnen in de bacheloropleiding voldoende informatie krijgen over de mogelijkheden in de aansluitende masteropleiding. Per sectie is er een mastercoördinator die de Examencommissie adviseert over de inhoud van het premasterprogramma dat een belangstellende hbo-instromer geacht wordt te volgen, afhankelijk van de gevolgde opleiding en de gewenste specialisatie. 222
QANU / Informatica, VU Amsterdam
PDCS en BI: Deze masteropleidingen selecteren hun studenten, waarbij dus expliciet de gelegenheid bestaat om de aansluiting met de vooropleiding optimaal te laten zijn. In het geval van de masteropleiding PDCS heeft de commissie daar geen twijfels over, gezien de formele instroomeisen en de gevoerde gesprekken tijdens het visitatiebezoek. Maar in het geval van de masteropleiding BI vraagt de commissie zich ernstig af of ‘aantoonbare belangstelling’ voor de Informatica volstaat voor een afgestudeerde bachelor Biologie om de opleiding BI succesvol te kunnen afronden. Ze heeft er begrip voor dat de opleiding de noodzakelijke ‘bagage’ op het gebied van de informatica wil beperken tot alleen functionele componenten. In dat verband vindt ze echter ‘aantoonbare belangstelling’ zonder meer ontoereikend. Er zijn weliswaar mogelijkheden het masterprogramma om ontbrekende kennis te compenseren (bij wijze van ‘overbrugging’), maar daarbij gaat het om vakken op inleidend niveau. Dat kan men moeilijk rekenen tot de “solid academic knowledge and insight in computational issues”, waarover in de beoogde eindtermen van de opleiding wordt gerept (zie onder Facet 5 en in bijlage 2D onder eindterm 1). Bovendien vindt de commissie het gebruik van de keuzeruimte om kennisachterstanden weg te werken niet de geëigende weg; deze (schaarse) ruimte zou ingevuld moeten worden met relevante vakken op mastersniveau. Wanneer dat niet gebeurt, komt ook eindterm 3 in het gedrang (“be able to acquire specialist knowledge, insight and skills in other areas in bioinformatics within a reasonable period of time”). In reactie op deze bezwaren van de zijde van de commissie heeft het opleidingsmanagement de visitatiecommissie na afloop van de visitatie laten weten dat het een aantal maatregelen heeft genomen die maken dat de toelatingsvoorwaarden voor instroom in deze opleiding worden aangescherpt. Deze maatregelen zijn de volgende: 1. De keuzeruimte is vastgezet op 18 EC. Deze ruimte is volledig te benutten voor keuzecursussen op masterniveau. 2. Gebrek aan programmeerervaring of ontbreken van voldoende voorkennis van (moleculaire) biologie worden opgevangen binnen de deficiëntieregeling (dat wil zeggen niet ten laste van de keuzeruimte). De cursus inclusief practicum Inleiding Programmeren of de cursus Biochemie II moet succesvol worden afgesloten zonder dat de studiepunten behorende bij deze cursussen worden uitgekeerd. Gezien tegen de achtergrond van: • • •
de ruimte die het referentiekader van de commissie in de paragraaf over ‘The nature of Master degree courses’ biedt om bij interdisciplinaire programma’s rekening te houden met de internationale standaarden op die gebieden; de domeinspecifieke eisen, naar voren komend in het beschikbare internationale referentiemateriaal; de duidelijke verbeteringen die het opleidingsmanagement op dit punt heeft aangebracht,
concludeert de commissie dat de masteropleiding BI per saldo op dit facet voldoende scoort. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v QANU / Informatica, VU Amsterdam
223
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleiding telt 180 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over drie studiejaren met een omvang van gemiddeld 60 EC per jaar. Masteropleidingen Het programma van de masteropleidingen telt 120 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over twee studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleiding De commissie stelt vast dat alle opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bacheloropleiding In de bacheloropleiding Informatica bestaat een grote verscheidenheid aan onderwijswerkvormen, met als oogmerk: gevarieerd onderwijs waarin de leerdoelen optimaal door de gekozen werkvormen worden ondersteund. Onderscheiden worden onder meer de volgende werkvormen: hoorcollege, werkcollege (in kleinere groepen), computerpracticum (veelal in groepen van twee), werken in groepen, project, en seminar. Er wordt een beschrijving gegeven van de leidende gedachten die een rol spelen bij de inrichting en de vormgeving van het curriculum. Ook wordt aangegeven hoe de studielast verdeeld is over de verschillende onderwijsvormen (zie tabel VU.1).
224
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Tabel VU.1 Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Informatica Vrije Universiteit Amsterdam jaar 1 2 3
hoorwerkpracticum groepsscriptie zelfstudie totaal colleges college werk 243 147 245 177 50 818 1680 238 80 287 126 16 933 1680 234 52 221 90 310 773 1680
Masteropleidingen CS: De zelfstudie meldt dat een nieuwe masterstudent stap voor stap wordt geïntroduceerd in de beroepsmatige of wetenschappelijke gemeenschap binnen de specialisatie van zijn keuze. In de masteropleiding worden in principe dezelfde onderwijsvormen aangeboden als in de bacheloropleiding. Verschil is echter dat de student niet systematisch met alle onderwijsvormen in aanraking wordt gebracht, maar dat dit afhankelijk is van de eisen van de gekozen specialisatie en het gekozen programma van de individuele student. Sommige onderdelen staan vast voor alle masterstudenten: het masterproject, de literatuurstudie, praktisch werk en enkele colleges. De kwaliteit van het masterproject wordt door een aantal mechanismen gecontroleerd: de plaatsing van het project in een beroepsmatige context (de plaatselijke onderzoeksgroep of een bedrijf waar stage wordt gelopen) en het aanwijzen van een tweede lezer naast de supervisor bij het beoordelen en waarderen van het definitieve afstudeerwerk. De zelfstudie geeft een schatting van de verdeling van de studielast over de verschillende werkvormen (zie tabel VU.2). Een preciezer beeld kan niet worden gegeven vanwege het individuele karakter van de masterprogramma’s. Tabel VU.2 jaar 1 2
Verdeling studielast (in uren) masteropleiding Computer Science Vrije Universiteit Amsterdam (afhankelijk van de gekozen invulling)
hoorwerkpracticum groepswerk/ project zelfstudie totaal colleges college seminar 264-236 40-12 340-404 0-64 28-28 980-964 1680 82-56 56-0 28-56 28-98 1148-1274 366-168 1680
PDCS: Het centrale didactische concept van deze opleiding is ‘researching learning’, gericht op het opleiden van studenten tot Masters of Science met kritische vaardigheden en de capaciteit om op individuele basis onderzoekstakken te vervullen. De gebruikte onderwijsvormen corresponderen met de onder Facet 4 beschreven indeling van de twee studiejaren en omvatten werkvormen als: colleges, werkgroepen, laboratoriumwerk, seminars, zelfstudie en het masterproject (zie tabel VU.3). Studenten worden opgenomen in de onderzoeksgroep en doen in direct contact met hun docent-onderzoeker hands-on-ervaring op de werkvloer. De mate van begeleiding die in colleges en andere contacturen wordt gegeven, is echter beperkt. Het is de bedoeling dat de student in steeds sterkere mate zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Ook hier gelden de bij de master CS beschreven mechanismen om de kwaliteit van het afstudeerwerk te borgen.
QANU / Informatica, VU Amsterdam
225
Tabel VU.3 Verdeling studielast (in uren) masteropleiding Parallel and Distributed Computer Systems aan de Vrije Universiteit Amsterdam (afhankelijk van de gekozen invulling) jaar 1 2
hoorwerklaboratorium- seminars project zelfstudie totaal colleges college werk 150-210 30 672-346 24 0 804-1070 1680 30 0 0 60 1036 554 1680
BI: Het centrale didactische concept van deze opleiding is ‘learning by research’, gericht op het opleiden van studenten tot Masters of Science met kritische vaardigheden en de capaciteit om op individuele basisonderzoekstaken te vervullen. Daartoe wordt bijna 60% van de studielast besteed aan projectmatig onderzoekswerk (zie tabel VU.3). De inrichting van het programma is echter zeer flexibel, zodat de student zelf de spreiding van de programmaonderdelen over de twee jaren kan bepalen. Er wordt aanzienlijk geïnvesteerd in voldoende en goede supervisie bij de onderzoeksactiviteiten van de studenten. De mate van begeleiding die in colleges en andere contacturen wordt gegeven, is echter beperkt. Het is de bedoeling dat de student in steeds sterkere mate zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Wel is het zo dat bij ieder college opdrachten horen waarbij de studenten worden opgeroepen om bij de betrokken begeleider langs te gaan voor advies. Ook voor de master BI gelden de bij de master CS beschreven mechanismen om de kwaliteit van het afstudeerwerk te borgen, aldus de zelfstudie. Tabel VU.4
jaar 1 2
Verdeling studielast (in uren) masteropleiding Bioinformatics aan de Vrije Universiteit Amsterdam (afhankelijk van de gekozen invulling)
hooropdrachten practicum- seminars project zelfstudie totaal colleges werk 336-0 180-0 210-0 0-20 320-1660 634-0 1680 204-132 120-60 120-90 6-14 834-1146 396-238 1680
Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat er geen eenduidig didactisch concept is geformuleerd voor het verzorgen van het onderwijs in de opleiding, maar wel worden er didactische uitgangspunten gepresenteerd die leidend zijn geweest bij de vormgeving van het onderwijs. Bovendien wordt beredeneerd aangegeven welke keuze voor onderwijsvormen is gemaakt, gezien de leerdoelen van de verschillende onderwijsonderdelen. De commissie heeft de geformuleerde uitgangspunten gelegd naast de doelstelling (zie onder Facet 1) en eindtermen van de opleiding (zie bijlage 2A) en is van mening dat deze goed op elkaar aansluiten. De gemaakte keuze van werkvormen per vak maakt een goed doordachte indruk en past bij de gepresenteerde didactische uitgangspunten. In het algemeen is er een goede mix gevonden tussen het bijbrengen van kennis en de ontwikkeling van vaardigheden, maar de commissie meent wel dat de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden in de bacheloropleiding op dit moment niet in alle gevallen voldoende uit de verf komt. Het beeld dat de afsluitende bachelorprojecten in dit opzicht laten zien, is daarvoor naar het oordeel van 226
QANU / Informatica, VU Amsterdam
de commissie te wisselvallig (zie onder Facet 20). Ze heeft de indruk dat de al vaker genoemde secties een voorname rol spelen bij de invulling van het bachelorproject en dat ze die rol op uiteenlopende manieren invullen (zie onder Facet 11). Tijdens de gesprekken met de studenten bleek dat het hun niet duidelijk is wat de functie van afsluitende het bachelorproject is. De commissie heeft geen aanwijzingen gevonden dat de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden bij andere onderdelen structureel vorm krijgt. Masteropleidingen CS: Ook ten aanzien van de masteropleiding CS stelt de commissie vast dat er geen sprake is van een uitgesproken didactisch concept, maar wel van enige didactische uitgangspunten en bijbehorende werkvormen. Ze vindt deze goed passen bij de gepresenteerde eindtermen van de masteropleiding. In het bijzonder herkent ze eindterm 6 in het uitgangspunt dat elke student in het masterproject een element van originaliteit of creativiteit opneemt. De directe ophanging van de invulling van het masterprogramma aan de secties spoort ook met het sterk wetenschappelijk getinte karakter van de eindtermen. Voor de wijze van hantering van richtlijnen voor uitvoering en beoordeling van het afstudeerwerk zij verwezen naar Facet 11. PDCS en BI: De masteropleidingen PDCS en BI kennen een uitgesproken didactisch concept: ‘researching learning’ respectievelijk ‘learning by research’. De commissie vindt dat dit concept getuigt van een wetenschappelijke opleiding bij uitstek en heeft daar veel waardering voor. Het concept past prima bij de doelstellingen en beoogde eindtermen. De werkvormen zijn er duidelijk op afgesteld; in het geval van de masteropleiding BI is wellicht de keuze voor de onderzoeksgerichte projectvorm te prominent (zie elders in dit rapport). Het karakter van de opleidingen brengt ook met zich mee dat er behoorlijk veel getalenteerde buitenlandse studenten naar deze VU-opleidingen komen met alle positieve bijeffecten van dien. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bacheloropleidingen masteropleidingen De zelfstudie geeft een beschrijving van de taken en bevoegdheden van de Examencommissie, van de onderdelen van de Onderwijs- en Examenregeling betreffende de tentamenregelingen en van de geldende Regelen en Richtlijnen met betrekking tot tentamens en examens. Er geldt QANU / Informatica, VU Amsterdam
227
een nakijktermijn van uiterlijk 22 werkdagen en er bestaat de mogelijkheid tot nabespreking van gemaakte tentamens. Het is staande praktijk dat er intercollegiale afstemming plaatsvindt van tentamens, aldus de zelfstudie. Docenten laten hun tentamens in het algemeen door naaste collega’s of betrokken student-assistenten beoordelen op correctheid, helderheid en zwaarte. De docent wordt bij meer dan 50% negatieve uitslagen bij een tentamen aangesproken door de onderwijsdirectie, om de oorzaak te bepalen. De onderwijsdirectie controleert verder steekproefsgewijs, door schriftelijke enquêtes, het oordeel van studenten wat betreft docent, inhoud, studiemateriaal, eventuele practica, en tentaminering. Deze onderwijsevaluaties, met name knelpunten en mogelijke verbeteringen, worden ook altijd besproken met de betrokken docenten, in de daartoe georganiseerde sectievergaderingen, en deze gesprekken worden genotuleerd. Regels voor de begeleiding en beoordeling van afstudeerprojecten en stages zijn vastgelegd in de Stagehandleiding. Naast een afstudeerverslag dient de student een afstudeerpresentatie te houden. Bij de beoordeling van afstudeerprojecten en stages spelen begrip van de behandelde stof, mondelinge en schriftelijke presentatie, inzet, initiatief en samenwerken een rol. De afstudeerdocent heeft de eindverantwoordelijkheid voor de beoordeling. Hierin wordt meegenomen het oordeel van de tweede lezer en (bij stages) de externe begeleider(s), aldus de zelfstudie. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen van de afgelopen jaren en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Ze heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Ze is op basis daarvan van oordeel dat het niveau van de tentamens adequaat is. De aansluiting tussen stof en toetsen is in het algemeen naar behoren. Over de geldende tentamenregelingen hebben de studenten geen klachten. De commissie heeft uit de zelfstudie vernomen dat er sprake is van intercollegiale afstemming van tentamens. Ze stelt evenwel vast dat gerichte kwaliteitsborging van de toetsing niet hoog op de agenda staat bij het systeem van interne kwaliteitszorg; de Examencommissie speelt op dit gebied in ieder geval geen prominente rol. Het plaatsen door de faculteit van een toetshandleiding op haar website vindt de commissie te beperkt en past meer in het kader van deskundigheidsbevordering. Wat betreft de beoordeling van het afsluitende bachelorproject constateert de commissie dat de secties hiermee op uiteenlopende wijze omgaan. Zo laten sommige werken duidelijk zien dat een basis is gelegd voor de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden, terwijl dat bij andere veel minder duidelijk is. Een vorm van stroomlijning is hier zeker gewenst. Wat betreft de beoordeling en uitvoering van het afstudeerwerk van de masteropleiding CS stelt de commissie vast dat er weliswaar gezamenlijke richtlijnen bestaan, maar dat er sprake is van een weinig consequente hantering daarvan door de verschillende secties. Blijkbaar is het instrument van tweede lezer niet effectief. Dit gaat overigens niet ten koste van het afstudeerniveau (zie onder Facet 20). De commissie heeft slechts kennis kunnen nemen van een klein aantal afstudeerwerken van de masteropleidingen PDCS en BI (zie onder Facet 20). Ze meent echter dat de kans groot is dat ook bij deze opleidingen, gezien hun inbedding in dezelfde structuur als de masteropleiding CS, het hanteren van de richtlijnen voor uitvoering en beoordeling van het afstudeerwerk zal gaan uiteenlopen, tenzij er minder vrijblijvende afspraken worden gemaakt en geïmplementeerd. 228
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Een kritische kanttekening plaatste de commissie nog bij de masteropleiding BI: het was niet duidelijk welk project nu formeel geldt als het formele afstudeerwerk, de afsluitende ‘proeve van bekwaamheid’. Ze is van mening dat er in de ontvangen aanvullende informatie gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan dit bezwaar. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Programma’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen Computer Science, Parallel and Distributed Computer Systems en Bioinformatics van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoen op het onderwerp ‘Programma’.
5.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De zelfstudie geeft een overzicht van het personeel dat binnen de afdeling Informatica beschikbaar is voor het verzorgen van onderwijsonderdelen van de opleidingen Informatica, Informatiekunde en Kunstmatige Intelligentie (zie tabel VU.5). Tabel VU.5
Personeelsoverzicht WP-onderwijsinzet Afdeling Informatica *) Vrije Universiteit Amsterdam voor 1 december 2005
categorie
m v totaal percentage gepromoveerden aantal fte’s aantal fte’s aantal fte’s hl 15 4,7 1 0,16 16 4,88 100 uhd 6 1,8 6 1,76 100 ud 12 4,0 5 1,92 17 5,92 94 promovendi 42 4,1 8 0,8 50 4,9 docenten 4 2,08 2 0,8 6 2,88 50 student22 4,45 5 1,1 27 5,55 assistenten overig WP 20 3,63 3 0,6 23 4,23 100 Totaal
121
24,74
24
5,38
145
30,12
*) uitsplitsing voor de in deze visitatie gevisiteerde opleidingen is technisch niet mogelijk
QANU / Informatica, VU Amsterdam
229
Volgens de zelfstudie blijkt uit de tabel dat een groot deel van de onderwijsinzet wordt gegeven door hoogleraren en u(h)d’s. Onder de categorie ‘overig WP’ vallen de postdocs. Student-assistenten worden ingezet bij begeleiding van programmeerpractica, vooral in het eerste jaar, en soms ook bij werkcolleges. Practica in hogere jaren worden vaak begeleid door aio’s. Slechts bij uitzondering worden colleges gegeven door niet-gepromoveerde docenten. Alleen al in het eerste bachelorjaar worden vier vakken door hoogleraren gegeven (AI-kaleidoscoop, BI-kaleidoscoop, Taakanalyse en Webdesign, Inleiding Gegevensverwerking). In het algemeen wordt het onderwijs verzorgd door docenten met een sterke betrokkenheid bij het onderzoek (zie ook Facet 4). De aansluiting van het onderwijs bij het onderzoek wordt verder bevorderd doordat het vanuit de secties verzorgde onderwijs meestal in thematische zin aansluit bij het wetenschapsgebied van de desbetreffende sectie. De onderzoeksgroepen van de afdeling Informatica hebben volgens de zelfstudie een sterke onderzoeksreputatie; bij de laatstgehouden landelijke onderzoeksbeoordeling verwierf het onderzoek van de afdeling Informatica als geheel de waardering ‘zeer goed tot excellent’. Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel VU.5); de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen CS en PDCS voor een belangrijk deel worden verzorgd door veelal gezaghebbende onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied en die een duidelijke binding hebben met de wereld van het wetenschappelijk informaticaonderzoek, de beroepspraktijk waarvoor in ieder geval bij de master PDCS in eerste instantie wordt opgeleid. In de (eerste jaren van de) bacheloropleiding zijn verschillende hoogleraren en uhd’s actief bij het geven van onderwijs. De leden van de staf die de masteropleiding BI verzorgt, zijn in alle gevallen gepromoveerd en actief betrokken bij wetenschappelijk onderzoek, maar dan voornamelijk binnen de Faculteit Levenswetenschappen (afdeling Biologie) van de VU. Vanuit de Informatica, waar de opleiding formeel onder valt, is slechts één hoogleraar betrokken. De commissie komt tot een positief oordeel over dit facet voor alle gevisiteerde opleidingen. Omdat de masteropleiding PDCS zich bij uitstek richt op het opleiden van onderzoekers, dit in de praktijk ook waarmaakt in de wijze waarop het programma wordt verzorgd (afgaande op de positieve uitlatingen van de studenten), internationaal gezien een unieke positie inneemt en een voorbeeldfunctie vervult, meent de commissie dat de score ‘excellent’ op zijn plaats is. Scores Ba: g Ma-CS: g 230
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Ma-PDCS: e Ma-BI: v F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De afdeling Informatica verzorgt de bacheloropleidingen Informatica, Informatiekunde en Kunstmatige Intelligentie, de masteropleidingen Computer Science, Information Sciences, Artificial Intelligence, Parallel and Distributed Computer systems, Bioinformatics, en ongeveer de helft van de bacheloropleiding Bedrijfswiskunde en Informatica (BWI) en de masteropleiding Business Mathematics and Informatics (BMI). Bij de berekening van de kwantiteit van de personele inzet is zowel het geleverde onderwijs (met name aan wiskunde en economische wetenschappen/bedrijfskunde) als het afgenomen serviceonderwijs (met name wiskunde) buiten beschouwing gelaten. Ook kon de inzet niet worden uitgesplitst naar de verschillende door de afdeling verzorgde opleidingen, omdat deze sterk met elkaar zijn verweven. In de cijfers van de ingeschreven studenten en uitgereikte diploma’s is daarom gerekend met alle door de afdeling verzorgde opleidingen. Tabel VU.6: Student-stafratio afdeling Informatica Vrije Universiteit Amsterdam in de afgelopen jaren jaar
aantal fte aantal onderwijs ingeschreven studenten
2005-2006 2004-2005 2003-2004
30,1 30 26,4
678 720 671
aantal diploma’s *) 171 120 99
aantal studenten per fte onderwijs 22,5 24 25,4
aantal afgestudeerden per fte onderwijs 5,7 4 3,8
*) Totaal aantal diploma’s van doctoraal vierjarig, doctoraal vijfjarig, bachelor en master
Oordeel commissie De commissie heeft tijdens haar visitatiebezoek noch van studentenzijde noch van docentenzijde signalen ontvangen waaruit zou blijken dat de beschikbare omvang van de staf ontoereikend zou zijn om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Mede afgaande op de landelijke gegevens over alle Informatica-opleidingen, is de commissie van mening dat de student-stafratio aan deze opleidingen adequaat is. Naar haar oordeel staat het buiten kijf dat er voldoende personeel wordt ingezet om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen. De masteropleiding BI kent nog dermate weinig studenten dat het aantal (potentiële) stafleden het aantal ingeschreven studenten momenteel overtreft. Het aantal daadwerkelijk actief betrokken stafleden is zeer beperkt. De commissie vindt het geen goede zaak wanneer een opleiding als deze door slechts één hoogleraar vanuit de afdeling Informatica wordt getrokken, met alle respect voor capaciteiten en inzet van betrokkene. Voor een toereikende kritische massa is het in de ogen van de commissie onontkoombaar dat op korte termijn in ieder geval een tweede hoogleraar specifiek voor de bio-informatica wordt aangetrokken. Verder zou de betrokkenheid vanuit de rest van de staf van de afdeling Informatica versterkt moeten worden. Dat zou niet alleen tot de gewenste versterking van de informaticacomponent in de opleiding kunnen leiden, maar zou ook de ratio kunnen verschaffen voor het onderbrengen van deze opleiding binnen de afdeling Informatica. QANU / Informatica, VU Amsterdam
231
Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De zelfstudie beschrijft welk beleid de faculteit sinds 2000 heeft gevoerd op het gebied van onderwijsprofessionalisering van de docentenstaf, inclusief de zittende leden. Op het niveau van de Vrije Universiteit is daartoe een cursus ontwikkeld (‘Professionaliseringstraject VUdocenten’), die met ingang van 2005 grondig is herzien. Het nieuwe traject houdt meer rekening met reeds verworven bekwaamheden en sluit aan bij een landelijk ontwikkeld competentieprofiel voor docenten in het wetenschappelijk onderwijs conform de UFO-systematiek. Het op dit landelijke competentieprofiel gebaseerde zelfevaluatie-instrument, met als titel Docent Competentie Evaluatie Systeem (DOCES), heeft als uitgangspunt gediend voor de (zelf )beoordelingslijst voor VU-docenten. Centraal in het facultaire beleid ten aanzien van professionalisering van beginnende docenten stond tot nu toe het stimuleren van beginnende docenten om aan de cursus ‘Professionalisering van beginnende docenten’ deel te nemen. Bij de afdeling Informatica is het professionaliseringstraject minder ingeburgerd (vanwege veel tijdelijke ud’s en veel buitenlands personeel). Aan het begin van elk cursusjaar wordt op verzoek van de afdeling Informatica door het Onderwijscentrum VU een korte didactische cursus georganiseerd voor nieuw aan te stellen student-assistenten. Verder worden de didactische kwaliteiten van docenten bewaakt door middel van onderwijsevaluaties. De zelfstudie meldt dat de staf van de gevisiteerde opleidingen bij de evaluaties boven het VU-gemiddelde scoort. Oordeel commissie De commissie heeft op dit punt vooraf bij de studentenvertegenwoordigers om commentaar gevraagd en het onderwerp tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten zijn tevreden over de inhoudelijke expertise van hun docenten. Hun didactische vaardigheden zijn in het algemeen ook adequaat (al blijven sommige stafleden in dit opzicht onder de maat en komt daar ook weinig verandering in. Het beleid ten aanzien van zittende docenten is blijkbaar nog steeds te vrijblijvend. De commissie heeft zelf de indruk gekregen dat eisen ten aanzien van didactische vaardigheden nog steeds vooral aan nieuwe docenten worden gesteld. Zo meldt de zelfstudie dat een docent kan worden verwezen naar een didactische cursus wanneer vakevaluaties daartoe aanleiding geven. Onder Facet 12 is al een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan de commissie tot een positief oordeel is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De aanwezige expertise in het docententeam als geheel is volgens de commissie voldoende breed. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen ook naar behoren is. 232
QANU / Informatica, VU Amsterdam
De commissie concludeert dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen Computer Science, Parallel and Distributed Computer Systems en Bioinformatics van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’.
5.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De zelfstudie beschrijft de beschikbare onderwijsruimten, computervoorzieningen, digitale leeromgeving, faciliteiten op het gebied van studiematerialen, bibliotheekvoorzieningen en print- en kopieerfaciliteiten. Studenten kunnen met vragen over de praktische zaken rond hun studie terecht bij het Onderwijsbureau. Op facultair niveau is er een coördinator Huisvesting en ARBO-zaken die studenten informeert over veiligheids- en milieuzaken en het werken met beeldschermen (inclusief RSI-preventie). Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Ze is op basis daarvan van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen adequaat zijn en toereikend om het beoogde programma te realiseren. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v
QANU / Informatica, VU Amsterdam
233
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschreven is wat de filosofie is achter de voorzieningen op het gebied van studiebegeleiding en -advisering. De mate waarin gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden op dit gebied is aan de student zelf. Wel bieden de opleidingen in het eerste jaar meer sturing en begeleiding dan in de latere jaren. Doel is het optimaliseren van de studievoortgang en met het oog daarop: het voorkomen en waar nodig oplossen van problemen. De studiebegeleiding van het eerste jaar wordt gekenmerkt door: het mentoraat, een coördinator voor het eerste jaar, een preadvies voor 1 februari en een studievoortgangsadvies aan het eind van het eerste jaar. Alle onderdelen worden vervolgens meer uitgebreid beschreven. Ook de studiebegeleiding en -advisering in het tweede en derde bachelorjaar komen aan de orde. Centraal daarin staan: het periodieke gesprek met iedere student aan het begin van een nieuw semester, de jaarlijkse doorlichting van het studentenbestand en signalering van probleemgevallen, en de derdejaarscursus Studie en Loopbaan (met onder andere gastoptredens van alumni en informatie over masteropleidingen en -specialisaties). Studiebegeleiding en -advisering in de masteropleidingen krijgen vooral vorm door het mentorsysteem dat wordt aangeboden naast de reguliere studieadvisering, dat meer gericht is op de bachelorstudenten. Op basis van een mentorprogramma wordt de student in direct contact met een staflid begeleid bij het maken van keuzes ten aanzien van het studieprogramma en met het opstellen van een studieplan. De student krijgt een mentor toegewezen op het moment dat hij gekozen heeft voor een specialisatie. Van de kant van de masteropleiding BI wordt gewezen op het grote belang van het mentorsysteem gezien de verscheidenheid in achtergrond van de instromende studenten, het grote aantal keuzeonderdelen, het grote aantal projecten waaruit gekozen kan worden en de relatieve onafhankelijkheid van deze masterstudenten. Daarnaast kent de faculteit een stagebureau, waar ook studenten van de gevisiteerde opleidingen terecht kunnen voor externe stagecontacten. Wat betreft de studievoortgangsregistratie wordt gebruikgemaakt van het systeem ISIS+. Daarmee is het in beperkte mate mogelijk om de studievoortgang van individuele studenten en van cohorten te volgen, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/-advisering die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De studieadviseurs en docenten blijken in het algemeen goed toegankelijk te zijn. Het mentorsysteem is voor enige verbetering vatbaar, omdat de wijze waarop mentoren hun rol invullen volgens de studenten nogal uiteenloopt. De commissie heeft uit gesprekken met het opleidingsmanagement niet de indruk gekregen dat periodiek wordt gemonitord hoe de mentoren functioneren. Ook is de overdracht van het mentoraat van een bachelorstudent naar de mentor in de masteropleiding niet altijd optimaal. Studenten zijn in het algemeen tevreden met de informatievoorziening tijdens de studie, bijvoorbeeld over de mogelijke specialisaties in de masteropleiding en over de beroepsperspectieven na deze opleiding.
234
QANU / Informatica, VU Amsterdam
De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen Computer Science, Parallel and Distributed Computer Systems en Bioinformatics van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’.
5.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De evaluatie van het onderwijs dat verzorgd wordt door de Faculteit der Exacte Wetenschappen gebeurt sinds kort via een uniforme aanpak, die is weergegeven in het ‘Evaluatieplan voor het (bachelor)onderwijs van FEW’. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in: vakevaluaties, curriculumevaluaties en een opleidingsevaluatie. Er wordt een ‘Handboek Kwaliteitszorg’ gehanteerd waarin de richtlijnen zijn beschreven voor het opzetten van een goede evaluatieprocedure en de implementatie van onderwijsverbeterende maatregelen. De onderwijsdirectie is verantwoordelijk voor het gehele proces en stelt hiervoor de nodige draaiboeken op. De zelfstudie geeft achtereenvolgens een beschrijving van de drie genoemde soorten evaluaties die worden gehouden. Vakevaluaties worden gehouden bij nieuwe vakken, anders eens in de drie jaar of wanneer daartoe aanleiding is. Als instrumenten worden gebruikt: schriftelijke enquêtes, responsgroepen, monitorverslagen van studentmentoren en halfjaarlijkse panelgesprekken. De resultaten van onderwijsevaluaties gaan naar de onderwijsdirectie, faculteitsbestuur en studententenraad en worden door de opleidingsdirecteur halfjaarlijks besproken met de afzonderlijke secties. De curriculumevaluatie vindt halfjaarlijks plaats en daarbij wordt gekeken naar onder meer: volgorde en aansluiting van vakken, probleemvakken, problemen bij niet-geëvalueerde onderdelen, de verdeling van de toetsen en de studielast over het jaar, afstudeerrendementen en de studievoortgang van de cohorten. De uiteindelijke curriculumevaluatie wordt uitgevoerd in een overleg tussen opleidingscommissie, onderwijsdirecteur en studieadviseur. De resultaten daarvan gaan naar het afdelingshoofd en worden besproken in het halfjaarlijkse overleg met docenten in de secties. De opleidingsevaluatie geldt als een curriculumevaluatie waarbij ook aandacht wordt besteed aan onder meer organisatiestructuur, personeel, voorzieningen, externe contacten en internationalisering.
QANU / Informatica, VU Amsterdam
235
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van het facultaire evaluatieplan voor het onderwijs binnen de faculteit en van het Handboek Kwaliteitszorg. Ze meent dat daarin sprake is van een adequate beschrijving van de verantwoordelijkheden van de verschillende personen en instanties in de interne kwaliteitszorg en van de procedures die daarvoor worden gevolgd. In aanvulling op de zelfstudie heeft het opleidingsmanagement ook enkele toetsbare streefdoelen gepresenteerd die in haar ogen realistisch zijn: zo dient het slaagpercentage bij de eerste toetsing ten minste 50% te zijn en bij evaluatie dient de overallwaardering niet beneden het VU-gemiddelde te liggen. Ze heeft de indruk dat de activiteiten gericht zijn op een cyclisch proces waarin periodiek verschillende aspecten van het onderwijs aan de orde komen, inclusief personeel en faciliteiten. Wel vindt de commissie de frequentie waarmee vakevaluaties plaatsvinden wel enigszins aan de lage kant. Eenmaal per drie jaar is een lange termijn als het gaat om het zonodig alert bijsturen op kwaliteit. Het is de commissie opgevallen dat de terugkoppeling van de studentleden van de opleidingscommissies naar hun achterban niet sterk ontwikkeld is. De praktijk bij de kleinschalige masteropleidingen PDCS en BI is er één die gekenmerkt wordt door het gebruik van informele circuits en directe contacten tussen studenten en staf. Deze praktijk wordt blijkbaar als effectief en bevredigend ervaren. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De sectie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het gegeven onderwijs, aldus de zelfstudie. Door de secties of door de opleidingscommissie kunnen naar aanleiding van de resultaten van vakevaluaties voorstellen worden gedaan tot verbetering van vakken. Regelmatig worden er bijeenkomsten gehouden met vertegenwoordigers van verschillende opleidingscommissies binnen de afdeling/faculteit om afstemmingsproblemen op te lossen wanneer vakken door studenten van verschillende opleidingen moeten worden gevolgd. Ook wordt er een aantal voorbeelden gegeven van verbeteringen die in het kader van de interne kwaliteitszorg zijn aangebracht. In aanvulling op de zelfstudie heeft het opleidingsmanagement een overzicht gegeven van de follow-up die is gegeven aan de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Oordeel commissie De commissie heeft van studentenzijde vernomen dat ze tevreden zijn met de mogelijkheden die hun ter beschikking staan om hun mening over de kwaliteit van het onderwijs kenbaar te maken. Hun indruk is dat daarmee in het algemeen serieus wordt omgegaan. De commissie heeft de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie gelegd naast haar eigen 236
QANU / Informatica, VU Amsterdam
bevindingen. Ze stelt vast dat het opleidingsmanagement in het algemeen adequaat heeft gereageerd op de vorige visitatie, al blijft een aantal punten nog wel actueel: het vrijwillige karakter van didactische (bij)scholing en de relatieve autonomie van de secties die zich bijvoorbeeld wreekt bij de uiteenlopende wijze waarop het bachelorproject wordt ingevuld. De commissie heeft er kennis van genomen dat er voor de opleidingen een systeem van interne kwaliteitszorg is geformuleerd dat er op zich goed uitziet, maar dat zich in haar ogen de komende jaren zal moeten bewijzen. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Volgens de zelfstudie is iedere medewerker in staat kennis te nemen van en advies te geven over de vorm en inhoud van het door collega’s gegeven onderwijs aan de hand van de bespreking in de secties van de verslagen over de vakevaluaties, opgesteld door het Onderwijscentrum. In de opleidingscommissie worden de verslagen van deze sectievergaderingen besproken en studentleden van de commissie kunnen dit als input gebruiken voor hun bijeenkomsten met de verschillende jaargroepen. De bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen CS en PDCS kennen een gezamenlijke opleidingscommissie. Voor de masteropleiding BI bestaat een aparte opleidingscommissie. Er is geen systematisch georganiseerd overleg met alumni en het afnemend beroepenveld, aldus de zelfstudie. Wel wordt input over de opleiding en het functioneren van (bijna) afgestudeerde studenten verkregen door middel van contacten (van bijvoorbeeld afstudeerdocenten) met bedrijven waar afstudeerders stage lopen. De afdelingen Wiskunde en Informatica hebben een stagebureau, dat aanspreekpunt is voor bedrijven en studenten. Oordeel commissie De commissie meent dat de opleidingen hun studenten en medewerkers in voldoende mate betrekken bij de interne kwaliteitszorg (zie ook de beschrijving onder Facet 17). Ze heeft de indruk dat de studievereniging Storm een actievere rol speelt in de kwaliteitszorg dan de beide opleidingscommissies. De betrokkenheid van alumni en beroepenveld is minder sterk ontwikkeld. Er bestaat weliswaar een facultaire alumnivereniging, maar die is nauwelijks actief. Daarnaast kent de afdeling een webpagina voor alumni. Middels de WO-monitor wordt nagegaan waar afgestudeerden van de ongedeelde opleiding Informatica werk hebben gevonden en hoe zij terugblikken op hun opleiding. De commissie heeft kennis kunnen nemen van de resultaten van de WO-monitor 2004. Deze laten een per saldo bevredigend beeld zien, al werden er kritische kanttekeningen geplaatst op de gehanteerde werkvormen en de voorlichting over de beroepspraktijk. QANU / Informatica, VU Amsterdam
237
Van de kant van het opleidingsmanagement is tijdens het visitatiebezoek aangegeven dat de faculteit zal overgaan tot de instelling van adviesraden per discipline. In het kader daarvan zou per 1 februari 2007 een adviesraad worden ingesteld voor alle opleidingen van de afdeling Informatica. De commissie vindt dit een goede ontwikkeling. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen Computer Science, Parallel and Distributed Computer Systems en Bioinformatics van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’.
5.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bacheloropleiding De zelfstudie wijst erop dat de bacheloropleiding in eerste instantie opleidt voor doorstroming naar de masteropleiding. Om te beoordelen in hoeverre bachelorafgestudeerden succesvol zijn in de masteropleiding, moeten eerst de slaagpercentages van deze opleiding afgewacht worden. Afgaande op de goede aansluiting van de eindtermen van de bacheloropleiding bij de criteria van het ACM/IEEE-rapport meent het opleidingsmanagement dat de opleiding beschouwd kan worden als een goede basis voor de masteropleiding, maar ook als een goed uitgangspunt voor een eventuele beroepspraktijk als informaticus. Masteropleidingen Wat betreft het te verwachten niveau van de masteropleiding CS verwijst de zelfstudie naar de eerdergenoemde gunstige resultaten van de laatstgehouden WO-monitor onder afgestudeerden van de ongedeelde opleiding, naar positieve reacties vanuit stageverlenende organisaties en het gemak waarmee afgestudeerden een baan vinden. Voor de masteropleidingen PDCS en BI is het nog te vroeg dag om conclusies te kunnen trekken over het niveau van de afgestudeerden, omdat die er nog nauwelijks zijn.
238
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Oordeel commissie De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf afstudeerwerken van de bacheloropleiding en tevens twaalf afstudeerwerken van de masteropleiding CS uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeeropdrachten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Bij de voorbereiding van het visitatiebezoek kon worden vastgesteld dat er inmiddels al een (zeer) beperkt aantal afstudeerwerken beschikbaar was van de masteropleidingen PDCS en BI. Daarom heeft de commissie vier titels van de opleiding PDCS geselecteerd en bestudeerd. Ook het enige afstudeerwerk dat van de opleiding BI beschikbaar was, is bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Daarbij is uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten. De commissie heeft vastgesteld dat de afstudeerprojecten van de masteropleiding CS in het algemeen van voldoende tot goed niveau zijn. Gezien de diversiteit in de uitvoering en de weinig consistente beoordeling van de bestudeerde afstudeerwerken concludeert ze dat er in de praktijk door de specialisaties c.q. secties op uiteenlopende wijze wordt omgegaan met de richtlijnen die zijn afgesproken voor beoordeling van het afstudeerwerk. Deze zijn blijkbaar vastgelegd onder de enigszins misleidende titel ‘Stagehandleiding’. Er wordt weliswaar uitgegaan van een tweede lezer/beoordelaar, maar het is volgens de commissie verstandig om ook af te spreken dat deze afkomstig dient te zijn uit een andere specialisatie/sectie dan die waarin het afstuderen plaatsvindt. Dit zou in haar ogen ten goede komen aan een (meer) consistente hantering van de beoordelingsnormen. Het bachelorproject is te beperkt van omvang (6 EC) en wordt door elke student individueel ingevuld. Na bestudering van de geselecteerde werken is de commissie tot de conclusie gekomen dat het niveau daarvan zeer wisselend is. Er zijn verslagen aangetroffen met een duidelijke wetenschappelijke component, maar er waren er ook waarin die component duidelijk ontbrak en die eerder golden als een kennismaking met de (uitvoerende) beroepspraktijk. In dat opzicht kon de commissie niet vaststellen dat het bachelorproject als regel kan gelden als een afsluitende proeve van bekwaamheid, zoals wordt beoogd in eindterm 2 van de bacheloropleiding (zie bijlage 2A). Zoals eerder al aangegeven, was het studenten ook niet duidelijk wat de functie van het onderdeel was. De schaarse bestudeerde afstudeerwerken van de masteropleidingen PDCS en BI leiden de commissie tot de conclusie dat het niveau daarvan is wat verwacht zou mogen worden. Bij de opleidingen bestaan vanwege de kleine studentenaantallen nog geen borgingsmechanismen die ertoe leiden dat beoordeling van niveau/kwaliteit op een consistente manier plaatsvindt. Dat zal bij grotere aantallen studenten wel nodig zijn. Wat betreft haar oordeel over het gerealiseerde niveau komt de commissie voor de masteropleiding CS tot een voldoende, mede gezien de positieve signalen vanuit de WO-monitor en het beroepenveld. Ook voor de bacheloropleiding komt de commissie tot een voldoende score, want uit de positieve eerste resultaten van het afstudeerwerk van de masteropleiding leidt ze af dat met de bacheloropleiding in feite een voldoende solide basis wordt gelegd voor een verantwoord eindniveau van de aansluitende masteropleiding. Voor het trekken van conclusies over het eindniveau van de masteropleidingen PDCS en BI is het nog rijkelijk vroeg, maar de commissie komt op grond van het adequate niveau van een beperkte selectie afstudeerwerken tot een voldoende score. QANU / Informatica, VU Amsterdam
239
Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Als streefcijfers voor de rendementen van de opleidingen worden in de zelfstudie gepresenteerd: • • •
65% rendement na vier jaar voor de bacheloropleiding; 80% rendement na drie jaar voor de masteropleidingen CS en BI; 90% rendement binnen de reguliere studieduur van twee jaar voor de masteropleiding PDCS.
De zelfstudie geeft de onderwijsrendementen weer van de cohorten van voor 2002 en voor de cohorten vanaf 2002, het moment van invoering van de bachelor-masterstructuur. De cohorten van voor 2002 zijn gestart in de ongedeelde opleiding en zijn in de loop van de tijd overgestapt op de nieuwe structuur. Het rendement van deze groep is ogenschijnlijk zeer laag. De zelfstudie wijt dit vooral aan het fenomeen dat deze studenten in veel gevallen pas vlak voor het behalen van het masterdiploma ook hun bachelordiploma aanvragen. Over de rendementen van de cohorten die vanaf 2002 aan de bacheloropleiding zijn begonnen, valt nog weinig te zeggen. Voorlopige cijfers over het bachelorrendement laten een zeer laag rendement na drie jaar zien. Ze laten echter ook zien dat een aanzienlijk aantal studenten volgens de administratie nog steeds actief is in de bacheloropleiding: per medio oktober 2006 ging het om 27 studenten van het cohort 2002 (44) en 22 van het cohort 2003 (34). Ook in de masteropleidingen zijn nog relatief veel studenten actief. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat er streefrendementen zijn geformuleerd voor zowel de bacheloropleiding als de drie masteropleidingen. Ze stelt ook vast dat volgens de voorlopige gegevens in de zelfstudie het gerealiseerde rendement van de bacheloropleiding objectief gezien tot nu toe niet in de buurt komt van het geformuleerde streefrendement. Gezien de meest recente cijfers over het aantal nog actieve studenten, acht de commissie de aanname uit de zelfstudie reëel dat een aanzienlijk aantal studenten dat in 2002 in de bacheloropleiding instroomde, in feite al is begonnen met onderdelen van een aansluitende masteropleiding en heeft nagelaten het bachelordiploma aan te vragen. Ook de feitelijke gegevens over de masteropleidingen laten zo op het eerste oog een weinig florissant beeld zien met uitzondering van de opleiding PDCS, waar zeven van de negen studenten van het cohort 2004 er binnen twee jaar in zijn geslaagd om het masterdiploma PDCS c.q. CS te behalen. Feit is echter ook dat een aanzienlijk aantal studenten in de masteropleidingen nog actief is.
240
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Met andere woorden: de daadwerkelijke uitval is in alle vier de opleidingen tot nu toe beperkt gebleven, al wordt er niet zo snel gestudeerd als beoogd. De commissie heeft daarnaast gekeken naar de historische KUO-gegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding. Daaruit komt naar voren dat het propedeuserendement na drie jaar studieduur voor de cohorten 1999-2000 en 2000-2001 tamelijk laag is (gemiddeld circa 57%). Het postpropedeuserendement voor afstuderen binnen een cluster van verwante opleidingen na acht jaar studieduur is voor de cohorten 1992-1993 t/m 1995-1996 matig (gemiddeld circa 66%). Op grond van de overweging dat de opleidingen streefrendementen hebben geformuleerd en gezien het feit dat er nog relatief grote aantallen studenten uit de cohorten van de afgelopen jaren actief zijn (zodat uiteindelijk de realisatie van de streefrendementen nog tot de mogelijkheden behoort), komt de commissie op dit facet tot een voldoende score voor de vier gevisiteerde opleidingen. Scores Ba: v Ma-CS: v Ma-PDCS: v Ma-BI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen Computer Science, Parallel and Distributed Computer Systems en Bioinformatics van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Informatica en de masteropleidingen Computer Science, Parallel and Distributed Computer Systems en Bioinformatics van de Vrije Universiteit Amsterdam voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Informatica, VU Amsterdam
241
Bijlage 1A Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding Informatica Vrije Universiteit Amsterdam Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v g v v v v v v v v v
______________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
242
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Bijlage 1B Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Computer Science Vrije Universiteit Amsterdam Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v g v v v v v v v v v
______________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, VU Amsterdam
243
Bijlage 1C Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Parallel and Distributed Computer Systems Vrije Universiteit Amsterdam Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) g v v g v v v v v v v e v v v v v v v v v
______________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
244
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Bijlage 1D Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Bioinformatics Vrije Universiteit Amsterdam Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v v v v v v v v v v v
_____________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, VU Amsterdam
245
Bijlage 2A EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING INFORMATICA AAN DE VU AMSTERDAM De afgestudeerde van de opleiding bachelor Informatica: 1. Heeft een gedegen theoretische en praktische basiskennis van de informatica en de hulpvakken logica en wiskunde, die toereikend is om met succes een masteropleiding op het terrein van de informatica te volgen, of eventueel toe te treden tot de arbeidsmarkt. De bedoelde kennis bestrijkt ook actuele ontwikkelingen in het vakgebied en omvat ten minste de volgende deelgebieden van de informatica: Computersystemen en computernetwerken, Programmeren, Informatiesystemen, Software engineering, Formele methoden. 2. Heeft kennisgemaakt met onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de informatica op een wetenschappelijk niveau en met de daarvoor benodigde wetenschappelijke vaardigheden, en heeft met deze vaardigheden geoefend en daarvan een proeve van bekwaamheid afgelegd. Onder de bedoelde vaardigheden worden onder meer begrepen: redeneren en beoordelen van argumentaties, informatie en literatuur zoeken en verwerken, dit gekoppeld aan de ontwikkeling van een kritische en analytische instelling. 3. Heeft ervaring opgedaan met de praktische vaardigheden die deel uitmaken van de informatica en is in staat deze toe te passen in concrete en gangbare professionele situaties. Hieronder worden begrepen: programmeervaardigheden en methoden voor ontwerp, ontwikkeling en onderhoud van software. 4. Heeft kennis van toepassingen van de informatica in aanverwante gebieden en in het maatschappelijk veld en heeft hiermee concrete ervaring opgedaan. Hieronder wordt onder meer begrepen: kennis van en ervaring met informatiesystemen en bedrijfsprocessen, multimedia, internet- en webtechnologie, kunstmatige intelligentie. 5. Is in staat projectmatig te werken en samen te werken in teamverband en heeft daarmee concrete ervaring opgedaan. In het bijzonder heeft de afgestudeerde bewezen onder begeleiding een project van bescheiden omvang te kunnen opzetten, uitvoeren en afronden. 6. Heeft voldoende inzicht in de diverse specialisaties van de informatica die voortbouwen op de bachelorfase om een verantwoorde keuze te maken voor een vervolgopleiding. 7. Is zich bewust van de mogelijkheden op de arbeidsmarkt na afsluiting van de studie met een bachelordiploma. 8. Is zich bewust van de rol van de informatica in de maatschappij, met inbegrip van de hieraan verbonden ethische aspecten, alsmede van de ontwikkeling van de informatica en van het wetenschappelijk karakter van de informatica, en is in staat dit bewustzijn te gebruiken in reflectie op het denken en handelen. 9. Kan communiceren en mondeling en schriftelijk rapporteren over onderwerpen uit de informatica. 10. Bezit de leervaardigheden die nodig zijn voor het met succes volgen van een wetenschappelijke masteropleiding.
246
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Bijlage 2B EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING COMPUTER SCIENCE AAN DE VU AMSTERDAM Requirements for the final attainment level of the Master in Computer Science After graduation, the master in Computer Science is expected to: 1. possess a solid academic knowledge and insight in the field of computer science, including the required background knowledge from other disciplines, which builds upon and goes beyond the level of a Bachelor of Science; 2. have knowledge, insight and skills of a specialistic nature in at least one area of computer science (additional requirements to be given for each specialization separately); 3. Be able to acquire specialistic knowledge, insights and skills in other areas in computer science within a reasonable period of time; 4. have acquired practical skills in relevant subareas of the field of computer science at an academic level; 5. be aware of the applications of computer science in general and of the chosen specialization in particular and be able to apply his/her knowledge and skills to new or otherwise unknown problems; 6. be capable of designing a research or project plan on the basis of a realistic problem description in the field of computer science and to contribute to its progress with original solutions; 7. be able to consult and use the (international) professional literature in the relevant subareas of the field of computer science; 8. be able to formulate, analyse and evaluate scientific results, and to use them to draw conclusions; 9. be able to function in professional situations where scientific knowledge and skills in computer science are required; 10. have developed a critical, scientific attitude and to be aware of the societal aspects of information technology; 11. be able to communicate with others at a professional level and to give a clear oral and written presentation of the results of his/her work; 12. be well prepared for a scientific education at the level of PhD or for further post-academic education as a professional computer scientist. To these general criteria have been added special requirements for each of the eight specializations in the Master Programme (Internet and Web Technology, High Performance Distributed Computing, Software Engineering, Multimedia, Formal Methods and Software Verification, Technical Artificial Intelligence, Information and Communication Technology, Computer Science and Communication)
QANU / Informatica, VU Amsterdam
247
Bijlage 2C EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING PARALLEL AND DISTRIBUTED COMPUTER SYSTEMS AAN DE VU AMSTERDAM Goals of the programme: •
be able to compete successfully with the best universities providing English-language programmes (like in the U.S.A. and the U.K.) in attracting outstanding Masters candidates from the whole world who would otherwise not consider studying at the VU; • educate a population of highly talented and highly skilled Masters of Science who are capable of and motivated to perform research in the field of Parallel and Distributed Computer Systems, overcoming the dearth of Ph.D. student candidates from the recent past; • educate a population of highly talented and highly skilled Masters of Science who will boost the competitiveness of IT companies and research labs in Europe and especially the Netherlands. Final attainment level of the Master in Parallel and Distributed Computer Systems After graduation, the Master in Parallel and Distributed Computer Systems is expected to: 1. possess both solid academic and specialist knowledge and insight in the field of Parallel and Distributed Computer Systems, including computer systems, programming, operating systems, computer networks, data structures, the theoretical foundations of communication systems, as well as system security, beyond that of a B.Sc.; 2. be able to acquire specialistic knowledge, insights and skills in other areas in computer science within a reasonable period of time; 3. have acquired practical skills in relevant sub areas of the field of computer science at an academic level; 4. be aware of the applications of computer science in general and of Parallel and Distributed Computer Systems in particular and be able to apply his/her knowledge and skills to new or otherwise unknown problems; 5. be capable of designing a research or project plan on the basis of a realistic problem description in the field of computer science; 6. be able to perform research work independently, both individually and in small teams; 7. be able to consult and use the (international) professional literature in the relevant subareas of the field of computer science; 8. be able to formulate, analyse and evaluate scientific results, and to use them to draw conclusions 9. be able to function at professional positions where scientific knowledge and skills in computer science are required; 10. have developed a critical, scientific attitude and to be aware of the societal aspects of information technology; 11. be able to communicate with others at a professional level and to give a clear oral and written presentation of the results of his/her work; 12. be well prepared for a scientific education at the level of PhD or for further post-academic education as a professional computer scientist.
248
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Bijlage 2D EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDING BIOINFORMATICS AAN DE VU AMSTERDAM After graduation, the master in Bioinformatics is expected to: 1. possess solid academic knowledge and insight in the field of Bioinformatics (including bioinformatics and computational issues and necessary background knowledge from other disciplines such as (Molecular) Biology and Genomics); 2. have in-depth knowledge, insight and hands-on experience of a specialist nature in at least one area of bioinformatics; 3. be able to acquire specialist knowledge, insights and skills in other areas in bioinformatics within a reasonable period of time; 4. have acquired practical skills in relevant sub-areas of the field of bioinformatics at an academic level; 5. be aware of the applications of bioinformatics in general and of the selected specialisation in particular and be able to apply gained knowledge and skills to new or otherwise unknown problems; 6. be capable of designing a research or project plan on the basis of a realistic problem description in the field of bioinformatics; 7. be able to consult and use (international) professional literature in relevant sub-areas of the field of bioinformatics; 8. be able to formulate, analyse and evaluate scientific results, and to use these to draw conclusions; 9. be able to function in professional positions where scientific knowledge and skills in bioinformatics are required at an academic level; 10. have developed a critical, scientific attitude and to be aware of the societal aspects of bioinformatics and related disciplines (e.g. genomics); 11. be able to communicate with others at a professional level and to give a clear oral and written presentation of the results of their work; 12. be well prepared for a scientific education at the level of PhD or for further post-academic education as a professional bioinformatician.
QANU / Informatica, VU Amsterdam
249
Bijlage 3A Programma bacheloropleiding Informatica VU Amsterdam Studieprogramma eerste jaar Periode Vaknaam 1 Aansluitcursus vwo-wiskunde 1 1 1 en 2 1 en 2 1 en 2 1 en 2 3 4 4 4 4 4 en 5
Inleiding computergebruik BI kaleidoscoop Logische taal en redeneermethoden Inleiding programmeren I Inleiding computersystemen AI kaleidoscoop Taakanalyse en webdesign Calculus voor Informatica Inleiding programmeren II Inleiding programmeren II practicum Formele structuren Inleiding gegevensverwerking
4 en 5
Praktische vaardigheden informatiesystemen 5 Inleiding multimedia 5 Inleiding grafentheorie 5 en 6 Encyclopedie 6 Software project Totaal 59 EC, alle onderdelen zijn verplicht
Stp. Werkvorm 1 wc
Toetsing t
Eindtermen 1
1 3 5
hc, pr hc, hw, s hc, wc
pr, t 1, 3 t, hw, v, pres 4, 5, 9 tt, hw 1, 2
4 4 6 6 3 3 2
hc, pr hc, wc hc, wc, hw hc, lit, proj, s hc, wc hc pr
pr tt tt proj, v, pres t t pr
1, 3 1 1, 4 3, 4, 5, 9 1 1 3
3 3
hwc hc
t, hw t
1 4, 8
2
pr
pr
1, 3
3 3 3 4
hc, pr, hwc hc proj, s
t, pr t t, v proj, v, pres
1, 3, 4 1 2, 4, 8, 9 3, 4, 5, 9
Verklaring hc: hoorcollege, wc: werkcollege hwc: gecombineerd hoor- en werkcollege, hw: huiswerk, pr: practicum, proj: project, sem: seminar, s: samenwerken, lit: literatuurstudie t: schriftelijk tentamen, tt: tentamen en/of toetsen, v: schriftelijk verslag of documentatie, pres: mondelinge presentatie Keuzeruimte De totale vrije keuzeruimte in de bacheloropleiding bedraagt 23 EC.
250
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Studieprogramma tweede jaar Periode Vaknaam 1 Lineaire algebra 1 en 2 Inleiding logica 1 en 2 Datastructuren 1 en 2 Datastructuren practicum 1 en 2 Computerorganisatie 3 en 4 Filosofie en ethiek van de techniek 4 Kennissystemen 4 en 5 Inleiding theoretische informatica 4 en 5 Databases I 4 en 5 Computernetwerken 5 en 6 Software Engineering 5 en 6 Project Software Engineering 3 Practicum Assembler Programmeren (keuze) Totaal 62 EC, waarvan 58 verplicht
Stp. 3 5 4 5 6 3
Werkvorm hwc hc, wc hc pr hc sem
Toetsing t tt t, pr pr t hw, v, pres
Eindtermen 1 1, 2 1 3, 5 1 8, 9
4 5
hc, wc hc, wc, pr
t t, pr
1, 4 1, 3
6 5 4 8 4
hc, hw hc hc, hw proj, s, v, pres pr
t, hw t t, hw proj, s, v, pres pr
1 1 1, 4 2, 3, 4, 5, 9 3
Studieprogramma derde jaar Periode Vaknaam Stp. Werkvorm Toetsing 1 and 2 Systems Programming 6 hc, pr pr 1 en 2 Formele talen 4 hc, wc, hw t, hw 1 en 2 Bedrijfsmodellering en 7 hc, pr, s pr, v requirements engineering 2 Algebra en discrete wiskunde I 3 hc, wc t 4 Algebra en discrete wiskunde II 3 hc, wc t 4 and 5 Scientific Communication in 2 hc, sem v, pres Computer Science 4 en 5 Bedrijfssystemen 5 hc t variabel Studie en loopbaan 1 hc, s v variabel Bachelorproject Informatica 6 proj, v, pres proj, v, pres 3 Keuze uit 3 hc, s v, t Wetenschapsgeschiedenis 3 of Maatschappelijke aspecten 3 hc t of v van wetenschap 1 en 2 Inleiding besliskunde (keuze) 6 hc, wc tt 2 en 3 Human-Computer Interaction (k) 5 hc v, t 4 Voortgezette Logica (keuze) 4 hc, wc, hw t, hw 4 en 5 Inleiding bio-informatica 6 hc t (keuze) 4 en 5 Computer and Network 6 hc, pr t, pr Sequrity (k) 4 en 5 Web-gebaseerde 6 hc, pr pr kennisrepresentatie (keuze) 5 Programmeren in Prolog (keuze) 4 hc, pr t, pr Totaal 59 EC waarvan 40 verplicht QANU / Informatica, VU Amsterdam
Eindtermen 1, 3 1 1, 3, 4, 5, 9 1 1 2, 9 1 6, 7, 9 2, 5, 9 5, 8, 9 8, 9 1 1, 2, 4, 8, 9 1 4 1, 3, 4 1, 3, 4 3, 4
251
252
QANU / Informatica, VU Amsterdam
pr lec, sem, pr lec, pr lec, hw
lec, pr
lec, gr
gr sem
lec, sem, pr rep, pres
proj, gr lec, pr lec, pr lec, pr, gr
9 6 6 6
4
6
6 6
6
9 6 6 6
proj wr/or, pr rep, pr hw, rep, pres
rep, pres, wr rep
rep, pres
wr, pr
pr rep, pres, pr wr, pr wr, hw
wr wr pr wr, pr wr, pr
lec lec pr lec, pr lec, pr
6 6 6 9 6
Distributed Systems Parallel Programming Parallel Programming Practical Network Programming Computer and Network Security Operating Systems Practical Cluster and Grid Computing Computer Graphics Performance Analysis of Communication Networks Principles of Programming Languages Advanced Topics in Software Design Software Architecture Caput Software Asset Management Software Configuration Management Project ISO Multimedia Authoring I Multimedia Authoring II Visual Design
Examination
Cr Form of tuition
Course
a
a
!
x
x x ! x x
I WT
a
a
a
x x ! !
x x x ! !
H P D C
Programma masteropleiding Computer Science VU Amsterdam
Bijlage 3B
x
x
x x
x
x
SE
x x x
x
x
x
MM
a
a
p c
x
FMSV
a
a
x
AI
x
x x
x
ICT
CC
5, 9 1, 4 2, 4 5, 9, 11
5, 7, 9, 11
1, 9, 11 1, 5, 9, 11
1, 9, 11
1, 4
4, 5 2, 3, 4, 7, 8, 10, 11 1, 4 1, 4
1, 5 1, 5 4, 5 1, 4, 5 1, 4, 5
Criteria
QANU / Informatica, VU Amsterdam
253
lec lec, pr, gr lec lec, pr lec, hw, gr
sem, gr, hw lec, sem, gr lec, sem, pr lec, pr lec, ex cl lec lec lit proj
6 6 6 4 4 6 4 6 36 16
lec, lab lec, ex cl lec, pr, ex cl lec, ex cl lec, ex cl lec, pr lec, pr
6 6 6 6 4 6 6
6 6 6 6 6
proj
6
Project Multimedia en Cultuur or Multimedia Design Casus Logical Verification Term Rewriting Systems Protocol Validation Distributed Algorithms Voortgezette Logica Evolutionary Computing Design of Multi-Agent Systems
Neural Networks Project Knowledge Systems Machine Learning Data Mining Knowledge Management and Modeling Wetenschapsjournalistiek Communicatiewetenschap-pen WTC-onderzoek Programmeren in Prolog Kansrekening en Statistiek Coding and Complexity ICT in a Social Context Literature Study Master Project Minor
Cr Form of tuition
Course
rep t, hw, gr t, rep, pres wr, pr wr or wr rep proj, rep, pres
hw pr, rep hw pr hw, rep, eval
wr, pr wr wr, pr wr, hw wr, hw wr, pr wr, pr
proj
Examination
x x x
-
+
I WT
x x x !
!
+ +
H P D C
x x x
-
+
SE
x x x
x -
+
x
MM
x x x
-
c
x x b b !
FMSV
x x x
x -
x x x
x x
+
AI
x x x x
-
x
+
ICT
cc
x x x
CC
8, 10, 11 8, 10, 11 6, 7, 8, 11 1, 4 1 1 10 2, 7, 8, 10, 11 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 5
1 1, 4, 11 1 1, 4, 5 5, 9, 11
1, 4 2 1, 4, 5 1 1 1, 4 1, 4
4, 5, 7, 9
Criteria
Explanation x a, b, c + - p ! cc lec pr ex cl sem gr proj hw lit wr or pres rep eval
254
compulsory course restricted choices (one has to choose at least one of the courses indicated by a, etcetera) recommended choice theoretical computer science (may be replaced by another course in tcs) recommended choice mathematics (at least one mathematics course is compulsory) recommended choice practical work (may be replaced by another choice of practical work) recommended choice CC has two Master Projects of 21 ects each, in communication science and in computer science lecture practical work, computer lab exercise class seminar working in groups project homework assignments (with feedback) literature study witten exam oral exam oral presentation written report evaluation
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Bijlage 3C Programma masteropleiding Parallel and Distributed Computer Systems VU Amsterdam Year 1 Semester Course Mandatory courses Fall Distributed Systems Fall Parallel Programming Spring Cluster and Grid Computing Spring Network Security Choice theory, one of: Spring Distributed Algorithms Spring
Protocol Validation
Choice programming, one of: Spring Lab Operating Systems Spring Lab Compiler Construction Spring Network Programming Spring
Individual programming assignment
Credits Form of tuition
Examination
6 lecture 6 lecture 6 seminar and lab 6 lecture
written exam written exam presentation and report, programming assignments written exam
6 lecture and exercise class 6 lecture and exercises/lab
written exam exercise solution written exam homework assignment
9 lab 9 lab 9 lecture and lab 9 programming assignment
programming assignments programming assignments written exam programming assignments programming assignment
Free choice either from the recommended courses, or as agreed with mentor Year 2 Mandatory courses Fall Advanced Topics in Network Security Fall Advanced Topics in Distributed Systems Fall Research proposal preparation Spring Masters project
QANU / Informatica, VU Amsterdam
21
4 seminar
presentation and report
4 seminar
presentation and report
9 seminar
proposal evaluation written proposal thesis
37 project
255
Semester Course Free choice, recommended courses: Fall/Spring Lab. Parallel Programming Fall Compiler Construction Fall Computer Graphics Fall Fall Fall any
256
Performance Analysis of Communication Networks Coding and complexity Evolutionary Computing Selected Topics in Parallel and Distributed Systems
Credits Form of tuition
Examination
6 lab 5 lecture 6 lecture and lab 6 lecture
programming assignments written exam written exam programming assignments written exam homework assignments 6 lecture written exam 6 lecture written exam and lab programming assignment 6 self study report
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Bijlage 3D Programma masteropleiding Bioinformatics VU Amsterdam Course or project Mandatory courses: Sequence Analysis DNA/Protein Structure-function Analysis and Prediction Bioinformatics Data Analysis and Tools Intracellular Networks Genomics Optional courses: Various courses (see Section 4.2.3)
Projects: First project (major) Second project (minor) Optional third project – Literature study
QANU / Informatica, VU Amsterdam
Credits
Form of tuition
6 lecture, assignments 6 lecture, assignment 6 lecture, assignment 6 lecture, practicals 6 lecture, practicals 15-18 depending on selection of course
Examination Criteria oral, assignments oral, assignments oral, assignments written
1, 4, 7, 8, 12
written
1, 4, 7, 8, 10, 12
1, 4, 7, 8, 12 1, 4, 6, 7, 8, 9, 12 1, 4, 7, 8, 12
depending on all, depending selection of on selection of course course
30-60 project, project, participation in report, groupmeetings presentation
2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12
15-30 project
project, report, presentation
2, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12
report, presentation
1, 2, 3, 5, 7, 8, 12
15 literature
257
258
QANU / Informatica, VU Amsterdam
6.
De bacheloropleidingen Technische Informatica en Telematica, en de masteropleidingen Computer Science, Telematics en Human Media Interaction aan de Universiteit Twente
a. Naam, CROHO-nummer, niveau, oriëntatie, studielast, graad en variant: Bacheloropleiding Technische Informatica: 56964; bachelor; wo; 180 EC; BSc; voltijds Bacheloropleiding Telematica: 56949; bachelor; wo; 180 EC; BSc; voltijds Masteropleiding Computer Science: 60300; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds Masteropleiding Telematics: 60032; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds Masteropleiding Human Media Interaction: 60030; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit der Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica aan de Universiteit Twente c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-visitatiecommissie Informatica (september 2002) d. Start opleidingen en einddatum accreditatie: Bacheloropleiding Technische Informatica: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 Bacheloropleiding Telematica: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding Computer Science: september 2003 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding Telematics: september 2003 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding Human Media Interaction: september 2003 respectievelijk 31 december 2007 e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit
Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de visitatiecommissie Informatica van QANU over de vijf door het College van Bestuur van de Universiteit Twente bij brief van 20 april 2006 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleidingen Technische Informatica (hierna: Ba-TI) en Telematica (hierna: Ba-TM de masteropleidingen Computer Science (hierna: Ma-CS), Telematics (hierna: Ma-TM) en Human Media Interaction (hierna: MaHMI). Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen van 15 t/m 17 november 2006. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (in de zelfstudie) aangetroffen informatie. In de bijlagen 1A t/m 1E is voor elke opleiding een overzicht van de toegekende scores opgenomen. Voor de definitie van de scores (excellent, goed, voldoende, onvoldoende) wordt verwezen naar bijlage C van het integrale eindrapport van de commissie. Ze heeft conform de werkwijze van QANU de score ‘voldoende’ toegekend wanneer in haar ogen aan de basiskwaliteit is voldaan. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over met name de passages in de QANU / Informatica, Universiteit Twente
259
zelfstudie over de facetten die bij uitstek voor studenten van belang zijn: F6 t/m 11 en F14 t/m F19. Afbouw oude opleiding De vijf gevisiteerde opleidingen zijn voortgekomen uit de ongedeelde opleidingen Technische Informatica (dit geldt voor Ba-TI, Ma-CS en Ma-HMI) en Telematica (Ba-TM en Ma-TM). In de ongedeelde opleidingen stonden op het moment van het schrijven van de zelfstudie (februari 2006) nog 256 respectievelijk 47 studenten ingeschreven, maar er werd geen onderwijs meer aangeboden specifiek voor deze opleidingen. Deze studenten konden hun opleiding namelijk met onderwijsonderdelen van de bachelor- en masterprogramma’s afronden. Aan alle studenten in de ongedeelde opleidingen is aangekondigd dat de faculteit voornemens is om per 1 september 2007 met herinschrijving voor de ongedeelde opleidingen te stoppen. Er zijn overstapmogelijkheden gecreëerd van de ongedeelde opleidingen naar de bacheloropleidingen voor studenten die nog een lang traject tot het diploma moeten afleggen. Deze studenten zijn aangespoord de overstap ook te maken. Rond de start van het cursusjaar 2006-2007 zijn ook de verder gevorderde studenten voor wie het behalen van een diploma dan nog meer dan een jaar zal vergen, actief begeleid in een overstap naar een masteropleiding, aldus de zelfstudie. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de gesprekken met de studentenvertegenwoordigers geïnformeerd of er zich problemen hebben voorgedaan bij de afbouw van de ongedeelde opleiding. Van studentenzijde werd aangegeven dat dit niet het geval is (geweest). 6.1.
De doelstellingen van de opleidingen
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bacheloropleidingen Ba-TI De zelfstudie geeft onder meer een overzicht van de gekozen uitgangspunten, gemaakte keuzes en gevolgde werkwijze op de weg die heeft geleid tot het formuleren van de doelstellingen en eindtermen van de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de informatica binnen de afdeling Informatica van de UT. Zowel de algemene doelstelling als de domeinspecifieke doelstelling van de bacheloropleiding TI wordt beschreven in de bijlagen bij de zelfstudie. Er vindt een expliciete verwijzing plaats naar de internationaal erkende standaard voor bachelorcurricula op het gebied van de informatica zoals geformuleerd door the Joint Task Force for Computing Curricula 2005 van de ACM/IEEE, en dan met name naar de ‘Common requirements of computing degrees’ uit het JTF-rapport van september 2005. In een bijlage bij de zelfstudie wordt een relatie gelegd tussen de eindtermen van de bacheloropleiding en de afzonderlijke ‘Common requirements’. Aangetoond wordt dat de eindtermen van opleiding daaraan voldoen. 260
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Ba-TM Ten dele verwijst de zelfstudie naar de situatie bij de bacheloropleiding TI. De genoemde ‘Common requirements’ uit het ACM/IEEE-rapport zijn echter niet toegesneden op het vakgebied telematica. De bacheloropleiding Telematica is niet een strikt ‘Computing Curriculum’; wel is er verwantschap. Daarom is in een bijlage bij de zelfstudie de relatie tussen eindtermen en de ‘Common requirements’ uitgewerkt. Daarnaast bestaat er enige verwantschap met opleidingen die op telecommunicatie zijn gericht zoals bijvoorbeeld elektrotechniek. Het elektrotechnisch profiel is in de bacheloropleiding Telematica echter slechts beperkt aanwezig. In het voorstel voor de ongedeelde opleiding Telematica uit 1998 zijn doelen en eindtermen onderbouwd door een interne UT-analyse van domeinspecifieke eisen die de arbeidsmarkt stelt, en door een (internationale) vergelijking met verwante opleidingen. De bacheloropleiding Telematica is in vergelijking ‘breed’, omdat het spectrum van doelstellingen en eindtermen zowel telematicanetwerken als -diensten en -toepassingen omvat. Deze combinatie van aandacht voor ‘infrastructuur’ en gebruik is een bewuste en belangrijke keuze, aldus de zelfstudie. Masteropleidingen Ook voor de masteropleidingen wordt een overzicht gegeven van de gekozen uitgangspunten, gemaakte keuzes en gevolgde werkwijze op de weg die heeft geleid tot het formuleren van de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen. Er worden algemene doelstellingen en eindtermen onderscheiden (die gelden voor alle masteropleidingen binnen de afdeling) en domeinspecifieke per masteropleiding. Deze worden alle in een bijlage bij de zelfstudie weergegeven. Ma-CS De domeinspecifieke doelstellingen en eindtermen van deze masteropleiding worden onderscheiden naar de drie specialisaties binnen de opleiding: Embedded Systems (ES), Information Systems (IS) and Engineering (ISE) en Software Engineering (SE). De focus van de drie specialisaties is respectievelijk hardware (ES), organisatorische behoeften (ISE) en software (SE). Voor alle drie specialisaties vindt een vergelijking plaats van de gepresenteerde doelstellingen en eindtermen met de standaarden die op de verschillende gebieden worden aanbevolen: de Association for Computing Machinery (ACM), de Association for Information Systems (AIS) en het Institute of Electrical and Electronics Engineers (IEEE). De conclusie is in alle gevallen dat het opleidingsmanagement van oordeel is dat aangesloten wordt bij erkende (inter)nationale standaarden van wetenschap en beroepsbeoefenaars. Ma-TM De evaluatie van de gekozen doelstellingen en eindtermen van deze opleiding vindt plaats aan de hand van het document dat ten grondslag heeft gelegen aan de start van de ongedeelde opleiding Telematica in 1998.12 De zelfstudie meldt dat er geen internationaal erkende standaard op dit wetenschapsgebied is die een vergelijking van doelstellingen en eindtermen in een breder perspectief mogelijk maakt. Er is volgens de zelfstudie voorafgaand aan de start van de opleiding een gedegen arbeidsmarktanalyse verricht op basis waarvan een profiel is beschreven van een afgestudeerde onderzoeker, ingenieur of ontwerper waaraan volgens de beroepspraktijk behoefte bestaat. 12
Alblas, dr. H., Voorstel voor de opleiding Telematica aan de Universiteit Twente, oktober 1998.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
261
Ma-HMI De zelfstudie presenteert als referentiemateriaal voor een evaluatieve bespreking van de doelstellingen en eindtermen van de opleiding: het document Curricula for Human-Computer Interaction van ACM SIGCHI.13 Geconstateerd wordt dat de Ma-HMI voldoet aan de standaard in termen van vereiste kennis van de subgebieden die worden onderscheiden en van de vaardigheden waarop het programma zich kan richten: het ontwerpen, evalueren, toepassen en het onderzoeken van interactieve computersystemen. Oordeel commissie Bacheloropleidingen Ba-TI De commissie stelt vast dat de opleiding bij de formulering van haar eindtermen aansluiting heeft gezocht bij de richtlijnen van het Core Curriculum Computer Science van de ACM/ IEEE-CS Joint Curriculum Task Force. Zowel ACM14 als IEEE15 geldt als een vooraanstaande organisatie met mondiale uitstraling die in overleg met de relevante belanghebbenden (waaronder de industrie) werkt aan standaarden op het gebied van respectievelijk informatica en technologische toepassingen. De ontwerpversie 2005 van de geactualiseerde standaarden van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn door de landelijke kamer van Informaticaopleidingen aangenomen als gemeenschappelijk uitgangspunt en door de commissie in haar referentiekader opgenomen. De zelfstudie heeft naar het oordeel van de commissie in voldoende mate aangetoond dat de geformuleerde eindtermen van de opleiding aansluiten bij de geformuleerde ‘Common requirements’ van ACM/IEEE. Ze stelt vast dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Overigens vindt de commissie wel dat een van de belangrijkste requirements uit het rapport van ACM/IEEE, te weten ‘essential and foundational underpinnings of its discipline’, wel expliciet in de doelstellingen en eindtermen van de opleiding zouden moeten terugkeren en niet impliciet, zoals de zelfstudie vermeldt. Dat zou ook in lijn zijn met een van de uitgangspunten die volgens de zelfstudie zijn gehanteerd bij het formuleren van de doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding: “Het gaat in de bacheloropleiding om de elementaire kennis en inzicht in het vakgebied.” Ba-TM De commissie heeft kennisgenomen van de vergelijking tussen de doelstellingen en eindtermen van deze opleiding met de ACM/IEEE-standaard. Ze stelt vast dat deze standaard ten dele van toepassing is op de Ba-TM. Voor het overige heeft ze geen (inter)nationaal domeinspecifiek referentiemateriaal aangetroffen. Dat hangt naar het oordeel van de commissie enerzijds samen met de voortrekkersrol die de opleiding blijkbaar vervult. Anderzijds schat ze in dat de opleiding destijds (1998) vooral op instigatie van het (plaatselijke) bedrijfsleven is gestart, waarbij van die zijde expliciete eisen zijn meegegeven voor inrichting van de opleiding. Hewett, ACM SIGCHI Curricula for Human-Computer Interaction, http://sigchi.org/cdg, 1992, 1996. The ACM (Association for Computing Machinery) is an international scientific and educational organization dedicated to advancing the arts, sciences, and applications of information technology. 15 The IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) is a professional association for the advancement of technology. 13 14
262
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Op basis van het bovenstaande komt de commissie per saldo tot een positief oordeel. Masteropleidingen Ma-CS De commissie stelt vast dat de geformuleerde doelstellingen en eindtermen van deze masteropleiding goed aansluiten bij de criteria die in de landelijke Informaticakamer in samenhang met het rapport van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn geformuleerd over de aard van de masteropleiding (zie paragraaf 3.3. van het referentiekader van de commissie). Ze stelt met genoegen ook vast dat de zelfstudie daarbovenop een poging heeft gedaan om doelstellingen en eindtermen van de verschillende specialisaties binnen de masteropleiding te relateren aan internationale standaarden voor de relevante kennisgebieden binnen die specialisaties. De commissie komt tot de conclusie dat de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Ma-TM De commissie stelt vast dat de algemene doelstellingen en eindtermen voor masteropleidingen van de afdeling Informatica ook van toepassing zijn voor de Ma-TM. Deze kwalificaties zijn echter algemeen van aard en zijn ook van toepassing op de Ma-Cs en de Ma-HMI. Deze passen goed bij de criteria die in de landelijke Informaticakamer in samenhang met het rapport van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn geformuleerd over de aard van de masteropleiding. Het domeinspecifieke karakter wordt dus in feite in zijn geheel ontleend aan het interne rapport inclusief arbeidsmarktanalyse dat in 1998 ten grondslag heeft gelegen aan de start van de ongedeelde opleiding Telematica. In dit rapport hebben de eisen van de beroepspraktijk een zeer grote rol gespeeld. De commissie komt op grond van deze combinatie (de algemene eindtermen die voor masteropleidingen gelden, en de specifieke eisen die het afnemend veld stelt) tot een positief oordeel op dit facet. Wel vindt ze het bijna tien jaar na dato tijd voor een nieuwe poging om de positie van de opleiding te identificeren, en dan wel op een bredere basis: zowel in nationaal als internationaal verband, en zowel vanuit het perspectief van de wetenschap als dat van de beroepspraktijk. Ma-HM De commissie stelt vast dat de algemene doelstellingen en eindtermen van deze masteropleiding goed aansluiten bij de criteria die in de landelijke Informaticakamer in samenhang met het rapport van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn geformuleerd over de aard van de masteropleiding. De zelfstudie presenteert daarnaast een andere internationaal erkende standaard (ook van ACM) en wel op het gebied van Human-Computer Interaction, om het domeinspecifieke karakter van de gepresenteerde doelstellingen en eindtermen mee te illustreren. De commissie vindt dit een geschikte keuze. De commissie concludeert dat de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
263
Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bacheloropleidingen en masteropleidingen De zelfstudie laat in een bijlage in tabelvorm zien hoe de gepresenteerde algemene en specifieke eindtermen van de opleidingen zijn gerelateerd aan de vijf dimensies die in de Dublin-descriptoren worden onderscheiden: kennis en inzicht, het toepassen daarvan, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Oordeel commissie Bacheloropleidingen en masteropleidingen De commissie stelt vast dat de gepresenteerde eindtermen van de gevisiteerde bachelor- en masteropleidingen van de UT goed passen binnen de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren. Ze is van oordeel dat het niveau van de eindtermen correspondeert met het niveau dat volgens elk van de Dublin-descriptoren kenmerkend is voor een universitaire bachelor- of masteropleiding. Daardoor komt ook het niveauverschil tussen een universitaire bachelor en master duidelijk naar voren. Kenmerkend voor de afgestudeerde bachelor vindt ze in dit verband de eindterm dat deze onder begeleiding een onderzoeksplan moet kunnen opzetten en uitvoeren, terwijl van de master wordt verwacht dat hij onafhankelijk kleinschalig onderzoek kan opzetten, uitvoeren en presenteren. Een ander voorbeeld: de bachelor wordt geacht in staat te zijn op een deelgebied bij te dragen aan de ontwikkeling en/of toepassing van het vakgebied, terwijl van de master wordt gevraagd een originele bijdrage te leveren. Ten slotte: de bachelor dient in staat te zijn om een beredeneerde keuze te maken uit oplossingen/systemen, terwijl de master complexe vraagstukken analyseert en weet om te gaan met nieuwe c.q. onbekende (toepassings)situaties. Zie ook de bijlagen 2A t/m E. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v
264
QANU / Informatica, Universiteit Twente
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bacheloropleidingen De bachelor Technische Informatica c.q. Telematica beschikt over voldoende kwalificaties om in te stromen in de masteropleiding Computer Science c.q. Telematica. De ervaring met het opzetten, uitvoeren en presenteren van onderzoek zoals opgedaan in het bachelorreferaat c.q. de bacheloropdracht, is naast de adequate theoretische kennis een goede basis voor een opleiding tot onderzoeker. Inspiratiebron voor het aansnijden van thema’s in de bacheloropleiding is eerder de ontwikkeling dan de analyse van systemen. Analytische vaardigheden worden ontwikkeld in de context van ontwerpen. Diezelfde context zorgt voor de ontwikkeling van andere academische vaardigheden, zoals die ook tot uitdrukking komen in de gepresenteerde eindtermen: • • • • • • • •
het leggen van verbanden; het verwerven en selecteren van benodigde informatie; het motiveren van keuzen; het kritisch analyseren van wensen, literatuur en oplossingen; het bespreken en afwegen van alternatieven; het evalueren en beoordelen van keuzen; het reflecteren op eigen kennis en vaardigheden; en bekendheid met criteria voor wetenschappelijke publicaties.
Masteropleidingen Volgens de zelfstudie zijn de masteropleidingen er in algemene zin op gericht om een wetenschappelijke instelling te combineren met specialistische kennis die de afgestudeerden in staat stelt om state-of-the-art ICT-systemen te analyseren, ontwerpen, valideren en uit te voeren in hun operationele context. De afgestudeerden zijn opgeleid om een wetenschappelijke, ethische en maatschappelijk verantwoorde benadering te volgen bij het uitvoeren van en bijdragen aan het onderzoek op hun specifieke wetenschapsgebied en de internationale trends daarin. Studenten van de masteropleidingen zijn nauw betrokken in lopende onderzoeksprogramma’s binnen of buiten de universiteit en nemen deel aan cursussen en projecten die worden aangeboden door onderzoekers in een onderzoekscontext.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
265
Oordeel commissie Bacheloropleidingen De commissie is van oordeel dat de geformuleerde eindtermen van de beide bacheloropleidingen duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Ze heeft in haar oordeel onder Facet 2 al enkele elementen geïdentificeerd die typerend zijn voor een wetenschappelijke bacheloropleiding: onder begeleiding een onderzoeksplan kunnen opzetten en uitvoeren, op een deelgebied kunnen bijdragen aan de ontwikkeling en/of toepassing van het vakgebied en op beredeneerde wijze een keuze kunnen maken uit oplossingen/systemen. Maar daarnaast kan gewezen worden op de eindtermen B4, B5, B9 en B10 (zie bijlage 2A), waarin expliciet een basis wordt gelegd voor de ontwikkeling van onafhankelijk denken, creativiteit en zelfstandigheid. De commissie stelt op grond van de in de zelfstudies verstrekte gegevens vast dat de bacheloropleidingen toegang geven tot ten minste één aansluitende universitaire opleiding op masterniveau: de masteropleiding Computer Science respectievelijk de masteropleiding Telematics van de UT. Het opleidingsmanagement beschikt niet over een systematisch inzicht in de arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerde bachelors. Volgens de zelfstudie verwacht men, mede gezien de goede aansluiting van de eindkwalificaties op de ‘Common requirements’ uit het ACM/ IEEE-rapport, dat een bachelor weinig moeite zal hebben om een geschikte positie als informaticus op de arbeidsmarkt te vinden, eventueel na een korte inwerkperiode. De commissie heeft geen reden om hieraan te twijfelen, maar vindt deze opstelling te vrijblijvend. Ze meent dat het opleidingsmanagement zich in dit opzicht wel wat actiever zou mogen opstellen door bijvoorbeeld actief contact te zoeken met de beroepspraktijk en te sonderen wat de arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerde bachelor zouden kunnen zijn. Zeker wat betreft de bacheloropleiding Telematica zou dat niet moeilijk moeten zijn: de ongedeelde opleiding Telematica is destijds in nauw overleg met het beroepenveld gestart. Gezien het bovenstaande en gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten, stelt de commissie vast dat de wetenschappelijke oriëntatie van de gepresenteerde eindkwalificaties van de beide bacheloropleidingen adequaat is. Masteropleidingen De commissie is van oordeel dat de gepresenteerde doelstellingen en eindtermen van de drie masteropleidingen overtuigend demonstreren dat hierbij sprake is van wetenschappelijk georiënteerde opleidingen. Onder Facet 2 heeft ze bij de bespreking van het niveauverschil tussen bachelor- en masteropleidingen al enkele elementen geïdentificeerd die de wetenschappelijke ambitie van de opleidingen illustreren. Het gaat daarbij om: onafhankelijk kleinschalig onderzoek kunnen opzetten, uitvoeren en presenteren, een originele bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling en/of toepassing van het vakgebied, en het kunnen analyseren van complexe vraagstukken en weten om te gaan met nieuwe c.q. onbekende (toepassings)situaties. Daarnaast valt te wijzen op eindtermen M0, M4, M6, M8, M9 en M11 (zie bijlage 2B), die onmiskenbaar gericht zijn op de ontwikkeling van de kennis, vaardigheden en attitude die typerend zijn voor een wetenschappelijk onderzoeker.
266
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Mede gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten, concludeert de commissie dat de wetenschappelijke oriëntatie van de eindkwalificaties van de drie masteropleidingen adequaat is. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleidingen Technische Informatica en Telematica alsmede de masteropleidingen Computer Science, Telematica en Human Media Interaction van de Universiteit Twente voldoen op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
6.2.
Het programma van de opleidingen
Vooraf De faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica (EWI) van de Universiteit Twente verzorgt vijf driejarige bacheloropleidingen en zeven tweejarige Engelstalige masteropleidingen. De in dit rapport beoordeelde opleidingen maken daarvan deel uit. De faculteit wordt geleid door de decaan en is georganiseerd in drie afdelingen: Elektrotechniek, Toegepaste Wiskunde en Informatica. Alle opleidingen van de faculteit zijn toegewezen aan een van de afdelingen. Elke afdeling kent een voorzitter die de decaan bijstaat in zijn bestuurlijke taken. Daarnaast is er per afdeling één opleidingsdirecteur die verantwoordelijk is voor alle opleidingen die zijn toegewezen aan zijn afdeling. Examen- en opleidingscommissies zijn per afdeling georganiseerd. Iedere afdeling heeft één opleidingscommissie en één examencommissie, voor zowel bachelor- als masteropleidingen van de afdeling. Voor onderwijscoördinatie zijn er teams van stafleden, per afdeling georganiseerd. Het onderwijs per afdeling is nauw verwant met het onderzoek, dat plaatsvindt in de zes onderzoeksinstituten van de UT. Voor de gevisiteerde opleidingen zijn in dit verband vooral van belang de onderzoeksinstituten CTIT, MESA+, BMTI en IMPACT.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
267
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bacheloropleidingen Ba-TI Het onderwijs wordt volgens de zelfstudie verzorgd door stafleden die ook actief onderzoek doen en begeleiden. De invloed van het wetenschappelijk onderzoek werkt door in de wijze waarop tijdens een hoorcollege de stof wordt overgebracht. Soms wordt het laatste college-uur besteed aan gerelateerd onderzoek binnen de betreffende leerstoel en binnen onderzoeksgroepen elders. De opleiding wordt afgerond met een bachelorproef aan het eind van het derde studiejaar die bestaat uit een ontwerpopdracht en een bachelorreferaat. Dit zijn de programmaonderdelen van de bacheloropleiding waarbij de studenten ook actief met wetenschappelijk onderzoek kennismaken. Bij het bachelorreferaat wordt bij uitstek een wetenschappelijke attitude aangekweekt. In dit vak formuleren de studenten individueel eerst een onderzoeksvraag en in de daaropvolgende onderwijsperiode wordt die vraag onderzocht en wordt er een verhandeling over geschreven. Hierbij worden klassieke hoorcolleges gegeven over het doen van onderzoek, over het vinden van de juiste literatuur, het beargumenteren, en het schrijven van een onderzoeksverhandeling. De feitelijke begeleiding gebeurt in kleine werkgroepen in een informele sfeer. De verhandeling wordt middels ‘peer review’ verbeterd en uiteindelijk in een miniconferentie plenair gepresenteerd. Sommige verhandelingen die zo zijn ontstaan, zijn in internationale media gepubliceerd. Bij de ontwerpopdracht, het andere deel van de bachelorproef, ligt de nadruk op het ontwerpen en het doorlopen van het hele traject: van het boven tafel krijgen van de gebruikerseisen, via specificatie, ontwerp en implementatie, tot oplevering van een volwaardig product. Vaak wordt de ontwerpopdracht geïnspireerd door het lopende onderzoek van de betreffende begeleider. Hierdoor ontstaat bij die opdrachten een echte meester-gezelrelatie en worden ook onderzoeksvaardigheden overgebracht. Er is geen terughoudendheid in het vertalen van ontwikkelingen in het bacheloronderwijs. Gewezen wordt op de rol van de UT-opleiding in het verleden bij de introductie van nieuwe wijzen van programmeren. Uitgangspunt is dat onderzoekers actief bijdragen aan de vorming en evolutie van het studieprogramma, waarbij verschillende stromingen in verschillende perioden in verschillende mate aan bod kunnen komen. In de opleiding wordt er geen specifieke aandacht gegeven aan voorbereiding op de actuele beroepspraktijk. Wel wordt in de ontwerpprojecten van de studenten grote aandacht gegeven aan het belang van het onderzoek voor de praktijk, doordat bijvoorbeeld gewerkt wordt in een laboratoriumomgeving aan vragen die voor de beroepspraktijk relevant zijn. Het opleidingsmanagement gaat ervan uit dat de afgestudeerde bachelors met een juiste houding voldoende 268
QANU / Informatica, Universiteit Twente
kansen op de arbeidsmarkt hebben. De evaluaties van stages in de masteropleiding wijzen op een grote mate van tevredenheid met het geleerde op vaktechnisch gebied, aldus de zelfstudie. Ba-TM Onderwijs in de bacheloropleiding wordt verzorgd door docenten die participeren in tweedegeldstroom mono- of multidisciplinaire, nationale en Europese onderzoeksprojecten. Relevante, wetenschappelijke, en ‘hot topic’ probleemstellingen en oplossingen krijgen de studenten op die wijze uit de eerste hand aangereikt. Zo kunnen realistische, wetenschappelijk interessante voorbeelden worden gegeven en ontwerpkeuzen worden uitgelegd waarbij rekening wordt gehouden met gestelde praktische randvoorwaarden. De bacheloropleiding wordt afgerond met een bacheloropdracht. De opdracht wordt gedaan bij bekende researchinstituten, gerenommeerde bedrijven of intern, meestal in het kader van lopende onderzoeksprojecten. Een student komt zo in aanraking met de manier van werken in de praktijk. Deze verschaft de student enerzijds een basis voor het realiseren van de academische eindtermen, maar geeft anderzijds ook enige praktische ervaring om na afronding van de bacheloropleiding de arbeidsmarkt op te kunnen. Verder worden er op initiatief van docenten gastcolleges gegeven en/of vakgerichte excursies georganiseerd. In het relatief jonge vakgebied van de telematica bestaan nog weinig beproefde en klassieke theorieën die een zekere mate van onaantastbaarheid bereikt hebben. Daarom kunnen enigszins uitgewerkte en beproefde oplossingen, methoden, technieken en gereedschappen snel in de bacheloropleiding opgenomen worden. Dit heeft volgens de zelfstudie te maken met de groei, voortgang en het creatief karakter van dit vakgebied. In de opleiding wordt er geen specifieke aandacht gegeven aan voorbereiding op de actuele beroepspraktijk. Wel bestaat er in het onderzoek grote aandacht voor de betekenis van het onderzoek voor die praktijk. In ontwerpprojecten vindt de vertaling daarvan naar studenten plaats. Daarbij is sprake van werken in een laboratoriumomgeving aan vragen die voor de beroepspraktijk relevant zijn. Het opleidingsmanagement gaat ervan uit dat de afgestudeerde bachelors met een juiste houding voldoende kansen op de arbeidsmarkt hebben. De evaluaties van stages in de masteropleiding wijzen op een grote mate van tevredenheid met het geleerde op vaktechnisch gebied, aldus de zelfstudie. Masteropleidingen Voor alle drie masteropleidingen wordt een korte karakteristiek gegeven van de inrichting van de programma’s. Deze bestaan in het algemeen uit een homologatiedeel, een basisdeel, een specialisatiedeel en onderzoeksprojecten c.q. het afsluitende masterproject. Dit laatste vindt plaats onder verantwoordelijkheid van een van de leerstoelen die de betreffende afstudeerspecialisatie verzorgen. De studenten zijn dan nauw betrokken bij lopend onderzoek binnen of buiten de universiteit. Ze worden aangemoedigd om hun afstudeerproject buiten de universiteit te doen, zo mogelijk in het buitenland. Alle (of bijna alle) senior docenten en supervisors zijn gepromoveerde onderzoekers. Sommige onderwijsactiviteiten worden vervuld door promovendi, maar altijd onder toezicht van een senior docent, zo stelt de zelfstudie. Ma-CS en Ma-HMI De zelfstudie benadrukt dat de gehanteerde onderwijsmethoden erop gericht zijn om studenten te helpen om de kenmerkende inzichten en vaardigheden te ontwikkelen die van belang QANU / Informatica, Universiteit Twente
269
zijn voor hun kwalificatie als afgestudeerde master. Met het oog daarop worden uitdagende projecten georganiseerd en open-eindeproblemen voorgelegd aan de studenten met ruimte voor eigen verkenningen (bijvoorbeeld in de vorm van onderzoekspapers of zelfstudie). Het opleidingsmanagement heeft als expliciet uitgangspunt dat nieuwe ontwikkelingen in het veld zo snel mogelijk vertaald worden in het programma, zodat studenten ervaren waar de bestaande grenzen van het vakgebied liggen en welke discussies er plaatsvinden over de richting waarin de ontwikkelingen gaan. Studenten worden geconfronteerd met onderzoeksproblemen waarbij de staf is betrokken (via nationale of internationale onderzoeksprojecten) en zij participeren zelfs in dagelijkse onderzoeksactiviteiten. Het HMI-programma introduceert studenten bovendien in de verschillende vaardigheden en disciplines (bijvoorbeeld filosofie, sociologie, psychologie, ontwerp) die samenkomen in onderzoek en praktijk van Human Media Interaction. Ma-TM Deze opleiding is erop gericht om de studenten voor te bereiden op zowel een industriële als academische carrière. Daartoe wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten bij de vormgeving van het programma: participatie in onderzoeksactiviteiten van universiteit of industrie, ervaring opdoen met verschillende werk- en onderwijsvormen, snelle opname van nieuwe onderzoeksresultaten, uitdagen van studenten tot reflectie, en omgang met ervaren (interne of externe) onderzoekers. Sommige cursussen worden gegeven door externe onderzoekers uit onderzoeksinstituten of bedrijven. Daarbij komen actuele onderzoeksuitdagingen en state-ofthe-art technologieën aan de orde. In het masterproject komen studenten in aanraking met realistische werksituaties uit technologische onderzoek en ontwikkeling. Oordeel commissie Bacheloropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de beide bacheloropleidingen, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een aantal recente voorbeelden van bachelorreferaten (Ba-TI) en bacheloropdrachten (Ba-TM) waarmee het derde jaar van de bacheloropleiding wordt afgesloten. Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie. De commissie heeft op grond daarvan vastgesteld dat de programma’s van de beide opleidingen voldoen aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. Er is door de nauwe verwevenheid van het onderwijs met onderzoek (intern of extern) sprake van goede interactie tussen onderwijs en onderzoek en van nauwe aansluiting bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen. Bij de Ba-TI wordt het ontwikkelen van een wetenschappelijke attitude gestimuleerd door de studenten te trainen in de werkwijze van de wetenschappelijke praktijk (onderzoeksverhandeling, peer review, presentatie op een miniconferentie). Bij de Ba-TM wordt expliciet aansluiting gezocht bij actuele lopende onderzoeksprojecten (vooral middels de afsluitende bacheloropdracht) en wordt intensief gebruikgemaakt van het betrekken van externe onderzoekers bij het onderwijs. Tot haar genoegen kon de commissie bovendien vaststellen dat de bestudeerde bachelorreferaten en -opdrachten in het algemeen van voldoende tot goed niveau waren (zie Facet 20). In 270
QANU / Informatica, Universiteit Twente
sommige gevallen hadden deze zelfs geleid tot wetenschappelijke publicaties. Naar het oordeel van de commissie konden de afstudeerwerken daadwerkelijk gelden als afsluitende proeve van bekwaamheid, in de zin dat ze aantoonden dat de verschillende eindtermen van de opleidingen in voldoende mate waren gerealiseerd. In dit opzicht vervullen beide opleidingen een voorbeeldfunctie. Masteropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleidingen, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en van een zelfgemaakte selectie van twaalf afstudeerverslagen (van elk van de betrokken masteropleidingen). Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft vastgesteld dat er in het algemeen voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, hetgeen het meest pregnant tot uiting komt in de afsluitende masterprojecten. Haar positieve oordeel onder Facet 20 over het niveau van de afstudeerscripties ondersteunt deze conclusie. Door de nauwe betrokkenheid van studenten bij lopende onderzoeksprojecten (niet alleen intern maar ook extern) en de duidelijke rol van de onderzoekers als docent, zijn ook de interactie tussen onderwijs en onderzoek en de aansluiting van het onderwijs bij actuele wetenschappelijke theorievorming adequaat vormgegeven. De commissie is op grond van de gevoerde gesprekken en de aard van de bestudeerde afstudeerwerken wel van mening dat deze observaties het sterkst gelden voor de Ma-HMI. Scores Ba-TI: g Ba-TM: g Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: g
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleidingen De zelfstudie meldt dat men een vergelijking heeft gemaakt van het programma van de Ba-TI met de ‘comparative weight of computing topics’ uit het ACM/IEEE-rapport en tot de conclusie is gekomen dat deze voldoende gedekt worden met het programma. Daarnaast heeft men voor beide bacheloropleidingen een analyse gemaakt van de mate waarin curriculumonderdelen bijdragen aan de realisatie van de eindtermen. Deze analyses werden toegevoegd als bijlage bij de zelfstudie. Bij de totstandkoming van de bacheloropleiding TM is meer nog dan bij de bacheloropleiding TI per vak de vakopzet expliciet gemaakt. Dat betekent dat de onderwerpen per vak worden QANU / Informatica, Universiteit Twente
271
gegeven, alsmede het nagestreefde beheersingsniveau per onderwerp, de activiteiten per onderwerp, en de leerdoelen van het vak en van de activiteiten. Eenzelfde weg wil het opleidingsmanagement voor de bacheloropleiding TI gaan volgen. Masteropleidingen In een bijlage bij de zelfstudie wordt met een tabel aangetoond dat het programma voldoet aan de internationale standaarden die bestaan voor de afstudeerspecialisaties binnen de masteropleiding CS en voor de masteropleiding HMI. Vervolgens wordt verwezen naar een eveneens bijgevoegde tabel, waarin wordt aangegeven welk programmaonderdeel bijdraagt aan de realisatie van welke eindterm. Ook voor de masteropleiding TM wordt laatstgenoemde tabel gepresenteerd met de aantekening dat eindterm 9 niet expliciet is te koppelen aan een van de programmaonderdelen, maar dat dit bij de eerstvolgende programma-aanpassing zal worden ‘gerepareerd’. De zelfstudie tekent aan dat de sterk individuele invulling van de masterprogramma’s met zich meebrengt dat bij de goedkeuring van de studieprogramma’s per student er goed op toegezien moet worden dat er een totaalpakket is samengesteld dat tot de realisatie van de beoogde eindtermen leidt. Oordeel commissie Bacheloropleidingenen masteropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de algemene en domeinspecifieke eindtermen van de opleidingen zijn gekoppeld aan afzonderlijke curriculumonderdelen. Ze is van oordeel dat de eindtermen in het algemeen op passende wijze vertaald zijn (in leerdoelen van) onderdelen van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindtermen valt daarmee in voldoende mate te identificeren. Ze concludeert dat de inhoud van het programma in het algemeen een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Omdat de zelfstudie dit voor de beide bacheloropleidingen vanuit twee verschillende invalshoeken heeft gedaan (enerzijds een eigen analyse en anderzijds een vergelijking met internationale programmastandaarden), is de door de commissie gegeven score voor deze opleidingen hoger dan gebruikelijk. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en wanneer er geen sprake is van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Scores Ba-TI: g Ba-TM: g Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v 272
QANU / Informatica, Universiteit Twente
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleidingen Ba-TI De samenhang van het programma wordt in de zelfstudie besproken aan de hand van verschillende invalshoeken: samenhang op themaniveau (met een clustering van vakken die op elkaar voortbouwen), samenhang in de uitvoering van het programma (waarbij vooral de opleidingscommissie een rol speelt, en de door studenten ervaren samenhang. De thema’s die worden onderscheiden, zijn: Wiskunde, Programmeren en software engineering, Informatiesystemen en databases, Computersystemen en besturing, Theorie en modellen, Taal, vertalen en MMI, Telematica, en Context. Studenten geven volgens evaluaties aan in meerderheid tevreden te zijn met de samenhang in het programma, aldus de zelfstudie. Ba-TM In het programma zijn drie structurerende principes aanwezig: • • •
groepering van de curriculumonderdelen rondom drie pijlers: netwerken, diensten en toepassingen; ontwikkeling van methodologische kennis en inzicht; het ontwikkelen van relevante ondersteunende kennis en inzicht (wiskunde, programmeren, computerorganisatie en besturingssystemen).
Daarnaast worden verschillende lagen van vakken onderscheiden, beginnend bij voorbereidende vakken en eindigend bij gevorderde vakken in het derde jaar, culminerend in de bacheloropdracht. Ook bij deze opleiding komt de bewaking van de samenhang bij de uitvoering van het programma aan de orde in de opleidingscommissie. Daarnaast is zeker in de beginjaren van de opleiding door onderling docentenoverleg (het ‘kwartieloverleg’) en door docentensessies een grote inhoudelijke afstemming bereikt. Studenten geven volgens evaluaties aan in meerderheid tevreden te zijn met de samenhang in het programma, aldus de zelfstudie. Masteropleiding Ma-CS Het programma is voor elk van de drie afstudeerspecialisaties (in de bijlagen) ingedeeld in kennisgebieden, waaraan zowel de kerncursussen als de specialisatiecursussen van de specialisaties kunnen worden toegedeeld. Daarnaast worden vakken ingedeeld al naar gelang de mate waarin ze bijdragen aan de realisatie van de hoofddoelstellingen van de specialisatie (ES), de mate waarin ze passen bij de drie fasen van de levenscyclus in software engineering (SE), of de mate waarin ze door steeds dezelfde docenten worden onderwezen (CS). Studenten geven volgens evaluaties in meerderheid aan tevreden te zijn met de samenhang in het programma, aldus de zelfstudie. Ma-TM Het programma is gebaseerd op twee principes:
QANU / Informatica, Universiteit Twente
273
• •
vier thema’s, en elke cursus draagt aan een thema bij; een gelaagde structuur van de cursussen van voorbereidend naar gevorderd.
In tabelvorm is in de bijlagen aangegeven hoe de cursussen binnen de thema’s passen. Verder wordt de samenhang bevorderd doordat de cursussen binnen één thema gedeeltelijk onderwezen worden door hetzelfde docententeam. Studenten geven volgens evaluaties in meerderheid aan geen problemen te hebben met de samenhang in het programma, aldus de zelfstudie. Ma-HMI De programmaonderdelen zijn volgens een aantal lijnen in te delen: • • •
indeling in thema’s; onderscheid in basiscursussen en geavanceerde cursussen; onderdelen die gericht zijn op de ontwikkeling van specifieke vaardigheden (stage, researchproject, Capita selecta, master thesis).
De vijf thema’s die worden onderscheiden, zijn: Human Computer Interaction, Intelligent Interaction, Natural Interaction, Man Media Society and Media Technology. In tabelvorm is in de bijlagen aangegeven hoe de cursussen binnen de thema’s passen. Verder worden in verwante cursussen dezelfde onderwijsmethoden gevolgd. Ook wordt de samenhang bevorderd doordat de cursussen binnen één thema gedeeltelijk onderwezen worden door hetzelfde docententeam. Ten slotte zijn er twee keer per jaar docentenoverleggen om de afstemming van verwante onderwijsonderdelen door de verschillende docenten te bevorderen. Studenten geven volgens evaluaties in meerderheid aan geen problemen te hebben met de samenhang in het programma, aldus de zelfstudie. Benadrukt wordt dat er weliswaar sprake is van veel vrijheid bij het samenstellen van afstudeerprogramma’s, maar dat daardoor studenten vaak onderdelen kiezen die duidelijk zijn gericht op het centrale thema van hun afstuderen, en aldus een duidelijk samenhangend pakket weten samen te stellen. Oordeel commissie Bacheloropleidingen en masteropleidingen De commissie heeft een positieve indruk gekregen van de wijze waarop volgens de zelfstudies de samenhang in de verschillende opleidingen is ontworpen en doorgevoerd in de programmaopzet. Ze heeft de visitatiegesprekken benut om bij de studenten expliciet te informeren of het tekentafelontwerp in de praktijk van alledag ook tot merkbare samenhang in de opleidingen leidde. Daarop heeft ze in alle gevallen een positief antwoord gekregen. Deze constatering strookt met de in de zelfstudie genoemde bevindingen die uit onderwijsevaluaties op dit punt naar voren komen. De commissie tekent wel aan dat men in de beide bacheloropleidingen weliswaar voldoende aandacht besteedt aan docentenoverleg van vakken binnen een bepaald thema, maar dat de afstemming tussen de thema’s vanuit opleidingsperspectief periodiek ook de nodige aandacht vraagt; niet alleen van de opleidingsdirecteur maar ook van de docenten zelf. Dit zou zich niet moeten beperken tot de momenten dat complete curriculumwijzigingen plaatsvinden. 274
QANU / Informatica, Universiteit Twente
De commissie concludeert op grond van deze overwegingen dat studenten van de opleidingen een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bacheloropleidingen De zelfstudie stelt dat de studeerbaarheid van de opleidingen wordt beschouwd vanuit de volgende invalshoeken: • • •
zijn er vakken met een knelpuntkarakter? leiden de onderwijsroosters tot knelpunten en is de onderwijslast goed gespreid? leidt het gedrag van studenten zelf tot vertraging?
Vervolgens wordt beschreven welke activiteiten het opleidingsmanagement onderneemt op deze gebieden om de studeerbaarheid van de opleidingen optimaal te maken. Aan de hand van onderwijsevaluaties, analyses van slagingspercentages bij tentamens en met studievoortgangsanalyses wordt ernaar gestreefd om (potentiële) studievertragende factoren te inventariseren. Daarbij worden expliciet de resultaten van de B1-criteriumgroep’ (zie onder Facet 8) als maatstaf genomen. De als moeilijk ervaren vakken zijn goed bekend, maar het management heeft geen aanwijzingen dat dit aan de studeerbaarheid van deze vakken ligt. Het is er zich van bewust dat eenmaal opgelopen vertraging alleen met een zorgvuldige planning is weg te werken. Bij uitzondering is het mogelijk dat studenten aan het einde van hun bacheloropleiding al mogen beginnen met het volgen van onderdelen van de gewenste masteropleiding, het zogenaamde verweven studeren. Masteropleidingen Bij de masteropleidingen worden in wezen dezelfde invalshoeken gekozen. Specifieke problemen bij de Ma-Cs zijn dat de studenten die de masterspecialisatie Embedded Systems kiezen daarvoor soms te weinig wiskundebagage hebben, dat hbo-instromers soms in de knel komen op het moment dat er een beroep wordt gedaan op hun onderzoeksvaardigheid, bijvoorbeeld bij het masterproject. Het laatste geldt ook voor de Ma-HMI. De weinig gelukkig gekozen lengte van de stage kan bij de Ma-CS en de Ma-HMI soms een probleem vormen, vooral vanwege het individuele karakter van de afstudeerprogramma’s van studenten. Studenten geven in onderwijsevaluaties aan dat zij de studeerbaarheid van de masteropleidingen (inclusief studiezwaarte van de onderdelen en de spreiding van de onderdelen) in het QANU / Informatica, Universiteit Twente
275
algemeen adequaat vinden, aldus de zelfstudie. Wanneer er vertraging optreedt, is die meestal te wijten aan gebrek aan discipline en aan planning, zo wordt gesteld. Oordeel commissie Bacheloropleidingen en masteropleidingen De commissie heeft bij de studenten expliciet vooraf geïnformeerd naar hun oordeel over de studeerbaarheid van het programma. Ze heeft tijdens de gesprekken met hen geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Het aspect ‘studeerbaarheid’ wordt meegenomen in de onderwijsenquêtes in het kader van de interne kwaliteitszorg. Knelpunten binnen de opleidingen zijn/worden geïnventariseerd door het opleidingsmanagement en er wordt, wanneer nodig, actie ondernomen. De commissie heeft begrip voor het standpunt van het opleidingsmanagement dat er nu eenmaal ook moeilijke vakken bestaan en dat deze niet louter om die reden gelabeld moeten worden als studiebelemmerende factoren. Om studenten aan te moedigen zo snel mogelijk hun basisvakken te behalen, is enige jaren geleden de ‘P in 2’-maatregel genomen. Deze komt erop neer dat de propedeuse in twee jaar moet zijn afgerond met als sanctie dat de student anders alleen nog P-onderwijs mag volgen. De commissie vindt dit een goede zaak en heeft, blijkens de reacties van de studenten, niet de indruk gekregen dat de studeerbaarheid van het programma daardoor negatief wordt beïnvloed. De commissie wijst op deze plaats ook op haar kritische kanttekening onder Facet 8 ten aanzien van het ‘verweven studeren’. Om de daar genoemde reden kan dit principe verdere studievertraging in de hand werken. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat het opleidingsmanagement voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Ook wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en van de spreiding daarvan. Wel vindt de commissie dat het opleidingsmanagement actiever zou mogen optreden (bijvoorbeeld middels het Onderwijs- en Examenreglement) tegen het verschijnsel dat vertraagde studenten overduidelijk ‘onbegaanbare’ studiepaden kiezen om opgelopen vertraging weg te werken, en daar pas na verloop van tijd achter komen. Individuele keuzevrijheid is een groot goed, maar in sommige situaties dienen (onervaren) studenten tegen zichzelf in bescherming genomen te worden door degenen die al jarenlang keer op keer zien gebeuren dat studenten bij bepaalde keuzes vastlopen. Ondanks de geplaatste kanttekeningen is het totaalbeeld voor de commissie op dit facet positief. Ze is gezien het bovenstaande van oordeel dat het programma van de gevisiteerde opleidingen studeerbaar is. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v 276
QANU / Informatica, Universiteit Twente
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bacheloropleidingen De zelfstudie geeft een overzicht van de toelatingseisen die worden gehanteerd voor instromende vwo-ers en hbo-studenten. In alle gevallen wordt kennis op het niveau wiskunde B1,2 vereist. De opleidingen bieden de gelegenheid aan studenten die niet over dit niveau beschikken om een wiskundetoets af te leggen die is ingericht op aanwijzing van de examencommissie. Verder wordt beschreven wat de afgelopen jaren de kwalificaties van de instromende studenten zijn geweest. Het niveau van de instroom kan worden geanalyseerd met behulp van de zogenaamde B1-criteriumgroep, dat wil zeggen een referentiegroep bestaande uit studenten die uit het vwo zijn ingestroomd en die een eindcijfer voor wiskunde B1,2 van minimaal 7 hadden. De opleidingen streven naar een B1-criteriumgroep die minstens 50% van de instroom vormt; gemiddeld genomen slagen zij daarin, maar de laatste jaren laten een dalende lijn zien. De omvang van de instroom is voor beide bacheloropleidingen de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald: bij de Ba-TI liep het aantal eerstejaars terug van 144 in 2001 naar 59 in 2005 en bij de Ba-TM van 63 in 2001 naar 9 in 2005. Ten slotte wordt beschreven welke voorlichtingsactiviteiten en welke activiteiten op het gebied van de aansluiting tussen vwo en universiteit worden ontplooid. Masteropleidingen Evenzo worden de eisen voor toelating tot de masteropleidingen beschreven. Alle afgestudeerde bachelors van verwante opleidingen van de zusteruniversiteiten zijn toelaatbaar, waaronder in ieder geval de opleidingen (Technische) Informatica. Over de toelating van andere kandidaten beslist de toelatingscommissie. De zelfstudie benadrukt dat de situatie ten aanzien van de feitelijke omvang van het studentencohort van de masteropleidingen nog niet erg duidelijk is vanwege verschillende factoren. Aangegeven wordt dat in sommige gevallen toelating plaatsvindt op voorwaarde dat de keuzeruimte ingevuld wordt met enkele voorgeschreven vakken of dat toelating plaatsvindt op voorwaarde dat betrokkene slaagt voor een ‘premasters programme’. Met de plaatselijke Saxion Hogeschool bestaan afspraken om dit programmaonderdeel te laten vormen van de keuzeruimte van sommige bacheloropleidingen aldaar. Er wordt voorlichting georganiseerd aan met name bachelorstudenten binnen de eigen afdeling, maar ook uit andere bacheloropleidingen binnen de UT. Daarnaast wordt er op universitair niveau een ‘informatiedag masteropleidingen’ voor belangstellenden van buiten de UT georganiseerd. De instroom in de masteropleidingen was per 2005: 58 (Ma-CS), 2 (Ma-TM) en 38 (MaHMI), met inachtneming van de eerder geplaatste kanttekening dat de werkelijke situatie nog onduidelijk is.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
277
Oordeel commissie Bacheloropleidingen en masteropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en heeft met de studenten van gedachten gewisseld over de aansluiting van het programma bij hun vooropleiding. Ze heeft waardering voor de wijze waarop aspirant-studenten die niet beschikken over de vereiste wiskunde B2-kennis de gelegenheid wordt geboden hun kennisachterstand weg te werken middels een ‘bijspijkerprogramma’. Ook beoordeelt ze de samenwerking met de Saxion Hogeschool op het gebied van de organisatie van de pre-masterclass positief. Het principe van ‘verweven studeren’ is op zich een goed uitgangspunt, maar kan er wel toe bijdragen dat de huidige situatie, waarin in veel gevallen onduidelijk is welke student nu wel of niet actief is in bachelor- of masteropleiding, blijft voortduren. De activiteiten van de opleidingen op het gebied van aansluiting vwo-wo zijn adequaat. Er wordt realistische voorlichting gegeven richting aspirant-studenten. Wel kwam uit de gesprekken met de studenten naar voren dat in de voorlichting de bacheloropleiding Telematica niet erg geprofileerd naar voren komt. Gezien de inmiddels zorgelijk geworden jaarlijkse instroom in deze opleiding, is dit een ongelukkig gegeven. Voor bachelorstudenten bestaat er voldoende gelegenheid om kennis te nemen van de mogelijkheden van de verschillende masteropleidingen. De commissie concludeert op basis van het bovenstaande dat de opleidingen op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogde eindniveau bewerkstelligen dat er qua vorm en inhoud wordt aangesloten bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bacheloropleidingen Het programma van de bacheloropleidingen telt 180 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over drie studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Masteropleidingen Het programma van de masteropleidingen telt 120 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over twee studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. 278
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Oordeel commissie Bacheloropleidingen en masteropleidingen De commissie stelt vast dat de gevisiteerde opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bacheloropleidingen Er is geen uitgesproken en alomvattend didactisch concept, bijvoorbeeld resulterend in een keuze voor alleen maar projectonderwijs. De afwisseling van grotendeels klassieke werkvormen zoals hoor- en werkcolleges met enkele projecten voldoet goed, en past ook goed bij de diversiteit van de leerdoelen. Per vak worden een of meer werkvormen gekozen die passen bij de leerdoelen en kennisgebieden van het betreffende vak. Deze keuze wordt gemaakt door de individuele docenten, in overleg met collega’s, waarbij ook de opleidingscommissie kan adviseren. De zelfstudie geeft een korte beschrijving van de gehanteerde werkvormen en de verdeling ervan over de verschillende studiejaren (zie tabel UT.1 voor de Ba-Ti en tabel UT.2 voor de Ba-TM)). Gemeld wordt dat het aantal contacturen sinds de vorige visitatie aanzienlijk is gereduceerd. De feitelijke deelname van studenten aan deze contacturen is minder dan het opleidingsmanagement verwachtte. Studenten besteden naar eigen zeggen gemiddeld rond 30 uur per week aan hun studie. Vooralsnog wordt niet overwogen om maatregelen te nemen om deelname aan de contacturen te verhogen. De afsluitende proeve van bekwaamheid wordt bij de Ba-TI gevormd door de combinatie van het ontwerpproject (kennismaking met de beroepspraktijk) en het bachelorreferaat (het zelfstandig uitvoeren van een wetenschappelijk onderzoek van beperkte omvang). Bij de Ba-TM gaat het om de bacheloropdracht waarin de student onder begeleiding een stuk onderzoek uitvoert of een ontwerp maakt.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
279
Tabel UT.1
Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Technische Informatica Universiteit Twente
hoorwerkpracticum project afstudeer- zelfstudie minor keuze jaar colleges college werk totaal 1 216 140 178 32 1114 1680 2 202 104 182 32 1160 1680 3 16 560 *) 124 560 420 1680 *) betreft ontwerpproject (280) en bachelorreferaat (280)
Tabel UT.2
Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Telematica Universiteit Twente
hoorwerkpracticum project bachelor- zelfstudie minor keuze jaar colleges college opdracht totaal 1 200 112 158 64 1146 1680 2 180 84 98 4 1174 1680 3 74 24 16 560 306 560 140 1680 Masteropleidingen Ook bij de masteropleidingen geldt er geen alomvattend didactisch concept en de bij de bacheloropleidingen beschreven diversiteit is ook van toepassing bij deze opleidingen. Verschil is wel dat er minder nadruk wordt gelegd in de masteropleidingen op het klassieke hoorcollege. Het opleidingsmanagement heeft signalen ontvangen die erop duiden dat studenten graag weer meer traditionele vormen van onderwijs willen, zoals een reeks colleges met afsluitend tentamen. Omdat het programma van de masteropleidingen zo veel keuzevrijheid kent, wordt in de zelfstudie een overzicht gegeven van de onderwijsvormen bij de meest gekozen onderwijsonderdelen. Het gaat om (gast)colleges, praktische opdrachten, huiswerkopdrachten, oefeningen, project-/groepswerk, het bestuderen van papers, zelf op kleine schaal onderzoek verrichten, presentaties, het leren werken volgens de wetenschappelijke praktijk, en het schrijven van papers. Daarnaast zijn er stage (facultatief ) en eindproject (30 EC). Het eerstgenoemde onderdeel vindt altijd extern plaats, het laatstgenoemde onderdeel in- of extern. In beide gevallen wordt de student begeleid door een docent/supervisor en, indien van toepassing, een externe begeleider. Voor de beoordeling van het eindproject wordt een afstudeercommissie ingesteld met leden vanuit verschillende leerstoelgroepen. Oordeel commissie Bacheloropleidingen De commissie stelt vast dat er geen eenduidig didactisch concept is geformuleerd voor het verzorgen van het onderwijs in de beide bacheloropleidingen. Wel wordt aangegeven dat er een beredeneerde keuze voor onderwijsvormen wordt gemaakt, met de leerdoelen en kennisgebieden van de verschillende vakken voor ogen. De commissie is van mening dat het palet aan werkvormen dat wordt beschreven in voldoende mate aansluit bij de gepresenteerde algemene en domeinspecifieke eindtermen van de oplei280
QANU / Informatica, Universiteit Twente
dingen. Aspecten als zelfstandigheid, groepswerk, onderzoeksvaardigheden en presentatievaardigheden kunnen in de beschreven werkvormen adequaat aan de orde komen. In het bijzonder heeft de commissie waardering voor de combinatie van bachelorproject en bachelorreferaat waarin twee belangrijke aspecten van de opleiding (voorbereiding op de beroepspraktijk en wetenschappelijke ontwikkeling) naast elkaar aan bod komen. Wel mist ze een onderdeel dat ook in de eindtermen wordt genoemd: het leren nadenken over de ethische, sociale, culturele en maatschappelijke aspecten van het vakgebied. Masteropleiding Ook ten aanzien van de masteropleidingen stelt de commissie vast dat er geen sprake is van een uitgesproken didactisch concept. Uitgangspunt is dat de student zelf een grote invloed heeft op de samenstelling van het programma en daarmee van de werkvormen die gevolgd moeten worden. Dit sluit goed aan bij het element van onafhankelijkheid dat in de gemeenschappelijke eindtermen van alle masteropleidingen wordt genoemd. Ook in andere opzichten is de commissie van mening dat het palet aan werkvormen dat wordt beschreven, in voldoende mate aansluit bij de gepresenteerde gemeenschappelijke eindtermen van de masteropleidingen: zelfstandigheid, creativiteit, originaliteit en het werken aan complexe problemen. Wel mist ze ook bij de masteropleidingen aandacht voor ethische, sociale, culturele en maatschappelijke aspecten van het vakgebied. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bacheloropleidingen en masteropleidingen Beschreven wordt hoe het geheel van de praktijk van toetsingen, beoordelingen en examens is georganiseerd. De organisatie van de toetsing is in handen van het Bureau Onderwijszaken; dit bureau voert ook de laatstgenoemde, administratieve toetsing uit. De naleving van het Onderwijs- en Examenreglement, alsmede de controle op de afsluitende examens, is in handen van de examencommissie, samengesteld uit docenten. Eventuele knelpunten op het gebied van toetsing (naar voren gekomen uit bijvoorbeeld onderwijsevaluaties of de klachtenbank) komen in deze commissie aan de orde. Voor de opleidingen binnen de Afdeling Informatica bestaat op het moment van schrijven geen expliciet geformuleerd toetsbeleid. Naar aanleiding van deze zelfstudie zijn er stappen genomen om tot een dergelijk beleid te komen. Deze stappen, waarvan er sommige al zijn uitgevoerd, worden in de zelfstudie beschreven. Ook wordt een korte evaluatie gegeven van de bestaande toetspraktijk. Conclusie is dat de toetsing in de praktijk sterk gebonden is aan QANU / Informatica, Universiteit Twente
281
de individuele docent, dat de consistentie in de toetsing tussen de verschillende vakken niet geborgd is, maar dat vakevaluaties in het algemeen uitwijzen dat studenten de kwaliteit van tentamens als hoog beoordelen. De regelingen voor herkansingen in de OER hebben in de afgelopen jaar een aantal wijzigingen ondergaan die het studierendement moeten verhogen: de onder Facet 7 al genoemde ‘P in 2’-maatregel (dat wil zeggen het afronden van het complete programma van het eerste jaar binnen twee jaar) en het besluit om per vak nog slechts twee tentamengelegenheden per jaar te bieden. Als minpunt wordt in de zelfstudies genoemd het gegeven dat met enige regelmaat de nakijktermijnen niet worden gehaald. Oordeel commissie Bacheloropleidingen en masteropleidingen De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen van de afgelopen jaren en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Ze heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Ze is op basis daarvan van oordeel dat het niveau van de tentamens adequaat is. De aansluiting tussen stof en toetsen is in het algemeen naar behoren. Over de geldende tentamenregelingen hebben de studenten geen klachten. Wel vinden ze dat er beter op toegezien moet worden dat de afgesproken nakijktermijnen ook worden nagekomen. De commissie heeft de indruk gekregen dat het overschrijden van de termijnen eerder een structureel dan een incidenteel verschijnsel is, vooral bij de beoordeling van projecten. Wat betreft de beoordeling van het ontwerpproject van de Ba-TI, het bachelorreferaat van de Ba-TI, de bacheloropdracht van de Ba-TM en het afsluitende masterproject van de masteropleidingen constateert de commissie dat de beoordeling daarvan in het algemeen adequaat is. De uitvoering ervan was doorgaans ook goed gestructureerd. Zie onder Facet 20 voor het commissieoordeel over het niveau van het afstudeerwerk. De commissie heeft kennisgenomen van het feit dat het opleidingsmanagement momenteel geen toetsbeleid kent, maar wel stappen heeft gezet om de consistentie en transparantie van de beoordeling door de verschillende docenten beter te borgen. Ze vindt dit een goede zaak; zo heeft ze met waardering kennisgenomen van het initiatief om afstudeerwerken te laten rouleren tussen vakgroepen om zodoende mogelijke verschillen in beoordeling c.q. waardering aan het licht te brengen. Ook het afspreken van gezamenlijke richtlijnen voor het beoordelen van het afstudeerwerk en het volgen van stages maken deel uit van het project ‘Toetsbeleid Informatica-opleidingen’. De ‘assessment criteria’ die voor de bacheloropdracht Telematica worden gehanteerd, vindt de commissie een goede aanzet in die richting. Ondanks enkele kanttekeningen komt de commissie op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat aan de opleidingen adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v 282
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Ma-TM: v Ma-HMI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Programma’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleidingen Technische Informatica en Telematica alsmede de masteropleidingen Computer Science, Telematica en Human Media Interaction van de Universiteit Twente voldoen op het onderwerp ‘Programma’.
6.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De zelfstudie geeft een overzicht van de kwantitatieve en kwalitatieve samenstelling dat op grond van de eerste-geldstroom is aangesteld voor met het verzorgen van de opleidingen binnen de Afdeling Informatica. Daaruit blijkt dat 91% van de leden van het wetenschappelijk personeel gepromoveerd is en dat 8,5% van de staf geen onderzoeksaanstelling heeft. De afdeling kent traditioneel een groot aantal deeltijdhoogleraren, hoogleraren met een hoofdtaak elders (vaak in de industrie) die hun expertise een deel van hun tijd in het onderzoek en onderwijs (meestal opdrachtbegeleiding) van de afdeling inzetten. Promovendi en degenen met een specifieke onderzoeksaanstelling zijn slechts in geringe mate bij het onderwijs betrokken. De overige functiecategorieën zijn alle betrokken bij het geven van onderwijs, zij het dat de hoogleraren en uhd’s vooral in de masteropleiding actief zijn. De zelfstudie meldt dat deze vooral worden ingezet om extern gefinancierde onderzoeksprojecten te verwerven en dat het betrokken houden van de leerstoelen bij de bacheloropleiding als een uitdaging wordt gezien. Voor alle onderwijs dat wordt aangeboden ligt de eindverantwoordelijkheid bij een personeelslid dat docent, universitair docent, universitair hoofddocent, directeur onderwijsinstituut of hoogleraar is in de UFO-systematiek. Naast hun taak in het onderwijs hebben de ud’s, uhd’s en hoogleraren een belangrijke rol in het onderzoek van hun afdeling. Het onderzoek van de faculteit is grotendeels ondergebracht in het onderzoeksinstituut CTIT en vindt vaak (zo niet altijd) en in toenemende mate plaats in nationale en internationale onderzoeksprojecten en samenwerkingsverbanden. Bij de vorige onderzoeksvisitatie scoorden de onderzoekgroepen over het algemeen zeer goed, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel UT.3); de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
283
Tabel UT.3
Personeelsoverzicht eerste-geldstroom Afdeling Informatica Universiteit Twente per 1-1-2006 *)
categorie
m aantal
hl uhd ud promovendi docenten studentassistenten overig WP Totaal
15 13 28 10 6 7 79
fte’s
7,8 12,2 27,2 10,0 4,8 5,6 67,6
v aantal
1 3 3 3 1 4 15
fte’s
0,6 1,6 2,6 2,5 1,0
4,0 12,3
totaal aantal
16 16 31 13 7 11 94
fte’s
8,4 13,8 29,8 12,5 5,8
percentage gepromoveerden 94 94 97 nvt 14 n.v.t.
9,6 79,9
100
*) uitsplitsing voor de in deze visitatie gevisiteerde opleidingen is technisch niet mogelijk
De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de gevisiteerde bacheloropleidingen en masteropleidingen voor een belangrijk deel worden verzorgd door veelal gezaghebbende onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied en door docenten, zoals bijvoorbeeld de deeltijdhoogleraren, die een duidelijke binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid. De commissie vond de betrokkenheid van hoogleraren bij het onderwijs te beperkt, zeker waar het de bacheloropleiding betreft. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie onder gespreksgroepen met de docenten nauwelijks hoogleraren aangetroffen. De band van de ud’s met het onderzoek is echter zodanig dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek voldoende uit de verf komt (zie onder Facet 4 voor de vorm waarin dat gebeurt). De commissie komt al met al tot een positief oordeel over dit facet voor alle gevisiteerde opleidingen. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
In de zelfstudie trof de commissie een berekening aan van de wijze waarop de Afdeling Informatica de onderwijsinzet beoogt te bekostigen. Gestreefd wordt naar een verhouding van 1 fte onderwijsinzet op ongeveer 1100 tot 1300 EC. Bij een studiesnelheid van ongeveer 75% (die de werkelijkheid benadert) komt men dan uit op een benodigde student-stafratio van 21:1. Per functiecategorie wordt vervolgens de norminzet gepresenteerd. Ten slotte wordt een beschrijving gegeven van de ondersteuning van het onderwijs door de staf van de opleidingsdirecteur en het Facultaire Bureau Onderwijzaken. 284
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Tabel UT.4: Student-stafratio Afdeling Informatica Universiteit Twente in de afgelopen jaren (exclusief bachelordiploma’s) jaar
aantal fte aantal aantal onderwijs *) ingeschreven diploma’s studenten **) *)
2005-2006 2004-2005 2003-2004
25 26,5 27,5
584 603 609
99 72 75
aantal studenten aantal per afgestudeerden fte onderwijs per fte onderwijs 23,4 22,8 22,1
4,0 2,7 2,7
*) bij benadering **) uitgaande van een studiesnelheid van 75%
Tabel UT.5: Student-stafratio Afdeling Informatica Universiteit Twente in de afgelopen jaren (inclusief bachelordiploma’s) jaar
aantal fte aantal onderwijs ingeschreven *) studenten **)
2005-2006 2004-2005 2003-2004
25 26,5 27,5
584 603 609
aantal diploma’s *) 154 105 88
aantal studenten aantal per afgestudeerden fte onderwijs per fte onderwijs 23,4 22,8 22,1
6,2 4,0 3,2
*) bij benadering **) uitgaande van een studiesnelheid van 75%
Oordeel commissie De commissie heeft tijdens haar visitatiebezoek noch van studentenzijde noch van docentenzijde signalen ontvangen waaruit zou blijken dat de beschikbare omvang van de staf ontoereikend zou zijn om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Mede afgaande op de landelijke gegevens over alle informaticaopleidingen, is de commissie van mening dat de student-stafratio aan deze opleidingen adequaat is. Naar haar oordeel staat het buiten kijf dat er voldoende personeel wordt ingezet om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Aangegeven wordt op welke uitgangspunten de verdeling van de onderwijstaken plaatsvindt. Bijna alle stafleden verrichten zowel onderwijs als onderzoek, maar de mate waarin kan sterk per staflid verschillen. Ter bewaking van kwaliteit en effectiviteit en ter ondersteuning van verQANU / Informatica, Universiteit Twente
285
beterprocessen is er een strak georganiseerd systeem van functioneringsgesprekken, die jaarlijks plaatsvinden. De globale bevindingen worden met het facultaire management besproken. In de functioneringsgesprekken is de bijdrage van de docent aan het onderwijs aan de orde met betrekking tot gegeven vakken, stage- en afstudeerbegeleiding, onderwijsontwikkeling en overige onderwijsgerelateerde taken. De opleidingsdirecteur is altijd betrokken bij beoordelingsgesprekken en kan een bijdrage leveren aan functioneringsgesprekken. Als het gaat om ontwikkelingsmogelijkheden voor medewerkers biedt de instelling traditioneel ruime aandacht aan mogelijkheden om zich op onderwijsgebied verder te scholen en te laten adviseren door bijvoorbeeld de onderwijskundige dienst van de UT. Nieuwe docenten volgen een didactisch inwerktraject. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot diverse professionaliseringsactiviteiten, zodat ook al langer aanwezige docenten zich kunnen bijscholen via cursussen, workshops, studiedagen en themabijeenkomsten. In het kader van het internationaliseringsbeleid is de taalvaardigheid van docenten in het Engels een actueel aandachtspunt. Vakevaluaties, landelijke enquêtes en keuzegidsen wijzen op een gemiddeld positief oordeel over bekwaamheid en inzet van de docenten, aldus de zelfstudie, vergelijkbaar met dat over docenten van verwante opleidingen. Oordeel commissie De commissie heeft op dit punt vooraf bij de studentenvertegenwoordigers om commentaar gevraagd en het onderwerp tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. Het beeld dat daaruit oprijst, bevestigt de tekst op dit punt in de zelfstudie. De studenten zijn tevreden over de inhoudelijke expertise van hun docenten. Hun didactische vaardigheden zijn in het algemeen ook adequaat, maar af en toe is er sprake van een negatieve uitschieter. De commissie heeft begrepen dat het verplichte inwerktraject voor nieuwe docenten inmiddels al sinds 1998 geldt. Ze heeft hier waardering voor, maar blijft moeite houden met het gegeven dat didactische eisen in de praktijk alleen gesteld worden aan nieuwe docenten. Ze pleit ervoor dat wanneer evaluaties daartoe aanleiding geven, er ook voor zittende docenten sprake moet zijn van een verplichting om aan de ontwikkeling van didactische vaardigheden te werken. Hetzelfde zou moeten gelden bij een eventuele introductie van nieuwe onderwijsvormen. Over één ding waren bijna alle masterstudenten het eens: de Engelse taalvaardigheid van de meeste docenten is niet hun sterkste kant. Onder Facet 12 is al een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan de commissie tot een positief oordeel is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De aanwezige expertise in het docententeam als geheel is volgens de commissie voldoende breed. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de praktische organisatie van het onderwijs in het algemeen ook naar behoren is. De commissie concludeert op grond van deze bevindingen dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v 286
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Ma-TM: v Ma-HMI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleidingen Technische Informatica en Telematica alsmede de masteropleidingen Computer Science, Telematica en Human Media Interaction van de Universiteit Twente voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’.
6.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De zelfstudie geeft een overzicht van de voorzieningen die vanuit universitair en facultair niveau ter beschikking staan voor het verzorgen van de opleidingen: collegezalen, practicumvoorzieningen, de digitale leer- en werkomgeving waaronder de elektronische leeromgeving TeleTOP, ICT-voorzieningen en -ondersteuning, bibliotheek, studiemateriaal, en faciliteiten voor de studievereniging InterActief. Het opleidingsmanagement voorziet dat in toenemende mate vaste werkplekken met pc’s vervangen zullen worden door ruimten waar eigen laptops aangesloten kunnen worden, en dat steeds vaker gebruik zal worden gemaakt van wireless toepassingen in het onderwijs. Wat betreft de elektronische leer- en werkomgeving is men bezig met een overstap naar een meer eigentijds systeem. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en heeft zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Ze is op basis daarvan van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen, ook in internationaal opzicht vergeleken, goed tot uitstekend zijn en zonder meer toereikend om het beoogde programma te realiseren. Scores Ba-TI: g Ba-TM: g Ma-CS: g Ma-TM: g Ma-HMI: g
QANU / Informatica, Universiteit Twente
287
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Centraal in de studiebegeleiding staat een professionele studiebegeleider, die fulltime werkzaam is binnen de afdeling. Daarnaast zijn in de studiebegeleiding ook actief: • • • • • •
Docenten/student-assistenten (door het vervullen van hun onderwijstaken). Opleidingscoördinatoren (geven informatie en advies over te volgen programma’s, verwijzen door naar studiebegeleider). Bureau Onderwijszaken (vraagbaak voor allerlei procedurele zaken, registratie van gegevens, bron van studievoortganggegevens). Studieadviseurs voor doctoraal- en masterstudenten (advies over en goedkeuring van keuzepakketten). De centrale dienst StudentenBegeleiding waar onder vallen: studentenpsychologen (advies en hulp bij psychische problematiek) en studentendecanen (advies en hulp bij problemen op het gebied van studiefinanciering en juridische zaken). Doegroepen: in de introductieperiode worden groepen gevormd van studenten van één opleiding die samen zowel de introductie doormaken als, zeker in het eerste semester, samen een werkcollegegroep vormen. Deze groepen worden in de introductie geleid door ouderejaarsstudenten, de doegroepouders. De doegroepen vormen vaak op studiegebied en sociaal een eerste vangnet voor eerstejaarsstudenten, waarbij de doegroepouders op informele wijze als mentoren kunnen optreden.
De zelfstudie beschrijft hoe de verschillende groepen studenten (bachelorstudenten, masterstudenten, studenten van de ongedeelde opleiding) worden benaderd. Daarbij komen aan de orde: de eerdergenoemde ‘P in 2’-regeling, de wettelijk verplichte studieadviezen, de overgangsregels wanneer veranderingen in het curriculum optreden, en de informatievoorziening richting studenten over de studievoortgang (individueel) en over de opleidingen, veranderingen daarin en de keuzemomenten- en mogelijkheden. Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De studiebegeleider, studieadviseurs, coördinatoren en docenten blijken in het algemeen goed toegankelijk te zijn. De opleidingen beschikken niet over een formeel mentorsysteem, maar kennen in feite een informeel mentorsysteem van ouderjaarsstudenten. De studenten hebben aangegeven dat men aan de kant van het opleidingsmanagement uitgaat van de zelfstandigheid van de student en dat betekent in de praktijk dat het initiatief duidelijk van de student zelf moet uitgaan. Maar de student die actief begeleiding of advies zoekt, kan die ook zeker vinden. Tijdens het visitatiebezoek is door studenten met een handicap waardering uitgesproken voor de specifieke manier waarop van de kant van de opleiding met hun handicap rekening wordt gehouden. De informatievoorziening tijdens de studie is in de ogen van de commissie volop zo niet overdadig aanwezig. Naar de indruk van de commissie zijn er te veel informatiebronnen, zodat 288
QANU / Informatica, Universiteit Twente
men door de bomen het bos niet meer ziet. Studenten zitten daar blijkbaar niet mee, want zij zijn per saldo tevreden over de informatievoorziening tijdens de studie. De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleidingen Technische Informatica en Telematica alsmede de masteropleidingen Computer Science, Telematica en Human Media Interaction van de Universiteit Twente voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’.
6.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De zelfstudie geeft een overzicht van de uitgangspunten en de gemaakte keuze in de interne kwaliteitszorg. In 2003 is op universitair niveau het systeem van interne kwaliteitszorg bij de UT-opleidingen geëvalueerd. Als voortvloeisel daarvan wordt sindsdien de interne kwaliteitszorg bij de Informaticaopleidingen beter gedocumenteerd, wordt meer aandacht besteed aan een cyclische inbedding van de processen en is in de afdeling een kwaliteitscoördinator aangesteld. Aangegeven wordt wat de belangrijkste evaluatievormen zijn: vakevaluaties, evaluaties van eindopdrachten, minorevaluaties en -accreditatie, curriculumevaluaties, studenttevredenheidsonderzoek, het klachtenbureau van de studievereniging, de studievoortgangsregistratie, alumnipeilingen, werkgeverspeiling, en incidentele evaluaties naar aanleiding van geconstateerde knelpunten. Vakevaluaties worden in principe een keer per drie jaar geëvalueerd, tenzij een vak nieuw is of negatief is beoordeeld. Belangrijke rol hierbij spelen de kwaliteitscoördinator, de studentassistenten die voor de uitvoering zorgen, en de Dienst ITBE die voor de verwerking zorgt. Daarnaast organiseert de OnderwijsEvaluatieCommissie (OEC), bestaande uit tien studenten, elk kwartiel een evaluatie van een selectie van vakken. Deze evaluatie krijgt de vorm van een evaluatiegesprek tussen een aantal deelnemers aan het vak en de docenten. In een bijlage bij de zelfstudie wordt de PDCA-cyclus beschreven die ten aanzien van verschillende onderwerpen/facetten wordt gevolgd. Ook is in tabelvorm aangegeven op welke streefdoelen de activiteiten in het kader van de interne kwaliteitszorg in het bijzonder zijn gericht. Deze hebben vooral betrekking op de gewenste omvang, studiesnelheid, slaag- en deelnamepercentage, maximaal uitvalpercentage en het doctoraalrendement van de criteriumgroepen (zie onder Facet 8). QANU / Informatica, Universiteit Twente
289
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de organisatie van het systeem van interne kwaliteitszorg binnen de afdeling Informatica. Ze is van oordeel dat er op sommige terreinen sprake is van een cyclisch karakter maar zeker nog niet op alle, zodat van een breed, integraal kwaliteitsbeleid (inclusief personeel en voorzieningen) nog geen sprake is. Opvallend is dat daar waar wel sprake van is van een goed lopende kwaliteitszorg, de betrokkenheid van studenten een belangrijke factor is. De commissie heeft de indruk dat de samenwerking tussen opleidingscommissie en OEC goed functioneert en dat de betrokkenheid van studenten goed is. Bij de evaluatieactiviteiten die goed functioneren, zijn de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken personen en instanties (zie onder Facet 18) in de loop van de tijd wel duidelijk geworden. Op de gebieden waar nog geen duidelijke ‘evaluatietraditie’ is ontstaan (curriculumevaluaties, toetsbeleid, alumni- en werkgeverspeiling) is dat beduidend minder het geval. De commissie vindt de frequentie waarmee volgens de zelfstudie vakevaluaties in principe plaatsvinden, wel enigszins aan de lage kant. Eenmaal per drie jaar is een lange termijn indien er alert gereageerd moet worden op zaken die op een gegeven moment scheef gaan lopen. Het opleidingsmanagement heeft echter in aanvullende informatie aangegeven dat vakevaluaties in de praktijk vaker plaatsvinden. Het opleidingsmanagement heeft enkele toetsbare streefdoelen gepresenteerd die in de ogen van de commissie van ambitie getuigen. Ze vraagt zich overigens wel af waarom de streefdoelen zo nadrukkelijk zijn opgehangen aan de eerdergenoemde ‘criteriumgroepen’, terwijl de groep studenten die daadwerkelijk instroomt veel pluriformer is. Het zou van realiteitszin getuigen door bij het voeren van een kwaliteitsbeleid de werkelijke situatie onder ogen te zien, zonder daarmee toe te geven op het eindniveau dat men voor afgestudeerden voor ogen heeft. Juist de studenten die niet vallen onder de criteriumgroepen hebben alles te winnen bij een goed ontwikkeld kwaliteitsbeleid van het opleidingsmanagement. En daarmee uiteindelijk de opleidingen zelf ook. Ondanks de kritische kanttekeningen komt de commissie tot de conclusie dat de opleidingen periodiek worden geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM:v Ma-HMI: v F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschreven wordt wat de taken en verantwoordelijkheden zijn van de personen en instanties, betrokken bij de interne kwaliteitzorg: opleidingsdirecteur, coördinator kwaliteitszorg, opleidingscommissie, examencommissie, docenten, OnderwijsEvaluatieCommissie en studievereniging. 290
QANU / Informatica, Universiteit Twente
De beschreven procedures hebben in eerste instantie betrekking op de evaluatie van de bacheloropleidingen. De evaluatie van de masteropleidingen vindt enigszins anders plaats: naar aanleiding van de uitkomsten van een enquête onder masterstudenten zijn onderwijsbijeenkomsten gehouden voor enkele afzonderlijke masteropleidingen, waarbij concrete verbetermaatregelen aan de orde zijn geweest die vervolgens door de opleidingscommissie zijn vastgelegd. Ten slotte worden in de zelfstudie voorbeelden van de wijze waarop interne procedures worden verbeterd, bijvoorbeeld voor het ontwikkelen en vaststellen van het Onderwijs- en Examenreglement. Op verzoek van de commissie heeft het opleidingsmanagement in een aanvulling op de zelfstudie aangegeven welke follow-up men heeft gegeven aan de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Oordeel commissie De commissie heeft van studentenzijde vernomen dat zij tevreden zijn met de mogelijkheden die hun ter beschikking staan om hun mening over de kwaliteit van het onderwijs kenbaar te maken, en over de effectiviteit daarvan. Ze is aangenaam getroffen door de sterke betrokkenheid van studentenzijde bij de kwaliteitszorg. Anderzijds wil ze wel wijzen op het gevaar dat er weliswaar fragmenten van een PDCA-cyclus bestaan, maar dat de P, de D, de C en de A door steeds wisselende partijen voor hun rekening worden genomen. Een dergelijke structuur is niet bevorderlijk voor een systematische aanpak van de kwaliteitszorg. De constatering in de zelfstudie dat het bijvoorbeeld nog ontbreekt aan een mechanisme dat garandeert dat knelpunten in het programma systematisch worden aangepakt, is voor de commissie dan ook goed herkenbaar. De commissie heeft de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie gelegd naast haar eigen bevindingen. Ze stelt vast dat het opleidingsmanagement in het algemeen adequaat heeft gereageerd op de vorige visitatie, al blijft de commissie moeite hebben met het vrijblijvende karakter van de didactische (bij)scholing en het beperken van de eis van didactische vaardigheid tot nieuwe docenten. Het totaalbeeld dat op basis van deze overwegingen ontstaat, is voor de commissie op de belangrijkste punten positief: de effectiviteit van maatregelen naar aanleiding van evaluaties en de follow-up die is gegeven aan de vorige visitatie. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v
QANU / Informatica, Universiteit Twente
291
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
De zelfstudie resumeert hoe de studenten en docenten/medewerkers zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleidingen. Er bestaat volgens de zelfstudie een nauwe band met de alumnivereniging ENIAC, die onder andere verantwoordelijk is voor de jaarlijkse uitreiking van de ENIAC-scriptieprijs. De studentenvereniging Inter-Actief speelt een actieve rol in het verzamelen en doorgeven van klachten over het onderwijs en organiseert jaarlijks een onderwijsmiddag door studenten en docenten. Bij de voorbereiding van de nieuwe programma’s bij de invoering van de bachelor-masterstructuur zijn docenten en studenten nauw betrokken geweest. De mening van afgestudeerden wordt tweejaarlijks gepeild door middel van de WO-monitor. Incidenteel vindt er een peiling plaats van de inzichten die leven aan werkgeverszijde over de door de afdeling verzorgde opleidingen. Oordeel commissie De commissie meent dat de opleidingen hun studenten en medewerkers in voldoende mate betrekken bij de interne kwaliteitszorg (zie ook de beschrijving onder Facet 17 en 18). Ze heeft de indruk dat de OnderwijsEvaluatieCommissie en de studievereniging hierbij een centrale rol spelen. De betrokkenheid van alumni en beroepenveld is minder sterk ontwikkeld. Er bestaan ettelijke informele contacten, maar van een structurele benadering is geen sprake. Door middel van de tweejaarlijkse WO-monitor houdt het opleidingsmanagement nog enig zicht op de wijze waarop afgestudeerden terugblikken op hun opleiding en in welke banen ze zijn terechtgekomen. De commissie heeft kennis kunnen nemen van de resultaten van de WO-monitor 2004. Deze tonen aan dat verreweg de meeste afgestudeerden betaald werk hebben gevonden en wel op een redelijk korte termijn, dat ze relatief vaak aangeven dat ze weer voor dezelfde studie zouden kiezen, en dat ze relatief weinig terecht komen in functies op minimaal wo-niveau (35%). Sterk vinden ze in het algemeen de mix van theorie en praktijk; zwak vinden ze het te lage niveau van de (ongedeelde) opleiding. De laatstgehouden peiling onder werkgevers dateert inmiddels uit 2002. De commissie vindt dit gegeven illustratief voor de geringe betrokkenheid van de opleidingen op het beroepenveld. Dit wekt des te meer verbazing, omdat destijds het plaatselijke bedrijfsleven nadrukkelijk aan de wieg heeft gestaan van de toenmalige ongedeelde opleiding Telematica. Het zou de moeite waard kunnen zijn voor het opleidingsmanagement om zijn licht weer eens op te steken bij het bedrijfsleven. De commissie concludeert dat de betrokkenheid van de ‘stakeholders’ bij de interne kwaliteitszorg wisselend is, maar dat het totaalbeeld per saldo toereikend is. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v 292
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Ma-TM: v Ma-HMI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleidingen Technische Informatica en Telematica alsmede de masteropleidingen Computer Science, Telematica en Human Media Interaction van de Universiteit Twente voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’.
6.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Bacheloropleidingen De zelfstudies wijzen erop dat het niveau van de bachelorafgestudeerden tot nu toe alleen intern is getoetst en dat er van externe toetsing nog geen sprake is geweest. Daarvoor is vooral afgegaan op de kwaliteit van het gezamenlijke ontwerpproject aan het eind van de bacheloropleiding (Ba-TI), van het individuele bachelorreferaat (Ba-TI) en van de bacheloropdracht (Ba-TM). De conclusies zijn bevredigend, aldus de zelfstudie. Vooral bij het bachelorreferaat c.q. de bacheloropdracht vallen de verschillen tussen studenten op. Studenten die het referaat afronden, tonen allen aan het gewenste niveau van onderzoeksvaardigheden te hebben. Zij die erin weten te slagen om zelf een onderzoeksvraag te formuleren en zelf een onderzoek van beperkte omvang weten op te zetten en uit te voeren, boeken soms verrassende resultaten en bereiken dan een onverwacht hoog niveau: hun papers worden op conferenties geaccepteerd, zo stelt de zelfstudie. Externe begeleiders bij de bacheloropdrachten van de Ba-TM zijn eveneens positief over het niveau van de afgestudeerde bachelors, aldus de zelfstudies. Masteropleidingen De zelfstudies melden dat het opleidingsmanagement het bereikte niveau beoordeelt aan de hand van de kwaliteit van de afsluitende projecten en het afstudeerwerk. Deze laten in het algemeen zien dat afgestudeerden over de beoogde combinatie van ontwerp- en onderzoeksvaardigheden beschikken. Een deel van de validatie van het eigen oordeel over afstudeerwerken wordt extern gezocht, wanneer het afstudeerwerk extern wordt verricht. De oordelen van externe begeleiders zijn in het algemeen in lijn met het interne oordeel, soms zelfs hoger. Ten slotte worden als indicatoren van een bevredigend niveau van de afgestudeerden opgevoerd in de zelfstudie: • •
het relatieve gemak waarmee zij een betaalde baan vinden; het feit dat regelmatig studenten bijdragen aan papers die geaccepteerd worden op internationale conferenties of doorstromen naar promovendiposities.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
293
Oordeel commissie De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf bachelorreferaten van de Ba-TI, twaalf bacheloropdrachten van de Ba-TM en twaalf afstudeerwerken van elk van de de masteropleidingen CS, TM en HMI uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeeropdrachten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Daarnaast heeft ze tijdens het visitatiebezoek kennisgenomen van enkele voorbeelden van ontwerpprojecten van de Ba-TI. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Daarbij is uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten (zie bijlage D van het integrale eindrapport van de commissie). De commissie heeft vastgesteld dat de afstudeerprojecten van de masteropleidingen in het algemeen van voldoende tot goed niveau zijn. Onder Facet 11 is al aangegeven dat ze zich in het algemeen goed kon vinden in de wijze waarop het afstudeerwerk in het algemeen werd beoordeeld. Er was een voldoende mate van consistentie in uitvoering en beoordeling van het afstudeerwerk vast te stellen. Consistentie bestond ook in een door de commissie minder gewaardeerd opzicht: extern verrichte afstudeerwerken werden in de meeste gevallen hoger gewaardeerd dan intern verrichte. De commissie vindt dit een punt dat het opleidingsmanagement zou moeten betrekken in het vervolg van het project Toetsbeleid. De afstudeerwerken bij de Ma-Cs en de Ma-TM lieten relatief weinig zien welke vooruitgang studenten hadden geboekt ten opzichte van het afstudeerwerk van de bacheloropleiding (zie hieronder). De afstudeerwerken van de Ma-HMI maakten over de gehele linie een solide indruk en de commissie heeft kennis kunnen nemen van een lijst van tientallen wetenschappelijke publicaties die daaruit waren voortgevloeid. Ze wil deze positieve waardering ook in de score tot uiting laten komen (zie onder). Het afstudeerwerk van de beide bacheloropleidingen heeft de commissie aangenaam verrast, in het bijzonder bij de Ba-TI, waar sprake is van een ontwerpproject in combinatie met een referaat. Ze kon vaststellen dat de in de eindkwalificaties beoogde basis voor de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden in zeer veel gevallen daadwerkelijk werd gerealiseerd. Ze heeft met genoegen kennisgenomen van enkele papers die verband hielden met het afstudeerwerk van deze opleidingen. De commissie, voor een deel bestaande uit buitenlandse vakgenoten, is van oordeel dat het concept dat de bacheloropleidingen hierbij hanteren, zich ook in internationaal opzicht zeer goed kan laten meten. Op grond van deze overwegingen is de commissie van mening dat de beide bacheloropleidingen, met name de Ba-TI, zich in positieve zin onderscheiden ten opzichte van andere bacheloropleidingen op het vakgebied. Dit heeft zij, met een klein accentverschil, in de scores tot uitdrukking gebracht. Wat betreft de resultaten van het laatstgehouden alumni-onderzoek denkt de commissie dat deze treffend illustreren dat het opleidingsmanagement er verstandig aan doet om te investeren in contacten met afgestudeerden. De waarde van deze signalen kan niet overschat worden. Scores Ba-TI: Ba-TM: Ma-CS: 294
e g v QANU / Informatica, Universiteit Twente
Ma-TM: v Ma-HMI: g F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Bacheloropleidingen De zelfstudie geeft (wederom) een beschrijving van het begrip ‘criteriumgroepen’ (zie ook onder Facet 8), die ook bij het meten van de rendementen een belangrijke rol spelen. Vervolgens worden de streefcijfers gepresenteerd alsmede het onderwijsrendement van de propedeusefase (B1), het tweede (B2) en derde jaar, en van de bacheloropleiding als geheel. De streefcijfers, in de formulering waarvan de criteriumgroepen een belangrijke rol spelen, luiden als volgt: • • • • • • • •
na de eerste tentamenkans moet van de deelnemers uit de B1-criteriumgroep minimaal 70% geslaagd zijn; na de eerste tentamenkans moet minimaal 90% van de potentiële deelnemers uit de B1-criteriumgroep deelgenomen hebben; na de eerste tentamenkans moet van de deelnemers uit de B2-criteriumgroep minimaal 70% geslaagd zijn; na de eerste tentamenkans moet minimaal 70% van de potentiële deelnemers uit de B2-criteriumgroep deelgenomen hebben; de gemiddelde studiesnelheid in een studiejaar moet minstens 80% van de nominale studiesnelheid bedragen; na het eerste jaar mag maximaal 5% van de B1-criteriumgroep afgehaakt zijn; van de afhakers in het eerste jaar van de B1-criteriumgroep moet minimaal 75% binnen vijf maanden afgehaakt zijn; in de B2-fase mag maximaal 10% van de B2-criteriumgroep afhaken.
In aanvulling op deze in de zelfstudie gepresenteerde streefcijfers heeft het opleidingsmanagement tijdens het visitatiebezoek verwezen naar het Instellingsplan 2005-2010 van de UT. Daarin is neergelegd dat de universiteit zich ten doel stelt om in 2010 het rendement van de bacheloropleidingen tot 75% (na vier jaar) van de instroom te verhogen. Er worden in de zelfstudie enkele voorlopige feitelijke gegevens gepresenteerd en tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie op haar verzoek nog de beschikking gekregen over de meest actuele gegevens over de rendementen van de masteropleidingen. De in de zelfstudie gepresenteerde gegevens laten bij de Ba-TI in voorlopige zin voor de betreffende criteriumgroepen positieve resultaten zien op de streefdoelen voor studiesnelheid en maximaal percentage afhakers. De situatie bij de Ba-TM is beduidend minder goed. Benadrukt wordt echter dat het nog zeer vroeg is om conclusies te trekken en dat het bij de Ba-TM om kleine aantallen studenten gaat.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
295
Masteropleidingen Ook onder dit kopje is een beschrijving opgenomen van de verschillende criteriumgroepen, in dit geval in het bijzonder de zogenaamde P- en D-criteriumgroepen. De streefcijfers voor de rendementen van de masteropleidingen, zijn gerelateerd aan deze begrippen en luiden als volgt: • •
de gemiddelde studiesnelheid in een studiejaar moet minstens 80% van de nominale studiesnelheid bedragen; vijfjarig curriculum: van de studenten uit de D-criteriumgroep met P-diploma moet na zeven jaar 90% afgestudeerd zijn.
Het Instellingsplan 2005-2010 vermeldt als streefcijfer voor het rendement van de masteropleidingen 90% van drie jaar. De meest recente gegevens over de studiesnelheid van deze criteriumgroepen in de verschillende jaren van de masteropleidingen laten zien dat het streefcijfer in de meeste gevallen niet wordt gehaald. De studiesnelheid is nog het hoogst na het propedeusejaar en komt dan nog in de buurt van het beoogde doel, maar neemt daarna allengs af. Verwacht mag dan ook worden dat ook het tweede van de hierboven geformuleerde streefdoelen niet gehaald zal worden. Evenals bij de bacheloropleidingen dient aangetekend te worden dat het bij de Ma-TM om zeer kleine aantallen studenten gaat. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat er voor de gevisiteerde opleidingen streefcijfers voor de rendementen zijn vastgesteld. Deze zijn gekoppeld aan het begrip ‘criteriumgroepen’ en worden als zodanig ook binnen verwante opleidingen binnen de UT gebruikt. De eerste voorlopige rendementsgegevens laten zien dat de gestelde streefcijfers naar alle waarschijnlijkheid niet gehaald zullen gaan worden, wellicht met als enige uitzondering de Ba-TI. De commissie heeft daarnaast gekeken naar de historische KUO-gegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding. Daaruit komt naar voren dat het propedeuserendement na drie jaar studieduur voor de cohorten 1999-2000 en 2000-2001 laag is (gemiddeld circa 53%). Het postpropedeuserendement voor afstuderen binnen een cluster van verwante opleidingen na acht jaar studieduur is voor de cohorten 1992-1993 t/m 1995-1996 redelijk (gemiddeld circa 75%). In aansluiting op haar observatie onder Facet 17 vindt de commissie ook onder dit facet het gebruik van het begrip ‘criteriumgroepen’ merkwaardig. Het krijgt zelfs een ongewenst (en naar de commissie aanneemt: onbewust) neveneffect wanneer in de zelfstudie wordt gesteld dat “in het licht van de studeerbaarheid zo weinig mogelijk studenten uit de criteriumgroep hun studie voortijdig moeten staken”. Het lijkt toch buiten kijf te staan dat dit ten aanzien van alle studenten zou moeten gelden. Tot haar genoegen wordt in het eerdergenoemde instellingsplan van de UT het streefrendement van 75% gekoppeld aan de feitelijke instroom als geheel.
296
QANU / Informatica, Universiteit Twente
De commissie komt concluderend tot een voldoende score op dit facet vanwege de duidelijke aanwezigheid van streefdoelen, het gegeven dat het opleidingsmanagement onmiskenbaar tijd en energie steekt in het volgen van de rendementsontwikkelingen en waar nodig maatregelen neemt (zie de ‘P in 2’-maatregel onder Facet 7 en Facet 16), en het feit dat er nog aanzienlijke aantallen studenten ingeschreven staan die alsnog hun opleiding kunnen afronden. Scores Ba-TI: v Ba-TM: v Ma-CS: v Ma-TM: v Ma-HMI: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleidingen Technische Informatica en Telematica alsmede de masteropleidingen Computer Science, Telematica en Human Media Interaction van de Universiteit Twente voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen De commissie is van oordeel dat de bacheloropleidingen Technische Informatica en Telematica alsmede de masteropleidingen Computer Science, Telematics en Human Media Interaction van de Universiteit Twente voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
297
Bijlage 1A Overzicht beoordeling visitatiecommissie ten aanzien van de bacheloropleiding Technische Informatica Universiteit Twente Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v g g v v v v v v v v v g v v v v e v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
298
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Bijlage 1B Overzicht beoordeling visitatiecommissie ten aanzien van de bacheloropleiding Telematica Universiteit Twente Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v g g v v v v v v v v v g v v v v g v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, Universiteit Twente
299
Bijlage 1C Overzicht beoordeling visitatiecommissie ten aanzien van de masteropleiding Computer Science Universiteit Twente Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v v v v g v v v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
300
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Bijlage 1D Overzicht beoordeling visitatiecommissie ten aanzien van de masteropleiding Telematics Universiteit Twente Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v v v v g v v v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, Universiteit Twente
301
Bijlage 1E Overzicht beoordeling visitatiecommissie ten aanzien van de masteropleiding Human Media Interaction Universiteit Twente Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v g v v v v v v v v v v g v v v v g v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
302
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Bijlage 2A Eindtermen van de bacheloropleiding Technische Informatica aan de Universiteit Twente De algemene eindtermen voor de afgestudeerde van een bacheloropleiding van de afdeling Informatica zijn: B 1.
de bachelor heeft kennis en inzicht in het vakgebied zoals aangegeven in de opleidingsspecifieke eindtermen; B 2. de bachelor is in staat om op een deelgebied een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en kan hiertoe onder begeleiding een onderzoeksplan opzetten en uitvoeren; B 3. de bachelor is in staat om op een deelgebied bij te dragen aan de ontwikkeling en/of toepassing van het vakgebied; B 4. de bachelor is in staat (veranderings)problemen in het vakgebied te analyseren en de hiervoor benodigde informatie te verwerven; B 5. de bachelor is in staat oplossingen/systemen te ontwerpen en hierbij kennis, methoden en technieken uit het vakgebied te selecteren, en te benutten; B 6. de bachelor is in staat oplossingen/systemen te evalueren op hun eigenschappen en probleemoplossend vermogen en om op basis hiervan een keuze tussen verschillende oplossingen te maken en te verantwoorden; B 7. de bachelor is in staat ethische, sociale, culturele en maatschappelijke aspecten van problemen, oplossingen en ontwikkelingen in het vakgebied te analyseren en te bespreken; B 8. de bachelor is in staat samen te werken in een team, een ontwikkelproces te managen en plannen als ook om een ontwikkelproces te documenteren; B 9. de bachelor is in staat onderzoek en ontwerpen te verantwoorden en zowel schriftelijk als mondeling te presenteren aan verschillende doelgroepen, zowel, kritische vakgenoten als aan mensen die zijn vaktechnische competenties niet hebben; B 10. de bachelor is in staat zich zelfstandig nieuwe kennis en vaardigheden eigen te maken; B 11. de bachelor is multidisciplinair ingesteld en heeft kennis van ten minste één ander vakgebied.
De domeinspecifieke eindtermen voor de afgestudeerde van de bacheloropleiding Technische Informatica zijn de volgende. De bachelor Technische Informatica heeft op academisch niveau kennis van en inzicht in het vakgebied technische informatica en is in staat deze kennis en inzichten professioneel te benutten blijkend uit het feit dat de bachelor: INF 0. gedegen kennis heeft van en inzicht in software ontwikkeling en de daarvoor beschikbare (formele) methoden, technieken en gereedschappen en in staat is deze op gestructureerde wijze toe te passen; INF 1. kennis en inzicht heeft in de levenscyclus van softwaresystemen en ervaring heeft met zowel het modelleren, analyseren, specificeren en realiseren van softwaresystemen alsmede met het valideren en verifiëren van de gespecificeerde eigenschappen; INF 2. kennis heeft van en inzicht in de functionele en kwaliteitsaspecten van software systemen (zoals onder andere veiligheid, betrouwbaarheid, gebruikersvriendelijkheid, prestatie, onderhoudbaarheid) en in staat is deze effectief in het ontwerpproces te betrekken en oplossingen op deze eigenschappen te beoordelen en evalueren;
QANU / Informatica, Universiteit Twente
303
INF 3. in staat is de voor het ontwerp en evaluatie van een softwaresysteem relevante wiskunde te gebruiken; INF 4. in staat is de belangrijkste organisatorische, sociale en economische aspecten met betrekking tot het ontwikkelen van een systeem bij het ontwerp te integreren; INF 5. gedegen kennis heeft van en inzicht in computerarchitectuur, besturingssystemen, en de wisselwerking tussen hardware- en software systemen en in staat is deze te benutten bij de integratie van hardware en software en de ontwikkeling van ingebedde software systemen; INF 6. gedegen kennis heeft van programmeerconcepten, algoritmen, gegevensstructuren, gegevensopslag en modelleren om informatiesystemen te kunnen specificeren en ontwerpen; INF 7. kennis en inzicht heeft in de theorie en concepten van intelligente systemen en het ontwerpen van user-interfaces, waarbij de interactie tussen de eindgebruikers en het systeem centraal staat; INF 8. kennis en inzicht heeft in netwerk- en communicatiesystemen, architecturen van gedistribueerde systemen en de informatie-uitwisseling tussen systeemdelen; INF 9. in staat is om in samenwerking met anderen op basis van een informele specificatie een softwaresysteem, eventueel gecombineerd met hardware, te ontwikkelen en de hiervoor relevante kennis, methoden en inzichten te selecteren,verwerven en integreren hierbij rekening houdend met gebruikerswensen en beperkingen op tijd, kosten en overige middelen; INF 10. op een deelgebied van de technische informatica kennis heeft van de wetenschappelijke literatuur en ervaring heeft met het individueel onder begeleiding opzetten, uitvoeren en presenteren van een onderzoek op dit deelgebied.
304
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Bijlage 2B Eindtermen van de bacheloropleiding Telematica aan de Universiteit Twente Voor de algemene eindtermen van een afgestudeerde bachelor van de afdeling Informatica wordt verwezen naar de eindtermen B1 t/m B11 van de bacheloropleiding Technische Informatica in bijlage 2A. De domeinspecifieke eindtermen voor de afgestudeerde van de bacheloropleiding Telematica zijn de volgende. De bachelor Telematica beschikt over kennis en inzicht in het vakgebied telematica op academisch niveau en is in staat deze op professionele wijze te benutten blijkend uit het feit dat de bachelor: TEL 0. gedegen kennis heeft en inzicht in de ontwikkeling en het beheer van telematicanetwerken, telematicadiensten en telematicatoepassingen en de daarvoor beschikbare methoden, technieken en ontwikkelgereedschappen en in staat is deze methoden, technieken en gereedschappen op gestructureerde wijze te benutten; TEL 1. kennis en inzicht heeft in de architectuur en de levenscyclus van telematicasystemen en ervaring heeft met zowel het modelleren, analyseren, specificeren en realiseren van telematicasystemen alsmede met het valideren en verifiëren van de gespecificeerde eigenschappen; TEL 2. kennis en inzicht heeft in de functionele en kwaliteitsaspecten van telematicasystemen zoals prestaties, beveiliging, gebruikersvriendelijkheid, beheersbaarheid en betrouwbaarheid en in staat is deze kennis en inzichten effectief in het ontwerpproces te betrekken en oplossingen op deze eigenschappen te beoordelen en evalueren; TEL 3. in staat is de voor het ontwerp en evaluatie van een telematicasysteem relevante wiskunde te gebruiken; TEL 4. in staat is de behoeften van organisaties ten aanzien van telematicasystemen en telematicadiensten te analyseren en de belangrijkste organisatorische, sociale en economische aspecten met betrekking tot deze systemen en diensten bij het ontwerp ervan te integreren; TEL 5. in staat is kennis en inzicht in datatransmissie, datacommunicatie, netwerken en protocollen evenals hun relaties te benutten bij het ontwikkelen van telematicasystemen; TEL 6. in staat is de mogelijkheden en beperkingen van de transmissie samen met specifieke deskundigen te evalueren met betrekking tot de gewenste specificaties; TEL 7. kennis heeft van en inzicht in computerarchitectuur en besturingssystemen en in staat is deze kennis en inzichten te integreren in de ontwikkeling van telematicasystemen; TEL 8. kennis heeft van programmeerconcepten, algoritmen, gegevensstructuren, gegevensopslag, middelware, dienstenplatforms en modelleren om gedistribueerde systemen te kunnen specificeren en ontwerpen; TEL 9. in staat is een probleemstelling op het gebied van de telematica te analyseren en hiervoor individueel of in groepsverband een oplossing, een telematicasysteem of deel daarvan, te ontwerpen en te realiseren en hierbij de relevante kennis en inzichten te selecteren, verwerven en integreren; TEL 10. op een deelgebied van de telematica kennis heeft van de wetenschappelijke literatuur en ervaring heeft met het individueel onder begeleiding opzetten, uitvoeren en presenteren van een onderzoek op dit deelgebied. QANU / Informatica, Universiteit Twente
305
Bijlage 2C Eindtermen van de masteropleiding Computer Science aan de Universiteit Twente The course rules state the following domain-specific goals for the CS programme. The CS master’s programme focuses on three themes: • • •
development of ICT-systems in their commercial context; technological aspects and applications of embedded systems; development process of sophisticated software systems.
Students will acquire specialist knowledge in one of these areas. The CS master’s programme is designed for students with a thorough understanding of technology and of the functional and qualitative properties of systems and an ability to evaluate and predict these properties and their context dependencies. System security, performance and efficiency are key areas of focus. The common attainment targets for a graduate of any master’s programme in the department are established in the course rules as follows. In line with the course rules graduates of any master’s programme in the department will be able to meet the following attainment targets: M 0. have an extensive knowledge of and understand the issues relevant to their specific field of study (i.e. programme-specific attainment targets); M 1. contribute to scientific research, and independently design, conduct and present the results of small-scale research; M 2. provide an original contribution to the development and/or application of the field of study; M 3. analyse complex problems (change problems) relevant to the field of study and obtain the required knowledge and information; M 4. design, validate and implement solutions/systems in their operational context; identify and apply relevant advanced knowledge, methods and techniques from their field of study; M 5. assess solutions/systems and their applications according to their properties and potential to solve problems even if they are new to or unfamiliar with the situation or lack information and/or reliable information; use this as a basis for (substantiation of ) decisions; M 6. understand the ethical, social, cultural and public aspects of problems and solutions in their field of study; apply this insight in their international role as scholar; M 7. work as part of and play a leading role in a team; manage and plan a development process; document development and research processes; M 8. substantiate research results, designs and applications in writing and verbally; critically assess and participate in debates regarding the same; M 9. independently acquire new knowledge and skills; reflect on trends in their field of study, responsibilities and roles and use this insight as a guide for and integrate it into their own personal development; M 10. integrate information from other disciplines into their own work if necessary; M 11. take a critical approach to reading, incorporating information presented in and participating in debates regarding international scientific literature relevant to their field of study. 306
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Bijlage 2D Eindtermen van de masteropleiding Telematics aan de Universiteit Twente The course rules state the following domain-specific goals for the Telematics programme. Concentrating on telematics systems and their applications, the Telematics master’s programme highlights the technical aspects (i.e. knowledge of and practical experience with transmission protocols) and a knowledge of and beneficial to the design of networks. The programme also emphasises acquiring knowledge of, understanding of and gaining practical experience with the analysis of organizational/institutional needs relevant to the development, operationalisation and management of telematics services and applications. Telematics graduates have a thorough command of a wide range of issues and understand the technological, functional and qualitative properties of telematics systems and their applications. Moreover, they can evaluate and predict these properties in a scientific manner, taking into consideration the setting and needs. In line with the course rules graduates of any master’s programme in the department will be able to meet the attainment targets as specified under M 0 – M 11 in appendix 2C with regards to the master’s programme Computer Science.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
307
Bijlage 2E Eindtermen van de masteropleiding Human Media Interaction aan de Universiteit Twente The course rules state the following domain specific goals for the HMI programme. Highlighting the interaction between people and technology, the HMI Master’s programme studies this relationship from different perspectives. Special emphasis is placed on the manner in which people interact with technology (i.e. What are their requirements, abilities and limitations?) and on the identification of the best way to implement or further develop technical capabilities to meet the needs of users. The HMI Master’s programme focuses specifically on intelligent, multimodal systems offering a more natural form of interaction than currently possible with conventional monitors, mice and keyboards. By employing a broad range of input modalities to observe and intelligently interpret user actions, these intelligent interactive systems aim to automatically determine the user objectives and operational context and make the necessary adjustments. This multimodality applies both to system input and output; text, speech, haptic and visual feedback and all manner of communication media are integrated and presented to users in an intelligent manner. The HMI programme combines technical expertise and skills in the field of interaction technology with knowledge and skills in user-oriented design methodologies and an understanding of how people interact with technology. In line with the course rules graduates of any master’s programme in the department will be able to meet the attainment targets as specified under M 0 – M 11 in appendix 2C with regards to the master’s programme Computer Science.
308
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Bijlage 3A Programma bacheloropleiding Technische Informatica Universiteit Twente Kwartiel 1 B1 152161 213500 261000
B2 152102 211074 213005
Kwartiel 2
Discrete wiskunde I Programmeren 1 Telematicasystemen en -toepassingen
5 5 5
Calculus II Gegevensbanken Computerarchitectuur
5 5 5
Minor Keuzedeel
10 5
152101 213130 214502
Calculus I Computerorganisatie Communicatie en ontwerp in ICT projecten*
5 5 5
214509
Inleiding MMI*
5
211045 213510 214020
Besturingssystemen Software engineering modellen Algoritmen, datastructuren en complexiteit
5 5 5
Minor Keuzedeel
10 5
B3
Kwartiel 3 B1 152162 212010 213505 152162 B2 153008
Kwartiel 4
Discrete wiskunde II Informatiesystemen Programmeren 2 Discrete wiskunde II
5 5 5 5
152165 411504 211180 152165
Kansrekening en statistiek
5
211035 Vertalerbouw
5
162330
Technology assessment van ICT
5
214030 Artificial intelligence*
5
213520
Formele methoden voor software engineering
5
214515 Codesign project
5
Concurrent and distributed programming*
5
Bachelor Referaat Ontwerpproject
5 5
B3 213530
219925 219910
Lineaire algebra Management en organisatie Basismodellen in de informatica Lineaire algebra
Programmeerparadigma’s en alternatieve computationele modellen* 219925 Bachelor Referaat 219910 Ontwerpproject
5 5 5 5
5
5 5
* Deze vakken kunnen onder strikte voorwaarden worden vervangen door alternatieve opties. De vakken Inleiding MMI en Communicatie en ontwerp in ICT-projecten uit kwartiel 2 van jaar 1 hoeven niet beide gevolgd te worden.
QANU / Informatica, Universiteit Twente
309
Bijlage 3B Programma bacheloropleiding Telematica Universiteit Twente Kwartiel 1
Kwartiel 2
Kwartiel 3
Kwartiel 4
B1 152161
Discrete wiskunde I
5
152101
Calculus I
5
152162 Discrete wiskunde II
5
152165
Lineaire algebra
5
213500
Programmeren 1
5
213130
Computerorganisatie
5
212010 Informatiesystemen
5
411504
Management en organisatie
5
261000
Telematicasystemen en –toepassingen
5
265000
Ontwerp en beheer
5
213505 Programmeren 2
5
269100
P-project
5
152102
Calculus II
5
211045
Besturingssystemen
5
153008 Kansrekening en statistiek
5
Keuzedeel
5
211074
Gegevensbanken
5
262000
Telematicanetwerken
5
162330 Technology assessmentvan.ICT
5
265400
Beveiliging van telematicasystemen
5
213005
Computerarchitectuur
5
263000
Telematicadiensten
5
213520 Formele methoden voor software engineering
5
265100
Architectuur van gedistribueerde systemen
5
Minor
10
Signalen en transformaties*
5
B2
B3
156081
Minor
265200
Implementatie van netwerkapplicaties *
10 121009 Inleiding telecommunicatie
5
Keuzedeel
5
5
10 269905
Bacheloropdracht
10
269905 Bacheloropdracht
* Deze vakken kunnen onder strikte voorwaarden vervangen worden door een alternatieve optie uit het programma van Technische Informatica.
310
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Bijlage 3C Programma masteropleiding Computer Science Universiteit Twente Verplichte onderdelen in het eerste jaar per afstudeerspecialisatie. Het tweede jaar bestaat uit een specialisatiedeel (30 EC) en het afstudeerwerk (30 EC). CS
Track Embedded Systems
Semester 1 Quarter 1
Quarter 2
213002
Design of digital systems
CS(ES)b
152075
Graph theory
CS(ES+SE)b
213012
Hardware/software co-design
CS(ES)b
213011
Distributed systems
CS(ES)b
213024
Embedded computer architectures 1 Faulttolerant digital systems
CS(ES)a
213025
CS(ES)a
CS(ES)a
121059
Modeling and analysis of concurrent systems 1 Computability and computational complexity
CS(ES+SE)a
213532
Embedded computer architectures 2 Embedded signal processing Modeling and analysis of concurrent systems 2
213009 213531 211170
CS(ES)a CS(ES)a
CS
Semester 2 Quarter 3 121000
Quarter 4 CS(ES)b
151139
Algebra
CS(ES+SE)b
CS(ES)b
214012
System validation
CS(ES+SE)b; TELb
211130
Instrumentation for embedded systems Physical systems modelling of embedded systems Introduction to mathematical system theory Ubiquitous computing
121044
Control engineering
CS(ES)a
213020
Real-time systems 1
CS(ES)a
213021
Real-time systems 2
CS(ES)a
262001
Mobile and wireless networking 1
TEL;CS(ES)
262002
Mobile and wireless networking 2
TEL;CS(ES)
121034 156057
QANU / Informatica, Universiteit Twente
CS(ES)b CS(ES)b
311
CS
Track Information Systems Engineering
Semester 1 Quarter 1 211090
Quarter 2 Advanced database systems
CS(ISE)b
233030
Specification of information systems Data warehousing and data mining
BITb; CS(ISE+SE)b CS(ISE)b
232080
Problem analysis and software requirements
CS(ISE+SE)b
211084
Advanced distributed multi-media database systems 2
CS(ISE)a
232022
Advanced architecture of information systems
BIT(A)a; CS(ISE)a
211094
Secure data management
CS(ISE)b
211086 232011
XML & databases 2 Architecture of information systems
CS(ISE)a BITb;CS(ISE)b
232020
211083
211170
Advanced distributed multimedia database systems 1
Computability and computational complexity
CS(ISE)b
CS
Semester 2 232050
E-commerce
BIT(N)a; CS(ISE)b;TELb
211098
Databasetransactions and processes
CS(ISE)b
211096 232085
XML & databases 1 Advanced requirements engineering
CS(ISE)b CS(ISE)b; CS(SE)a
265205
Business integration and web services
CS(ISE)b;TELb
CS
Track Software Engineering
Semester 1 Quarter 1 158075
Quarter 2 Deterministic models in OR
CS(SE)b
152075 233030 232080
211133 213531 211170
Design of software architectures Modeling and analysis of concurrent systems 1 Computability and computational complexity
BITb;CS(SE)b 213540
Graph theory Specification of information systems Problem analysis and software requirements Advanced design of software architectures 1*
CS(ES+SE)b BITb; CS(ISE+SE)b CS(ISE+SE)b BIT(I)a; CS(SE)a
CS(ES+SE)a CS
Semester 2 Quarter 3 211109 211123 217001 211028 232085 213545
312
Quarter 4 Advanced logia Aspect oriented programming Testing techniques Advanced programming concepts Advanced requirements engineering Advanced design of software architectures 2
CS(SE)b CS(SE)b
151139 214012
Algebra System validation
CS(SE)b
234004
Software management
(semester course)
CS(ES+SE)b CS(ES+SE)b; TELb BIT(I)a; CS(SE)b CS(SE)a
CS(ISE)b; CS(SE)a BIT(I);CS(SE)
QANU / Informatica, Universiteit Twente
Bijlage 3D Programma masteropleiding Telematics Universiteit Twente Verplichte onderdelen in het eerste jaar. Het tweede jaar bestaat uit een specialisatiedeel (20 EC) en het afstudeerwerk (40 EC).
Semester 1 Quarter 1
Quarter 2
121078
Transmission systems
(semester couse)
TELb
265300
(semester couse)
TELb
262020
Management of networked architectures Reference models for networked applications Switching and control systems for multi-service networks Selected topics on telematics
264000
Networked applications
TEL
264010 121118
TELb
Protocol engineering
(semester couse)
TELb TEL
TEL
Computer supported cooperative work
BIT, CS, TEL
Semester 2 Quarter 3
Quarter 4
232050
E-commerce
265205
Business integration and web services Performance evaluation*
262030
BIT(N)a; CS(ISE)b;TELb CS(ISE)b;TELb
214012
System validation
264002
TELb
262031
Business process engineering Performance evaluation 2
265310 262001 263100 265201
Mobile and wireless networking 1 Mobile E-health applications and services Middleware for distributed objects
QANU / Informatica, Universiteit Twente
TEL;CS(ES)
262002
CS(ES+SE)b; TELb TELb TEL
Internet management and TEL measurement Mobile and wireless TEL;CS(ES) networking 2
TEL TEL
313
Bijlage 3E Programma masteropleiding Human Media Interaction Universiteit Twente Verplichte onderdelen in het eerste jaar per afstudeerspecialisatie. Het tweede jaar bestaat uit een specialisatiedeel (30 EC) en het afstudeerwerk (30 EC). HMI Semester 1 Quarter 1
Quarter 2
Multi agent systems
HMI(AI)b
Graphics & virtual reality
HMI(MT)b
Human media interaction project
(semester course)
HMIa
Information retrieval
(semester course)
HMI(MT)a
Interface and Interaction Design
(semester course)
Cognitive models
HMI(MMS)
Media psychology 2
HMI (MMS)
Practical research matters
HMI(MMS)
Experimental media research
HMI(MMS)
Introduction to philosophy of technology
HMI(MMS)
Art and mediatechnology
HMI (MMS)
Speech and language processing 1
HMI(NI)b
Speech and language processing 2 HMI(NI)b
Capita selecta HMI
HMIa
Capita selecta HMI
HMI(HCI)
HMIa
Semester 2 Quarter 3 Human media interaction project
Quarter 4 (semester course)
Philosophical anthropology and technology HMI(MMS)
314
HMIa Cognitive ergonomics for psychologists 2
HMI(MMS)
Knowledge, information and technology
HMI(MMS)
Image processing
(semester course)
HMI(MT)
Advanced graphics
(semester course)
HMI(MT)a
Knowledge representation
(semester course)
Conversational agents 1
HMI(NI)a
Seminar human media interaction
HMI(AI)a
Machine learning
HMI(AI)
Capita selecta HMI
HMIa
HMI(AI)a Conversational agents 2
HMI(NI)a
Capita selecta HMI
HMIa
QANU / Informatica, Universiteit Twente
7.
De bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleidingen Computer Science en Media and Knowledge Engineering aan de TU Delft
a. Naam, CROHO-nummer, niveau, oriëntatie, studielast, graad en variant: Bacheloropleiding Technische Informatica: 56964; bachelor; wo; 180 EC; BSc; voltijds Masteropleiding Computer Science: 60300; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds Masteropleiding Media and Knowledge Engineering: 60357; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit der Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica aan de TU Delft c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-visitatiecommissie Informatica (september 2002) d. Start opleidingen en einddatum accreditatie: Bacheloropleiding Technische Informatica: september 2002 (feitelijk: 2001) respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding Computer Science: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleiding Media and Knowledge Engineering: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit
Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de visitatiecommissie Informatica van QANU over de drie door het College van Bestuur van de TU Delft bij brief van 16 maart 2006 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding Technische Informatica (hierna: B-TI) en de masteropleidingen Computer Science (hierna: Ma-CS) en Media and Knowledge Engineering (hierna: Ma-MKE). Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen op 28 en 29 november 2006. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (in de zelfstudie) aangetroffen informatie. In de bijlagen 1A t/m 1C is per opleiding een overzicht van de toegekende scores opgenomen. Voor de definitie van de scores (excellent, goed, voldoende, onvoldoende) wordt verwezen naar bijlage C van het integrale eindrapport van de commissie. Ze heeft conform de werkwijze van QANU de score ‘voldoende’ toegekend wanneer in haar ogen aan de basiskwaliteit is voldaan. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over met name de passages in de zelfstudie over de facetten die bij uitstek voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19. QANU / Informatica, TU Delft
315
Afbouw oude opleiding In september 2001 is op de TU Delft een nieuw ongedeeld vijfjarig curriculum van start gegaan dat al was ingedeeld volgens en daarmee vooruit liep op de bachelor-masterstructuur. Per september 2002 is formeel de bachelor-masterstructuur ingevoerd en deze gelegenheid is aangegrepen om een curriculumherziening door te voeren. Alle studenten zijn op dat moment eenmalig administratief omgezet naar het bachelor-masterstelsel. In het oude, ongedeelde programma (het programma van vóór 2001) is een knip gemaakt en studenten die dit programma volgen, ontvangen sindsdien een bachelor- en een masterdiploma. Studenten die in het oude programma blijven, kunnen nog een aantal jaren gebruikmaken van een overgangsregeling waarbij nieuwe vakken kunnen worden gebruikt ter completering van het oude programma (voor vergelijkbare vakken die niet meer gegeven worden) en omgekeerd oude vakken kunnen gelden voor nieuwe vakken als ze overstappen naar het nieuwe programma. Begin 2005 zijn deadlines gesteld aan studenten voor het afronden van het oude vijfjarige programma, namelijk september 2005 voor de bachelor/kandidaats en 2009 voor de master. Alle studenten die in 2005 nog in het oude bacheloropleiding zaten, werden uitgenodigd voor een gesprek met de studieadviseur voor het opstellen van een studie- en tentamenplanning. In sommige gevallen kon dan nog één jaar uitstel worden verkregen. Studenten die na september 2005 aan hun masterfase begonnen, volgden per definitie het nieuwe masterprogramma. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de gesprekken met de studentenvertegenwoordigers geïnformeerd of er zich problemen hebben voorgedaan bij de afbouw van de ongedeelde opleiding. Van die zijde werd aangegeven dat dit niet het geval is (geweest). 7.1.
De doelstellingen van de opleidingen
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Bacheloropleiding De zelfstudie heeft de presentatie van haar doelstellingen en eindtermen vergezeld laten gaan van een vergelijking daarvan met relevant referentiemateriaal. Allereerst zijn de doelstellingen en eindtermen ingedeeld volgens en aansluitend bij de ‘Criteria voor Academische Bacheloren Mastercurricula’, een initiatief van de drie technische universiteiten (3TU-samenwerkingsverband). Daarnaast passen de doelstellingen en eindtermen van de opleiding volgens de zelfstudie goed bij het domeinspecifiek referentiekader dat in de landelijke kamer Informatica is opgesteld, en daarmee bij de richtlijnen (‘Common requirements’) van het modelcurriculum van ACM /IEEE. Ten slotte wordt een vergelijking gemaakt van het TUD-programma met dat van verwante opleidingen in het buitenland waarmee in het kader van de IDEA-league wordt samengewerkt: Imperial College London, ETH Zürich, RWTH Aachen en ParisTech. Ten slotte wordt vermeld hoe men de eisen van het beroepenveld zo goed mogelijk tracht te verdisconteren in het programma. Dat gebeurt door middel van zogenaamde klankbordcommissies, één voor elk van de beide richtingen binnen de bacheloropleiding (zie onder Facet 19). In een bijlage bij de zelfstudie wordt uitgebreid beschreven hoe de opleiding gepositioneerd kan worden in de tabel uit het ACM/IEEE-rapport met de ‘Comparative weight of computing 316
QANU / Informatica, TU Delft
topics’ en wordt ook aangegeven hoe de eindtermen van de verschillende leerlijnen binnen het programma luiden (zie onder Facet 6). Masteropleidingen Voor de kwalificaties waarover de afgestudeerden van de beide masteropleidingen moeten beschikken, wordt in eerste instantie verwezen naar de het model dat daarvoor in het verband van de IDEA-league is afgesproken: het Master Level Qualification Profile, dat in de bijlagen is bijgevoegd en dat op die plek wordt gerelateerd aan de Dublin-descriptoren en aan de 3TUcriteria voor masteropleidingen. Daarnaast worden voor de beide masteropleidingen (Ma-CS en Ma-MKE) en de beide varianten die daarbinnen worden onderscheiden (respectievelijk Information Architecture en Bioinformatics) specifieke eindkwalificaties geformuleerd in termen van voor die varianten vereiste kennis en vaardigheden. De zelfstudie benadrukt dat het model van de IDEA-league ervan uitgaat dat de master: • • •
op basis van het in de bacheloropleiding gelegde fundament de beroepsvaardigheid ontwikkelt om onafhankelijk te kunnen werken; de vaardigheid om complexe systemen te kunnen ontwerpen en implementeren; leert om op een bepaald specialisatiegebied bij te dragen aan onderzoek op dit gebied en aan de bevordering van de stand van kennis op dit gebied.
Evenals bij de bacheloropleiding bestaat er voor beide masteropleidingen een specifieke klankbordcommissie, waarin men voeling houdt met de eisen van de beroepspraktijk. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat de opleiding bij de formulering van haar domeinspecifieke eindtermen aansluiting heeft gezocht bij afspraken die zijn gemaakt met internationale partners in het kader van de IDEA-league en bij de richtlijnen van het Core Curriculum Computer Science van de ACM/IEEE-CS Joint Curriculum Task Force. Zowel ACM16 als IEEE17 geldt als een vooraanstaande organisatie met mondiale uitstraling die in overleg met de relevante belanghebbenden (waaronder de industrie) werkt aan standaarden op het gebied van respectievelijk informatica en technologische toepassingen. De ontwerpversie 2005 van de geactualiseerde standaarden van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn door de landelijke kamer van Informaticaopleidingen aangenomen als gemeenschappelijk uitgangspunt en door de commissie in haar referentiekader opgenomen. De zelfstudie heeft naar het oordeel van de commissie in voldoende mate aangetoond dat de geformuleerde eindtermen van de opleiding aansluiten bij de geformuleerde ‘Common requirements’ van ACM/IEEE en bij de criteria die zijn opgesteld in het kader van de IDEA-league. Ze stelt vast dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding The ACM (Association for Computing Machinery) is an international scientific and educational organization dedicated to advancing the arts, sciences, and applications of information technology. 17 The IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) is a professional association for the advancement of technology. 16
QANU / Informatica, TU Delft
317
voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten. Gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden en gezien de klankbordcommissies die op nationaal niveau zijn ingesteld, worden ook de eisen van de (internationale) beroepspraktijk adequaat betrokken. De commissie heeft overigens geen specifieke ideeën van de kant van de opleiding vernomen over de mogelijke arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerde bachelors Technische Informatica, terwijl daarvoor blijkbaar toch een geschikt platform is gecreëerd. Ten slotte stelt de commissie vast dat de Ba-TI toegang geeft tot verschillende masteropleidingen op universitair niveau, waaronder de in dit rapport beoordeelde. Masteropleidingen De commissie stelt vast dat de geformuleerde doelstellingen en eindtermen van de masteropleidingen CS en MKE goed aansluiten bij de formuleringen die in het verband van de IDEAleague zijn overeengekomen ten aanzien van: • •
de gewenste algemene eindkwalificaties van de afgestudeerde masters; het gewenste eindkwalificatieprofiel van masters op het gebied van Computer Science.
De commissie komt tot de conclusie dat de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten. Gezien de klankbordcommissies die op landelijk niveau zijn ingesteld, worden ook de eisen van de (internationale) beroepspraktijk adequaat betrokken. Mastervarianten Information Architecture en Bioinformatics De gepresenteerde eindkwalificaties voor de afgestudeerden van deze varianten corresponderen in algemene zin met het Master Level Qualification Profile van de IDEA-League. De specifieke eindkwalificaties voor deze beide varianten hebben betrekking op de ‘adjacent fields’ die worden genoemd in het referentiekader van de commissie in par. 2.3.3 over de ‘nature of Master degree courses’. Voor zover de commissie dat kan beoordelen, beantwoorden de specifieke eindkwalificaties aan de standaarden in die domeinen. Scores Ba-TI: g Ma-CS: v Ma-MKE: v
318
QANU / Informatica, TU Delft
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bacheloropleiding Terwijl de opleiding wat betreft het domeinspecifieke referentiekader aansluiting heeft gezocht bij de classificatie van ACM/IEEE voor opleidingen Computer Science, zijn de generieke eindtermen van de BSc-opleiding afgeleid uit de academische criteria van de drie technische universiteiten voor bacheloropleidingen aan de technische universiteiten. Gesteld wordt dat zowel domeinspecifieke als generieke eindtermen goed aansluiten bij de vijf dimensies die de Dublin-descriptoren onderscheiden voor zowel het universitaire bachelor als masterniveau. In een bijlage bij de zelfstudie wordt een nadere uitwerking gegeven van de eindkwalificaties in eindtermen van de opleiding, verdeeld over zeven leerlijnen: 1. Programmeren en Software Engineering, 2. Systemen, 3. Theorie en Algoritmiek, 4. Projecten, 5. Media en Kennistechnologie, 6. Wiskunde, en 7. Informatica en Maatschappij. Vervolgens wordt de bijdrage van de afzonderlijke leerlijnen aan de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren (kennis en inzicht, toepassing, oordeelsvorming, communicatie, leervaardigheden) en aan de zeven dimensies van de 3TU Academische Criteria18 in tabelvorm weergegeven. Masteropleidingen De zelfstudie volgt eenzelfde benadering voor wat betreft de geformuleerde eindkwalificaties van de beide masteropleidingen, maar dan uitgaande van de eindkwalificaties die zijn overeengekomen in het kader van de IDEA-league. Deze zijn ingedeeld in enkele clusters (a. Conceptual knowledge, b. Skills en c. Capabilities) en worden elk afzonderlijk gerelateerd aan de hierboven genoemde dimensies van de Dublin-descriptoren en van de 3TU Academische Criteria. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie stelt vast dat de gepresenteerde eindtermen van de gevisiteerde bacheloropleiding en van de beide masteropleidingen in de zelfstudie op correcte wijze zijn gekoppeld aan een of meer van de vijf/zeven dimensies die worden onderscheiden in respectievelijk de Dublin-descriptoren en de 3TU Algemene Criteria. De algemeen als kenmerkend beschouwde kwalificaties voor een universitaire bachelor en universitaire master sluiten goed aan bij kernonderdelen uit de door de TUD gepresenteerde eindtermen voor de afgestudeerde bachelor en master. Onder Facet 3 heeft de commissie enkele daarvan op een rij gezet die in haar ogen typerend zijn voor de wetenschappelijke oriëntatie van de gevisiteerde opleidingen. Ze geven ook een goede indicatie van het niveauverschil tussen de universitaire bachelor en master. 1. Kundigheid in een of meer wetenschappelijke disciplines 2. Bekwaamheid in onderzoeken 3. Bekwaamheid in ontwerpen 4. Wetenschappelijke benadering 5. Intellectuele basisvaardigheden 6. Bekwaamheid in samenwerken en communicatie en 7. Aandacht voor maatschappelijke context. 18
QANU / Informatica, TU Delft
319
Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Bacheloropleiding De zelfstudie demonstreert de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding door een beschrijving van de programmaonderdelen die bij uitstek daarop zijn toegesneden, en van de gebruikte werkvormen. Ze geeft een overzicht van de universitaire masteropleidingen waartoe de bacheloropleiding toegang geeft: Computer Science (CS), de CS-variant Information Architecture, Media and Knowledge Engineering (MKE), de MKE-variant Bio-informatica, Computer Engineering (gezamenlijk met Elektrotechniek), en Embedded Systems (gezamenlijke masteropleiding van de drie technische universiteiten). De bacheloropleiding TI biedt conform afspraken in de landelijke kamer Informatica ook direct toegang tot de masteropleidingen van de zusteropleidingen in Nederland. Op basis van een programmavergelijking en daaropvolgende instituutsafspraken geeft de bachelor TI ook toegang tot de masters van de zusteropleidingen in Aken, Zürich en Londen onder dezelfde voorwaarden als ten aanzien van eigen bachelors. Masteropleidingen De zelfstudie benadrukt dat het kwalificatieprofiel van de IDEA-league van de afgestudeerde vereist dat hij: • • • • • •
technische problemen op conceptueel en wiskundig niveau kan analyseren en modelleren; beschikt over een methodologische benadering; wetenschappelijke en onderzoeksmethodologieën beheerst; recente wetenschappelijke ontwikkelingen op het vakgebied begrijpt; in staat is tot het participeren in wetenschappelijk onderzoek en op basis daarvan tot het schrijven van een master’s thesis.
Gezien de participatie van de TUD in de IDEA-league gelden deze vereisten ook voor de beide gevisiteerde masteropleidingen.
320
QANU / Informatica, TU Delft
Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat in de zelfstudie vooral is ingegaan op het wetenschappelijk karakter van het programma in plaats van dat van de eindtermen. Niettemin heeft de commissie in de voorgaande paragrafen onder Facet 1 en 2, en in de bijlagen van de zelfstudie ruimschoots voldoende aanwijzingen gevonden. De eindkwalificaties geven er duidelijk blijk van dat ze staan voor een wetenschappelijke opleiding. Typerend voor het universitaire bachelorniveau vindt de commissie de hierna genoemde aspecten in de gepresenteerde eindtermen: kennis en vaardigheden in de basisdisciplines, basisvaardigheden voor het doen van onderzoek, het zelfstandig kunnen vinden van wetenschappelijke bronnen, kennis uit verschillende domeinen kunnen integreren, problemen op abstract niveau kunnen analyseren en modelleren. De commissie stelt vast dat de opleiding toegang geeft tot ten minste één universitaire opleiding op masterniveau. Masteropleidingen De commissie stelt vast dat de zelfstudie op correcte wijze de vinger legt op onderdelen uit het kwalificatieprofiel van de IDEA-league die het wetenschappelijk karakter van de eindtermen aantonen. Zelf had ze uit de gepresenteerde eindtermen ook aspecten geselecteerd die wat haar betreft typerend zijn voor een wetenschappelijke masteropleiding: het kunnen omgaan met nieuwe complexe problemen, het waar mogelijk bijdragen aan de kennisvermeerdering op zijn/haar specialisatiegebied, het waar mogelijk aansluiting zoeken bij (nieuwe) technologieën die voortkomen uit onderzoek en ontwikkeling op het vakgebied, en het bijdragen aan het genereren van nieuwe complexe systemen. Naast de algemene eindkwalificaties volgens het IDEA-league-profiel zijn nog specifieke eindtermen geformuleerd voor de beide masteropleidingen en de daaronder vallende varianten. Bij de meeste komen daarbij nadrukkelijk ontwerpaspecten aan de orde. In het geval van de variant Information Architecture ligt het accent tamelijk expliciet op toepassingen in een bedrijfsmatige omgeving. De commissie komt voor zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen Ma-CS en MaMKE (inclusief de daaronder vallende varianten) tot een positief oordeel. Ze stelt vast dat de wetenschappelijke oriëntatie van de eindkwalificaties adequaat is aangetoond. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica alsmede de masteropleidingen Computer Science en Media and Knowledge Engineering van de TU Delft voldoen op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
QANU / Informatica, TU Delft
321
7.2.
Het programma van de opleidingen
Vooraf De gevisiteerde opleidingen worden (mede) verzorgd door de Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica. De wetenschappelijke staf van de faculteit is georganiseerd in zes departementen: Telecommunications, Software Technology, Microelectronics and Computer Engineering, Electrical Power Engineering, Mediamatics en Applied Mathematics. Deze departementen leveren alle een bijdrage aan de opleidingen binnen de Faculteit EWI. Voor de gevisiteerde opleidingen gaat het daarbij vooral om de departementen Software Technology en Mediamatics. Per opleiding is er een onderwijsdirecteur aangesteld die verantwoording aflegt aan de decaan van de faculteit. Met ingang van het studiejaar 2001-2002 is het bachelor-masterprogramma TI-2001 van start gegaan. Met de vorming van de aparte bacheloropleiding Technische Informatica en de twee masteropleidingen Computer Science (CS) en Media and Knowledge Engineering (MKE) zijn ook de varianten Software Technologie (ST) en Media en Kennistechnologie (MKT) geïntroduceerd in de bachelor en is een begin gemaakt met de introductie van projectonderwijs en seminars. Naar aanleiding van de onderwijsvisitatie 2002 is per september 2002 al een aantal wijzigingen doorgevoerd om het aandeel theorie in het eerste jaar en de wetenschappelijke vorming in het derde jaar te versterken: • een vak Automaten en Talen (3 EC) in het eerste jaar ten koste van de tijdsbesteding voor projecten; • een Seminar (3 EC) in het derde jaar als kennismaking met wetenschappelijke publicaties. Er wordt een overzicht gegeven van de per 2005 ingevoerde wijzigingen en van de gebruikte onderwijsvormen. In het nieuwe bachelorcurriculum per 2005 heeft verdere versterking van de theorie plaatsgevonden. Ook heeft versterking plaatsgevonden van het per 2001 geïntroduceerde projectonderwijs. De projecten in programma TI-2005 worden volgens de zelfstudie beter op elkaar en met de practica afgestemd, het project in het vierde semester heeft een integraal karakter gekregen en er zijn workshops in projectvaardigheden geïntroduceerd. Het projectonderwijs is ingebed in de variantruimte (ST of MKT). Studenten die de ST-variant kiezen, doen projecten op het gebied van operating systemen, embedded systemen, en het ontwerpen van informatiesystemen, terwijl de studenten die de MKT-variant volgen, user interfaces, agentsystemen, games, en data mining en multimedia-applicaties ontwerpen. Met ingang van september 2005 is er in beide varianten ruimte gemaakt voor een minor van 30 EC, waarbij het aan de student is om te bepalen of daarmee verbreding of verdieping wordt gezocht. De zelfstudie geeft een overzicht van de structuur van alle masteropleidingen: • • • • •
322
een gemeenschappelijk deel met drie kerncursussen (18 EC); verschillende specialisatiecursussen (21-27 EC); vrijekeuzevakken (15-21 EC); onderzoeksopdracht (15 EC); thesis project (45 EC).
QANU / Informatica, TU Delft
De Ma-CS kent vier specialisaties: Software Engineering, Parallel and Distributed Systems, Optimization Technology/Algoritms en Computer Graphics and CAD/CAM. Binnen de Ma-CS bestaat de interdisciplinaire variant Information Architecture, die een eigen programma kent en die gedeeld wordt met de faculteit Technische Bestuurskunde en Maatschappijwetenschappen van de TUD. Het programma is gericht op de (organisatorische en technische) optimalisering van bedrijfsprocessen en infrastructuur. De Ma-MKE is gericht op het ontwerpen van intelligente systemen voor het verwerken van informatie en kennis en op intelligente user interfaces. Deze opleiding kent drie specialisaties: Computer Graphics, Information and Communication Theory en Man-Machine Interaction. Daarnaast is er de variant Bioinformatics binnen de Ma-MKE, die gezamenlijk wordt georganiseerd met onder meer de Universiteit Leiden. De opleiding kent een geheel eigen curriculum en kerncursussen. Ze is erop gericht om studenten op te leiden die in staat zijn om nieuwe methoden en technieken uit de informatica toe te passen of deze te ontwerpen om daarmee complexe data-analyseproblemen uit de moleculaire biologie aan te kunnen. Binnen het programma van de Ma-CS en de Ma-MKE zijn twee minoren mogelijk: ICT and Management en Technology in Sustainable Development. De volledige beschrijving van de programma’s is opgenomen in bijlagen 3A en 3B. Overigens zullen de masterprogramma’s per september 2008 aangepast worden vanwege de herziening van de bacheloropleiding per september 2005. Belangrijke wijziging zal zijn de introductie van meer ruimte voor homologatie waarmee deficiënties weggewerkt kunnen worden. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bacheloropleiding Het wetenschappelijk gehalte van de opleiding wordt volgens de zelfstudie gewaarborgd door de volgende factoren: • • • •
aandacht voor analytische vaardigheden en wiskundige modelvorming; aandacht voor de grondslagen van de informatica; aandacht voor de wijze van wetenschappelijke publicatie en presentatie; aandacht voor kritische zelfreflectie op eigen resultaten, wetenschappelijk onderzoek, en op de beroepsuitoefening.
Er worden voorbeelden gegeven hoe een en ander in het programma vorm heeft gekregen. In het projectonderwijs groeien de opeenvolgende opdrachten in complexiteit en wordt de student geleerd om zelfstandig problemen aan te pakken en op een methodische wijze tot een QANU / Informatica, TU Delft
323
goede oplossing te brengen, aldus de zelfstudie. Een ruim deel van de vakken en projecten wordt verzorgd door medewerkers die actief zijn in het onderzoek en ook cases en voorbeelden uit hun onderzoek verwerken in hun colleges en opdrachten. Daardoor wordt het mogelijk dat niet alleen in de masteropleiding, maar ook tijdens bachelorcolleges naast de basisstof ook voorbeelden van nieuwe ontwikkelingen worden gepresenteerd die aansluiten bij het onderzoek van de staf. Vooral tijdens het projectonderwijs laten de begeleidende docenten studenten kennismaken met recente wetenschappelijke ontwikkelingen en actuele technieken. Met name de leerlijnen Theorie & Algoritmiek, Media & Kennistechnologie en Informatica & Maatschappij en Informatica dragen hieraan bij. Ten slotte wordt aangegeven hoe met het programma wordt ingespeeld op de ontwikkelingen in en behoeften van de beroepspraktijk (middels projectonderwijs, gastsprekers, seminar wetenschapsbeoefening en het afsluitende bachelorproject als stage in een bedrijf ). Masteropleidingen De zelfstudie laat de verschillende onderdelen van de masteropleidingen passeren en richt zich daarbij met name op de wetenschappelijke aspecten ervan: • • •
verdiepende specialisatiecursussen; een onderzoeksopdracht in de vorm van een literatuurstudie over een bepaald onderwerp waarbij de wetenschappelijke literatuur op het gebied in kaart wordt gebracht en actuele onderzoeksthema’s worden besproken; en het thesis project als individueel project waarin de student participeert in lopend lokaal onderzoek onder begeleiding van een senior lid van de wetenschappelijke staf. In enkele gevallen heeft dit tot een wetenschappelijke publicatie geleid.
De masteropleidingen en mastervarianten zijn alle gericht op actuele onderzoeksrichtingen. De opleiding is mede in staat geweest om sinds 2001 onderwijsvernieuwingen door te voeren dankzij de aanwezigheid van eigen actieve onderzoeksgroepen op de speerpuntgebieden van de faculteit. Het beleid van het opleidingsmanagement ten aanzien van het aantrekken van nieuwe staf is gericht op het inzetten jonge u(h)d’s zowel in onderwijs als onderzoek. Het onderzoek in de beide meest betrokken departementen wordt periodiek beoordeeld. De meeste projecten zijn bij de laatste beoordeling als goed tot zeer goed beoordeeld, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bacheloropleiding, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een aantal recente voorbeelden van de afsluitende bachelorprojecten. Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de Opleidingscommissie.
324
QANU / Informatica, TU Delft
De commissie heeft op grond daarvan vastgesteld dat het programma in voldoende mate voldoet aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. Er is door de nauwe verwevenheid van het onderwijs met het plaatselijke onderzoek in de verschillende departementen sprake van voldoende interactie tussen onderwijs en onderzoek en van voldoende aansluiting bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden komt wat de commissie betreft niet goed genoeg uit de verf. Afgaande op de diversiteit in aard en niveau van de bestudeerde bachelorprojecten (zie onder Facet 20) meent de commissie dat deze niet standaard kunnen gelden als een afsluitende proeve van bekwaamheid die aantoont dat voldaan is aan algemene eindkwalificaties ten aanzien van het beschikken over basisvaardigheden in het onderzoeken (nr. 2 van de eindkwalificaties in bijlage 2A) of aan het laatste item van de ‘Common requirements’ van ACM/IEEE (‘undertaking, completing and presenting a capstone project’). Wel worden in verschillende vakken aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk van de informaticus gelegd. Per saldo komt de commissie tot een voldoende oordeel over dit facet. Masteropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleidingen, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en van een zelfgemaakte selectie van twaalf afstudeerverslagen. Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft vastgesteld dat er duidelijk aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, hetgeen het meest pregnant tot uiting komt in de afsluitende master’s thesis. Haar positieve oordeel onder Facet 20 over het niveau van de afstudeerwerken ondersteunt deze conclusie. Er is sprake van nauwe betrokkenheid van studenten bij het onderzoek in de departementen en onderzoeksgroepen en er is een duidelijke rol weggelegd voor de onderzoekers als docent en als senior begeleider bij de afsluitende master’s thesis. Daardoor zijn ook de interactie tussen onderwijs en onderzoek en de aansluiting van het onderwijs bij actuele wetenschappelijke theorievorming adequaat vormgegeven. Wel meent de commissie dat er nogal wat verschillen bestaan tussen de varianten binnen de beide masteropleidingen. Ze vraagt zich ernstig af of men redelijkerwijs programma’s van een dergelijke uiteenlopende diversiteit wel onder één label kan rangschikken (Information Architecture binnen de Ma-CS respectievelijk Bioinformatics binnen de MaMKE). Dit betekent overigens niet dat ze de wetenschappelijke kwaliteit van een van de varianten in twijfel zou willen trekken; de accenten die binnen de verschillende varianten worden gelegd, zijn echter wezenlijk anders. Omwille van de duidelijkheid zou ze de voorkeur geven aan een situatie waarin sprake is van een clustering van duidelijk samenhangende programma’s c.q. tracks binnen een masteropleiding. De huidige situatie is in hoge mate misleidend. Speciale waardering heeft de commissie voor het honours track dat sinds september 2005 gevolgd kan worden door gemotiveerde en getalenteerde afgestudeerde bachelorstudenten (die op schema studeren en een gemiddeld cijfer van 7,5 of hoger hebben behaald) of door masterstudenten die in het eerste semester van hun opleiding uitstekend hebben gepresteerd en een gemiddeld cijfer van 7,5 of hoger hebben behaald. Het betreft een individueel programma ter grootte van 30 EC en dient binnen de reguliere duur van het masterprogramma behaald te worden. De student die daarin slaagt, ontvangt een speciaal certificaat van de universiteit.
QANU / Informatica, TU Delft
325
Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding De eindtermen van de opleiding worden gerealiseerd door een stapsgewijze opbouw van kennis en vaardigheden, aldus de zelfstudie. In de eerste drie semesters overheersen de basisvakken. Tevens wordt de basis gelegd voor het programmeren ‘in the small’ en het ontwerpen van eenvoudige applicaties. In het vierde semester wordt de scope verbreed tot systeemontwikkeling ‘programming in the large’, en krijgen software en systeemarchitecturen en het proces van software engineering meer aandacht. Het derde jaar is gericht op wetenschappelijke verdieping en verbreding. De bachelor wordt afgesloten met een eindproject dat het gehele ontwerpproces omvat en dat in grote mate van zelfstandigheid moet worden uitgevoerd. Tevens worden volwaardige verslaglegging en presentatie verwacht. Om het programma te structureren, en om de relatie tussen de inhoud van het programma en de doelstellingen zichtbaar te maken, zijn leerlijnen ingesteld (zie ook onder Facet 6). Hoe de afzonderlijke vakken en leerlijnen bijdragen aan de doelstellingen zoals genoemd in bijlage 2A, wordt uitgebreid beschreven in een bijlage bij de zelfstudie. Masteropleidingen Bij de zelfstudie is een bijlage gevoegd waarin de bijdrage van de kerncursussen en de specialisatiecursussen aan het realiseren van de eindkwalificaties volgens het model van de ‘3TU Academic Criteria’ is weergegeven. Daarnaast wordt ingegaan op de bijdrage daaraan van de overige programmaonderdelen. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de eindtermen van de opleidingen zijn gekoppeld aan afzonderlijke curriculumonderdelen (c.q. leerlijnen in de Ba-TI). Ze is van oordeel dat de eindtermen in het algemeen op passende wijze vertaald zijn (in leerdoelen van) onderdelen van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindtermen valt daarmee in voldoende mate te identificeren. Ze concludeert dat de inhoud van het programma in het algemeen een goede 326
QANU / Informatica, TU Delft
concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Onder Facet 4 heeft de commissie echter vastgesteld dat afgestudeerde bachelors in haar ogen niet in alle gevallen hebben aangetoond te kunnen beschikken over de basisvaardigheden in het onderzoeken. Dat komt erop neer dat de opleiding Ba-Ti in dat opzicht een ambitie heeft gepresenteerd die op dit moment nog niet in alle opzichten wordt waargemaakt. Dat met de bacheloropleiding per saldo toch een goede basis is gelegd voor een vervolgstudie in de aansluitende masteropleiding, blijkt uit het feit dat het uiteindelijk bereikte afstudeerniveau in de masteropleidingen adequaat is (zie onder Facet 20). Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en wanneer er geen sprake is van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Scores Ba-TI: v Ma-CS :v Ma-MKE: v F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding Ter voorbereiding en verbetering van de afstemming tussen de informaticavakken (ook over de grenzen van de curriculumjaren heen) zijn er leerlijnen gevormd, bestaande uit een serie van samenhangende vakken waarvoor een team van docenten verantwoordelijk is. Voor de informaticavakken zijn de volgende leerlijnen gevormd: • • • • •
Programmeren en Software Engineering; Theorie en Algoritmiek; Systemen; Media en Kennistechnologie; Projecten.
De laatstgenoemde leerlijn is vooral opgezet om uniformiteit in methodologie, begeleiding en beoordeling over de projecten heen te behouden. De projecten vormen een verbinding tussen de overige leerlijnen. Per leerlijn (met uitzondering van de leerlijn Projecten) worden de vakken genoemd die daar onder vallen. Voor de wiskunde- en maatschappijvakken zijn ook leerlijnen gedefinieerd maar voor deze zijn geen docententeams gevormd. De opleidingsdirecteur bewaakt de samenhang tussen deze vakken onderling en de informaticavakken, en overlegt daartoe met de betrokken docenten. De opleiding stimuleert en activeert overleg tussen de bij een leerlijn betrokken docenten, aldus de zelfstudie. Op deze wijze worden docenten in staat gesteld een bijdrage te leveren aan QANU / Informatica, TU Delft
327
het formuleren van vakinhouden en aan het afstemmen van eindtermen en voorkennis-/c.q. ingangseisen, en aan het geheel van het curriculum. De docenten betrokken bij de leerlijnen krijgen als groep ook een belangrijke rol in de vak- en de tentamenevaluatie. De leerlijncoördinatoren hebben in de loop van 2006 zitting genomen in de Curriculumcommissie, waar ook de afstemming tussen de leerlijnen en de inhoud van het curriculum wordt bewaakt. Masteropleidingen Na het afronden van de kerncursussen begint de student aan een duidelijk omschreven aantal cursussen die passen bij de gekozen specialisatie. Deze cursussen nemen de algemeen verplichte kerncursussen als vertrekpunt en leiden naar de meer geavanceerde onderwerpen uit actueel onderzoek. Omdat de specialisaties en de daarbijbehorende cursussen in de praktijk zijn gekoppeld aan de verschillende secties binnen de departementen, bestaat de garantie dat er geen sprake is van een overlap of lacune ten opzichte van de kerncursussen. De mastercoördinator van de beide masteropleidingen ziet erop toe dat individuele studieprogramma’s coherent zijn en leiden tot de vereiste kwalificaties. De Examencommissie dient bovendien nog goedkeuring te verlenen aan elk individueel studieprogramma en voert daartoe een toetsing uit. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft tijdens haar visitatiebezoek expliciet naar dit facet van de zelfstudie geïnformeerd in de verschillende gesprekken met de studenten. Ze is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat de opzet zoals die in de zelfstudie wordt beschreven in de praktijk ook functioneert. De samenhang binnen de opleiding wordt door de studenten als adequaat ervaren. De leerlijnen en de daarbij horende leerlijncoördinatoren spelen in de bacheloropleiding een belangrijke structurerende en stimulerende rol. De projecten vormen op een gedegen wijze de verbindende elementen tussen de verschillende leerlijnen. In de masteropleiding is de keuze voor een specialisatie ook sterk richtinggevend voor de invulling van het studiepakket en daarmee is de samenhang gediend. De duidelijke rol die voor de mastercoördinator is weggelegd, vormt ook een positieve factor. Een kritische kanttekening plaatst de commissie bij de inhoud van de differentiaties Information Architecture en Bioinformatics. Bij de verplichte kerncursussen voor die differentiaties is sprake van overlap met enkele tweede- en derdejaarsvakken uit de voorafgegane bacheloropleiding TI. Vanuit het oogpunt van homologatie is deze opzet begrijpelijk, maar ze brengt wel met zich mee dat er dan voor sommige studenten overlap ontstaat omdat ze onderdelen van die vakken al hebben gehad. Concluderend is de commissie van oordeel dat studenten bij de drie gevisiteerde opleidingen een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Scores Ba-TI: g Ma-CS: v Ma-MKE: v 328
QANU / Informatica, TU Delft
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bacheloropleiding Alle studieonderdelen worden jaarlijks geëvalueerd. Per vak kunnen studenten aangeven of ze meer of minder dan de nominale tijd aan het vak hebben besteed. Ook worden de slaagpercentages geanalyseerd en wordt gekeken naar de verdeling van de studielast over de kwartalen en semesters. Door het versterken van de aandacht voor actieve werkvormen (projectonderwijs) is de werkdruk in de onderwijsweken (dat wil zeggen de vier perioden van zeven weken waarin de colleges, instructies en practica geroosterd zijn) toegenomen. Bij practicum- en projectonderwijs wordt immers verwacht dat de student alle activiteiten afrondt in de onderwijsperiode zelf. Bovendien besteden enthousiaste studenten wel eens meer tijd aan een project dan er formeel voor staat. Dit kan leiden tot onvoldoende aandacht voor theorie, met name bij de wiskundevakken, hetgeen zou kunnen resulteren in slechte tentamenresultaten en daarmee in studievertraging. Om dit op te lossen is bij de programmering van het nieuwe curriculum TI-2005 het aantal concurrerende studieonderdelen verminderd door practicumopdrachten en projecten beter over het semester te verdelen en waar mogelijk practica en projecten te integreren. Voorts is de studielast in het begin van een semester, gemeten in studiepunten, wat verhoogd ten gunste van meer speelruimte voor de projecten aan het eind van het semester. Het opleidingsmanagement speelt met de gedachte om de onderwijsperiode structureel te verlengen, maar een dergelijke maatregel kan alleen op instellingsniveau worden genomen. De opleiding is een project gestart om studenten te helpen via e-learning technieken en computer-aided instruction hun slaagkans te verhogen bij herhalingstentamens; het project is gericht op het vak Lineaire Algebra, een bekend struikelvak. De komende jaren zal verder onderzocht worden hoe studenten langs deze weg in staat kunnen worden gesteld om zelfstandig studieachterstanden weg te werken. Masteropleidingen De verplichte kerncursussen zijn geprogrammeerd in het eerste semester, terwijl de meeste specialisatiecursussen geroosterd zijn in het tweede semester. De vrijekeuzevakken zijn niet volgens een vast stramien voor een masterprogramma geprogrammeerd. Dat brengt met zich mee dat individuele studieprogramma’s en de afzonderlijke keuzevakken niet goed op elkaar passen. Een goede individuele planning aan het begin van de masteropleiding is daarom onmisbaar volgens de zelfstudie. De programmacoördinator van de masteropleidingen ziet erop toe dat het studieprogramma van de beginnende masterstudent realistisch is, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft bij de studenten expliciet vooraf geïnformeerd naar hun oordeel over de studeerbaarheid van het programma. Ze heeft tijdens de gesprekken met hen geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Het aspect ‘studeerbaarheid’ maakt prominent onderdeel uit van de interne kwaliteitszorg. Knelpunten binnen de opleidingen zijn/worden geïnventariseerd QANU / Informatica, TU Delft
329
door het opleidingsmanagement en er wordt, wanneer nodig, actie ondernomen. De commissie heeft de indruk dat ook bij het ontbreken van manifeste knelpunten, het opleidingsmanagement adequaat ‘monitort’ waar eventuele verbeteringen aangebracht kunnen worden. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Ook wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en van de spreiding daarvan. De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat het programma van de gevisiteerde opleidingen studeerbaar is. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bacheloropleiding Het programma is qua vorm en inhoud afgestemd op het niveau van scholieren met een vwodiploma, zo meldt de zelfstudie. Tot 2001 hadden scholieren een vwo-diploma met de vakken natuurkunde en wiskunde nodig om toegelaten te worden. Vanaf 2001 worden scholieren toegelaten met het profiel Natuur en Techniek. Vanaf 2002 is het ook mogelijk om toegelaten te worden met Natuur en Gezondheid. Studenten zijn dan doorgaans deficiënt voor wiskunde maar deze deficiëntie wordt opgeheven na het behalen van het eerste deeltentamen van Analyse. Vwo’ers met de profielen Economie en Maatschappij of Cultuur Maatschappij dienen vooraf wiskunde B1 en B2 te hebben gedaan. Er wordt een overzicht gegeven van de aantallen instromende eerstejaarsstudenten van de afgelopen jaren. Die is in de periode 2000-2004 afgenomen van 172 tot 110. De instroom per 2005 lag rond de 100 eerstejaarsstudenten. Ten slotte wordt beschreven welke voorlichtingsactiviteiten en welke activiteiten op het gebied van de aansluiting tussen vwo en universiteit worden ontplooid. Het opleidingsmanagement wil meer studenten aantrekken door extra aandacht in de voorlichting voor de variant Media en Kennistechnologie. Verder wordt in de lijn van het sectorplan van de drie technische universiteiten gestreefd naar verbreding van de bacheloropleidingen en vergroting van de keuzevrijheid onder andere door de invoering van een minor in het vijfde semester van de bachelor. Beoogd wordt een toename van de instroom in technische studies van 15% per 2010. De aansluiting tussen het vwo en het wo wordt nadelig beïnvloed door kwalitatieve veranderingen in de wiskundekennis van vwo’ers. Het opleidingsmanagement probeert dit te ondervangen door verschillende maatregelen: aanpassing van de didactiek, intensieve begeleiding in de beginfase, een kennismakingsproject waarin het belang van de wiskunde wordt duidelijk gemaakt (mp3-project), het inschakelen van een vwo-docent, een ingangstoets wiskunde in de eerste studieweek, en een ‘quizzensysteem’ bij wiskundevakken. 330
QANU / Informatica, TU Delft
Masteropleidingen Er wordt een jaarlijkse informatiebijeenkomst gehouden voor bachelorstudenten die een keuze gaan maken voor een van de masterprogramma’s. De deelnemende secties presenteren daar hun onderzoek en laten voorbeelden van masterprojecten zien. Er wordt een aparte bijeenkomst gehouden voor belangstellende hbo-afgestudeerden uit het hoger technisch onderwijs. De instroom in de beide gevisiteerde masteropleidingen bedroeg bij elkaar 126 in 2002 en ligt per 2005-2006 rond de 100: 60 voor de Ma-CS (waarvan 15 voor Information Architecture) en 40 voor de Ma-MKE (waarvan 10 voor Bio-informatica). Beschreven wordt onder welke voorwaarden toegang tot de masteropleidingen kan worden verkregen voor de verschillende groepen studenten: afgestudeerden van de Ba-TI, van de bacheloropleidingen aan de zusterinstellingen in het verband van de IDEA-league, van de bacheloropleidingen aan andere technische universiteiten in Nederland (toelating op basis van de 3TU-doorstroommatrix), van de bacheloropleidingen Informatica aan de algemene universiteiten, en afgestudeerden uit het hoger technisch onderwijs. Studenten met een voltooid hbo-diploma Technische Informatica (of vergelijkbaar certificaat) kunnen via een schakelprogramma toegang krijgen tot de masteropleiding. Dit programma bevat overwegend wiskunde en theoretische informaticavakken en kent een omvang van circa 30 EC. De TUD werkt hierbij samen met naburige instellingen van hbo, waarbij een deel van dit schakelprogramma kan worden ingebed in de laatste twee jaren van het hbo-programma van de student. Het opleidingsmanagement heeft tot nu toe een vrij flexibele houding aangenomen ten aanzien van het toelaten van bachelorstudenten die nog niet al hun onderdelen hebben behaald. Inmiddels is echter besloten dat studenten van cohort 2006 en later vanaf september 2010 in het bezit dienen te zijn van een afgeronde bacheloropleiding om in te stromen in een van de masterprogramma’s (de zogenaamde harde knip). Daar staat dan tegenover dat twee keer per jaar kan worden ingestroomd in de masteropleiding. Oordeel commissie Bacheloropleidingen en masteropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en heeft met de studenten van gedachten gewisseld over de aansluiting van het programma bij hun vooropleiding. De activiteiten van de opleidingen op het gebied van aansluiting vwo-wo zijn in haar ogen adequaat. Er wordt ook realistische voorlichting gegeven aan aspirant-studenten. Ze heeft waardering voor de actieve wijze waarop instromende studenten met deficiënte wiskundekennis en/of lage wiskundecijfers vroegtijdig worden gedetecteerd en in de gelegenheid gesteld om lacunes in hun wiskundekennis weg te werken. Voor bachelorstudenten bestaat er voldoende gelegenheid om kennis te nemen van de mogelijkheden van de verschillende masteropleidingen. De commissie is positief over de samenwerking met de TH Rijswijk en de HIO Den Haag op het gebied van de inbedding van het schakelprogramma voor instromende hbo’ers. Het besluit om over te gaan tot een zogenaamde harde knip is in de ogen van de commissie gerechtvaardigd. De eventuele nadelige gevolgen daarvan voor de studieplanning van studenten worden in haar ogen gecompenseerd doordat ze twee keer per jaar de gelegenheid krijgen om aan de masteropleiding te beginnen. Ten aanzien van de instroom in de variant Bioinformatics van de Ma-MKE stelt de commissie zich op het standpunt dat het enerzijds goed is om in het programma ruimte voor homologatie QANU / Informatica, TU Delft
331
vrij te houden, waardoor de diverse soorten instromende studenten eventuele kennistekorten kunnen wegwerken. Anderzijds vindt ze het geen goede zaak wanneer deze ruimte (15-21 EC) overwegend gevuld kan worden met vakken van beginnend bachelorsniveau. Ze geeft het opleidingsmanagement in overweging om in bepaalde gevallen het volgen van een kort deficiëntieprogramma als ingangseis te stellen voor toelating tot de opleiding. Op die wijze kan de ruimte van het masterprogramma optimaal gebruikt worden voor onderdelen die beter aansluiten bij het niveau van een masteropleiding. De commissie concludeert op grond van de bovengenoemde overwegingen dat de opleidingen per saldo op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogde eindniveau bewerkstelligen dat er qua vorm en inhoud wordt aangesloten bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleidingen telt 180 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over drie studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Masteropleidingen Het programma van de masteropleidingen telt 120 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over twee studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Oordeel commissie Bacheloropleidingen en masteropleidingen De commissie stelt vast dat de gevisiteerde opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v 332
QANU / Informatica, TU Delft
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bacheloropleiding De opleiding heeft sterk ingezet op meer activerend onderwijs, dat wil zeggen waar mogelijk en nuttig de leerstofgerichte benadering vervangen door een probleemgestuurde benadering. De opleiding wil de student een academische werkhouding bijbrengen, waarbij de student niet alleen in staat is didactisch goed gestructureerde informatie (via colleges of instructies) tot zich te nemen, maar ook leert met open vragen te werken en zelfstandig literatuur te lezen en te begrijpen. Door studenten tevens uit te dagen met praktijkgerelateerde problemen wil de opleiding de student motiveren tot een actieve werkhouding (onderzoekend leren). Het bovengenoemde didactisch concept vertaalt zich in een mix van meer traditionele onderwijsvormen zoals hoorcolleges, instructies en practica, en meer actieve onderwijsvormen als projecten en seminars (zie tabel TUD.1). Tijdens de colleges worden studenten geactiveerd om kleine opdrachten te maken en vragen te beantwoorden. De eerstejaars wiskundevakken maken gebruik van een ‘quizzensysteem’. Ieder semester is er een project waar in groepjes van vijf het ontwerptraject systematisch wordt doorlopen. Het onderwerp van het project is gekoppeld aan een variant-specifiek vak. In het per 2005 ingevoerde nieuwe programma zijn enkele vernieuwingen ingevoerd: • • •
de start van het eerste semester met een kenningsmakingsproject met als thema ‘mp3-speler’ (waarin studenten kennismaken met de opleiding, hun docenten en het belang van wiskundige modelvorming voor hun vak en studie); het stroomlijnen van het projectonderwijs, zodat de gehanteerde methodologie consistent is door alle projecten heen, de instructie en beoordeling van de projecten uniform zijn en een concentrische opbouw van vaardigheden gerealiseerd wordt; en het bijhouden van de ontwikkeling in vaardigheden in een ‘studentportfolio’ (nog in ontwikkeling).
Tabel TUD.1 Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Informatica Technische Universiteit Delft jaar 1 2 3
colleges
instructie practica 252 308 150
168 42 20
projecten 350 280 100
160 240 540
zelfstudie
totaal 750 1680 810 1680 870 1680
Masteropleidingen De structuur van de masteropleidingen en de programma’s daarbinnen is zodanig dat wordt bevorderd dat studenten zich niet alleen specialiseren in een onderzoeksgebied, maar ook hun horizon leren verbreden. Daarnaast geven de programma’s vorm aan het didactische concept van meester-gezelrelatie. Dit begint al op het moment dat studenten aan hun specialisatiecursussen en opdrachten beginnen. Deze begeleidingslijn wordt voortgezet in het tweede jaar wanneer van studenten wordt verwacht dat zij een onderzoeksopdracht verrichten, gevolgd door het afstudeerwerk onder de supervisie van ten minste één staflid. Ook in het herziene QANU / Informatica, TU Delft
333
masterprogramma dat in september 2007-2008 van start zal gaan, staat dit concept centraal. Daarnaast zullen in dat programma seminars en specialisatiecursussen worden geïntroduceerd. In seminars zullen studenten papers lezen, presenteren en bespreken, en vervolgens hun bevindingen neerleggen in een eigen paper. Daarnaast zal in het herziene masterprogramma uitgebreid plaats zijn voor een ontwerpproject, met de nadruk op het toepassen van geavanceerde technologie in complexe situaties, Daarmee wordt de notie benadrukt dat wetenschappelijk onderzoek en ontwerpen nauw met elkaar zijn verbonden. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat de opleiding niet een eenduidig didactisch concept hanteert dat over de gehele linie herkenbaar terug te vinden is in de gebruikte onderwijsvormen. Wel wordt waar mogelijk en nuttig ingezet op activerend onderwijs, ontwikkeling van de zelfstandigheid van de student en het kiezen van het probleem als uitgangspunt in plaats van de stof. De commissie vindt elementen van deze benadering duidelijk terug in met name de algemene eindkwalificaties van de afgestudeerde bachelor (zie bijlage 2A) waar het gaat om de zelfstandigheid en de actieve rol van de student. De probleemgerichtheid komt vooral tot uiting bij de eindtermen van verschillende van de zeven gepresenteerde leerlijnen (Programmeren en Software Engineering, Projecten, Media en Kennistechnologie, Informatica en Maatschappij). De mix van onderwijsvormen waarvan gebruik wordt gemaakt, geeft naar de mening van de commissie op passende wijze uitdrukking aan de gehanteerde didactische uitgangspunten. Met name de onderwijsvormen project, workshop projectvaardigheden, colstructie en seminar geven in haar ogen uitdrukking aan het activerende element. Het mp3-project in het eerste semester is een goed voorbeeld van de probleemgerichtheid. Masteropleidingen Ten aanzien van de masteropleidingen stelt de commissie vast dat er duidelijk is gekozen voor de meester-gezelrelatie als didactisch uitgangpunt en voor verbreding naast verdieping. Laatstgenoemd aspect komt duidelijk tot uitdrukking in de algemene eindkwalificaties van de master volgens de IDEA-league (“considerable awareness of advanced subfields” en “a level of interdisciplinary awareness of related fields that is second only to specialists of those fields”). Het concept van meester-gezel komt duidelijker tot uitdrukking in de gebruikte werkvormen dan in de gepresenteerde eindkwalificaties, al sluiten ze daar wel logischerwijze op aan gezien de nadruk op de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. De werkvormen zijn duidelijk gericht op directe begeleiding bij het leren onderzoeken en op regelmatige, directe en persoonlijke terugkoppeling over de verrichte prestaties. De commissie concludeert ten aanzien van de drie gevisiteerde opleidingen dat de didactische uitgangpunten in voldoende mate aansluiten bij de gepresenteerde doelstellingen en eindkwalificaties. De gebruikte werkvormen zijn in lijn met de didactische uitgangspunten.
334
QANU / Informatica, TU Delft
Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bacheloropleiding Er wordt een overzicht gegeven van de verschillende toetsvormen, het aantal tentamenmogelijkheden per jaar, nakijktermijnen, compensatieregelingen, mogelijkheden tot inzage van gemaakte tentamens en tot individuele feedback. Bij de vakevaluaties worden de tentamenuitslagen geanalyseerd en bij een slaagpercentage lager dan 60% of hoger dan 90% wordt de docent uitgenodigd voor een gesprek met de opleidingsdirecteur. Een kritisch punt is het toetsen of de academische vaardigheden ook inderdaad worden gerealiseerd. De opleiding is bezig over te gaan tot de invoering van een studentportfolio waarmee de academische vaardigheden expliciet benoemd, geregistreerd en getoetst worden. De invoering van de workshops projectvaardigheden, waarbij niet-disciplinegebonden projectvaardigheden in kaart worden gebracht, heeft plaatsgevonden per september 2006. Het bacheloreindproject heeft als doelstelling de geleerde kennis en vaardigheden toe te passen binnen een bedrijfscontext en alle fasen van probleemstelling tot presentatie en documentatie op een realistische manier te doorlopen. Dit is de afsluitende proeve van bekwaamheid van de bachelorfase en toetst of de studenten inderdaad over de gewenste vaardigheden en capaciteiten beschikken. Voor het afsluitende bachelorproject bestaat een protocol waarin de werkvorm, procedures en beoordelingscriteria zijn beschreven. De opleiding werkt hard aan het completeren van een expliciet toets- en beoordelingsbeleid. Docenten, verenigd in leerlijnen, gaan niet alleen bekijken of de tentamens die zij aanbieden wel de leerdoelen toetsen, maar zullen ook nagaan welke toetsvormen het meest adequaat zijn, gelet op de aard en opbouw van de leerstof. Momenteel worden alle theorievakken afgesloten met een schriftelijk tentamen, veelal in de vorm van een multiplechoicetentamen of een tentamen met een combinatie van meerkeuze- en open vragen. Voor de meeste projecten geldt dat studenten een individueel cijfer krijgen dat gebaseerd is op de groepsbeoordeling en op de individuele inbreng. De individuele beoordeling is mede gebaseerd op de beoordeling die studenten elkaar geven (‘peer review’). Bij de herziening van de projecten in het kader van het nieuwe curriculum wordt de beoordelingssystematiek meer geuniformeerd om te voorkomen dat de wijze van beoordeling nog uiteenloopt. Masteropleidingen De meeste onderdelen worden afgesloten met een schriftelijke of mondeling tentamen; andere cursussen kennen een opdracht die moet resulteren in een paper, een presentatie of een ontwerp. De toetsing van de kerncursussen en de specialisatiecursussen is gewoonlijk in handen van een senior staflid. Bij de beoordeling van groepswerk, veldwerk of stages zijn doorgaans meer stafleden/begeleiders betrokken. Beschreven wordt wat het doel is van de onderzoeksQANU / Informatica, TU Delft
335
opdracht en hoe deze wordt beoordeeld. Voor uitvoering en beoordeling van de afsluitende master’s thesis is een duidelijke procedure ontwikkeld die momenteel in status van uitvoering is, aldus de zelfstudie. De thesis wordt strikt uitgevoerd volgens de aanpak van projectmanagement. Vooraf worden duidelijke afspraken gemaakt over de inhoud van de opdracht, de frequentie van contacten met de begeleiders, de verschillende fasen van het project, de beschikbare faciliteiten, et cetera. De afstudeercommissie (met een beoordelaar vanuit een andere sectie) beoordeelt de inhoud van de thesis, de mondelinge presentatie en de projectuitvoering. Alle kerncursussen worden jaarlijks geëvalueerd door middel van schriftelijke enquêtes. Alle feedback over de uitvoering van de masterprogramma’s wordt door de opleidingsdirecteur besproken met de opleidingscommissie en met een panel van masterstudenten (zie ook onder Facet 17). Oefententamens zijn beschikbaar op Blackboard of op de site van de studievereniging. Docenten bespreken gewoonlijk één of twee tentamens uit het verleden om studenten te helpen bij hun voorbereiding. Ten slotte wordt beschreven hoe de Examencommissie haar wettelijke voorziene taken uitvoert conform het Onderwijs- en Examenreglement. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen van de afgelopen jaren en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Ze heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Ze is op basis daarvan van oordeel dat het niveau van de tentamens adequaat is. De aansluiting tussen stof en toetsen is in het algemeen naar behoren. Over de geldende tentamenregelingen hebben de studenten geen klachten. De commissie heeft net als de vorige visitatiecommissie vastgesteld dat er relatief vaak van multiplechoicetentamens gebruik wordt gemaakt. Het opleidingsmanagement heeft erop gewezen dat dit vanwege de grote aantallen studenten soms niet kan worden vermeden, maar dat er voldoende waarborgen zijn om desondanks het niveau van de tentamens goed in het oog te houden. Desalniettemin dient er volgens de commissie voor gewaakt te worden dat men deze tentamenvorm gebruikt bij onderdelen van de informatica die zich daarvoor niet lenen. De commissie heeft met waardering kennisgenomen van het project dat gericht is op structurele kwaliteitsborging van de toetsen. Ze adviseert het opleidingsmanagement daarbij ook het bestaande protocol voor het afsluitende bachelorproject te betrekken; ze heeft niet de indruk dat de daarin neergelegde richtlijnen voor uitvoering en beoordeling consequent worden toegepast (zie onder Facet 20). Masteropleidingen Ten aanzien van de toetsing van de algemeen verplichte onderdelen en de specialisatieonderdelen van het programma, en de geldende tentamenregelingen verwijst de commissie naar haar bovenstaande positieve commentaar ten aanzien van toetsing in de bacheloropleiding. De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop het afstuderen binnen de beide masteropleidingen en de daaronder vallende programma’s vorm wordt gegeven. Ze stelt vast dat er in de zelfstudie een degelijk ogende opzet wordt beschreven voor uitvoering en beoordeling 336
QANU / Informatica, TU Delft
van het afstudeerwerk, maar dat deze nog in de fase van implementatie verkeert. Dit werd weerspiegeld in de diversiteit van de door haar aangetroffen afstudeerwerken (zie onder Facet 20) al had dit geen consequenties voor het niveau ervan. De commissie vindt dat het opleidingsmanagement wel erg lang heeft gewacht met het ondernemen van actie nadat ook de vorige visitatiecommissie al de vinger op deze plek had gelegd. Concluderend is de commissie van oordeel dat bij de drie gevisiteerde opleidingen door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Programma’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica alsmede de masteropleidingen Computer Science en Media and Knowledge Engineering (inclusief de daaronder vallende varianten) van de TU Delft voldoen op het onderwerp ‘Programma’.
7.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De faculteit is volgens de zelfstudie een belangrijke slag aan het maken in het verjongen en versterken van de informaticastaf. Vergrijzing en reorganisaties dreigden de omvang van de staf te reduceren tot onder het gewenste niveau. De vorige visitatiecommissie had kritiek op het eenzijdig investeren in (mogelijke) nieuwe staf en het voortijdig ‘afschrijven’ van zittende staf. Door het aantrekken van een tiental jonge ud’s is de leeftijdsopbouw en de onderzoeksinzet van de staf nu aanzienlijk verbeterd. Enkelen van hen zijn al doorgegroeid naar de rang van uhd en hoogleraar. De opleiding heeft ook het beoordelings- en scholingsbeleid verbeterd. Het aantrekken en scholen van nieuwe medewerkers blijft een hoge prioriteit houden vanwege de pensionering van zittende staf en de vaak sterke mobiliteit van nieuw aangetrokken staf. Besprekingen met het faculteitsbestuur over ‘dakpanconstructies’ voor verdere uitbreiding zijn gaande, aldus de zelfstudie. De zelfstudie geeft het volgende overzicht van de samenstelling van de wetenschappelijke staf.
QANU / Informatica, TU Delft
337
Tabel TUD.2 Overzicht van de personeelsbezetting *) op 1 januari 2006 categorie hl uhd ud promovendi docenten studentassistenten ***) overig WP extern Totaal
m
v
aantal
10 17 10 88 6 20
Totaal
fte’s aantal fte’s aantal fte’s **) 8,6 1 0,2 11 9,8 15,6 1 1,0 18 16,6 10,0 10 10,0 12 100 5,6 6 5,6 5,75 20 5,75
19 170 45,55
3 17
percentage gepromoveerden (3,66) (7,65) (4,44) (2,18) (5,75)
100 90 78 n.v.t. 18
22
1,2
2,12 (3,23) 187 49,87 (26,91)
*) binnen de afdelingen Software Technology en Mediamatics **) tussen haakjes: beschikbaar voor onderwijsinzet ***) per 1-2-2006
Het onderwijs wordt in belangrijke mate verzorgd door docenten die actief betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek. Vrijwel alle docenten die nu betrokken zijn bij de masteropleidingen zijn gepromoveerd en doen actief onderzoek. In het bacheloronderwijs is nog een aantal (universitair) docenten actief die overwegend een onderwijstaak hebben en niet gepromoveerd zijn. Hun didactische kwaliteiten worden echter zeer gewaardeerd. Voor versterking van de binding met de professionele praktijk wordt overigens ook geregeld gebruikgemaakt van gastsprekers uit het bedrijfsleven. Daarnaast heeft de opleiding drie deeltijdhoogleraren uit het bedrijfsleven kunnen aantrekken. Het wetenschappelijk onderwijs vraagt hoogleraren die zowel in de bachelor- als masteropleiding gezichtsbepalend zijn voor het vakgebied en de opleiding. Door veel factoren (reorganisaties, lange procedures, late afzeggingen) is het de afgelopen tien jaar minder goed gelukt de formatie van voltijdshoogleraren op peil te houden. Ook op dit moment is het aantal hoogleraren nog niet optimaal. De zittende voltijdshoogleraren hebben dientengevolge veel managementtaken. Wel is er in veel secties een sterke senior uhd-staf die het onderwijs en onderzoek richting geeft en een deel van de managementtaken van de vacante leerstoelen overneemt. Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel TUD.2); de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de gevisiteerde opleidingen voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan 338
QANU / Informatica, TU Delft
de ontwikkeling van het vakgebied. Vooral door deeltijdhoogleraren brengen de opleidingen studenten ook in aanraking met de professionele praktijk waarvoor wordt opgeleid. De commissie vindt dat de faculteit de afgelopen jaren een aanzienlijke inspanning heeft gepleegd en stelt vast dat een aanzienlijk aantal gepromoveerde ud’s is aangetrokken dat nu actief is in de bacheloropleiding, in het bijzonder het projectonderwijs. Wel vindt ze het aandeel van hoogleraren in het bacheloronderwijs nog laag. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De vaste staf heeft nu een omvang van 42 fte. Op basis van 40% onderwijs is de beschikbare onderwijscapaciteit circa 17 fte. Naast de onderwijsinzet voor de Ba-TI, de Ma-CS en de Ma-MKE (totaal circa 18 fte) verzorgen de afdelingen ook nog service-onderwijs voor andere opleidingen met een omvang van circa 2 fte. De onderwijslast is dus momenteel hoog, aldus de zelfstudie. Bovendien is deze niet gelijkmatig verdeeld over de secties. Door het gebrek aan succes voor het vervullen van een voltijdse hoogleraarpositie was de sectie Mens-MachineInteractie bijvoorbeeld tijdens de beoordelingsperiode niet op de geplande omvang, terwijl de onderwijslast en het aantal afstudeerders bij die sectie hoog is. Dit heeft geleid tot overbelasting van de staf en minder tijd voor onderzoek. Op 1 september 2006 zijn een voltijdse hoogleraar Mens-Machine-Interactie en een nieuwe universitair docent op dit gebied aangesteld. Bovendien is per 1 september 2007 een tweede extra universitair docent bij de sectie MensMachine-Interactie in dienst getreden. Tabel TUD.3. Student-stafratio Ba-Technische Informatica TU Delft 2002-2004 jaar 2004-2005 2003-2004 2002-2003
aantal fte aantal onderwijs ingeschreven studenten 8,9 9,4 10,3
QANU / Informatica, TU Delft
749 719 727
aantal diploma’s 116 66 79
aantal studenten per fte onderwijs 84,2 76,5 70,6
aantal afgestudeerden per fte onderwijs 13,0 7,0 7,7
339
Tabel TUD.4. Student-stafratio Ma-CS en Ma-MKE TU Delft 2002-2004 *) jaar
aantal fte aantal onderwijs ingeschreven studenten
2004-2005 2003-2004 2002-2003
12,0 9,0 9,3
164 180 126
aantal diploma’s 102 65 74
aantal studenten per fte onderwijs
aantal afgestudeerden per fte onderwijs
13,7 20,0 13,5
8,5 7,2 8,0
*) Het aantal masterstudenten is in de periode 2002-2006 moeilijk in te schatten, omdat veel bachelorstudenten reeds mastervakken doen zonder dat ze een masterinschrijving hebben. Dit betekent dat de aantallen studenten in tabel TUD.4 een onderschatting zijn van het werkelijke aantal
Tabel TUD.5. Student-stafratio Ba-TI, Ma-CS en Ma-CKE TU Delft 2002-2004 jaar
aantal fte aantal onderwijs ingeschreven studenten
2004-2005 2003-2004 2002-2003
20,8 18,4 19,6
913 899 853
aantal diploma’s 102 65 74
aantal studenten per fte onderwijs 43,9 48,9 43,5
aantal afgestudeerden per fte onderwijs 4,9 3,5 3,8
Oordeel commissie De commissie stelt vast dat er weliswaar ook in kwantitatieve zin een inhaalslag is gemaakt ten opzichte van de vorige visitatie, maar ze meent dat de beschikbare totale onderwijscapaciteit nog steeds aan de krappe kant is. Blijkbaar komt daar nog bij dat er sprake is van ongelijke verdeling over de verschillende secties, hetgeen betekent dat op sommige plekken binnen de opleiding sprake is van een daadwerkelijk tekort. Hierbij speelt wellicht ook een rol dat het aantrekken van nieuwe ud’s (met zoals gebruikelijk deels een onderzoeks- en deels een onderwijstaak) vanuit de invalshoek van onderwijs bezien slechts gedeeltelijk een compensatie kan leveren voor het vertrek van ud’s met een volledige onderwijsaanstelling. De commissie concludeert dat de extra impuls die de afgelopen jaren is gegeven aan de onderwijsstaf van de opleidingen geen overbodige luxe is geweest. Door de dalende studenteninstroom lijkt de student-stafratio verder te gaan verbeteren, maar er is nog steeds sprake van hoge onderwijslast in de afstudeerfase, zeker bij bepaalde secties. Ze dringt er bij de faculteit op aan het ‘maatwerk’ te blijven leveren waarvan de betrokken opleidingen de afgelopen jaren zo duidelijk hebben te weten profiteren. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v
340
QANU / Informatica, TU Delft
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De doceerkwaliteit van de staf is volgens de zelfstudie een belangrijke parameter bij de kwaliteit van de uitvoering van de opleidingen. De R&O-cyclus (Resultaat en Ontwikkeling) is direct gekoppeld aan de personeelsbeoordeling en aan het aanstellings- en bevorderingsbeleid. Ze vormt het instrument bij uitstek om onderwijsontwikkeling aan de orde te stellen. Binnen het facultaire beleid spelen de volgende punten: • •
•
• • •
Nieuw aan te trekken docenten moeten een door de TU Delft gedefinieerde basiskwalificatie onderwijs (BKO) halen; het traject hiervoor bestaat uit het volgen van een aantal les- en oefenmodules en assessments. Voor de zittende staf is recent geïnventariseerd of men over voldoende ervaring en positieve vakevaluaties beschikt om een voorlopige vrijstelling voor het behalen van de BKO te verkrijgen. Voor elk van de docenten is een advies uitgebracht over gewenste dan wel noodzakelijke scholing en noodzakelijke dan wel gewenste overige activiteiten om een voorlopige kwalificatie in een definitieve om te zetten. Voor alle docenten bestaat de mogelijkheid zich ook uit eigen beweging op te geven voor nascholing. Zo hebben diverse docenten een cursus doceren in het Engels gevolgd om zich voor te bereiden op het Engelstalige masteronderwijs. TU-breed is het voornemen alle bij masteropleidingen betrokken docenten te toetsen op hun Engelse taalvaardigheid. De opleidingsdirecteur stelt jaarlijks voorafgaand aan de R&O-gesprekken een adviesbeoordeling op die wordt doorgesproken met de afdelingsvoorzitters en de voorzitters van de basiseenheden. Docenten dienen een portfolio bij te houden van hun onderwijs, de vernieuwingen en de evaluaties, mede als input voor de beoordeling. Voor de bevordering tot uhd is onder andere een positief advies nodig van de opleidingsdirecteur.
Oordeel commissie De commissie heeft op dit punt vooraf bij de studentenvertegenwoordigers om commentaar gevraagd en het onderwerp tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten zijn tevreden over de inhoudelijke expertise van hun docenten. Hun didactische vaardigheden zijn in het algemeen ook adequaat afgezien van een enkele negatieve uitschieter. De commissie is in het algemeen van mening dat het personeelsbeleid een aanzienlijke verbetering vertoont ten opzichte van de situatie bij de vorige visitatie. Onder Facet 12 is al een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan de commissie tot een positief oordeel is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De aanwezige expertises in het docententeam als geheel dekken volgens de commissie niet in alle opzichten de volle breedte van het vakgebied: de aanwezige onderwijsspecialisaties zijn in feite afgeleid van de aanwezige zwaartepunten op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Maar door afspraken met zusterfaculteiten aan andere technische universiteiten kan men voor ontbrekende specialisaties een beroep doen op expertise aldaar. De commissie vindt dit een verstandige oplossing. Wel maakt ze zich zorgen over de lange tijd die verstrijkt voordat vacatures voor (voltijds)hoogleraarsposities blijkbaar vervuld kunnen worden.
QANU / Informatica, TU Delft
341
Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen ook naar behoren is. De commissie concludeert dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Scores: Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica alsmede de masteropleidingen Computer Science en Media and Knowledge Engineering (inclusief de daaronder vallende varianten) van de TU Delft voldoen op het onderwerp ‘Inzet van Personeel’.
7.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De zelfstudie geeft een overzicht van de beschikbare materiële voorzieningen: college- en instructiezalen, ruimten voor projectonderwijs, practicaruimten, bibliotheek, labruimte, ICTvoorzieningen, elektronische leeromgeving Blackboard, en Multimedia-lab. De afgelopen tijd zijn de problemen bij de invoering van nieuwe computersystemen ten behoeve van de onderwijsadministratie en informatievoorziening weggewerkt. In het kader van de TUD-nota ‘Focus op Onderwijs’ vormt logistieke kwaliteit een punt van aandacht, aldus de zelfstudie. Daarbij wordt ook gelet op de zogenaamde kleine kwaliteit (werkplekken, scholing student-assistenten, betere communicatie met studenten, verbetering tentamenroostering) en worden waar mogelijk verbeteringen doorgevoerd in overleg tussen studentenraad en decaan. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Ze is op basis daarvan van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen, ook in internationaal opzicht vergeleken, goed tot uitstekend zijn en zeker toereikend om de beoogde programma’s te realiseren. Scores Ba-TI: g Ma-CS: g Ma-MKE: g 342
QANU / Informatica, TU Delft
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Bachelorstudenten worden bij het begin van de studie ingedeeld in groepjes van vijf voor de projecten. Bij het project in het eerste semester wordt ieder projectgroepje begeleid door een studentmentor (ouderejaarsstudent) die ook student-assistent is bij het projectonderwijs en daardoor de eerstejaars ook tijdens de projectwerkzaamheden leert kennen. Iedere mentor heeft vier groepjes. Eens per week is er tijdens de lunch een mentorbijeenkomst waarin studiehouding en praktische vaardigheden aan de orde komen. Bij een deel van deze mentorbijeenkomsten is ook een medewerker van de vaste staf aanwezig. Daarnaast worden alle eerstejaars (vanaf september 2005) uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek met een studieadviseur om de drempel naar de studieadviseurs te verlagen. Bij de wiskundevakken worden regelmatig tussentijdse schriftelijke toetsen (‘quizzen’) gehouden, in het eerste semester bij Analyse, en in het tweede semester bij Lineaire Algebra. De vier quizzen per vak tellen mee voor het tentamen. Niet alleen worden studenten hierdoor gedwongen regelmatig huiswerk te maken, ook de docenten krijgen een beter inzicht in niveau en aansluiting van de studenten. Ondanks recente problemen met de onderwijsadministratie kunnen studenten nu inzage krijgen in de actuele stand van hun studievoortgang via Blackboard. De informatievoorziening richting studenten gaat voornamelijk via de papieren studiegids (ook elektronisch te downloaden), de EWI-website (college en tentamenroosters) en via Blackboard (vakinformatie). Er is een elektronisch roosterprogramma voor colleges, oefeningen en tentamens, en een op e-mail gebaseerd systeem (de e-VIEW) voor de dagelijkse mededelingen en roosterwijzigingen. De masterstudenten krijgen vanaf september 2006 bij de start van hun opleiding te maken met de mastercoördinator van de door hen gekozen masteropleiding. Er is een begeleidingsprocedure ontwikkeld en beschreven waarin de verschillende stappen aan de orde zijn die leiden naar de keuze van bijvoorbeeld een individueel studieprogramma, een masterspecialisatie en een afstudeeronderwerp. De mastercoördinator ziet er ook op toe dat de student pas aan zijn afstudeerwerk begint als de overige onderdelen grotendeels zijn behaald. Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering die zij in de praktijk kunnen ontvangen. De docenten en mastercoördinatoren blijken in het algemeen goed toegankelijk te zijn. Ook over het mentorsysteem in het eerste semester oordeelt men in het algemeen positief. De studieadvisering zou wat de studenten betreft wat actiever en laagdrempeliger mogen zijn. De communicatie tussen studenten en studieadviseurs verloopt niet altijd even soepel en het lijkt erop dat het wederzijdse verwachtingspatroon enigszins verschilt. Dit lijkt de commissie typisch een onderwerp voor de periodieke gesprekken in het kader van de ‘kleine kwaliteit’ tussen decaan en studentenraad. Studenten zijn in het algemeen tevreden met de informatievoorziening tijdens de studie, bijvoorbeeld over de mogelijke specialisaties in de masteropleiding en over de beroepsperspectieven na deze opleiding. De commissie vindt het overigens merkwaardig dat de mastercoördinatoren van de masteropleiding om technisch/administratieve redenen niet in staat zijn om directe toegang te krijQANU / Informatica, TU Delft
343
gen tot de gegevens over de studievoortgang van individuele studenten. In haar ogen kunnen betrokkenen het toezichthoudende deel van hun taak moeilijk uitoefenen wanneer zij niet beschikken over deze gegevens. In reactie op het voorgelegde conceptrapport heeft het opleidingsmanagement meegedeeld dat de mastercoördinatoren sinds 2007 de studievoortgang van de masterstudenten met behulp van het studentenvolgsysteem Volg+ kunnen monitoren. De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica alsmede de masteropleidingen Computer Science en Media and Knowledge Engineering (inclusief de daaronder vallende varianten) van de TU Delft voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’.
7.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Het kwaliteitszorgsysteem richt zich op twee vragen: leidt de opleiding op voor de door het afnemend veld gewenste competenties, en ten tweede realiseert de opleiding inderdaad de geformuleerde doelstellingen op een effectieve manier en met efficiënt gebruik van middelen. Op de eerste vraag probeert men via klankbordcommissies en alumni-enquêtes een antwoord te krijgen. De interne onderwijsevaluatie (vakevaluaties, semesterevaluaties, curriculumevaluaties) is vooral gericht op de tweede vraag. De opleidingen voeren een periodieke monitoring uit van het onderwijsproces. In principe wordt elk studieonderdeel jaarlijks geëvalueerd door de Opleidingscommissie Informatica (OCI) in aanwezigheid van de opleidingsdirecteur. Hierbij worden de volgende gegevens en instrumenten gebruikt: • • •
344
Een overzicht van de slaagpercentages per (sub)groep voor dat studieonderdeel. De resultaten van de SENSOR-vragenlijsten. Dit zijn enquêtes die na afloop van ieder studieonderdeel, aansluitend op het eerste tentamen bij studenten worden afgenomen. Deze worden ook gebruikt voor de evaluatie van projecten, maar niet bij specialisatiecursussen in de masteropleiding vanwege de kleine studentenaantallen. Verslagen van de College-Responsiegroepen Informatica (CRI’s). Per studiejaar is er een collegeresponsiegroep bestaande uit studenten uit dat jaar die het betreffende studiejaar evalueert. De organisatie van de CRI’s is in handen van de studievereniging Christiaan Huygens. QANU / Informatica, TU Delft
•
De verbeterafspraken van het voorgaand studiejaar.
De streefdoelen waaraan de evaluatieresultaten worden getoetst zijn: • •
slaagpercentages van afzonderlijke vakken (liggend tussen de 60-90%); ten minste een voldoende score in SENSOR-enquêtes voor alle aspecten (organisatie, didactiek, materiaal, practica).
In het kader van de R&O-cyclus (zie ook Facet 14) worden de vakevaluaties meegenomen door de opleidingsdirecteur bij de onderwijsbeoordeling van docenten. De vakevaluaties zullen ook deel gaan uitmaken van de onderwijsportfolio’s van docenten. Direct na de vorige visitatie is een curriculumcommissie ingesteld die een uitgebreide evaluatie van het studieprogramma heeft uitgevoerd en een programma van eisen heeft opgesteld voor het nieuwe programma van de Ba-TI-2005. Als aandachtspunten zijn hierbij gebruikt de commentaren van de (proef )visitatiecommissies en de in de kwaliteitszorg geconstateerde knelpunten in het curriculum. Het programma van eisen is op de docentendag van januari 2004 bediscussieerd. In februari 2004 zijn in overleg met de OCI de belangrijkste verbeterpunten geïnventariseerd en de blauwdruk voor het nieuwe curriculum opgesteld. De leerlijnen (als groepen docenten) krijgen de komende jaren tot taak de realisatie van de eindtermen van de leerlijnen (als thematische groeperingen van vakken) te bewaken, te toetsen en de opleidingsdirecteur hierover te informeren en te adviseren. Iedere leerlijn wordt voorgezeten door een leerlijncoördinator. Daarnaast heeft de opleidingsdirecteur in het voorjaar van 2006 een nieuwe curriculumcommissie ingesteld, bestaande uit de leerlijncoördinatoren, de onderwijscoördinator en een onderwijsadviseur. Deze commissie heeft als taak het curriculum te evalueren en de opleidingsdirecteur te adviseren met betrekking tot aanpassingen of veranderingen in het curriculum. De curriculumcommissie wordt voorgezeten door de opleidingsdirecteur, die de eindverantwoordelijkheid ten aanzien van het curriculum bezit. Ten behoeve van curriculumevaluatie in bredere zin organiseert de opleiding ongeveer eens in de twee à drie jaar een proefvisitatie met een voor de opleiding externe commissie om onder meer inzicht te krijgen in de mate waarin de opleiding er in slaagt voorgenomen verbeteringen te implementeren, en in de mate waarin kwaliteitsprocedures effectief zijn. De twee meest recente proefvisitaties vonden plaats in mei 2003 en oktober 2005. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de organisatie van het systeem van interne kwaliteitszorg dat wordt gebruikt ten behoeve van de gevisiteerde opleidingen. Ze heeft daarvan een positieve indruk gekregen. Er wordt structureel gebruikgemaakt van verschillende evaluatie-instrumenten waarbij studenten een actieve en belangrijke inbreng hebben. Toch wordt de verantwoordelijkheid voor het evaluatieproces (inclusief de follow-up daarvan) daar gelegd waar die behoort te liggen: bij het opleidingsmanagement. De commissie heeft de indruk dat de taken en verantwoordelijkheden van de personen en instanties die betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg duidelijk zijn omschreven. De evaluatieactiviteiten kennen een duidelijk cyclisch karakter en er worden ook verbanden gelegd met andere aspecten dan louter onderwijsaspecten, zoals personeel en materiële voorzieningen. Daarmee worden de contouren zichtbaar van een integraal kwaliteitsbeleid. De commissie hoopt dat de faculteit c.q. het opleiQANU / Informatica, TU Delft
345
dingsmanagement op de ingeslagen weg zullen voortgaan. Er worden voor alle gevisiteerde opleidingen toetsbare streefdoelen onderscheiden, die ook een duidelijke functie hebben in het evaluatieproces. Met waardering heeft de commissie kennisgenomen van het instrument van ‘proefvisitaties’ waarmee het opleidingsmanagement tijdig kan peilen ‘waar men staat’ qua kwaliteitshandhaving en -verbetering in de aanloop naar de eerstvolgende formele visitatie. Scores Ba-TI: g Ma-CS: g Ma-MKE: g F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Op verschillende niveaus worden de bevindingen uit de evaluaties teruggekoppeld. Ten eerste worden verbeterafspraken bij de vakevaluatie vastgelegd en het jaar daarop getoetst. Bij onvoldoende voortgang spreekt de opleidingsdirecteur de betreffende docent(en) hierop aan en worden nadere afspraken gemaakt. Dit kan tot aanpassing van de onderwijsvorm en zelfs tot vervanging van de docent leiden; beide vormen zijn voorgekomen. Vakoverschrijdende knelpunten (zoals een druk kwartaal of aansluitingsproblemen) komen aan de orde bij de kwartaal- en semesterevaluaties die aansluitend aan de vakevaluaties worden gedaan. Hier nemen de college responsiegroepen aan deel. Als voorbeeld heeft de opleidingsdirecteur de docenten van het vak Software Engineering opgedragen een deel van hun practicum naar voren te schuiven om meer ruimte te laten voor de variantspecifieke projecten aan het eind van het vierde semester. Ten slotte worden meer structurele problemen meegenomen bij de eerstvolgende curriculumherziening. Zo is er ten aanzien van het nieuwe curriculum van de Ba-TI-2005 besloten om het variantvak (met eventueel bijbehorend practicum) en het daaraan gekoppelde project niet meer parallel te roosteren maar achter elkaar: vak in het eerste kwartaal en project in het tweede kwartaal. Practicum en project interfereerden in de praktijk te veel met elkaar. Een belangrijk aspect is de terugkoppeling naar de jaarlijkse beoordeling van docenten. Bij de beoordeling van docenten maakt de opleidingsdirecteur gebruik van de resultaten van de onderwijsevaluatie, zoals vastgelegd in de kwartaalrapportages, en de wijze waarop docenten in reactie hierop hun onderwijs aanpassen. Op deze manier worden prestaties en ontwikkelingen in het onderwijs direct in de beoordelingen meegenomen en worden (ontwikkelings)afspraken op dit terrein conform de R&O- procedure van de faculteit vastgelegd. Oordeel commissie De commissie heeft van studentenzijde vernomen dat zij tevreden zijn met de mogelijkheden die hun ter beschikking staan om hun mening over de kwaliteit van het onderwijs kenbaar te maken, en over de effectiviteit daarvan. Ze is bijzonder te spreken over de sterke betrokkenheid van studentenzijde bij de kwaliteitszorg. Op verzoek van de commissie heeft ze in aanvulling 346
QANU / Informatica, TU Delft
op de zelfstudie een overzicht ontvangen van de follow-up die het opleidingsmanagement heeft gegeven aan de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Ze heeft op basis daarvan de indruk gekregen dat er weliswaar nog enkele punten zijn die voor verbetering vatbaar zijn (rendementen, studievoortgangsregistratie)’, maar dat het opleidingsmanagement c.q. de faculteit in het algemeen adequaat hebben gereageerd op de vorige visitatie. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten worden op de volgende wijzen betrokken bij de interne kwaliteitszorg: de opleidingscommissie, de deelname aan enquêtes en collegeresponsiegroepen, de Facultaire StudentenRaad en de studievereniging die betrokken is bij de organisatie van de collegeresponsiegroepen. De betrokkenheid van docenten bij de interne kwaliteitzorg krijgt vorm door hun belangrijke rol in het kader van de leerlijnen (afstemming leerdoelen van vakken en leerlijnen, afstemming vakken en niveau van tentaminering) en door hun vertegenwoordiging in curriculumcommissie, opleidingscommissie en Examencommissie. De jaarlijkse docentendag en docentenmiddag dragen ook bij aan de betrokkenheid van docenten bij de interne kwaliteitszorg. In 2004 heeft een groep actieve alumni in nauwe samenspraak met de faculteit een bijeenkomst georganiseerd waar de resultaten van een enquête onder alle afgestudeerden is gepresenteerd. De enquêteresultaten geven aan dat de alumni het technisch niveau van de opleiding meer dan voldoende vinden, maar dat de opleiding relatief weinig aandacht besteedt aan persoonlijke ontwikkeling en begrip voor de bedrijfskundige aspecten. In het nieuwe curriculum Ba-TI-2005 is hierop op passende wijze ingespeeld, aldus de zelfstudie, met meer aandacht voor mondeling en schriftelijk presenteren, samenwerken in groepen, en ontwerpvaardigheden zoals geoefend in het projectonderwijs. Inmiddels is in 2004 begonnen met het structureel enquêteren van de nieuwste lichtingen alumni, met als doel informatie te krijgen over de kwaliteit van het curriculum en de aansluiting op de arbeidsmarkt. Daarnaast zal er jaarlijks een gesprek worden georganiseerd met de alumniraad, een vertegenwoordiging van studenten die de afgelopen twee jaar zijn afgestudeerd. De klankbordcommissies voor de beide masteropleidingen, bestaande uit vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk, komen ten minste jaarlijks bij elkaar. Deze zijn zeer nuttig voor het signaleren van algemene ontwikkelingen in het beroepenveld en wat die zouden kunnen betekenen voor de opleiding. Het gremium is echter minder geschikt voor het leveren van feitelijke feedback over de gewenste competenties van de afstudeerders. De meeste, in eerste instantie uitgekozen leden van de klankbordcommissie hebben daarvoor posities die te hoog in de organisatie zitten. De opleiding is bezig een samenstelling voor de klankbordcommissies te zoeken die beter in staat is te bezien of de competenties van jong afgestudeerden aansluiten bij de behoeften van een eerste baan in het veld. Daarnaast zal de opleiding in 2006 een begin maken met het enquêteren van de externe begeleiders van bachelorprojecten. QANU / Informatica, TU Delft
347
Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de betrokkenheid van studenten en medewerkers bij de interne kwaliteitszorg adequaat is. Met name de betrokkenheid van studenten is een sterk punt van de opleidingen. Om dit zo te houden, zou het opleidingsmanagement er volgens de commissie verstandig aan doen om de zichtbaarheid van de follow-up van onderwijsevaluaties goed in het oog te (blijven) houden. Wat betreft de betrokkenheid van alumni stelt de commissie vast dat de laatstgehouden enquête (waarover ze de beschikking heeft gekregen) een wel zeer lage respons te zien gaf. Het is moeilijk om op basis daarvan conclusies te trekken. Niettemin heeft ze wel de indruk dat het opleidingsmanagement voldoende actief is bij het zoeken naar meerdere vormen om afgestudeerden bij de interne kwaliteitszorg te betrekken. Het bestaan van een alumnivereniging (Constantijn Huygens) is daarbij een stimulerende factor. Ook ten aanzien van het betrekken van het afnemend beroepenveld is het oordeel van de commissie positief. Ze vindt het van een realistische houding getuigen om te gaan zoeken naar een nieuwe samenstelling wanneer blijkt dat men niet de juiste doelgroep heeft getroffen. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica alsmede de masteropleidingen Computer Science en Media and Knowledge Engineering (inclusief de daaronder vallende varianten) van de TU Delft voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’.
7.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De bacheloropleiding is zo ingericht dat aan de ingangseisen van de doorstroommaster wordt voldaan, aldus de zelfstudie. Het belangrijkste ijkpunt is het afsluitende bacheloreindproject waar het aankomt op integratie van alle eerder geleerde vaardigheden. Deze toetsing is van groot belang en er zijn volgens de zelfstudie duidelijke richtlijnen opgesteld waaraan het bachelorproject moet voldoen. Het bachelorproject is een praktijkproject dat gedaan wordt in groepjes van twee tot vier studenten. Er is een interne begeleider en een externe begeleider van het bedrijf/opdrachtgever. Bij de eindpresentatie is ook de coördinator van het bachelorproject aanwezig. De ST- en MKT-variant hebben ieder een eigen coördinator die ook projecten werft en intakegesprekken voert met studenten. De coördinatoren bewaken de gevolgde procedures en de kwaliteit van het eindproject en zijn verantwoordelijk voor een uniforme beoordeling 348
QANU / Informatica, TU Delft
over de projecten en studenten heen. Over het algemeen zijn de interne en externe begeleiders zeer tevreden over de studenten die zij begeleiden. Of de bacheloropleiding goed aansluit bij de beroepspraktijk is nog niet bekend. Voorlopig kan alleen maar afgegaan worden op onderzoeken die zijn gehouden onder afgestudeerden van de ongedeelde opleiding c.q. de masteruitstroom. Uit de jaarlijkse WO-monitor (versie september 2005; op basis van 22 interviews) blijken alle afgestudeerde MScstudenten (100%) werk te vinden, waarbij de meesten (75%) op het door hen gewenste niveau. Ook sluit de opleiding goed aan bij de beroepspraktijk (94%) en wordt gezien als een goede basis voor verdere doorontwikkeling (90%). Men is tevreden over de breedte van de opleiding; maar 40% had de studie graag iets diepgaander gezien. De zelfstudie meldt dat hierop is ingespeeld bij de opstelling van het herziene curriculum van de Ba-TI-2005. Ook is 40% ontevreden over de beroepsvoorlichting. De zelfstudie maakt melding van verschillende andere onderzoeken die zijn gedaan onder afgestudeerden, maar dan met een hogere respons. Daarin wordt het algemene beeld bevestigd namelijk dat men tevreden is over het inhoudelijk, wetenschappelijke en technische niveau van de opleiding, maar dat men aandacht voor persoonlijke vaardigheden heeft gemist (zoals samenwerken in teams, halen van deadlines, bedrijfsmatig denken, schriftelijke en mondelinge communicatie, organisatie- en managementvaardigheden) en dat men graag meer informatie zou hebben gehad over de beroepsperspectieven na de studie. Ten aanzien van het laatste noemt de zelfstudie verschillende voorbeelden van mogelijkheden die openstaan voor studenten om tijdens hun studie hun licht op te steken over hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt (excursies van de studievereniging, de jaarlijkse Bedrijvendag, keuzevakken op het gebied van ondernemerschap, colleges van gastsprekers uit het bedrijfsleven, steun voor ‘technostarters’, voorlichting, training en coaching door de TUD-stichting Integrand). Oordeel commissie De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf verslagen van bachelorprojecten van de Ba-TI, twaalf master’s theses van de Ma-CS en twaalf master’s theses van de Ma-MKE uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeeropdrachten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Daarbij is uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten (zie bijlage D van het integrale eindrapport van de commissie). De commissie stelt vast dat de zelfstudie wel een beschrijving heeft gegeven van de opzet van de bachelorprojecten en van de wijze waarop het niveau van de projecten (ook in de buitenwereld) wordt ervaren. Hetzelfde heeft de commissie niet aangetroffen ten aanzien van de beide masteropleidingen. Daar is veeleer ingegaan op de resultaten van alumnionderzoeken. Afgaande op haar eigen analyse van het afstudeerwerk van de beide masteropleidingen is de commissie tot de conclusie gekomen dat het niveau ervan voldoende tot goed is. De commissie heeft met genoegen relatief veel extern verricht afstudeerwerk van niveau aangetroffen en ze stelt vast dat de TUD het extern afstuderen met voldoende waarborgen ten aanzien van het vereiste wetenschappelijk niveau omringt. De zelfstudie meldt zelf dat het nog ontbreekt aan een formeel protocol voor de beoordeling van master’s theses. De commissie is van mening QANU / Informatica, TU Delft
349
dat opleidingen met duidelijke ambities op het gebied van kwaliteitsborging (zie bijvoorbeeld onder Facet 17) aan een punt als dit hoge prioriteit dienen te geven. Het is de commissie overigens opgevallen dat de omvang van het afstudeerwerk van de masteropleiding wel erg fors is uitgevallen (45 EC oplopend tot 60 EC wanneer de literatuurscriptie wordt meegerekend), terwijl dat zeker niet altijd valt af te lezen aan de master’s theses zelf. Ze heeft overigens begrepen dat het opleidingsmanagement van plan is hierin een zekere reductie aan te brengen. Wat betreft het afstudeerwerk van de Ba-TI is de commissie van oordeel dat het niveau en de aard ervan sterk uiteenlopen. De projecten vormen voor de studenten ongetwijfeld een interessante en nuttige kennismaking met de beroepspraktijk, maar de commissie kon in verschillende werken geen aanwijzingen aantreffen dat hiermee een basis was gelegd voor de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden die in de masteropleiding verder versterkt en verfijnd zouden gaan worden. Daarmee wordt vanzelf het belangrijkste oogmerk, namelijk de integratie van alle eerder geleerde vaardigheden, moeilijk realiseerbaar. Weliswaar is er volgens de zelfstudie sprake van duidelijke richtlijnen, maar de commissie is van oordeel dat deze niet consequent worden toegepast. Niettemin leidt de commissie uit de positieve eerste resultaten van het afstudeerwerk van de masteropleiding af dat met de bacheloropleiding in feite een voldoende solide basis wordt gelegd voor een verantwoord eindniveau van de aansluitende masteropleiding. Wat betreft de resultaten van de alumni-onderzoeken heeft de commissie de indruk gekregen dat het opleidingsmanagement deze serieus opvat en waar mogelijk tracht te verdisconteren in de curricula. Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De zelfstudies geven de propedeuserendementen weer voor de periode 1990-2002, alsmede de postpropedeuserendementen voor de jaren 1987-1999. Het algemene beeld dat daaruit naar voren komt is zorgelijk. Het definitieve propedeuserendement is vanaf het begin van de jaren negentig teruggelopen van gemiddeld circa 60% tot gemiddeld circa 50%. Het postpropedeuserendement, dat wil zeggen het rendement van de studenten die na het behalen van hun propedeusediploma ook de gehele ongedeelde opleiding heeft afgerond, bedroeg gemiddeld circa 70%. Dit komt erop neer dat van de cohorten tot 1995 gemiddeld circa 40% van de studenten die aan de studie begonnen ook daadwerkelijk de gehele studie afrondde. De gemiddelde studieduur is hoog (zes jaar voor het vierjarig curriculum en zeven jaar voor het vijfjarig curriculum). Het opleidingsmanagement constateert dat de studenten de opleiding als zeer vrijblijvend ervaren en stelt tevens vast dat internationale studenten er in de meeste gevallen wel in slagen om hun studie binnen de cursusduur af te ronden. Sinds de vorige visitatie, waarbij de slechte 350
QANU / Informatica, TU Delft
rendementen ook al aan de orde kwamen, heeft het opleidingsmanagement vooral ingezet op studiebegeleiding, monitoring en sleutelen aan het wiskundeonderwijs. Bij de inrichting van het nieuwe programma Ba-TI-2005 is ook een aantal bekende knelpunten aangepakt (opname wiskundevakken in een zinvolle context, aanpassing roostering resulterend in een reductie van de tijdsdruk, vereenvoudiging van ingangseisen). Ook is in lijn met de TUD-notitie ‘Focus op Onderwijs’ gezocht naar meer activerende werkvormen (projectonderwijs) en een vroegere kennismaking met de praktijkaspecten van de opleiding door het versterken van de projecten en de introductie van een kennismakingsproject aan het begin van de studie. Wat betreft de streefdoelen voor de rendementen van de bacheloropleiding meldt de zelfstudie dat men mikt op een groei van het percentage met een positief studieadvies van 50% naar 70%, en dat 70% van de studenten met een positief studieadvies de bacheloropleiding in vier jaar afrondt. Voor de masteropleidingen streeft men ernaar dat 90% van de studenten de opleiding uiteindelijk afrondt en dat 80% daarin binnen twee jaar zou moeten slagen. Oordeel commissie De commissie stelt allereerst vast dat er voor de opleidingen streefrendementen zijn geformuleerd. Anderzijds stelt ze vast dat de feitelijke rendementen van de opleidingen aantonen dat de kans op realisering daarvan in de eerstkomende jaren tamelijk gering is. De historische KUO-gegevens waarover de commissie de beschikking had, laten, conform het beeld dat geschetst wordt in de zelfstudie, zien dat de rendementen van de ongedeelde opleiding zorgelijk waren. De commissie heeft de indruk dat het opleidingsmanagement de ontwikkelingen op dit punt duidelijk in de gaten houdt en wegen en middelen probeert te vinden om tot verbetering te komen. Ten tijde van het visitatiebezoek kwamen de eerste rendementsgegevens over het propedeusejaar van de bacheloropleiding beschikbaar voor de periode 2002-2005. Daarin was duidelijk een verbetering te zien in het percentage studenten dat het eerste jaar binnen de gestelde cursusduur afmaakt (een stijging van 10% in 2002 naar 21% in 2005). De commissie komt concluderend tot een voldoende score op dit facet vanwege: • •
•
de duidelijke aanwezigheid van streefdoelen; het gegeven dat het opleidingsmanagement onmiskenbaar tijd en energie steekt in het volgen van de rendementsontwikkelingen en waar nodig maatregelen neemt (bijvoorbeeld in de vorm van specifieke aandacht voor wiskundeonderwijs en het verminderen van de vrijblijvendheid binnen de studie) en het feit dat de eerste rendementsgegevens over het propedeusejaar van de bacheloropleiding een gunstige ontwikkeling te zien geven.
Scores Ba-TI: v Ma-CS: v Ma-MKE: v
QANU / Informatica, TU Delft
351
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica alsmede de masteropleidingen Computer Science en Media and Knowledge Engineering (inclusief de daaronder vallende varianten) van de TU Delft voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleidingen Computer Science en Media and Knowledge Engineering (inclusief de daaronder vallende varianten) van de TU Delft voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
352
QANU / Informatica, TU Delft
Bijlage 1A Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding Technische Informatica TU Delft Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) g v v v v g v v v v v v v v g v g v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, TU Delft
353
Bijlage 1B Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Computer Science TU Delft Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v v v v g v g v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
354
QANU / Informatica, TU Delft
Bijlage 1C Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Media and Knowledge Engineering TU Delft Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v v v v g v g v v v v
______________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, TU Delft
355
Bijlage 2A EINDTERMEN VAN DE BACHELOROPLEIDING TECHNISCHE INFORMATICA AAN DE TU DELFT De doelstelling van de bacheloropleiding Technische Informatica is: “Studenten op te leiden in de Technische Informatica tot een niveau waarop zij met succes een aansluitende masteropleiding in de informatica kunnen volgen en daarnaast een startkwalificatie bezitten voor de arbeidsmarkt.” Deze doelstelling is in overeenstemming met wat is gesteld in het Facultaire Meerjarenplan 2006-2009 van de Faculteit EWI (2005) en met het domeinspecifiek referentiekader van de landelijke Informaticakamer van de VSNU. Eindkwalificaties De doelstelling van de opleiding kan als volgt worden vertaald in eindkwalificaties gerubriceerd volgens de 3TU Academische Criteria. Een student die de bacheloropleiding met succes heeft afgesloten, bezit de volgende kwalificaties: 1. Kundig in wetenschappelijke disciplines De student heeft kennis en vaardigheden op het gebied van de basisdisciplines binnen de informatica, omvattende het programmeren en software engineering, de daarbij benodigde kennis van datastructuren en algoritmen, de opbouw en werking van computersystemen, informatieverwerkende technieken in algemene zin en de theoretische onderbouwing daarvan, waartoe ook relevante delen uit de wiskunde, logica en theoretische informatica behoren. 2. Bekwaam in onderzoeken De student beschikt over basisvaardigheden in het doen van onderzoek op het gebied van de Informatica en aanverwante disciplines, dat wil zeggen het op doelgerichte en methodische wijze verwerven van (nieuwe) kennis en inzichten. In het bijzonder is de student in staat zelfstandig wetenschappelijke bronnen te vinden bij een gegeven vraagstelling en zich de inhoud daarvan eigen te maken. 3. Bekwaam in ontwerpen De student heeft vaardigheden om, individueel of in groepsverband, problemen te kunnen identificeren, analyseren, modelleren, en oplossingen in termen van de informatica te genereren, implementeren en evalueren. De student is daarbij in staat kennis uit verschillende kennisdomeinen te integreren ook als het onderwerpen buiten de informatica betreft. 4. In staat tot wetenschappelijke benadering De student beschikt over het vermogen om de fundamentele vragen van de informatica en haar toepassingen te doorgronden, en heeft een analytisch-kritische houding bij het verwerven van nieuwe kennis of het toepassen daarvan. Bij het kiezen van methoden en technieken is de student in staat zelf de noodzakelijke afwegingen te maken.
356
QANU / Informatica, TU Delft
5. In bezit van intellectuele basisvaardigheden De student heeft het conceptueel vermogen om problemen op abstract niveau te kunnen analyseren en modelleren. De student is daarbij in staat geschikte wiskundige modellen te kiezen. 6. Bekwaam in samenwerken en communiceren De student kan goed samenwerken en kan zich in woord en geschrift goed uitdrukken, zowel individueel als in groepsverband en zowel op het niveau van vakgenoten als van nietvakgenoten. 7. In staat rekening te houden met temporele en maatschappelijke context De student kan ontwikkelingen binnen de informatica plaatsen in het breder kader van de maatschappelijke en industriële ontwikkelingen en kan met een kritische instelling deze ontwikkelingen analyseren en zelf een positie innemen. Eindtermen van de opleiding De studieonderdelen in de opleiding zijn verdeeld over zeven zogenaamde leerlijnen: 1. Leerlijn Programmeren en Software Engineering 2. Leerlijn Systemen 3. Leerlijn Theorie en Algoritmiek 4. Leerlijn Projecten 5. Leerlijn Media & Kennistechnologie 6. Leerlijn Wiskunde 7. Leerlijn Informatica en Maatschappij. Per leerlijn zijn in de zelfstudie eindtermen geformuleerd. Deze zijn in de meeste gevallen gemeenschappelijk voor de beide beide bachelorvarianten Softwaretechnologie (ST) en Media & Kennistechnologie (MKT), maar sommige zijn specifiek voor een van de beide varianten.
QANU / Informatica, TU Delft
357
Bijlage 2B EINDTERMEN VAN DE MASTEROPLEIDINGEN COMPUTER SCIENCE EN MEDIA KNOWLEDGE ENGINEERING AAN DE TU DELFT A.1 General The skills at Master level include the skills of a Bachelor to an enhanced extent. The Master’s level student is expected to reach a high level of maturity in technical skills and conceptual reasoning, with insight into all layers of abstraction of computer systems (e.g., the layers of specification, of problem- and machine oriented programming, of computer architecture, of compilation). This is a level where new complex systems can be conceived, modeled, and designed using a range of emerging specialty computing technologies, often involving applications with artificial intelligence, security implications, and distributed network applications. In his field of specialization a master should not only be able to appreciate the current state of knowledge but also be prepared to participate in research projects and thus take a share in the advancement of the state of knowledge. The engineering competences of a master also often require a level of interdisciplinary awareness of related fields that is second only to specialists of those fields. Thus, at the master’s level we expect considerable awareness of advanced subfields, a capacity for mathematical modeling, and appreciation of the physical, electronic, and cultural environment of application. There is often an interface with technologies emerging from research and development. A Master’s level graduate should have the capacity to plan and contribute to such projects, reflect on the state of the art and communicate with professionals from other fields. This level of sophistication requires practical experience of industry, working with others, and independently. In more detail, these requirements include the skills of a bachelor at an enhanced extent: (a) Conceptual Knowledge Knowledge and understanding of: 1. major paradigms of programming (declarative, imperative, and object-oriented); 2. basic subjects like program design, computer systems, networks and communications, data bases, computer graphics, scientific computing, and artificial intelligence; 3. underlying mathematical disciplines, including logic, discrete mathematics, automata and languages, computability and complexity theory; 4. methodology of software engineering, including specification, implementation, verification, testing, maintenance, and beyond this; 5. knowledge near research level in at least one area of computer science. (b) Skills 1. analysis, formalization, and implementation of programming (and system) design problems, performing a critical evaluation of alternatives; 2. evaluation of programs by reasoning about correctness and efficiency; 3. construction of abstract models of computer and communication systems; 4. matching problems to tools and techniques most suitable for solving them; 358
QANU / Informatica, TU Delft
5. design of experiments for testing and performance evaluation; 6. understanding and modeling of large systems, their architecture, construction, and maintenance. (c) Capabilities 1. efficient communication in written form, orally, and with computer-aided techniques of presentation; 2. ability to conduct and document a large scale project either in a team or individually; 3. in particular: application of management and software engineering skills in team work (coordination, project design, evaluation, cost-effectiveness); 4. effective learning in the continuous updating of professional knowledge; 5. ability to reflect on the state-of-the-art; 6. ability to communicate with professionals of other disciplines (from science and engineering, or other fields); 7. acquaintance with the integration of computer science in its social and historical context. A.2 Qualification profiles for the masters CS and MKE and their variants The full qualification profiles for the master’s programmes and their variants have been formulated as follows. Note that every individual study programme only covers part of the total profile, as the conceptual knowledge, skills and capabilities that the student acquires are dependent on the individual study programme (choice in specialisation direction and courses), although all programmes share the common core. A.2.1 Computer Science The Master of Science programme in Computer Science offers a specialisation in software engineering for technical systems. Specialisation topics range from communication protocols by which computers communicate, and complex algorithms to work on parallel or distributed systems, to logistic algorithms for practical planning problems. The master programme teaches the student how complex software systems should be made i.e. specified, designed, implemented, and verified or tested, but also how software systems, that evolve continuously, should be restructured and analysed to prevent rapid detoriation of the system’s structure. In the field of embedded real-time systems the students learns the fundamental concepts, the role of architecture and design and the impact in society. In the field of computer graphics the student learns about geometric modelling, computer graphics, display and rendering techniques, virtual and augmented reality and visualization. (a) Conceptual Knowledge Knowledge and understanding of: • major paradigms of programming (declarative, imperative, and object-oriented); • key concepts of development, analysis and application of algorithms with a special focus on methods applicable in dynamic and distributed environments; • analysis of algorithms and system concepts in parallel and distributed systems; • GRID computing, peer-to-peer systems, sensor networks, and parallel programming environments; • modern software development approaches and their underlying principles, as well as of recent advances in software engineering research;
QANU / Informatica, TU Delft
359
• the whole trajectory of embedded real-time systems design and all the major fundamental concepts involved; • the role of embedded systems in society, the life span of embedded systems, and the role of architectures in the field of embedded systems; • a range of realization platforms, ranging from distributed computer systems, and reconfigurable hardware to direct realization in silicon; • geometric modelling, surface representations, volumetric representations; • computer graphics, display and rendering techniques, virtual and augmented reality; • visualisation of scientific data. (b) Skills The MSc student is able to: • analyse, formalize, and implement programming (and system) design problems and to perform a critical evaluation of alternatives; • take on a leading role in complex software development projects; • select, develop, analyse, and apply algorithmic methods in distributed computing; • perform evaluations of algorithmic methods in distributed computing; • specify, develop, and analyse parallel and distributed systems; • determine and formulate the requirements for an embedded system and to transform them reliably into a realization; • test and optimize an embedded system. (c) Capabilities • good communication skills and awareness of cultural and social factors; • ability to work in teams. A.2.2 Information Architecture The aim of the Information Architecture master is to educate master students that can work as consultants, system engineers and managers to design and manage information systems and ICT-infra structures. The master has a strong “systems engineering” approach to achieve an good integration of business processes and information systems and infrastructures. As most business interactions are among multiple partners, there is a strong emphasis on multi-actor architectures and logistic chain management. (a) Conceptual Knowledge Knowledge and understanding of: • computer science and information systems; enterprise ontology, business process (re)design and (re)engineering, enterprise architecture, business components, web services, information architecture design project; • business science and systems engineering; advanced policy analysis, inter-organisational decision making, designing multi-actor systems / service systems engineering. (b) Skills • ability to apply the notions of enterprise ontology and enterprise architecture in practically (re)designing and (re) engineering organizations, in particular business processes and their supporting information systems; • ability to analyse and design multi-actor systems, like supply chain networks.
360
QANU / Informatica, TU Delft
(c) Capabilities • project management; • working in multi-disciplinary teams. A.2.3 Media and Knowledge Engineering Media and Knowledge Engineering provides an education in the design of intelligent systems for multimedia information and knowledge processing, and in research on the technical aspects of these topics. In today’s society more and more digital data becomes available as a result of a variety of electronical, biochemical, medial, industrial and other sensing devices and communication systems (Internet, TV, PC, telecommunications). Examples of such data are audio and speech signals, digital images and video, text, and bio molecular data. To interact with machines that process these volumes of data and to interact with the data itself, intelligent representation, processing, reasoning and user interfaces become increasingly important. Also more and more products in office environments and houses are equipped with intelligence and smart functions that require sophisticated interaction and instruction. Man-machine interaction does not only aim at ease of use but also at engagement such as in gaming and other social and cultural applications. (a) Conceptual Knowledge Knowledge and understanding of: • mathematical modelling, such as linear algebra, stochastic processes for signal processing, statistical evaluation of experiments; • computer science, i.e., programming and computer systems’; • signal and image processing (speech, image, video), quantization and sampling, signal transformations, digital linear and nonlinear filter techniques in time/space domains (Fourier, et cetera); • compression techniques for multimedia data; classification and ordering techniques, feature extraction; • machine learning, clustering, pattern recognition, statistical data analysis; • geometric modelling, surface representations, volumetric representations; • computer graphics, display and rendering techniques, virtual and augmented reality; • visualisation, filtering, feature extraction, mapping, isosurfacing; • animation, gaming, motion dynamics, procedural modelling; • user interfaces, interaction styles, dialogue models, design methods, usability engineering, evaluation methods; • social and psychological aspects, perception, communication, emotion and cognition, cultural aspects, story telling, media; • knowledge engineering, knowledge explicitation, reasoning techniques (rbr, cbr, mbr), expert systems; • multi-modal interaction, language and speech processing, gesture recognition, dialogue modelling. (b) Skills • ability to design and implement multimedia systems using image processing, graphics and visualisation, and knowledge engineering to search in video data, model and visualize scientific, medical and biological data; • ability to design and evaluate intelligent user interfaces for software systems, intelligent devices, agent systems, mobile services, ambient intelligence, context-sensitive systems, et cetera. QANU / Informatica, TU Delft
361
(c) Capabilities • sophisticated communication skills and awareness of cultural and social factors; • ability to work in teams with designers, human factors engineers, marketing experts, et cetera. A.2.4 Bioinformatics The main focus of the Bioinformatics track is on Data Analysis and Modelling, which represents the unique expertise of the different research groups of Leiden University and Delft University of Technology participating in the Bioinformatics track. This expertise is used to address major issues in molecular biology such as measurement acquisition, information search and retrieval and data-driven knowledge discovery, that have become relevant to biotechnologists and biological scientists due to the sudden growth in quantitative data in biology. On the other hand, bioinformatics heavily contributes to the identification of new computer science principles and the development of new tools therein. Bioinformatics thus offers a new synthetic approach for formulating hypotheses and solving problems in biology and biochemistry using computer science, as opposed to the classical reductionistic approach. The Bioinformatics track will produce students that will be able to delineate problems in molecular biology that require the use of sophisticated data analysis methods and tools; to apply existing methods and develop novel computer science techniques to solve these problems; and to formulate and communicate results in terms of biological models and hypotheses. These capabilities will allow these students to partake in multidisciplinary research and development groups, and to enter a relevant post-doctoral research track. (a) Conceptual Knowledge Knowledge and understanding of: • Basic understanding of molecular biology: • Molecular genetics, cell biology, signalling, biochemistry, human diseases, cell development, cell-to-cell signalling, viruses, recombination. • Measurement acquisition and pre-processing: a. Microscopy, multidimensional imaging, camera calibration, image processing (restoration, segmentation, analysis, morphology), signal processing, reconstruction of 3D structures, visualization and scientific representations, b. genomic measurement technologies (micro-arrays, CGH/BAC arrays, protein arrays, massspectrometry, sequencing), probe design, hybridization, sample purification, experimental protocols, normalization, statistical analysis. • Information search and retrieval: a. Sequence alignment, phylogeny, gene finding, genome re-arrangements, linkage analysis, b. databases design, applications, and querying, ontologies, genomic databases, federated databases, c. content-based multimedia database search, summarization, retrieval and analysis, data fusion. •
362
Data-driven knowledge discovery: a. Pattern recognition, machine learning, statistics, clustering, classification, regression, b. statistical tests, p-values, multiple testing, experimental design, global testing groups, latent class analysis, regression models, survival rate analysis, QANU / Informatica, TU Delft
c. protein & RNA structure/ prediction, 3D protein modelling, fold recognition, comparative genomics, motif discovery, datamining, d. linear and non-linear optimization for bioinformatics applications, linear and quadratic programming, evolutionary optimization, constrained optimization. • Whole systems approaches: a. Virtual cell, mathematical biology, simulations, dynamic behaviour, reaction kinetics, b. systems biology, biological network properties, (dynamic) network modelling (linear, Boolean, Bayesian), biological networks (gene-regulation, cis-regulation, protein interaction, metabolic routes), integrative bioinformatics. (b) Skills • Engineering capacities, i.e., ability to: a. Understand biological measurement devices and required pre-processing, b. develop and use bioinformatics tools and databases, c. analyze, model and design systems. • Communicative capacities, i.e. ability to: a. Work in groups, b. present (oral and written) and discuss followed approaches and results, c. read state-of-the art (molecular) biological and biotechnological literature. (c) Capabilities • Translating biological problems into engineering terms, and translating findings back into biological hypotheses, • closely interacting with biologists, chemist, physicists, physicians, statisticians, et cetera in multi-disciplinary research and development teams.
QANU / Informatica, TU Delft
363
Bijlage 3A Programma TI-2001 bacheloropleiding Technische Informatica TU Delft Jaar 1 Wiskunde Analyse Lineaire Algebra OO Programmeren Objectgeoriënteerd Progr. I Objectgeoriënteerd Progr. II Computersystemen Computersystemen I Computersystemen II Discrete Structuren Datastructuren en Algoritmen Discrete Wiskunde Automaten en Talen Maatschappij ICT-oriëntatie Bedrijfskunde Schriftelijk Rapporteren Mondeling Presenteren Softwaretechnologie Ontwerpen Informatiesystemen Operating System Concepten Media & Kennistechnologie Mens-Machine Interactie Kennistechnologie
364
6 6
colstructies colstructies
toetsen en tentamen toetsen en tentamen
4
college, instr. en practicum college, instr. en practicum
tentamen
college, instr. en practicum college, instr. en practicum
tentamen
college, instr. en practicum college en instructies college
tentamen
3 3 1 1 var. 6
project college en project instructies en oefeningen instructies en oefeningen
verslag presentatie en verslag verslag presentatie
college en project
6
college en project
tentamen, presentatie en verslag tentamen, presentatie en verslag
4 4 4 5 4 3
tentamen
tentamen
tentamen tentamen
var. 6
college en project
6
college en project
tentamen, presentatie en verslag tentamen, presentatie en verslag
QANU / Informatica, TU Delft
Jaar 2 Software Engineering Software Engineering I Software Engineering II Computernetwerken Computernetwerken I Computernetwerken II Logica en Programmeertalen Logica Programmeertalen Data- en kennissystemen Databases Kennissystemen Wiskunde ST Kansrekening en Statistiek Optimalisering Wiskunde MKT Kansrekening en Statistiek Signaalverwerking Softwaretechnologie Digitale Systemen
4 4
college en practicum college en practicum
tentamen tentamen
4 4
college en practicum college en practicum
tentamen tentamen
5 5
college en practicum college en practicum
tentamen tentamen
5 5
college en practicum college en practicum keuze college
tentamen tentamen
4 var. 4
college
tentamen
college
tentamen
4 var. 8
college en practicum
tentamen
college, practicum en project college, practicum en project
tentamen, presentatie en verslag tentamen, presentatie en verslag
college, practicum en project college, practicum en project
tentamen, presentatie en verslag tentamen, presentatie en verslag
4
DB-beheer / Ontwerp Internetappl. Media & Kennistechnologie Beeldverwerking
8
Computer Graphics, Game
8
QANU / Informatica, TU Delft
tentamen
var. 8
365
Jaar 3 Fundamentele Informatica Fundamentele Informatica I Fundamentele Informatia II Seminarium Wiskunde ST Num. Wiskunde en Simulatie I Num. Wiskunde en Simulatie II Wiskunde MKT Stochastische Processen Toegepaste Statistiek Maatschappij Maatschappelijke Aspecten ICT Method. en Ethiek van W. en T. Softwaretechnologie Gedistribueerde Systemen Softwarekwaliteit en Testen Media & Kennistechnologie Multimodale Interactie
3
college en practicum
tentamen
3
college en practicum
tentamen
3
seminarium
presentatie en verslag
4
college, instr. en practicum college, instr. en practicum
tentamen
4 4
college en practicum college en practicum
tentamen tentamen
4
college
tentamen
4
college
verslag
var. 4
college en practicum
tentamen
4
college en practicum
tentamen
college, practicum en project
tentamen, presentatie en verslag
4
tentamen
var. 8
Keuzevakken ST (12 EC) Modelleren en Specificeren IS Industriële Automatisering Netwerk Optimalisering Embedded Systems Computer Graphics Keuzevakken MKT (12 EC) Data Mining
var. 4
college
tentamen
4
college en practicum
tentamen
4 4 4 var.
college en practicum college en practicum college en practicum
tentamen tentamen tentamen
6
tentamen en verslag
Multimedia
6
college, practicum en project college en project
BSc-project
15
stage/project
366
presentatie en verslag/ cd-rom presentatie en verslag
QANU / Informatica, TU Delft
Bijlage 3B Programma masteropleidingen Computer Science en Media and Knowledge Engineering TU Delft All master programmes within the faculty of EEMCS comply with the following structure: • • • • •
a common core of three core courses (18 EC); several specialisation courses (21-27 EC); free electives (15-21 EC); research assignment (15 EC); thesis project (45 EC).
The common core consists of a set of core courses that provide an introduction on an advanced level to the field of the master. After having followed these courses, the master student takes a number of courses for the chosen specialisation. This set of specialisation courses may be complemented with courses from other specialisations within the same master, and with courses from other master programmes offered by EEMCS. The free electives are courses from other disciplines, possibly offered by other faculties or universities (e.g., international exchange), or a specific minor. In any case, a student is required to consult the master programme coordinator or thesis supervisor to draw up his individual course programme. The research assignment is implemented as a literature study and aims at obtaining in-depth knowledge on a certain topic. Scientific literature is read, reviewed and summarized and the most important observed research issues are discussed. The research assignment is often performed as an introductory phase to the master’s thesis project. The master’s thesis project is an individual project on a topic related to ongoing research in one of the departments ST or MM, and is carried out under supervision of one of the senior scientific staff. Occasionally, the thesis work leads to a scientific publication. Students who wish to study abroad for a semester (30 EC), can do so by combining the research assignment of 15 EC with 15 EC from the free elective space. Computer Science The master programme in CS has four specialisations: • Software Engineering (SE) • Parallel and Distributed Systems (PDS) • Optimization Technology / Algorithms (OT) • Computer Graphics and CAD/CAM (CG) Computer Science common core • Compiler Construction 6 EC • Advanced Software Engineering (OO-Lang. & Techn.) 6 EC • Distributed Algorithms 6 EC Specialisation courses offered by SE • Real-time Systems 6 EC • Real-time Embedded Systems 6 EC • Software Architecture Recovery and Modelling 6 EC QANU / Informatica, TU Delft
367
Specialisation courses offered by PDS • Parallel Algorithms and Parallel Computers 6 EC • Cooperative Agent Based Systems 5 EC • Introduction to High Performance Computing 6 EC • Computational Logic and Satisfiability (joint course with OT) 6 EC Specialisation courses offered by OT • Computational Logic and Satisfiability (joint course with PDS) 6 EC • Randomized Algorithms 6 EC • Local (Heuristic) Search Methods 6 EC • Optimization in Logistics 6 EC Specialisation courses offered by CG • Geometric Modelling 6 EC • Data Visualisation 6 EC • 3D Computer Graphics and Virtual Reality 6 EC Information Architecture Information Architecture Common core • Advanced Software Engineering 6 EC • Optimization in Logistics 6 EC • Systems Thinking and Enterprise Ontology 6 EC Compulsory minor (21 EC) • Policy Analysis 4 EC • Advanced Policy Analysis 4 EC • Project Management 3 EC • Designing Multi-actor Services Systems 10 EC Compulsory specialisation courses (18 EC) • Enterprise and Information System Architecture 6 EC • Design of Innovative ICT-infrastructures & Services 6 EC • Information Architecture Design Project 6 EC Media and Knowledge Engineering The master programme in MKE has three specialisations: • Computer Graphics (CG) • Information and Communication Theory (ICT) • Man-Machine Interaction (MMI) Media and Knowledge Engineering common core • Multimedia Compression 6 EC • Artificial Intelligence Techniques 6 EC • 3D Computer Graphics & VR 6 EC
368
QANU / Informatica, TU Delft
Specialisation courses offered by CG: • Geometric Modelling 6 EC • Data Visualisation 6 EC Specialisation courses offered by ICT: • Advanced Image Processing 4 EC • Audio and Speech Processing 4 EC • Information Theory 4 EC • Statistical Signal Processing 4 EC • Cryptography 4 EC • Pattern Recognition 6 EC • Multimedia Data Management 4 EC • Selected Topics in Multimedia Computing 4 EC Specialisation courses offered by MMI: • Real-time AI and Automated Speech Recognition 6 EC • Expert Systems in Technical Environments 6 EC • Neural Networks 6 EC • Design of Highly Interactive Systems 4 EC • Usability Engineering 5 EC • Educational Software 4 EC BioInformatics BioInformatics common core • Pattern Recognition 6 EC • Databases and Datamining 6 EC • Microscopy, Modelling & Visualization 6 EC Specialisation courses • Advanced Statistics 3 EC • Advanced Bioinformatics 4 EC • Molecular Computational Biology 6 EC • Advanced Image Processing 4 EC • Multimedia Information Retrieval 3 EC • High-throughput Quant. Measurements 6 EC • Functional Genomics and Systems Biology 6 EC • Mathematical Biology, Virtual cell 6 EC • Optimisation 6 EC Support programme: Life Science 16 EC • Moleculaire Genetica 1 3 EC • Cell Biology 3 EC • Moleculaire Genetica 2 3 EC • Moleculaire Cell Biology 1 3 EC • Signalling 4 EC
QANU / Informatica, TU Delft
369
Support programme: Computer Science 19 EC • OO-programmeren 9 EC • Datastructuren en Algoritmen 5 EC • Databases 5 EC Support programme: Mathematics 16 EC • Signal Processing 4 EC • Kansrekening en Statistiek 4 EC • Stochastic Processes 4 EC • Numerieke Wiskunde en Simulatie I 4 EC Optional bachelor courses for support programme • Biotechnologie 3 EC • Metabolic Engineering 1 3 EC • Biosystems-enigineering 4 EC • Fundamentele informatica I 2 EC • Fundamentele informatica II 2 EC • Kennissystemen 5 EC • Computer Graphics 4 EC • Numerieke Wiskunde en Simulatie II 4 EC
370
QANU / Informatica, TU Delft
8.
De bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleidingen Computer Science and Engineering en Business Information Systems aan de TU Eindhoven
a. Naam, CROHO-nummer, niveau, oriëntatie, studielast, graad en variant: Bacheloropleiding Technische Informatica: 56964; bachelor; wo; 180 EC; BSc; voltijds en deeltijds Masteropleiding Computer Science and Engineering: 60438; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds en deeltijds. Masteropleiding Business Information Systems: 60432; master; wo; 120 EC; MSc; voltijds en deeltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit Wiskunde en Informatica (W&I) aan de TU Eindhoven c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-visitatiecommissie Informatica (september 2002) d. Start opleidingen en einddatum accreditatie: Bacheloropleiding: september 2002 respectievelijk 31 december 2007 Masteropleidingen: september 2003 respectievelijk 31 december 2007 e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit
Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de visitatiecommissie Informatica van QANU over de drie door het College van Bestuur van de TU Eindhoven bij brief van 8 maart 2006 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding Technische Informatica (hierna: Ba-TI) en de masteropleidingen Computer Science and Engineering (hierna: Ma-CSE) en Business Information Systems (hierna: Ma-BIS). Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen op 12 en 13 december 2006. Enige tijd voor het visitatiebezoek heeft het faculteitsbestuur de visitatiecommissie de ‘Eindrapportage curriculumherziening BTI en CSE ‘07/’08’ toegezonden, waarin de voorgenomen wijzigingen zijn beschreven in de herziene curricula van de Ba-TI en Ma-CSE per september 2007. De commissie heeft hiervan kennisgenomen en heeft, wanneer daartoe in haar ogen aanleiding was, de voorgenomen wijzigingen in haar afweging betrokken. In aanvulling op de zelfstudie heeft de commissie nadere informatie ontvangen over de deeltijdse varianten van de opleidingen. De in dit rapport neergelegde bevindingen zijn van toepassing op zowel de voltijdse als de deeltijdse varianten. Waar ze daartoe aanleiding zag, heeft ze specifieke opmerkingen gemaakt over de deeltijdse varianten. Overigens bleek uit de aanvullende informatie dat de inhoud van het programma van de deeltijdvariant gelijk is aan dat van de voltijdse variant en dat de wezenlijke verschillen zich beperken tot zaken als collegegeld, inschrijvingsduur en studiefinanciering.
QANU / Informatica, TU Eindhoven
371
Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (in de zelfstudie) aangetroffen informatie. In de bijlagen 1A t/m 1C is per opleiding een overzicht van de toegekende scores opgenomen. Voor de definitie van de scores (excellent, goed, voldoende, onvoldoende) wordt verwezen naar bijlage C van het integrale eindrapport van de commissie. Ze heeft conform de werkwijze van QANU de score ‘voldoende’ toegekend wanneer in haar ogen aan de basiskwaliteit is voldaan. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over met name de passages in de zelfstudie over de facetten die bij uitstek voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19. Afbouw oude opleiding In de ongedeelde vijfjarige opleiding Technische Informatica zijn op dit moment de programma’svoor de generaties van 2001 en daarvoor in afbouw. Dat zijn in principe twee programma’s: het TI5-programma (met kandidaatsexamen) voor studenten van de generaties 2000 en 2001 en het IN5-programma voor studenten van eerdere generaties. Op 1 december 2005 waren er nog 153 studenten ingeschreven die volgens oude stijl studeren. Dat zijn 68 studenten in het IN5-programma en 85 studenten in het TI5-programma. Velen hebben zich echter inmiddels op advies van het College van Bestuur en het Studentenservicecentrum laten overschrijven naar de bachelor-masterstructuur. De regelingen met betrekking tot de overgang van de oude programma’s naar de bachelorfase zijn flexibel en individueel gehouden. In principe kunnen de oude programma’s gevolgd worden met een paar kleine aanpassingen via vervangende vakken. Daar waar dat praktische problemen oplevert wordt het programma op individuele basis vastgelegd en vastgesteld door de examencommissie. Voor wat betreft de overgang van de oude programma’s naar de masterfase geldt de regel dat studenten die al een aanzienlijk deel van de ongedeelde bovenbouw hebben gedaan. de ongedeelde opleiding blijven volgen. De studenten-oude-stijl zijn allen op de hoogte gesteld van het besluit van het College van Bestuur dat studenten uit het TI5-programma voor 1 september 2006 hun kandidaats dienen te hebben afgerond en dat alle studenten van de oude programma’s voor 1 september 2009 hun totale vijfjarige studie afgemaakt moeten hebben. De haalbaarheid hiervan voor wat betreft hbo-studenten die het schakelprogramma volgen, is een aandachtspunt. Als zij hun kandidaatsexamen niet op tijd halen, zal per individu moeten worden nagegaan hoe hij het beste kan worden ingepast in de nieuwe structuur, aldus de zelfstudie. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de gesprekken met de studentenvertegenwoordigers geïnformeerd of er zich problemen hebben voorgedaan bij de afbouw van de ongedeelde opleiding. Van die zijde werd aangegeven dat dit niet het geval is (geweest).
372
QANU / Informatica, TU Eindhoven
8.1.
De doelstellingen van de opleidingen
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Algemeen De zelfstudie geeft allereerst een overzicht van de ijkpunten die zijn gehanteerd voor de eindtermen van de bachelor- en masteropleidingen. In het verband van de landelijke Informaticakamer zijn de bachelorcurricula van de Nederlandse universiteiten met elkaar vergeleken. Hieruit bleek globaal een grote mate van overeenstemming te bestaan. Een tweede belangrijk ijkpunt voor universitaire informaticacurricula zijn de ‘Computing Curricula’ die worden opgesteld door de Joint Task Force (JTF) van de gezamenlijke beroepsverenigingen ACM19, AIS20 en IEEE21. Bij het opstellen van het programma is hiermee indertijd rekening gehouden. In deze zelfstudie wordt op diverse punten aan het nieuwste voorstel (2005) gerefereerd. Het JTF-rapport onderscheidt vijf bachelorprogramma’s: Computer Engineering, Computer Science, Information Systems, Information Technology en Software Engineering. Het bachelorprogramma Technische Informatica komt in grote lijnen overeen met het programma Computer Science, waarbij wat extra nadruk wordt gelegd op Information Systems en Software Engineering. Het JTF-rapport behandelt de bachelorprogramma’s in de informatica. De beschrijving van het vakgebied is evenwel van bredere toepassing en is ook een goede leidraad voor de beschrijving van de masterprogramma’s. In de mastercurricula wordt dieper op de onderwerpen ingegaan en wordt de kennis op complexere problemen toegepast. Tevens vindt in de masterfase specialisatie plaats. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de visie op de wetenschappelijke ingenieursopleiding in de informatica, die ten grondslag ligt aan de opleiding. Op basis van dit uitgangspunt steunen de bachelor- en masteropleidingen op drie pijlers: de afgestudeerde is zowel wetenschapper als ingenieur als informaticus. Deze visie heeft een vertaling gekregen in de doelstellingen en eindtermen van de opleidingen (zie hieronder). Bacheloropleiding De eindtermen van de opleiding zijn opgenomen in bijlage 2A van dit rapport. Zoals verwoord in het OER wordt met de opleiding beoogd: kennis, inzicht en vaardigheden te doen verwerven op het gebied van technische informatica, gericht op het bewerkstelligen van academische vorming en voorbereiding voor verdere studie met het recht op toegang tot de masteropleidingen CSE en BIS. De invoering van de bachelor-masterstructuur noopte tot bezinning op de verschillende rollen van de bachelor- en de masteropleidingen als onderdelen van dit programma. Het uitstroomniveau The ACM (Association for Computing Machinery) is an international scientific and educational organization dedicated to advancing the arts, sciences, and applications of information technology. 20 The Association for Information Systems. 21 The IEEE (Institute of Electrical and Electronics Engineers) is a professional association for the advancement of technology. 19
QANU / Informatica, TU Eindhoven
373
van de bacheloropleiding lag impliciet besloten in het ongedeelde vijfjarige opleidingsprogramma. Met de eindtermen voor de bacheloropleiding is in feite de doorstroom van het derde naar het vierde studiejaar, zoals in het oude programma geijkt, enigszins aangepast en formeel vastgelegd als diplomamoment. De uitwerking van een en ander in een curriculum is vergeleken met zowel de curricula van de zusteruniversiteiten als met internationale curricula om zo de domeinspecifieke eisen te waarborgen. Tevens is ze voorgelegd aan de externe adviescommissie (EAC; zie onder Facet 19). De eindtermen van de bacheloropleiding Technische Informatica zijn zodanig dat het bachelordiploma drempelloze toegang verschaft tot de masteropleidingen CSE en BIS. Doorstroom naar andere masteropleidingen, bijvoorbeeld binnen de beoogde 3TU-Graduate School, is voorzien maar is niet drempelloos gegarandeerd. Instroom in de beroepspraktijk op basis van dit bachelordiploma is mogelijk maar is niet a priori bedoeld. Een keuze die ook bevestigd werd in de gesprekken met de externe adviescommissie, aan wie als vertegenwoordigers van het afnemende veld het programma is voorgelegd. Ten slotte worden in de zelfstudie de afzonderlijke eindtermen van de bacheloropleiding doorgelopen en nader toegelicht. Masteropleidingen De zelfstudie verwijst naar de doelstellingen en eindtermen van de beide opleidingen zoals opgenomen in bijlage 2B bij dit rapport. Beide masterprogramma’s leiden op tot wetenschappelijke ingenieurs die kunnen omgaan met een hoog abstractieniveau en beschikken over een grote mate van technische kennis en uitstekende vaardigheden op het gebied van analyse, synthese en ontwerpen van informatieverwerkende systemen. Ze beschikken over een grondige theoretische kennisbasis. De eindtermen voor zowel de Ma-CSE als de Ma-BIS sluiten hierop aan, aldus de zelfstudie. Zij zijn afgeleid van de eindtermen zoals die ook golden voor het vijfjarige curriculum. De conclusie uit de visitatie 2002 over de goede kwaliteit van de afgestudeerden rechtvaardigde deze beslissing. Ten slotte worden in de zelfstudie voor de mastervarianten Information Security Technology (IST) en Embedded Systems (ES) meer vakspecialistische uitwerkingen van de eindtermen gegeven. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie stelt vast dat de zelfstudie een gedegen nationale en internationale vergelijking presenteert waarin de programma-inhoud van de Ba-TI wordt beschreven ten opzichte van de zusteropleidingen aan de Nederlandse universiteiten, de bacheloropleiding Informatica van de Universiteit van Tampere (Finland) en de bacheloropleiding volgens de richtlijnen van het Core Curriculum Computer Science van de ACM/IEEE-CS Joint Curriculum Task Force. Zowel ACM als IEEE geldt als een vooraanstaande organisatie met mondiale uitstraling die in overleg met de relevante belanghebbenden (waaronder de industrie) werkt aan standaarden op het gebied van respectievelijk informatica en technologische toepassingen. De ontwerpversie 2005 van de geactualiseerde standaarden van de Joint Task Force (JTF) van ACM/IEEE zijn door de landelijke kamer van Informaticaopleidingen aangenomen als gemeenschappelijk uitgangspunt en door de commissie in haar referentiekader opgenomen. 374
QANU / Informatica, TU Eindhoven
De zelfstudie gaat naar het oordeel van de commissie niet expliciet in op de correspondentie tussen de eindtermen van de Ba-TI en de ‘Common requirements’ uit het JTF-rapport. Maar wanneer de commissie zelf die vergelijking maakt, komt ze tot de conclusie dat er voldoende aansluiting is tussen de gepresenteerde eindtermen en de ‘Common requirements’ van ACM/ IEEE. De herziene eindtermen voor de Ba-TI per 2007-2008 vormen in dit opzicht nog een verbetering, omdat expliciet wordt ingegaan op reflectieve en communicatieve vaardigheden. Maar wat de commissie in zowel de huidige als de herziene eindtermen mist, is expliciete aandacht voor onderzoek, bijvoorbeeld doordat wordt beoogd een aanvang te maken met het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden. De commissie stelt overigens vast dat in de herziene doelstellingen van de opleiding wel de mogelijkheid wordt genoemd van uitstroom naar een functie in de IT-sector. Concluderend stelt ze vast dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Masteropleidingen De commissie stelt vast dat de geformuleerde doelstellingen en eindtermen van deze masteropleiding goed aansluiten bij de criteria die in de landelijke Informatica-kamer in samenhang met het rapport van de Joint Task Force van ACM/IEEE zijn geformuleerd voor de ‘nature of Master degree courses’ (zie paragraaf 3.3. van het referentiekader van de commissie). Dit geldt nog sterker voor de doelstellingen en eindtermen voor het herziene curriculum per 20072008. Daarin wordt expliciet gesteld dat men “academisch gevormde informatica-ingenieurs wil opleiden die in staat zijn het vakgebied inhoudelijk verder te brengen en die binnen de IT een richtinggevende rol kunnen spelen”. Dit sluit bij uitstek aan bij de passage in par. 2.3.3 van het referentiekader van de commissie waarin wordt gesteld dat een masteropleiding “should lead the student towards the frontiers of design and applications in the field and/or towards the major research issues in the field”. De commissie komt tot de conclusie dat de beoogde eindkwalificaties van de afgestudeerden voldoen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en, gezien de betrokkenheid van het afnemende veld bij de formulering van de ACM/IEEE-standaarden, ook aan die van de (internationale) beroepspraktijk. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v
QANU / Informatica, TU Eindhoven
375
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Bacheloropleiding In tabelvorm geeft de zelfstudie de relatie weer tussen de eindtermen van de Ba-TI en de Dublin-descriptoren. De eindtermen van de bacheloropleiding zijn bij deze vergelijking als volgt ingedeeld: inzicht, abstractievermogen, basiskennis, leervermogen, ontwikkelvermogen, groepswerk en context. De afdekking toont volgens de zelfstudie aan dat de eindtermen van de opleidingen een bij een bachelorgraad passend academisch niveau hebben. Masteropleidingen In tabelvorm geeft de zelfstudie de relatie weer tussen de eindtermen van de Ma-CSE respectievelijk de Ma-BIS en de Dublin-descriptoren. De afdekking toont volgens de zelfstudie aan dat de eindtermen van de opleidingen een bij een mastergraad passend academisch niveau hebben. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie stelt vast dat de gepresenteerde eindtermen van de gevisiteerde bachelor- en masteropleidingen op correcte wijze in de zelfstudie zijn gekoppeld aan een of meer van de vijf aspecten die in de Dublin-descriptoren worden onderscheiden (kennis en inzicht, toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie, leervaardigheden) om het niveau van een universitaire bachelor en master te beschrijven. Ze is van oordeel dat het niveau van de eindtermen correspondeert met het niveau dat volgens elk van de de Dublin-descriptoren kenmerkend is voor een universitaire bachelor- respectievelijk masteropleiding. Daardoor komt het niveauverschil ook goed tot uiting. Typerend voor het bachelorniveau vindt de commissie de termen ‘beheersing van basisbegrippen’ en ‘voldoende abstractievermogen’. De masteropleiding is goed herkenbaar door begrippen als ‘originaliteit in het verrichten van onderzoek’, ‘ beheersing van grote en complexe systemen’ en ‘hoog abstractieniveau’. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v
376
QANU / Informatica, TU Eindhoven
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Kenmerkend voor de oriëntatie van de wetenschapsbeoefening en het wetenschappelijk onderwijs in het domein van de technische informatica is volgens de zelfstudie de vervlechting van wetenschappelijk onderzoek en ontwerpen. De activiteit van ontwerpen is door het samenwerkingsverband van de drie Technische Universiteiten aangewezen als een van de zeven onderscheidende academische kenmerken voor ingenieurswetenschappen. In het profiel van de TUE-ingenieur wordt dit als volgt verwoord: “Eindhovense ingenieurs zijn academisch gevormd. Dat wil zeggen: zij zijn competent op de voor hen relevante disciplines, kunnen onderzoeken en ontwerpen, hebben een wetenschappelijke benadering van problemen en ideeën, beschikken over intellectuele vaardigheden als redeneren, reflecteren en debatteren, zijn goed in communiceren en samenwerken, en zijn zich bewust van de temporele en maatschappelijke context van wetenschap en technologie.” De Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula, in 2005 opgesteld namens de drie technische universiteiten, vormen een uitbreiding en operationalisering van de Dublindescriptoren, waarin onder meer rekening wordt gehouden met de rol van het ontwerpen, aldus de zelfstudie. In de zelfstudie wordt dit als kader gebruikt voor toetsing van de wetenschappelijke oriëntatie van de eindtermen. Bacheloropleiding Vervolgens worden in tabelvorm voor de Ba-TI aangegeven hoe de academische vaardigheden verankerd zijn in de eindtermen van de opleiding in termen van de zeven dimensies van de ‘3TU-criteria’: kundigheid in een of meer wetenschappelijke disciplines, bekwaamheid in onderzoeken/ontwerpen, een wetenschappelijke benadering, intellectuele basisvaardigheden, bekwaamheid in samenwerken en communiceren, en rekening houden met de temporele en maatschappelijke context. Het diploma van de Ba-TI verschaft drempelloze toegang tot de Ma-CSE en de Ma-BIS. Over doorstroommogelijkheden naar andere informaticaopleidingen zijn landelijk in de Informaticakamer afspraken gemaakt. Verder is er in het verband van de drie technische universiteiten een doorstroommatrix opgesteld, waarin de doorstroommogelijkheden van bachelor- naar masteropleidingen aan de drie technische universiteiten zijn vastgesteld. De bacheloropleiding beoogt op te leiden tot doorstroom naar een masteropleiding en is niet primair bedoeld om op te leiden tot toetreding naar de beroepspraktijk, aldus de zelfstudie. De mogelijkheden voor toetreding tot de arbeidsmarkt zijn nog onontgonnen terrein. Vergelijking met de kwalificaties uit het onder auspiciën van de Europese Commissie in 2001 opgestelde rapport Generic ICT Skills Profiles van Career Space (een consortium van elf grote ICT-bedrijven) wijst uit dat een bachelor Technische Informatica wel de QANU / Informatica, TU Eindhoven
377
startkwalificaties heeft voor een beperkt aantal functies zoals applicatieprogrammeur. De mogelijkheden zijn overigens sterk afhankelijk van de arbeidsmarktsituatie. Masteropleidingen Ook voor de beide masteropleidingen wordt in tabelvorm aangegeven hoe de academische vaardigheden verankerd zijn in de eindtermen van de opleidingen in termen van de zeven hierboven genoemde dimensies van de 3TU-criteria. De zelfstudie wijst erop dat uit de WO-monitor blijkt dat afgestudeerde informatica-ingenieurs van de TUE hun plaats op de arbeidsmarkt uitstekend hebben gevonden. In de WO-monitor van 2004 gaf 88% van de ondervraagden (alumni van de vijfjarige opleiding) aan zich in sterke mate voorbereid te voelen om te starten op de arbeidsmarkt. Landelijk lag dit op 70%. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie is van oordeel dat de geformuleerde eindtermen van de bacheloropleiding getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Ze heeft in haar oordeel onder Facet 2 al enkele elementen geïdentificeerd die typerend zijn voor een wetenschappelijke bacheloropleiding: ‘beheersing van basisbegrippen’ en ‘voldoende abstractievermogen’. Daarnaast valt ook te wijzen op aspecten als ‘wetenschappelijke aanpak van het ontwerpproces’ en ‘zelfstandige kennisvergaring in een nieuw domein’. Ook is de commissie van oordeel dat de zelfstudie op correcte wijze een verband heeft gelegd tussen de eindtermen van de Ba-TI en de 3TU-criteria voor Academische Bachelor en Mastercurricula. Wel valt het haar op dat de eindtermen (ook niet in de herziene vorm) geen specifieke aandacht besteden aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheid. De commissie stelt op grond van de in de zelfstudies verstrekte gegevens vast dat de bacheloropleidingen toegang geven tot ten minste één aansluitende universitaire opleiding op masterniveau: de Ma-CSE en de Ma-BIS van de TUE. Uitstroom naar de beroepspraktijk is in de huidige formulering van doelstellingen en eindtermen niet voorzien, maar bij de herziening per 2007-2008 is in de doelstelling expliciet ruimte gecreëerd voor uitstroom naar een functie in de IT. De commissie vindt dit een goede zaak, maar zou de opleiding willen adviseren om dit punt op de agenda te zetten in het overleg met het beroepenveld (zie onder Facet 19) om hieraan concreet vorm te geven. Gezien het bovenstaande en gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten (in dit geval het JTF-rapport van ACM/IEEE), stelt de commissie vast dat de wetenschappelijke oriëntatie van de gepresenteerde doelstellingen en eindtermen van de Ba-TI adequaat is. Masteropleidingen De commissie is van oordeel dat de gepresenteerde doelstellingen en eindtermen van de beide masteropleidingen overtuigend demonstreren dat hierbij sprake is van wetenschappelijk georiënteerde opleidingen. Onder Facet 2 heeft ze bij de bespreking van het niveauverschil tussen 378
QANU / Informatica, TU Eindhoven
bachelor- en masteropleidingen al enkele elementen geïdentificeerd die de wetenschappelijke ambitie van de opleidingen illustreren. Het gaat daarbij om: ‘originaliteit in het verrichten van onderzoek’, ‘beheersing van grote en complexe systemen’ en ‘hoog abstractieniveau’. In de eindtermen van het herziene curriculum per 2007-2008 heeft het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheid een duidelijke plaats gekregen. Ten slotte is de commissie van oordeel dat de zelfstudie op correcte wijze een verband heeft gelegd tussen de eindtermen van de masteropleidingen en de 3TU-criteria voor Academische Bachelor en Mastercurricula. Gezien het bovenstaande en gezien haar positieve oordeel onder Facet 1 over de aansluiting van de eindkwalificaties bij de eisen van (internationale) vakgenoten concludeert de commissie dat de wetenschappelijke oriëntatie van de gepresenteerde doelstellingen en eindtermen van de Ma-CSE en de Ma-BIS adequaat is. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet is de commissie van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica alsmede de masteropleidingen Computer Science and Engineering en Business Information Systems van de TU Eindhoven voldoen op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
8.2.
Het programma van de opleidingen
Vooraf De zelfstudie beschrijft de totstandkoming van de huidige programma’s vanaf het moment van introductie van de bachelor-masterstructuur in 2002. Voor elk van de gevisiteerde opleidingen volgt een beknopte beschrijving van opbouw en inhoud van het programma, alsmede van de gebruikte werkvormen. Een overzicht van de programma’s is opgenomen in bijlagen 3A t/m 3C bij dit rapport. Het BTI-curriculum is ingedeeld in zogenaamde stromen (clusters van samenhangende vakken) en wel de volgende: programmarealisatie, algoritmiek, systemen, theoretische informatica, computerarchitectuur en -programmatuur, kerncomponenten, maatschappelijke vorming, OntwerpGericht Onderwijs (OGO), Wiskunde en keuzeruimte. Elke stroom is uitgewerkt in doelen en vakken. Per stroom wordt een beschrijving van de doelen gegeven. Het programma is zo opgebouwd dat er per trimester vier tot vijf vakken en een ontwerpproject (OGO) worden aangeboden. Het eerste studiejaar heeft een selecterende, en een oriënterende functie. De oriënterende functie wordt mede vervuld door het aanbieden van de propedeusecolloquiumreeks waarin onder meer door het uitnodigen van (externe) sprekers aandacht wordt besteed aan het beroepsperspectief van informatici. Het tweede jaar wordt de kennisbasis uitgebreid en de opdrachten voor OGO worden complexer. Keuzevakken worden QANU / Informatica, TU Eindhoven
379
gevolgd in het derde jaar, de OGO-reeks wordt afgesloten met het ‘Software Engineering’project. Extra begaafde studenten hebben de mogelijkheid om een dubbele propedeuse Wiskunde-Informatica te volgen. De Ma-CSE kent verschillende varianten. Ten eerste CSE-mainstream, waarbinnen men zich kan specialiseren in een van de vier afstudeerspecialisaties: CE (Computational Engineering), IS (Information Systems), SE (Systems Engineering) en ST (Software Technology). Ten tweede de IST-variant, waarin men zich kan specialiseren in ‘information security’, en ten derde de ES-variant, waarbinnen men zich kan specialiseren op het gebied van ‘embedded systems’. Het is de bedoeling dat IST en ES in de toekomst zelfstandige masterprogramma’s worden. Elke variant is opgebouwd uit een verplicht deel (40 EC), een keuzedeel (40 EC) en de afstudeeropdracht (40 EC). De vakken worden alle aangeboden als Engelstalig onderwijs en worden door studenten vanuit verschillende varianten gevolgd (het zogenaamde aanschuif-onderwijs). De masteropleiding BIS is voortgekomen uit de variant Bedrijfsinformatica van de oude vijfjarige ingenieursopleiding Informatica. Het programma is interfacultair, met als partner de Faculteit Technologie Management (hierna: TM). In tegenstelling tot de variant Bedrijfsinformatica is BIS drempelloos toegankelijk voor afgestudeerde bachelors Technische Bedrijfskunde (naast de bachelors Technische Informatica). Dit laatste is mogelijk geworden door de versterking van het aandeel van vakken op het gebied van informatiesystemen in deze bachelorpleiding. De opleiding is momenteel nog opgebouwd uit een verplicht deel van 40 EC (gelijk verdeeld over informatica- en bedrijfskundevakken), een keuzedeel van 40 EC en de afstudeeropdracht van ook 40 EC. Al het onderwijs is Engelstalig. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Bacheloropleiding De eisen die op het gebied van kennisontwikkeling van de studenten aan inhoud en vormgeving van het curriculum worden gesteld, zijn volgens de zelfstudie op verschillende manieren verankerd in de opleiding. Ten eerste wordt het onderwijs voor het overgrote deel verzorgd door medewerkers die actief bij het wetenschappelijk onderzoek zijn betrokken (zie ook onder Facet 12). Ook in het eerste jaar loopt het scala van betrokken docenten uiteen van hoogleraren tot promovendi uit alle expertisegebieden. Ten tweede is het curriculum van de bacheloropleiding grotendeels opgebouwd uit elementen met een zekere ‘eeuwigheidswaarde’, voor zover daarvan in het relatief jonge vakgebied informatica al sprake van is. Nieuwe, veelbelovende ontwikkelingen in het vakgebied worden eerst aangeboden in de ontwerpersopleiding of de masteropleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een keuzevak. Als het vak is uitgekristalliseerd en inderdaad tot de basisstof blijkt te behoren, kan 380
QANU / Informatica, TU Eindhoven
het daarna zijn weg vinden naar het bachelorcurriculum. Op deze wijze wordt de aansluiting op nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied geborgd. Ten derde dragen de opleidingsdirecteur en de wetenschappelijke staf in het algemeen er vanuit hun betrokkenheid bij lopend onderzoek zorg voor dat het curriculum bij herzieningen ervan afgestemd blijft op de state-of-the-art van het vakgebied. Ten vierde spelen OGO-projecten (ontwerpprojecten ter afsluiting van een onderwijsperiode) een belangrijke rol bij de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van onderzoek en ontwerpen. De zelfstudie geeft ten slotte aan hoe de eerdergenoemde 3TU-criteria voor Academische Bachelor (en Mastercurricula) met welke programmaonderdelen c.q. onderwijsvormen worden gerealiseerd. Masteropleidingen De wetenschappelijke oriëntatie van de masteropleiding is verankerd in het onderwijs doordat het onderwijs uitsluitend wordt verzorgd door medewerkers die actief zijn betrokken bij het wetenschappelijk onderzoek. Docenten die actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek brengen hun zo verworven kennis, inzicht en vaardigheden in in het masteronderwijs. Dit gebeurt enerzijds in de vorm van kennisoverdracht (colleges en studiemateriaal), anderzijds doordat veel vakken met een opdracht worden afgerond. Docenten brengen zo hun onderzoeksvaardigheden en hun onderzoekende attitude over op studenten. Bovendien is het afstudeerproject gekoppeld aan een van de onderzoeksgroepen en kan deze, ter voorbereiding op de gekozen richting van beroepsuitoefening, zowel op een ontwerpopdracht als een onderzoeksopdracht gebaseerd zijn. De kwaliteit van het onderzoek is volgens de zelfstudie hoog zoals ook blijkt uit de onderzoeksvisitatie van respectievelijk Informatica en TM/IS. Een deel van deze projecten vindt in het bedrijfsleven plaats waarmee aangesloten wordt bij actuele problemen en waardoor inbreng van actuele beroepspraktijk in het onderwijs wordt gerealiseerd. Verder dragen aan de wetenschappelijke oriëntatie van het programma bij: specialisatievakken, verplichte vakken ten behoeve van het ontwerpen, en vakken die vooral als doel hebben om de theoretische basis van de studie te versterken. De zelfstudie geeft ten slotte aan hoe de eerdergenoemde 3TU-criteria voor Academische (Bachelor en) Mastercurricula met welke programmaonderdelen c.q. onderwijsvormen worden gerealiseerd. Oordeel commissie Bacheloropleiding De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bacheloropleiding, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een aantal recente voorbeelden van de afsluitende bachelorprojecten (de Software-Engineering-projecten). Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie.
QANU / Informatica, TU Eindhoven
381
De commissie heeft op grond daarvan vastgesteld dat het programma in voldoende mate voldoet aan de eisen die volgens het accreditatiekader gesteld worden aan een wetenschappelijke opleiding. Er is door de nauwe verwevenheid van het onderwijs met het plaatselijke onderzoek in de verschillende onderzoeksgroepen sprake van voldoende interactie tussen onderwijs en onderzoek en van voldoende aansluiting bij actuele wetenschappelijke ontwikkelingen. Er bestaat binnen het programma naar het oordeel van de commissie ook relatief veel aandacht voor Algoritmiek en Complexiteit, vakken die de bouwstenen zijn voor de theoretische fundering van de opleiding. De OGO-projecten vervullen volgens de commissie een stimulerende rol bij het bevorderen van vaardigheden in het ontwerpen en in mindere mate het onderzoeken. Het laatstgenoemde aspect zou in de ogen van de commissie versterkt moeten worden. De ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden komt wat de commissie betreft niet goed genoeg uit de verf. Met verwijzing naar haar kritische oordeel onder Facet 20 over aard en niveau van de bestudeerde software-engineering-projecten (het laatste OGO-project van de bacheloropleiding: het zogenaamde SE-project) meent de commissie dat deze niet standaard kunnen gelden als een afsluitende proeve van bekwaamheid. Daarvan wordt wel uitgegaan in het laatste onderdeel van de ‘Common requirements’ van ACM/IEEE: ‘undertaking, completing and presenting a capstone project’. In de ogen van de commissie wordt in de aangetroffen SE-projecten ook in onvoldoende mate een begin gemaakt met het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden, zoals is beschreven in het domeinspecifiek referentiekader (zie ook Facet 20). Wel worden in verschillende vakken aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk van de informaticus gelegd. Het SE-project geldt in dat opzicht bij uitstek als goed voorbeeld. Ook de oprichting van het Laboratorium voor Software Quality (LaQuSo), waarin onderzoek gedaan wordt naar methoden, technieken en tools die de kwaliteit van software kunnen verbeteren, is volgens de commissie illustratief voor de wijze waarop binnen onderwijs en onderzoek gestreefd wordt naar een goede koppeling tussen theorie en praktijk. Speciale waardering heeft de commissie voor het propedeusecolloquium, een reeks bijeenkomsten in het eerste studiejaar waarin onder meer door het uitnodigen van (externe) sprekers aandacht wordt besteed aan het beroepsperspectief van informatici. Per saldo komt de commissie tot een voldoende oordeel over dit facet. Masteropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleidingen, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en van een zelfgemaakte selectie van twaalf afstudeeropdrachten van de Ma-CS en enkele van de MaBIS. Ze heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft vastgesteld dat er in het algemeen voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, hetgeen het meest pregnant tot uiting komt in de afsluitende afstudeeropdrachten. Haar positieve oordeel onder Facet 20 over het niveau van het afstudeerwerk ondersteunt deze conclusie. Door de nauwe betrokkenheid van studenten bij lopende onderzoeksprojecten en de duidelijke rol van de onderzoekers als docent zijn ook de interactie tussen onderwijs en onderzoek en de aansluiting van het onderwijs bij actuele wetenschappelijke theorievorming adequaat vormgegeven.
382
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Bacheloropleiding Het verband tussen eindtermen en programma wordt in tabelvorm gelegd op het niveau van (stromen van) vakken. In een bijlage bij de zelfstudie is een overzicht opgenomen waarin voor alle vakken van een stroom per vak aangegeven is aan welke eindtermen volgens de verantwoordelijke docent het met goed gevolg afleggen van dit vak bijdraagt. Dit overzicht bevestigt dat alle eindtermen afgedekt zijn, aldus de zelfstudie. Een volgende bijlage bevat het studieprogramma van de opleidingen. De doelstellingen van de afzonderlijke vakken worden beschreven in de opleidingsgidsen. De zelfstudie maakt ook een vergelijking met het JTF-rapport en geeft aan dat de Ba-TI de meeste overeenkomst heeft met het curriculum Computer Science. Er wordt aangegeven welke beredeneerde keuzes er zijn gemaakt die leiden tot enkele verschillen met dit curriculum. Masteropleidingen In tabelvorm wordt het verband getoond tussen eindtermen en programma op het niveau van (clusters van) vakken voor de mainstreamvariant respectievelijk de IST-variant van CSE, en van de Ma-BIS. In een bijlage bij het rapport is een overzicht opgenomen waarin per vak is aangegeven aan welke eindtermen het vak volgens de verantwoordelijke docent bijdraagt. Hieruit blijkt dat alle eindtermen afgedekt zijn, aldus de zelfstudie. Een volgende bijlage bevat het studieprogramma van de opleidingen. De doelstellingen van de afzonderlijke vakken worden beschreven in de opleidingsgidsen. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de eindtermen van de opleidingen zijn gekoppeld aan afzonderlijke curriculumonderdelen (c.q. programmastromen in de Ba-TI of clusters van vakken in de beide masteropleidingen). Ze is van oordeel dat de eindtermen in het algemeen op passende wijze vertaald zijn (in leerdoelen van) onderdelen van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindtermen valt daarmee in voldoende mate te identificeren. Ze concludeert dat de inhoud QANU / Informatica, TU Eindhoven
383
van het programma in het algemeen een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Onder Facet 3 stelt de commissie vast dat specifieke aandacht voor onderzoeksvaardigheid in de eindtermen ontbrak. Dit spoort met haar bevinding onder Facet 4 namelijk dat in haar ogen de afgestudeerde bachelor nog niet heeft aangetoond te beschikken over de basisvaardigheden in het onderzoeken, afgaande op haar analyse van de bestudeerde software-engineeringprojecten. Het opleidingsmanagement heeft erop gewezen dat deze vaardigheden in andere programmaonderdelen aan de orde zijn (zoals de ontwerpprojecten en het portfolio). De commissie meent echter dat er in dat geval geen sprake is van een expliciete afsluitende toetsing met een integrerend karakter zoals bedoeld wordt in het laatste onderdeel van de ‘Common requirements’ van het JTF-rapport (zie ook onder Facet 20). Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en wanneer er geen sprake is van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Bacheloropleiding De bacheloropleiding is ontworpen als een breed en samenhangend programma, zo meldt de zelfstudie. Het eerste jaar is zowel oriënterend, selecterend als verwijzend en biedt een basis voor verdere kennis- en vaardigheidsontwikkeling in de vervolgjaren. Het tweede jaar bouwt voort op de basis uit het eerste jaar en is nog grotendeels gemeenschappelijk. In het derde jaar kunnen, rekening houdend met interesse en masterperspectief, keuzevakken gevolgd worden. Via de stromen (zie het Vooraf bij paragraaf 2. en Facet 5) zijn de eindtermen van de opleiding gekoppeld aan de inhoud van het curriculum. Per stroom zijn de onderlinge afhankelijkheden van de vakken vastgelegd (gevoegd als bijlage bij de zelfstudie). De verbanden tussen vakken uit verschillende stromen worden weerspiegeld in de voorkenniseisen die in de vakkengids bij een vak staan vermeld. In de loop van het programma neemt de complexiteit van de projecten toe. In de projecten wordt enerzijds een beroep gedaan op in diverse vakken verworven kennis en anderzijds wordt een progressieve reeks vaardigheden op het gebied van de diverse aspecten van projectwerk ontwikkeld. De zelfstudie heeft dit in tabelvorm weergegeven. Masteropleidingen Bij de invoering van de bachelor-masterstructuur is volgens de zelfstudie gestreefd naar meer zichtbare samenhang in het curriculum ten opzichte van de bovenbouw van het vijfjarig cur384
QANU / Informatica, TU Eindhoven
riculum. Naast de al bestaande splitsing in Bedrijfsinformatica en Technische Informatica, zijn twee extra varianten ontwikkeld, met elk hun eigen samenhang. Voor wat betreft de mainstream-Ma-CSE is het programma ingedeeld in vier clusters. De verbanden tussen vakken in verschillende clusters worden weerspiegeld bij de voorkenniseisen, vermeld in de opleidingsgids. De masteropleiding BIS is voortgekomen uit een samenhangende variant Bedrijfsinformatica en wordt nadrukkelijk gedreven vanuit een aantal leerstoelen die nauw aan elkaar verwant zijn. De opleiding bouwt voort op de bacheloropleiding Technische Informatica en de bacheloropleiding Technische Bedrijfskunde (BTB). Het programma van BIS bevat een cluster over informatiesystemen en architectuur op een hoog conceptueel niveau, te volgen door academisch opgeleide bachelorstudenten Computer Systems en Information Systems, en een cluster over het beheersen van bedrijfsprocessen. Het gaat hierbij om analyse van de processen en de inzet van informatiesysteemtechnologie om de processen aan te sturen en te beheersen. Deze twee delen, met invulling vanuit de faculteiten W&I en TM, liggen dicht bij het grensvlak tussen deze wetenschapsgebieden, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft over dit aspect van de opleiding tijdens haar visitatiebezoek expliciet geïnformeerd in de verschillende gesprekken met de studenten. Ze is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat deze de samenhang binnen de opleiding inderdaad als adequaat ervaren. In de bacheloropleiding spelen de ‘stromen’, het systeem van voorkennisvereisten en de afsluitende OGO-projecten een centrale rol bij het bevorderen van de samenhang. De commissie heeft ook begrepen dat er periodiek een docentendag wordt gehouden met het oog op de inhoudelijke afstemming. Ze heeft de indruk dat dit aspect van de opleiding goed doordacht is en op overzichtelijke wijze in kaart is gebracht. Studenten kunnen hiervan ook kennisnemen, omdat deze informatie in de opleidingsgids is opgenomen. In de masteropleiding wordt de samenhang volgens de commissie vooral bepaald door de ophanging van clusters van programmaonderdelen aan expertisegebieden. De beschrijving van de oorsprong van de Ma-BIS en het feit dat de opleiding nadrukkelijk steunt op verwante leerstoelen vindt de commissie een illustratie dat de invulling van het programma vanuit een duidelijke inhoudelijke invalshoek plaatsvindt, waardoor de samenhang sterk wordt bevorderd. De commissie concludeert dat studenten in het geval van alle opleidingen een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Scores Ba-TI: g Ma-CSE: v Ma-BIS: v
QANU / Informatica, TU Eindhoven
385
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Bacheloropleiding en masteropleidingen Het programma bevat geen onnodige struikelblokken, aldus de zelfstudie. Dit wordt zowel voor de bachelor- als de masteropleidingen bewaakt door bij de bespreking van de (signaal)enquêtes te kijken naar de slagingspercentages van de tentamens. Een terugkerend laag slagingspercentage kan aanleiding zijn om maatregelen te nemen. Het is echter onvermijdelijk dat er vakken voorkomen in het programma die de studenten als moeilijk ervaren. Om struikelblokken op grond van onderwijsroosters te voorkomen wordt het rooster van de opleidingen afgestemd op het jaarrooster van de universiteit. Er is een aantal maatregelen ingebouwd om de studievoortgang te bevorderen. In de masteropleiding is instroom in elk trimester mogelijk. Noodzakelijkerwijs is de bacheloropleiding een gestapeld programma: er is een noodzakelijke volgorde omdat sommige vakken voortbouwen op andere vakken. Mist men de kennis van de vakken uit het eerste trimester, dan is het, hoewel het wordt toegestaan, moeilijk om in het tweede trimester de vakken te kunnen volgen. Ook wordt een soepele overgang tussen bachelor- en (doorstroom)masteropleiding bewerkstelligd door TUE-breed bachelorstudenten die 160 EC hebben behaald, en dus slecht 20 EC van het diploma missen, toestemming te verlenen om vakken binnen de masteropleiding te volgen. Ook schakelaars en neveninschrijvers mogen onder bepaalde voorwaarden alvast mastervakken volgen. Een belangrijke rol bij het signaleren van struikelblokken zijn: de opleidingscommissie, de studentenraad, de studievereniging GEWIS, de studieadviseur c.q. de mastercoördinator. Klachten over vakken worden stelselmatig afgehandeld in het onderwijsmanagementoverleg. Elk trimester is even zwaar wat betreft de geprogrammeerde studiebelasting. Volgens een in 2004 gehouden onderzoek voldeed de ervaren studiebelasting binnen een trimester in alle jaren van de bacheloropleiding met uitzondering van het derde jaar. In de zelfstudie wordt het vermoeden uitgesproken dat dit komt doordat relatief veel vakken in het derde jaar worden afgesloten met een opdracht en de studenten dat als relatief zwaar ervaren, vergeleken met tentamens. Uit evaluaties komt stelselmatig naar voren dat studenten minder tijd aan zelfstudie besteden dan zij geacht worden te doen volgens het geprogrammeerd aantal uren per programmaonderdeel. Zowel voor bachelor- als voor masterstudenten geldt volgens de zelfstudie dat er weinigen zijn die nominaal studeren, zodat eventuele fricties in een nominaal studieprogramma moeilijk aan de oppervlakte komen. Om tegemoet te komen aan deeltijdstudenten wordt er volgens de zelfstudie in de voltijdse programma’s een aantal uitgangspunten gehanteerd om het in deeltijd studeren van het programma te faciliteren: • • • •
386
de vakken uit het schakelprogramma worden op vrijdag verroosterd; verplichte vakken van het masterprogramma CSE zijn op twee dagen verroosterd; daar waar het rooster dit toelaat, worden de voor schakelaars geschikte keuzevakken uit de masters, op vrijdag verroosterd; planning van studenten in deeltijd, inclusief de duur en intensiteit van de afstudeeropdracht wordt in overleg afgestemd.
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft bij de studenten expliciet vooraf geïnformeerd naar hun oordeel over de studeerbaarheid van het programma. Ze heeft tijdens de gesprekken met hen geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Het aspect ‘studeerbaarheid’ wordt meegenomen in de onderwijsenquêtes in het kader van de interne kwaliteitszorg. Knelpunten binnen de opleidingen zijn/worden geïnventariseerd door het opleidingsmanagement en er wordt, wanneer nodig, actie ondernomen. De commissie heeft begrip voor het standpunt van het opleidingsmanagement dat er nu eenmaal ook moeilijke vakken bestaan en dat deze niet louter om die reden gelabeld moeten worden als studiebelemmerende factoren. Een kritische kanttekening plaatst de commissie bij een tweetal aspecten van de deeltijdse varianten van de opleidingen. Ten eerste is het voor deeltijdse studenten in de praktijk vaak moeilijk om aan OGO-projecten deel te nemen, omdat deze niet altijd op de dagen plaatsvinden waarop deze studenten beschikbaar zijn voor de studie. Ten tweede lopen de deeltijdse studenten die de deeltijdse variant van de Ma-BIS volgen op tegen de moeilijkheid dat de verplichte onderdelen niet op twee dagen zijn geconcentreerd, zoals op de website van de opleiding wordt vermeld. De commissie begrijpt dat het hierbij gaat om kleine aantallen studenten, maar meent toch dat deze studenten recht hebben op ‘maatwerk’ van de kant van de opleiding. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding per saldo voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Ook wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en van de spreiding daarvan. De commissie is gezien het bovenstaande van oordeel dat het programma van de gevisiteerde opleidingen studeerbaar is. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Bacheloropleiding De zelfstudie geeft een kort overzicht van de geldende toelatingsregelingen. Ook wordt aangegeven welke activiteiten de opleiding ontplooit op het gebied van de aansluiting tussen vwo en wo. Op universitair niveau zijn er ‘aansluitingsdocenten’ wiskunde aangesteld om ervoor te zorgen dat de aansluiting met het vwo toereikend blijft. Uit een enquête onder de eerstejaarsstudenten van het cohort 2004 kwam naar voren dat circa twee van de drie studenten vinden QANU / Informatica, TU Eindhoven
387
dat de aansluiting met de vooropleiding (wiskunde) redelijk tot goed is. De opleiding is actief betrokken bij de totstandkoming van de leerdoelontwikkeling voor het keuzevak ‘Informatica voor vwo’ en bij het opzetten van de eerstegraads lerarenopleiding Informatica. Er wordt een overzicht gegeven van de voorlichtingsactiviteiten die worden ondernomen. Onderdeel daarvan is een pilot met het geven van lessen Informatica op middelbare scholen door medewerkers en studenten Informatica. Enquêtering van de in 2004 ingestroomde bachelorstudenten wees uit dat deze in het algemeen tevreden waren over de ontvangen voorlichting. Ten slotte wordt een overzicht gegeven van de instroomgegevens van de afgelopen jaren. Het aantal eerstejaarsstudenten voor de Ba-TI is in de periode 2002-2005 afgenomen van 147 tot 98. Masteropleidingen Er wordt ook een overzicht gegeven van de regelingen die gelden voor de toelating tot de masteropleidingen. Op basis van landelijke afspraken kunnen ook afgestudeerden van opleidingen van andere universiteiten (onder voorwaarden) worden toegelaten. Voor het relatief aanzienlijke aantal buitenlandse studenten geldt een specifieke aanpak waarbij de facultaire toelatingscommissies een centrale rol spelen. Deze beslissen over toelating in individuele gevallen en kunnen eventueel eisen op het punt van vereiste homologatie (maximaal 14 EC) stellen om daarmee deficiënties weg te werken. Ook kan van hen worden gevraagd dat ze in het keuzedeel homologatievakken opnemen. Een derde belangrijke groep voor instroom in de masteropleidingen zijn de hbo-instromers. Afgestudeerden van een hbo-opleiding (Technische) Informatica hebben toegang na het afleggen van een schakelprogramma (dat kan variëren van 20 tot 30 EC). Er bestaan nauwe contacten met de toeleverende hbo-instellingen. Zo kunnen veel hbo-studenten al tijdens hun opleiding (delen van) het schakelprogramma volgen. Overigens zijn het vooral voormalige hbo-studenten die zich inschrijven voor de deeltijdse variant van de beide masteropleidingen; zij hebben vaak al een betaalde baan en willen daarnaast ook nog een universitaire titel behalen. De eigen doorstroomstudenten kunnen zich door middel van de keuzevakken in hun derde jaar al op de masteropleiding richten. Ook bachelorstudenten van andere opleidingen aan de TUE kunnen zich vanaf collegejaar 2006-2007 door het kiezen van de minor BIS, respectievelijk Technische Informatica tijdens hun bacheloropleiding al voorbereiden op een overstap naar een masteropleiding BIS of CSE. Ter voorbereiding van de overstap van bacheloropleiding naar aansluitende masteropleidingen worden TUE-breed mastervoorlichtingsmiddagen en -avonden georganiseerd. Per masteropleiding is er een mastercoördinator, die ook de voorlichting aan (belangstellende) bachelorstudenten tot taak heeft. Bachelorstudenten die nog slechts 20 EC missen voor hun bachelordiploma mogen al met bepaalde vakken van de masteropleiding beginnen. Ten slotte wordt een overzicht gegeven van de instroomgegevens van de afgelopen jaren. Per 2005-2006 waren er 88 studenten ingeschreven voor de Ma-CSE en 24 voor de Ma-BIS. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en heeft met de studenten van gedachten gewisseld over de aansluiting van het programma bij hun vooropleiding. Er 388
QANU / Informatica, TU Eindhoven
wordt realistische voorlichting gegeven aan (aspirant-)studenten; deze tonen zich daarover in het algemeen tevreden. Waardering heeft de commissie voor de proactieve wijze waarop op instellingsniveau wordt ingespeeld door het aanstellen van ‘aansluitdocenten’ wiskunde. Instromende studenten met deficiënte wiskundekennis en/of lage wiskundecijfers worden op adequate wijze in de gelegenheid gesteld om lacunes in hun wiskundekennis weg te werken. De activiteiten van de opleidingen op het gebied van aansluiting vwo-wo zijn in haar ogen adequaat. De commissie vindt ook de betrokkenheid van de opleidingen bij de ontwikkelingen rondom het vak Informatica aan het vwo een goede zaak. Voor bachelorstudenten bestaat er voldoende gelegenheid om kennis te nemen van de mogelijkheden van de verschillende masteropleidingen. De commissie is positief over de samenwerking met hbo-instellingen in de regio op het gebied van de inbedding van het schakelprogramma voor instromende hbo’ers. Uit aanvullende informatie heeft ze begrepen dat het opleidingsmanagement een aantal maatregelen heeft getroffen om de divergentie in de instroom van de masteropleiding tegen te gaan. Zo zal met ingang van het herziene curriculum 2007-2008 het schakelprogramma verzwaard worden en zullen er meer mogelijkheden tot ‘homologatie’ gecreëerd worden. De commissie leidt uit het bovenstaande af dat de opleidingen op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogde eindniveau bewerkstelligen dat er qua vorm en inhoud wordt aangesloten bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Bacheloropleiding Het programma van de bacheloropleiding (inclusief dat van de deeltijdse variant) telt 180 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS). In de voltijdse variant is de studielast verdeeld over drie studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Bij de deeltijdse variant geldt dezelfde omvang in studiepunten, maar wordt de duur van de opleiding in overleg met de student bepaald. Masteropleidingen Het programma van de masteropleidingen (inclusief dat van de deeltijdse varianten) telt 120 EC volgens het European Credit Transfer System (ECTS). In de voltijdse varianten is de studielast verdeeld over twee studiejaren met een omvang van 60 EC per jaar. Bij de deeltijdse varianten geldt dezelfde omvang in studiepunten, maar wordt de duur van de opleiding in overleg met de student bepaald. QANU / Informatica, TU Eindhoven
389
Oordeel commissie Bacheloropleidingen en masteropleidingen De commissie stelt vast dat de gevisiteerde opleidingen voldoen aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bacheloropleiding en masteropleidingen Centraal in de doelstellingen van de op informatica gerichte bachelor- en masteropleidingen staat het wetenschappelijk ontwerpen van informatieverwerkende systemen, aldus de zelfstudie. Dit vereist een didactisch model waarin enerzijds aandacht is voor het verwerven van kennis, anderzijds een gerichtheid op het ontwikkelen van academische ontwerpvaardigheden. De opleidingen Ba-TI, Ma-CSE en Ma-BIS beogen een daarop afgestemde mix aan onderwijsvormen te kunnen aanbieden. Aan de hand van de kernbegrippen van deze benadering wordt aangegeven op welke plekken deze in het curriculum aan de orde komen en met welke onderwijsvormen ze worden ondersteund: • • •
kennisontwikkeling (hoorcolleges, instructie en practicum); leren ontwerpen (projecten op het gebied van ontwerpgericht onderwijs); ontwikkeling academische vaardigheden (elektronisch portfolio).
Kenmerkend voor het didactisch concept in zowel de bachelor- als de masteropleidingen is het OGO-onderwijs, dat kan worden gekarakteriseerd met de volgende trefwoorden: aansluitend bij de beroepspraktijk, activerend, scheppend, gericht op samenwerking, integrerend en multidisciplinair. Het gaat daarbij om afsluitende projecten aan het eind van elk semester waarin de kennis en vaardigheden uit de overige onderwijsonderdelen worden geïntegreerd en waarbij in groepsvorm wordt gewerkt aan het leren ontwerpen van een concreet product. In de masteropleidingen hebben ook het afstudeerproject en de stage deze OGO-kenmerken met uitzondering van het samenwerkingsaspect; genoemde onderdelen worden meestal namelijk individueel uitgevoerd. De studielast van de gevisiteerde opleidingen is als volgt verdeeld.
390
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Tabel TUE.1 Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Technische Informatica Technische Universiteit Eindhoven jaar 1 2 3
colleges 326 306 250
instructies OGO 288 175 0
252 336 308
afstudeerwerk 0 0 0
zelfstudie 814 863 1122
totaal 1680 1680 1680
Tabel TUE.2 Verdeling studielast (in uren) masteropleiding Computer Science and Engineering Technische Universiteit Eindhoven jaar colleges 1 2
300-350 100
instructies OGO 0-45 0
0 0
afstudeerwerk 0 1120
zelfstudie 1300-1370 460
totaal 1680 1680
Tabel TUE.3 Verdeling studielast (in uren) masteropleiding Business Information Systems Technische Universiteit Eindhoven jaar colleges 1 2
292 100
instructies OGO 40 0
0 0
afstudeerwerk 0 1120
zelfstudie 1353 460
totaal 1680 1680
Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie stelt vast dat er zowel bij de bacheloropleiding als van de beide masteropleidingen sprake is van een specifiek didactisch concept, namelijk het ontwerpgericht onderwijs. De gedachte achter dit concept is in de zelfstudie adequaat beschreven aan de hand van een aantal trefwoorden en een beschrijving van de concrete invulling ervan in de praktijk. De commissie is van oordeel dat het concept geheel in lijn is met de gepresenteerde eindtermen. Daarin neemt namelijk de aandacht voor ontwerpvaardigheden een prominente rol in. Zozeer zelfs dat de commissie meent dat de aandacht voor academische vaardigheden c.q. onderzoeksvaardigheden relatief mager is. De werkvormen zijn geheel in lijn met het didactisch concept door de structurele en strategische plek van de OGO’s aan het eind van een onderwijsblok. Ook hier geldt dat de aandacht voor de academische c.q. onderzoeksvaardigheden beter aan bod zouden kunnen komen. Het bijhouden daarvan tijdens de bacheloropleiding in een elektronisch portfolio vindt de commissie tamelijk beperkt en weinig tastbaar. Tot haar genoegen is in de curriculumherziening per 2007-2008 een duidelijk herkenbare positie voor onderzoeksvaardigheid in de masteropleidingen ingeruimd. De commissie vindt dit een duidelijke verbetering en zou wensen dat daarvoor al in de bacheloropleiding een basis wordt gelegd, zoals ook is beoogd in het referentiekader van de commissie. Richtlijnen voor de uitvoering en beoordeling van het afsluitende software-engineering-project in de bacheloropleiding ontbreken. De invulling daarvan is sterk docentafhankelijk. Dit soort QANU / Informatica, TU Eindhoven
391
richtlijnen zijn er wel voor de afstudeerwerken van de masteropleiding: het zogenaamde afstudeerreglement voorziet onder meer in een beoordelingsverslag waarin de beoordelingscommissie beschrijft hoe het afstudeerwerk met betrekking tot vier specifieke aspecten is beoordeeld. De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek kennis kunnen nemen van het reglement. In haar waarneming is het reglement als instrument op zich adequaat, maar worden de richtlijnen in de praktijk op uiteenlopende wijze toegepast door de leden van de wetenschappelijke staf. Ze baseert zich daarbij op haar analyse van de door haar bestudeerde afstudeerscripties (zie onder Facet 20). Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Bacheloropleiding en masteropleidingen Voor ieder onderwijsonderdeel is een vakbeschrijving opgenomen in het digitale Onderwijs Informatie Systeem (OWIS). In deze vakbeschrijving staan de concrete leerdoelen beschreven, die ook richtinggevend zijn voor het tentamen. De tentamenvormen sluiten aan op de doelen van een vak. Er zijn verschillende tentamenvormen: een schriftelijk tentamen, een mondeling tentamen, een of meerdere opdrachten, een presentatie, of combinaties hiervan. De docent stelt de geëigende tentamenvorm vast in overeenstemming met de aard van het vak. Nagenoeg alle tentamens bestaan uit open vragen. Naarmate de studie vordert, stijgt het aantal vakken dat met een opdracht wordt afgesloten. De zelfstudie beschrijft wat de tentamenregelingen inhouden en hoe ze worden geïmplementeerd. Apart wordt ingegaan op de beoordeling van het SE-project en de afstudeeropdracht van de masteropleiding. De afstudeeropdracht voor de masteropleiding wordt afgesloten met een door de student geschreven afstudeerverslag, een presentatie en een verdediging. Door middel van de afstudeerenquête wordt de vinger aan de pols gehouden wat betreft de door afstudeerders ervaren kwaliteit van het proces inclusief de afstudeerbeoordeling. De examencommissie houdt zicht op de samenstelling van beoordelingscommissies per afstudeeropdracht. Mede gezien de stijging van de instroom in de masteropleiding van studenten die elders hun bachelordiploma behaald hebben, werd bij de Ma-CSE de noodzaak gevoeld om de kwaliteit van het afstuderen extra te volgen. Hiervoor is een ‘commissie borging afstudeerkwaliteit’ ingesteld. Deze commissie zal jaarlijks een steekproef van afstudeerverslagen beoordelen op wetenschappelijke diepgang, opbouw, toetsing van de gemaakte software, relevantie van de probleemstelling (bedrijfsmatig of wetenschappelijk), en zal daarover rapporteren aan de examencommissie. De door bachelor- en masterstudenten ervaren kwaliteit van tentamens wordt geborgd door studenten elk trimester te enquêteren. Uit onderwijsevaluaties blijkt dat de kwaliteit van de tentamens c.q. de afsluitende opdrachten als toetsing van de behandelde leerstof door de studenten in het algemeen als goed wordt beoordeeld. Er is geen regelgeving voor controle van de kwaliteit van tentamens c.q. opdrachten vooraf. De examencommissie van de Ma-CSE 392
QANU / Informatica, TU Eindhoven
heeft de ‘commissie borging afstudeerkwaliteit’ echter ook belast met een steekproefsgewijze doorlichting van tentamens. Bij BIS vervult de Stuurgroep BIS22 de controlerende rol bij het bewaken van de kwaliteit van de afgeleverde diploma’s, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie Bacheloropleiding en masteropleidingen De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen van de afgelopen jaren en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Ze heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Ze is op basis daarvan van oordeel dat het niveau van de tentamens in het algemeen pittig is. De aansluiting tussen stof en toetsen is in het algemeen naar behoren. Over de geldende tentamenregelingen hebben de studenten geen klachten. Wel melden zij dat nakijktermijnen incidenteel niet worden gehaald. De visitatiecommissie heeft met waardering kennisgenomen van de instelling van de ‘commissie borging afstudeerkwaliteit’. Deze heeft inmiddels in feite een bredere taakstelling meegekregen doordat haar gevraagd is om steekproefsgewijs ook het niveau van de tentamens te beoordelen. De visitatiecommissie is van mening dat deze commissie een nuttige toevoeging vormt aan het systeem van interne kwaliteitszorg (zie onder Facet 17 en 18). Ze ziet in dit verband geen aanleiding om bij de Ma-BIS een afwijkende procedure te volgen; de argumentatie die wordt gegeven is niet uniek voor deze opleiding. De visitatiecommissie zou, gezien haar eerdere commentaren, willen suggereren om de ‘commissie borging afstudeerkwaliteit’ te vragen om te kijken naar: • •
mogelijke gezamenlijke beoordelingsrichtlijnen voor het SE-project; het daadwerkelijk implementeren van de beoordelingsrichtlijnen voor de afstudeeropdracht (zie onder Facet 9).
Concluderend is de commissie van oordeel dat bij de drie gevisiteerde opleidingen door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Programma’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleidingen Computer Science and Engineering en Business Information Systems van de TU Eindhoven (inclusief de deeltijdvarianten ervan) voldoen op het onderwerp ‘Programma’. Een overleg bestaande uit twee hoogleraren uit de Faculteit W&I, twee hoogleraren uit de Faculteit TM en de opleidingsdirecteur Ma-BIS. 22
QANU / Informatica, TU Eindhoven
393
8.3.
Inzet van personeel
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Het onderwijs wordt voor het overgrote deel verzorgd door medewerkers die actief bij het wetenschappelijk onderzoek zijn betrokken. Een van de voorwaarden voor aanname van de vaste wetenschappelijke staf is dat zij een promotie hebben voltooid. Elke medewerker is werkzaam binnen een expertisegebied, dat wordt getrokken door een hoogleraar. Deze hoogleraar treedt op als relatiehouder voor de medewerkers in zijn groep. Ook in het eerste studiejaar loopt het scala van betrokken docenten uiteen van hoogleraren tot promovendi (op vrijwillige basis) uit alle expertisegebieden. Tabel TUE.4 toont de beschikbare onderwijscapaciteit van het wetenschappelijk personeel aan vanuit de capaciteitsgroep Informatica. Daar bovenop wordt nog een beperkte inzet geleverd vanuit de Faculteit TM. Het wetenschappelijk onderzoek waarbij de wetenschappelijke staf is betrokken, is volgens de zelfstudie van hoge kwaliteit, gezien de uitkomsten van de laatstgehouden onderzoeksvisitaties. De staf krijgt in grote mate de gelegenheid om zich de actuele ontwikkelingen binnen het vakgebied te volgen. Steeds meer docenten zijn via hun onderzoek betrokken bij de ontwikkelingen in de (industriële) praktijk. Steeds meer ook neemt hierin het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek voor derden een belangrijke rol in. In dit verband kan ook vermeld worden dat het Laboratory for Quality Software (LaQuSo), mede opgericht om een brug tussen industrie en wetenschap te slaan, een stijgende omzet vertoont. Zowel in de Capaciteitsgroep Informatica als de Capaciteitsgroep InformatieSystemen van de Faculteit TM werken enkele deeltijdhoogleraren en deeltijd-uhd’s die hun hoofdaanstelling in de industriële setting hebben en binnen de capaciteitsgroep zowel voor onderzoek- als onderwijstaken worden ingezet. De aanwezige specialisaties, gepresenteerd in een bijlage bij de zelfstudie, zijn dekkend voor het kennisdomein van de opleidingen, aldus de zelfstudie. Waar nodig wordt echter buiten de betrokken capaciteitsgroepen expertise benut. Tabel TUE.4 Overzicht van de beschikbare onderwijsinzet vanuit de capaciteitsgroep Informatica per 1 december 2005 *) categorie hl uhd ud promovendi docenten studentassistenten overig WP extern Totaal
m
v
totaal
percentage gepromoaantal fte’s aantal fte’s aantal fte’s **) veerden 14 3,6 2 0,2 16 3,8 100 8 2 8 2 100 22 8,9 6 2,2 28 11,1 89 1
0,6
1
1
2
1,6
50
45
14,5
9
3,4
54
17,9
93
*) exclusief een beperkte inzet vanuit de Faculteit TM
394
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel TUE.4); de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoeksprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en uhd’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid.
In de (eerste jaren van de) bacheloropleiding zijn verschillende hoogleraren en uhd’s actief bij het geven van onderwijs. Door de aanwezigheid van enkele hoogleraren en uhd’s met een deeltijdaanstelling is er een goede aansluiting met de professionele beroepspraktijk. Met het Laboratory for Quality Software geven de de opleidingen een belangrijke impuls aan de ontwikkeling van het praktijkgericht onderzoek met een duidelijke uitstraling in de richting van het onderwijs. De commissie is van mening dat de opleidingen zich op dit facet in positieve zin onderscheiden. Ze komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de gevisiteerde opleidingen voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Scores Ba-TI: g Ma-CSE: g Ma-BIS: g F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De zelfstudie geeft een kwantitatief overzicht van de onderwijscapaciteit ten behoeve van de opleidingen gedurende de afgelopen jaren. In de aantallen is opgenomen het ingehuurd onderwijs van andere capaciteitsgroepen op basis van verplichte vakken en geleverde afstudeerbegeleiding.
QANU / Informatica, TU Eindhoven
395
Tabel TUE.5: Student-stafratio Capaciteitsgroep Informatica TUE voor de opleidingen Ba-TI, Ma-CSE, Ma-BIS en TI5 in de periode 2002-2004 aantal aantal studenten aantal aantal fte ingeschreven aantal jaar afgestudeerden onderwijs studenten in diploma’s per fte onderwijs per fte onderwijs bachelor-master 2004-2005 17,5 628 68 36 3,9 2003-2004 19,4 623 55 32 2,8 2002-2003 16,0 615 35 38 2,2 Oordeel commissie De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek de indruk gekregen dat de werkdruk aan de kant van docenten als hoog wordt ervaren. Afgaande op de gepresenteerde cijfers klinkt deze klacht plausibel. Landelijk gezien is een student-stafratio van 36:1 hoog. Naar verluidt is dit cijfer ook binnen de TUE relatief hoog en aan de kant van de opleiding ervaart men deze situatie als zorgwekkend. Afgaande op de komende curriculumherziening voorziet de commissie dat de verhouding nog ongunstiger zal worden gezien het voornemen om het aantal contacturen op te hogen. Ze heeft begrepen dat de werkdrukverhoging ten kosten zal gaan van het onderzoek dat kan worden uitgevoerd. De commissie concludeert dat er momenteel met de nodige extra inspanning voldoende personeel wordt ingezet om de opleiding met de beoogde kwaliteit te verzorgen, maar ze adviseert het faculteitsbestuur deze situatie nauwlettend in het oog te houden en te zoeken naar een structurele oplossing. Een tijdelijke werkdrukverhoging, bijvoorbeeld ten gevolge van een incidentele piek in het studentenaanbod, valt met enige aanpassing op te vangen binnen de bestaande kaders, maar een permanent hoge werkdruk gaat vroeger of later ten koste van de kwaliteit van het onderwijs. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Bij aanname van ud’s, uhd’s en/of (deeltijd)hoogleraren is de meest gerede opleidingsdirecteur toegevoegd aan de sollicitatiecommissie en beoordelingscommissie als adviseur. Deze toetst of de kandidaat voldoet aan de eisen van didactische kwaliteit zoals vastgelegd in universitaire functiestructuur UFO. Zonodig doorlopen nieuw aangestelde docenten een didactisch inwerktraject. De geleverde onderwijsprestaties (gedocumenteerd via vakdossiers en besprekingsverslagen van de evaluatiecommissie; zie onder Facet 17) vormen ook altijd een aandachtspunt bij de jaarlijkse functioneringsgesprekken. Door het kwaliteitszorgsysteem kunnen eventuele manco’s in de didactische kwaliteiten van docenten snel gesignaleerd worden. Alle vakenquêtes bevatten vragen over de didactische kwaliteiten van docenten en instructeurs. Als 396
QANU / Informatica, TU Eindhoven
resultaten daar aanleiding toe geven, wordt gesproken met docent en relatiehouder en wordt nagegaan wat oorzaken van de uitkomsten zijn. Waar nodig adviseert de bij de faculteit gedetacheerde onderwijskundige de docenten over de verbetering van hun onderwijs. Veel docenten volgen – meestal op eigen initiatief en soms na doorverwijzing – didactische trainingen van het Onderwijs Service Centrum (OSC) van de TUE. Voor de docenten die deelnemen aan het OGO-onderwijs is een didactische training verplicht. Een bijlage van de zelfstudie laat een overzicht zien van de gevolgde trainingen van de afgelopen jaren. Door middel van ‘signaalenquêtes’ wordt bewaakt of de geleverde kwaliteit van het bij wiskunde, elektrotechniek of bedrijfskunde ingehuurde onderwijs voldoende is. Wanneer resultaten daartoe aanleiding geven, spreekt de opleidingsdirecteur de contactpersoon van de betreffende faculteit hierop aan. Dit kan leiden tot wisseling van docent. Oordeel commissie De commissie heeft op dit punt vooraf bij de studentenvertegenwoordigers om commentaar gevraagd en het onderwerp tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten zijn tevreden over de inhoudelijke expertise van hun docenten. Hun didactische vaardigheden zijn in het algemeen ook adequaat, afgezien van een enkele negatieve uitschieter. De commissie vindt het enerzijds niet juist dat een didactisch inwerktraject voorbehouden is aan alleen de nieuwe docenten. Anderzijds is ze gerustgesteld door het gegeven dat bij specifieke onderwijsvormen (zoals het OGO-onderwijs) alle docenten (dus inclusief de zittende) geacht worden een daarop gerichte didactische training te volgen. Onder Facet 12 is al een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan de commissie tot een positief oordeel is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De aanwezige expertises in het docententeam als geheel dekken volgens de commissie in voldoende mate de breedte van het vakgebied. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de praktische organisatie van het programma in het algemeen ook naar behoren is. De commissie concludeert dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleidingen Computer Science and Engineering en Business Information Systems van de TU Eindhoven (inclusief de deeltijdvarianten ervan) voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’.
QANU / Informatica, TU Eindhoven
397
8.4.
Voorzieningen
F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In de zelfstudie is uitgebreid beschreven over welke materiële voorzieningen de opleidingen kunnen beschikken: onderwijsruimten inclusief de daarbijbehorende uitrusting, practicumen laboratoriumvoorzieningen (computerruimten), ICT-faciliteiten, (draadloos internet, notebooks, website OWInfo, leeromgeving Studyweb, en programmatuur voor plagiaatcontrole) en bibliotheekvoorzieningen (inclusief boeken en tijdschriften in elektronische vorm). Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Ze is op basis daarvan van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen adequaat zijn en toereikend om de beoogde programma’s te realiseren. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Verschillende personen zijn betrokken bij de studiebegeleiding. Studieadviseur, studiebegeleiders en bachelorcoördinator en de mastercoördinator worden ingezet om invulling te geven aan de studiebegeleiding. De studieadviseur is zelf ook actief als studiebegeleider. De studiebegeleiding is gericht op: • • • •
ondersteuning bij het oriënteren op de juiste studiekeuze; studievoortgang individuele studenten (Ba en Ma); ondersteuning bij samenstelling studieprogramma; ondersteuning bij keuze masteropleiding.
Zonodig kunnen studenten worden doorverwezen naar het Studenten Service Centrum (STU), waar zij ondersteuning c.q. advisering kunnen krijgen over meer algemene aspecten van hun studie. Daarnaast speelt de studievereniging GEWIS jaarlijks een rol bij de introductie van nieuwe studenten. De zelfstudie beschrijft de manieren waarop de binnenkomende student door de jaren heen in aanraking komt met de studiebegeleiding c.q. -advisering. De nadruk ligt daarbij op het eerste 398
QANU / Informatica, TU Eindhoven
studiejaar, aan het eind waarvan per student een studieadvies wordt gegeven. Na het eerste jaar wordt de studievoortgang actief bewaakt door de studiebegeleiders uit het eerste jaar met behulp van OWIS, het systeem voor studievoortgangsregistratie. De mastercoördinator vormt het aanspreekpunt voor studenten met vragen over de masterfase. Hij adviseert desgewenst bij het samenstellen van studieprogramma’s voor die fase. Ook bemiddelt hij bij afstudeerprojecten, buitenlandse stages en internationale uitwisseling. Verder bewaakt hij de voortgang van individuele studenten. Buitenlandse studenten kunnen tevens terugvallen op begeleiding die vanuit STU voor hen beschikbaar is en op de coördinator Internationalisering. De coördinator van het schakelprogramma bewaakt de voortgang van en vormt het aanspreekpunt bij eventuele problemen voor studenten die het schakelprogramma volgen. Aan studenten van de Ma-BIS wordt speciale aandacht geschonken, omdat zij als het ware pendelen tussen twee faculteiten. In het kader van de informatievoorziening noemt de zelfstudie: de studiegids, de site OWinfo, het P-colloquium in het eerste jaar en voorlichtingsbijeenkomsten in het tweede en derde jaar over invulling van de keuzeruimte en mogelijke vervolgopleidingen. Via OWInfo kunnen studenten ook inzage krijgen in hun eigen studievoortgang; de gegevens daarvoor worden ontleend aan het systeem voor studievoortgangregistratie OWIS. Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De studieadviseur, studiebegeleiders, bachelor- en mastercoördinatoren en ook de docenten zelf blijken in het algemeen goed toegankelijk te zijn. Studenten zijn in het algemeen tevreden met de informatievoorziening tijdens de studie over bijvoorbeeld keuzeruimte, vervolgopleiding of over beroepsperspectieven na de opleiding. Het ‘P-colloquium’ in het eerste jaar (met voorlichting over studieregels, onderzoeksgroepen en bedrijven) is in de ogen van de commissie een sterk punt van de bacheloropleiding en vervult in feite een voorbeeldfunctie. Ook de actieve rol van de studievereniging is een belangrijk pluspunt. Wel vindt de commissie dat de (schaarse) deeltijdstudenten wat actiever mogen worden bijgestaan bij het oplossen van hun specifieke problemen (zie onder Facet 7). De commissie is al met al van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en dat ze aansluiten bij de behoefte van de studenten. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v
QANU / Informatica, TU Eindhoven
399
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleidingen Computer Science and Engineering en Business Information Systems van de TU Eindhoven (inclusief de deeltijdvarianten ervan) voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’.
8.5.
Interne kwaliteitszorg
F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De zelfstudie presenteert een overzicht van de aspecten van het kwaliteitsbewakingssysteem dat wordt gehanteerd om stelselmatig de kwaliteit van de door Informatica aangeboden bacheloren masteropleidingen te bewaken. Er wordt nader ingegaan op de kwaliteitsbewaking ten aanzien van het kwaliteitsonderwerp ‘Onderwijsprogramma’. De evaluatiecommissie (EVC) houdt stelselmatig toezicht op de inhoud en uitvoering van het onderwijsprogramma van de Ba-TI en de Ma-CSE. In deze commissie zijn de diverse invalshoeken van het onderwijs vertegenwoordigd: opleidingsdirectie, mastercoördinator, bachelorcoördinator, studieadviseur, hoofd onderwijsbureau en adviserend onderwijskundige. Van de bijeenkomsten van de evaluatiecommissie worden besprekingsverslagen gemaakt. Basis voor de bespreking vormen de uitslagen van de trimesterenquête in combinatie met de slagingspercentages en de door de docent gegeven reactie op de enquêteresultaten. Per vak worden deze gegevens samen met het tentamen opgeslagen in het vakdossier. De vakevaluaties komen, samen met de eventuele reactie van de docent, ook in het ‘persoonsdossier’ van de docenten. Als regel wordt per vraag van de enquête het criterium gehanteerd dat een gemiddelde waardering van een aspect onder de 3 (op een schaal van 1 tot 5) reden is tot nadere analyse. Daarnaast geldt dat de tentamenresultaten moeten voldoen aan hetgeen voor dat vak verwacht mag worden. Zowel bij hogere als lagere slagingspercentages wordt navraag gedaan. Gebleken is dat een deel van de ondergemiddelde scores vaak in de vergadering van de EVC al verklaard kan worden. Uitkomsten kunnen leiden tot diverse maatregelen, waarvan enige voorbeelden worden genoemd. De opleidingsdirecteur van de Ma-BIS is in ieder geval aanwezig bij de bespreking van de vakenquêtes door de EVC en hij krijgt de beschikking over de uitkomsten van de vakenquêtes van TM-vakken. Deze worden door hem aan de orde gesteld in de Stuurgroep BIS, genoemd onder Facet 11. Uitkomsten, voorgenomen acties en een aanduiding van de verantwoordelijke persoon of instantie worden vastgelegd in het besprekingsverslag dat naar de opleidingscommissies gaat. Overigens hebben deze commissies het recht om alle gegevens in te zien. In de opleidingscommissies wordt ook verantwoording afgelegd over het resultaat van deze acties. Naast het vakgedeelte van de enquêtes is er een algemeen deel. Het betreft aspecten als studeerbaarheid en dergelijke, die bij de langeretermijnevaluaties en curriculumherzieningen van belang zijn om op terug te kunnen vallen. De hieraan gekoppelde acties zijn vaak minder direct, aldus de zelfstudie.
400
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de organisatie van het systeem van kwaliteitsbewaking dat door opleidingsmanagement en faculteit voor de betrokken opleidingen wordt gehanteerd. Ze meent dat daarin sprake is van een adequate beschrijving van de verantwoordelijkheden van de verschillende personen en instanties in de interne kwaliteitszorg en van de procedures die daarvoor worden gevolgd. Ze heeft de indruk dat de activiteiten gericht zijn op een cyclisch proces waarin periodiek verschillende aspecten van het onderwijs aan de orde komen, inclusief personeel en faciliteiten. De commissie vond de gepresenteerde toetsbare streefdoelen echter tamelijk vaag, soms zelfs obligaat geformuleerd. In aanvulling op de zelfstudie heeft het opleidingsmanagement aangegeven van welke concrete criteria men impliciet uitgaat bij het operationaliseren van de streefdoelen. Deze vormen een verbetering, maar zijn in sommige gevallen nog voor meerdere uitleg vatbaar. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Onder dit facet geeft de zelfstudie enige concrete voorbeelden van verbeteracties die in het verleden zijn voortgevloeid uit het systeem van interne kwaliteitszorg. Ze hebben betrekking op: het inzetten van andere docenten op basis van advies van de evaluatiecommissie, de oprichting van het LaQuSo op basis van evaluatie van het SE-project, het al of niet opnieuw aanstellen van tutoren, het voeren van gesprekken met individuele docenten naar aanleiding van evaluaties, het verschuiven van het vak Functioneel programmeren naar het eind van het tweede jaar omdat bleek dat het te vroeg was geprogrammeerd, en het gebruik van evaluatieresultaten bij beoordelingsgesprekken. Op verzoek van de commissie heeft het opleidingsmanagement de commissie een overzicht toegestuurd van de follow-up die is gegeven aan de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Oordeel commissie De commissie heeft van de kant van de studenten vernomen dat zij tevreden zijn met de mogelijkheden die hun ter beschikking staan om hun mening over de kwaliteit van het onderwijs kenbaar te maken. Hun indruk is ook dat daar in het algemeen serieus mee wordt omgegaan. Ze heeft de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie gelegd naast haar eigen bevindingen en geconstateerd dat deze in het algemeen goed zijn opgepakt door het opleidingsmanagement. Bijzondere waardering heeft de commissie voor het gegeven dat de kritiekpunten van de vorige visitatie expliciet zijn betrokken bij en verwerkt in de curricuQANU / Informatica, TU Eindhoven
401
lumherziening van 2002-2003. Het contact met de afgestudeerden is echter nog steeds een zwak punt van de opleidingen (zie onder Facet 19 waar dit aspect is meegewogen). De commissie is van oordeel dat de opleidingen in voldoende mate hebben aangetoond dat er in de afgelopen periode evaluatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarvan de uitkomsten de basis hebben gevormd voor verbeteringen/verbetermaatregelen. Scores Ba-TI: g Ma-CSE: g Ma-BIS: g F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten spelen in het algemeen een actieve rol binnen de opleiding in het algemeen en bij de interne kwaliteitszorg in het bijzonder. Zij hebben een actieve inbreng in de opleidingscommissie en hebben zelf de Studentenraad opgericht. Deze informeert faculteitsbesturen en opleidingscommissies over problemen die zich in het onderwijsproces voordoen, bemiddelt tussen studenten en staf, en kent de jaarlijkse onderwijsprijs voor de beste docent toe. Daarnaast kennen zij een actieve studievereniging (GEWIS), waarin wordt samengewerkt met de wiskundestudenten. Medewerkers van de opleidingen participeren in onder meer de opleidingscommissie en de evaluatiecommissie, de EVC (zie onder Facet 17). Bij de bespreking van de enquêteresultaten in de EVC worden ook de reacties van de docenten op de resultaten betrokken. Contact met de alumni verloopt via de alumnivereniging VIE (Vereniging van InformaticaIngenieurs Eindhoven). Alumni-enquêtes worden in samenspraak met hen opgezet en afgenomen. Daarnaast is recent op TUE-niveau het alumniplatform opgericht. De externe adviescommissie (EAC) vormt het klankbord voor de faculteit om beleidsvoornemens, onderzoek en onderwijs te toetsen aan de mening van het afnemend beroepenveld. De EAC geeft advies aan de capaciteitsgroep Informatica over de strategie en het beleid inzake onderwijs en onderzoek. De leden ervan hebben affiniteit en/of achtergrond in technische informatica en/of bedrijfsinformatiesystemen en hebben affiniteit met onderwijs. De commissie komt één à twee keer per jaar bijeen onder voorzitterschap van de decaan. Oordeel commissie De commissie meent dat de opleidingen hun studenten en medewerkers in voldoende mate betrekken bij de interne kwaliteitszorg. De actieve studentengeleding en de breed samengestelde EVC, die een spilfunctie vervult bij de kwaliteitszorgactiviteiten, zijn in de ogen van de commissie een goede illustratie daarvan. De betrokkenheid van alumni is minder sterk ontwikkeld. Er bestaat weliswaar een alumnivereniging, maar de animo hiervoor is blijkbaar sterk tanende. Er is in 2006 nog een enquête onder afgestudeerden gehouden (zie onder Facet 20), maar de respons daarop was slechts 17% 402
QANU / Informatica, TU Eindhoven
en de respondenten waren ook afkomstig van curricula van decennia geleden. De commissie heeft voor zichzelf vastgesteld dat aan de uitkomsten hiervan geen conclusies verbonden kunnen worden. De betrokkenheid van het beroepenveld is goed georganiseerd. De EAC vervult hierbij een centrale rol, maar ook valt te denken aan de deeltijds aangestelde hoogleraren en uhd’s vanuit de industriële praktijk die onderwijsonderdelen verzorgen. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleidingen Computer Science and Engineering en Business Information Systems van de TU Eindhoven (inclusief de deeltijdvarianten ervan) voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’.
8.6.
Resultaten
F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Onlangs zijn de afstudeerwerken beoordeeld door de eerdergenoemde commissie borging afstudeerkwaliteit. Deze constateerde dat de beoordeelde afstudeerwerken van goed niveau waren. Wel merkte men op dat uit de stijl van het verslag herkenbaar is of het een doorstroombachelor betreft of een student die de Verkorte Opleiding had gevolgd. Bij BIS vervult de stuurgroep, die uit de meest betrokken hoogleraren bestaat, een vergelijkbare rol bij de bewaking van het niveau. Elke afstudeercommissie telt één lid uit twee van de expertisegebieden. Uit de onder Facet 19 genoemde VIE-enquête uit 2006 (met een respons van 17% op een totaal van 390 aangeschrevenen) kwam naar voren dat de bevraagde alumni tevreden zijn met de opleiding. Zij voelen zich in overgrote meerderheid door de door hen gevolgde opleiding adequaat voorbereid om werk te vinden en te behouden, en in staat zich snel te bekwamen in actuele problemen/thema’s/ ontwikkelingen in de informatica. Ongeveer 60% voelt zich goed voorbereid om een wetenschappelijke carrière te starten, maar weinigen zijn daaraan daadwerkelijk begonnen. Oordeel commissie De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek uit de aangeleverde lijst van meest recente afstudeerwerken een eigen selectie gemaakt van zes verslagen van Software-Engineering-projecten van de Ba-TI, negen afstudeerwerken van de vijfjarige, QANU / Informatica, TU Eindhoven
403
ongedeelde opleiding, acht werken van de Ma-CS en drie van de Ma-BIS. Daarbij dient aangetekend te worden dat er van laatstgenoemde opleiding op het moment van het schrijven van de zelfstudie nog maar enkele afstudeerders bekend waren. De afstudeerwerken zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en door de commissieleden bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. Daarbij is uitgegaan van een vanuit QANU aangereikte vaste lijst van ijkpunten (zie bijlage D van het integrale eindrapport van de commissie). Afgaande op haar eigen analyse van het afstudeerwerk van de beide masteropleidingen is de commissie tot de conclusie gekomen dat het niveau ervan voldoende tot goed is. De zelfstudie heeft wel gemeld wat de inhoud van het afstudeerreglement is, maar de commissie heeft niet de indruk gekregen dat de richtlijnen consequent worden toegepast. Ook kon de commissie aan de bestudeerde eindwerken niet aflezen dat daar een equivalent van 45 EC aan was besteed. Tot haar genoegen heeft ze intussen vernomen dat bij de komende curriculumherziening het afstudeerwerk van de masteropleidingen zal worden teruggebracht tot 30 EC. Daarmee wordt beter aangesloten bij hetgeen elders gebruikelijk is. Wat betreft het afstudeerwerk van de Ba-TI is de commissie van oordeel dat deze projecten voor de studenten ongetwijfeld een interessante en nuttige kennismaking met de beroepspraktijk vormen, en hen waarschijnlijk goed voorbereiden op functies als softwareontwerper of programmeur. De commissie kon echter in de meeste gevallen geen aanwijzingen aantreffen dat hiermee de basis was gelegd voor de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden die in de masteropleiding verder versterkt en verfijnd zouden gaan worden. De SE-projecten droegen niet het karakter van een eindwerkstuk waarin door de student wordt gedemonstreerd dat hij de eerder geleerde kennis, inzichten en vaardigheden heeft weten te integreren. Een betere aansluiting van het SE-project met de meer theoretisch gerichte onderdelen (die overigens in ruime mate aanwezig zijn; zie Facet 4) en versterking van de onderzoeksvaardigheden zou volgens de commissie een aanzienlijke verbetering vormen. Ze ziet haar zienswijze bevestigd in het kennelijke voornemen van het opleidingsmanagement om het abstractieniveau van de bacheloropleiding te versterken met ingang van de komende curriculumherziening. Niettemin leidt de commissie uit de positieve eerste resultaten van het afstudeerwerk van de masteropleiding af dat met de bacheloropleiding in feite een voldoende solide basis wordt gelegd voor een verantwoord eindniveau van de aansluitende masteropleiding. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Wat betreft het propedeuserendement wordt ervan uitgegaan dat als een positief studieadvies wordt afgegeven aan een student, er verwacht mag worden dat 75% van deze studenten ook 404
QANU / Informatica, TU Eindhoven
daadwerkelijk binnen twee jaar zijn propedeuse-examen behaalt. Dit doel is volgens de zelfstudie in de periode 2001-2004 gerealiseerd. Voor wat betreft de beide masteropleidingen wordt gestreefd naar een rendement van 90% na drie jaar voor de doorstroomstudenten. Voor wat betreft de zijinstromers, die het schakelprogramma behaald hebben dan wel rechtstreeks door de toelatingscommissie zijn toegelaten, wordt een rendement verwacht van 70% na drie jaar. Voor de toekomst wordt ernaar gestreefd dat 85% van de studenten hun bacheloropleiding in vijf jaar behaald heeft en 70% in vier jaar. Het feitelijke studierendement voor de ongedeelde opleiding Informatica van de TUE, uitgedrukt in percentage van vwo-instromers die uiteindelijk (acht jaar) hun diploma behalen, ligt met 33% (volgens de KUO-gegevens) laag en is volgens de zelfstudie conform het gemiddelde van de zusteropleidingen bij de andere technische universiteiten. Wanneer wordt gekeken naar de studenten die na het behalen van de propedeuse ook daadwerkelijk aan de doctoraalfase zijn begonnen (dat wil zeggen het postpropedeuserendement), dan ligt het percentage rond de 61%, overeenkomstig het gemiddelde van de zusteropleidingen. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat er voor de gevisiteerde opleidingen streefcijfers voor de rendementen zijn vastgesteld. Het streefrendement van het eerste studiejaar is in de periode 20012004 gemiddeld genomen gehaald, zo blijkt uit de zelfstudie. Over de rendementen van de bacheloropleiding zijn nog geen gegevens beschikbaar. De commissie heeft gekeken naar de historische KUO-gegevens over de rendementen van de ongedeelde opleiding (zie hierboven). Deze zijn niet gunstig. Van de kant van het opleidingsmanagement is aangegeven dat men in het algemeen kampt met een gebrek aan inzet van studentenzijde en met een weinig actieve studiehouding. De commissie heeft vernomen dat men een aantal maatregelen heeft getroffen om de studievoortgang te bevorderen. Zo kan men elk trimester in de masteropleiding instromen en zal het jaarlijkse studieadvies worden vervroegd om tijdig overstappen naar een andere studie beter mogelijk te maken. Ook wil men overgaan tot het maken van contractafspraken met studenten om de vrijblijvendheid van de studie terug te dringen. De commissie komt concluderend tot een voldoende score op dit facet vanwege de duidelijke aanwezigheid van streefdoelen, het gegeven dat het streefrendement van het eerste studiejaar de afgelopen jaren is gehaald, en de beleidsmaatregelen die het opleidingsmanagement heeft genomen om de studievoortgang te bevorderen en de studenten meer uit te dagen tot een actieve studiehouding. Scores Ba-TI: v Ma-CSE: v Ma-BIS: v
QANU / Informatica, TU Eindhoven
405
Gewogen oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica alsmede de masteropleidingen Computer Science and Engineering en Business Information Systems van de TU Eindhoven (inclusief de deeltijdvarianten ervan) voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Technische Informatica en de masteropleidingen Computer Science and Engineering en Business Information Systems van de TU Eindhoven (inclusief de deeltijdvarianten ervan) voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
406
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Bijlage 1A Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding Technische Informatica TU Eindhoven Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v g v v v v v g v v v v v g v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, TU Eindhoven
407
Bijlage 1B Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Computer Science and Engineering TU Eindhoven Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v g v v v v v g v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
408
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Bijlage 1C Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Business Information Systems TU Eindhoven Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet + F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie + F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing + F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel + F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding + F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld + F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v g v v v v v g v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Informatica, TU Eindhoven
409
Bijlage 2A Eindtermen van de bacheloropleiding Technische Informatica aan de TU Eindhoven Doelstelling van de opleiding De bachelorfase leidt op tot informatici op bachelorniveau die in staat zijn tot een wetenschappelijke aanpak van het ontwerpproces, toegepast op het ontwerpen van software en hierbij gebruikmaken van een gedegen informaticakennis. De beoogde kennis van het vakgebied is zodanig opgebouwd dat de bacheloropleiding Technische Informatica uitstekend is toegerust om aan een masteropleiding deel te nemen. De bacheloropleiding is niet specialistisch: specialisatie vindt plaats in de masteropleidingen. Eindkwalificaties bacheloropleiding Technische informatica 1 Informaticakennis en -vaardigheden INZICHT ABSTRACTIEVERMOGEN BASISKENNIS LEERVERMOGEN
De bachelor beschikt over een gedegen technisch-wetenschappelijk inzicht in informatieverwerkende programmatuur en systemen. De bachelor heeft voldoende abstraherend vermogen om de essentie van dergelijke systemen snel te doorzien, zich eigen te maken en op zijn merites te beoordelen. De bachelor kent en beheerst de basisbegrippen van de informatica. De bachelor is in staat zich zelfstandig benodigde kennis te vergaren in een voor hem nieuw domein.
2 Wetenschappelijk ontwerpen van software ONTWIKKELVERMOGEN
GROEPSWERK
De bachelor is in staat op effectieve wetenschappelijk verantwoorde wijze programma’s of programmagestuurde systemen te ontwikkelen die de taken die daarvan worden verwacht op correcte en efficiënte wijze uitvoeren. De bachelor kan zowel alleen of in een uitvoerende of leidende rol als onderdeel van een groep correcte en efficiënte softwareprogramma’s effectief ontwikkelen.
3 Academisch gevormd CONTEXT
410
De bachelor is zich bewust van de positie van de informatica in de maatschappij en wetenschap en van de snelle veranderingen die door de informatietechnologie in de maatschappij veroorzaakt worden. Hij kent de positieve en negatieve kanten hiervan en is in staat daarop te reflecteren.
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Bijlage 2B Eindtermen van de masteroropleiding Computerscience and Engineering en Business Information Systems aan de TU Eindhoven De masteropleiding CSE heeft conform het Onderwijs- en Examenreglement tot doel: •
to teach specialised knowledge, insight and skills in the field of program constructions and program controlled systems; • to prepare students for jobs such as system developer, architect or software analyst, and • to prepare students for training as researchers or designers in the field of program controlled systems. Analoog hieraan luidt het doel van de masteropleiding BIS: • • •
to teach specialised knowledge, insight and skills in the field of constructions and applications for business information systems; to prepare students for the profession of an (ict-) architect or developer of information systems, or as an advisor or leader of the application and introduction of information systems, and to prepare students for training as researchers or designers in the field of information systems.
Beide opleidingen hebben tot doel wetenschappelijke ingenieurs in de informatica af te leveren die kunnen omgaan met een hoog abstractieniveau en beschikken over een grote mate van technische kennis en uitstekende vaardigheden op het gebied van analyse, synthese en ontwerpen van informatiesystemen. Zij beschikken over een grondige theoretische kennisbasis. Aan het einde van de masteropleiding CSE/BIS heeft de student zich ontwikkeld tot een: 1. a. b. c.
Academicus, die zich kenmerkt door: onafhankelijkheid in het verwerven van kennis; kritische houding; originaliteit in het verrichten van onderzoek en verantwoordelijkheid bij het rapporteren over dit onderzoek; d. methodische aanpak. 2. a. b. c. d. e.
Ingenieur die beschikt over: ontwerpvaardigheden; een attitude van toepassingsgerichtheid en multidisciplinariteit; presentatie en communicatievaardigheden; inzicht in de industriële en bedrijfsvoeringcontext; mathematische aanpak met nadruk op correctheid, betrouwbaarheid en het gebruik van formele methoden bij ontwerp en constructie.
3. Informaticus met: a. kennis en vaardigheden specifiek voor informatica/informatiesystemen, formalismen, methoden, gereedschappen en hun onderlinge afhankelijkheid; QANU / Informatica, TU Eindhoven
411
b. kennis van toepassingsgebieden; c. beheersing van grote en complexe systemen gebaseerd op kennis van de samenstellende delen; d. nadruk op algemeen toepasbare kennis, inzichten, methoden en principes, die belangrijker worden geacht dan encyclopedische feitenkennis en aspecten die van de toepassing afhangen of tijdgebonden zijn. Het verschil tussen een afgestudeerde van de CSE-opleiding en de BIS-opleiding zit in de aard van de kennis, de toepassingsgebieden en het soort systemen zoals genoemd in 3a, b en c.
412
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Bijlage 3A Programma bacheloropleiding Technische Informatica TU Eindhoven Het curriculum van de Ba-TI is ingedeeld in stromen. Elke stroom is uitgewerkt in doelen en vakken. De volgende tabel toont de verdeling van de vakken over de stromen. Stroom 1. Programmarealisatie 2. Algoritmiek 3. Systemen 4. Theoretische informatica Computerarchitectuur & 5. programmatuur 6. Kerncomponenten 7. Maatschappelijke vorming 8. OntwerpGericht Onderwijs 9. Wiskunde 10. Keuzedeel
EC 25 20 14 20
Vakken 2IP10..40/2M240 2IA10..50 2R290/2M310/2IF10..20 2IT10..40/2M150
19
5A050/2IC10..20/2R230/2M220
11 12 21 20 18
2M400/2IV10/2R350 0L870/0L150/1Z440/2R930 2IO10..60 2F810/2F820/2Y940/2Y950/2S970
Programmaonderdelen van het eerste jaar vakcode 0L870 1Z440
sp verplicht onderwijsvorm 3 verplicht college 3 verplicht college
tentamenvorm schriftelijk schriftelijk
2A060
vaknaam Ethiek en recht Organisatie en management Fundamentele analyse
5
keuze
schriftelijk
2DN00
Vectorrekening
3
keuze
2DN01 2DN02
Vectorruimten Lineaire afbeeldingen
3 3
keuze keuze
2F715 2F810
Algebra 1 Wiskunde 1
4 4
keuze verplicht
2F813 2H063 2IA10
Practicum Mathematica Modelleren 2 Ontwerp van algoritmen 1 Computersystemen
1 3 5
keuze keuze verplicht
4
verplicht
Ontwerp gericht onderwijs 1.1 Ontwerp gericht onderwijs 1.2
3
verplicht
college en practicum college en instructie college college en instructie college college en instructie practicum OGO college en instructie college en practicum OGO
3
verplicht
OGO
2IC20 2IO10 2IO20
QANU / Informatica, TU Eindhoven
schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk opdracht(en) opdracht(en) schriftelijk schriftelijk en (eind)toets
413
vakcode 2IO30
sp verplicht onderwijsvorm 3 verplicht OGO
tentamenvorm
2IP10
vaknaam Ontwerp gericht onderwijs 1.3 Programmarealisatie 1
3
verplicht
opdracht(en)
2IP20
Programmarealisatie 2
3
verplicht
2IT10
5
verplicht
4
verplicht
2IT30
Logica en verzamelingenleer Automatentheorie en formele talen Procestheorie
3
verplicht
2M400
Databases 1
4
verplicht
2R290
3
verplicht
5
keuze
2Y140 2Y180
Informatiesysteemontwikkeling Kansrekening en statistiek Analyse 1 Analyse 2
5 5
keuze keuze
2Y220
Analyse 3
4
keuze
2Y940
Wiskunde 2
4
verplicht
5A050
Schakeltechniek
3
verplicht
2IT20
2S270
414
college en practicum college en practicum college en instructie college en instructie college en instructie werkcollege en practicum college en instructie college en instructie college college en instructie college en instructie college, instructie en werkcollege college en practicum
opdracht(en) schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Programmaonderdelen van het tweede jaar vakcode OL150
vaknaam Wetenschapsfilosofie voor informatica Wiskunde 2
sp 3
verplicht verplicht
onderwijsvorm tentamenvorm college schriftelijk
4
verplicht
schriftelijk
Ontwerp van algoritmen 2 Ontwerp van algoritmen 3 Parallelle en gedistribueerde algoritmen Functioneel programmeren Componenten 1
4
verplicht
4
verplicht
3
verplicht
college en instructie college en instructie college en instructie college en sommencollege
4
verplicht
schriftelijk
3
verplicht
Ontwerp gericht onderwijs 2.1 Ontwerp gericht onderwijs Ontwerp gericht onderwijs 2.3 Computergrafiek Compilers
4
verplicht
college en sommencollege college en practicum OGO
4
verplicht
OGO
4
verplicht
OGO
3 4
verplicht verplicht
4
verplicht
4
verplicht
2S970
Systeemmodelleren 1 Operating systemen Wiskunde 5
4
verplicht
2Y950
Wiskunde 4
4
verplicht
college college, instructie en sommencollege college en instructie college en practicum college en instructie college, instructie en werkcollege
2F820 2IA20 2IA30 2IA40 2IA50 2IF10 2IO40 2IO50 2IO60 2IV10 2M220 2M310 2R230
QANU / Informatica, TU Eindhoven
schriftelijk schriftelijk schriftelijk
schriftelijk en opdrachten
schriftelijk schriftelijk schriftelijk schriftelijk en opdracht(en) schriftelijk schriftelijk
415
Programmaonderdelen van het derde jaar vakcode vaknaam 2DI00 Dynamische systemen 2IC10 Computernetwerken
sp verplicht 4 keuze 4 verplicht
onderwijsvorm college college en opdracht(en)
tentamenvorm schriftelijk schriftelijk en opdracht(en)
2IF20
Componenten 2
4
verplicht
college en opdracht(en)
opdracht(en) en schriftelijk
2IF80 2II60
Inleiding formele methoden Technologie van informatiesystemen
3 3
keuze keuze
college college
schriftelijk mondeling en opdracht(en)
2IL30
Lineaire en geheeltallige programmering
3
keuze
college
schriftelijk
2IN10
Ontwerp van parallelle programma’s
4
keuze
college, practicum en instructie
schriftelijk en (eind)verslag
2IP30
Software emgineering
4
verplicht
college
schriftelijk en opdracht(en)
2IP40
Software engineering project
11 verplicht
project
(eind)verslag en (eind-)presentatie
2IT40 2IV40 2IX00 2L340 2L490 2L690
Semantiek Voortgezette computergrafiek Interfacultair project Kennissystemen Neurale netwerken Hypermediastructuren en -systemen
4 3 8 3 3 4
verplicht keuze keuze keuze keuze keuze
college college project college college zelfstudie
schriftelijk schriftelijk
2M150 2M240
Complexiteit Aspecten van programmeertalen
4 4
verplicht verplicht
college college
schriftelijk schriftelijk en werkstuk
2M540 2N470 2P650
Software tools Numeriek computergebruik Benaderingsalgoritmen voorTI
3 4 3
keuze keuze keuze
college college college en werkcollege
opdracht(en) opdracht(en) opdracht(en)
2R350 2R930
User interfaces Geschiedenis van de informatica
4 3
verplicht verplicht
college college
opdracht(en) opdracht(en)
2S540 5DD17 5HH00
Simulatie Netwerken A: netwerkanalyse Elektronica voor ingebedde systemen
4 3 3
keuze keuze keuze
college opdracht(en) college en instructie schriftelijk college schriftelijk
5HH10
Automatisering van de analyse en synthese van elektronische schakelingen
3
keuze
college
schriftelijk
5N500
Inleiding digitale communicatie
3
keuze
college
opdracht(en) en mondeling
416
opdracht(en) schriftelijk opdracht(en)
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Bijlage 3B Programma masteropleiding Computer Science and Engineering TU Eindhoven Het programma van de masteropleiding bestaat in de praktijk uit drie varianten. De eerste kent de algemene benaming Computer Science and Engineering en wordt beschouwd als het voornaamste programma. De andere twee (ES: Embedded Systems en IST: Information Security Technology) zijn voor dit moment zogenaamde (interdisciplinaire) masterspecialisaties, maar het is de bedoeling dat het aparte masterprogramma’s gaan worden. De structuur van de varianten ziet er als volgt uit. CSE-variant: Yr/Tr Code 1.1 2IF30 1.1 2II10 1.1 2II40 1.1 2IW10 1.1 1.2 2IF40 1.2 2IL40 1.2 2IW20 1.2 1.3 2IN20 1.3 2IW30 1.3 1.3 2.1 2.2/2.3 2IM90 ES-variant: Yr/Tr Code 1.1 2II10 1.1 2R880 1.1 5KK00 1.1 1.2 2IW00 1.2 2IW20 1.2 5KK10 1.2 1.3 2DI30 1.3 2IW30 1.3 5KK20 1.3 5KK53 1.3 2.1 2.2/2.3
2IM90
Course name Information security Software architecting Intelligent systems Programming and modal logic Electives Proving with computer assistance Advanced algorithms Requirement analysis, design and verification Electives Real-time architectures Software testing Elective general academic education Electives Electives / internship Master project
EC 4 4 4 4 4 4 4 4 8 4 4 4 8 20 40
Course name Software architecting Automated reasoning Designing embedded systems on silicon Electives The context of embedded systems design Requirement analysis, design and verification Processor architectures and program mapping Electives Performance modelling Software testing Multiprocessors Implementing large scale embedded processors on deep-submicron silicon Elective Electives / internship Master project *
EC 4 4 4 8 4 4 4 8 4 4 4 4
QANU / Informatica, TU Eindhoven
4 20 40
417
IST-variant: Yr/Tr 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.2 1.2 1.3 1.3 1.3 1.3 1.3 2.1 2.1 2.1 2.2/2.3
418
Code 0T613 2IF30 2WC00 2WC03 2WC01 2II50 2R890 2WC02 2WC06 2II10 2IF04 2IM90
Course name English for scientific communication Information Security Cryptographic algorithms Mathematics for IST Elective Cryptographic protocols Electives IT-governance Verification of security protocols Cryptographic systems Hackers Hut Elective Software architecting Seminar IST Electives Master project
EC 4 4 4 4 4 4 16 4 4 4 4 4 4 4 12 40
QANU / Informatica, TU Eindhoven
Bijlage 3C Programma masteropleiding Business Information Systems TU Eindhoven Year 1.A-B 1.A-B 1.A-C 1.A-C 1.A-C 1.E-F 1.E-F 1.E-F 1.A-F 2.A-B 2.A-C 2.C-F
Code 2II10 2II20 1BM05 1BM10 1BM20 2ID10 2II30 2II50 1CM15
Course name Software architecting Web information systems Business process management Electronic business architectures and systems Software requirements analysis Information retrieval Process modeling IT-governance Electives Electives Project and process management Master project
QANU / Informatica, TU Eindhoven
EC 4 4 5 5 5 4 4 4 25 15 5 40
419
420
QANU / Informatica, TU Eindhoven
BijlageN
QANU / Informatica
421
422
QANU / Informatica
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Informatica Prof. dr. dr. W.A. Halang (1951) Wolfgang A. Halang, geboren in Essen, Duitsland, is in 1976 aan de Ruhr-Universität Bochum in de Wiskunde gepromoveerd en een tweede keer in 1980 in de Informatica aan de Universität Dortmund. Hij werkte in de industrie (Coca-Cola GmbH en Bayer AG) en aan universiteiten (University of Petroleum and Minerals, Saoedi-Arabië, en University of Illinois at UrbanaChampaign) voordat hij werd benoemd op de leerstoel Toepassingsgerichte Informatica aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij heeft de Vakgroep Informatica van de RUG anderhalf jaar lang als voorzitter geleid. Sinds 1992 is hij hoogleraar voor informatietechniek en realtimesystemen aan de Fernuniversität in Hagen, de Duitse open universiteit. Vanaf 2002 tot 2006 was hij decaan van de Faculteit voor Elektro- en Informatietechniek. Hij was gasthoogleraar aan de Universiteit van Maribor, Slovenië in 1997 en aan de Universiteit Rome II in 1999. Zijn onderzoeksinteresses omvatten alle gebieden van harde realtime informatica met speciale aandacht voor veiligheidsgerichte systemen. Hij is oprichter van het tijdschrift Real-Time Systems en was de uitgever daarvan voor Europa van 1989 t/m 2005. Verder is hij lid van de redactieraden van vier wetenschappelijke tijdschriften, was codirecteur van het 1992 NATO Advanced Study Institute on Real-Time Computing, is auteur van tien boeken en ongeveer driehonderd hoofdstukken in boeken, artikelen in tijdschriften en bijdragen aan conferenties, heeft vijftien boeken gepubliceerd, is houder van tien octrooien, heeft meer dan tachtig voordrachten in ruim twintig landen gehouden, is actief in verschillende professionele organisaties en technische comités en was/is betrokken bij de programmacomités van meer dan 160 conferenties. In de International Federation of Automatic Control (IFAC) was hij voorzitter van het Technical Committee on Real-Time Software Engineering voordat hij in 2002 werd benoemd tot lid van de Technical Board en voorzitter van het Coordinating Committee on Computers, Cognition and Communication for Control. Drs. J.J.Th. Houben (1938) Jacques Houben studeerde, na zijn gymnasiumopleiding en een opleiding tot priester, van 1963 tot 1968 wijsbegeerte en biologie aan de universiteiten van Leuven en Keulen. Hij rondde deze studies in 1968 aan de K.U. Leuven af met het licentiaatsdiploma in de wijsbegeerte (specialisatie: natuurfilosofie/filosofie van de wetenschappen). Vanaf 1968 tot 1985 was hij als stafmedewerker werkzaam bij de Academische Raad en vanaf 1985 tot 2003 als adviseur onderwijsbeleid bij de Vereniging van Universiteiten VSNU. In laatstgenoemde functie is hij onder andere in de jaren 1987-1988 betrokken geweest bij de voorbereiding van het visitatiestelsel voor het Nederlandse universitaire onderwijs en in een meer recent verleden bij het overleg tussen de universiteiten over de herordening van het universitaire opleidingenaanbod en over de invoering van het bachelor-mastersysteem. In de periode 1982 tot 1995 maakte hij als redactiesecretaris deel uit van de redactie van het tijdschrift U&H, Tijdschrift voor Wetenschappelijk Onderwijs (van Universiteit en Hogeschool). In september 2003 heeft hij wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een punt gezet achter zijn reguliere werkzaamheden bij de VSNU. Hij had als deskundige op het gebied van ontwikkeling en inrichting van het hoger onderwijs in de periode 2005-2007 zitting in een drietal QANU-visitatiecommissies. V.S. Jaddoe BSc (1983) Stanley Jaddoe startte in 2002 met zijn studie Informatica aan de Universiteit van Amsterdam. In 2003 stroomde hij in in het nieuwe bachelorcurriculum. Na het behalen van zijn bachelorQANU / Informatica
423
diploma in 2005, begon hij aan de tweejarige opleiding Grid Computing, eveneens aan de Universiteit van Amsterdam. Naast zijn studie is hij sinds 2003 lid van de Opleidingscommissie Informatica, en is hij sinds 2005 studentlid van de landelijke Informaticakamer. Hij verwacht in de zomer van 2007 zijn masterdiploma in Grid Computing te behalen. Prof. dr. J. Paredaens (1947) Jan Paredaens werd geboren te Antwerpen in 1947. Hij werd Licentiaat in de Wiskunde en de Informatica aan de Vrije Universiteit Brussel in 1970, en behaalde zijn doctorstitel in 1974 aan de Université Libre de Bruxelles in het vakgebied van de ‘stochastische automaten’. Van 1974 tot 1979 was hij werkzaam aan het Philips Research Lab te Brussel. In 1979 werd hij hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen. Vanaf 1985 is hij hoogleraar aan de Technische Universiteit Eindhoven. Hij is auteur van een aantal boeken op het gebied van de informatica, waarvan er twee werden uitgegeven bij Springer-Verlag. Hij was de organisator van de congressen ICALP 1984 en ICDT 1998 en PC voorzitter van PODS 1998. Van 1998 tot 2002 was hij voorzitter van de Council of the International Conferences on Database Theory (ICDT). Hij is voorzitter en lid geweest van tal van programmacomités van internationale conferenties en was bij verschillende gelegenheden uitgenodigd spreker. De belangrijkste internationale congressen die hij voorgezeten heeft zijn ICALP84, ICDT 88 en PODS 99. Hij is de auteur van een honderdtal internationale publicaties in de vakgebieden automatentheorie, semantiek van programmeertalen, relationeel databankmodel, genest relationeel model, deductieve databanken, object georiënteerde databanken en XML. Hij is hoofd van ADREM, de Database Research Groep van de Universiteit Antwerpen. Hij is betrokken bij vele nationale en internationale R&D-projecten en onderhoudt vele internationale wetenschappelijke contacten, bijvoorbeeld met de Universiteit van Indiana (VS), de Politechnische Universiteit Milaan en de Technische Universiteit Eindhoven. Zijn recente onderzoeksactiviteiten betreffen de ontwikkeling, het design en de implementatie van XML databasetalen, de expressiekracht van deze talen en het design van ergonomische user interfaces voor zulke talen. Zijn belangstelling gaat voornamelijk uit naar de fundamentele aspecten van deze vakgebieden. Binnen de Universiteit van Antwerpen heeft hij verschillende beleidsfuncties waargenomen, zoals lid van de Onderzoeksraad, hoofd van het Departement Wiskunde Informatica en sinds oktober 2006 decaan van de Faculteit Wetenschappen. Binnen de Vlaamse academische wereld is hij lid van de Wetenschappelijke OnderzoeksGemeenschap Informatica en lid van de commissie Informatica van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen. Prof. dr. F.J. Peters (1945) Frans Peters studeerde wiskunde in Nijmegen, waar hij in 1970 zijn doctoraalexamen behaalde. Vervolgens werd hij wetenschappelijk medewerker aan de Technische Universiteit te Eindhoven bij de vakgroep Informatica. In 1979 promoveerde hij aldaar op een onderwerp uit de toepassingsgerichte informatica. Van 1978 tot 1979 was hij research-fellow bij het Joint Research Centre van de Europese Gemeenschappen in Ispra (Italië). In 1985 verruilde hij de TU Eindhoven voor Philips, waar hij in 2005 met pensioen ging. Aanvankelijk was hij daar werkzaam als CAD systeemanalist bij Corporate ISA, later als ‘principal scientist in information and software technology’ op het NatLab van Philips Research, waar hij hoofd was van het computer graphics cluster. Van 1987 tot 2005 was hij bovendien (in deeltijd) hoogleraar aan de Universiteit te Leiden met als leeropdracht toepassingsgerichte informatica. Achtmaal trad hij op als promotor. Hij was initiator en projectleider van een aantal Europese projecten. Naast een 424
QANU / Informatica
dertigtal wetenschappelijke publicaties heeft hij ook enkele patenten op zijn naam staan. Hij was auteur van de Teleac-cursus ‘Programmeren met Pascal’. Momenteel is hij betrokken bij de organisatie van congressen op het gebied van parallel computing, bij het schrijven van wetenschappelijke artikelen op het gebied van medische beeldbewerking en is hij voor de Europese Commissie reviewer van een aantal projecten op het gebied van de beeldinformatica. Prof. dr. J.M. Pieters (1947) Jules M. Pieters studeerde Psychologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen met hoofdvak Psychologische Functieleer en bijvakken Mathematische Psychologie en Planologie. Hij promoveerde in 1980 aan dezelfde universiteit op een experimenteel-psychologisch onderzoek naar de ruimtelijke waarneming. In 1980 stapte hij over van de vakgroep Psychologische Functieleer (KU Nijmegen) naar de faculteit Toegepaste Onderwijskunde van de Universiteit Twente. In 1991 werd hij benoemd tot hoogleraar Instructietechnologie. Verzorgde onderwijs voor de opleiding Toegepaste Onderwijskunde over (het ontwerpen van) leren en instructie en over het leren van volwassenen en voor de opleiding Psychologie over psychologisch ontwerpen. In Twente betrokken bij de uitvoering en begeleiding van meer dan 25 onderzoeksprojecten op het gebied van de instructietechnologie, van human performance, van de vormgeving van leerprocessen in beroepsonderwijs, volwasseneneducatie en bedrijfsopleidingen, en van (de ondersteuning via informatiesystemen van) ontwerpprocessen in de onderwijskunde en in de psychologie. Tevens betrokken bij de onderwijsontwikkelprojecten van SURF en DU, ZAPs (Zeer Actieve Psychologie) en VIPs (Vaardigheden in de Psychodiagnostiek). Van 1995 tot 2002 decaan van de faculteit Toegepaste Onderwijskunde van de Universiteit Twente. Op 1 september 2002 werd hij benoemd tot opleidingsdirecteur Psychologie aan de Universiteit Twente op de leerstoel Toegepaste Psychologie met bijzondere aandacht voor leren en instructie. Per 1 januari 2007 is hij benoemd tot hoogleraar Toegepaste Psychologie ten behoeve van de Universitaire Lerarenopleiding aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In beroepsverenigingen: voorzitter Divisie Leren en Instructie van de Vereniging voor Onderwijsresearch (1991-1999); voorzitter bestuur Vereniging van Onderwijsresearch (1999-2003); lid/treasurer Executive Council European Educational Research Association (1999-2004); (vice)voorzitter Nederlands Instituut van Psychologen (2004 -). Prof. dr. L. De Raedt (1964) Luc De Raedt behaalde zijn licentiaatsdiploma en zijn doctoraat in de informatica aan de Katholieke Universiteit Leuven in 1986, respectievelijk 1991. Van 1986 tot 1999 was hij verbonden aan het Departement Computerwetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven, eerst als assistent, dan als postdoctoraal onderzoeker van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen, en ook als deeltijds (hoofd)docent. Van 1999 tot 2006 bezette hij de leerstoel voor Machinaal Leren en Natuurlijke Taalverwerking van de Albert-Ludwigs-Universiteit Freiburg (Duitsland). Sinds oktober 2006 is hij opnieuw verbonden aan zijn alma mater, de Katholieke Universiteit Leuven, nu als onderzoekshoogleraar. Zijn onderzoek handelt over kunstmatige intelligentie, meer bepaald, het machinaal leren en data mining. Hier is hij vooral geïnteresseerd in het omgaan met gestructureerde gegevens, het gebruik van expressieve representaties zoals logica, het redeneren over onzekerheid, en toepassingen in andere wetenschappelijke domeinen, zoals de chemo- en bio-informatica. Luc De Raedt is erg actief in Europese onderzoeksprogramma’s, hij coördineerde verschillende Europese projecten, vooral rond ‘(probabilistisch) inductief logisch programmeren’. Hij was ook (mede)voorzitter van verschillende internationale conferenties rond het machinaal leren, QANU / Informatica
425
in het bijzonder de European en de International Machine Learning Conferences (in 1994, 2001 en 2005) en is/was lid van de editiorial board van de belangrijkste tijdschriften in het domein, zoals het Journal of Machine Learning Research, Machine Learning, Journal of Artificial Intelligence Research en Data Mining and Knowledge Discovery and Databases. In 2005 werd hij verkozen tot Fellow of the European Coordinating Committee for Artificial Intelligence. Luc De Raedt beschikt ook over een ruime onderwijservaring. Hij gaf les aan de universiteiten van Leuven, Freiburg, Bazel en Siena, zowel rond kunstmatige intelligentie, machinaal leren, logisch programmeren als rond theoretische en fundamentele aspecten van de informatica. In Freiburg was hij directeur van het internationale Master of Science programma in (Applied) Computer Science van 2002 tot 2006. Prof. dr. R.P. van de Riet (1939) Reinder Pieter van de Riet was since 1970 professor in Computer Science at the Vrije Universiteit in Amsterdam; he retired as of August 2000. He founded the Computer Science Department at the Vrije Universiteit, the Dutch Foundation for Research in Computer Science (SION) and the Research School. His research areas are: Databases and Knowledge bases; the use of Linguistics; Security and Privacy problems; Computational Auditing. He was Conference Chairman of several conferences, to note: VLDB98. He still is Editor for Europe of Data and Knowledge Engineering (Elsevier). Since 1965 member of ACM. He is an active church organist and member of the KNOV. He wrote 4 books, edited 6 books and published over 120 papers in journals and conference proceedings.
426
QANU / Informatica
Bijlage B Standaardprogramma van de visitatiecommissie Informatica Universiteit ........, ....juni - december 2006 Faculteit: Opleiding: Verblijfplaats: Visitatiecoördinator:
.............. ................. .... Hotel ...., ..................
Eerste dag 9.30-0.30 uur: 10.30-1.00 uur:
11.00-1.45 uur: 11.45-12.30 uur: 12.30-13.15 uur: 13.15-13.45 uur: 13.45-14.30 uur: 14.30-15.15 uur: 15.15-15.30 uur; 15.30-16.00 uur: 16.00-16.30 uur: 16.30-17.00 uur: 17.00 uur 18.00 uur
vergadering commissie aan de faculteit: vaststelling opleidingsrapport visitatiebezoek vorige universiteit kennisnemen van documentatiemateriaal (evaluatieverslagen, studentenenquêtes, vergaderverslagen opleidingscommissies, beleidsstukken, ontwikkelingsplannen, dictaten, readers, studieboeken, tentamen- en examenopgaven) (verdere) voorbereiding gesprekken komende visitatie gesprek visitatiecommissie met opstellers zelfstudie, visitatiecoördinator, opleidingsdirecteur, (andere) verantwoordelijken voor kwaliteitszorg lunch commissie (geen bezoekers) gesprek met studenten, betrokken bij kwaliteitszorg en bestuur gesprek met studenten bacheloropleiding gesprek met docenten bacheloropleiding theepauze gesprek met examencommissie + docentleden opleidingscommissie gesprek met studieadviseurs/-begeleiders, onderwijsondersteunende medewerkers, coördinator (buitenlandse) stages, medewerkers kwaliteitszorg terugblik in commissieverband/nadere bestudering informatiemateriaal informele kennismaking met vertegenwoordigers (College van Bestuur,) faculteitsbestuur en opleidingen vertrek commissieleden naar hotel
Tweede dag 9.00-09.45 uur: 9.45-0.30 uur: 10.30-11.30 uur: 11.30-12.00 uur: 12.00-12.45 uur: 12.45-13.30 uur: 13.30-16.30 uur: 16.30-17.00 uur: QANU / Informatica
gesprek met studenten masteropleiding gesprek met docenten masteropleiding spreekuur/parallel: rondleiding langs faciliteiten inventariseren punten komende gesprek in commissieverband gesprek met decaan en opleidingsmanagement lunch commissie (geen bezoekers) gezamenlijk invullen checklist, voorbereiding presentatie mondelinge rapportage 427
428
QANU / Informatica
Bijlage C Checklist voor de onderwijsvisitatie Informatica 20062007 Checklist Universiteit ……………….. In deze checklist worden de zes kwaliteitsonderwerpen uit het NVAO-kader opgesomd met per onderwerp een aantal facetten. De checklist wordt tijdens de visitatiebezoeken door de commissie gehanteerd voor intern gebruik. Vóór de afsluitende mondelinge rapportage wordt ze gezamenlijk door de commissie ingevuld en worden de voorlopige scores bepaald. In de slotvergadering van de commissie wordt de definitieve waardering vastgesteld, omdat alle opleidingen dan vergelijkenderwijs op een rij kunnen worden gezet. Per facet wordt in overeenstemming met het NVAO-kader een score toegekend in een vierpuntsschaal (variërend van excellent tot onvoldoende) en per kwaliteitsonderwerp wordt op basis van de scores voor de onderliggende facetten een voldoende of een onvoldoende toegekend. Daarbij worden de beslisregels conform het NVAO-kader gevolgd. De volgende betekenis werd door de visitatiecommissie Informatica aan de scores toegekend: e = excellent: het kwaliteitsniveau is (inter)nationaal een voorbeeld van best practice; g = goed: het kwaliteitsniveau stijgt uit boven de basisstandaard of –norm; v = voldoende: het kwaliteitsniveau beantwoordt aan de basisstandaard of –norm; o = onvoldoende: het kwaliteitsniveau voldoet niet aan minimaal de basisstandaard of norm.
QANU / Informatica
429
Onderwerp
Oordeel
Facet
(+/-) 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
430
Oordeel (o/v/g/e)
Opmerkingen
F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen wo F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studielast F8. Instroom F9. Omvang programma F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen wo F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
QANU / Informatica
Bijlage D Beoordelingsformulier kwaliteit afstudeerwerk Naam auteur scriptie: ………………………….. Titel scriptie……………………………………. Universiteit en opleiding: ………………………. Toegekend cijfer door de opleiding: …………… Toegekend cijfer door u: ……………………….
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
Is de probleemstelling van de scriptie duidelijk weergegeven? Houdt de auteur zich aan de geformuleerde probleemstelling? Is het betoog logisch en consistent? Volgen de conclusies logisch voort uit het gepresenteerde materiaal? Is de gekozen werkwijze verantwoord? Presenteert de auteur het materiaal zodanig dat zijn onderzoek controleerbaar is? Zijn de kernbegrippen duidelijk gedefinieerd / geoperationaliseerd? Zijn de gekozen methoden en technieken van onderzoek adequaat gezien de probleemstelling? Zijn de gekozen methoden en technieken correct toegepast? Zijn noten en verwijzingen duidelijk en consistent geredigeerd en wordt er naar verantwoorde bronnen verwezen? Geeft het taalgebruik aanleiding tot kanttekeningen? Geeft de auteur er blijk van op de hoogte te zijn van de literatuur op het gebied van zijn onderwerp? Is de compositie van de scriptie in orde? Is de manier waarop het gegeven cijfer tot stand is gekomen helder? (ook duidelijkheid over de rol van de tweede meelezer/ beoordelaar)
ja
nee toelichting
Sluit het onderwerp aan op actuele onderwerpen/ ontwikkelingen binnen het wetenschapsgebied? Sluit de scriptie aan bij lokale onderzoeksprogramma’s of onderzoekszwaartepunten? Is de student volgens u naar behoren begeleid?
QANU / Informatica
431
432
QANU / Informatica
TUD
TUE
v g v v v v
g v v v v
F6 Samenhang programma
F7 Studeerbaarheid en studielast
F8 Instroom
F9 Omvang van het programma
F10 Afstemming vormg. en inhoud
F11 Beoordeling en toetsing
g v v
F12 Eisen wo
F13 Kwantiteit personeel
F14 Kwaliteit personeel
3. Inzet van personeel
v
v g
F5 Relatie doelstellingen-programma
v
v
v
g
v
v
v
v
v
g
v
+
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
v
g
v
v
o
v
v
v
o
+
v
g
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
v
+
v
g
v
F4 Algemene eisen wo
+
+
v
v
v
v
g
v
v
v
v
v
g
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
+ + + + + + + + +
v
v v
2. Programma
v
v
v v
v
v v v
v
v v
g
v v
v
v v
F3 Oriëntatie
v
F2 Niveau
v
v v
v v
F1 Domeinspecifieke eisen
g v
v
+ e
v
v
v
v
v
v
v
g
+
v
v
g
+
v
v
v
v
v
v
v
v
v
+
v
v
v
+ v
v
v
v
v
v
v
g
g
+
v
v
v
v
v
v
v
v
g
g
+
v
v
v
+
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
+
+
v
v
v
+
v
v
v
v
v
v
v
v
+
v
v
v
+
v
v
v
v
v
v
v
g
+
v
v
v
+
v
v
v
v
v
g
v
v
+
v
v
g
+
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
+
+
v
v
v
+
v
v
v
v
v
v
v
v
+
v
v
v
+
v
v
v
v
v
g
v
v
+
v
v
v
+
v
v
g
+
v
v
v
v
v
v
v
v
+
v
v
v
+
v
v
v
v
v
v
v
v
+
v
v
v
+
v
UT
+
VU
+
RUG
+ + + + + + + + +
OU
1. Doelstellingen
RU
BB-TM M-CS M-TM M-HMI B-TI M-CS M-MKE B-TI M-CSE M-BIS TI
UU B M B M B M B M B M-CS M-PDCS M-BI
KWALITEITSONDERWERP - facet
Visitatiecommissie Informatica 2006-2007
Bijlage E: Overzicht van de scores *) van de opleidingen per kwaliteitsonderwerp c.q. -facet
QANU / Informatica
433
RU
v
+
v v v
+
F17 Evaluatie van resultaten
F18 Maatregelen tot verbetering
F19 Betrekken van studenten, medewerkers, alumni, werkveld
6. Resultaten
RUG
VU
v
v
v
v
v
+
v
v
o
+
v
v
+
v
v
+
v
v
v
+
v
g
+
v
v
+
v
v
v
g
v
v
v
e
g
v
v
+
v
v
v
+
+
+
+
TUD
TUE
v
g
v
v
+
v
v
g
+
v
g
+
v
v
+
v
g
v
+
v
v
+
BB-TM M-CS M-TM M-HMI B-TI M-CS M-MKE B-TI M-CSE M-BIS TI
UT
*) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende. Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende. Zie voor de definities van de scores: bijlage C.
F21 Onderwijsrendement
v
+
+
5. Interne kwaliteitszorg
g
v
v
F16 Studiebegeleiding
v
g
g
F15 Materiële voorzieningen
v
+
+
F20 Gerealiseerd niveau
OU
B M B M B M B M B M-CS M-PDCS M-BI
UU
4. Voorzieningen
KWALITEITSONDERWERP - facet