Farmaceutische Opleidingen
September 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 P.O. Box 8035 3503 RA Utrecht The Netherlands Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
+31 (0) 30 230 3100 +31 (0) 30 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
7
Deel I Algemeen Deel
9
1. De onderwijsvisitatie Farmaceutische Opleidingen 2. Het referentiekader van de visitatie Farmaceutische Opleidingen 2006 3. Algemene bevindingen
11 21 25
Deel II
35
De afzonderlijke opleidingsrapporten
1. De bachelor- en masteropleiding Farmacie aan de Universiteit Utrecht 37 2. De bachelor- en masteropleiding Farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen 79 3. De bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen 123 4. De bacheloropleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences aan de Universiteit Leiden 159
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D: Bijlage E:
201 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Standaardprogramma Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen Checklist voor de onderwijsvisitatie Farmaceutische Opleidingen 2006 De rendementen van de Farmaceutische Opleidingen Overzicht scores Farmaceutische Opleidingen per kwaliteitsonderwerp c.q. -facet
QANU / Farmaceutische Opleidingen
203 207 209 211 213
3
4
QANU / Farmaceutische Opleidingen
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU heeft als doel om onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en om opbouwende kritiek te leveren, zoveel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid om deel te nemen in deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun zorgvuldig voorbereide documentatie en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Farmaceutische Opleidingen
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Farmaceutische Opleidingen
VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE Drie maal is scheepsrecht ! De eerste onderwijsvisitatie Farmacie vond in Nederland en België (Vlaanderen) plaats door een gemengde VSNU/VLIR-commissie in 1993. De tweede visitatie geschiedde voor Nederland door een VSNU-commissie in 2000 en in België in 2002-2003 door een VLIR-commissie. De derde, zojuist voltooide Nederlandse visitatie werd uitgevoerd door een commissie van QANU, een door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) erkende Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI). De eerste visitatie was een echte première: nog nooit was er (buiten incidentele acties van de onderwijsinspectie) een systematische onderwijskwaliteitsevaluatie gedaan door een onafhankelijke groep deskundigen. Op een moment dat de tweefasenstructuur zich net begon te stabiliseren, kwam er dus een kwaliteitsverantwoording om de hoek kijken. De tweede visitatie stond in het licht van de komende veranderingen: de Verklaring van Bologna was immers het startpunt voor een grondige heroverdenking van de universitaire opleidingen en opleidingsstructuur. In 2000 waren vele plannen reeds op de rails gezet of bevonden deze zich in gevorderd stadium van invoering maar de ‘oude’ programma’s waren nog operationeel. De toenmalige commissie had de lastige taak een oordeel te formuleren over de situatie tot de visitatiedatum, maar kon uiteraard niet om de, vaak goede, plannen met de nieuwe programma’s heen. In 2006 is de bachelor-masterstructuur een feit en ook is de overstap gemaakt van de oude VSNU(/VLIR)-visitatie naar een gemengde peer/auditingstructuur, in casu een QANU-commissie. Het visitatierapport dient nu niet alleen ter lering maar ook om tot formele accreditatie van de opleidingen te komen. In dit nieuwe kader wordt gewerkt volgens een systeem met zes kwaliteitsonderwerpen: doelstellingen van de opleidingen, programma, inzet van personeel, voorzieningen, interne kwaliteitszorg en resultaten. Binnen elk van deze onderwerpen wordt vervolgens nog een aantal facetten (21 in totaal) onderscheiden die beoordeeld moeten worden op basis van gespecificeerde criteria. Een en ander is niet eenvoudig en de commissie heeft hier en daar moeilijkheden ondervonden bij het onderscheiden van (onderdelen van) facetten. In de nabije toekomst zal het QANU-kader wat de commissie betreft na deze eerste (experimentele) fase aanpassingen moeten ondergaan Dit zou de stroomlijning van het visitatieproces ten goede komen en de beoordelingslast van alle betrokken partijen reduceren. Al met al heeft de visitatiecommissie een zeer prettig verlopen visitatie achter de rug. In alle instellingen is met zorg werk gemaakt van de zelfstudie, ook al was het resultaat niet homogeen. De visitatiebezoeken verliepen in een prettige en open sfeer. De commissie werd overal goed ontvangen en had de gelegenheid om met alle geledingen op spontane wijze van gedachten te wisselen. De commissie heeft, zoals uit het voorliggende rapport blijkt, vastgesteld dat alle betrokken opleidingen voldoen aan de basiskwaliteit. De Nederlandse Farmacie staat op een goed peil. Het verder invullen van de bachelor-masterstructuur (met name wat betreft de uitwisseling met andere instellingen en het onderzoeken van uitstroommogelijkheden van bachelors naar een functie in de maatschappij) is een uitdaging die opgepakt moet worden. Er is door alle betrokkenen veel werk gestoken in deze visitatie. De opleidingen hebben de zelfstudies opgesteld, aanvullende documentatie geleverd en de visitatiebezoeken in overleg QANU / Farmaceutische Opleidingen
7
met de secretaris van de commissie voorbereid. De bestudering van alle beschikbare informatie vormde een intensieve taak voor de commissieleden zelf. Het is mij een genoegen om de leden van de commissie en de zeer toegewijde secretaris vanuit de QANU hartelijk te danken voor de collegiale samenwerking en grote inzet. Een speciaal woord van dank gaat uit naar onze studentleden: hun serieuze inbreng bracht licht waar dit nodig was. Bij ons in Frankrijk zegt men: ‘le troisième coup fait feu’; dit was de derde Nederlandse visitatie en mijn derde (en waarschijnlijk laatste) Nederlandstalige visitatie. Het was mij een waar genoegen hieraan meegewerkt te hebben. Prof.dr. dr.h.c. H.J. de Jong Voorzitter Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen
8
QANU / Farmaceutische Opleidingen
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Farmaceutische Opleidingen
9
10
QANU / Farmaceutische Opleidingen
1.
De onderwijsvisitatie Farmaceutische Opleidingen
1.1.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen door middel van externe kwaliteitsbeoordeling heeft de Stichting QANU in oktober 2005 de Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen ingesteld. In de periode januari t/m maart 2006 heeft deze commissie een bezoek gebracht aan die bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Farmacie en de Farmaceutische Wetenschappen waarvoor QANU een opdracht tot visiteren had ontvangen van de betrokken universitaire Colleges van Bestuur (zie par. 1.2). De commissie heeft haar bevindingen vastgelegd in beoordelingsrapporten per universiteit. Deze zijn, in volgorde van de visitatiebezoeken, gebundeld in deel II van dit rapport. Zij hebben tot doel antwoord te geven op de vraag of de betrokken opleidingen naar het oordeel van de visitatiecommissie voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit. Ook worden suggesties gedaan ten aanzien van aspecten van de opleidingen die in haar ogen voor verbetering vatbaar waren. Deel I van het rapport bestaat uit een algemene achtergrondbeschrijving van de visitatie (hoofdstuk 1), het gehanteerde referentiekader (hoofdstuk 2) en het oordeel van de commissie over een aantal aspecten die haar tijdens de visitatie bijzonder hebben getroffen, maar die buiten het beoordelingskader van QANU vielen (hoofdstuk 3: Algemene Bevindingen). 1.2.
De betrokken opleidingen
De volgende opleidingen zijn in het kader van deze visitatie bezocht: Universiteit Utrecht (5 en 6 januari 2006): • •
de bacheloropleiding Farmacie de masteropleiding Farmacie
Rijksuniversiteit Groningen (15, 16 en 17 februari 2006): • • • •
de bacheloropleiding Farmacie de masteropleiding Farmacie de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen
Universiteit Leiden (28 februari en 1 maart 2006): • •
de bacheloropleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen de masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences
De namen van de genoemde universiteiten worden in het vervolg van dit rapport in de bovengenoemde volgorde als volgt afgekort: UU, RUG en LEI.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
11
1.3.
Samenstelling en taak van de commissie
De samenstelling van de commissie is totstandgekomen mede aan de hand van suggesties vanuit de landelijke kamer Farmaceutische Wetenschappen. Alle betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidingsfase in de gelegenheid geweest om bezwaar aan te tekenen tegen de door QANU voorgelegde conceptsamenstelling van de commissie, een en ander conform C.2.2.1 van het QANU-kader. Van deze gelegenheid is geen gebruikgemaakt. De Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen bestond uit de volgende personen: prof.dr. H.J. de Jong
drs. M.L.A. Favié dr. C. Neef dhr. T. Pera prof.dr. F.G.M. Russel prof.dr. K.M. Stokking mw. M.E.J. Vinken
directeur Internationale Wetenschappelijke Relaties bij Servier International Research Institute, Courbevoie (Frankrijk), tevens buitengewoon hoogleraar Farmaceutische analyse en analytische chemie aan de Universiteit Leiden; openbaar apotheker in Opmeer, voormalig voorzitter van de beroepsvereniging KNMP; hoofd apotheek Academisch Ziekenhuis Maastricht en UHD Klinische Farmacie aan de UM ( tevens vice-voorzitter van de visitatiecommissie); student Farmacie RU Groningen; hoogleraar Moleculaire Farmacologie en Toxicologie, UMC St. Radboud Nijmegen; hoogleraar Onderwijskunde (in het bijzonder met betrekking tot de didactiek van het tertiair onderwijs) aan de Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht; studente Farmacie Universiteit Utrecht.
Tot secretaris van de commissie werd benoemd: drs. G.H. Lansink, medewerker bureau QANU, Utrecht. Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen. De studentleden van de commissie, mw. Vinken en dhr. Pera, hebben niet deelgenomen aan het visitatiebezoek aan de opleiding waar zij zijn ingeschreven. Prof. Stokking is niet verbonden aan de gevisiteerde Farmacieopleidingen aan de UU en heeft zich bij het visitatiebezoek in Utrecht beperkt tot het ondersteunen van de commissie met expertise op het gebied van de didactiek. De voorzitter van de commissie, prof. H. de Jong, heeft voor het visitatiebezoek aan de Universiteit Leiden het voorzitterschap van de commissie overgedragen aan de vice-voorzitter, dr. C. Neef en heeft zich tijdens het bezoek beperkt tot het bewaken van de consistentie in het commissiewerk ten opzichte van de beoordeling van de andere opleidingen die bij deze visitatie betrokken zijn. Op grond van het instellingsbesluit van de commissie d.d. 10 oktober 2005 was het de taak van de commissie om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken 1) een oordeel te geven over de verschillende kwaliteitsaspecten van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het QANU-kader d.d. januari 2004; en 2) op basis daarvan vast te stellen of de opleidingen naar haar oordeel voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit, en 3) de aspecten van de opleidingen te identificeren die naar haar oordeel voor verbetering vatbaar zijn. 12
QANU / Farmaceutische Opleidingen
1.4.
Werkwijze van de commissie
De commissie hield haar installatievergadering op 5 december 2005 in Utrecht. Zij werd formeel geïnstalleerd door de voorzitter van het QANU-bestuur, drs. J.G.F. Veldhuis. Daaraan voorafgaande zijn van de zijde van QANU met nadruk de bepalingen in bijlage 2 van het QANU-kader met betrekking tot de onafhankelijkheid van de leden van een visitatiecommissie onder de aandacht gebracht van de leden. Als uitvloeisel daarvan is alle leden verzocht een onafhankelijkheidsverklaring te ondertekenen en aan de QANU ter beschikking te stellen. Alle leden hebben aan dit verzoek zonder voorbehoud gevolg gegeven en waar nodig ter vergadering een toelichting gegeven op hun specifieke positie ten opzichte van één van de te visiteren opleidingen. Daarmee was de visitatie Farmaceutische Opleidingen naar het oordeel van QANU omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten: • • • • • •
de te volgen werkwijze; de globale dagindeling van de visitatiebezoeken; het vice-voorzitterschap van de commissie (te vervullen door dr. C. Neef ); de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; de verdeling van twaalf afstudeerwerken per bachelor- en masteropleiding; de vaststelling van de vanuit de QANU aangereikte ‘checklist’ (zie bijlage C).
Op basis van een door voorzitter en secretaris geformuleerd voorstel heeft de commissie in haar startvergadering een begin gemaakt met de bespreking van het in het visitatieprotocol voorziene referentiekader. Langs schriftelijke weg is binnen een week na de vergadering de tekst van een conceptreferentiekader vastgesteld. Vervolgens heeft de commissie dit concept aangeboden aan de betrokken opleidingen, waarbij hun de gelegenheid werd geboden om daarop te reageren. Bij elk visitatiebezoek heeft de commissie als eerste punt de vraag aan de orde gesteld of de opleidingen zich konden vinden in het voorgelegde referentiekader. Dat bleek bij alle bezoeken het geval te zijn. Tijdens haar installatievergadering op 5 december heeft de commissie ook de zelfstudies in oriënterende zin besproken en werden per opleiding specifieke aandachtspunten geïnventariseerd, mede op basis van een door het bureau QANU opgestelde verkennende analyse. Om te bevorderen dat tijdens het visitatiebezoek de gedachtewisseling tussen visitatiecommissie opleidingsvertegenwoordigers op zinvolle en efficiënte wijze gevoerd kon worden besloot de commissie om: • • •
verzoeken om aanvullende informatie ruim van tevoren aan de te visiteren opleidingen te richten; sommige, meer principiële vragen al vooraf voor te leggen, zodat aan de zijde van de opleiding al enige reflectie en zonodig standpuntbepaling kon plaatsvinden; de gesprekspanels bestaande uit studenten vooraf te vragen om hun standpunt te bepalen op die facetten uit de zelfstudie die met name voor studenten van belang zijn (zoals kwaliteitszorg, studeerbaarheid, toetsing en beoordeling, onderwijsvormen, kwaliteit staf, voorzieningen et cetera).
QANU / Farmaceutische Opleidingen
13
De commissie heeft goede ervaringen met deze aanpak opgedaan. De beschikbare tijd kon hierdoor tijdens de visitatiebezoeken optimaal besteed worden en de gedachtewisseling kon op gerichte wijze plaatsvinden, zonder dat daarmee de spontaniteit van de dialoog in gevaar kwam. In één geval slaagden studenten er zelfs in om voorafgaand aan het visitatiebezoek een schriftelijke reactie aan de visitatiecommissie te richten over de door de commissie aangestipte kwaliteitsaspecten. Op basis van de conclusies, bereikt in de installatievergadering, is vanuit het bureau QANU contact opgenomen met alle betrokken lokale visitatiecoördinatoren en is de voorbereiding van elk visitatiebezoek in onderling overleg tussen de visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Laatstgenoemde heeft daartoe ongeveer één maand voorafgaand aan elk visitatiebezoek een bezoek gebracht aan elke instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: • • • • • • • •
de gebruikte onderwijsliteratuur van de verplichte onderdelen; alle tentamenopgaven van de bacheloropleiding en van de verplichte onderdelen van de masteropleiding; een representatieve hoeveelheid voorbeelden van gemaakte en gecorrigeerde tentamens; richtlijnen en regelingen voor stages en scripties; evaluatieverslagen van het onderwijs (inclusief jaaroverzichten); gebruikte handboeken kwaliteitszorg; notulen van de opleidingscommissie en examencommissie; beleidsstukken.
Ter bestudering vooraf werden opgevraagd: twaalf afstudeerwerken (zie de volgende alinea) van zowel de bachelor- als de masteropleiding en het meest recente beschikbare materiaal op het gebied van alumnionderzoeken. Tenslotte werd de visitatiecoördinator gevraagd om de mogelijkheid te creëren voor de leden van de visitatiecommissie om in te loggen op de plaatselijke lokale elektronische leeromgeving, als waren zij een student. De bezoeken in Utrecht en Leiden duurden twee dagen en dat in Groningen besloeg een halve dag langer vanwege de grotere beoordelingstaak aldaar. In alle gevallen werd op de eerste dag begonnen met een (nadere) bespreking in commissieverband van de zelfstudies en de afstudeerwerken. Uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van 25 meest recente scripties had de commissie er ruim vóór het bezoek in totaal twaalf per opleiding geselecteerd en opgevraagd, waarbij was gelet op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. Als handreiking voor de beoordeling ervan was vanuit QANU een lijst met beoordelingscriteria ter beschikking gesteld aan de commissieleden. Vanaf het eind van de ochtend op de eerste visitatiedag werden gesprekken gevoerd met verschillende instanties en personen, zoals de opstellers van de zelfstudie, de verantwoordelijken voor kwaliteitszorg (studenten apart), de leden van de opleidingscommissie (studenten apart), verschillende groepen studenten (waarbij het aan hen zelf was overgelaten wie namens hen met de commissie zou spreken), leden van de wetenschappelijke staf, vertegenwoordigers van de examencommissie, studieadviseurs/-begeleiders, onderwijscoördinatoren, en opleidingsmanagement/faculteitsbestuur. Daar waar sprake is van een deeltijdopleiding, heeft de commissie ook gesproken met deeltijdstudenten. De commissie sloot de eerste visitatiedag af 14
QANU / Farmaceutische Opleidingen
met een informele kennismakingsbijeenkomst op de faculteit met vertegenwoordigers van het college van bestuur, het faculteitsbestuur en opleidingsmanagement. Deze bijeenkomst kwam in de plaats van het traditionele visitatiediner. Tijdens elk bezoek hield de commissie op de tweede dag een ruim van tevoren op brede schaal aangekondigd spreekuur, waar zowel studenten als docenten de gelegenheid kregen om een specifiek punt in een persoonlijk gesprek onder de aandacht van de commissie te brengen. Belangstellenden konden zich daarvoor direct bij de secretaris van de commissie aanmelden. Bij één van de drie visitatiebezoeken is van deze gelegenheid gebruikgemaakt en wel door twee personen. Bij alle bezoeken heeft de commissie een rondleiding van een uur gekregen om zich een beeld te kunnen vormen van de beschikbare faciliteiten. Na afronding van de visitatiegesprekken heeft de commissie haar conclusies geformuleerd aan de hand van de ‘checklist’ (zie bijlage C). Besloten werd om deze lijst collectief in te vullen, waardoor eventuele verschillen van inzicht direct konden worden besproken. De commissie is bij het toekennen van scores per facet uitgegaan van de in het QANU-kader beschreven vierpuntsschaal (zie eveneens bijlage C voor de waarden van de gehanteerde scores). De ingevulde lijst is de basis geweest voor de formulering van de opleidingsrapporten en voor de inhoud van de mondelinge rapportage met het voorlopige oordeel van de commissie aan het eind van de laatste visitatiedag. De concepttekst van de beoordelingsrapporten per opleiding en van het algemene deel van haar eindrapport heeft de commissie vastgesteld op 25 april 2006 in Utrecht. Vervolgens zijn deze conceptteksten voor commentaar op feitelijke onjuistheden aangeboden aan de betrokken faculteitsbesturen en opleidingen. De daarop ontvangen reacties zijn besproken in commissieverband en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve tekst. De betrokken opleidingen hebben in dat geval daarvan bericht ontvangen.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
15
16
QANU / Farmaceutische Opleidingen
2.
Het referentiekader van de visitatie Farmaceutische Opleidingen 2006
Om zich een oordeel te vormen van de kwaliteit van het onderwijs heeft de Visitatiecommissie Farmacie in haar eerste bijeenkomst op 5 december 2005 het in het QANU-kader voorziene domeinspecifiek referentiekader opgesteld. Aan de hand daarvan heeft zij in de daarop volgende maanden de Nederlandse universitaire opleidingen Farmacie c.q. Farmaceutische Wetenschappen beoordeeld. Het referentiekader is voorafgaand aan de visitatiebezoeken aan de betrokken opleidingen aangeboden. Zij zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om commentaar te leveren voordat het werd vastgesteld. Bij de opstelling van het referentiekader heeft de visitatiecommissie het referentiekader van de vorige commissie uit 2000 als uitgangspunt genomen. Desalniettemin moesten daarin de nodige aanpassingen en aanvullingen worden aangebracht. Farmacie is namelijk een vakgebied waarbinnen de wetenschappelijke ontwikkelingen zich snel voltrekken. Als relevante uitgangspunten heeft de visitatiecommissie 2005-2006 voor haar visitatiewerkzaamheden in het bijzonder de kaders genomen die worden geboden door: a. de Wet op de beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) inclusief de daarin neergelegde eisen voor de opleiding tot apotheker; b. de eisen van de Europese regelgeving (voor de openbare apotheker); c. de Kwaliteitswet Zorginstellingen (voor de openbare apotheker); d. de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) 1 ; e. de Geneesmiddelenwet (GW) 2 ; f. de specifieke eisen ten aanzien van de apothekersberoepen buiten die van openbaar apotheker: apothekers in ziekenhuis, industrie, overheid, onderwijs et cetera (zie par. 1.1). Na een introductie in hetgeen in de ogen van de visitatiecommissie onder de algemene en farmaciespecifieke opleidingsdoelen behoort te vallen, gaat de commissie vervolgens in op de volgens haar gewenste beroepsopvatting van de apotheker die de opleidingen op hun afgestudeerden bij de afsluiting van hun opleiding behoren te hebben overgedragen (par. 2) , alsmede op de noodzakelijke randvoorwaarden (par. 3). De commissie is van mening dat haar referentiekader zoals omschreven in de paragrafen 1 t/m 3 in overeenstemming is met de eisen ten aanzien van de opleiding tot apotheker zoals die zijn neergelegd in het Koninklijk Besluit nr. 438 d.d. 3 september 1997 op grond van de Wet op de beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) die kort zijn samengevat in de aangehechte bijlage.
Volgens een in 1999 gemaakte afspraak met het Ministerie van VWS zullen naast ziekenhuisapothekers ook openbare apothekers onder de reikwijdte gaan vallen van de WGBO. 2 Naar verwachting zal op korte termijn de huidige Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WOG) worden vervangen door de Geneesmiddelenwet (GW) die het karakter draagt van een ‘productwet’. Zaken betreffende de apotheek en de apotheker worden geregeld in de wet BIG en in de veldnormen van de beroepsorganisatie KNMP (de zogenaamde ‘NAN’ en ’ ZAN’). 1
QANU / Farmaceutische Opleidingen
17
2.1.
De opleidingsdoelen
2.1.1
De opleiding tot apotheker
De commissie is van mening dat de universitaire opleiding Farmacie primair tot doel heeft studenten op te leiden voor een beroepsuitoefening als apotheker op een hedendaags wetenschappelijk niveau danwel voor te bereiden op een relevante wetenschappelijke vervolgopleiding. Het diploma van de masteropleiding Farmacie geeft recht op inschrijving in de zogeheten BIG-registratie van apothekers. Nadat met succes een postuniversitaire registratieopleiding tot ziekenhuisapotheker is gevolgd, wordt dit vastgelegd in het BIG-register als erkend specialisme. De beroepsorganisatie KNMP beheert niet wettelijk erkende maar wel algemeen aanvaarde registers voor openbare en industrieapothekers. Registratie en herregistratie door middel van postuniversitaire opleidingen zijn hiervoor noodzakelijk. Voor het (overgrote) merendeel van de bachelorgediplomeerden is het vervolg een opleiding tot het mastersdiploma Farmacie (Farmaceutische Wetenschappen). Ook al is er formeel de mogelijkheid met een bachelordiploma een werkkring te aanvaarden of naar elders (een ander type opleiding, inclusief het buitenland) te vertrekken; tot op heden wordt daarvan niet of nauwelijks gebruikgemaakt. De apotheker/farmaceut vindt naast de beroepsuitoefening in de openbare apotheek onder meer beroepswegen in het ziekenhuis, de industrie, het onderwijs, het onderzoek, de inspectie/ overheid en de klinische biologie (chemie). Het opleidingsprogramma moet hierop toegesneden zijn en in ieder geval differentiaties bieden die de student in staat stellen te voldoen aan de krachtens de Wet BIG gestelde opleidingseisen apotheker (tevens de begintermen van de krachtens de Wet BIG voor het specialisme ziekenhuisfarmacie vastgestelde opleidingseisen). Voor de aldus opgeleiden zijn beroepswegen te vinden in de openbare farmacie, ziekenhuisfarmacie, en in de industrie. Het uitgaan van de bovengenoemde primaire algemene doelstelling heeft consequenties voor de kennis, vaardigheden en attitudes die de afgestudeerden Farmacie verworven moeten hebben en daarmee voor de inhoud en het karakter van de opleiding, waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen algemene en farmaciespecifieke uitgangspunten. Algemene uitgangspunten Sinds de overgang naar de bachelor-masterstructuur zijn voor beoordeling van de kwaliteit van opleidingen de zogenaamde Dublin-descriptoren een belangrijk kader. Deze descriptoren beschrijven de algemene kwalificaties van bachelors respectievelijk masters, op een vijftal domeinen: kennis en inzicht, toepassen daarvan, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. De in het referentiekader bij de vorige visitatie Farmacie (2000) geformuleerde algemene eisen aan afgestudeerden (van de oude doctoraalopleiding) bestrijken goeddeels dezelfde vijf domeinen. Daarmee vergeleken zijn de Dublin-descriptoren iets meer uitgewerkt, en, een belangrijk verschil, afzonderlijk geformuleerd voor bachelor en master. De algemene eisen aan afgestudeerden op het niveau van de master worden door de commissie hieronder als volgt samengevat. Daarbij is ter wille van het zichtbaar maken van de continuïteit aangesloten bij de algemene eisen aan afgestudeerden van de oude doctoraalopleiding zoals geformuleerd in het referentiekader van de vorige visitatiecommissie. Dit is mogelijk doordat die eisen zoals gezegd grotendeels dezelfde vijf domeinen bestrijken als het Dublin-kader. 18
QANU / Farmaceutische Opleidingen
De afgestudeerde: •
• • • •
beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden die haar/hem in staat stellen het beroep van apotheker uit te oefenen op wetenschappelijk niveau, originele bijdragen te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën (vaak in onderzoeksverband), dan wel deel te nemen aan een relevante wetenschappelijke vervolgopleiding; is in staat om kennis en inzicht te integreren en in nieuwe omstandigheden binnen een bredere, evt. multidisciplinaire context toe te passen en zelfstandig en in groepsverband complexe problemen te identificeren, te formuleren en op te lossen; is in staat om de functie van apotheker kritisch te volgen en te beoordelen, en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, ook bij beperkte of onvolledige informatie; is in staat om inzichten, resultaten en conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, helder te presenteren aan vakgenoten en niet-vakgenoten, schriftelijk en mondeling (ook in groepsverband); is in staat een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter en meer in het algemeen bij te blijven met de voor de beroepsuitoefening relevante wetenschappelijke ontwikkelingen in het vakgebied.
De verwijzingen hierboven naar het beroep of de functie van apotheker zijn uiteraard specifiek voor deze visitatie. De cursief gezette specificaties zijn de voornaamste aspecten waarop in de Dublin-descriptoren het niveau van de master wordt onderscheiden van dat van de bachelor. Dit betreft alleen de eerste vier domeinen. De formuleringen van de kwalificaties van de bachelor en de master op het vijfde domein in het Dublin-kader (leervaardigheden) verschillen wel, maar zijn inhoudelijk in feite niet te onderscheiden. Deze aspecten betreffen dus: originaliteit c.q. bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied, integratief vermogen, verantwoord handelen in onbekende situaties, oplossen van complexe problemen, en beargumenteren en verantwoorden van conclusies en beslissingen. Bij het ontbreken van expliciet geformuleerde eindkwalificaties voor de bachelor Farmacie c.q. Farmaceutische Wetenschappen (zowel nationaal als internationaal) heeft de commissie het niveauverschil tussen de master en de bachelor verdisconteerd in overeenstemming met het algemene niveauverschil dat is beschreven in de eerste vier domeinen van de Dublin descriptoren. De commissie is van mening dat bij het beoordelen van doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleidingen rekening moet worden gehouden met het feit dat de bachelor-masterstructuur nog slechts kortgeleden is ingevoerd. De aansluiting van de bachelor met de arbeidsmarkt en vervolgopleidingen moet zich nog uitkristalliseren. Ook moeten de eisen vanuit de beroepspraktijk van de apotheker in acht worden genomen. Deze kunnen namelijk als effect hebben dat er voor bachelors die de volledige apothekersopleiding willen volgen, in hun bacheloropleiding minder (diverse) keuzemogelijkheden kunnen worden ingeruimd dan voor bachelors met een ander perspectief zoals bijvoorbeeld het instromen in een andere vervolgopleiding. De hierboven beschreven algemene eisen aan afgestudeerden leiden ook tot algemene eisen aan de opleidingen. De opleidingen moeten het immers mogelijk maken dat de deelnemers zich tijdens de opleiding zo ontwikkelen dat ze bij hun afstuderen aan deze eisen voldoen. De opleidingen zullen dus voldoende aandacht moeten besteden aan de ontwikkeling van vakinhoudelijke kennis en inzicht, onderzoek, samenwerking in groepsverband (ook multiQANU / Farmaceutische Opleidingen
19
disciplinair), attitudevorming (gericht op maatschappelijke verantwoordelijkheid en continue verdere ontwikkeling), communicatieve vaardigheden, en ontwikkeling van zelfsturing. Meer specifiek moeten de programma’s van de apothekersopleidingen de studenten voldoende gelegenheid bieden zich te kwalificeren voor de verschillende beroepswegen voor de afgestudeerde farmaceut. Dat betekent dat zij in staat moeten worden gesteld te voldoen aan de specifieke opleidingseisen die worden gesteld voor de specialisatie ziekenhuisapotheker en de registraties als openbare apotheker en industrieapotheker. Tot de algemene eisen die aan de opleidingen gesteld mogen worden, behoren ook aspecten die de overgang van voortgezet naar wetenschappelijk onderwijs en het studeren en de ontwikkeling van de studenten kunnen ondersteunen. Als voorbeelden daarvan kunnen genoemd worden: • • • •
het in het eerste jaar bieden van voldoende informatie over c.q. een representatief beeld van de opleiding en de latere (mogelijke) beroepsuitoefening; het geven van voldoende studiebegeleiding; het afstemmen van de voor de diverse onderdelen en fasen van de opleiding beschikbare tijd op de omvang en zwaarte ervan; het bieden van voldoende transparantie ten aanzien van de manier waarop wordt getoetst en beoordeeld of en in welke mate de studenten de gestelde doelen realiseren.
Farmaciespecifieke uitgangspunten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
20
Het verkrijgen van inzicht in de werking en het werkingsmechanisme van diagostica en van geneesmiddelen, in de medisch-biologische aspecten hiervan en in de effecten van toedieningsvormen, waarbij rekening wordt gehouden met mogelijkheden van drugtargeting. Het verkrijgen van inzicht en vaardigheden in methoden die dienstig zijn voor het onderzoek van de werking, het werkingsmechanisme en de ontwikkeling van geneesmiddelen. Het verkrijgen van inzicht in toxicologische aspecten van genees- en voedingsmiddelen. Het leren zelfstandig uitvoeren van experimenteel onderzoek en het leren beoordelen van onderzoek in multidisciplinaire samenhang; het leren uitvoeren van kritisch literatuuronderzoek. Het verkrijgen van inzicht en vaardigheid in methoden die dienen tot kwaliteitsonderzoek en fabricage van geneesmiddelen, waarbij ook aandacht is geschonken aan de ontwikkelingen op biotechnologisch gebied. Het verkrijgen van inzicht en vaardigheid in methoden die dienen tot onderzoek naar geneesmiddelengebruik en het meten en volgen van effecten van de farmacotherapie. Het kennismaken met basale en praktische aspecten van de farmaceutische beroepsbeoefening en de daarmee verbonden arbeids- en milieuaspecten. Het verkrijgen van praktische kennis en vaardigheden door middel van een stage onder adequate begeleiding. Het verkrijgen van wetenschappelijk onderbouwde vaardigheden in de beroepsmatige relatie met patiënten en artsen; het verkrijgen van sociale vaardigheden en inzicht in sociale en ethische aspecten. Het verkrijgen van voldoende inzicht en vaardigheden op het gebied van de farmacotherapie zowel gericht op de behandeling en advisering van de individuele patiënt (farmaceutische patiëntenzorg) als op advisering van de voorschrijvers. Het kennismaken met bedrijfsmatige en juridische aspecten van de beroepsbeoefening van de apotheker. QANU / Farmaceutische Opleidingen
12. Het kennisnemen van en voeling houden met hetgeen tot de hedendaagse beroepsopvatting van de apotheker mag worden gerekend (zie par. 2 over de beroepsopvatting van de apotheker). 13. De specifieke opleidingseisen die worden gesteld op grond van de Wet BIG, voor zover niet reeds vervat in de uitgangspunten 1 t/m 12. 2.1.2
De opleidingen anders dan leidend tot apotheker: de opleiding Farmaceutische Wetenschappen als eindopleiding
De bacheloropleiding leidt op tot aspirant geneesmiddeldeskundige of bio-farmaceutisch onderzoeker en wordt afgerond met het bachelorsdiploma. Voor het (overgrote) merendeel van de bachelorgediplomeerden is het vervolg een opleiding tot het masterdiploma Farmaceutische Wetenschappen (Farmacie). Ook al is er formeel de mogelijkheid met een bachelordiploma een werkkring te aanvaarden of naar elders (een ander type opleiding, inclusief het buitenland) te vertrekken, tot op heden wordt daarvan niet of nauwelijks gebruikgemaakt. De mastersopleiding leidt op tot geneesmiddeldeskundige (RUG, UU) of tot bio-farmaceutisch onderzoeker (LEI). Deze opleiding wordt afgerond met een masterdiploma. Voor de opgeleiden zijn beroepswegen onder meer te vinden bij de universiteit (onderwijs en onderzoek), de industrie en de overheid. De consequentie voor de opgeleide om niet het traject af te ronden dat leidt tot het diploma van apotheker, behoort door de instellingen helder geformuleerd te zijn. Ook met betrekking tot deze opleiding moet voldaan zijn aan de algemene uitgangspunten en aan het merendeel van de specifieke farmaceutische uitgangspunten. Qua leerdoelen is er voor de punten 1 tot en met 4 van laatstgenoemde uitgangspunten een overeenstemming met de leerdoelen voor de opleiding tot apotheker. Specifiek voor de aan het begin van deze subparagraaf aangeduide opleidingen zijn in verband met de specifieke beroepswegen nog de volgende leerdoelen: • • • • 2.2.
ruime aandacht voor het leren opstellen van relevante onderzoeksvragen en het zelfstandig leren opzetten en uitvoeren van een onderzoek; ruime aandacht voor het leren interpreteren van onderzoeksresultaten en het kritisch kunnen beoordelen van wetenschappelijk onderzoek; ruime aandacht voor wetenschappelijke diepgang en accentuering van de internationale aspecten van wetenschapsbeoefening; ruime mogelijkheden voor specialisatie en/of differentiatie. De beroepsopvatting van de apotheker
De afgelopen jaren is er in de functievervulling van de apotheker een verschuiving waar te nemen van de geneesmiddelengerichte kerntaken zoals onder meer analyse, bereiding, controle, kwaliteitsborging, opslag en distributie van geneesmiddelen, naar patiëntgerichte kerntaken, vooral gericht op het veilig, verantwoord en rationeel gebruik van geneesmiddelen. Bij patiëntgerichte kerntaken gaat het in algemene zin om het verstrekken van informatie en advies over geneesmiddelen aan patiënten artsen en andere zorgverleners. Meer specifiek gaat het daarbij om onderwerpen als medicatiebegeleiding en medicatiebewaking, het substitueren QANU / Farmaceutische Opleidingen
21
van voorgeschreven geneesmiddelen, advies bij zelfzorg, het begeleiden van de farmacotherapie middels het meten van concentraties in lichaamsvloeistoffen, onderzoek naar geneesmiddelengebruik en de effecten van geneesmiddelen. Ook hoort hierbij informatie over preventie, waaronder gerekend wordt voorlichting ter beïnvloeding van de persoonlijke levensstijl op het punt van lichaamsbeweging en gebruik van voedings- en geneesmiddelen, en de daarbij behorende diagnostische tests. Tevens wordt onder de patiëntgerichte kerntaken gerekend het verstrekken van informatie en advies aan de arts met name ten behoeve van de complexe farmacotherapie voor individuele patiënten ten aanzien van keuze en gebruik van geneesmiddelen. Karakteristiek voor de Nederlandse situatie is het Farmacotherapeutisch Overleg (FTO), het overleg tussen artsen en apothekers over zinvol en doelmatig voorschrijven en afleveren van geneesmiddelen in zowel de eerste als tweede lijn. Beoogd wordt dat de apotheker geïntegreerde zorg aan het individu verstrekt. Dit kan mede tot stand gebracht worden door samenwerking met andere functionarissen in de gezondheidszorg; vooral van belang is hierbij de samenwerking met de (huis)arts en specialist op gelijkwaardig niveau, zodat van een gedeelde verantwoordelijkheid voor de farmacotherapie sprake is. Deze contacten vinden zowel structureel plaats ten behoeve van het ontwikkelen en in stand houden van protocollaire farmacotherapie en therapieoverleg, als ten behoeve van de behandeling van de individuele patiënt. De ontwikkelingen in de biotechnologie (leidend tot nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de diagnostiek en de farmacotherapie) enerzijds en de ontwikkelingen in de zelfzorg en de consequenties van ziekenhuisverplaatste zorg (leidend tot transmurale farmacie en thuiszorg) anderzijds brengen nieuwe taken met zich mee. Deze betreffen zowel de openbare farmacie als de ziekenhuisfarmacie. Voor het laatste aspect is het van belang dat de activiteiten geïntegreerd worden in een zorgproces waarbij de patiënt centraal staat. Dit betreft zowel organisatorische aspecten, beschikbaarheid van gegevensverzamelingen en informatievoorziening, als het leveren van diensten en goederen. In plaats van de term geneesmiddel wordt in de Europese Gemeenschap het begrip ‘medicinal product’ gehanteerd. Hieronder verstaat men alle producten die bij ziekte of ter preventie van ziekte aangewend worden voor mens en dier (inclusief de vaccins en bloed en bloedproducten). Tezamen met medische hulpmiddelen en diagnostica vormen deze producten het basisassortiment van de apotheek. In de apotheek wordt kennis verondersteld over persoonlijke bescherming tegen toxische stoffen en over schadelijke stoffen in en rond het huis. Om alle taken in de apotheek mogelijk te maken is automatisering van vele processen in de apotheek noodzakelijk. De computer wordt niet alleen gebruikt voor voorraadbeheer, administratie en boekhouding, maar ook voor de afhandeling van recepten en de vastlegging van informatie over patiënten ten behoeve van de medicatiebegeleiding, medicatiebewaking en farmaceutische patiëntenzorg. Daarnaast is het van belang dat deze gegevens worden omgewerkt tot informatie die afhankelijk van de beroepsgroep wordt vastgelegd en verspreid. Deze gegevens worden tevens gebruikt voor onderzoeksdoeleinden zoals ten behoeve van het Farmaceutisch Praktijk Onderzoek. Verwacht mag worden dat de opleiding van apotheker voorziet in alle bovengenoemde aspecten. Het professionele niveau wordt tijdens de werkjaren in de praktijk door middel van registratie, herregistratie, specialisatie, scholing en nascholing gegarandeerd.
22
QANU / Farmaceutische Opleidingen
2.3.
Randvoorwaarden
Om de bovengenoemde doelstellingen te kunnen realiseren zal de opleiding moeten voldoen aan eisen ten aanzien van kwaliteitsborgingprocessen, faciliteiten en infrastructuur. De instelling beschikt in dit verband over: Kwaliteitsborgingprocessen • • • • •
garanties ten aanzien van de kwaliteit van de docenten (inclusief didactische vaardigheden en het volgen van actuele ontwikkelingen in het wetenschapsgebied), studiemiddelen en toetsvormen; een functionerend systeem van studievoortgangregistratie; een functionerend systeem van interne kwaliteitszorg; onderwijsmateriaal dat aansluit bij de onderdelen van het curriculum; structurele aandacht voor onderwijstaken van de staf.
Faciliteiten en infrastructuur • • • •
adequate materiële voorzieningen zoals apparatuur-, bibliotheek-, documentatie-, computer- en laboratoriumvoorzieningen; voldoende aandacht voor activiteiten van staf en studenten op het gebied van internationalisering; voldoende begeleiding bij het vinden van een stageplaats; stelselmatige aandacht voor contacten met afgestudeerden.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
23
BIJLAGE BIJ REFERENTIEKADER FARMACEUTISCHE OPLEIDINGEN 2006 Korte samenvatting van de opleidingseisen apotheker ex KB 438 op grond van de Wet BIG De in het bovengenoemde KB neergelegde eisen ten aanzien van de opleiding tot apotheker komen kort samengevat op het volgende neer: Inhoud van de opleiding: 1. Theoretisch en praktisch onderwijs alsmede een stage van tenminste zes maanden in een openbare apotheek of een ziekenhuisapotheek. 2. Het onderwijs omvat tenminste de volgende vakken: biologie, natuurkunde, algemene, anorganische, organische en analytische scheikunde (w.o. de analyse van biologisch materiaal), farmaceutische scheikunde (w.o. geneesmiddelenanalyse), biochemie (w.o. medische biochemie), anatomie, fysiologie, pathologie en klinische chemie, medische terminologie, microbiologie, farmacologie (waaronder farmacokinetiek, farmacotherapie en klinische farmacie), farmaceutische technologie en biofarmacie, toxicologie, farmacognosie, beroepsethiek, informatisering. Organisatie van de opleiding De opleiding tot apotheker is zodanig ingericht dat betrokkene: a. voldoende kennis verwerft: • • • • • • • •
van in de handel gebrachte geneesmiddelen/substanties inclusief de bereiding in farmaceutische vorm; van natuurkundige, scheikundige, (micro)biologische controle op geneesmiddelen; van het metabolisme, de uitwerking van geneesmiddelen, de werking van toxische stoffen en het gebruik van geneesmiddelen; voor de beoordeling van wetenschappelijke gegevens omtrent geneesmiddelen en het verstrekken van inlichtingen daarover; van regelgeving c.q. medische hulpmiddelen, voor zover van belang voor de farmaceutische beroepsuitoefening; van structuur en financiering van de gezondheidszorg; van het opslaan, bewaren en distribueren van geneesmiddelen; van informatie- en registratiesystemen.
b. voldoende vaardigheid verwerft in: • • • •
24
het communiceren en samenwerken met andere zorgverleners; het geven van voorlichting en advies over het gebruik van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen aan zorgverleners en patiënten; de praktijkvoering als apotheekhoudende; de bereiding van geneesmiddelen in hun farmaceutische vorm.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
3.
Algemene bevindingen
In dit hoofdstuk heeft de commissie een aantal waarnemingen, conclusies en/of suggesties neergelegd die zij moeilijk kwijt kon in het hoofdstuk met de standaardlijst van beoordelingspunten. Zij hecht eraan te benadrukken dat deze generiek van aard zijn en op geen enkele wijze in de plaats kunnen treden van de conclusies ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen. 3.1.
Positionering van de opleidingen
De commissie stelt na haar (visitatie)ronde langs de Farmaceutische opleidingen (Farmacie en Farmaceutische Wetenschappen) vast dat deze een duidelijk eigen gezicht hebben en zij is van mening dat zij dat ook moeten houden. Dit gezicht wordt vooral bepaald door de bètawetenschappen, de combinatie van scheikunde, natuurkunde en biologie. Dit is ook vaak het profiel op basis waarvan VWO-scholieren hun studiekeuze maken. De laatste decennia is daar een sterke geneeskundecomponent (in de vorm van pathologie en farmacologie) bijgekomen. De patiënt staat weliswaar voor beide disciplines centraal, maar de benadering van de patiënt geschiedt bij de disciplines farmacie en geneeskunde toch vanuit een eigen invalshoek. Terwijl de arts uitgaat van een niet goed functionerend organisme en op zoek is naar de oorzaak daarvan (m.a.w.: de diagnose staat centraal), gaat de apotheker uit van het geneesmiddel en de toepassing daarvan bij het herstel van het niet functionerende organisme (m.a.w.: de therapie en het geneesmiddel staan centraal). Het is de combinatie van ieders specifieke expertise en het vermogen om elkaar aan te vullen die de samenwerking tussen arts en apotheker tot een succes maken. Die samenwerking kan niet vroeg genoeg beginnen en zou daarom al in de opleiding voor beide beroepen vorm moeten krijgen. De commissie juicht het daarom toe dat er onderwijsmomenten en onderwijsvormen zijn in beide studies waarin de farmacie- en geneeskundestudent elkaar leren kennen, verstaan en begrijpen, ieder vanuit zijn eigen vakgebied. Het zou goed zijn wanneer de huidige facultatieve mogelijkheden daartoe in het reguliere programma opgenomen zouden worden. Het zou daarentegen in de ogen van de commissie vooralsnog te ver voeren de opleidingen Farmacie onder te brengen in de faculteit Geneeskunde. 3.2.
Systematische vergelijking met eindkwalificaties van buitenlandse zusteropleidingen
De Nederlandse opleidingen op het gebied van Farmacie en Farmaceutische Wetenschappen staan internationaal hoog aangeschreven. Dit blijkt uit directe waarnemingen van commissieleden en resultaten van onderzoekstages van Nederlandse studenten in het buitenland. Maar welk beeld levert een feitelijke vergelijking met de programma’s en de eindkwalificaties van buitenlandse opleidingen op? Vergelijking met buitenlandse standaarden vond in de zelfstudies van deze visitatieronde vooral plaats aan de hand van verwijzing naar EU-richtlijnen op het gebied van de uitoefening van het beroep van apotheker. Mede gezien de ambities van de invoering van de bachelor-masterstructuur zou het verstandig zijn wanneer de opleidingen zich meer zouden toeleggen op een systematische vergelijking van beoogde eindkwalificaties en programma’s met buitenlandse zusteropleidingen. De Europese Associatie van Farmacie Faculteiten (EAFP) heeft in de ‘Malta Declaratie’ van 2005 ‘minimumvereisten’ voor apothekersopleidingen geformuleerd (waaraan de Nederlandse QANU / Farmaceutische Opleidingen
25
Farmacieopleidingen overigens ruimschoots voldoen) en in 2006 is het thema op het congres van deze organisatie te Talinn-Tartu, Estland: ‘Kwaliteitsborging van hoger onderwijs’. Eén van de vragen die besproken gaat worden, gaat over de wenselijkheid van een voor Farmacie specifiek accreditatiesysteem. De commissie meent te weten dat de Nederlandse Farmacieopleidingen deelnemen aan deze activiteiten. Naast deze Europese vereniging is op wereldniveau de Fédération Internationale Pharmaceutique (FIP) via haar Academische Sectie en het Internationale Forum voor Kwaliteitsborging van Farmaceutisch Onderwijs actief. Met 180 deelnemende opleidingen uit 42 landen (waaronder Nederland) is hier veel vergelijkingsmateriaal potentieel beschikbaar. Een goede profilering zou de toegang van Nederlandse studenten tot de vervolgfases, dat wil zeggen master en doctoraat, op diverse plaatsen in Europa en elders ter wereld bevorderen. Omgekeerd zou hiermee de komst van getalenteerde buitenlandse studenten naar de Nederlandse opleidingen een aanzienlijke stimulans krijgen. 3.3.
Uitgelote studenten
Een relatief groot aantal studenten begint aan de bacheloropleidingen Farmacie of (Bio)Farmaceutische Wetenschappen terwijl dit niet de opleiding van hun eerste keus was. Het betreft studenten die zich in eerste instantie hadden ingeschreven voor een opleiding met een numerus fixus, zoals Geneeskunde in de meeste gevallen, of Biomedische wetenschappen, Tandheelkunde en Diergeneeskunde. De praktijk is dat deze studenten zich na uitloting vaak inschrijven voor een gerelateerde opleiding. Farmacie of (Bio-)Farmaceutische Wetenschappen zijn dan voor de hand liggende keuzes. Het blijkt dat bij de opleiding Farmacie in Groningen en in Utrecht de ‘tweede-keus-studenten’ toch erg gemotiveerd zijn of raken en dat een redelijk percentage van de studenten hier uiteindelijk de opleiding ook afmaakt. In Leiden blijken de uitgelote studenten echter vaak niet gemotiveerd te zijn en zich maar marginaal in te zetten. Dit probleem wordt onder andere veroorzaakt doordat de uitgelote studenten geen goed beeld hebben van de opleiding waar ze aan beginnen. De ongemotiveerde ‘tweede-keus-studenten’ zorgen soms voor een negatieve sfeer en dit werkt niet stimulerend voor de studenten voor wie de opleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen wel de eerste keus was. Doordat een groot deel van de ‘tweede-keus-studenten’ alsnog ingeloot wordt of stopt met de opleiding vanwege een ander verwachtingspatroon, worden de propedeuserendementen van de opleiding vertekend. Een ander aspect van dit onderwerp is dat de studentenaantallen bij Farmacie in Utrecht de laatste jaren sterk zijn gestegen en dat daar met ingang van het academisch jaar 2006-2007 een numerus fixus van 225 studenten ingesteld zal worden. Dit houdt waarschijnlijk in dat alle studenten met als eerste keus Farmacie hier geplaatst zullen worden evenals zo’n 35% van de studenten met Farmacie als tweede keus. Naar verwachting zullen zo’n 120 studenten niet geplaatst kunnen worden in Utrecht en deze studenten zullen naar alternatieve opleidingen op zoek gaan. De opleidingen Farmacie in Groningen en Bio-Farmaceutische Wetenschappen in Leiden zijn dan voor de hand liggende alternatieven. Uit de gesprekken tijdens de visitatie kwam echter naar voren dat men in beide steden geen grote stijging van de studentenaantallen verwacht als gevolg van de komende numerus fixus in Utrecht.
26
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Om eventuele problemen te voorkomen bij een onverwacht beduidend hogere instroom in de Groningse en Leidse opleidingen, adviseert de visitatiecommissie deze opleidingen om in ieder geval na te denken over een plan van aanpak voor het geval dit scenario werkelijkheid zou worden. 3.4.
Studenteninstroom, studiehuis en diversiteit
Studenten die aan een universitaire studie beginnen, verschillen van elkaar in meerdere opzichten. Te denken valt aan: belangstelling, keuzemotieven, toekomstplannen, zelfstandigheid, opvattingen over kennis en leren, leerstijl, studieaanpak, voorkennis, vaardigheden, culturele achtergrond, ambitieniveau en cognitieve ontwikkeling. Ze verschillen ook in de mate waarin ze zeker zijn van hun studiekeuze en duidelijk voor zich zien wat ze met hun studie willen en kunnen, in hun gerichtheid op leren, presteren en/of calculeren, en in de mate waarin ze zijn opgenomen in een sociaal netwerk en zich thuis voelen bij de opleiding. Sinds de start van de vernieuwde tweede fase voortgezet onderwijs, eind negentiger jaren, zijn de examenprogramma’s gewijzigd en nog steeds zijn deze aan wijzigingen onderhevig. Dit leidt tot verschillende en moeilijk voorspelbare keuzes bij leerlingen en tot verschillen in de inhoud van het precieze vakkenpakket van de achtereenvolgende cohorten. Daarnaast is een andere didactische aanpak gepropageerd, bekend onder de metafoor Studiehuis. Deze didactische vernieuwing, gericht op meer zelfstandig lerende leerlingen en een meer coachende rol van docenten, is niet verplicht, en scholen gaan daar op verschillende wijze mee om. Scholen, vaksecties en docenten besluiten tot meer en minder vergaande onderwijskundige vernieuwingen, maken daarbij meer en minder verstandige keuzes, en voeren deze meer en minder goed in. Leidt meer zelfstandig leren op zich al tot toename van de verschillen tussen leerlingen (omdat sommigen baat hebben bij meer zelfstandigheid en anderen juist niet), de verschillen in vormgeving en implementatie ervan tussen scholen versterkt dit nog eens. Universitaire opleidingen signaleren de laatste tijd bij instromende studenten een afname van het kennisniveau, onder meer bij vakken als wiskunde en scheikunde. Of dit nu kan worden toegeschreven aan de vernieuwde tweede fase en/of het studiehuis, of niet, de opleidingen moeten hier op inspelen. Her en der wordt nu ervaring opgedaan met bijspijkeronderwijs, in verschillende vormen. Tenslotte neemt de culturele diversiteit toe, wordt het gewoner dat mensen ook op een later tijdstip dan direct na het voortgezet onderwijs aan een opleiding beginnen en is er sprake van internationale mobiliteit van mensen die elders al bepaalde opleidingen hebben afgerond. Dit vergroot de diversiteit in verwachtingen ten aanzien van onderwijs en van docenten, in ervaringen met en voorkeuren voor bepaalde rolpatronen en dergelijke. Al met al valt daarom te verwachten dat, in het algemeen gesproken, het hoger onderwijs de komende tijd met een steeds diverser wordende studenteninstroom te maken zal krijgen. De opleidingen zullen hun ervaring met het inspelen op verschillen tussen studenten daarom naar verwachting voorlopig nog wel nodig hebben en mogelijk nog moeten uitbreiden. 3.5.
Hedendaagse inzichten en opvattingen over leren, opleiden en toetsen (beoordelen)
Onderwijs was in het verleden vaak gebaseerd op de gedachte dat de gewenste kennis op eenvormige wijze kan worden overgedragen aan passieve ontvangers en valide getoetst met reproductieve toetsen, waarna de ontvangers deze kennis kunnen toepassen. Opleidingen waQANU / Farmaceutische Opleidingen
27
ren ingericht als een veldloop met tentamens per vak als hordes die achtereenvolgens moeten worden genomen, waarbij degenen die onderweg struikelen kennelijk niet hard genoeg hadden getraind of gewoon onvoldoende getalenteerd waren. Zo werkt het echter niet, zo willen we het ook niet meer, en zo hoeft het ook niet. Het werkt zo niet, omdat mensen alleen leren door zelf mentaal actief kennis te ontwikkelen en onderwijs dus niet alleen kennis moet aanbieden maar ook die mentale activiteit moet stimuleren: analyseren en structureren, verbinden van nieuwe begrippen, feiten, procedures en principes aan elkaar en aan de reeds beschikbare kennis, kritisch evalueren van beweringen, en tijdens het gebruiken van kennis deze toetsen, bijstellen en aanvullen. Mensen ontwikkelen zodoende elk een persoonlijk geheel van kennis en in kennis gewortelde vaardigheden, uniek qua inhouden, betekenissen, structuur en wendbaarheid. Bovendien verschillen studenten (dus) in voorkennis en vaardigheden en moet onderwijs, om effectief te kunnen zijn, daarop inspelen. Tenslotte leiden reproductieve toetsen bij studenten tot een focus op memoriseren van losse kenniselementen, terwijl juist meer diepgaand en integrerend leren nodig is waardoor kennis wendbaar kan worden toegepast bij het analyseren en oplossen van nieuwe problemen. We willen het zo ook niet meer. Onderwijs en opleidingen zijn er tegenwoordig op gericht dat leerlingen en studenten actief leren en zich ontwikkelen, zelf initiatieven nemen en keuzes maken, en bij afronding van de opleiding beschikken over een breed palet van competenties, zowel disciplinair zijn geschoold als de grenzen van de eigen discipline kunnen overstijgen, sociaalcommunicatief vaardig zijn, hun maatschappelijke verantwoordelijkheden kennen, en erop zijn ingesteld om te blijven leren en bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van het vakgebied. En het hoeft zo ook niet. Er zijn tal van mogelijkheden (face to face en langs elektronische weg) voor activerende opdrachten en werkvormen, het stimuleren en structureren van interactie, discussie en samenwerking, het opzetten en uitvoeren van projecten, en het oplossen van problemen en integreren van verschillende kennis en vaardigheden. Deze opdrachten en werkvormen kunnen zowel worden gebruikt om het leren te ondersteunen (al dan niet versterkt door geven van feedback), als om de vorderingen te toetsen of te beoordelen. Een en ander kan worden ingebed in afzonderlijke cursussen (vakken, blokken) en in het curriculum als geheel, en verbonden met behulp van leerlijnen. Een dergelijke manier van inrichten van een opleiding, met meer verschillende doelstellingen, leerlijnen, werkvormen en toetsvormen, vraagt om expliciet beleid ten aanzien van curriculumopbouw, didactiek en toetsing (beoordeling), en scholing van en samenwerking tussen docenten. Veel opleidingen in het hoger onderwijs zijn momenteel bezig zulk beleid te ontwikkelen en hun opleiding onderwijskundig gezien professioneel in te richten. De commissie heeft geconstateerd dat de gevisiteerde opleidingen zich wat dit betreft in verschillende stadia bevinden en wil bepleiten dat zij consequent voortgaan in dit proces van modernisering en kwaliteitsverbetering. In dit proces zullen opleidingen alert moeten blijven op nieuwe problemen die moderne ontwikkelingen met zich mee kunnen brengen. Onderwijs waarin studenten meer samenwerken kan gepaard gaan met meeliftgedrag, en het werken met meer open schrijfopdrachten vergroot, zeker in deze tijd van internet, de mogelijkheid tot plagiaat. Om plagiaat tegen te gaan, is tegenwoordig geavanceerde plagiaatdetectiesoftware beschikbaar, die bijvoorbeeld kan worden ingebouwd in de plaatselijke elektronische leeromgeving. Meeliftgedrag kan op verschillende manieren worden tegengegaan. Ten eerste door opdrachten zo in te richten dat sprake is van positieve onderlinge afhankelijkheid (groepsleden hebben elkaars inbreng nodig om voortgang te kunnen boeken en tot een goed product te komen). Een andere optie is het werken met een systeem met gele en rode kaarten (wie zich drukt, krijgt een gele kaart, en twee gele kaarten betekent een rode, oftewel: volgend jaar overdoen). Een oplossing bij de beoordeling is het door de leden van de groep laten verdelen (binnen marges) van de beschikbare 28
QANU / Farmaceutische Opleidingen
punten (voorbeeld: een werkstuk, gemaakt door vier studenten, krijgt een 7; de groep krijgt 28 punten (4x7) om onderling te verdelen op basis van de bijdragen van de leden, het cijfer per lid mag maximaal 1 punt afwijken van 7). Een laatste optie is dat elk groepslid aanvullend individueel wordt bevraagd (mondeling of schriftelijk) over de totstandkoming en de inhoud van de gemaakte opdracht. 3.6.
Schrijven als academische vaardigheid en eindterm
In veel opleidingen moeten studenten regelmatig teksten schrijven. Daarvoor zijn meerdere motieven. Om te beginnen is schrijven een belangrijke academische vaardigheid en veelal onderdeel van de eindtermen (academici moeten goed en effectief kunnen schrijven). Verder draagt het onder woorden (moeten) brengen van kennis en inzichten bij aan de gewenste kennisontwikkeling. Daarnaast zijn schrijfopdrachten een veel gebruikt instrument voor toetsing en beoordeling, en gebrekkige schrijfvaardigheid vermindert de validiteit daarvan. En als studenten (redelijk) goed kunnen schrijven scheelt dat in begeleidingstijd en rendement. In deze tijd gaat het overigens niet alleen om kennis en vaardigheid met het Nederlands, maar is ook de actieve beheersing van het Engels van toenemend belang. Opleidingen laten studenten dan ook terecht in toenemende mate presenteren en schrijven in het Engels. Goed schrijven betekent dat de te produceren tekst aan bepaalde kenmerken voldoet, en dat kan worden bevorderd door het schrijven aan te pakken als proces. Eerst komt het plannen (genereren van inhoud, ontwerpen van structuur), dan het formuleren (al denkend en afwegend), en tenslotte het reviseren (de tekst wordt nogmaals kritisch gelezen en waar nodig herzien). Goed schrijven vergt ook voldoende kennis van het onderwerp in kwestie. Competente schrijvers voeren tijdens het schrijven als het ware een dialoog tussen inhoudelijke kennis, taal en (beoogde) tekst. Schrijven is een vaardigheid die zich bij mensen langzaam ontwikkelt. Leerlingen die uit het voortgezet onderwijs de universiteit binnenkomen zijn wel enigszins gevorderd, maar vaak nog geen goede schrijvers. Dat komt mede doordat zij slechts vrij weinig doelgerichte instructie, oefening en feedback hebben gehad. Door hierin op de universiteit alsnog te voorzien, kan veel winst worden geboekt. Opleidingen rekenen dit niet altijd tot hun taak, maar als je studenten tot een opleiding toelaat en wilt dat ze bij afronding van de opleiding kunnen schrijven op een manier die van een academicus mag worden verlangd, en vervolgens constateert dat een aantal studenten dit nog niet kan en ook niet ‘vanzelf ’ leert, dan heb je als opleiding de taak om hieraan aandacht te besteden. Dat kan op allerlei manieren, zoals: • • • • • • • • • •
duidelijk maken aan studenten dat goed schrijven belangrijk is en waarom dat zo is; algemene tips geven; als opleiding en docenten consequent het goede voorbeeld geven; schrijfvaardigheid systematisch bevorderen, op basis van een leerlijn; typen teksten onderscheiden, met elk eigen kenmerken; voorbeeldteksten laten lezen en bespreken; de eisen waaraan goede teksten moeten voldoen expliciteren; studenten laten schrijven met een bepaald doel en een concrete doelgroep voor ogen; regelmatig feedback geven op basis van duidelijke en bij de studenten bekende criteria met betrekking tot inhoud, opbouw, taalgebruik (stijl, woordkeus, zinsbouw, interpunctie) en vormgeving; en waar mogelijk studenten de gelegenheid bieden teksten op basis van feedback te herschrijven.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
29
Een en ander kan worden geïntegreerd in het vakinhoudelijke curriculum; dit is waarschijnlijk effectiever en efficiënter dan onderbrengen in een aparte cursus. Voorwaarde is wel dat in principe alle docenten hieraan meewerken, dat in het docententeam hierover goede afspraken worden gemaakt, en dat de eigen kennis en vaardigheden ten aanzien van taal en schrijven van voldoende niveau zijn. De commissie heeft tijdens het beoordelen van verslagen en scripties moeten constateren dat het niveau van schrijfvaardigheid in een aantal gevallen duidelijk tegenviel, en beveelt de farmaceutische opleidingen aan om hieraan meer systematische aandacht te gaan geven. 3.7.
De ‘eigen’ identiteit van de bachelor
De commissie heeft vastgesteld dat de bacheloropleidingen Farmacie c.q. Farmaceutische Wetenschappen soms nog te weinig een eigen identiteit hebben gekregen. Als er al duidelijk toetsbare eindkwalificaties voor de beoogde bachelor zijn geformuleerd, dan ontbreekt het aan een integratieve, afsluitende proeve van bekwaamheid waarmee wordt vastgesteld of de beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd. Ook hebben verschillende opleidingen nog onvoldoende nagedacht over de mogelijke arbeidsmarktperspectieven voor de afgestudeerde bachelor. Men kan zeker niet stellen dat het de opleidingen ontbreekt aan contacten met de relevante beroepspraktijk. In tegendeel, de opleidingen zijn zeer actief op dit punt maar men concentreert zich daarbij vooral op de afgestudeerde master, de registratie als basisapotheker of de toegang tot de promotieopleiding. In de Bologna Verklaring van juni 1999 werd gesteld: “The degree awarded after the first cycle shall also be relevant to the European labour market as an appropriate level of qualification”. In de follow-up (de Bergen-conferentie in 2005, en de London-conferentie in 2007) komt de “need for greater dialogue among Government institutions and Social partners to increase employability of bachelors” naar voren. De commissie adviseert de opleidingen om hun goede contacten met de beroepspraktijk ook te gebruiken voor constructief overleg over de wijze waarop bachelors daar zinvol kunnen worden ingezet. Dat dit mogelijk is blijkt uit ervaringen in het buitenland. In het Verenigd Koninkrijk en in de Ierse Republiek bestaat reeds een lange traditie van bachelors in de farmaceutische praktijk. Nieuwere ontwikkelingen vallen te melden uit Frankrijk waar in samenspraak met de farmaceutische industrie mogelijke beroepen en functies zijn geïnventariseerd. Uit dit werk zijn nieuwe specialisaties naar voren gekomen zoals: ‘data-manager’ voor klinische studies, (junior)-projectmanager, kwaliteitsborging van contractresearch / ontwikkeling. Deze functies worden bij voorkeur vervuld door bachelors komende uit de professionele universitaire instituten (IUP’s). 3.8.
De Farmaciestages
Met een voltooide universitaire opleiding Farmacie kwalificeren afgestudeerden zich als beginnend beroepsbeoefenaar, dat wil zeggen als basisapotheker. Daartoe richten de opleidingen zich op het bijbrengen van de voor de beroepsvelden vereiste competenties, onder andere via stages. De stageopdrachten die worden uitgevoerd, spelen een belangrijke rol bij het verwerven van competenties. Enerzijds bieden stages de mogelijkheid om veel van wat tijdens de opleiding aan kennis, inzichten en vaardigheden is aangeboden, toe te passen in een relevante praktijksituatie. Anderzijds biedt de stagepraktijk studenten de mogelijkheid om hun competenties in een werkomgeving uit te breiden. Competent wil zeggen dat de student in staat is 30
QANU / Farmaceutische Opleidingen
met behulp van vaardigheden en kennis in de praktijk werkzaamheden te vervullen. Binnen de masteropleiding Farmacie wordt de student opgeleid tot basisapotheker en na afronding ervan is hij/zij voorbereid op het werken in de openbare farmacie, de ziekenhuisfarmacie of de farmaceutische industrie. In de opleidingen nemen de stages een prominente plaats in. Daarom is het van belang dat: • • • • • •
stageplaatsen zorgvuldig geselecteerd worden; de kwaliteit van de stageplaatsen gewaarborgd is; er een goede stagebegeleiding is vanuit de opleiding; er goede stageopdrachten zijn; de stagerichtlijnen en de beoordeling eenduidig zijn; de praktijkopleiders (dat wil zeggen de stagebegeleiders binnen de stageverlenende instanties) de benodigde vaardigheden bezitten voor zowel een goede begeleiding als een goede beoordeling.
Het aantal stageplaatsen in de openbare apotheken is beperkt en dat geldt nog sterker voor de ziekenhuizen. Gezien de verwachte groei in het aantal Farmaciestudenten de komende jaren, zal dit probleem alleen maar groter worden en zal de druk op de kwaliteit van de stage toenemen. De commissie adviseert daarom de opleidingen om gezamenlijk te onderzoeken hoe de stages ook de komende jaren op een goed niveau gehouden kunnen worden. 3.9.
Studieverenigingen
Bij de opleidingen Farmacie en (Bio)Farmaceutische Wetenschappen zijn bijna alle studenten lid van een studievereniging. Het betreft U.P.S.V. ‘Unitas Pharmaceuticorum’ in Utrecht, G.F.S.V. ‘Pharmaciae Sacrum’ in Groningen en L.P.S.V. ‘Aesculapius’ in Leiden. Naast ontspannende activiteiten om de band tussen de studenten te versterken, worden ook veel onderwijsondersteunende activiteiten georganiseerd. De drie verenigingen zijn nauw betrokken bij de kwaliteitszorg van het onderwijs. Door middel van commissies als de studiecommissie en jaarvertegenwoordigingen leveren zij een bijdrage aan de onderwijsevaluaties en eventuele verbeteringen. Daarnaast organiseren zij de verkoop van studieboeken, labjassen en almanakken, en houden ze een tentamenbank bij. Voor de eerstejaarsstudenten organiseren ze het introductiekamp en voor studenten uit alle jaren worden excursies, cursussen en symposia over wetenschappelijke of maatschappelijke thema’s georganiseerd als aanvulling op het reguliere onderwijs. Tevens organiseren de verenigingen jaarlijks een excursie naar het buitenland waarbij onder andere bedrijven en universiteiten bezocht worden. Tenslotte wordt ook jaarlijks een dag georganiseerd waarbij ouders van studenten een kijkje kunnen nemen binnen de faculteit. Studenten die gedurende hun studietijd regelmatig deelnemen aan de wetenschappelijke en maatschappelijke activiteiten en plaatsnemen in commissies, kunnen zich profileren door middel van een ‘Studie Actief Certificaat’ dat uitgereikt wordt door de studievereniging in samenwerking met de faculteit. Naast de verenigingen uit de drie steden is er ook een overkoepelend orgaan, de Koninklijke Nederlandse Pharmaceutische Studenten Vereniging. Zij draagt zorg voor de Europese en mondiale contacten met andere farmaceutische studenten door middel van banden met de European Pharmaceutical Students’ Association en de International Pharmaceutical Students’ Federation. Middels deze contacten is het ook mogelijk voor studenten deel te nemen aan buitenlandse congressen of aan student exchange programs. Ook hebben zij een Twin-programma waarbij uitwisseling plaatsvindt met farmaciestudenten uit Angers, FrankQANU / Farmaceutische Opleidingen
31
rijk. Tenslotte helpt de KNPSV studenten zich te oriënteren op hun latere beroepsuitoefening door het organiseren van snuffelstages voor eerstejaars, en een beroepenbeurs en ‘doctorandidagen’ voor ouderejaars. Ook tijdens de visitatieronde heeft de commissie gezien dat de studieverenigingen op de verschillende bovengenoemde gebieden een belangrijke rol vervullen binnen de opleidingen en zij hecht er dan ook waarde aan dat deze goede samenwerking tussen opleidingen en studieverenigingen gecontinueerd wordt. 3.10.
Wat is er van het Bètaconvenant terecht gekomen?
In 1998 zijn het Ministerie van OC&W en de universiteiten middels het zogenaamde Bètaconvenant met elkaar overeengekomen om de studieduur voor de bètaopleidingen te verlengen naar vijf jaar en de inhoud van de programma’s inhoudelijk te vernieuwen en te verbreden. De uiteindelijke doelstelling van dit convenant is het vergroten van de aantrekkelijkheid van bètaopleidingen en het verbeteren van de aansluiting op de arbeidsmarkt. Daartoe is onder meer afgesproken dat er afstudeervarianten of -profielen komen die niet alleen op het onderzoek (O- of P-variant), maar ook op de beroepspraktijk gericht zijn. Dit betreft de M- (maatschappelijk of management), C- (communicatie), en E- (educatie)variant. Daarnaast hebben de universiteiten toegezegd dat de studeerbaarheid zodanig wordt verbeterd dat 70% van de studenten de propedeuse in één jaar haalt, en dat 90% uiteindelijk het einddiploma binnen de totale cursusduur haalt. Voor de zesjarige opleiding Farmacie tot apotheker is het Bètaconvenant niet volledig van toepassing, onder meer vanwege de specifieke eisen die in de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG) aan de opleiding worden gesteld en de daarmee samenhangende langere cursusduur. Impliciet is het een brede, beroepsgerichte natuurwetenschappelijke opleiding waarin communicatie, bedrijfsvoering/management, en wetenschappelijk onderzoek aan de orde komen. De masteropleidingen Farmacie in Utrecht en Groningen geven adequate aansluiting op het beroep van apotheker en bieden in principe ook toegang tot een promotietraject. Toch valt op dat de huidige promovendi binnen de Farmacie-instituten voor het merendeel afkomstig zijn van andere natuurwetenschappelijke en biomedische opleidingen, waardoor de vraag rijst of het onderzoeksgerichte deel van de opleiding wel voldoende uitdaagt tot promoveren. Voor een deel hebben de opleidingen in Utrecht en Groningen daarop ingespeeld door de recente oprichting van specifieke onderzoeksgeoriënteerde opleidingen Farmaceutische Wetenschappen, vergelijkbaar met de reeds lang beproefde vijfjarige opleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen in Leiden. Maar om op termijn voldoende apothekers in de wetenschappelijke staf van de farmacieopleidingen te waarborgen is het belangrijk dat ook masterstudenten Farmacie gestimuleerd worden hun opleiding te vervolgen met een academische promotie. De M- (in Leiden Science-Based Business), C- en E-variant hebben in de gevisiteerde masteropleidingen een opleidingsoverstijgend karakter en worden in de vorm van multidisciplinaire facultaire programma’s aangeboden. Deze varianten zijn over het algemeen goed uitgewerkt en beantwoorden aan de wens tot inhoudelijke verbreding van de opleidingen en verruiming van de beroepsperspectieven van de studenten. Overigens slaagt geen van de opleidingen (Bio)Farmaceutische Wetenschappen, alsook Farmacie, erin te voldoen aan de eis van een propedeuserendement van 70% na één jaar, zoals in het convenant aan de universiteiten is gesteld.
32
QANU / Farmaceutische Opleidingen
3.11.
De best practices van de gevisiteerde opleidingen
Terugblikkend op haar visitatieronde, heeft de commissie een aantal aspecten geïnventariseerd bij de verschillende opleidingen die het in haar ogen waard zijn om bredere aandacht te krijgen. Daarmee ontstaat de mogelijkheid dat ook andere opleidingen daarmee hun voordeel doen, als zij dat wensen. Tussen haakjes is de aanduiding gegeven van de paragrafen van het betreffende beoordelingsrapport waarin het aspect is terug te vinden. Universiteit Utrecht • • • •
Meet the Expert -colleges (par. 2A onder F4 en par. 3 onder F12) waarin studenten in aanraking komen met specialisten op een bepaald vakgebied; Farma-denktank (par. 5 onder F19) waarin de opleidingen periodiek overleggen met relevante externe instanties; cursus Farmaceutisch Nederlands voor instromende buitenlandse studenten (par. 2A onder F8) door een gespecialiseerd universitair instituut; enkele onderdelen in het programma waarin studenten Farmacie en studenten Geneeskunde leren samenwerken aan de oplossing van een probleem.
RU Groningen • • •
onderdeel GIMMICS in de masteropleiding: simulatie van de beroepspraktijk van apotheker (par. 2B onder F4, par. 2B onder F10, par. 4 onder F15) 3 ; het derdejaars onderzoeksproject in de bacheloropleiding dat wordt beoordeeld door collega-studenten (par. 2A onder F11); de β-wijzer, een periodieke eigen evaluatie van studenten zelf (par. 2A en par. 2B onder F7).
Universiteit Leiden • •
de sterk op wetenschappelijk onderzoek gerichte invulling van het programma, waardoor veel afgestudeerden verder gaan in een promotietraject in binnen- of buitenland (par. 5 onder F17); de aanwezigheid van enkele onderdelen in het programma die bij uitstek de ontwikkeling van een academische attitude stimuleren: Zindelijk Argumenteren in jaar 3 van de bacheloropleiding en Scientific Conduct in jaar 1 van de masteropleiding (bijlage 2A en 2B van het beoordelingsrapport over de LEI).
Het betreffende onderdeel, ontwikkeld aan de RuG, is ook aan de UU sinds de curriculumvernieuwing in 2001 een vast onderdeel van het blok beroepspraktijk. 3
QANU / Farmaceutische Opleidingen
33
34
QANU / Farmaceutische Opleidingen
DEEL II: DE AFZONDERLIJKE OPLEIDINGSRAPPORTEN
QANU / Farmaceutische Opleidingen
35
36
QANU / Farmaceutische Opleidingen
1.
De bachelor- en masteropleiding Farmacie aan de Universiteit Utrecht
a. Naam, CROHO-nummer en varianten: • bacheloropleiding Farmacie (BSc); 56157; voltijds • masteropleiding Farmacie (MSc); 66157; voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit Bètawetenschappen, Universiteit Utrecht c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-Visitatiecommissie Farmaceutische opleidingen (juni 2000) d. Start opleidingen: Bacheloropleiding: september 2001 (in fasen) Masteropleiding: september 2001 (in fasen) e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de Visitatiecommissie Farmaceutische Wetenschappen van QANU over de twee door de Universiteit Utrecht op 12 september 2005 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding en de masteropleiding Farmacie. Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen op 5 en 6 januari 2006. Het oordeel van de commissie op de kwaliteitsonderwerpen 1 en 2 uit het NVAO-kader (De doelstellingen van de opleiding respectievelijk Het programma) is gedifferentieerd voor de twee betrokken opleidingen. Voor de kwaliteitsonderwerpen 3 t/m 6 (respectievelijk Inzet van personeel, Voorzieningen, Interne kwaliteitszorg en Resultaten) is één integraal oordeel geformuleerd dat van toepassing is op beide opleidingen. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (in de zelfstudie) aangetroffen informatie. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over met name de passages in de zelfstudie over de facetten die bij uitstek voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19. De huidige overgangssituatie bij de invoering van de bachelor-masterstructuur brengt met zich mee dat het oordeel over de masteropleiding deels is gebaseerd op kwaliteitsoordelen over de oude, ongedeelde opleiding (zoals bij de facetten F20 en F21), en deels op voornemens. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met de plaats van de visitatie Farmacie in cluster 4 van de NVAO-overgangsregeling ‘Van visitatie naar accreditatie’.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
37
Afbouw oude opleiding De bachelor- en masteropleiding Farmacie zijn voortgekomen uit de voormalige apothekersopleiding Farmacie, bestaande uit een vierjarig doctoraal en een tweejarig postdoctoraal deel. In september 2001 is men met het eerste en het vierde studiejaar overgestapt op het nieuwe bachelor-masterprogramma. In het studiejaar 2002-2003 zijn de blokken voor respectievelijk, het derde en zesde studiejaar van het oude curriculum voor de laatste keer gegeven. Tot 1 september 2004 zijn de studenten in de gelegenheid gesteld om de tentamens behorende bij het oude curriculum opnieuw af te leggen. Daarna zijn studenten die twee of minder vakken open hadden staan, nog een keer in de gelegenheid gesteld een voldoende te halen. Ten tijde van het visitatiebezoek was het oude curriculum door alle studenten-oude-stijl, op een enkele, verlate student na, afgerond. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek in haar gesprekken met de vertegenwoordigers van de studenten expliciet geïnformeerd of er zich problemen voordoen bij de afbouw van de oude opleiding. Van studentenzijde werd aangegeven dat de afbouw naar behoren was verlopen. 1.1.
De doelstellingen van de opleidingen
1.1.A
De doelstellingen van de bacheloropleiding Farmacie
Domeinspecifieke eisen (F1) De gecombineerde bachelor- en masteropleiding Farmacie van de UU beoogt studenten op te leiden voor een academisch beroep in de zorg, het onderzoek en de industrie. Afgestudeerden moeten beschikken over de kwaliteiten die hen in staat stellen om op wetenschappelijk niveau het beroep van apotheker uit te oefenen dan wel wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De opleiding is na de vorige visitatie in 2000 ingrijpend aangepast. In overleg met relevante gesprekspartners uit het beroepenveld (besturen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie KNMP, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers NVZA, de Nederlandse vereniging van IndustrieApothekers NIA en het Utrecht Institute for Pharmaceutical Sciences (UIPS) is een blauwdruk voor een nieuw, integraal curriculum opgesteld. Onderdeel van deze, bij de zelfstudie gevoegde blauwdruk vormt een beschrijving van de beoogde doelstellingen en eindkwalificaties voor de apothekersopleiding als geheel. Verantwoordelijkheden, beroepsprofiel, eindkwalificaties en competenties zijn volgens de zelfstudie gerelateerd aan wettelijke bepalingen (Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, Europese richtlijnen) of richtlijnen van de beroepsgroep zelf (de Nederlandse ApothekersNorm, NAN of de ZiekenhuisApothekersNorm, ZAN, opgesteld door de beroepsorganisatie KNMP). Van de in de genoemde blauwdruk geformuleerde doelstellingen en eindkwalificaties zijn eindtermen voor de afzonderlijke bachelor- en masteropleiding afgeleid. Deze eindtermen, gevoegd als bijlage bij de zelfstudie, geven een beschrijving van competenties, kennis, vaardigheden en attitudes, gegroepeerd rond zeven domeinen: academische vaardigheden, medicatiebegeleiding, medicatiebeleid, bereiden en beheren, farmaceutische bedrijfsvoering, onderzoek, communicatie en educatie (zie bijlage 2). 38
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de in de bijlage ‘Eindtermen’ gepresenteerde eindkwalificaties van de bacheloropleiding grotendeels samenvallen met de eindkwalificaties van de masteropleiding. Het verschil ligt in het niveau dat op de verschillende aspecten behaald dient te worden. De genoemde kwalificaties voor de masteropleiding (de opleiding tot basisapotheker) zijn opgesteld in overleg met de relevante beroepsgroepen en met vakgenoten binnen het plaatselijke onderzoeksinstituut Farmaceutische Wetenschappen. Een systematische vergelijking met de eindkwalificaties van (buitenlandse) zusteropleidingen heeft de commissie niet aangetroffen. Overigens is een internationale vergelijking ook niet eenvoudig want het ontbreekt nog aan in internationaal verband geformuleerde eindkwalificaties voor de bachelor (en master) Farmacie. Voor de commissie weegt zwaar dat de opleiding bij de formulering van haar eindkwalificaties aansluiting heeft gezocht bij richtlijnen van de nationale en de internationale overheid, en bij normen die zijn opgesteld binnen het verband van de landelijke beroepsorganisatie van apothekers. Men kan met rede stellen dat langs die weg ook wordt aangesloten bij de eisen die vakgenoten (geacht worden te) stellen. De commissie heeft, afgaande op de vele internationale contacten van de staf, ook de indruk dat de opleiding goed op de hoogte is van wat er in internationaal opzicht in dit vakgebied speelt en vereist wordt. Na bestudering van de inhoud van de gepresenteerde bachelorkwalificaties stelt de commissie vast dat zij deze passend vindt voor een driejarige bacheloropleiding die de basis legt voor het realiseren van de eindkwalificaties van basisapotheker in een aansluitende driejarige masteropleiding. Zij dringt wel bij het opleidingsmanagement aan op het formuleren van eigenstandige, duidelijk identificeerbare eindkwalificaties van de bacheloropleiding. Ook zou daarin onderscheid gemaakt moeten worden tussen de beide studiepaden die binnen de bacheloropleiding worden onderscheiden (Farmacie en Geneesmiddelonderzoek); dit is nu nog niet het geval. Ook beveelt zij de opleiding aan zich op korte termijn te bezinnen op mogelijke arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerde bachelors. De zelfstudie meldt wat dit laatste betreft dat er nog geen civiel effect is voorzien voor de afgestudeerde bachelor Farmacie, maar de commissie vindt deze opstelling te vrijblijvend. Gezien de goede contacten van de wetenschappelijke staf met het werkveld (zie onder F19 in par. 1.5), beschikt de opleiding over een goede uitgangspositie om over dit onderwerp periodiek met vertegenwoordigers van de beroepspraktijk van gedachten te wisselen. Het bovenstaande leidt de commissie alles overwegende tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld (zouden mogen) worden aan een universitaire bacheloropleiding in het betreffende domein. Score: v Niveau van de opleiding (F2) De zelfstudie geeft in de onder F1 genoemde bijlage een overzicht van de kerntaken en competenties van een basisapotheker en van de daarbij horende kennis, vaardigheden en attitudes. Ook is geïndiceerd op welke punten de bachelor geacht wordt na haar/zijn opleiding een basis gelegd te hebben voor de afzonderlijke aspecten. De domeinen waarop de kerntaken en competenties betrekking hebben zijn: QANU / Farmaceutische Opleidingen
39
a. academische vaardigheden (inclusief leervaardigheden), onderzoek, communicatie en educatie; en b. medicatiebegeleiding, medicatiebeleid, bereiden en beheren, en farmaceutische bedrijfsvoering. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de zelfstudie in de bijlage ‘Eindtermen’ een beschrijving levert van de eindkwalificaties van de afgestudeerde bachelor en master. Deze beschrijving vertoont qua structuur en inhoud een sterke overeenkomst met de beschrijving in de Dublin-descriptoren van de aspecten kennis en inzicht, toepassing, oordeelsvorming, leervaardigheden, communicatie. zoals die geacht worden aanwezig te zijn in een universitaire opleiding. De commissie is van oordeel dat met name de beoogde eindkwalificaties, genoemd onder a., een onmiskenbaar wetenschappelijke oriëntatie hebben (zie ook F3) maar dat het voor de bachelor wenselijke niveau daarin te weinig eigen profiel krijgt en te weinig onderscheidend is ten opzichte van het niveau van de master. Indirect heeft zij middels de in par. 1A onder F5 genoemde bijlage (waarin afzonderlijke eindtermen worden gekoppeld aan onderwijsblokken) een indicatie kunnen verkrijgen van het niveauverschil tussen de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding. Een en ander laat onverlet dat de commissie de gepresenteerde eindkwalificaties ten minste in overeenstemming acht met het in de Dublin-descriptoren beschreven niveau van een universitair afgestudeerde bachelor. Score: v Oriëntatie van de opleiding (F3) Vier van de zeven domeinen waarop de eindkwalificaties betrekking hebben (zie onder F1 en F2), zijn sterk gericht op het uitoefenen van het beroep van apotheker. De overige drie (academische vaardigheden, onderzoek, communicatie en educatie) bevatten de elementen die typerend zijn voor de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding. De zelfstudie meldt dat de bacheloropleiding in ieder geval toegang biedt tot de masteropleiding Farmacie. Ook kan een afgestudeerde bachelor Farmacie geselecteerd worden voor de onderzoekmasters Drug Innovation of Immunity and Infection, of voor de verkorte geneeskundeopleiding SUMMA (School of Utrecht Medical masters). Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding Farmacie van de Universiteit Utrecht de afgestudeerde rechtstreeks toegang geeft tot ten minste één masteropleiding op universitair niveau. Zij is van oordeel dat de gepresenteerde eindkwalificaties op het gebied van academische vaardigheden, onderzoek, en communicatie en educatie duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Bij uitstek kan daarbij gewezen worden op: • • •
40
het kennen van onderzoeksmethoden, zowel voor het onderzoeken van materiële als van niet-materiële objecten en processen; het zelf kunnen opzetten, uitvoeren en presenteren van onderzoek; het beschikken over een attitude die gekenmerkt wordt door nieuwsgierigheid, openheid voor nieuwe ontwikkelingen, vasthoudendheid en kritische reflectie. QANU / Farmaceutische Opleidingen
Deze aspecten sluiten qua aard goed aan bij de beschrijving van het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor, zoals beschreven in de internationaal geaccepteerde Dublin-descriptoren. Zoals reeds aangegeven onder F2 ware het echter beter geweest wanneer was aangegeven welk niveau op deze aspecten van de bachelor verwacht mag worden ter onderscheiding van het niveau dat van de master verwacht wordt. Desalniettemin getuigen de beoogde eindkwalificaties duidelijk van een wetenschappelijke orientatie.Deze zijn naar het oordeel van de commissie in overeenstemming met de eisen van de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en het beroepenveld. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘1.A. De doelstellingen van de bacheloropleiding Farmacie’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Doelstellingen’. 1.1.B. De doelstellingen van de masteropleiding Farmacie Domeinspecifieke eisen (F1) Zie de inleidende beschrijving onder F1 in par 1.A. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties voor het integrale traject van bachelor- en aansluitende masteropleiding Farmacie zijn opgesteld in overleg met de relevante beroepsgroepen en met vakgenoten binnen het plaatselijke onderzoeksinstituut Farmaceutische Wetenschappen. Een systematische vergelijking met de eindkwalificaties van (buitenlandse) zusteropleidingen heeft de commissie niet aangetroffen. Overigens is een internationale vergelijking ook niet eenvoudig want het ontbreekt nog aan in internationaal verband geformuleerde eindkwalificaties voor een universitaire masteropleiding Farmacie. De commissie heeft wel de indruk, afgaande op de vele internationale contacten van de staf, dat de opleiding goed op de hoogte is van wat er in internationaal opzicht in dit vakgebied speelt en van wat er van afgestudeerde apothekers vereist wordt. Voor de commissie weegt zwaar dat de opleiding bij de formulering van haar eindkwalificaties aansluiting heeft gezocht bij richtlijnen van de nationale en de internationale overheid, en bij normen die zijn opgesteld binnen het verband van de landelijke beroepsorganisatie van apothekers, de KNMP. Men kan met rede stellen dat langs die weg ook wordt aangesloten bij de eisen die vakgenoten (geacht worden te) stellen. Afgestudeerden van de opleiding voldoen aan de eisen die gelden voor toelating tot het registratietraject van de beroepsorganisatie, zo heeft de commissie vastgesteld na consultatie van de KNMP. Het bovenstaande leidt de commissie alles overwegende tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld (zouden mogen) worden aan een universitaire masteropleiding in het betreffende domein. Score: v QANU / Farmaceutische Opleidingen
41
Niveau van de opleiding (F2) De zelfstudie geeft in een bijlage een overzicht van de kerntaken en competenties die van een basisapotheker verwacht mogen worden en van de daarbij horende kennis, vaardigheden en attitudes. Per item is het beoogde eindniveau van de masteropleiding aangegeven waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen afgestudeerden die in hun masteropleiding voor een zogenaamd patiëntprofiel hebben gekozen (voorbereidend op een functie in de farmaceutische zorg) en zij die voor een geneesmiddelprofiel hebben gekozen (voorbereidend op een functie als bereidingsdeskundige). De domeinen waarop de kerntaken en competenties betrekking hebben zijn: academische vaardigheden (inclusief leervaardigheden), onderzoek, communicatie en educatie, medicatiebegeleiding, medicatiebeleid, bereiden en beheren, en farmaceutische bedrijfsvoering. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de zelfstudie een beschrijving levert van de eindkwalificaties van de afgestudeerde bachelor en master. Deze beschrijving vertoont qua structuur en inhoud een sterke overeenkomst met de beschrijving in de Dublin-descriptoren van de aspecten kennis en inzicht, toepassing, oordeelsvorming, leervaardigheden, communicatie. De zelfstudie heeft naar het oordeel van de commissie voldoende inzichtelijk gemaakt welk eindniveau wordt beoogd voor de verschillende domeinen. Zij is van mening dat dit eindniveau typerend is voor een universitaire masteropleiding, vooral gelet op aspecten als zelfstandigheid in kennisvergaring, onderzoeksvaardigheid, toepassing in beroepssituatie, permanente professionalisering, communicatievaardigheid, en het onderkennen van maatschappelijke aspecten van de beroepsuitoefening als farmaceut. Score: v Oriëntatie van de opleiding (F3) De zelfstudie beschrijft twee verschillende niveaus die in de kerntaken van de basisapotheker worden voorzien. Het hoogste niveau kenmerkt zich door zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid in de uitoefening van het beroep. Ten aanzien van de eindtermen voor uitvoering van wetenschappelijk onderzoek geldt volgens de zelfstudie dat alle studenten na afloop van de studie in staat dienen te zijn om: • • • •
wetenschappelijk onderzoek te verrichten dat leidt tot een proefschrift; wetenschappelijke artikelen te analyseren en op internationaal geaccepteerde wijze, mondeling en schriftelijk te rapporteren over onderzoek; zich zelfstandig te verdiepen in specifieke deelgebieden van de farmaceutische wetenschappen; wetenschappelijke kennis op het vakgebied bij te houden.
Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de gepresenteerde eindkwalificaties op het gebied van academische vaardigheden, onderzoek, en communicatie en educatie duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. De eindkwalificaties kunnen op grond van ervaringen van commissieleden, een internationale vergelijking uitstekend doorstaan. Ook sluiten zij goed aan op de internationaal geaccepteerde beschrijving van het niveau van een universitair afgestudeerden master, zoals beschreven in de Dublin-descriptoren. Bij uitstek kan gewezen worden op de volgende elementen in de gepresenteerde eindkwalificaties: 42
QANU / Farmaceutische Opleidingen
• • •
het kennen van onderzoeksmethoden, zowel voor het onderzoeken van materiële als van niet-materiële objecten en processen; het zelf kunnen opzetten, uitvoeren en presenteren van onderzoek; het beschikken over een attitude die gekenmerkt wordt door nieuwsgierigheid, openheid voor nieuwe ontwikkelingen, vasthoudendheid en kritische reflectie.
Daarbij is aangegeven dat de afgestudeerde master op het gebied van deze kennis, vaardigheid en attitude het hoogste niveau bereikt dienen te hebben. Ook zijn de eindkwalificaties gericht op het hoogste niveau van de beroepsuitoefening van apotheker (in termen van eerste verantwoordelijkheid). Ze zijn opgesteld in nauw overleg met de vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk. De commissie concludeert dat de eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de eisen van de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en het beroepenveld. Score: g Gewogen eindoordeel over ‘1.B De doelstellingen van de masteropleiding Farmacie’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Doelstellingen’. 1.2.
Het programma van de opleidingen
1.2.A. Het programma van de bacheloropleiding Farmacie Vooraf De opleiding is na de vorige visitatie in 2000 grondig herzien waarbij het bachelor-master-format van de Universiteit Utrecht model heeft gestaan. Vooruitlopend op de formele invoering van de bachelor-master-structuur is het nieuwe curriculum per september 2001 in fasen van start gegaan. Per september 2005 is de opleiding overgegaan op een nieuw roostersysteem dat universiteitsbreed is ingevoerd: in plaats van vijf blokken van acht weken kent men nu vier blokken van 10 weken, waarbij een student in elke periode van tien weken twee blokken van elk 7,5 ECTS volgt. Dit moet de mobiliteit van studenten faciliteren zodat zij in de profileringruimte blokken kunnen volgen bij andere opleidingen. De bacheloropleiding Farmacie is opgebouwd uit multidisciplinaire blokken die een breed beeld geven van de Farmaceutische Wetenschappen en het beroep. In het eerste studiejaar wordt een programma van verplichte blokken aangeboden. Vanaf het tweede studiejaar kunnen studenten een keuze maken uit het studiepad Farmacie en het studiepad Geneesmiddelonderzoek. De inhoud van beide studiepaden wordt in de zelfstudie beschreven. Het studiepad Farmacie is in eerste instantie gericht op de opleiding tot basisapotheker. Het studiepad Geneesmiddelonderzoek bereidt voor op masteropleidingen in het chemisch en biomedisch domein. Dit kunnen onderzoeksmasters zijn of masteropleidingen, gericht op een educatieve of bedrijfsmatige richting.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
43
Het studieprogramma van de bacheloropleiding en de beide studiepaden daarbinnen wordt in de zelfstudie beschreven. Zie bijlage 3A bij dit rapport. Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs (F4) De zelfstudie verwijst voor dit facet naar verschillende aspecten van het programma: •
• • • • • • •
de inleiding op het geneesmiddelonderzoek in het eerste jaar, waarbij de onderzoekscyclus wordt geïntroduceerd (het formuleren van een vraagstelling, het ontwerpen en uitvoeren van experimenten, het interpreteren van wetenschappelijke literatuur, het rapporteren van resultaten in voordrachten, posterpresentaties, verslagen en artikelen); het blok informatiebronnen (het leren zoeken van relevante informatie via boeken, tijdschriften en databasezoeksystemen; het beoordelen van de informatie op kwaliteit en samenvatten op een wetenschappelijk verantwoorde manier; onderwijs in methodologie en statistiek); het bachelorwerkstuk als proeve van bekwaamheid aan het einde van de eerste fase; de ontwikkeling van vaardigheden en attitude door middel van training, verweven in de blokken en niet als afzonderlijk onderwijsonderdeel; het zichtbaar maken van de ontwikkeling in vaardigheden door middel van een portfolio waarbij de beoordelingen worden gebruikt die studenten in de verschillende blokken krijgen; het gebruik maken van probleemgestuurd onderwijs met het accent op het verwerven van kennis en toepassen van algemene academische vaardigheden en attitude; de constructie en bewaking van vaardighedenleerlijnen door zogenaamde vaardigheidsconsulenten (dat wil zeggen leden van de wetenschappelijke staf ) waardoor een koppeling tot stand komt tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek in de disciplines; de inbreng van praktijkdocenten en het ontlenen van taken en opdrachten aan de beroepspraktijk waardoor een directe koppeling tussen praktijk en opleiding wordt gerealiseerd.
De eerstejaars blokken ‘ patiënt en geneesmiddel’, ‘geneesmiddel en patiënt’ en ‘geneesmiddelonderzoek’ brengen de drie hoofdthema’s van de opleiding in kaart: patiëntenzorg, geneesmiddeldeskundigheid en geneesmiddelonderzoek. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bachelor-opleiding, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven (inclusief voorbeelden van uitgewerkte en gecorrigeerde tentamens) en een zelf gemaakte selectie van twaalf bachelorwerkstukken. Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie. De commissie heeft vastgesteld dat bachelorwerkstukken in sommige gevallen gekoppeld zijn aan lopend onderzoek. Bovendien zijn de docenten (en dan niet alleen de leerlijnconsulenten) in de meeste gevallen actief in lokale onderzoeksprogramma’s. Ook zijn er zogenaamde ‘Meet the Expert’-colleges waarbij studenten kunnen kennismaken met specialisten op een bepaald vakgebied. De commissie is van mening dat de kennisontwikkeling bij studenten van de opleiding in voldoende mate plaatsvindt in interactie tussen het onderwijs en het onderzoek. Afgaande op de gebruikte onderwijsliteratuur is de commissie van mening dat de studenten in aanraking worden gebracht met de state of the art van het vakgebied. Door middel van enkele onderwijsonderdelen wordt bij studenten de ontwikkeling van onderzoekvaardigheden gesti44
QANU / Farmaceutische Opleidingen
muleerd. Vooral de blokken geneesmiddelonderzoek en informatiebronnen spelen daarbij een cruciale rol. Wel is de commissie van mening dat de opleiding op dit punt meer zou kunnen doen. Wanneer het bachelorwerkstuk niet geplaatst zou worden in de profileringsruimte en de invulling ervan derhalve niet studentafhankelijk zou zijn, zou het wetenschappelijk profiel van de opleiding aangescherpt kunnen worden. Dat dit mogelijk is, ziet de commissie in de kwaliteit van enkele aangetroffen bachelorwerkstukken die in termen van onderzoeksvaardigheid een verrassend hoog niveau vertoonden (zie ook F20). Tenslotte stelt de commissie vast dat de opleiding in verschillende opzichten aantoonbare verbanden met de beroepspraktijk van de apotheker weet te leggen, bijvoorbeeld in de persoon van praktijkdocenten en door middel van praktijkgerichte thema’s in probleemgestuurd onderwijs. Score: v Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma (F5) De curriculumcommissie die naar aanleiding van de vorige visitatie is ingesteld, heeft zich bij het ontwerp van het nieuwe curriculum gebaseerd op de taken van de apotheker in de verschillende vormen van beroepsuitoefening. In het verlengde daarvan zijn de eindtermen van de opleiding bijgesteld en is een ontwerp gemaakt voor het nieuwe curriculum. Bij de ontwikkeling van de blokken werd in het raamplan van de nieuwe blokken expliciet gevraagd naar de bijdrage van de blokken aan de eindtermen. De zelfstudie laat in een bijlage zien hoe de doelstellingen van de blokken gekoppeld zijn aan de eindtermen van de opleiding. Ook laat zij zien hoe de eisen die voortvloeien uit de Wet BIG terugkeren in onderdelen van het programma. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van het bij de zelfstudie gevoegde overzicht waarin de doelstellingen van onderwijsblokken aan de eindtermen van de opleiding worden gekoppeld. Zij is van oordeel dat de eindtermen op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee goed te identificeren. Zij komt tot de conclusie dat de inhoud van het programma over het geheel genomen een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en bij het ontbreken van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Score: g Samenhang programma (F6) De concentrische curriculumopbouw is erop gericht dat de studenten zich al in het begin van de studie een totaalbeeld van de studie-inhoud kunnen vormen, dat na verloop van tijd door nadere detaillering en verfijning verder ingevuld wordt. De opeenvolging van blokken spoort met de concentrische opbouw van het curriculum. Bij de herziening van het programma in 2001 is voor elk onderwijsblok een instructie gemaakt waarin de doelstellingen, de inhoud, de QANU / Farmaceutische Opleidingen
45
relatie met andere blokken, de onderwijsvormen, de vaardigheden, de leerlijnen en de toetsing zijn vastgelegd. Als hulpmiddel voor de opbouw van de disciplines binnen het curriculum wordt gebruikgemaakt van negen zogenaamde inhoudelijke leerlijnen: pathofysiologie, biotechnologie, biomoleculaire chemie, farmacodynamie, farmacokinetiek, farmaceutische technologie, farmacotherapie en epidemiologie, farmaceutische analyse en geneesmiddeltoxicologie. De inhoudelijke leerlijnen zijn geconstrueerd en worden periodiek bewaakt door zogenaamde leerlijnconsulenten dat wil zeggen de verantwoordelijke hoogleraren en UHD’s. Bij de opzet en ontwikkeling van het curriculum is er door de leerlijnconsulenten op toegezien dat overlap of onnodige herhalingen niet voorkomen, aldus de zelfstudie. Naast inhoudelijke leerlijnen worden vaardigheidsleerlijnen onderscheiden in het programma: in communicatief opzicht (informatieverwerking, mondelinge en schriftelijke communicatie), praktisch (laboratoriumvaardigheden, bereidingsvaardigheden, methodologie) en cognitief (metacognitieve vaardigheden, managementvaardigheden, ethiek). Elk onderwijsblok wordt gecoördineerd door een ‘blokcoördinator’. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat op een weloverwogen wijze is nagedacht over het aanbrengen van structuur in het programma. De opzet ervan oogt goed en de gehanteerde onderscheiden komen de commissie alleszins redelijk voor. Wat betreft het functioneren ervan in de praktijk, heeft de commissie in het algemeen positieve reacties opgetekend in haar gesprekken met de studenten. Zij heeft zelf de indruk dat de organisatie van het geheel nog niet geheel af is en dat met name de positie en functie van de leerlijnconsulenten nog niet uitgekristalliseerd zijn. De commissie heeft bij de studenten geïnformeerd naar de samenhang binnen het programma en naar mogelijke overlappingen en/of lacunes. Zij waren in het algemeen tevreden op dit punt. Concluderend is de commissie van mening dat de studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. De wijze waarop de opleiding de samenhang binnen het programma probeert te borgen, heeft wat de commissie betreft een duidelijke voorbeeldfunctie. Score: g Studeerbaarheid en studielast (F7) De opleiding houdt langs een aantal wegen de studeerbaarheid van het programma in het oog: • • • •
systematisch onderzoek naar de studielast van de onderwijsblokken middels studentenenquêtes en het waar nodig bijstellen van de studielast per blok; het monitoren van de slaagpercentages van de blokken via managementrapportages; de ombouw naar een 4x10-roostersysteem waardoor het gemakkelijker wordt voor studenten om vakken bij andere opleidingen te volgen; de introductie van meer actieve onderwijsvormen, kleinschaliger onderwijs en meer gebruik van ICT-voorzieningen bij de curriculumherziening van 2001.
De zelfstudie meldt dat de eerste ervaringen met het nieuwe curriculum gunstig zijn.
46
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Oordeel commissie De commissie heeft bij de studenten expliciet geïnformeerd naar de studeerbaarheid van het programma. Zij heeft op basis daarvan geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Ook wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en wanneer nodig wordt actie ondernomen. De overgang naar het nieuwe roostersysteem is naar de indruk van de commissie door het opleidingsmanagement goed begeleid. De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het programma studeerbaar is. Score: v Instroom (F8) De opleiding geeft in haar zelfstudie een overzicht van de instroom in de afgelopen jaren: sinds 2001 is het aantal eerstejaars studenten gestegen van 98 tot 326 in 2005. Ook worden de verschillende categorieën instromende studenten beschreven en onder welke voorwaarden zij worden toegelaten. De instroom blijkt voor ongeveer de helft te bestaan uit studenten met als eerste keuze Farmacie en voor ongeveer de helft uit studenten die zijn uitgeloot voor Geneeskunde, Tandheelkunde of Diergeneeskunde. Er stroomt een kleine groep ‘overigen’ in bestaande uit HBO-studenten, studenten met een doctoraalopleiding Biofarmaceutische Wetenschappen en studenten met een buitenlandse apothekersopleiding. Speciaal voor de laatste groep heeft de opleiding in samenwerking met het plaatselijke James Boswell Instituut een cursus Farmaceutisch Nederlands ontwikkeld. Verder wordt beschreven welke voorlichtingsactiviteiten er plaatsvinden: • •
de ontwikkeling van een website voor studiekiezers, een bachelorfolder, flyers, et cetera; de organisatie van universitaire voorlichtingsdagen, scholenbezoek, dagje studeren, latebeslissersdag et cetera.
In studentenquêtes bij de blokken geven de eerstejaars studenten aan dat de blokken ruim voldoende aansluiten op de voorkennis. De slaagpercentages van de blokken bevestigen dit beeld, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen ten aanzien van de verschillende soorten instromende studenten, van het voorlichtingsmateriaal en de verschillende voorlichtingsactiviteiten. Bovendien heeft zij over deze aspecten met de studenten van gedachten gewisseld. Zij is in het algemeen van oordeel dat de opleiding op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau van de afgestudeerden bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. De studenten die in het bachelorprogramma instromen, ervaren in het algemeen geen problemen met de aansluiting op hun vooropleiding. De commissie vindt het een positief gegeven dat het QANU / Farmaceutische Opleidingen
47
rendement van het eerste bachelorjaar aanzienlijk is verbeterd en dat hierbij geen verschil is waar te nemen tussen studenten die Farmacie als eerste dan wel als tweede keus hadden. De docenten klagen erover dat instromende studenten in toenemende mate moeite hebben met farmaceutisch rekenen. De commissie meent dat hierbij sprake is van een bredere problematiek die niet specifiek is voor deze opleiding en waarop de invloed van de opleiding zeer beperkt is. De Examencommissie, onder meer belast met het vaststellen en uitvoeren van de toelatingsregeling, vervult de wettelijk voorziene rol. Score: v Omvang van het programma (F9) Het programma van de bacheloropleiding telt 180 studiepunten volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over drie studiejaren met een omvang van 60 studiepunten per jaar. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Score: v Afstemming tussen vormgeving en inhoud (F10) Aan de onderwijskundige vormgeving van het curriculum ligt volgens de zelfstudie een aantal principes ten grondslag: • • •
de didactische eisen die impliciet voortvloeien uit de beroepstaken die door overheid en door de beroepsgroepen in regelgeving, wetten en normen zijn vastgelegd, de leerpsychologische en onderwijskundige inzichten met betrekking tot goed onderwijs, en: de voorwaarden die gesteld worden aan universitair onderwijs en in het bijzonder de richtlijnen die binnen de Universiteit Utrecht gelden.
Deze principes leiden volgens de zelfstudie tot een aantal uitgangspunten voor de opzet van het curriculum: • •
• •
48
het onderwijsprogramma vormt een samenhangend geheel; het programma stimuleert actief studiegedrag, is uitdagend en gevarieerd en maakt gebruik van werkvormen die daarbij aansluiten (thematische aanpak met probleemgestuurd onderwijs en projectonderwijs). Van de studietijd is 30-50% ingevuld met contacturen en is 50% of meer gereserveerd voor zelfstudie; verwerving, toepassing en integratie van kennis en vaardigheden vinden plaats in een latere voor de functie- of beroepsuitoefening relevante context; de sturing van het leerproces wordt meer overgelaten aan de student (studentcentraal onderwijs); QANU / Farmaceutische Opleidingen
• •
het programma biedt beperkt keuzeruimte voor individuele differentiatie en profilering; een systeem van begeleiding, beoordeling en toetsing dat op het bovenstaande is afgestemd, inclusief een bachelorportfolio aan het eind van de opleiding.
De verdeling van de studielast in deze opleiding ziet er als volgt uit. Tabel UU.1. Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Farmacie Universiteit Utrecht jaar jaar 1 jaar 2 jaar 3
hoorcolleges 132 173 124
werkcolleges, practica 140 310 200
PGO/POgroepen 259 178 206
bachelor werkstuk 210
zelfstudie 1149 1019 940
totaal 1680 1680 1680
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de uitgangspunten die de opleiding heeft gehanteerd voor de overgang naar een nieuw curriculum in 2001. Zij is in het algemeen te spreken over de gekozen uitgangspunten en de wijze waarop de opleiding deze heeft gerealiseerd, met name tot uiting komend in werkvormen als probleemgestuurd – en projectonderwijs. In vergelijking met de vorige visitatie is een grote sprong voorwaarts gemaakt, niet alleen qua inhoud van het programma maar ook qua werkvormen. Deze zijn meer eigentijds en kennisverwerving vindt duidelijk plaats in een voor de latere beroepsuitoefening relevante context. Toch zijn er nog wel enkele uitvoeringspunten waarop verbetering mogelijk is. Deze komen ook aan de orde onder F11 (Toetsing en beoordeling) en F20 (Gerealiseerd niveau). Wat betreft de gebruikte onderwijsvormen heeft de commissie vastgesteld dat: • •
het probleem van het ‘meeliftersgedrag’ in met name het projectonderwijs door de begeleidende staf nog onvoldoende wordt onderkend (zie ook F14); de invulling van het bachelorwerkstuk minder studentafhankelijk zou moeten worden, wil dit onderdeel werkelijk in alle gevallen als een afsluitende proeve van bekwaamheid kunnen gelden.
Ondanks deze kanttekeningen is de commissie van mening dat de gebruikte didactische uitgangspunten van deze opleiding, zoals hierboven beschreven, in overeenstemming zijn met de onder F1 geformuleerde doelstellingen en eindkwalificaties. Zij let daarbij met name op de nagestreefde integratie van academische vaardigheden en beroepscompetenties. De gebruikte werkvormen sluiten goed aan bij de didactische uitgangspunten. Afgezien van het activerende karakter van de onderwijsvormen zelf , past ook het relatief hoge percentage uren voor zelfstudie goed bij het uitgangspunt van stimulering van actief studiegedrag. Ook de thematische aanpak in de werkvormen past goed bij de uitgangspunten. Score: v Toetsing en beoordeling (F11) In het kader van de blauwdruk voor het nieuwe curriculum is ook separaat aandacht besteed aan het aspect toetsing. De bevindingen zijn als bijlage bij de zelfstudie gevoegd en gaan in QANU / Farmaceutische Opleidingen
49
op de uitgangspunten voor toetsing, de relevantie van de toetsvormen voor de afzonderlijke eindtermen, en de karakteristieke kenmerken van de meest voorkomende toetsvormen. De zelfstudie geeft vervolgens een beschrijving van: • • • • • •
de feitelijk gehanteerde toetsvormen; de visie op plaats en functie van toetsen; de organisatie van de toetsing inclusief het beleid ten aanzien van aanvullende toetsen; de wijze waarop studenten feedback (kunnen) krijgen op de door hen gemaakte toetsen; de relatief lage waardering in studentenenquêtes van de aansluiting tussen onderwijsblok en toets; het projectplan van april 2005 (als bijlage bij de zelfstudie gevoegd) gericht op versterking van de aandacht van docenten voor de kwaliteit van toetsen.
Oordeel commissie De commissie heeft de tentamenopgaven van de verplichte onderdelen van de afgelopen jaren en enkele voorbeelden van gemaakte tentamens bestudeerd. Zij heeft daarover ook met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Zij is op basis daarvan van oordeel dat het niveau van de tentamens in het algemeen goed is. Tentamenvragen hebben in relatief veel gevallen het karakter van open vragen (essay vragen) en zijn doorgaans sterk probleemgeoriënteerd. Tijdens het visitatiebezoek hebben de studenten in hun gesprekken met de commissie niet aangegeven dat het in hun ogen schort aan de aansluiting tussen stof en toetsen. Zij hebben wel moeite met de soms ondoorzichtige beoordelingscriteria, en met de matige tot gebrekkige feedback die soms bij gemaakte verslagen en opdrachten wordt gegeven. Wat betreft het eerstgenoemde punt stelt de commissie vast dat deze bevinding aan studentenzijde sporen met haar eigen indruk van de (te) grote diversiteit in uitvoering en beoordeling van stages en onderzoeksproject in de masteropleiding (zie onder F11 in par. 2.B). Zij meent dat het voorgenomen project, gericht op vergroting van transparantie van toetsnormen en van consistentie in de beoordeling, prioriteit behoort te krijgen. Naar haar mening kan aanvullende professionalisering van de docenten op dit gebied van grote waarde zijn. Wat betreft het tweede, door de studenten genoemde punt is de commissie van mening dat het voor het leerproces van de student van groot belang is om te vernemen wat er bij een toetsing goed gegaan is, wat er fout gegaan is en waarom. Bij grote aantallen studenten is dit gemakkelijker gezegd dan gedaan, maar ook in dit opzicht biedt een elektronische leeromgeving grote voordelen. Al was het maar door het beschikbaar stellen van een overzicht van de meest gemaakte fouten. Anderzijds vraagt het van studentenzijde wel de motivatie om ook daadwerkelijk gebruik te maken van de geboden inzagemogelijkheden, ook in het geval dat men een onderwijsonderdeel met een nipte voldoende ‘achter zich heeft gelaten’. De commissie heeft geen klachten vernomen van de studenten over de tentamenregelingen. De inhoud daarvan komt haar ook alleszins redelijk voor. Wel is het zo dat de in de zelfstudie aangegeven nakijktermijn van maximaal tien dagen in de praktijk in veel gevallen niet blijkt te worden gehaald. Wat herkansingen betreft is er sprake van een strikte regeling maar de commissie heeft geen signalen gekregen dat in de praktijk studenten daardoor tussen wal en schip komen te vallen. Alles in aanmerking nemende stelt de commissie vast dat door de beoordelingen, toetsingen en examens in het algemeen adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Wel wijst zij op deze plaats op haar aanbeveling onder F14 om de staf beter toe te rusten voor het verzorgen van probleemgestuurd - en pro50
QANU / Farmaceutische Opleidingen
jectonderwijs zodat voorkomen kan worden dat meeliftgedrag optreedt. Dit aspect is volgens de commissie namelijk ook van invloed op de kwaliteit van toetsing. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘2.A Het programma van de bacheloropleiding Farmacie’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Programma’. 1.2.B. Het programma van de masteropleiding Farmacie Vooraf De zelfstudie geeft een kort overzicht van inhoud en structuur van het onderwijsprogramma van de opleiding (zie bijlage 3B). Bovendien wordt een schets gegeven van de aard van het driejarige programma. Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs (F4) Het onderwijs in de masterfase is voornamelijk geïntegreerd van aard en bereidt voor op de beroepsuitoefening in een patiëntgerichte dan wel een geneesmiddelgerichte context. De eindtermen van de opleiding zijn gegroepeerd rond de voor de apotheker gedefinieerde kerntaken (medicatiebegeleiding, medicatiebeleid, bereiden en beheren en farmaceutische bedrijfsvoering) en de eerste blokken in de opleiding zijn daarop gebaseerd. Daarnaast is het onderwijs in deze fase gericht op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het toepassen van wetenschappelijke gegevens in de beroepspraktijk. In blokken vindt een verdieping plaats van vertaling van wetenschappelijke kennis en expertise naar de professionele context. In de masterfase moeten studenten op basis van analyse en evaluatie, verantwoorde en beargumenteerde keuzes kunnen maken in complexe situaties. Ervaring wordt opgedaan in het opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek door participatie in een onderzoeksprogramma. Het studieprogramma in de masteropleiding bestaat voornamelijk uit thematische blokken. In jaar 6 staat een innovatieblok geprogrammeerd, waarbij aandacht wordt besteed aan ‘state of the art’ onderwerpen, die op dat moment relevant worden geacht voor de beroepsuitoefening. Studenten moeten een wetenschappelijk, creatief en innovatief onderzoeksvoorstel indienen dat betrekking heeft op de ‘drug-pipeline’ en moet leiden tot een nieuw geneesmiddel. In de masterfase worden een drietal methodologische blokken gegeven, die gericht zijn op het functioneren in de apotheek (bereiding en kwaliteitsborging, een complementair blok en beroepspraktijk). Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en een zelf QANU / Farmaceutische Opleidingen
51
gemaakte selectie van twaalf afstudeerverslagen (verslagen van de onderzoeksprojecten in jaar 2 van de masteropleiding). Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft duidelijk vastgesteld dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoekvaardigheden bij studenten, hetgeen het meest pregnant tot uiting komt in het onderzoeksproject. Haar positieve oordeel onder F20 over het niveau van deze projecten (die als afstudeerverslagen gelden) ondersteunt deze conclusie. De commissie is van mening dat er voldoende interactie is tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek door de invulling van het programma (methodologieblokken, onderzoeksstage, confrontatie van studenten met complexe situaties), door de feitelijke koppeling van onderzoeksprojecten aan lokaal, lopend onderzoek, en de betrokkenheid van docenten van de opleiding bij onderzoekprogramma’s. De wetenschappelijke en professionele literatuur is wat de commissie betreft actueel en conform hetgeen bij een opleiding in dit domein verwacht mag worden. Het laatste jaar voorziet in de vorm van het zogenaamde innovatieblok expliciet in het centraal stellen van een onderwerp dat op dat moment als actueel wordt beschouwd. Door middel van de stages in jaar 1 en 3 van de masteropleiding is de band met de actuele beroepspraktijk duidelijk aanwezig. Score: v Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma (F5) Evenals het geval was bij de bacheloropleiding (zie onder F5 in par. 2.A) laat de zelfstudie in een bijlage ook zien hoe de doelstellingen van de blokken van de masteropleiding gekoppeld zijn aan de eindtermen van de opleiding. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van het hierboven genoemde overzicht. Zij is van oordeel dat de eindtermen op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee goed te identificeren. Zij komt tot de conclusie dat de inhoud van het programma over het geheel genomen een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en bij het ontbreken van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Score: g Samenhang programma (F6) Allereerst geldt dat de leerlijnen die in het bachelorprogramma zijn uitgezet (zowel in termen van inhoud als van vaardigheid; zie onder F6 in par. 2.A), doorlopen tot in het masterprogramma. Ook in het masterprogramma wordt elk blok gecoördineerd door een blokcoördinator. In het eerste jaar van het programma worden eerst de vier kernblokken behandeld, daarna volgt het onderzoeksproject. Het laatste deel van de masteropleiding kenmerkt zich door de 52
QANU / Farmaceutische Opleidingen
voorbereiding op de beroepsfase via de profielblokken en de praktijkstages. Bij de stages, drie in aantal, wordt in de praktijk getoetst of de student over de juiste competenties en attitudes beschikt die nodig zijn voor een adequate uitoefening van het beroep. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de inhoudelijke samenhang van het masterprogramma in het bijzonder wordt bepaald door de keuze voor een patiëntgericht danwel een geneesmiddelgericht profiel. Daaraan gekoppeld zijn zogenaamde ‘profielblokken’ in jaar 5 en 6 waarvan de inhoud wordt bepaald door de gemaakte keuze. Verder zijn in jaar 4 enkele thematische onderwijsblokken geprogrammeerd die gericht zijn op de kerntaken van de apotheker. Tenslotte zijn er enkele onderdelen aan te duiden die gericht zijn op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het toepassen van wetenschappelijke gegevens in de beroepspraktijk. De commissie heeft bij de studenten geïnformeerd naar de samenhang binnen het programma en naar mogelijke overlappingen en/of lacunes. Zij waren in het algemeen tevreden op dit punt. De commissie vindt de samenhang in het programma van de opleiding goed en meent dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Score: g Studeerbaarheid en studielast (F7) De onder F7 in par. 2.A genoemde instrumenten waarmee de studeerbaarheid van de bacheloropleiding in het oog wordt gehouden, gelden ook voor de masteropleiding. De zelfstudie maakt melding van de resultaten van onderwijsevaluaties over de studielast van de programmaonderdelen. Daaruit blijkt dat er in de meeste gevallen voldoende tijd wordt besteed aan de studie. Nogal wat studenten blijken er echter moeite mee te hebben om bepaalde onderdelen af te ronden in de tijd die daarvoor staat (medicatiebeleid in jaar 4 en het innovatieblok in jaar 6). De zelfstudie wijst erop dat het hierbij gaat om projectonderwijs; de inschatting is dat de huidige masterstudenten afkomstig zijn uit het oude curriculum en niet gewend zijn aan studentactiverende onderwijsvormen. Oordeel commissie De commissie heeft bij de studenten expliciet geïnformeerd naar de studeerbaarheid van het programma. Zij heeft op basis daarvan geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. Ook wordt er in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en wanneer nodig wordt actie ondernomen. Wel adviseert zij de opleiding om te zijner tijd bij de instroom van nieuwe masterstudenten de reële studielast van het blok medicatiebeleid en het innovatieblok weer te toetsen. De overgang naar het nieuwe roostersysteem is naar de indruk van de commissie door het opleidingsmanagement goed begeleid. De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het programma studeerbaar is. Score: v QANU / Farmaceutische Opleidingen
53
Instroom (F8) In het toegezonden opleidingsstatuut (met daarbij gevoegd de onderwijs- en examenregeling) is aangegeven onder welke voorwaarden studenten kunnen instromen in de masteropleiding. Twee keer per jaar wordt een toelatingsprocedure uitgevoerd door de toelatingscommissie van het masterprogramma. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar opgedane kennis en vaardigheden, maar ook naar motivatie en ambitie, en naar beheersing van de taal waarin het onderwijs wordt gegeven. Buitenlandse of allochtone studenten worden soms eerst doorverwezen naar het locale James Boswell Instituut om hun taalbeheersing te verbeteren. Er is geen sprake van een scherpe cesuur: studenten mogen 15 ECTS tekort komen om in aanmerking te komen voor een voorwaardelijk toelatingsbewijs tot de masteropleiding. De enige voorwaarde is dat de ontbrekende 15 ECTS binnen een termijn van een half jaar moeten zijn behaald. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en is van oordeel dat de opleiding daarmee op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau van de opleiding bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Wel zou meer bekendheid gegeven mogen worden aan de bachelorstudenten over de prima klapper met informatiemateriaal over het vervolg van de studie in de masteropleiding. Bij de studenten bleek deze nauwelijks bekend te zijn. Score: v Omvang van het programma (F9) Het programma van de masteropleiding telt 180 studiepunten volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over drie studiejaren. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Score: v Afstemming tussen vormgeving en inhoud (F10) De onder F10 in par. 2.A vermelde didactische uitgangspunten zijn onverkort van toepassing op de masteropleiding. In aanvulling daarop vestigt de zelfstudie de aandacht op het concept van competentiegericht leren dat in de masteropleiding centraal staat. Via het masterportfolio toont de student aan te beschikken over alle competenties als basisapotheker en te kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en in staat te zijn dit bij te sturen. Naar de mening van de opleiding zijn de kerntaken en de daarbij behorende competenties te uitgebreid om door alle basisapothekers op hetzelfde niveau te kunnen worden uitgevoerd. Alle basisapothekers moeten wel op tenminste op basisniveau van de master aan alle beschreven eindtermen voldoen. Bij de verdere uitwerking is onderscheid gemaakt tussen patiëntprofiel en productprofiel. Aan de profielkeuze wordt minimaal 37,5 ECTS besteed. 54
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Verder wordt een beschrijving gegeven van de verschillende soorten stages en de functie daarvan. Omdat in de huidige beroepsuitoefening de farmaceutische patiëntenzorg een belangrijke rol speelt, komt de samenwerking van de basisapotheker met de arts en de patiënt op een aantal plaatsen in de masteropleiding aan bod: de blokken medicatiebegeleiding en medicatiebeleid, het patiëntprofiel en apotheek-management besteden hier aandacht aan. Meestal gebeurt dit in de vorm van simulaties. Tabel UU.2. Verdeling studielast (in uren) masteropleiding Farmacie Universiteit Utrecht jaar jaar 1 jaar 2 jaar 3
hoorcolleges 142 48 87
werkcolleges, practica 175 75 85
PGO/POgroepen 124 80 144
onderzoeksproject, stage 280 960 920
zelfstudie 959 517 444
totaal 1680 1680 1680
Oordeel commissie De commissie verwijst naar de gelijknamige paragraaf in dit rapport over de bacheloropleiding waarin zij haar waardering heeft uitgesproken voor de aanzienlijke verbetering die de opleiding sinds de vorige visitatie heeft geboekt (zie onder F10 in par. 2.A). De gebruikte werkvormen zijn meer eigentijds en kennisverwerving vindt duidelijk plaats in een voor de latere beroepsuitoefening relevante context. Ook hier geldt haar kanttekening ten aanzien van de noodzaak van het tegengaan van meeliftersgedrag in met name projectgroepen. De organisatie van en begeleiding bij stages en onderzoeksprojecten verlopen in het algemeen goed, zo stelt de commissie vast na bestudering van het daarop betrekking hebbende materiaal en op basis van de gevoerde gesprekken. Ten aanzien van het aspect beoordeling zij verwezen naar F11. De commissie concludeert dat de gebruikte didactische uitgangspunten van de opleiding in overeenstemming zijn met de eerder gepresenteerde doelstellingen en eindkwalificaties. Zij let daarbij met name op de nagestreefde integratie van academische vaardigheden en beroepscompetenties. De gebruikte werkvormen (met name de stages, het onderzoeksproject en de simulaties van de beroepspraktijk) sluiten goed aan op de didactische uitgangspunten. Speciale waardering heeft zij voor het initiatief tot het gezamenlijke onderwijs met geneeskundestudenten omdat hiermee op realistische wijze wordt geanticipeerd op de latere beroepspraktijk. De commissie is van oordeel dat deze benadering niet beperkt zou moeten blijven tot keuzeonderdelen, en ook toegepast zou moeten worden in algemeen verplichte programmaonderdelen die zich daarvoor lenen. Score: v Toetsing en beoordeling (F11) Voor wat betreft de algemene principes die de opleiding hanteert ten aanzien van toetsen verwijst de zelfstudie naar de paragraaf over de bacheloropleiding. In de masterfase is de toetsing van kennis en vaardigheden geïntegreerd; er wordt competentiegericht getoetst. Voor het lopen van de stage en het uitvoeren van het onderzoeksproject zijn richtlijnen vastgesteld. Uit de onderwijsevaluaties komt naar voren dat de toetsing van de onderwijsonderdelen van de masteropleiding in het algemeen positief wordt beoordeeld, aldus de zelfstudie. QANU / Farmaceutische Opleidingen
55
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de regelingen die gelden voor de stages en het onderzoeksproject. Zij stelt vast dat de inhoud daarvan op papier adequaat oogt maar afgaande op de aangetroffen stageverslagen en afstudeerwerken (onderzoeksprojecten) heeft de commissie de indruk gekregen dat daarmee door de staf op uiteenlopende wijze mee wordt omgegaan. Zij heeft niet kunnen vaststellen dat dit ten koste gaat van het gemiddelde niveau (zie ook F20) maar zij meent wel dat consistentie en transparantie in de beoordeling belangrijke kwaliteitsaspecten zijn van een universitaire opleiding (zie ook in par. 2A onder F11).Daarnaast adviseert de commissie de opleiding om ook bij hogere studentenaantallen de stageplaatsen zorgvuldig te selecteren en er zorg voor te dragen dat er ook dan voldoende goede stageplaatsen beschikbaar zullen zijn. Voor wat betreft de toetsing van andere curriculumonderdelen dan stages en onderzoeksproject verwijst zij naar haar oordeel onder F11 in par. 2.A over de bacheloropleiding. Concluderend is de commissie van oordeel dat door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Wel wijst zij op deze plaats op haar aanbeveling onder F14 om de staf beter toe te rusten voor het verzorgen van probleemgestuurd en projectonderwijs zodat voorkomen kan worden dat meeliftgedrag optreedt. Dit aspect is volgens de commissie namelijk ook van invloed op de kwaliteit van toetsing. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘2.B Het programma van de masteropleiding Farmacie’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Programma’. 1.3.
Inzet van personeel
Eisen wetenschappelijk onderwijs (F12) De zelfstudie geeft het volgende overzicht van de samenstelling van de wetenschappelijke staf, beschikbaar voor het verzorgen van de bachelor- en masteropleiding. Tabel UU.3. categorie HL UHD UD promovendi studentassistenten overig WP Totaal
56
Personeelsoverzicht WP-onderwijsinzet Farmacie Universiteit Utrecht per 1 december 2004 m aantal 20 11 35 35
fte’s 5,25 5,2 11,3 3,5
v aantal 1 3 17 30
fte’s 0,1 0,8 7,9 3,0
totaal aantal 21 14 52 65
fte’s 5,35 6,0 19,2 6,5 2,0
percentage gepromoveerden 95 100 62 n.v.t. n.v.t.
-
-
-
-
-
-
-
101
25,25
51
11,8
152
39,05
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Voor de Farmaceutische Wetenschappen geldt dat docenten hetzij een koppeling hebben met onderzoek, hetzij een koppeling hebben met de beroepspraktijk van de apotheker. Deze koppeling is voornamelijk terug te vinden bij de disciplinegroepen Farmacotherapie, Farmaco-epidemiologie en Biofarmacie, verantwoordelijk voor het onderwijs in de recepteerkunde. Bij de overige disciplinegroepen is slechts een enkele apotheker of farmaceut werkzaam. Voor enkele bijzondere leerlijnen zoals statistiek en ethiek worden experts vanuit, respectievelijk, het Centrum voor Biostatistiek en het Centrum voor Ethiek ingeschakeld. De zelfstudie wijst op de verbondenheid van de (staf van de) opleidingen met het Utrecht Institute for Pharmaceutical Sciences (UIPS) waar het onderzoek van het departement Farmaceutische Wetenschappen is ondergebracht en dat bij de onderzoekbeoordeling in 2004 positief is beoordeeld. De hoogleraren en UHD’s van de faculteit hebben een directe verantwoordelijkheid voor het onderwijs: ze fungeren als voorzitter en/of coördinator van de blokken, hebben een rol als leerlijn- of vaardighedenconsulent en worden veelal ingezet in zogenaamde Meet the Expert-colleges. Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel UU.3); de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoekprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en UHD’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk van apotheker.
De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de bacheloropleiding Farmacie en de masteropleiding Farmacie voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied en door docenten die een verbinding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid. Zij vindt dat de opleidingen in dit opzicht een goed evenwicht hebben gevonden tussen wetenschap en beroepspraktijk en dat beide componenten in de bezetting van de staf goed tot uitdrukking komen. Zij stelt overigens terzijde vast dat het aandeel van vrouwelijke personeelsleden in de hogere functies van de wetenschappelijke staf bij deze opleidingen relatief beperkt is en in ieder geval niet correspondeert met de m/v-verhouding bij de studenten. Score: g Kwantiteit personeel (F13) De zelfstudie meldt dat met de introductie van het nieuwe curriculum in 2002 een nieuw onderwijsverdeelmodel van kracht is geworden dat de richtformatie voor 2005 heeft bepaald. De afgelopen jaren is het model verder verfijnd door invoering van elementen als duur van de onderwijsblokken, differentiatie studentenaantallen per studiejaar en de aard van de vaardigheden binnen het blok. Jaarlijks wordt het model bijgesteld, teneinde de actualiteit te waarborgen. Om flexibiliteit in de formatie te behouden wordt niet alle onderwijsformatie vast bezet. Deze flexibiliteit is nodig omdat de instroom van nieuwe studenten varieert. De omvang van de vaste onderwijsformatie wordt beleidsmatig vastgesteld en spoort met het universitaire verdeelmodel, aldus de zelfstudie. QANU / Farmaceutische Opleidingen
57
De onderzoeksformatie in de eerste geldstroom is de afgelopen jaren niet veranderd terwijl de onderwijsformatie is toegenomen. Gemiddeld betekent dit dat een medewerker meer onderwijs ten koste van onderzoek is gaan doen. De werkdruk voor docenten blijft voor de opleidingen een belangrijk aandachtspunt voor de komende jaren. Vergeleken met andere opleidingen is de student-staf ratio relatief hoog (ter vergelijking: Biologie 15,7/1 en Natuurkunde 10/1). Tabel UU.4. Student/stafratio Farmacie UU in de afgelopen jaren jaar 2004 2003 2002 2001 gem.
aantal fte aantal onderwijs ingeschreven studenten 45 921 40 912 40 913 38 939 40,8 921
aantal aantal studenten diploma’s per fte onderwijs 96 20.5 168 22.8 135 22.8 144 24.7 136 22,6
aantal afgestudeerden per fte onderwijs 2,1 4,2 3,4 3,8 3,3
Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de student-staf-ratio van de opleidingen landelijk gezien aan de hoge kant is: gemiddeld ruim 22 studenten per fte onderwijs in de periode 2001-2004. De commissie heeft er waardering voor dat het departementsbestuur wegen heeft gevonden om snel te reageren op fluctuaties in het onderwijsaanbod met behoud van de aandacht voor het onderzoek. De commissie is, afgaande op de beschikbare gegevens en de gevoerde gesprekken met docenten en studenten, van oordeel dat er voldoende personeel wordt ingezet om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Score: v Kwaliteit personeel (F14) Aan de Universiteit Utrecht dient elke docent in beginsel te beschikken over de BasisKwalificatie Onderwijs (BKO). Leidinggevende docenten dienen daarenboven te beschikken over de SeniorKwalificatie Onderwijs (SKO). Het zittend personeel heeft voor het grootste deel de BKO behaald. Op het niveau van de hoogleraren is er nog (steeds) sprake van een achterstand. In de studentevaluaties van de blokken worden volgens de zelfstudie stelselmatig vragen opgenomen over de kwaliteit van de docenten. De gegevens worden door de personeelsverantwoordelijke hoogleraar van de docent gebruikt bij het jaarlijkse resultaat- en ontwikkelingsgesprek over het functioneren van de betrokken docent. Uit de onderwijsevaluaties van 2003-2004 blijkt dat studenten het probleemgestuurde onderwijs ruim voldoende waarderen (met gemiddeld een 7,1) en het projectonderwijs iets lager (met gemiddeld een 6,7), aldus de zelfstudie. De zelfstudie geeft vervolgens een beschrijving van de manieren waarop aandacht wordt besteed aan de professionalisering van docenten:
58
QANU / Farmaceutische Opleidingen
• •
•
jaarlijkse deelname van een docent van de opleidingen aan een leergang van het plaatselijke Centre of Excellence in University Teaching (CEUT); de start in 2003 van een zogenaamd EMP-project ‘Expertiseontwikkeling activerende onderwijsvormen en professionalisering’ met als resultaten: maandelijkse (lunch-)bijeenkomsten van docenten, een studielandschap en een speciale plek op het WebCT met praktische onderwijskundige informatie over de vormgeving van studentactiverend onderwijs; de start van het EMP-project: ‘Docentprofessionalisering een stap verder’ met als resultaten: de vorming van een groep docenten ter verbetering van het probleemgestuurd onderwijs, het stimuleren van aanvullende oefening en toetsing op het gebied van een aantal vaardigheden middels het skillslab, en de start van een pilotproject getiteld ‘de docent als toetsdeskundige’.
Oordeel commissie De commissie heeft op dit punt vooraf bij de studentvertegenwoordigers om commentaar gevraagd en dit tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten zijn over het geheel genomen tevreden over de didactische vaardigheden van het wetenschappelijk personeel, al zijn er volgens hen wel kritische kanttekeningen te plaatsen. De commissie heeft op basis daarvan de indruk gekregen dat de staf als geheel de fijne kneepjes van probleemgestuurd onderwijs en van projectonderwijs nog niet geheel onder de knie heeft. In de gesprekken met de studenten is bijvoorbeeld naar voren gekomen dat de staf met ‘meeliftersgedrag’ bij projectonderwijs niet altijd goed weet om te gaan (zie ook onder F10 in par. 2.A en 2.B). Hierdoor komt het voor dat soms studenten onderwijsonderdelen afleggen met relatief geringe inspanning door in een projectgroep op passieve wijze te participeren en niet de bijdrage te leveren die men geacht wordt te leveren. In projectgroepen in de masteropleiding speelt daarbij soms ook de taalachterstand mee van sommige studenten. De commissie adviseert het opleidingsmanagement gepaste maatregelen te nemen, zowel richting docenten (in termen van intensievere professionalisering) als richting studenten (bijvoorbeeld in de vorm van een gedragscode en hogere taaleisen aan niet-Nederlandstalige instromers). De commissie heeft waardering voor de gehanteerde systematiek van de basiskwalificatie onderwijs voor alle docenten gekoppeld aan verschillende initiatieven met het oog op professionalisering van de staf. Wel vindt zij dat daarvan in de praktijk meer werk gemaakt zou moeten worden: de basiskwalificatie zou voor alle leden van de staf moeten gelden en de passage in de zelfstudie dat “docenten gewezen kan worden op mogelijkheden tot scholing wanneer onderwijsevaluaties daartoe aanleiding geven”, vindt zij te vrijblijvend. Gezien de kritische geluiden van de studenten op sommige punten komt het de commissie voor dat de verschillende initiatieven nog niet in alle opzichten effect hebben gesorteerd. De commissie heeft zelf onder F12 een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan zij tot een positieve conclusie is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. Zij stelde daarbij ook vast dat verschillende leden van de staf goede contacten hebben met de beroepspraktijk. De aanwezige expertise in het docententeam als geheel is volgens de commissie voldoende breed. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen naar behoren is. De commissie is van oordeel dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Score: v QANU / Farmaceutische Opleidingen
59
Gewogen eindoordeel over ‘3. Inzet van personeel’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’. 1.4.
Voorzieningen
Materiële voorzieningen (F15) De zelfstudie geeft een beschrijving van de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken: collegezalen, werkgroepruimtes, practicumzalen, laboratoria, computers, computerleerzalen, de elektronische leeromgeving WebCT, en de bibliothecaire voorzieningen. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Enkele commissieleden hebben zich tijdens het visitatiebezoek actief in de elektronische leeromgeving WebCT verdiept en geconstateerd dat deze in technische zin opvallend traag functioneerde en in inhoudelijke zin zeer divers en sterk docentafhankelijk was ingericht. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen efficiënt omgaan met de beschikbare onderwijsruimtes. De beschikbare receptuurruimte is wel aan de krappe kant. De pc’s in de pc-zalen zijn/worden geheel vernieuwd. De bibliotheek bevindt zich elders op het universiteitsterrein maar dit vormt in de praktijk geen bezwaar omdat de boeken en tijdschriften langs elektronische weg gezocht en aangevraagd kunnen worden. Naar verluidt zullen de opleidingen op termijn (omstreeks 2009) elders worden ondergebracht op het universiteitsterrein in het kader van nieuwbouwplannen. De commissie is al met al van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren. Zij tekent daarbij wel aan dat zij bij dit oordeel uitgaat van de huidige studentenaantallen. Score: v Studiebegeleiding (F16) De zelfstudie geeft een beschrijving van de algemene voorzieningen die op dit gebied bestaan (studentenbalie, studieadviseur, onderwijsmanager, studievoorlichter, tutoraat, schriftelijk informatiemateriaal, de website van de opleidingen (met informatie over opbouw van het programma, studiepaden, blokkenschema, profileringsruimte, stagemogelijkheden, eindtermen van de opleiding, en de mogelijkheden na de bachelor- en de masteropleiding), de elektronische leeromgeving WebCT en het systeem voor studievoortgangregistratie OSIRIS). Vervolgens wordt beschreven welke invulling in respectievelijk bacheloropleiding en masteropleiding wordt gegeven aan studiebegeleiding en advisering. In de passage over de bacheloropleiding ligt het accent op een beschrijving van de introductieperiode (inclusief de studievoorlichting), het tutoraatsysteem (met een centrale rol voor docent-tutoren, het bachelorportfolio, en de studieadviezen die in de loop van het eerste ba60
QANU / Farmaceutische Opleidingen
chelorjaar worden uitgebracht aan de student. De zelfstudie meldt dat de opleiding met ingang van het studiejaar 2005-2006 is overgegaan op het bindend studieadvies. In de passage over de masteropleiding komen vooral aan de orde het gebruik van het instrument van het masterportfolio en het tutoraat. Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering en de informatievoorziening die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. Op de vraag naar de effectiviteit van de instrumenten van portfolio en tutoraat heeft de commissie positieve reacties gekregen van studentenzijde. Op het punt van de informatievoorziening waren zij iets terughoudender. De commissie heeft de indruk gekregen dat dit aspect van de opleidingen verbeterd kan worden. Informatie over bijvoorbeeld roosters en tentamendata dient op een redelijke termijn beschikbaar te zijn. Ook moeten studenten na tentamens voldoende feedback kunnen krijgen (zie ook F11 in par. 2.A). De voorlichting over de mogelijkheden in het masterprogramma zouden van opleidingszijde beter gepresenteerd kunnen worden. Anderzijds mag van studenten ook wel een actieve, ‘zoekende’ houding verwacht worden. De commissie is van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en over het geheel genomen ook aansluiten bij de behoefte van de studenten. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘4. Voorzieningen’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’. 1.5.
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten (F17) De zelfstudie geeft een beschrijving van de organisatie van het systeem van interne kwaliteitszorg. De belangrijkste deelnemers daarin zijn: de onderwijsdirecteur, de beleidsmedewerker kwaliteitszorg, de jaarvertegenwoordigingen van studenten, de studentenvereniging UP, de blokcoördinatoren, de opleidingscommissie en het OPLO (OnderwijsProgrammaLeiderOverleg), een adviesorgaan van de onderwijsdirecteur. De onderwijsblokken worden elk jaar geëvalueerd volgens een, in de zelfstudie beschreven standaardprocedure met bijbehorend stappenplan. Wanneer blokken voor de eerste keer gegeven worden of wanneer blokken ingrijpend zijn verbeterd, dan wel wanneer inhoudelijke veranderingen hebben plaats gevonden, worden ze uitgebreid geëvalueerd. Wat betreft toetsbare streefdoelen vermeldt de zelfstudie het volgende. Bij blokevaluaties is er sprake van een vijfpuntsschaal en een tienpuntsschaal in de vorm van een rapportcijfer. Bij de vijfpuntsschaal is de norm gesteld op 3, bij de tienpuntsschaal op 6. Bij de respons is de norm 60% en bij gewenst/ ongewenst docentgedrag op 50%. Bij slagingspercentage is de norm op QANU / Farmaceutische Opleidingen
61
50% (eerste kans) en 75% (tweede kans). Dit zijn de minimale streefdoelen die voor elk onderdeel behaald moeten worden, aldus de zelfstudie. Wanneer de streefdoelen niet behaald worden, vindt overleg plaats tussen managementteam en de voorzitter/coördinator van het blok. Verder heeft het departementsbestuur in aansluiting op het Strategisch Plan 2005-2009 van de Universiteit Utrecht daar elementen uitgelicht voor de Farmaceutische Wetenschappen en vertaald in een eigen Strategisch Plan voor de Farmaceutische Wetenschappen. In dit plan, waarvan de commissie kennis heeft genomen, wordt een aantal concrete streefcijfers benoemd op het terrein van onder meer het onderwijs naast onderzoek, bedrijfsvoering en relaties met de maatschappelijke omgeving. Oordeel commissie De commissie heeft de beschikbare documentatie bestudeerd en heeft onder meer met studenten en docenten gesproken over de invulling van de interne kwaliteitszorg. Zij stelt vast dat de opleidingen periodiek worden geëvalueerd en dat deze activiteiten deel uitmaken van een cyclisch proces. In de vorm van het eigen Strategisch Plan wordt in de ogen van de commissie geprobeerd een aanzet te geven tot een integraal kwaliteitsbeleid waarvan het onderwijs een (belangrijk) onderdeel is. Van de kant van het departementsbestuur zijn in de aanloop van de visitatie concrete streefdoelen gepresenteerd die in het algemeen goed toetsbaar zijn. Het moet de commissie overigens wel van het hart dat zij een beoogd slaagpercentage van 50% bij de eerste tentamengelegenheid aan de lage kant vindt, zeker voor opleidingen die volgens de zelfstudie het aantal toetsmomenten bewust beperkt houden. De formulering van de streefdoelen in het strategisch plan is in de meeste gevallen nog tamelijk algemeen. De commissie heeft waardering voor de ambitieuze hoeveelheid streefdoelen en meer in het algemeen voor het integrale karakter van het kwaliteitsbeleid, maar wil wel waarschuwen voor ‘verwatering’ daarvan doordat inspanningen versnipperd raken over teveel terreinen. Score: v Maatregelen tot verbetering (F18) De zelfstudie geeft een overzicht van de resultaten van de onderwijsevaluaties 2003-2004 en de belangrijkste resultaten voor de bachelor- en de masteropleiding. Op verzoek van de commissie heeft het departementsbestuur de visitatiecommissie een gedetailleerd overzicht toegezonden van de follow-up die is gegeven aan de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Oordeel commissie Studenten hebben zich tijdens het visitatiebezoek in het algemeen positief uitgelaten over het interne kwaliteitszorgsysteem. Zij zijn er sterk bij betrokken, gezien bijvoorbeeld de goede respons op de evaluaties die werden gehouden in 2003-2004 en de actieve rol van de studievereniging. De commissie vindt de opzet waarbij de opleidingsdirecteur verantwoordelijk is voor de invulling van de kwaliteitszorg en de opleidingscommissie zich beperkt tot het gevraagd en ongevraagd adviseren, correct en overeenkomstig de wet. De commissie heeft vastgesteld dat de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie goed zijn opgepakt door het opleidingsmanagement. Zij baseert zich hierbij enerzijds op vergelijking van haar eigen bevindingen met die van de vorige visitatiecommissie. 62
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Maar ook het overlegde dossier over het traject dat werd ingezet na het verschijnen van het vorige visitatierapport in juni 2000 en dat werd afgesloten met een positieve evaluatie door de Inspectie van het Onderwijs bij brief van 18 juni 2003, wijst in die richting. De commissie is van oordeel dat de opleidingen duidelijk hebben aangetoond dat er in de afgelopen periode evaluatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarvan de uitkomsten een goede basis hebben gevormd voor verbeteringen/verbetermaatregelen. Dat betekent niet dat er geen verbeterpunten meer overblijven, maar de commissie heeft er vertrouwen in dat het systeem van interne kwaliteitszorg voldoende sterk is ontwikkeld om ook hierop vat te krijgen. Score: g Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld (F19) De sterke betrokkenheid van studenten bij de interne kwaliteitszorg werd onder F18 al vermeld. Daarnaast worden studenten ook ad hoc geraadpleegd waar het gaat om eenmalige herstructureringen in de opleiding, zoals bij de gelegenheid van het invoeren van het 4x10-onderwijsrooster. Ook worden de studenten vlak voor het afstuderen geënquêteerd over hun mening over de studie. Docenten zijn ook betrokken bij de interne kwaliteitszorg onder andere doordat zij zich bevinden onder de bij F17 genoemde belangrijkste spelers in het systeem van interne kwaliteitszorg (blokcoördinatoren, de opleidingscommissie en het OPLO, het OnderwijsProgrammaLeiderOverleg). Bovendien is het opleidingsmanagement in 2005 begonnen met het houden van periodieke onderzoeken naar de werkbeleving van docenten. Verder kent het departement een jaarlijkse bijeenkomst met alle hoogleraren waar onderwijs en onderzoek worden geëvalueerd en toekomstige ontwikkelingen worden besproken. Een aantal deeltijdhoogleraren verzorgt de brug tussen bedrijfsleven/maatschappij, aldus de zelfstudie. Bovendien bestaat de staf niet alleen uit docent/onderzoekers, maar een deel van de docenten is daarnaast werkzaam in een openbare of ziekenhuisapotheek. Input wordt ook gegeven vanuit de Farma-denktank van het departement, waarin vertegenwoordigers uit verschillende delen van de maatschappij en het bedrijfsleven op het gebied van de gezondheidszorg zitting hebben. Ook worden gegevens verzameld door middel van een omgevingsanalyse (imago-onderzoek) die weer meegenomen worden in de verdere ontwikkeling. Als voorbeeld kan genoemd worden het instellen van een beroepenforum bij de voorlichting naar aanleiding van het imago-onderzoek. Via de commissie opleidingen van de beroepsorganisatie KNMP wordt het contact met de andere opleidingen in het werkveld onderhouden, informatie uitgewisseld en vindt afstemming plaats. Periodiek wordt bij vernieuwing en bijstelling van het curriculum het werkveld geraadpleegd. Afgestudeerden worden via de arbeidsmarktmonitor betrokken bij de evaluatie van de opleiding als geheel. De resultaten daarvan hebben een rol gespeeld bij de curriculumherziening in 2001, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie is op grond van de beschikbare informatie van oordeel dat docenten en studenten in voldoende mate betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Zij vindt het houden van periodiek onderzoek naar de werkbeleving van docenten een goede zaak. Men zou QANU / Farmaceutische Opleidingen
63
dit soort onderzoek zelfs zodanig kunnen verbreden dat de docenten om hun mening wordt gevraagd over het verloop van het onderwijsproces in het algemeen (bijvoorbeeld in de vorm van teacher reports). Daarmee kan het doorlichten van het onderwijsproces op een evenwichtige wijze plaatsvinden: zowel het studentenperspectief (middels de onderwijsevaluaties) als het docentenperspectief (bijvoorbeeld in de vorm van onderzoek onder docenten) komen dan aan de orde. De commissie heeft kennisgenomen van de arbeidsmarktmonitor 2003 van de toenmalige Faculteit Farmacie (zie ook onder F20). Tot haar genoegen laat de eerste groep afgestudeerden van de masterfase een beduidend grotere mate van tevredenheid zien dan de afgestudeerden van het oude curriculum. De commissie stelt vast dat de wijzigingen die zijn ingezet naar aanleiding van de vorige visitatie, mede tegemoetkomen aan de kritiek van afgestudeerden uit 2001-2002 maar daar niet rechtstreeks de consequentie van zijn. Toch heeft zij de indruk dat het opleidingsmanagement alert is op het inventariseren van signalen van de zijde van alumni die de kwaliteit van de opleiding (verder) kunnen verhogen, gezien de sterkere nadruk op beroepsvaardigheden en competenties in het nieuwe curriculum. De commissie acht de arbeidsmarktmonitor daarvoor overigens een geschikt instrument, afgaande op de inhoud van het onderzoek dat ze onder ogen kreeg. Het betrekken van het afnemende veld (de beroepspraktijk) bij de interne kwaliteitszorg vindt naar het oordeel van de commissie in voldoende mate plaats gezien de verschillende voorbeelden die door het opleidingsmanagement zijn gegeven. Zij dringt er bij het management op aan om goed gebruik te maken van de bestaande contacten en langs die weg te sonderen bij het afnemende veld welke beroepsperspectieven er zouden kunnen zijn voor afgestudeerden van de bacheloropleiding Farmacie (zie onder F1 in par. 1A). Score: v Gewogen eindoordeel over ‘5. Interne kwaliteitszorg’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. 1.6.
Resultaten
Gerealiseerd niveau (F20) De zelfstudie geeft op deze plaats een samenvatting van de resultaten van de arbeidsmarktmonitor en een eigen analyse van inhoud en niveau van het bachelorwerkstuk, de onderzoeksprojecten (die gelden als afstudeerwerk van de masteropleiding) en van de stages. Wat betreft de arbeidsmarktmonitor is gebleken dat: • • • •
64
97% van de afgestudeerden binnen één tot drie maanden na afstuderen werk had gevonden waarvoor minimaal het niveau van de eigen opleiding is vereist; 86% opnieuw voor dezelfde opleiding aan dezelfde universiteit zou kiezen; de aansluiting van de opleiding op de beroepspraktijk hoog wordt gewaardeerd; de afgestudeerden een baan vinden in onder meer de openbare apotheek (59%), ziekenhuisapotheek (18%), geneesmiddelproductie (6%) en wetenschappelijk onderwijs (3%); QANU / Farmaceutische Opleidingen
Ten aanzien van de onderzoeksprojecten wordt in de zelfstudie opgemerkt dat deze vaak tot stand komen in samenwerking tussen de afstudeerders en promovendi en postdocs, en dat het werk van studenten vaak deel uitmaakt van proefschriften en publicaties. Wat betreft het bachelorwerkstuk geldt dat vorm en inhoud door de student zelf wordt bepaald in overleg met de begeleider. Het niveau daarvan is over het algemeen goed, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de resultaten van het laatstgehouden arbeidsmarktonderzoek in het algemeen een positief beeld opleveren van de ongedeelde opleiding. Desalniettemin zijn er ook de nodige kritische kanttekeningen geplaatst die aangeven dat er enige jaren geleden terecht actie is ondernomen met de invoering van een nieuw curriculum. De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een eigen selectie gemaakt van twaalf bachelorwerkstukken en twaalf onderzoeksprojecten (afstudeerwerken van de masteropleiding) uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente werkstukken/onderzoeksprojecten. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. De commissie concludeert dat de onderzoeksprojecten in het algemeen van voldoende tot goed niveau zijn. Wel viel het haar op dat de richtlijnen voor het afstudeerwerk vaak niet consequent waren toegepast, zowel in de uitvoering als in de beoordeling. Veel verslagen van onderzoeksprojecten waren gekoppeld aan lopend onderzoek, hetgeen de commissie een goede zaak vindt. De waarderingen die de werken hadden gekregen, waren naar het oordeel van de commissieleden aan de hoge kant. Verder heeft de commissie kennis kunnen nemen van een selectie van afsluitende bachelorwerkstukken. De onderwerpen van deze werkstukken bevonden zich in alle gevallen op het gebied van de farmacie of verwante gebieden. Naar de commissie heeft begrepen, is dat echter geen vereiste. Toch meldt de zelfstudie op verschillende plaatsen dat het bachelorwerkstuk geldt als een proeve van bekwaamheid. De commissie ziet hierin enige tegenstrijdigheid. Zij heeft begrepen dat een student met succes de bacheloropleiding heeft afgerond als dat blijkt uit een positief beoordeeld bachelorportfolio, waarin is neergelegd dat de minimaal vereiste vaardigheden en competenties zijn verworven. Het komt haar voor dat de feitelijke toetsing of de eindkwalificaties zijn behaald, in werkelijkheid in het portfolio ligt en niet (alleen) in het bachelorwerkstuk. Zelf zou de commissie voorstander zijn van een bachelorwerkstuk dat daadwerkelijk het karakter draagt van een proeve van bekwaamheid. Dit zou om meerdere redenen de voorkeur verdienen. Allereerst heeft de afgestudeerde bachelor Farmacie die besluit om zijn/haar studie niet te continueren, daarmee meer perspectief op farmaciegerelateerde functies op de arbeidsmarkt. Ten tweede wordt een bachelordiploma Farmacie in het buitenland geacht een zeker minimumniveau te garanderen (voldoende voor instroom in een aansluitende masteropleiding Farmacie) en dat valt voor een student die verder wil studeren aan een buitenlandse universiteit in een masteropleiding Farmacie, moeilijk aan te tonen met een werkstuk over geschiedenis of musicologie. De commissie heeft kennisgenomen van het concept van de brede bachelor waarvoor de Universiteit Utrecht heeft gekozen. Naar het oordeel van de commissie zijn de Farmacieopleidingen, in afwijking van algemeen-wetenschappelijke opleidingen, gericht op het realiseren binnen een termijn van zes curriculumjaren van bepaalde eindkwalificaties die de afgestudeerde in aanmerking doen komen voor de registratie als basisapotheker. Verbreding kan op een gegeven moment ten koste gaan van de mogelijkheden voor de afgestudeerde om QANU / Farmaceutische Opleidingen
65
aan de eisen voor beroepsregistratie te voldoen en daarmee zou de ratio aan een universitaire opleiding Farmacie ontvallen. Dat het mogelijk is om met een bachelorwerkstuk reeds een aanzienlijk niveau op het gebied van de Farmacie te bereiken, werd volgens de commissie geïllustreerd door de relatief hoge kwaliteit van enkele, door haar bestudeerde bachelorwerkstukken. Zij adviseert de opleiding om het eindniveau van de bacheloropleiding duidelijk vast te leggen als een welomschreven tussenniveau in het opleidingstraject tot basisapotheker. Dit niveau zou kunnen dienen als formeel ijkpunt voor toelating tot de eigen masteropleiding Farmacie maar zou bovendien de afgestudeerde bachelor beter in staat te stellen om zijn/haar studie te vervolgen aan een andere masteropleiding Farmacie in binnen- of buitenland. Score: v Onderwijsrendement (F21) De zelfstudie verwijst voor de streefrendementen naar de percentages, afgesproken in het Bètaconvenant: 70% behaalt de propedeuse binnen één jaar en het (relatief ) doctoraalrendement bedraagt 90%. De eerste gegevens over het rendement van het eerste studiejaar van het nieuwe curriculum zijn positief, aldus de zelfstudie. Ongeveer de helft van de studenten rondt het eerste jaar af in de tijd die daarvoor staat en na twee jaar heeft gemiddeld bijna 70% het programma van het eerste jaar met succes afgewerkt. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleidingen concrete streefcijfers hanteren voor hun rendementen. De propedeuserendementen van de oude, ongedeelde opleiding waren onbevredigend. De KUO-gegevens laten een matig tot slecht beeld zien voor de cohorten 1997-1998 t/m 19992000: na drie jaar had gemiddeld ruim de helft van de studenten de propedeuse gehaald. De rendementsgegevens over het eerste jaar van het nieuwe curriculum zijn echter beduidend beter en komen uit op een aanvaardbaar niveau, al wordt het streefniveau nog niet gehaald. Voor een conclusie over de rendementen van de masteropleiding is het nog te vroeg. Het postpropedeutisch rendement van de oude doctoraalopleiding (op basis van afstuderen binnen een cluster van verwante opleidingen na acht jaar) was aanvaardbaar: gemiddeld ca. 80% . Score: v Gewogen eindoordeel over ‘6. Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’. 1.7.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen
De commissie is van oordeel dat de bachelor- en masteropleiding Farmacie van de Universiteit Utrecht voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
66
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 1A Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding Farmacie Universiteit Utrecht Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
Oordeel *)
+ +
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
Facet F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen WO F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen WO F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel *) v v v v g
F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
g v v v v v g v v v v v g v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Farmaceutische Opleidingen
67
BIJLAGE 1B Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Farmacie Universiteit Utrecht Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
Oordeel *)
+ +
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
Facet F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen WO F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen WO F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel *) v v g v g
F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
g v v v v v g v v v v v g v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
68
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 2 EINDTERMEN VAN DE BACHELOR- EN MASTEROPLEIDING FARMACIE AAN DE UNIVERSITEIT UTRECHT De eindtermen zijn gegroepeerd rond de voor de basisapotheker gedefinieerde kerntaken: medicatiebegeleiding, medicatiebeleid, bereiden en beheren en farmaceutische bedrijfsvoering. Deze zijn aangevuld met eindtermen ten aanzien van academische vaardigheden, onderzoek, communicatie en educatie. De kerntaken en de daarbij behorende competenties zijn te uitgebreid om door alle basisapothekers op hetzelfde niveau te kunnen worden uitgeoefend. Basisapothekers moeten wel tenminste op basisniveau aan alle onder beschreven eindtermen voldoen. Er worden twee profielen onderscheiden: P= G=
patiëntprofiel. Dit profiel duidt een verdieping aan op het gebied van specifiek patiëntgerichte vakken zoals farmacotherapie, farmaco-epidemiologie en farmaceutische patiëntenzorg. geneesmiddelprofiel. Dit profiel duidt een verdieping aan op het gebied van specifiek produkgerichte vakken zoals biofarmacie, farmaceutische technologie en analyse.
De indeling van de eindtermen is als volgt: I. II. III. IV. V. VI. VII.
Academische vaardigheden Medicatiebegeleiding Medicatiebeleid Bereiden en beheren Farmaceutische bedrijfsvoering Onderzoek Communicatie en educatie
Per categorie zijn de eindtermen eerst verwoord als competenties. Vervolgens zijn per categorie de eindtermen vertaald in kennis (K), vaardigheden (V) en attitudes (A). Hierbij is per eindterm aangegeven: • •
of er in de bachelorfase (aangegeven met een B) al een bepaald (kennis)niveau moet worden bereikt. Dit wordt aangegeven met x. of een verdere uitbouw van het niveau in het P- en/of G-profiel in de masterfase nodig is. Hierbij worden onderscheiden niveau 1 en 2. Niveau 2 is het niveau waarop de apotheker de eerste verantwoordelijkheid kan dragen voor de leiding in het takengebied en in staat is strategie en innovatie te organiseren. Niveau 1 is het niveau waarop de apotheker de niveau-2-apotheker bij afwezigheid kan vervangen. Het verschil tussen niveau 1 en 2 moet door zelfstudie en bijscholing overbrugbaar zijn. Elke apotheker moet op één of meer gebieden niveau 2 bereikt hebben. Voor alle relevante taakgebieden zijn de profielen complementair.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
69
I.
Academische vaardigheden
De basisapotheker is in de eerste plaats een veelzijdig academicus. A
De basisapotheker is in staat: in woord en geschrift adequaat te communiceren met een veelheid van doelgroepen: andere apothekers, andere academici, andere werkers in de gezondheidszorg variërend van medisch specialisten tot thuiszorgmedewerkers, vertegenwoordigers van overheid en (farmaceutische) industrie, patiënten (waaronder hoogbejaarden, anderstaligen, en allochtonen) en het grote publiek. De basisapotheker beschikt hiertoe over communicatieve en sociale vaardigheden op hoog niveau;
B
grote verantwoordelijkheid te dragen en het eigen handelen kritisch en met behulp van kwaliteitszorgsystemen te bewaken. De basisapotheker beschikt hiertoe over reflectieve vaardigheden leidend tot kennis van de eigen mogelijkheden en beperkingen in relevante beroepssituaties;
C D E F
maatschappelijke problemen en vragen die de beroepsuitoefening raken te onderkennen en daar adequaat op te reageren; samen met anderen beleid te ontwikkelen, te formuleren, en kritisch te evalueren; zowel zelfstandig als in teamverband wetenschappelijk onderzoek te verrichten; literatuuronderzoek te verrichten en te interpreteren en bronnen te onderscheiden op wetenschappelijke kwaliteit en relevantie (onder literatuur wordt in dit verband ook informatie verstaan die met IC-Technologie toegankelijk is);
G H
flexibel in te spelen op veranderingen in de werkomgeving en in de gezondheidszorg; zelfstandig relevante kennis en vaardigheden te verwerven en levenslang te onderhouden.
De kennis, vaardigheden en attitudes behorende bij de eindtermcategorie ‘Academische vaardigheden’ worden bij de overige categorieën nader gespecificeerd. II. A B C D E F
K1 K2 K3 K4 K5 K6 K7 K8 K9 K10 K11 K12 K13
70
Medicatiebegeleiding De basisapotheker is in staat: met de arts medeverantwoordelijkheid te dragen voor instelling en uitkomsten van farmacotherapie; verantwoordelijkheid te dragen voor het voorkomen en oplossen van problemen die voortkomen uit een nietoptimale toepassing van geneesmiddelen, zowel receptgeneesmiddelen als zelfzorgmiddelen; via overleg met en educatie van andere werkers in de gezondheidszorg en patiënten te komen tot een optimaal geneesmiddelgebruik; keuzen te maken in de farmacotherapie op basis van gepubliceerde resultaten van geneesmiddelonderzoek en op basis van kritische beoordeling van dat onderzoek; over de toepassing van de belangrijkste medische hulpmiddelen te adviseren; beleid te adviseren met betrekking tot veel voorkomende verslavings- en vergiftigingsgevallen.
De basisapotheker moet: de belangrijkste groepen van farmaca kunnen beschrijven; de werking van farmaca op moleculair en receptorniveau kennen; de mechanismen die een rol spelen bij ziekteprocessen kunnen beschrijven (pathogenese); de processen die een rol spelen bij metabolisme en kinetiek van farmaca en xenobiotica in het levende organisme kunnen beschrijven;
B x x x x
de farmacokinetische modellen met betrekking tot snelheid van opname, verdeling en eliminatie kennen de invloed van de toedieningsvorm op snelheid en de mate van absorptie kennen; de menselijke anatomie en fysiologie in hoofdlijnen kunnen omschrijven; de medische terminologie beheersen; de belangrijkste oorzaken van ziekte kennen; de medicamenteuze behandeling van veel voorkomende aandoeningen kennen; Klinische en epidemiologische onderzoekmethoden kennen; de belangrijkste bio-analytische bepalingsmethoden in relatie tot
kennen (en onder bepaalde omstandigheden kunnen uitvoeren); de belangrijkste medische hulpmiddelen en hun toepassing kennen;
x x x x x x x x
P
G
2
1
2
1
2
1
1
2
x
QANU / Farmaceutische Opleidingen
V1 V2 V3 V4 V5 V6 V7 V8 A1 A2
III. A B C D
keuze en doseringen van geneesmiddelen kunnen beoordelen op basis van de te behandelen aandoening, de comorbiditeit, de comedicatie en overige relevante patiënt-kenmerken; medicatieprofielen kunnen analyseren en evalueren teneinde niet-optimaal geneesmiddelgebruik te signaleren; op basis van rationele overwegingen kunnen interveniëren in geval van niet-optimale farmacotherapie; Rresultaten van bio-analytische bepalingsmethoden kunnen interpreteren en vertalen naar praktisch beleid; op grond van farmacokinetische modellen therapeutische keuzen kunnen maken en interventies kunnen doen; voor de farmacotherapie relevante diagnostische aspecten kunnen interpreteren In staat zijn tot effectieve communicatie met en voorlichting aan de patiënt in de Nederlandse taal; op adequate wijze zelfzorgvragen van patiënten kunnen interpreteren en afhandelen; Een patiëntgerichte en dienstverlenende instelling hebben; Feedback kunnen geven en accepteren.
x
2
1
x
2
1
2
1
2
1
x x
2 2
1 1
x x x
2 2 2
1 1 1
Medicatiebeleid De basisapotheker is in staat: rationeel en kostenbewust geneesmiddelen (inclusief zelfzorgartikelen, diagnostica e.d.) te kiezen en af te leveren; samen met andere werkers in de gezondheidszorg, overheid en farmaceutische industrie beleid te ontwikkelen voor een rationeel en doelmatig geneesmiddelgebruik; farmacotherapiebeleid in een formularium vast te leggen; mondeling en schriftelijk te rapporteren over de eigen bevindingen met betrekking tot medicatiebeleid in relatie tot de wetenschappelijke stand van zaken.
De eindtermen op het gebied van kennis voor medicatiebegeleiding zijn gelijk aan die benodigd voor medicatiebeleid. Het betreft de eindtermen II. K1 t/m K11. In het bijzonder K10 is zeer belangrijk voor medicatiebeleid. Daarenboven: V9 V10 V11 A3
IV. A B C D E F G
De basisapotheker moet: eigen prescriptiegegevens kunnen analyseren resultaten van klinisch en epidemiologisch geneesmiddelonderzoek kritisch kunnen beoordelen in staat zijn tot communicatie en overleg op gelijkwaardig niveau met artsen over zaken die het medicamenteuze beleid betreffen bereid zijn op lokaal en regionaal niveau tot consensus te komen
B x x x
P 2 2 2
G 1 1 1
x
2
1
Bereiden en beheren De basisapotheker is in staat: geneesmiddelen te bereiden voor de individuele patiënt; aanpassingen in een onjuist voorschrift aan te brengen en hiervoor verantwoordelijkheid te dragen; de farmacotherapeutische relevantie van een apotheekbereiding te kunnen overzien en hiervoor verantwoordelijkheid te dragen; de kwaliteit van zelf bereide preparaten te bepalen en te beoordelen en hiervoor eindverantwoordelijkheid te dragen; de kwaliteit van door anderen dan hemzelf bereide preparaten te beoordelen; grondstoffen, geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, diagnostica en gentherapeutica op correcte wijze op te slaan, te distribueren en ter hand te stellen; eindverantwoordelijkheid te dragen voor de kwaliteit van alle ingekochte, bereide, beheerde en afgeleverde producten;
QANU / Farmaceutische Opleidingen
71
K1 K2 K3 K4 K5 K6 K7 K8 V1 V2 V3
V4 V5 V6 V7 V8
De basisapotheker moet de chemische en fysische eigenschappen van de belangrijkste farmaca en hulpstoffen kennen in staat zijn de eigenschappen van overige farmaca en hulpstoffen op basis van de literatuur snel te vinden; kennis van relevante chemische en biofarmaceutische onverenigbaarheden bezitten; kennis bezitten van de eisen in technische en biofarmaceutische zin die aan de toedieningsvorm moet worden gesteld in relatie tot de indicatie; kwaliteitsparameters en de factoren die daarop invloed hebben kunnen omschrijven; kennis hebben van de voor farmaceutische analyse belangrijke scheidings- en bepalingsmethoden; de methoden van de Europese Farmacopee met betrekking tot vaststelling van identiteit, gehalte en zuiverheid globaal kunnen omschrijven; kennis hebben van en inzicht hebben in de risico>s bij blootstelling aan toxische stoffen; een geneesmiddel in een geschikte toedieningsvorm kunnen brengen ; een samenstellings- en bereidingsconcept voor een geneesmiddel kunnen opstellen dat voldoet aan de technische, biofarmaceutische en overige relevante kwaliteitseisen; chemische en fysische reacties die geneesmiddelen kunnen ondergaan in afhankelijkheid van temparatuur, vocht en licht kunnen vertalen in bewaarinstructies en globale bewaar- en gebruikstermijnen;
B x x
P
G
x x
1 1
2 2
x
1 1
2 2
x x x
2 1 1
2 2 2
x
1
2
1
2
1 1 1
2 2 2
1
2
x
de bereiding van geneesmiddelen feitelijk uit kunnen voeren en aflevergereed kunnen maken op een zodanig niveau dat aan relevante kwaliteitseisen wordt voldaan (GMP, GPP, Arbo); relevante kwaliteitsparameters kunnen identificeren en daarvoor kwaliteitseisen opstellen; methoden voor kwaliteitscontrole kunnen kiezen in relatie tot de gestelde kwaliteitseisen; in staat zijn onderzoeksvoorschriften op te stellen met betrekking tot het onder K5 en V6 genoemde; de methoden van kwaliteitscontrole in verband kunnen brengen met de kwaliteitseisen die aan farmaceutische producten kunnen worden gesteld. Hierbij dient de term farmaceutisch product zo breed mogelijk te worden opgevat: het betreft geneesmiddelen, grondstoffen, (medische) hulpmiddelen, diagnostisch materiaal, bloedproducten, et cetera;
V9
in staat zijn algemene bepalingsmethoden toe te passen;
x
1
2
A1
een nauwkeurige en zorgvuldige instelling hebben.
x
2
2
V. A B C D E F
K1 K2 K3 K4 V1 A1 A2 A3
72
Farmaceutische bedrijfsvoering De basisapotheker is in staat: kwaliteitsbeleid te voeren voor alle processen en producten in een farmaceutisch bedrijf zoals een openbare of ziekenhuisapotheek; een adequaat kwaliteitszorgsysteem te kunnen invoeren voor ontwerp, uitvoering, beoordeling en validatie/ evaluatie van farmaceutische productie; een adequaat kwaliteitszorgsysteem te kunnen invoeren voor ontwerp, uitvoering, beoordeling en validatie/ evaluatie van farmaceutische dienstverlening; leidinggevende en managementsfuncties te vervullen in apotheken en in de (farmaceutische) industrie. leiding te geven aan bedrijfsprocessen; consequenties van de belangrijkste aspecten van wetgeving voor de beroepsuitoefening te overzien.
De basisapotheker moet: de relevante kwaliteitsnormen kennen: GPP, NAN + richtlijnen, GMP, GLP, GCP; kwaliteitsmodellen kennen: ISO 9000, INK, Arbo-richtlijnen, milieunormen (ISO14000); kennis hebben van bedrijfsvoerings-, automatiserings- en administratieve aspecten in de eerste en tweede lijn; Structuur en financiering van de Nederlandse gezondheidszorg in grote lijnen kennen; de samenhang van alle activiteiten in het kader van kwaliteitszorg in de openbare en ziekenhuisapotheek kunnen omschrijven; vermogen hebben om leidinggevende vaardigheden te ontwikkelen; bereid zijn tot delegeren en samenwerken; flexibel en praktisch zijn.
B x x
x x
P 2 2 2
G 2 2 1
2 2
1 2
2 2 2
2 2 2
QANU / Farmaceutische Opleidingen
VI. A B C D E
K1 V1 A1
VII. A
K1 K2 V1 A1 A2
Onderzoek De basisapotheker is in staat: zelfstandig onderzoek ten behoeve van apotheekbereiding, medicatiebegeleiding en medicatiebeleid op te zetten en uit te voeren. gegevens te verzamelen en te leveren ten behoeve van grootschalig toegepast onderzoek. resultaten van farmaceutisch onderzoek te interpreteren en toe te passen in de eigen beroepsuitoefening. tot het verrichten van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in een farmaceutisch onderzoeksinstituut. Ontwikkelingen op vakgebied bij te houden en zich permanent te professionaliseren. De basisapotheker moet
B
P
G
onderzoeksmethoden kennen, zowel voor het onderzoeken van materiële als van niet-materiële objecten en processen onderzoek zelf kunnen opzetten, uitvoeren en presenteren een attitude hebben die gekenmerkt wordt voor nieuwsgierigheid, openheid voor nieuwe ontwikkelingen, vasthoudendheid en kritische reflectie
x
2
2
x x
2 2
2 2
Communicatie en educatie De basisapotheker is in staat informatie te verstrekken en voorlichting te geven over geneesmiddelen en geneesmiddelgebruik toegesneden op alle relevante doelgroepen.
De basisapotheker moet communicatietechnieken kennen positie en taken van apothekers in de maatschappij kennen mondelinge en schriftelijke communicatieve vaardigheden hebben in de Nederlandse en Engelse taal een communicatieve houding hebben met oog voor maatschappelijke ontwikkelingen zich kunnen verplaatsen in een doelgroep
QANU / Farmaceutische Opleidingen
B x x x
P 2 2 2
G 1 1 1
x
2 2
1 1
73
BIJLAGE 3A
Programma bacheloropleiding Farmacie Universiteit Utrecht Omvang: drie studiejaren ofwel 180 ECTS Structuur: • algemeen verplicht deel, studiepadgebonden ruimte, profileringsruimte • in de loop van de bacheloropleiding kan gekozen worden uit 2 studiepaden: • Farmacie • Geneesmiddelonderzoek major Farmacie
verplichte blokken 75 ECTS
profileringsruimte
studiepad Farmacie major gebonden blokken 90 ECTS verplicht
1 keuzeblok bachelorwerkstuk 15 ECTS
studiepad Geneesmiddelonderzoek major-gebonden keuzeblokken bachelorwerkstuk 60 ECTS
keuzeblokken 45 ECTS
blokkenschema bachelor Farmacie, studiepad Farmacie studiejaar jaar 1
74
periode 1 apotheker en geneesmiddel 7,5 ECTS PGO, HC, PR, WC schriftelijke toets praktische toets essay
periode 2 celbiologie 7,5 ECTS PGO, COO, HC, WC schriftelijke toets mondelinge en schriftelijke communicatie toets
periode 3 intercellulaire communicatie 7,5 ECTS PGO, HC, WC, projectopdracht schriftelijke toets mondelinge en schriftelijke communicatie toets
periode 4 geneesmiddel en patiënt 7,5 ECTS HC, PGO, WC, PR schriftelijke toets geneesmiddeldossier
moleculaire eigenschappen 7,5 ECTS HC, WC, PR schriftelijke toets
fysische en analytische farmacie 7,5 ECTS schriftelijke toets
ligand-receptor interactie 7,5 ECTS HC, WC, COO, projectopdracht schriftelijke toets rekenvaardigheidstoets
geneesmiddelonderzoek 7,5 ECTS PO, HC, WC, PR schriftelijke toets projectopdrachten
QANU / Farmaceutische Opleidingen
jaar 2
jaar 3
bereiding en analyse 12,5 ECTS PO, HC, WC, PR schriftelijke toets projectopdracht
ontstekingen 7,5 ECTS PGO, HC, WC,PR schriftelijke toets toets practicum
geneesmiddelopname 7,5 ECTS PO, HC, WC, PR groepsopdracht schriftelijke toets
informatiebronnen 7,5 ECTS PO, HC, WC toets informatieverwerking, methodologie en statistiek, samenvatting projectopdracht
homeostase 7,5 ECTS PGO, HC, WC, COO projectopdracht schriftelijke toets
formuleren en bioequivalentie 7,5 ECTS
circulatie 7,5 ECTS PGO, HC, WC groepsopdracht schriftelijke toets hersenen en gedrag 7,5 ECTS PGO, PO, HC, WC, PR groepsopdracht toets practicum schriftelijke toets biotechnologie 7,5 ECTS PGO, HC, WC groepsopdracht schriftelijke toets essay
infecties 7,5 ECTS PGO, HC, WC, PR praktische toets schriftelijke toets
metabolisme en voeding 7,5 ECTS HC, WC, PR schriftelijke toets
huid en dermatica 7,5 ECTS PGO, HC, WC, PR schriftelijke toets praktische toets
kwaliteitsleer 7,5 ECTS PGO, HC, PR schriftelijke toets
profileringsruimte 7,5 ECTS
bachelor-werkstuk 7,5 ECTS
portfolio; 2,5 ECTS
QANU / Farmaceutische Opleidingen
75
blokkenschema bachelor Farmacie, studiepad Geneesmiddelonderzoek studiejaar jaar 1
jaar 2
periode 1 apotheker en geneesmiddel 7,5 ECTS verplicht
periode 2 celbiologie 7,5 ECTS majorgebonden keuze
periode 3 intercellulaire communicatie 7,5 ECTS keuze
periode 4 geneesmiddel en patiënt 7,5 ECTS verplicht
moleculaire eigenschappen 7,5 ECTS
fysische en analytische farmacie 7,5 ECTS keuze
ligand-receptor interactie 7,5 ECTS
geneesmiddelonderzoek 7,5 ECTS
verplicht
verplicht
majorgebonden keuze bereiding en analyse 12,5 ECTS
majorgebonden keuze jaar 3
ontstekingen 7,5 ECTS keuze geneesmiddelopname 7,5 ECTS verplicht
informatiebronnen homeostase 7,5 ECTS 7,5 ECTS verplicht
keuze
formuleren en bioequivalentie 7,5 ECTS keuze
circulatie 7,5 ECTS
infecties 7,5 ECTS majorgebonden keuze
metabolisme en voeding 7,5 ECTS keuze
verplicht
hersenen en gedrag huid en dermatica 7,5 ECTS 7,5 ECTS keuze keuze
kwaliteitsleer 7,5 ECTS
biotechnologie 7,5 ECTS
profileringsruimte 45 ECTS
majorgebonden keuze
portfolio; 2,5 ECTS; keuze
76
preklinisch geneesmiddelonderzoek 7,5 ECTS keuze
keuze
bachelorwerkstuk; 7,5 ECTS; keuze
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 3B
Programma masteropleiding Farmacie Universiteit Utrecht Omvang: Structuur:
drie studiejaren ofwel 180 ECTS thematische blokken, grotendeels gegroepeerd rond de kerntaken van de apotheker
blokkenschema studieprogramma master Farmacie studie- periode 1 jaar Jaar 4 enkelvoudige aandoeningen 8,5 ECTS PGO, HC schriftelijke toets schriftelijke communicatie
periode 2
periode 3
periode 4
stage 1 10, 5 ECTS toetsing door middel van stagedossier
keuzevak 6 ECTS PO
bereiding en kwaliteitsborging 11,5 ECTS PO, HC, WC, PR projectopdracht schriftelijke toets praktische toets
medicatieBegeleiding 7 ECTS POO, HC, WC, stageopdracht schriftelijke toets balietoets
medicatiebeleid 7 ECTS PO, HC projectopdracht schriftelijke toets mondelinge toets
jaar 5
onderzoeksproject 33 ECTS PO toetsing door middel van beoordeling van verslag, presentatie, experimentele werk
jaar 6
profielblok P/G 12, 5 ECTS
innovatieblok 6 ECTS PO, HC project-opdracht mondelinge toets complementair blok 6 ECTS PGO, HC, WC schriftelijke toets
QANU / Farmaceutische Opleidingen
apotheekmanagement 9 ECTS HC, WC, workshops apotheekgame schriftelijke toets beoordeling apotheekgame
periode 5
keuzevak 6 ECTS PO
profielblok P/G 12, 5 ECTS PO, PGO, HC, WC, PR bij G projectopdracht schriftelijke toets stage 2 9 ECTS toetsing door middel van stagedossier
profielblok P/G 12, 5 ECTS stage 3 12 ECTS toetsing door middel van stagedossier keuzestage 8 ECTS toetsing door middel van stagedossier 77
78
QANU / Farmaceutische Opleidingen
2.
De bachelor- en masteropleiding Farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen
a. Naam, CROHO-nummer en varianten: • bacheloropleiding Farmacie (BSc); 56157; voltijds • masteropleiding Farmacie (MSc); 66157; voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd door het Opleidingsinstituut voor Levenswetenschappen binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen van de RU Groningen c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen (juni 2000) d. Start opleidingen: Bacheloropleiding: september 2002 Masteropleiding: september 2002 (de facto september 2003) e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de Visitatiecommissie Farmaceutische Wetenschappen van QANU over twee van de door de RU Groningen op 12 september 2005 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding en de masteropleiding Farmacie. Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen van 15 t/m 17 februari 2006. Het oordeel van de commissie op de kwaliteitsonderwerpen 1 en 2 uit het NVAO-kader (De doelstellingen van de opleiding respectievelijk Het programma) is gedifferentieerd voor de twee betrokken opleidingen. Voor de kwaliteitsonderwerpen 3 t/m 6 (respectievelijk Inzet van personeel, Voorzieningen, Interne kwaliteitszorg, en Resultaten) is één integraal oordeel geformuleerd dat van toepassing is op beide opleidingen. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (onder meer in de zelfstudie) aangetroffen informatie. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over de passages in de zelfstudie over de facetten die met name voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19. Voor de goede orde wordt er hierbij op gewezen dat de tekst over de kwaliteitsonderwerpen 3 t/m 6 nagenoeg geheel gelijk is aan de tekst van de corresponderende paragrafen in het visitatierapport over de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen van de RUG. Tenslotte zij erop gewezen dat de huidige overgangssituatie bij de invoering van de bachelormasterstructuur met zich meebrengt dat het oordeel over de masteropleiding deels is gebaseerd op kwaliteitsoordelen over de oude, ongedeelde opleiding (zoals bij de facetten F20 en F21) en QANU / Farmaceutische Opleidingen
79
deels op voornemens. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met de plaats van de visitatie Farmacie in cluster 4 van de NVAO-overgangsregeling ‘Van visitatie naar accreditatie’. Afbouw oude opleiding In september 2000 is een nieuw studieprogramma ingevoerd. De plannen voor dit vernieuwde curriculum waren reeds klaar ten tijde van de vorige onderwijsvisitatie (2000). In september 2002 is officieel de bachelor-master-structuur ingevoerd. Vanwege de curriculumherziening konden alle studenten vanaf jaargroep 2000 al kiezen voor deze optie. Voor studenten uit de jaargroep 1999 en eerder geldt het ongedeelde programma, dat gefaseerd wordt afgebouwd. Tot 31 augustus 2009 blijft het mogelijk om het doctoraal- en apothekersexamen oude stijl af te leggen. In het studiejaar 2005-2006 zullen voor het laatst nog enkele specifieke onderdelen van het oude curriculum collectief worden onderwezen. Studenten kunnen van het oude ongedeelde studieprogramma overstappen naar het nieuwe studieprogramma volgens de bachelor-masterstructuur. Er is een overgangsregeling opgesteld die betrekking heeft op zowel basisvakken als keuzevakken. Ten tijde van het visitatiebezoek was het oude curriculum, op een enkele, verlate student na, afgerond. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de studentvertegenwoordigers vanuit opleidingscommissie en studievereniging expliciet geïnformeerd of er zich problemen voordoen bij de afbouw van de oude opleiding. Van studentenzijde werd aangegeven dat de afbouw naar behoren was verlopen. 2.1.
De doelstellingen van de opleidingen
2.1.A
De doelstellingen van de bacheloropleiding Farmacie
Domeinspecifieke eisen (F1) Met de bacheloropleiding Farmacie wordt volgens de zelfstudie beoogd zodanige kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de farmacie, dat binnen de aandachtsgebieden eventueel een passende functie kan worden vervuld en dat de afgestudeerde in aanmerking komt voor een aansluitende masteropleiding. In een bijlage bij de zelfstudie waren de doelstellingen van de opleiding opgenomen (zie bijlage 2) en als afgeleide daarvan werden in de zelfstudie de volgende eindtermen geformuleerd: a. De bachelor Farmacie bezit de benodigde theoretische kennis en praktische vaardigheden op de diverse deelgebieden van de farmacie. b. De bachelor Farmacie bezit voldoende probleemoplossend denkvermogen om te anticiperen op de veelal complexe farmaceutische vraagstellingen. c. De bachelor Farmacie is in staat om kennis uit de verschillende deelgebieden van de farmacie te integreren ten behoeve van specifiek farmaceutische vraagstellingen. d. De bachelor Farmacie kan zelfstandig en/of in groepsverband werken aan een wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevante vraagstelling. e. De bachelor Farmacie heeft kennisgemaakt met de beginselen van fundamenteel of toegepast wetenschappelijk onderzoek. f. De bachelor Farmacie heeft ervaring in mondeling en schriftelijk rapporteren over weten80
QANU / Farmaceutische Opleidingen
schappelijk en/of maatschappelijk relevante onderwerpen. g. De bachelor Farmacie heeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de farmacie en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden van de farmaceut/apotheker. h. De bachelor Farmacie heeft inzicht in de beroepsmogelijkheden van de farmaceut/apotheker i. De bachelor Farmacie is academisch gevormd. Het arbeidsmarktperspectief voor een bachelor Farmacie zal in de toekomst duidelijk moeten worden, zo stelt de zelfstudie. Een bachelor Farmacie kan volgens het opleidingsmanagement mogelijk emplooi vinden als artsenbezoeker. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties voor de bacheloropleiding in feite worden gezien als een voorbereiding op het realiseren van de eindkwalificaties van de aansluitende masteropleiding. De laatste zijn, zoals zal blijken onder facet F3 in par. 1.B, afgestemd op de (nationaal en internationaal) wettelijk vastgelegde eisen aan de apothekersopleiding en op actuele ontwikkelingen in de beroepsuitoefening van apotheker. Een systematische vergelijking met de eindkwalificaties van (buitenlandse) zusteropleidingen heeft de commissie niet aangetroffen. Overigens is een internationale vergelijking ook niet eenvoudig want het ontbreekt nog aan in internationaal verband geformuleerde eindkwalificaties voor de bachelor (en master) Farmacie. Voor de commissie weegt zwaar dat de opleiding bij de formulering van haar eindkwalificaties aansluiting heeft gezocht bij richtlijnen van de nationale en de internationale overheid ten aanzien van de opleiding tot apotheker, en bij ontwikkelingen in het betreffende beroepenveld. Men kan met rede stellen dat langs die weg ook wordt aangesloten bij de eisen die (internationale) vakgenoten (geacht worden te) stellen. De commissie heeft, afgaande op de internationale contacten van de staf, de indruk dat de opleiding goed op de hoogte is van wat er in internationaal opzicht op het gebied van de wetenschapsbeoefening in de Farmacie speelt en vereist wordt aan kwalificaties, met name via de onderzoeksinstituten van de onderzoekschool GUIDE (Groningen University Institute for Drug Exploration). Daarnaast wordt structureel samengewerkt op het gebied van masteronderwijs met de Universiteit van Uppsala. De reeds bestaande samenwerking met de universiteiten van Heidelberg en Mannheim op het gebied van PhD-onderwijs wordt wellicht uitgebreid naar het masteronderwijs. Het komt de commissie voor dat daarmee een ideaal platform ontstaat voor de opleiding om in internationaal verband het initiatief te nemen tot het gezamenlijk formuleren van de gewenste eindkwalificaties van de bachelor Farmacie. Na bestudering van de inhoud van de gepresenteerde bachelorkwalificaties stelt de commissie vast dat zij deze passend vindt voor een driejarige bacheloropleiding die de basis legt voor het realiseren van de eindkwalificaties van basisapotheker in een aansluitende driejarige universitaire masteropleiding. De voor dit domein typerende combinatie van wetenschappelijk gerichte en beroepsgerichte aspecten komt in voldoende mate aan bod. Overigens vindt zij het wel merkwaardig dat de formuleringen van de doelstellingen en eindtermen praktisch gelijkluidend zijn. De commissie beveelt de opleiding aan om zich op korte termijn te bezinnen op mogelijke arbeidsmarktperspectieven voor afgestudeerde bachelors want enige reflectie hierop heeft nog nauwelijks plaatsgevonden. De huidige opstelling van het opleidingsmanagement op dit punt QANU / Farmaceutische Opleidingen
81
vindt de commissie te vrijblijvend. Gezien de goede contacten van de wetenschappelijke staf met het werkveld (zie F19), beschikt de opleiding over een goede uitgangspositie om over dit onderwerp periodiek met vertegenwoordigers van de beroepspraktijk van gedachten te wisselen Het bovenstaande leidt de commissie alles overwegende tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld (zouden mogen) worden aan een universitaire bacheloropleiding in het betreffende domein. Score: v Niveau van de opleiding (F2) In een bijlage bij de zelfstudie worden zeven kerncompetenties van de apotheker beschreven, analoog aan de competenties die in het geneeskundecurriculum aan de RUG worden onderscheiden (bekwaamheid in: communiceren, probleem oplossen, toepassing van kennis en wetenschap, multidisciplinair handelen op individueel en populatieniveau, farmaceutische bedrijfsvoering, kritisch handelen, en productgerichte bekwaamheid). Met gebruikmaking van de eindtermen die in de zogenaamde Blauwdruk van de Universiteit Utrecht zijn beschreven (zie ook onder F3), worden per kerncompetentie eindtermen voor de afgestudeerde bachelor geformuleerd. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar de twee profielen (minoren) die gekozen kunnen worden in de bacheloropleiding: Farmacologie en Zorg, en Productie en Kwaliteit. De aldus geïnventariseerde eindtermen voor de bacheloropleiding worden vervolgens gelegd naast de niveaubeschrijving in de Dublin-descriptoren van een universitair afgestudeerde bachelor in termen van kennis en inzicht, toepassing, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de in de zelfstudie beschreven eindkwalificaties van de afgestudeerde bachelor (afgeleid van de kerncompetenties van de apotheker) goed passen binnen de dimensies die worden onderscheiden in de Dublin-descriptoren. Het niveau dat per kerncompetentie na afronding van de bacheloropleiding bereikt dient te zijn, sluit goed aan bij het niveau van een universitair opgeleide bachelor, zoals dat tot uiting komt in de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren. De niveaukarakterisering van een universitair afgestudeerde bachelor komt bij uitstek (en dus niet uitsluitend) tot uitdrukking in de eindtermen a en e, zoals genoemd onder F1, en in de formulering “het kunnen toepassen van wetenschappelijke kennis in het opzetten en uitvoeren van een eenvoudig leeronderzoek”. Score: v Oriëntatie van de opleiding (F3) De zelfstudie verwijst voor de wetenschappelijke oriëntatie naar het wetenschappelijke karakter van verschillende programmaonderdelen en van de geformuleerde eindtermen, en naar de aansluiting daarvan bij het bachelorniveau van de internationaal geaccepteerde Dublin-descriptoren. De bacheloropleiding Farmacie bereidt primair voor op een verdere studieloopbaan, aldus de zelfstudie. De masteropleidingen Farmacie en Medisch Farmaceutische Wetenschappen gelden 82
QANU / Farmaceutische Opleidingen
hierbij als doorstroommasters. Per 2006-2007 is binnen de RUG ook doorstroom mogelijk naar de masteropleiding Educatie en Communicatie in de Wiskunde en Natuurwetenschappen, en de masteropleiding Energie en Milieuwetenschappen. Excellente studenten kunnen solliciteren voor de topmasteropleiding Medical en Pharmaceutical Drug Innovation. Oordeel De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding Farmacie van de RU Groningen de afgestudeerde rechtstreeks toegang geeft tot tenminste één masteropleiding op universitair niveau. Zij is van oordeel dat de gepresenteerde eindkwalificaties op het gebied van academische vaardigheden, onderzoek, en communicatie en educatie duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Bij uitstek kan daarbij gewezen worden op de volgende elementen: • • • •
het beschikken over probleemoplossend denkvermogen ten aanzien van complexe farmaceutische vraagstellingen; het zelfstandig of in teamverband kunnen werken aan een wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevante vraagstelling; het kennis gemaakt hebben met de beginselen van fundamenteel of toegepast wetenschappelijk onderzoek; het academisch gevormd zijn.
De opleiding heeft aansluiting gezocht bij de Blauwdruk die de zusteropleiding aan de Universiteit Utrecht heeft gehanteerd voor het inrichten van het nieuwe curriculum per 2001en het formuleren van de eindkwalificaties daarvoor, ook op bachelorniveau. De afstemming van de eindkwalificaties op de nationaal en internationaal vastgelegde wettelijke eisen ten aanzien van het beroep van apotheker getuigen volgens de commissie zowel van aansluiting bij de relevante beroepspraktijk als van aansluiting bij eisen die nationaal en internationaal worden gesteld aan wetenschappelijke opleidingen in dit domein. Onder F1 is ook ingegaan op de internationale dimensie van de gepresenteerde eindkwalificaties. Al met al heeft de commissie voldoende aanwijzingen dat de eindkwalificaties van de opleiding in overeenstemming zijn met de eisen van de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en het aansluitende beroepenveld. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘1.A. De doelstellingen van de bacheloropleiding Farmacie’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
83
2.1.B. De doelstellingen van de masteropleiding Farmacie Domeinspecifieke eisen (F1) In een bijlage bij de zelfstudie worden de doelstellingen van de opleiding gepresenteerd (zie bijlage 2). Als afgeleide daarvan worden de wettelijk vastgelegde eindtermen, gericht op de beroepsuitoefening geformuleerd (zie onder a en b) en de eindtermen die vooral profiel geven aan het wetenschappelijke karakter van de opleiding (zie onder c). De apotheker bezit: a. voldoende kennis: 1. van in de handel gebrachte geneesmiddelen en de voor hun bereiding gebruikte substanties, alsmede van de bereiding van geneesmiddelen in hun farmaceutische vorm; 2. van de natuurkundige, scheikundige, biologische en microbiologische controle op geneesmiddelen; 3. van het metabolisme, de uitwerking van geneesmiddelen, de werking van toxische stoffen en het gebruik van geneesmiddelen; 4. om wetenschappelijke gegevens omtrent geneesmiddelen te kunnen beoordelen en op grond daarvan ter zake dienende inlichtingen te kunnen verstrekken; 5. van de regelgeving, voor zover van belang voor de farmaceutische beroepsuitoefening; 6. van medische hulpmiddelen, voor zover van belang voor de farmaceutische beroepsuitoefening; 7. van de structuur en de financiering van de gezondheidszorg; 8. van het opslaan, bewaren en distribueren van geneesmiddelen; 9. van informatie- en registratiesystemen. b. voldoende vaardigheid in: 1. het communiceren en samenwerken met andere werkers in de gezondheidszorg; 2. het geven van voorlichting en advies omtrent het gebruik van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen aan zorgverleners en patiënten; 3. de praktijkvoering als apotheekhoudende; 4. de bereiding van geneesmiddelen in hun farmaceutische vorm. c.
Verder wordt van de afgestudeerden verwacht dat zij in staat zijn tot: 1. het verschaffen van een overzicht over de farmacie en het bijbrengen van theoretische, methodische en voor de apothekerspraktijk relevante kennis op dit gebied; 2. het uitvoeren van een literatuuronderzoek en het kritisch beoordelen van de relevante publicaties; 3. het opzetten van verantwoord wetenschappelijk onderzoek, het uitvoeren daarvan en het rapporteren daarover; 4. nieuwe, voor het vakgebied relevante ontwikkelingen te signaleren, te volgen en, waar nodig, eigen te maken en te vertalen naar de farmaceutische praktijk. 5. het systematisch en creatief werken aan het verhelderen en oplossen van concrete en vaak complexe problemen. Waar nodig dient dit te geschieden in teamverband met deskundigen uit andere disciplines; 6. het overbrengen van verworven kennis op anderen.
84
QANU / Farmaceutische Opleidingen
De zelfstudie meldt dat de formulering van de eindkwalificaties voortvloeit uit: • • • •
Europese regelgeving (Richtlijn 85/432/EEG); nationale regelgeving (Besluit opleidingseisen apotheker, Wet BIG, Kwaliteitswet Zorginstellingen, Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst); een convenant van de landelijke beroepsorganisatie voor apothekers (KNMP) met de overheid over onderbrenging van de beroepsgroep apothekers in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO); de rapporten van de Commissie Opleidingscontinuüm Farmacie en de Vervolgcommissie Opleidingscontinuüm Farmacie over de omzetting van de traditionele productbenadering in farmaceutische dienstverlening in brede zin.
Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleiding op verschillende wijzen heeft aangetoond dat de beoogde eindkwalificaties zijn afgeleid van eisen die zijn opgesteld vanuit de nationale en internationale overheid. Bij het formuleren van de kerncompetenties en de eindkwalificaties heeft de opleiding gebruikgemaakt (zie ook onder F2) van de eindtermen die in de zogenaamde Blauwdruk van de Universiteit Utrecht (d.d. 2001) zijn neergelegd en waarvan de formulering in nauw overleg met de beroepsorganisatie KNMP heeft plaatsgevonden. Actuele ontwikkelingen in de relevante beroepspraktijk (zoals op het gebied van het Opleidingscontinuüm Farmacie) worden nauwlettend gevolgd zodat een eventuele noodzakelijke bijstelling van de eindkwalificaties snel gerealiseerd kan worden. De doelstellingen van de opleiding sluiten goed aan bij de nieuwe apothekerseed uit 2004. Een systematische vergelijking met de eindkwalificaties van (buitenlandse) zusteropleidingen heeft de commissie niet aangetroffen. Overigens is een internationale vergelijking ook niet eenvoudig want het ontbreekt nog aan in internationaal verband geformuleerde eindkwalificaties voor een universitaire masteropleiding Farmacie. De commissie heeft wel de indruk, afgaande op de internationale contacten van de staf, dat de opleiding goed op de hoogte is van wat er in internationaal opzicht in dit vakgebied speelt en van wat er van afgestudeerde apothekers vereist wordt. Voor de commissie weegt zwaar dat de opleiding bij de formulering van haar eindkwalificaties aansluiting heeft gezocht bij richtlijnen van de nationale en de internationale overheid, en bij eisen uit de beroepspraktijk. Men kan met rede stellen dat langs die weg ook wordt aangesloten bij de eisen die (internationale) vakgenoten (geacht worden te) stellen. Afgestudeerden van de opleiding voldoen aan de eisen die gelden voor toelating tot het registratietraject van de beroepsorganisatie, zo heeft de commissie vastgesteld na consultatie van de KNMP. Het bovenstaande leidt de commissie alles overwegende tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld (zouden mogen) worden aan een universitaire masteropleiding in het betreffende domein. Score: v
QANU / Farmaceutische Opleidingen
85
Niveau van de opleiding (F2) In een bijlage bij de zelfstudie worden zeven kerncompetenties van de apotheker beschreven, analoog aan de competenties die in het geneeskundecurriculum aan de RUG worden onderscheiden (bekwaamheid in: communiceren, probleem oplossen, toepassing van kennis en wetenschap, multidisciplinair handelen op individueel en populatieniveau, farmaceutische bedrijfsvoering, kritisch handelen, en productgerichte bekwaamheid). Met gebruikmaking van de eindtermen die in de zogenaamde Blauwdruk van de Universiteit Utrecht zijn beschreven, worden per kerncompetentie voor de afgestudeerde master eindtermen geformuleerd. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar de twee differentiaties waaruit gekozen kan worden in de masteropleiding: Farmacologie en Zorg, en Productie en Kwaliteit. De aldus geïnventariseerde eindtermen voor de masteropleiding worden vervolgens gelegd naast de niveaubeschrijving in de Dublin-descriptoren van universitair master in termen van kennis en inzicht, toepassing, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de in de zelfstudie beschreven eindkwalificaties van de afgestudeerde master (afgeleid van de kerncompetenties van de apotheker) goed passen binnen de dimensies die worden onderscheiden in de Dublin-descriptoren. Het niveau dat per kerncompetentie na afronding van de masteropleiding bereikt dient te zijn, sluit goed aan bij het niveau van een universitair opgeleide master, zoals dat tot uiting komt in de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren. De commissie gaat daarbij met name af op aspecten als het zelfstandig kunnen opzetten en verrichten van wetenschappelijk onderzoek, het signaleren van nieuwe, voor het vakgebied relevante ontwikkelingen, het kritisch beoordelen van relevante publicaties, en het oplossen van complexe problemen. Overigens vindt de commissie het merkwaardig dat de genoemde kerncompetenties op sommige plaatsen worden gedefinieerd in termen van kennis in plaats van vaardigheden. Zij adviseert het opleidingsmanagement de formuleringen in dit opzicht aan te passen. Score: v Oriëntatie van de opleiding (F3) De zelfstudie verwijst voor de wetenschappelijke oriëntatie naar het wetenschappelijke karakter van verschillende programmaonderdelen en de geformuleerde eindtermen, en naar de aansluiting daarvan bij het masterniveau van de Dublin-descriptoren. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de gepresenteerde eindkwalificaties op het gebied van academische vaardigheden, onderzoek, en communicatie en educatie duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. De eindkwalificaties laten zich op grond van ervaringen van commissieleden, ook internationaal uitstekend vergelijken. Bij uitstek kan gewezen worden op: • •
86
het uitvoeren van een literatuuronderzoek en het kritisch beoordelen van de relevante publicaties; het opzetten van verantwoord wetenschappelijk onderzoek, het uitvoeren daarvan en het rapporteren daarover; QANU / Farmaceutische Opleidingen
•
het signaleren van nieuwe, voor het vakgebied relevante ontwikkelingen, het volgen ervan en, waar nodig, het eigen maken en het vertalen ervan naar de farmaceutische praktijk.
De afstemming van de eindkwalificaties op de eisen van de nationale en internationale regelgeving, de beroepsorganisatie en de kwalificaties van de zusteropleiding aan de Universiteit Utrecht is reeds aan de orde gekomen onder F1. De commissie concludeert dat de eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de eisen van de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en het beroepenveld. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘1.B De doelstellingen van de masteropleiding Farmacie’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Doelstellingen’. 2.2.
Het programma van de opleidingen
2.2.A. Het programma van de bacheloropleiding Farmacie Vooraf De zelfstudie geeft een overzicht van de inhoud van het programma waarbij bij elk onderdeel zijn vermeld de werkvormen, de toetsvormen, het al dan niet verplichte karakter ervan en de kerncompetenties waarop het betreffende onderdeel is gericht. Een overzicht van het programma is opgenomen in bijlage 3A. Het programma van de bacheloropleiding was ten tijde van het visitatiebezoek nagenoeg in zijn geheel algemeen verplicht. Het ligt in het voornemen om met ingang van het studiejaar 2006-2007 twee profielen (minoren) in het programma te onderscheiden: Farmacologie en Zorg, en Productie en Kwaliteit. Dit vindt plaats bij de introductie van drie flexibele bacheloropleidingen binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen: Levenswetenschappen, Natuurwetenschappen en Technologie, en Informatiewetenschappen. De bestaande bacheloropleidingen zullen hierin worden ondergebracht; de bacheloropleiding Farmacie blijft als zodanig echter bestaan. Na de bacheloropleiding kan de student doorstromen naar de in par. 1.A onder F3 genoemde masteropleidingen. Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs (F4) De zelfstudie verwijst voor dit facet naar verschillende aspecten van het programma: •
het gegeven dat docenten onderwerpen uit hun eigen onderzoek of onderzoeksveld inbrengen in het onderwijs dat zij verzorgen en daarbij ook inspelen op recente wetenschappelijke ontwikkelingen;
QANU / Farmaceutische Opleidingen
87
• • • •
de cursus Oriëntatie Geneesmiddelonderzoek waarbij studenten door middel van presentaties van stafleden en rondleidingen kennismaken met het onderzoek binnen de afdeling; de cursus Communicatie en Oriëntatie waarin de student kennis maakt met onderzoeksmethodologie, meeloopt met het lopende onderzoek en leert om het verslag van een experiment op te bouwen als een wetenschappelijke publicatie. practica die gevoed worden vanuit onderzoek, zoals bijvoorbeeld farmacokinetiek, bioanalyse en farmacoepidemiologie; de aandacht voor fundamentele wetenschappelijke vaardigheden (argumentatie, kritische beoordeling, zelf opzetten van een betoog), voor schrijf-, spreek- luister- en leesvaardigheden en voor het werken in teamverband in kleine groepen.
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bacheloropleiding, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven en een zelf gemaakte selectie van onderzoeksverslagen uit de derdejaars cursus Communicatie en Educatie (die als het afsluitende bachelorproject gelden). Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie. De commissie heeft vastgesteld dat bachelorwerkstukken gekoppeld zijn aan lopend onderzoek binnen de afdeling Farmacie. De docenten zijn in de meeste gevallen actief betrokken bij lokale onderzoeksprogramma’s. De commissie is van mening dat de kennisontwikkeling bij studenten van de opleiding in voldoende mate plaatsvindt in interactie tussen het onderwijs en het onderzoek (vaak promotieonderzoeken). Mede daardoor maar ook gezien de gebruikte onderwijsliteratuur is de commissie van mening dat de studenten in aanraking worden gebracht met de state of the art van het vakgebied (zoals bijvoorbeeld biotechnologie). Boeken op het gebied van klinische geneeskunde ontbreken naar haar oordeel ten onrechte. Zij vindt overigens dat er wel tamelijk veel gebruik wordt gemaakt van dictaten. De ontwikkeling van de onderzoekvaardigheden van studenten is op verschillende plaatsen in het curriculum aan de orde, waaronder de door de zelfstudie genoemde. In jaar 2 is het onderdeel Oriëntatie Geneesmiddelonderzoek geprogrammeerd waardoor studenten een handvat wordt geboden voor het kiezen van een onderzoeksproject in de masterfase. Het verslag van door studenten uitgevoerde experimenten in het kader van de derdejaars cursus Communicatie en Oriëntatie is opgebouwd als een wetenschappelijke publicatie. Het niveau dat de commissie in de geselecteerde onderzoeksverslagen aantrof (zie ook onder F 20) is voor de commissie een illustratie dat met het programma een goede basis wordt gelegd voor de wetenschappelijke vorming van de student. Aan de ontwikkeling van presentatievaardigheden in het Engels zou wellicht wat meer aandacht besteed mogen worden, zo maakte de commissie op grond van de gevoerde gesprekken op. Tenslotte stelt de commissie vast dat de opleiding in verschillende opzichten aantoonbare verbanden met de beroepspraktijk van de apotheker weet te leggen, bijvoorbeeld in de persoon van docenten en instructeurs die werkzaam zijn in de beroepspraktijk, en door curriculumonderdelen die zijn toegesneden op de beroepspraktijk van de apotheker (zoals het eerstejaars onderdeel Introductie Apotheek). Score: v
88
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma (F5) De zelfstudie laat in tabelvorm zien welke kerncompetenties met welke onderwijsonderdelen worden nagestreefd. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie met de gepresenteerde tabel langs de weg van de beoogde kerncompetenties goed laat zien hoe de afzonderlijke onderwijsonderdelen van het programma gekoppeld zijn aan de doelstellingen en eindtermen van de opleiding. Zij is van oordeel dat de eindtermen op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee in het algemeen in voldoende mate te identificeren. Zij heeft wel de indruk dat de realisatie van de eindtermen die gericht zijn op de ontwikkeling van probleemoplossend vermogen (met name eindtermen b en c), nog niet goed uit de verf komen. De commissie komt al met al tot de conclusie dat de inhoud van het programma over het geheel genomen een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en bij het ontbreken van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Score: v Samenhang programma (F6) De opleiding heeft aangegeven dat de samenhang van het programma vooral vorm wordt gegeven door drie longitudinale lijnen: chemie, productie en werking. Daarnaast vormen communicatieve vaardigheden en onderzoeksvaardigheden lijnen in het curriculum. Met ingang van het studiejaar 2006-2007 zullen horizontale en verticale lijnen worden onderscheiden, aldus de opleiding. Het monitoren daarvan zal worden gekoppeld aan de interne kwaliteitszorg. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de vorige visitatiecommissie kritisch was ten aanzien van dit aspect van de opleiding en dat zij op grond van de huidige informatie eigenlijk tot eenzelfde kritische houding neigt. Er vallen weliswaar clusters van samenhangende vakken en op elkaar bouwende vaardigheden (communicatieve vaardigheden en onderzoeksvaardigheden) aan te wijzen maar het programma oogt nog steeds als een grote verzameling van losse eenheden. De opleiding heeft duidelijk aangegeven dat docenten van elkaar weten wat elders in het curriculum door collega’s wordt behandeld en dat samenhang goed in het oog wordt gehouden. De commissie heeft geen reden om hieraan te twijfelen maar stelt wel vast dat borging van de samenhangnog geen onderdeel vormt van de interne kwaliteitszorg. De commissie heeft overigens van de studenten vernomen dat het aspect samenhang voor hen niet problematisch is. Zij geven in meerderheid aan dat de samenhang tussen de gevolgde onderdelen zich aan het einde van de bacheloropleiding ‘op natuurlijke wijze’ openbaart. Waardering heeft de commissie voor de klapper Communicatieve Vaardigheden, als aanzet tot QANU / Farmaceutische Opleidingen
89
de ontwikkeling van de leerlijn Communicatieve Vaardigheden in zowel de bachelor- als de masteropleiding. Alles overwegende is de commissie van mening dat de studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Zij is van mening dat de opleiding sturender zou mogen optreden op dit punt door bijvoorbeeld mechanismen in te bouwen waardoor de samenhang expliciet wordt gemaakt. Zij vindt de voornemens op dit punt voor het studiejaar 2006-2007 een stap in de goede richting. Score: v Studeerbaarheid en studielast (F7) De opleiding meldt dat zij de optimale studievoortgang garandeert door: • • •
het behalen van het propedeuse-examen niet als eis te stellen voor het vervolg van de studie; tenminste twee maal per jaar een tentamengelegenheid te bieden; de programmering van het onderwijsrooster met een blokkensysteem.
Standaard wordt bij de periodieke cursusevaluaties gevraagd naar de ervaren studielast. Studenten brengen zelf jaarlijks de β-wijzer uit, een op eigen initiatief verrichte evaluatie van bijna alle vakken. In voorkomende gevallen brengt de Evaluatiecommissie een advies uit om de zwaarte van een bepaalde cursus aan te passen. Oordeel commissie De commissie heeft bij de studenten expliciet geïnformeerd naar de studeerbaarheid van het programma. Op basis daarvan kon worden geconstateerd dat zij dit aspect van de opleiding actief in de gaten houden (al dan niet via de officiële evaluaties) en dat zij daarover in het algemeen redelijk tevreden zijn. Er wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en wanneer nodig, wordt actie ondernomen. Wel valt een aantal onderdelen in de propedeuse aan te wijzen (zoals Organische Chemie en Analytische Chemie) die in de praktijk een duidelijk selecterende werking hebben. De commissie heeft echter niet de indruk dat de opleiding deze filterfunctie bewust bij die vakken heeft gelegd. Een minder willekeurige benadering zou op dit punt niet misstaan. Het onderdeel Recepteerkunde en Geneesmiddelvormen (RGV) in jaar 3 wordt door de opleiding wel bewust als zwaar onderdeel ingevuld en het wordt ook als zodanig ervaren door de studenten. Verder is er soms sprake van enerzijds practica met piekbelasting en anderzijds relatief lichte blokken met theoretische onderdelen. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende zicht heeft op de studielast van onderdelen en de studiebelemmerende factoren in het curriculum. Waar mogelijk wordt geprobeerd de studeerbaarheid te bevorderen (zie ook onder F8) door het wegnemen van onnodig studiebelemmerende factoren, meestal op initiatief van de studenten en/of de Evaluatiecommissie. Het opleidingsmanagement zelf zou wat de commissie betreft een meer doordacht beleid moeten voeren ten aanzien van de vraag bij welke onderdelen men bewust de selecterende werking wil leggen. Zoals de situatie nu is, is het onderscheid tussen bewust aangebrachte drempels en onnodig studiebelemmerende factoren in de ogen van de commissie vaag. 90
QANU / Farmaceutische Opleidingen
De commissie is al met al van oordeel dat het programma per saldo in voldoende mate studeerbaar is maar dat er ruimte is voor verbetering. Score: v Instroom (F8) De opleiding geeft in haar zelfstudie een overzicht van de instroom in de afgelopen jaren: sinds 2002 is het aantal eerstejaars studenten gestegen van 65 tot 103 in 2004. Beschreven wordt onder welke voorwaarden de verschillende categorieën instromende studenten kunnen worden toegelaten. De instroom blijkt voor ongeveer 80% te bestaan uit VWO-abituriënten. Voor het overige gaat het om HBO-afgestudeerden of studenten met een buitenlands diploma. De zelfstudie beschrijft op welke wijze de aansluiting tussen VWO en WO aandacht krijgt. Cursusevaluaties laten zien dat instromende studenten van mening zijn dat er voor ongeveer de helft van de vakken voorkennis wordt vereist die zij niet bezitten. De opleiding probeert aan dit gepercipieerde gebrek aan voorkennis het hoofd te bieden door de vakken in een optimale volgorde te plaatsen en door de tentamens zo gunstig mogelijk te roosteren. Er wordt rekening gehouden met een mogelijke achterstand bij instromende studenten middels het aanbieden van een korte bijspijkercursus of extra werkcolleges, voorafgaand aan bepaalde curriculumonderdelen. Onder F16 geeft de zelfstudie een overzicht van de voorlichtingsactiviteiten die worden ontplooid. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen ten aanzien van de verschillende soorten instromende studenten, van het voorlichtingsmateriaal en het uitgebreide palet aan voorlichtingsactiviteiten. Bovendien heeft zij over deze aspecten met de studenten van gedachten gewisseld. Taal, rekenen en chemische kennis gelden in de praktijk als gebieden waarop instromende eerstejaars studenten soms de facto deficiënt zijn, ook al voldoen ze wel aan de formele toelatingsvereisten. De opleiding probeert hiervoor in de ogen van de commissie goede oplossingen te vinden zonder inhoudelijke concessies te doen. Ook worden waar nodig bijspijkercursussen in de genoemde vakken verzorgd. De Examencommissie, onder meer belast met het vaststellen en uitvoeren van de toelatingsregeling, vervult de wettelijk voorziene rol. De commissie is concluderend van oordeel dat de opleiding op een proactieve en weloverwogen wijze, en met behoud van het beoogde eindniveau van de afgestudeerden bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud goed aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Met deze realistische en flexibele aanpak worden in de ogen van de commissie de eisen van basiskwaliteit overstegen. Score: g
QANU / Farmaceutische Opleidingen
91
Omvang van het programma (F9) Het programma van de bacheloropleiding telt 180 studiepunten volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over drie studiejaren met een omvang van 60 studiepunten per jaar. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Score: v Afstemming tussen vormgeving en inhoud (F10) De zelfstudie beschrijft op welke wijze de selecterende, oriënterende en verwijzende functies van het eerste studiejaar vorm krijgen. Gesteld wordt dat de vorm van het onderwijs als ondergeschikt wordt gezien aan de inhoud van het vak. Het grootste deel van het onderwijs wordt aangeboden in de vorm van hoorcolleges. Daarnaast worden ook andere onderwijsvormen aangeboden. Vooral in de practica is de laatste jaren een evolutie waarneembaar. In plaats van uitgekauwde proeven met een bekend, voorspelbaar resultaat, worden steeds meer korte opdrachten gegeven, met onbekende en soms verrassende uitkomsten, waarover een kleine presentatie wordt gehouden, aldus de zelfstudie. Voorbeelden hiervan zijn de cursussen Fysiologie I en II en het practicum Farmacologie. Deze ‘onderzoekspractica’ dragen bij aan het verwerven van vaardigheid in het doen van onderzoek. De zelfstudie meldt dat vanwege het beroepsgerichte karakter van de opleiding er relatief veel voorbereidende vakken zijn en dat er daardoor in het curriculum geen ruimte is voor een bachelorproject van enige omvang. In de cursus Communicatie en Oriëntatie in het derde jaar heeft de student een eerste kennismaking met het wetenschappelijk onderzoek via twee korte onderzoeksprojecten (van drie weken elk) bij twee verschillende basiseenheden binnen het instituut Levenswetenschappen. De verdeling van de studielast in deze opleiding ziet er als volgt uit. Tabel RUG.1. Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Farmacie RU Groningen jaar jaar 1 jaar 2 jaar 3
hoorcoll. 278 288 199
werkcoll. 93 15 57
PGO
practica
PC
stage
125 0 23
220 584 511
86 10 22
0 0 0
onderzoek 0 0 240
scr.
zelfstudie
totaal
0 0 0
878 783 628
1680 1680 1680
Oordeel commissie De commissie heeft op basis van de aangeleverde informatie niet kunnen vaststellen dat de opleiding een eenduidig didactisch concept hanteert. Er is sprake van relatief veel hoorcolleges en practica, weinig zelfstudie en incidenteel enig probleemgestuurd onderwijs. Hierdoor sluiten de gehanteerde werkvormen naar het oordeel van de commissie beter aan op de op kennisverwerving gerichte doelstellingen dan op de doelstellingen gericht op het ontwikkelen van probleemoplossend vermogen. Deze waarneming sluit aan bij haar taxatie van de tentamen92
QANU / Farmaceutische Opleidingen
opgaven onder F11 (zie aldaar). Zij vindt dit een merkwaardig gegeven omdat de opleiding onder F1 en F3 heeft aangegeven bij haar eindkwalificaties uit te gaan van de kerncompetenties van de basisapotheker. Overigens heeft de commissie enkele goede aanzetten aangetroffen op het gebied van activerend onderwijs (zoals sommige practica) en in de ogen van de commissie zou dit soort onderwijsvormen uitgebreid moeten worden. Naar de mening van de commissie zou de opleiding een grotere nadruk op het leren oplossen van problemen kunnen koppelen aan een meer efficiënte inzet van onderwijscapaciteit, bijvoorbeeld door reductie van het aantal practica gericht op louter instructiegestuurde kennisverwerving. Score: o Toetsing en beoordeling (F11) De zelfstudies beschrijven de gehanteerde toetsvormen en de tentamenregelingen, zoals neergelegd in het OER. Vorm en inhoud van de toetsing worden in het algemeen bepaald door de gehanteerde onderwijsvorm en de doelstellingen van het betreffende vak. De meest gebruikte toetsvorm tijdens de bachelorfase is een schriftelijk tentamen met open vragen. Op andere toetsingsvormen, zoals verslagen, mondelinge presentaties, schriftelijke opdrachten, vindt terugkoppeling naar de student plaats, aldus de zelfstudie. De uitslag van een toetsing moet volgens het Onderwijs- en Examenreglement binnen tien dagen bekend zijn. In het onderwijsrooster zijn afspraken vastgelegd voor datum, tijdstip en locatie voor tentamens en hertentamens. Hertentamens worden enkele malen per jaar geroosterd, zo mogelijk in aparte weken en binnen een relatief korte termijn na de eerste tentamengelegenheid. De Examencommissie ziet toe op de goede gang van zaken, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie heeft de tentamenopgaven van de algemeen verplichte onderdelen van de afgelopen jaren bestudeerd alsmede enkele voorbeelden van gemaakte tentamens. Zij is op basis daarvan van oordeel dat tentamens in het algemeen inhoudelijk van voldoende niveau zijn maar qua vormgeving nogal eenzijdig. Ze zijn in veel gevallen sterk gericht op de reproductie van kennis en relatief weinig op het testen van studenten op inzicht, bijvoorbeeld door hun te vragen om een bepaald probleem met toepassing van de opgedane kennis op te lossen. Zij heeft met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld over de toetsing. Daarbij is naar voren gekomen dat de aansluiting tussen stof en toetsen in het algemeen naar behoren is, dat er slechts incidenteel modeluitwerkingen beschikbaar zijn en dat nabespreking van gemaakte tentamens op individuele basis tot de mogelijkheden behoort. Over de tentamenregelingen heeft de commissie geen klachten vernomen van de studenten, al worden de nakijktermijnen in de praktijk meestal niet gehaald De commissie heeft op grond van de gesprekken met docenten en studenten vastgesteld dat borging van transparantie en consistentie in de beoordeling van toetsen geen onderdeel van de interne kwaliteitszorg is. De samenstelling van toetsen en het beoordelen van gemaakte tentamens is sterk docentafhankelijk. Het korte onderzoeksproject ter afsluiting van de bacheloropleiding wordt beoordeeld door medestudenten. De commissie heeft hiervoor waardering maar betreurt het dat er geen ruimte is gevonden om de bacheloropleiding af te sluiten met een daadwerkelijke proeve van bekwaamheid waarmee getoetst kan worden of de oorspronkelijk beoogde eindkwalificaties zijn gerealiseerd. QANU / Farmaceutische Opleidingen
93
Ondanks haar kritische kanttekeningen komt de commissie per saldo tot een voldoende score op dit facet, in het bijzonder vanwege het voldoende inhoudelijk niveau van de toetsen en de adequate aansluiting tussen stof en toetsen. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘2.A Het programma van de bacheloropleiding Farmacie’ De commissie is alles overwegende van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Programma’. Zij meent dat de onvoldoende score op facet 10 (Afstemming tussen vormgeving en inhoud) ruimschoots wordt gecompenseerd door de scores op de overige facetten binnen dit kwaliteitsonderwerp. 2.2.B
Het programma van de masteropleiding Farmacie
Vooraf De zelfstudie geeft een overzicht van de inhoud van het programma waarbij bij elk onderdeel zijn vermeld de werkvormen, de toetsvormen, het al dan niet verplichte karakter ervan en de kerncompetenties waarop het betreffende onderdeel is gericht. Een overzicht van het programma is opgenomen in bijlage 3B. Het driejarige programma van de masteropleiding was ten tijde van het visitatiebezoek voor de eerste twee jaar nagenoeg in zijn geheel algemeen verplicht. In het derde jaar moeten studenten met ingang van het studiejaar 2005-2006 een keuze maken uit twee differentiaties: Farmacologie en Zorg of Productie en Kwaliteit. Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs (F4) De zelfstudie verwijst voor dit facet naar verschillende aspecten van het programma: • •
• • •
94
het gegeven dat docenten onderwerpen uit hun eigen onderzoek of onderzoeksveld inbrengen in het onderwijs dat zij verzorgen en daarbij ook inspelen op recente wetenschappelijke ontwikkelingen; het verplichte masteronderdeel Onderzoeksproject ter grootte van 40 ECTS (groter dan in de ongedeelde opleiding) waarbij de student wordt ingeschakeld bij lopend onderzoek en ernaar wordt gestreefd dat hij/zij co-auteur wordt van een wetenschappelijke publicatie en eventueel kan doorstromen naar een promotietraject; het aankweken van een multidisciplinaire attitude (niet alleen richting de geneeskunde en exacte vakken maar ook in de richting van alfa- en gammawetenschappen); vaardighedentraining, variërend van referaten tot ‘baliegesprekken’ in kleine groepen en soms individueel; aansluiting op de beroepspraktijk door participatie in het programma van een aanzienlijk aantal docenten en instructeurs uit de dagelijkse praktijk.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Het karakter van het onderzoeksproject wordt nader beschreven en aangegeven wordt hoe de organisatie ervan is en welke eisen worden gesteld voordat de student kan beginnen. Het bezit van het bachelordiploma is onvoorwaardelijke eis. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en een selectie van twaalf afstudeerverslagen (verslagen van het onderzoeksproject in jaar 2). Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft duidelijk vastgesteld dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoekvaardigheden bij studenten, hetgeen het meest pregnant tot uiting komt in het onderzoeksproject. Haar positieve oordeel onder F20 over het niveau van deze projecten (die als afstudeerverslagen gelden) ondersteunt deze conclusie. De commissie is van mening dat er voldoende interactie is tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek door de invulling van het programma (onderzoeksproject, keuzevakken ter verdieping), door de feitelijke koppeling van onderzoeksprojecten aan lokaal, lopend onderzoek, en de betrokkenheid van docenten van de opleiding bij onderzoekprogramma’s. De wetenschappelijke en professionele literatuur is wat de commissie betreft actueel en conform hetgeen bij een opleiding in dit domein verwacht mag worden. Zij vindt overigens dat er wel tamelijk veel gebruik wordt gemaakt van dictaten. Door middel van de in totaal vier stages in jaar 1 en 3 is de band met de actuele beroepspraktijk duidelijk aanwezig. Ook het onderdeel Apotheekgame GIMMICS (een vorm van rollenspel) in jaar 3 biedt de student een realistische voorbereiding op de beroepspraktijk. Score: v Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma (F5) De zelfstudie laat in tabelvorm zien welke kerncompetenties met welke onderwijsonderdelen worden nagestreefd. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie met de gepresenteerde tabel langs de weg van de beoogde kerncompetenties goed laat zien hoe de afzonderlijke onderwijsonderdelen van het programma gekoppeld zijn aan de doelstellingen en eindtermen van de opleiding. Zij is van oordeel dat de eindtermen op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee in het algemeen in voldoende mate te identificeren. De eindkwalificaties die gericht zijn op het ontwikkelen van het probleemoplossend vermogen (b en c) komen in de masteropleiding beter tot uitdrukking dan in de bacheloropleiding, met name door het onderzoeksproject en de onderdelen gericht op de beroepsvoorbereiding. Zij komt tot de conclusie dat de inhoud het programma over het geheel genomen een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en bij het ontbreken van onnodige, studiebelemmerende factoren in het QANU / Farmaceutische Opleidingen
95
curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Score: v Samenhang programma (F6) De samenhang binnen het masterprogramma wordt volgens de zelfstudie vorm gegeven door een logische opbouw, aansluitend bij de kennis opgedaan in de bacheloropleiding. Ten eerste wordt een cluster vakken aangeduid onder de noemer Geneesmiddelgroepen. Het centrale thema van de cursussen Geneesmiddel Productie en Onderzoek (GPO) en Receptuurkunde is het ontwerp, de bereiding en de kwaliteitsbeheersing van geneesmiddelvormen. Het tweede jaar is gereserveerd voor het onderzoeksproject en de daarop af te stemmen keuzevakken. Het derde jaar van de masteropleiding is sterk gericht op de latere beroepsuitoefening. Met name in de stages worden de competenties die in de voorgaande jaren zijn verworven, in de praktijk gebracht. Ten opzichte van de oude doctoraalopleiding is de vormgeving van de stages (vier in totaal) aanzienlijk aangescherpt, aldus de zelfstudie. Voor alle stages geldt nu dat de student een helder geformuleerde opdracht meekrijgt waarover moet worden gerapporteerd, zo deelt de zelfstudie mee. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat er voldoende inhoudelijke samenhang in het masterprogramma is voorzien door middel van de in de zelfstudie beschreven specifieke invulling van elk van de drie studiejaren. Het per 2005-06 geïntroduceerde onderscheid in twee differentiaties in jaar 3 (Farmacologie en Zorg, en Productie en Kwaliteit) versterkt volgens de commissie de inhoudelijke samenhang nog verder. De student kan daardoor een eigen inhoudelijk profiel kiezen voor zijn/haar afstudeerfase. De commissie heeft bij de studenten geïnformeerd naar de samenhang binnen het programma en naar het voorkomen van eventuele overlappingen en/of lacunes. Zij waren in het algemeen tevreden op dit punt. De commissie vindt de samenhang in het programma van de opleiding voldoende en meent dat studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Score: v Studeerbaarheid en studielast (F7) Een goede studievoortgang wordt volgens de zelfstudie als volgt bevorderd: • • • •
96
de studenten kunnen op meerdere momenten in het cursusjaar instromen; slechts in uiterste noodzaak is het behalen van één of meer cursussen binnen de masteropleiding de ingangseis voor een andere cursus; een aantal vakken kan zowel in de bachelor- als de masteropleiding worden gevolgd; aan de studenten wordt tenminste tweemaal per jaar de gelegenheid geboden een bepaald tentamen af te leggen. QANU / Farmaceutische Opleidingen
Standaard wordt bij de periodieke cursusevaluaties gevraagd naar de ervaren studielast. Studenten brengen zelf jaarlijks de β-wijzer uit, een op eigen initiatief verrichte evaluatie van bijna alle vakken. In voorkomende gevallen brengt de Evaluatiecommissie een advies uit om de zwaarte van een bepaalde cursus aan te passen. Oordeel commissie De commissie heeft bij de studenten expliciet geïnformeerd naar de studeerbaarheid van het programma. Op basis daarvan kon worden geconstateerd dat zij dit aspect van de opleiding actief in de gaten houden (al dan niet via de officiële evaluaties) en dat zij daarover in het algemeen redelijk tevreden zijn. Er wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en wanneer nodig wordt actie ondernomen. Stages en onderzoeksprojecten leiden niet tot onnodige vertraging Tussen de bachelor- en de masteropleiding is sprake van een zachte cesuur zodat onder voorwaarden kan worden begonnen aan de masteropleiding zonder dat alle onderdelen van de bacheloropleiding al zijn behaald. De commissie is van mening dat hiermee inderdaad de studeerbaarheid wordt bevorderd. Zij meent dat aanscherping van de regeling dat sommige vakken zowel in de bachelor- als de masteropleiding kunnen worden gedaan, vertraging zal tegengaan en tegelijkertijd het eigen profiel van de bacheloropleiding zal versterken. Op grond van de gevoerde gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende zicht heeft op de studielast van onderdelen en de studiebelemmerende factoren in het curriculum. Waar mogelijk wordt geprobeerd de studeerbaarheid te bevorderen door het wegnemen van onnodig studiebelemmerende factoren, meestal op initiatief van de studenten en/of de Evaluatiecommissie. De commissie is al met al van oordeel dat het programma studeerbaar is. Score: v Instroom (F8) De zelfstudie geeft de omvang van de instroom weer sinds de start van de opleiding per september 2002. In 2004 waren er 27 masterstudenten ingeschreven. De meeste studenten van de jaargroepen 2000 en 2001 hebben de overstap gemaakt naar de bacheloropleiding en daarvan zijn de meesten per 1 december 2004 aangeland in de masterfase. Het diploma van de bacheloropleiding Farmacie van de RUG geeft onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding Farmacie. Daarnaast heeft de bezitter van een Nederlands of buitenlands diploma van hoger onderwijs toegang, die aantoont te beschikken over kennis en vaardigheden equivalent aan de studieonderdelen van het bachelorexamen Farmacie van de RUG. De instroom in de masteropleiding Farmacie vindt maandelijks plaats. Grotere ‘blokken’ in de masteropleiding (GPO, Recepteerkunde, Farmacotherapie) starten twee tot drie maal per jaar. Er is geen sprake van een duidelijke cesuur tussen bachelor- en masteropleiding; de verantwoordelijk docent wordt geacht te verifiëren dat de student voldoet aan de geldende ingangseisen. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen (zoals vastgelegd in het OER) en is van oordeel dat de opleiding daarmee op een weloverwogen wijze en met behoud van QANU / Farmaceutische Opleidingen
97
het beoogd eindniveau van de opleiding bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Score: v Omvang van het programma (F9) Het programma van de masteropleiding telt 180 studiepunten volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over drie studiejaren. De commissie stelt vast dat de opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Score: v Afstemming tussen vormgeving en inhoud (F10) De zelfstudie geeft een beschrijving van de verschuiving die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden in de competenties die van een basisapotheker worden verwacht: van productgericht naar patiëntgericht. Om de student deze competenties zo goed mogelijk bij te brengen wordt gebruikgemaakt van een mix van onderwijsvormen, waarbij de vorm ondergeschikt is aan het leerdoel. Het hoorcollege wordt gezien als een effectieve manier om wetenschappelijke concepten bij te brengen en de student te helpen bij het verwerken van de stof. Cursussen waarbij het accent ligt op het aanleren van vaardigheden worden in de vorm van practica aangeboden. Veel aandacht wordt besteed aan het houden van presentaties en aan het schrijven van werkstukken, aldus de zelfstudie. Naast traditionele onderwijsvormen, zoals hoor- en werkcolleges en practica, worden moderne onderwijsvormen zoals probleemgestuurd onderwijs (PGO) gebruikt in onder andere de cursus GIMMICS. In het vak Communicatie worden de studenten getraind in het voeren van baliegesprekken. Tabel RUG.2. Verdeling studielast (in uren) masteropleiding Farmacie RU Groningen jaar jaar 1 jaar 2 jaar 3
hoorcoll. 172 30 51
werkcoll. 162 45 52
PGO
practica
PC
stage
138 135 164
304 180 0
14 0 9
120 0 700
onderzoek 0 880 0
scr.
zelfstudie
totaal
32 240 72
738 170 72
1680 1680 1120 *
*) 560 uur nog in te vullen voor differentiatie Farmacologie en Zorg of Productie en Kwaliteit
Kenmerkend voor een masteropleiding is de intensieve kennismaking met het onderzoek. De totale omvang van de onderzoeksdifferentiatie (inclusief de verplichte keuzevakken) bedraagt 40 ECTS. In het onderzoeksproject maakt de student kennis met het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek (doorgaans in de lokale onderzoekscholen GUIDE en BCN, de School of Behavioral and Cognitive Neurosciences) en het mondeling en schriftelijk presenteren van de resultaten ervan.
98
QANU / Farmaceutische Opleidingen
De voorbereiding op de beroepspraktijk vindt plaats in de apothekersdifferentiatie, tijdens het in Groningen ontwikkelde apotheekgame GIMMICS en gedurende de wettelijk verplichte stages; twee keer twee maanden in een openbare apotheek en twee maanden in een ziekenhuisapotheek. Verdieping van de kennis wordt verkregen tijdens de laatste fase van de masteropleiding in één van de twee differentiaties: de differentiatie Farmacologie & Zorg of de differentiatie Productie & Kwaliteit. In toenemende mate wordt bij het onderwijs gebruikt gemaakt van de mogelijkheden van ICT-ondersteuning. Oordeel commissie Evenals bij de bacheloropleiding is ook bij de masteropleiding geen sprake van een eenduidig didactisch concept, wel van enige didactische uitgangspunten. De gebruikte mix van werkvormen sluit echter beduidend beter aan op de gepresenteerde doelstellingen/eindkwalificaties dan bij de bacheloropleiding het geval is. Niet alleen de op kennisverwerving gerichte doelstellingen maar ook de doelstellingen gericht op het ontwikkelen van probleemoplossend vermogen en de voorbereiding op de beroepspraktijk, komen goed tot uiting in de werkvormen. Organisatie, begeleiding en beoordeling bij stages en onderzoeksprojecten verlopen in het algemeen goed, zo stelt de commissie vast op basis van de gevoerde gesprekken en na bestudering van het daarop betrekking hebbende materiaal. Zie echter haar kritische kanttekening ten aanzien van de beoordeling ervan onder F11. De commissie concludeert dat de gebruikte didactische uitgangspunten van de opleiding en de gebruikte werkvormen in overeenstemming zijn met de eerder gepresenteerde doelstellingen en eindkwalificaties. Zij let daarbij met name op de nagestreefde integratie van academische vaardigheden en beroepscompetenties. Score: v Toetsing en beoordeling (F11) De zelfstudie beschrijft de gehanteerde toetsvormen en de tentamenregelingen, zoals neergelegd in het OER. Vorm en inhoud van de toetsing worden in het algemeen bepaald door de gehanteerde onderwijsvorm en de doelstellingen van het betreffende vak. Een veel gebruikte toetsvorm tijdens de masteropleiding is een schriftelijk tentamen met open vragen. Op andere toetsvormen, zoals verslagen, mondelinge presentaties, schriftelijke opdrachten, vindt terugkoppeling naar de student plaats. De uitslag van een toetsing moet volgens het Onderwijs- en Examenreglement binnen tien dagen bekend zijn. In het onderwijsrooster zijn afspraken vastgelegd voor datum, tijdstip en locatie voor tentamens en hertentamens. Hertentamens worden enkele malen per jaar geroosterd, zo mogelijk in aparte weken en binnen een relatief korte termijn na de eerste tentamengelegenheid. De Examencommissie ziet toe op de goede gang van zaken, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie Voor haar oordeel over de tentamens verwijst de commissie naar haar oordeel onder F11 in par. 2A over de bacheloropleiding. De commissie heeft kennisgenomen van de regelingen die gelden voor de stages en het onderzoeksproject. Zij stelt vast dat de inhoud daarvan op papier adequaat oogt maar afgaande op de aangetroffen stageverslagen en afstudeerwerken (onderzoeksprojecten), heeft de commissie de QANU / Farmaceutische Opleidingen
99
indruk gekregen dat daarmee door de staf op uiteenlopende wijze wordt omgegaan. Zij heeft niet kunnen vaststellen dat dit ten koste gaat van het niveau (zie ook F20) maar zij meent wel dat consistentie en transparantie in de beoordeling belangrijke kwaliteitsaspecten zijn van een universitaire opleiding. De commissie adviseert de opleiding om aan het aspect van consistentie in beoordeling van stages en onderzoekprojecten specifieke aandacht te besteden binnen het systeem van interne kwaliteitszorg. Alles in aanmerking nemende stelt de commissie vast dat door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘2.B Het programma van de masteropleiding Farmacie’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Programma’. 2.3.
Inzet van personeel
Eisen wetenschappelijk onderwijs (F12) De zelfstudie geeft het volgende overzicht van de samenstelling van de wetenschappelijke staf, beschikbaar voor het verzorgen van de bachelor- en masteropleiding Farmacie, de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen. Tabel RUG.3. Onderwijscapaciteit wetenschappelijk personeel Farmaceutische Opleidingen RU Groningen per 1 december 2004 (afd. Farmacie plus personeel vanuit UMCG) categorie
m aantal
fte’s
v aantal
fte’s
totaal aantal
fte’s
percentage gepromoveerden
HL * UHD UD ** promovendi studentassistenten overig WP ***
25 14 5 9
5,0 3,2 2,0 0,8
3 4 6
1,3 1,4 0,6
28 14 9 15
6,3 3,2 3,4 1,4
100 100 100 nvt
20
2,2
36
4,6
56
6,8
nvt
12
3,1
12
2,2
24
5,3
21
totaal
85
16,3
61
10,1
146
26,4
*) inclusief adjunct-hoogleraren, bijzonder hoogleraren en onbezoldigd hoogleraren **) inclusief tenure-tracks UD’s ***) inclusief instructeurs en docenten/onderzoekers 100
QANU / Farmaceutische Opleidingen
De zelfstudie beschrijft de organisatie van het gevoerde personeelsbeleid op centraal en facultair niveau. Al het wetenschappelijk personeel is aangesteld binnen een onderzoek- of opleidingsinstituut. Specifieke aandacht wordt in de zelfstudie gegeven aan het tenure-track-systeem, zoals neergelegd in de nota Bèta’s in Banen die voorafgaand aan het visitatiebezoek ter beschikking was gesteld van de commissie. Er wordt een berekening gegeven van de beschikbare onderwijscapaciteit en de organisatie en verdeling van de onderwijstaken. Uitgebreide aandacht wordt gegeven aan de relatie van het onderwijs met het onderzoek. Er vindt intensieve samenwerking plaats tussen het onderzoekinstituut GRIP (Groningen Research Institute of Pharmacy) met onderzoekinstituten uit het Universitair Medisch Centrum Groningen binnen de onderzoekscholen GUIDE en BCN . Ook met andere disciplines binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen wordt samengewerkt. De opleidingen worden vanaf het begin voornamelijk verzorgd door medewerkers die onderzoek verrichten dat plaatsvindt binnen de bovenbeschreven structuren. Ook hoogleraren verzorgen een of meer hoorcolleges in zowel de bachelor- als de masteropleidingen. Beschreven wordt hoe de verbinding met het wetenschappelijk onderzoek in verschillende vormen wordt gelegd in respectievelijk de bacheloropleiding Farmacie, de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen, de masteropleiding Farmacie en de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen. Bij een aantal programmaonderdelen, met name in de beroepsgerichte fase van de masteropleiding Farmacie, spelen externe docenten en instructeurs een belangrijke rol. Naast hun aanstelling bij de RU Groningen hebben zij een werkkring in het farmaceutische beroepenveld. Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • • • •
het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel RUG.3); de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoekprogramma’s van erkende kwaliteit; de mate waarin hoogleraren en UHD’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren; de mate waarin docenten binding hebben met de beroepspraktijk van apotheker.
De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de bacheloropleiding Farmacie en de masteropleiding Farmacie voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied en (vooral in de masteropleiding) door docenten die een verbinding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid. Zij stelt overigens terzijde vast dat het aandeel van vrouwelijke personeelsleden in de hogere functies van de wetenschappelijke staf bij deze opleidingen relatief beperkt is en in ieder geval niet correspondeert met de m/v-verhouding bij de studenten. Score: v
QANU / Farmaceutische Opleidingen
101
Kwantiteit personeel (F13) De zelfstudie geeft een overzicht van de student-docent ratio over de afgelopen drie jaar. De uitvoering van de bachelor- en masteropleiding Farmacie en de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen is een taak van de totale wetenschappelijke staf van de afdeling Farmacie. Voor het verzorgen van de opleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen wordt ook onderwijsinzet gevraagd van elders binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen (3,0 fte) en het Universitair Medisch Centrum Groningen, het UMCG, (0,6 fte). Zie tabel RUG.3 en RUG.4. De onderwijsbelasting van de wetenschappelijke staf van de afdeling Farmacie, berekend volgens de facultaire normen, ligt de afgelopen jaren tussen 90 en 100% en is daarmee de hoogste binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. Alle promovendi (eerste, tweede en derde geldstroom, bursalen) kunnen in principe studenten begeleiden tijdens hun onderzoeksproject. De student levert zo een bijdrage aan het promotieonderzoek. In dit geval is er altijd supervisie van een gepromoveerd staflid, aldus de zelfstudie. Het opleidingsmanagement voorziet dat de komende jaren oudere stafleden (vervroegd) zullen uittreden en dat deze plaatsen vanwege financiële problemen niet meer opgevuld zullen kunnen worden. De oplossing wordt voorlopig gezocht in het ‘inhuren’ van gepensioneerde docenten. Tabel RUG.4. Student-staf-ratio Afdeling Farmacie RUG in de afgelopen jaren jaar 2003 2002 2001 gem.
aantal fte onderwijs 31,3 *) 31,0 *) 35,6 *) 32,6 *)
aantal ingeschreven studenten 548 **) 582 **) 623 584
aantal diploma’s 85 96 77 86
aantal studenten per fte onderwijs 17,6 18,8 17,5 17,9
aantal afgestudeerden per fte onderwijs 2,7 3,1 2,2 2,6
*)
Waarvan 3,0 fte onderwijsinzet elders uit de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen en 0,6 fte uit het UMCG ten behoeve van de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen **) Waarvan vier masterstudenten Medisch-Farmaceutische Wetenschappen
Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de student-staf-ratio van de opleidingen landelijk gezien acceptabel is: gemiddeld bijna 18 studenten per fte onderwijs in de periode 2001-2003. Doordat er naar verhouding sprake is van veel contacturen en vacatures niet meer kunnen worden vervuld, is er toch sprake van een behoorlijk hoge werkdruk bij de staf. Mede gezien de dreigende bezuinigingen in de komende jaren, zou het verstandig zijn om een andere inzet van de beschikbare onderwijscapaciteit te overwegen en dit expliciet te koppelen aan een actualisering c.q. modernisering van het onderwijsconcept. De commissie is, afgaande op de beschikbare gegevens en de gevoerde gesprekken met docenten en studenten, van oordeel dat er momenteel voldoende personeel wordt ingezet om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Score: v
102
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Kwaliteit personeel (F14) De zelfstudie beschrijft hoe met de invoering van de Wet MUB in 1997 het formatiebeginsel is vervangen door het loopbaanbeginsel als grondslag van het facultaire personeelsbeleid. Formeel werd het daarbij mogelijk voor een lid van de wetenschappelijke staf om een takenpakket te hebben met hoofdzakelijk onderwijstaken. Bij aanstelling van nieuw personeel worden afspraken gemaakt over het voldoen aan eisen van didactiek en bevordering van professionaliteit. De zelfstudie geeft aan van welke interne cursussen de staf binnen de RUG gebruik kan maken, zoals de (voor nieuw aangestelden verplichte) cursus Basisvaardigheden. Ook wordt aangegeven dat de faculteit bezig is met het invoeren van een formeel systeem van kwaliteitsbeoordeling van docenten waarmee de docentcompetenties kunnen worden beoordeeld. De opleidingsdirecteur of de betreffende portefeuillehouder voert jaarlijks functioneringsgesprekken met de hoogleraren die voorzitter zijn van een basiseenheid, aldus de zelfstudie. De voorzitters van de basiseenheden voeren de functioneringsgesprekken met de overige wetenschappelijke stafleden binnen hun basiseenheid. Het onderwijs en docentprofessionalisering zijn hierbij onderwerp van gesprek. Indien nodig, zo meldt de zelfstudie, wordt zittend personeel (aanvullend) didactisch geschoold. Binnen het UMCG, dat bij de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen is betrokken, is een intensief docentprofessionaliseringstraject ontwikkeld waaraan alle betrokken docenten deelnemen. Daarbij vormen de didactische kwaliteiten van de docenten een integraal onderdeel van het personeelsbeleid in het UMCG, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie heeft op dit punt vooraf bij de studentvertegenwoordigers om commentaar gevraagd en het tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten zijn over het geheel genomen tevreden over de didactische vaardigheden van het wetenschappelijk personeel, al zijn er volgens hen wel kritische kanttekeningen te plaatsen. De commissie heeft waardering voor het voornemen tot invoering van een systeem van kwaliteitsbeoordeling van docenten. Zij gaat ervan uit dat dit systeem niet beperkt blijft tot het louter beoordelen, maar dat het is gekoppeld aan een docentprofessionaliseringstraject wanneer de resultaten van de beoordeling daartoe aanleiding geven. Ook meent zij dat het systeem niet beperkt zou mogen blijven tot de nieuw aan te stellen docenten, maar ook van toepassing zou moeten zijn op de zittende docenten. Zeker gezien de geringe kans op het aanstellen van nieuwe docenten (zie onder F13) zou deze mogelijkheid tot het sturen op kwaliteit anders danig ingeperkt worden. De commissie heeft zelf onder F12 een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan zij tot een positieve conclusie is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. Zij stelde daarbij ook vast dat verschillende leden van de staf goede contacten hebben met de beroepspraktijk. De aanwezige expertise in het docententeam als geheel is volgens de commissie voldoende breed. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen naar behoren is. De commissie concludeert dat het personeel naar haar oordeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Score: v QANU / Farmaceutische Opleidingen
103
Gewogen eindoordeel over ‘3. Inzet van personeel’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’. 2.4.
Voorzieningen
Materiële voorzieningen (F15) De zelfstudie geeft een beschrijving van de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken: collegezalen (inclusief de aanwezige faciliteiten), werkgroepruimtes, laboratoria, practicumzalen, computers, computerleerzalen, de elektronische leeromgeving (Nestor), speciale software ten behoeve van sommige cursussen (E-lab en GIMMICS), en de bibliothecaire voorzieningen. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Voorafgaand aan het bezoek heeft de commissie op haar verzoek toegang gekregen tot de elektronische leeromgeving Nestor. De commissie is van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen in het algemeen toereikend zijn om het programma te realiseren, al plaatst zij op sommige punten een kanttekening. De bibliotheekvoorzieningen zijn de afgelopen tijd versoberd en waren ten tijde van het visitatiebezoek alleen ’s ochtends toegankelijk. De commissie heeft begrepen dat de bibliotheek Farmacie over enige tijd zal worden ondergebracht bij het (naburige) UMCG, maar zij heeft niet de indruk gekregen dat de kwaliteit van de opleiding hieronder te lijden zal hebben. Kleinere onderwijsruimtes (bijvoorbeeld voor projectwerk) zijn slechts in beperkte mate beschikbaar. De elektronische leeromgeving wordt zeer wisselend ingevuld door docenten. De commissie meent dat van dit instrument beter gebruikgemaakt zou kunnen worden en ziet hier een aanknopingspunt met de noodzaak van professionalisering van zittende docenten (zie F 14) bijvoorbeeld op het gebied van het gebruik van ICT-voorzieningen in het onderwijs. Score: v Studiebegeleiding (F16) De zelfstudie geeft een beschrijving van de activiteiten die plaatsvinden op het gebied van de studievoorlichting aan aspirant-studenten en op het gebied van de aansluiting tussen VWO en WO, waaronder deelname aan het facultaire initiatief om VWO-leerlingen te ondersteunen bij het vervaardigen van profielwerkstukken (het zogenaamde Bètasteunpunt). Verder wordt een overzicht gegeven van de activiteiten op het gebied van studievoorlichting aan de ingeschreven studenten in de loop van hun opleiding. Daarbij speelt Nestor, de elektronische leeromgeving van de RUG, volgens de zelfstudie een belangrijke rol. Eerstejaars worden bij hun studieactiviteiten begeleid door tweedejaarsstudenten, die daarvoor getraind en ondersteund worden door de studieadviseurs van het bureau Onderwijs. De studieadviseurs houden dagelijks een inloopspreekuur en houden regelmatig voorlichtingsbijeenkomsten 104
QANU / Farmaceutische Opleidingen
over zaken als studiefinanciering, het propedeuseprogramma, en keuzemogelijkheden na de bacheloropleiding. Zij volgen de studieverrichtingen van de eerstejaars studenten (met behulp van ProgRESS, het systeem van studievoortgangsregistratie) en roepen vertraagde studenten op voor een gesprek. Na het eerste jaar ligt het initiatief tot begeleiding en advisering bij de student zelf. Verdergaande voorlichting over inhoudelijke aspecten van de studie is in handen van de docenten, met name de tutoren onder hen. Studenten kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan het tutorensysteem. De door hen gekozen tutor organiseert een aantal groepsbijeenkomsten en individuele gesprekken om studenten te begeleiden bij het maken van keuzes. De zelfstudie wijst erop dat specifiek voor de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen geldt dat, naast de studieleider (zie par. 2B onder F6), ook de studieadviseur vanwege de sterk individuele invulling van het programma, de student actief bijstaat bij het maken van een keuze voor een onderzoeksgebied, totdat het programma is goedgekeurd door de examencommissie. Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering en de informatievoorziening die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De studieadviseurs blijken goed toegankelijk te zijn. Op de vraag van de commissie naar hun ervaringen met het tutoraat hebben de studenten aangegeven dat dit instrument in feite weinig effectief is. Voor de volledigheid moet echter wel vermeld worden dat de animo van studentenzijde voor het tutoraat vrij beperkt is. De commissie is van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en over het geheel genomen ook aansluiten bij de behoefte van de studenten. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘4. Voorzieningen’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’. 2.5.
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten (F17) Bij de interne kwaliteitszorg voor het onderwijs binnen de afdeling Farmacie (bachelor en master Farmacie, bachelor Farmaceutische Wetenschappen) zijn vier commissies betrokken: de Evaluatiecommissie, de Examencommissie, de Opleidingscommissie en de Raad van Advies. Voor elk van de betrokken organen wordt in de zelfstudie een korte beschrijving gegeven van de samenstelling en de rol daarvan binnen de interne kwaliteitszorg. De Opleidingscommissies evalueren het onderwijs op curriculumniveau. De Evaluatiecommissie speelt een centrale rol in de controle op cursusniveau (dat wil zeggen de afzonderlijke programmaonderdelen). Zij onderwerpt de cursussen aan een periodieke evaluatie door middel van vastgelegde procedures. Verbeteringen in het onderwijs worden aangebracht op grond van de bevindingen van de Evaluatiecommissie en de Opleidingscommissies. QANU / Farmaceutische Opleidingen
105
Alle cursussen van de bacheloropleiding Farmacie, de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Farmacie worden periodiek geëvalueerd. De eerstejaars cursussen ieder jaar, de overige vakken clustersgewijs eens in de drie jaar, cursussen met een nieuwe docent of waarvan de inhoud significant is veranderd of waarop relatief veel kritiek is geuit, worden in het volgende cursusjaar weer geëvalueerd. De resultaten van de geëvalueerde cursussen worden besproken in de Evaluatiecommissie; deze onderneemt waar nodig actie en gaat na in hoeverre verbeteringen worden gerealiseerd. Binnen de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen worden de opleidingsspecifieke onderdelen van het curriculum in het algemeen door de Opleidingscommissie geevalueerd. Gezien de kleine aantallen studenten is hiervoor geen aparte (evaluatie-)commissie ingesteld. Evaluaties binnen deze opleiding vinden plaats door middel van groepsgesprekken of vragenlijsten (bij onderzoeksprojecten). Sommige keuzecursussen worden meegenomen door de Evaluatiecommissie die is ingesteld ten behoeve van kwaliteitszorg in de Farmacieopleidingen. Als toetsbare streefdoelen voor de interne kwaliteitszorg worden genoemd: * *
het tot nul reduceren van het aantal ‘probleem’-cursussen, waarbij gesprekken tussen docenten en Evaluatiecommissie plaatsvinden; en het streven, voortvloeiend uit het Bètaconvenant, naar een propedeuserendement van 70% na één jaar.
De zelfstudie geeft aan dat zowel op het niveau van de RUG als op facultair niveau initiatieven zijn ontwikkeld ter bevordering van de kwaliteit van het onderwijs (Handboek en Protocol Kwaliteitszorg Onderwijs RUG, Nota Kwaliteitszorgsysteem voor de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen). Deze initiatieven zijn mede bepalend voor de kwaliteitszorg binnen de bij deze visitatie betrokken opleidingen, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie heeft de beschikbare documentatie bestudeerd (inclusief de kwaliteitszorgplannen op facultair en universitair niveau) en heeft onder meer met studenten en docenten gesproken over de invulling van de interne kwaliteitszorg. Zij stelt vast dat de opleidingen periodiek worden geëvalueerd en dat deze activiteiten een cyclisch karakter kennen In de zelfstudie is een tweetal concrete streefdoelen gepresenteerd en deze zijn goed toetsbaar. De commissie oordeelt zonder meer positief op dit facet: er worden frequente evaluaties gehouden waarvoor expliciete streefdoelen gelden en waarbij studenten intensief zijn betrokken, ook in de speciaal daarvoor ingestelde en actief opererende Evaluatiecommissie. De voorgenomen verdere implementatie van een integraal en cyclisch kwaliteitszorgbeleid oogt volgens de commissie veelbelovend. Score: g Maatregelen tot verbetering (F18) In een bijlage bij de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de acties die zijn ondernomen naar aanleiding van de vorige visitatie, inclusief de reactie die daarover aan de Inspectie Hoger Onderwijs is gericht.
106
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Oordeel commissie Studenten hebben zich tijdens het visitatiebezoek in het algemeen positief uitgelaten over het interne kwaliteitszorgsysteem. Zij geven aan dat op tekortkomingen die naar voren komen bij onderwijsevaluaties, in het algemeen adequaat wordt gereageerd. Zij zijn ook sterk bij deze activiteiten betrokken, gezien hun in het algemeen goede respons bij enquêtes en de actieve rol van de studievereniging. De commissie heeft vastgesteld dat de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie nauwelijks zijn opgepakt door het opleidingsmanagement. In een addendum op de zelfstudie werd een overzicht gegeven van de acties die in 2002 richting Inspectie Hoger Onderwijs zijn aangekondigd als follow-up van de visitatie die in 2000 had plaatsgevonden. Op verschillende punten moest de commissie constateren dat deze bij sommige opleidingen nog steeds actueel zijn (geringe borging van interne samenhang van de curricula, het beperkte probleemoplossend vermogen bij studenten, het gebrek aan structurele aandacht voor ethische aspecten, toetsing meer op kennis dan op inzicht, de voor het merendeel weinig studentactiverende werkvormen, de noodzaak van (bij)scholing van de zittende staf, en een weinig ambitieus beleid ten aanzien van internationaliseringsactiviteiten). Vooral bij de bacheloropleiding behoeven deze punten nog steeds aandacht. De commissie is concluderend van oordeel dat de opleidingen met wisselend succes hebben aangetoond dat er in de afgelopen periode evaluatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarvan de uitkomsten de basis hebben gevormd voor verbeteringen / verbetermaatregelen. Ondanks het positieve oordeel van de studenten over de effectiviteit van de kwaliteitszorg en ondanks de indruk van de commissie dat het zeker niet schort aan de organisatorische opzet van de interne kwaliteitszorg (zie F17), heeft de commissie in haar oordeel over dit facet zwaar laten meewegen dat er ten aanzien van de bacheloropleiding nauwelijks is gereageerd op de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Op grond daarvan komt zij tot een onvoldoende op dit facet voor de bacheloropleiding. Omdat zij de situatie bij de masteropleiding in dit opzicht wezenlijk beter acht, komt zij voor deze opleiding tot een voldoende. Score: bacheloropleiding Farmacie: o masteropleiding Farmacie: v Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld (F19) De betrokkenheid van medewerkers en studenten bij de interne kwaliteitszorg wordt aan de hand van hun rol in verschillende organen beschreven. De betrokkenheid van beroepenveld en alumni komt vooral tot uiting door: • • •
de inbreng van apothekers (vaak alumni van de opleiding) bij het aanbrengen van wijzigingen in cursussen als Introductie Apotheek, Geneesmiddelproductie en Onderzoek, en het stageonderwijs; de betrokkenheid van apothekers als docent bij de cursus Receptuurkunde en de rol van stagemeesters uit de openbare en ziekenhuisfarmacie bij de invulling van de stage; het gebruik van apothekers als externe deskundigen bij de afsluitende toetsing van cursussen (Recepteerkunde, Farmacotherapie, Geneesmiddelproductie en Onderzoek).
QANU / Farmaceutische Opleidingen
107
De opleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen heeft (nog) kleine aantallen afgestudeerden en zal, naast het periodieke universitaire onderzoek onder RUG-afgestudeerden, zelf haar eigen afgestudeerden blijven volgen. Oordeel commissie De commissie is op grond van de beschikbare informatie van oordeel dat docenten en studenten in voldoende mate betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. De in de zelfstudie genoemde organen die een sleutelrol spelen in de interne kwaliteitszorg, bestaan uit zowel docenten als studenten. Vooral de laatsten vertonen zoals al werd vermeld, grote betrokkenheid bij de kwaliteitszorg. Met docenten wordt bovendien overleg gepleegd wanneer evaluaties daartoe aanleiding geven en ook wordt in hun functioneringsgesprekken ingegaan op de resultaten van de evaluaties. De betrokkenheid van afgestudeerden en beroepenveld komt vooral tot uiting in het daadwerkelijk betrekken van in de beroepspraktijk werkzame afgestudeerden bij het verzorgen van bepaalde delen/aspecten van het onderwijs (actualisering cursussen, stages, GIMMICS-simulatie, toetsing). De opleidingen beschikken daarnaast over een op universitair niveau opgestelde WO-monitor onder afgestudeerden van de opleiding (zie onder F20). De commissie zou het opleidingsmanagement willen adviseren om de contacten met de beroepspraktijk op een hoger niveau te tillen dan het leveren van een concrete onderwijsbijdrage. Daarbij zou aansluiting gezocht kunnen worden bij het voorgenomen kwaliteitszorgsysteem waarin sprake is van de noodzaak van ‘structurele externe contacten’ ten behoeve van een aantal (kwaliteitszorg-)doeleinden. In het kader daarvan zou zeer goed het eventuele arbeidsmarktperspectief van afgestudeerde bachelors aan de orde gesteld kunnen worden (zie ook onder F1). Het geheel overziende, komt de commissie tot een voldoende score op dit facet. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘5. Interne kwaliteitszorg’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Zij is van oordeel dat de onvoldoende score op facet 18 (Maatregelen tot verbetering) bij de bacheloropleiding Farmacie ruimschoots wordt gecompenseerd door de goede score op facet 17 (Evaluatie resultaten). 2.6.
Resultaten
Gerealiseerd niveau (F20) Wat betreft het gerealiseerd niveau verwijst de zelfstudie naar de bijgevoegde lijsten van: • • • • 108
de onderzoeksprojecten in het kader van het onderdeel Communicatie en Oriëntatie (bachelor Farmacie); het bachelorproject van de bachelor Farmaceutische Wetenschappen; de onderzoeksprojecten van de masteropleiding Farmacie respectievelijk van de doctoraalopleiding; de onderzoeksprojecten van de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen. QANU / Farmaceutische Opleidingen
Oordeel commissie Uit de laatste versie van de door de commissie bestudeerde WO-monitor komt een wisselend beeld naar voren van de wijze waarop afgestudeerden van de ongedeelde opleiding terugblikken op hun studie. Zij oordelen in het algemeen positief over hun opleiding en hebben doorgaans ook snel een baan gevonden maar zij kraken toch wel enkele harde noten over de mate waarin competenties zijn aangeleerd. Het gaat daarbij om vaardigheden op het gebied van wetgeving, organisatie en financiën, van het schrijven van beleidsstukken, van het deelnemen aan wetenschappelijke debatten en van het functioneren in een organisatie. De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek op basis van de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeerwerken een selectie gemaakt van: • • • •
twaalf verslagen van bachelorprojecten uit de bacheloropleiding Farmacie (in het kader van het onderdeel Communicatie en Oriëntatie); twaalf verslagen van doctoraalprojecten c.q. masterprojecten uit de masteropleiding Farmacie; vijf afstudeerwerken uit de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen (variant onderzoek en variant Bedrijf en Beleid); en vijf onderzoeksprojecten uit de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen.
Het verschil tussen de aantallen opgevraagde afstudeerwerken wordt verklaard doordat er van de laatstgenoemde twee opleidingen nog nauwelijks afstudeerwerken beschikbaar waren. De afstudeerwerken zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. De commissie concludeert dat de bestudeerde afstudeerwerken in het algemeen van voldoende tot goed niveau zijn. Wel viel het haar op dat de richtlijnen voor het afstudeerwerk vaak niet consequent waren toegepast, zowel in de uitvoering als in de beoordeling. Veel scripties waren gekoppeld aan lopend (promotie)onderzoek, hetgeen de commissie een goede zaak vindt. Ook stelde zij met genoegen vast dat het advies van de vorige visitatiecommissie om een tweede beoordelaar aan te wijzen bij de beoordeling van een afstudeerwerk, inmiddels praktijk is geworden bij de afsluitende onderzoeksprojecten van de masteropleidingen. De commissie heeft uit de zelfstudie begrepen dat men in het programma van de bacheloropleiding Farmacie (vanwege de registratie-eisen) geen ruimte heeft kunnen vinden voor een afsluitend bachelorwerkstuk en in de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen wel. Binnen het cursusonderdeel Communicatie en Oriëntatie van de bacheloropleiding Farmacie is een daarbinnen te produceren verslag als zodanig aangemerkt. Zelf zou de commissie voorstander zijn van een bachelorwerkstuk dat daadwerkelijk het karakter draagt van een proeve van bekwaamheid. Dit zou om meerdere redenen de voorkeur verdienen. Allereerst heeft de afgestudeerde bachelor Farmacie die besluit om zijn/haar studie niet te continueren, daarmee meer perspectief op farmacie-gerelateerde functies op de arbeidsmarkt. Ten tweede wordt een bachelordiploma Farmacie in het buitenland geacht een zeker minimumniveau te garanderen (voldoende voor instroom in een aansluitende masteropleiding) en dat valt voor een student die verder wil studeren aan een buitenlandse universiteit in een masteropleiding Farmacie, moeilijk aan te tonen met een werkstuk dat niet formeel geldt als een afsluitende proeve van bekwaamheid.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
109
Dat het mogelijk is om met een bachelorwerkstuk reeds een aanzienlijk niveau op het gebied van de farmacie te bereiken, werd volgens de commissie geïllustreerd door de relatief hoge kwaliteit van enkele, door haar bestudeerde bachelorwerkstukken. Zij adviseert het opleidingsmanagement de opzet zodanig te wijzigen dat van alle afgestudeerde bachelors Farmacie een welomschreven eindniveau wordt gevraagd dat geldt als instroomeis voor het beginnen aan de masteropleiding Farmacie. Score: v Onderwijsrendement (F21) De zelfstudie geeft een weergave van de propedeuserendementen van de bacheloropleiding Farmacie t/m het studiejaar 2004-2005 (waarbij het sinds 2002-2003 gaat om de bacheloropleiding) en van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen sinds de start van de opleiding in 2000-2001. Over de rendementen van de beide masteropleidingen zijn nog geen gegevens beschikbaar. Als streefrendementen worden voor beide bacheloropleidingen genoemd de 70% (na één jaar) die is vastgelegd in het Bètaconvenant. Voor de beide masteropleidingen zijn in de zelfstudie geen streefrendementen gepresenteerd. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleidingen concrete streefcijfers hanteren voor alleen de betrokken bacheloropleidingen. De propedeuserendementen van de oude, ongedeelde opleiding Farmacie waren redelijk goed. De KUO-gegevens tonen aan dat van de cohorten 1997-1998 t/m 1999-2000 na drie jaar gemiddeld ruim tweederde van de studenten de propedeuse had behaald. De voorlopige rendementsgegevens over het eerste jaar van de bacheloropleiding Farmacie laten cijfers zien die in dat beeld passen. Zowel in de oude als de nieuwe situatie wordt het streefrendement (70% na één jaar) bij lange na niet gehaald, al komt het rendement na drie jaar wel in de buurt van het streefniveau. De postpropedeutische rendementen (na vijf jaar studieduur) van de eerste cohorten van de bacheloropleiding Farmacie zijn hoog. De beschikbare gegevens over het propedeuserendement van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen zijn te divers om daar een gedegen oordeel aan te kunnen verbinden. Bovendien gaat het bij deze opleiding om zeer kleine aantallen studenten. Wel is duidelijk dat voor de eerste cohorten sinds 2000-2001, toen de opleiding startte, het postpropedeutisch rendement van de bacheloropleiding (na vijf jaar studieduur) zeer hoog lag. Voor een conclusie over de rendementen van de betrokken masteropleidingen is het nog te vroeg. Het postpropedeutisch rendement van de oude doctoraalopleiding (op basis van afstuderen binnen een cluster van verwante opleidingen na acht jaar) was goed: variërend tussen de 80 en 90% . Score: v
110
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Gewogen eindoordeel over ‘6. Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’. 2.7.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Farmacie en de masteropleiding Farmacie van de RU Groningen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
111
BIJLAGE 1A Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding Farmacie RU Groningen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet F1. Domeinspecifieke eisen + F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen WO + F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen WO + F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen + F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten + F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld F20. Gerealiseerd niveau + F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v g v o v v v v v v g o v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
112
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 1B Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Farmacie RU Groningen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg 6. Resultaten
Oordeel *) Facet F1. Domeinspecifieke eisen + F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen WO + F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen WO + F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen + F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten + F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld F20. Gerealiseerd niveau + F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v v v v v v v v v v v v v g v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Farmaceutische Opleidingen
113
BIJLAGE 2 Doelstellingen van de bachelor- en masteropleiding Farmacie RUG In de Onderwijs- en Examenregelingen zijn de doelstellingen van de opleidingen geformuleerd. Deze bijlage geeft een overzicht van de doelstellingen van de bacheloropleiding Farmacie en de masteropleiding Farmacie. De doelstellingen van de oude ongedeelde doctoraalopleiding Farmacie met de postdoctorale apothekersopleiding, die vervangen is door de bachelor- en masteropleiding Farmacie, zijn vergelijkbaar met die voor de masteropleiding Farmacie. 1. Bacheloropleiding Farmacie De bacheloropleiding Farmacie heeft de volgende doelstellingen: a. Het bijbrengen van de benodigde theoretische kennis en praktische vaardigheden op de diverse deelgebieden van de farmacie. b. Het ontwikkelen van voldoende analytisch (probleemoplossend) denkvermogen om te anticiperen op de veelal complexe farmaceutische vraagstellingen. c. Het leren integreren van kennis uit de verschillende deelgebieden van de farmacie ten behoeve van specifiek farmaceutische vraagstellingen. d. Het leren zelfstandig en/of in groepsverband te werken aan een wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevante vraagstelling. e. Kennismaking met de beginselen van fundamenteel of toegepast wetenschappelijk onderzoek f. Het opdoen van ervaring in mondeling en schriftelijk rapporteren over wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevante onderwerpen. g. Inzicht bieden in de maatschappelijke betekenis van de farmacie en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden van de farmaceut/apotheker. h. Inzicht bijbrengen in de beroepsmogelijkheden van de farmaceut/apotheker. i. Academisch vormen. j. In de propedeuse een representatief beeld geven van de studie in haar geheel. k. In de propedeuse selecteren op de geschiktheid van de student voor de studie. l. Voorbereiden voor een verdere studieloopbaan. 2. Masteropleiding Farmacie De masteropleiding Farmacie heeft de volgende doelstellingen, overeenkomstig de Europese Richtlijn 85/432/EEG en in het Besluit opleidingseisen apotheker. a. Er wordt voldoende kennis bijgebracht: 1. van in de handel gebrachte geneesmiddelen en de voor hun bereiding gebruikte substanties, alsmede van de bereiding van geneesmiddelen in hun farmaceutische vorm; 2. van de natuurkundige, scheikundige, biologische en microbiologische controle op geneesmiddelen; 3. van het metabolisme, de uitwerking van geneesmiddelen, de werking van toxische stoffen en het gebruik van geneesmiddelen; 114
QANU / Farmaceutische Opleidingen
4. om wetenschappelijke gegevens omtrent geneesmiddelen te kunnen beoordelen en op grond daarvan ter zake dienende inlichtingen te kunnen verstrekken; 5. de regelgeving, voor zover van belang voor de farmaceutische beroepsuitoefening; 6. medische hulpmiddelen, voor zover van belang voor de farmaceutische beroepsuitoefening; 7. de structuur en de financiering van de gezondheidszorg; 8. het opslaan, bewaren en distribueren van geneesmiddelen; 9. van informatie- en registratiesystemen; b. Er wordt voldoende vaardigheid bijgebracht in: 1. het communiceren en samenwerken met andere werkers in de gezondheidszorg; 2. het geven van voorlichting en advies omtrent het gebruik van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen aan zorgverleners en patiënten; 3. de praktijkvoering als apotheekhoudende; 4. de bereiding van geneesmiddelen in hun farmaceutische vorm.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
115
BIJLAGE 3A
Programma bacheloropleiding Farmacie RU Groningen Omvang: Structuur:
3 studiejaren ofwel 180 ECTS Er wordt een algemeen verplicht propedeusejaar onderscheiden (60 ECTS). Daarna is een deel van de vakken algemeen verplicht (66 ECTS) en vervolgens moet een lijst van basisvakken worden gevolgd, waarbij het in het algemeen aan de student is om te bepalen welke vakken in de Ba en welke in de Ma worden gedaan.
Overzicht programmaonderdelen bachelor Farmacie (RUG) Jaar
Onderdeel
EC
Kerncomp.
Werkvormen
Toetsvorm
1
Alg. en Anal. chemie I Practicum Alg. en Anal. chemie I Theorie
6
123 57
4
25
practicum, computerpracticum college, werkcollege
praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen
Celbiologie Practicum
3
125
practicum
Celbiologie Theorie
7
5
Diabetes Farmacie en Samenleving I
3
13
college, computerpracticum college
praktische uitvoering, verslagen
3
123 7
college, PGO werkgroepen
Fysiologie I
4
123 7
Fysische Farmacie Inleiding Technische Farmacie Introductie Apotheek/Farmacie Organische Chemie I A+B
4
25
college, computerpracticum, PGO werkgr. college, werkcollege
6
25
college, werkcollege
schriftelijk tentamen
4
123
college, PGO werkgroepen, practicum
portfolio, presentatie
9
123 5
college, werkcollege
schriftelijk tentamen
PC-gebruik
1
college, computerpracticum
practicumtoets
2
Wiskunde en Statistiek Algemene Farmacologie I Algemene Farmacologie II Analytische Chemie II Practicum Analytische Chemie II Theorie Farmaceutische
116
portfolio mondeling tentamen, presentatie, verslag schriftelijk tentamen, presentatie schriftelijk tentamen
6
2
college, werkcollege
schriftelijk tentamen
3
237
college
schriftelijk tentamen
4
237
college
schriftelijk tentamen
4
123 57
practicum
praktische uitvoering, verslagen
6
25
college
schriftelijk tentamen
4
57
college, practicum
4 4
35 237
3
123 7
college college, werkcollege, computerpracticum college, werkcollege
schriftelijk tentamen, praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen
Microbiologie I Farmacochemie Farmacokinetiek Inleiding Fysiologie II
schriftelijk tentamen
schriftelijk tentamen
QANU / Farmaceutische Opleidingen
2
3
Fysiologie Practicum
3
123 7
practicum
GG II, Centraal Zenuwstelsel
computertoets, praktische uitvoering, verslag
4
235
college
schriftelijk tentamen
college
portfolio
Lijn jaar 2, Oriëntatie Geneesmiddelonderzoek Metabolisme en Toxicologie Organische Chemie Practicum Technologie en Biofarmacie (TBF)
2 4
2357
college
schriftelijk tentamen
6
235
practicum
9
35
college, practicum
Bioanalyse
4
123
college, werkcollege, practicum
Biostatistiek
4
25
Farmaceutische Biologie Farmaceutische Chemie
3
35
college, werkcollege, computerpracticum college
praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen, praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen, praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen
4
35
college, practicum
Farmacoepidemiologie
3
123
college, PGO werkgroepen, computerpracticum
Farmacokinetiek Practicum Farmacologie Practicum Genetica GG V, Tract. Digestivus/ Respiratorius Immunologie Lijn jaar 3 Ethiek en
3
1237
6
123
practicum, college werkcollege practicum, college
3 3
3 235
college college
3 11
237 12357
college onderzoek, college, PGO
Communicatie en Oriëntatie (Oriëntatie FWN) Pathofysiologie Recepteerkunde en Geneesmiddelvormen (RGV)
werkgroep, 4 9
QANU / Farmaceutische Opleidingen
3 35
college college, practicum
schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen, praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen praktische uitvoering, presentatie praktische uitvoering verslagen, presentatie schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen presentatie, verslag, poster
schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen praktische uitvoering, verslagen
117
BIJLAGE 3B
Programma masteropleiding Farmacie RU Groningen Omvang: Structuur:
drie studiejaren ofwel 180 ECTS Resterende basisvakken uit de bachelorbasislijst, mastervakken, stageactiviteiten. In de loop van de masteropleiding wordt per 2005-2006 gekozen uit twee apothekersdifferentiaties: of 1. Farmacologie en Zorg of 2. Productie en Kwaliteit. Daarnaast wordt gekozen voor een onderzoeksdifferentiatie waarvoor de student speciale interesse heeft.
Overzicht van programmaonderdelen van de masteropleiding Farmacie RUG (180 EC) Jaar
Onderdeel
EC
Kerncomp.
Werkvormen
Toetsvorm
1
Geneesmiddel Productie en Onderzoek Recepteerkunde practicum Recepteerkunde theorie Ethiek en Regelgeving
9
12567
6 4 3
3456 345 6
Stage Management Management in de Farmacie Farmaceutische Anorganische Chemie Inleiding Praktische Farmacotherapie GG III Endocrien Systeem GG IV Tractus Circulatorius GG VI Infecties en Tumoren Algemene Farmacotherapie
6 1
136 136
practicum, college, werkcollege practicum, werkcollege college college, computerpracticum stage, college, werkcollege stage, college, werkcollege
portfolio, presentatie, schriftelijk tentamen praktisch examen schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen, computeropdrachten verslagen, presentatie verslagen, presentatie
3
25
college
schriftelijk tentamen
3
1234
college, PGO groepen
3 4
235 235
college college
schriftelijk tentamen, presentatie schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen
4
237
college
schriftelijk tentamen
11
12346
werkcollege. PGO groepen
Medische Hulpmiddelen I Lijn 4 Professie
1 2
5 34
college college
AVV
5
verschillende werkvormen
Keuzevakken
15
verschillende werkvormen
Onderzoeksproject
40
Communicatie
3
Apotheekgame GIMMICS
6
12345 67
schriftelijk tentamen, mondeling tentamen, presentatie verslagen, presentatie aanwezigheid, presentatie verschillende toetsvormen verschillende toetsvormen uitvoering, verslag, presentatie aanwezigheid, presentatie aanwezigheid, opdrachten
Stage Openbare Apotheek
9
Stage Praktijkonderzoek
11
Stage Ziekenhuisapotheek
11
12345 67 12345 67 12345 67
2
3
118
1 2 3 (4 5 6) 7 1
onderzoek college, werkcollege, praktische oefening college, practicumopdrachten, PGO groepen stage, college, werkcollege stage, college, werkcollege stage, college, werkcollege
verslagen, presentatie verslagen, presentatie, eindgesprek verslagen, presentatie
QANU / Farmaceutische Opleidingen
3
Differentiatie Zorg Apotheker en Apotheekorganisatie Communicatie Zorg Farmaceutische Biologie en Fytotherapie Medische Hulpmiddelen II Organisatie Farmacie/Patiëntenzorg Specialistische Farmacotherapie Differentiatie Productie en Kwaliteit Speciële Recepteerkunde Ontwikkeling van product en productcontrole
2
6
cursus is in ontwikkeling
cursus is in ontwikkeling
3 3
1 25
cursus is in ontwikkeling cursus is in ontwikkeling
cursus is in ontwikkeling cursus is in ontwikkeling
3 3
15 6
cursus is in ontwikkeling cursus is in ontwikkeling
cursus is in ontwikkeling cursus is in ontwikkeling
16
234
cursus is in ontwikkeling
cursus is in ontwikkeling
6 14
3456 123 57
cursus is in ontwikkeling cursus is in ontwikkeling
cursus is in ontwikkeling cursus is in ontwikkeling
QANU / Farmaceutische Opleidingen
119
120
QANU / Farmaceutische Opleidingen
3.
De bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen
a. Naam, CROHO-nummer en varianten: • bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen (BSc); 56989; voltijds • masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen (MSc); 60611; voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen, RU Groningen c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen (juni 2000) d. Start opleidingen: Bacheloropleiding: september 2002 Masteropleiding: september 2002 e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de Visitatiecommissie Farmaceutische Wetenschappen van QANU over twee van de door de RU Groningen op 12 september 2005 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen. Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen van 15 t/m 17 februari 2006. Het oordeel van de commissie op de kwaliteitsonderwerpen 1 en 2 uit het NVAO-kader (De doelstellingen van de opleiding respectievelijk Het programma) is gedifferentieerd voor de twee betrokken opleidingen. Voor de kwaliteitsonderwerpen 3 t/m 6 (respectievelijk Inzet van personeel, Voorzieningen, Interne kwaliteitszorg, en Resultaten) is één integraal oordeel geformuleerd dat van toepassing is op beide opleidingen. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (onder meer in de zelfstudie) aangetroffen informatie. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over de passages in de zelfstudie over de facetten die met name voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19. Voor de goede orde wordt er hierbij op gewezen dat de tekst over de kwaliteitsonderwerpen 3 t/m 6 nagenoeg geheel gelijk is aan de tekst van de corresponderende paragrafen in het visitatierapport over de bachelor- en masteropleiding Farmacie van de RUG. Tenslotte zij erop gewezen dat de huidige overgangssituatie bij de invoering van de bachelor-masterstructuur met zich meebrengt dat het oordeel over de masteropleiding deels is gebaseerd op kwaliteitsoordelen over de oude, ongedeelde opleiding (zoals bij de facetten F20 en F21) en deels op voornemens. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met de QANU / Farmaceutische Opleidingen
121
plaats van de visitatie Farmacie in cluster 4 van de NVAO-overgangsregeling ‘Van visitatie naar accreditatie’. Afbouw oude opleiding In september 2000 is gestart met het invoeren van de vijfjarige ongedeelde opleiding Farmaceutische Wetenschappen. Daarin werden opgenomen de voormalige bovenbouwstudierichting Technische Farmacie naast studiepaden die werden voorzien in het zogenaamde Bètaconvenant. De plannen voor deze herstructurering lagen reeds klaar ten tijde van de vorige onderwijsvisitatie in 2000. De overgang naar de bachelor-masterstructuur in september 2002 kon gemakkelijk worden gemaakt omdat het programma van de opleiding al volledig was toegesneden op de nieuwe structuur. In september 2002 is officieel de bachelor-masterstructuur ingevoerd. Studenten konden van het oude ongedeelde studieprogramma overstappen naar het nieuwe studieprogramma volgens de bachelor-masterstructuur; dit is gebeurd met alle studenten vanaf jaargroep 2000. De studieprogramma’s oude stijl worden sindsdien gefaseerd afgebouwd. In cursusjaar 20052006 worden de laatste onderdelen uit het curriculum van het doctoraal Farmaceutische Wetenschappen voor het laatst onderwezen. Studieonderdelen uit de oude curricula worden nog minimaal driemaal getentamineerd in het studiejaar volgend op het jaar dat het studieonderdeel voor het laatst onderwezen is. Er is een overgangsregeling opgesteld die zowel betrekking heeft op basisvakken als op keuzevakken. Het blijft mogelijk de oude doctoraalexamens Farmaceutische Wetenschappen c.q. Technische Farmacie af te leggen tot uiterlijk 31 augustus 2008 respectievelijk 31 augustus 2006. Ten tijde van het visitatiebezoek was het oude curriculum, op een enkele, verlate student na, afgerond. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de studentvertegenwoordigers vanuit opleidingscommissie en studievereniging expliciet geïnformeerd of er zich problemen voordoen bij de afbouw van de oude opleiding. Van studentenzijde werd aangegeven dat de afbouw naar behoren was verlopen. 3.1.
De doelstellingen van de opleidingen
3.1.A
De doelstellingen van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen
Domeinspecifieke eisen (F1) Met de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen wordt beoogd zodanige kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de farmaceutische wetenschappen, dat binnen de aandachtsgebieden eventueel een passende functie kan worden vervuld en dat de afgestudeerde in aanmerking komt voor een aansluitende masteropleiding. In een bijlage bij de zelfstudie waren de doelstellingen van de opleiding opgenomen (zie bijlage 2) en als afgeleide van werden de volgende eindtermen geformuleerd: a. De bachelor Farmaceutische Wetenschappen bezit de benodigde theoretische kennis en praktische vaardigheden op de diverse deelgebieden van de farmaceutische wetenschappen. 122
QANU / Farmaceutische Opleidingen
b. De bachelor Farmaceutische Wetenschappen bezit voldoende probleemoplossend denkvermogen om te anticiperen op de veelal complexe farmaceutische vraagstellingen. c. De bachelor Farmaceutische Wetenschappen is in staat om kennis uit de verschillende deelgebieden van de farmaceutische Wetenschappen te integreren ten behoeve van specifiek farmaceutische vraagstellingen. d. De bachelor Farmaceutische wetenschappen kan zelfstandig en/of in groepsverband werken aan een wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevante vraagstelling. e. De bachelor Farmaceutische Wetenschappen heeft kennisgemaakt met de beginselen van fundamenteel of toegepast wetenschappelijk onderzoek. f. De bachelor Farmaceutische Wetenschappen heeft ervaring in mondeling en schriftelijk rapporteren over wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevante onderwerpen. g. De bachelor Farmaceutische Wetenschappen heeft inzicht in de maatschappelijke betekenis van de farmaceutische wetenschappen en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden. h. De bachelor Farmaceutische Wetenschappen heeft inzicht in de beroepsmogelijkheden. i. De bachelor Farmaceutische Wetenschappen is academisch gevormd. Het arbeidsmarktperspectief voor een bachelor Farmaceutische Wetenschappen zal in de toekomst duidelijk moeten worden, aldus de zelfstudie, maar lijkt vrij beperkt te zijn. De bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen bereidt primair voor op een verdere studieloopbaan. De masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Scheikundige Technologie (Pharmaceutical Product Engineering) gelden als doorstroommasters (zie ook onder F3). Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de eindkwalificaties voor de bacheloropleiding in feite worden gezien als een voorbereiding op het realiseren van de eindkwalificaties van een aansluitende masteropleiding. Het programma is gericht op het verwerven van een brede natuurwetenschappelijke en farmaceutische kennisbasis, die de student een goede startpositie geeft voor een tweejarige masteropleiding die zich richt op bijvoorbeeld onderzoek, beleid, educatie, communicatie, bedrijfsleven, producttechnologie, technische farmacie en milieu. Uitstroom naar de arbeidsmarkt is expliciet voorzien na afronding van een aansluitende masteropleiding, en niet eerder. De commissie heeft hiervoor begrip maar meent wel dat de opleiding toch voeling zou moeten houden met het beroepenveld over de potentiële arbeidsperspectieven van de afgestudeerde bachelor Farmaceutische Wetenschappen die ervoor kiest om zijn/haar studie niet te vervolgen. Een systematische vergelijking met de eindkwalificaties van (buitenlandse) zusteropleidingen heeft de commissie niet aangetroffen. Een internationale vergelijking is ook niet eenvoudig want het ontbreekt nog aan in internationaal verband geformuleerde eindkwalificaties voor een bachelor op het gebied van de Farmaceutische Wetenschappen. De opleiding volstaat voor wat betreft de internationale oriëntatie met het wijzen op overeenkomsten tussen enerzijds de eindkwalificaties van de opleiding en anderzijds de beschrijving van het niveau van een universitair afgestudeerde bachelor in de Dublin-descriptoren. Overigens stelt de commissie vast dat de gepresenteerde eindkwalificaties voor deze bacheloropleiding geënt zijn op de eindkwalificaties van de bacheloropleiding Farmacie. Zij vindt dit merkwaardig omdat het per slot van rekening gaat om een opleiding met een eigen profiel en met eigen accenten. De commissie heeft niettemin, afgaande op de internationale contacten van de staf, de indruk dat de opleiding goed op de hoogte is van wat er in internationaal opzicht op het gebied van de wetenschapsbeoefening in de Farmaceutische Wetenschappen speelt en vereist wordt aan kwaQANU / Farmaceutische Opleidingen
123
lificaties, met name via de onderzoeksinstituten van de onderzoekschool GUIDE (Groningen University Institute for Drug Exploration). Daarnaast wordt structureel samengewerkt op het gebied van masteronderwijs met de Universiteit van Uppsala. De reeds bestaande samenwerking met de universiteiten van Heidelberg en Mannheim op het gebied van PhD-onderwijs wordt wellicht uitgebreid naar het masteronderwijs. Het komt de commissie voor dat daarmee een ideaal platform ontstaat voor de opleiding om in internationaal verband het initiatief te nemen tot het gezamenlijk formuleren van de gewenste eindkwalificaties van de bachelor Farmaceutische Wetenschappen. Het bovenstaande leidt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld (zouden mogen) worden aan een universitaire bacheloropleiding in het domein van de Farmaceutische Wetenschappen. Score: v Niveau van de opleiding (F2) De zelfstudie geeft een overzicht waarin de eindkwalificaties van de opleiding zijn ingedeeld volgens de vijf dimensies die worden onderscheiden in de Dublin-descriptoren: kennis en inzicht, toepassing, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar de beide afstudeerrichtingen binnen de opleiding: Algemene Farmaceutische Wetenschappen en Technische Farmacie. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de in de zelfstudie beschreven eindkwalificaties van de afgestudeerde bachelor goed passen binnen de dimensies die worden onderscheiden in de Dublindescriptoren. Het niveau dat na afronding van de bacheloropleiding bereikt dient te zijn, komt goed overeen met het niveau van een universitair opgeleide bachelor, zoals dat tot uiting komt in de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren. De niveaukarakterisering van een universitair afgestudeerde bachelor komt bij uitstek (en dus niet uitsluitend) tot uitdrukking in de eindtermen a en e, zoals genoemd onder F1, en in de formulering “het kunnen toepassen van wetenschappelijke kennis in het opzetten en uitvoeren van een eenvoudig leeronderzoek”. Score: v Oriëntatie van de opleiding (F3) De zelfstudie verwijst voor de wetenschappelijke oriëntatie naar het wetenschappelijke karakter van verschillende programmaonderdelen en van de geformuleerde eindtermen, en naar de aansluiting daarvan bij het bachelorniveau van de internationaal geaccepteerde Dublin-descriptoren. De bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen bereidt primair voor op een verdere studieloopbaan, aldus de zelfstudie. De opleiding geeft binnen de RUG in ieder geval toegang tot: •
124
de masteropleiding Medisch Farmaceutische Wetenschappen (twee jaar) mits binnen de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen de afstudeerrichting Algemene Farmaceutische Wetenschappen (twee jaar) is gevolgd: de zogenaamde P-variant; QANU / Farmaceutische Opleidingen
• • •
de masteropleiding Scheikundige Technologie mits binnen de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen de afstudeerrichting Technische Farmacie (twee jaar) is gevolgd: de zogenaamde P-variant; de masteropleiding Educatie & Communicatie in de Wiskunde en Natuurwetenschappen (twee jaar): de zogenaamde C/E-variant; de masteropleiding Energie & Milieuwetenschappen (twee jaar): de zogenaamde M-variant.
Excellente studenten kunnen solliciteren voor de topmasteropleiding Medical en Pharmaceutical Drug Innovation. Na het volgen van een beperkt reparatieprogramma kan ook worden doorgestroomd naar de masteropleiding Farmacie. Oordeel De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen van de RU Groningen de afgestudeerde rechtstreeks toegang geeft tot tenminste één masteropleiding op universitair niveau. Zij is van oordeel dat de gepresenteerde eindkwalificaties duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Bij uitstek baseert zij dit oordeel op de volgende elementen: • • • •
het beschikken over probleemoplossend denkvermogen ten aanzien van complexe farmaceutische vraagstellingen; het zelfstandig of in teamverband kunnen werken aan een wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevante vraagstelling; het kennis gemaakt hebben met de beginselen van fundamenteel of toegepast wetenschappelijk onderzoek; het academisch gevormd zijn.
Onder F1 is al ingegaan op de internationale dimensie van de gepresenteerde eindkwalificaties. De commissie concludeert dat zij voldoende aanwijzingen heeft dat de eindkwalificaties van de opleiding in overeenstemming zijn met de eisen van de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘1.A. De doelstellingen van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
125
3.1.B. De doelstellingen van de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen Domeinspecifieke eisen (F1) De tweejarige masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen is per september 2002 in de plaats gekomen van de laatste twee jaren van de ongedeelde doctoraalopleiding Farmaceutische Wetenschappen. De Medisch-Farmaceutische Wetenschappen vormen volgens de zelfstudie een multidisciplinair wetenschapgebied met de etiologie en pathofysiologie van ziekten en interventies met geneesmiddelen als centrale thema’s. Met de opleiding wordt beoogd zodanige kennis, vaardigheid en inzicht bij te brengen op het gebied van de MedischFarmaceutische Wetenschappen dat de afgestudeerde in staat is tot zelfstandige beroepsuitoefening en in aanmerking komt voor een eventuele vervolgopleiding tot wetenschappelijk onderzoeker. Van de afgestudeerden wordt derhalve verwacht dat zij in staat zijn creatief en doelgericht gebruik te maken van kennis en methoden vanuit de verschillende vakgebieden om te werken aan oplossingen voor medisch-farmaceutische vragen en problemen. De opleiding heeft daartoe de volgende doelstellingen: 1. Het verschaffen van een overzicht over minimaal één van de vakgebieden van de medischFarmaceutische wetenschappen en het bijbrengen van theoretische en methodische kennis op dit gebied. 2. Het leren uitvoeren van een literatuuronderzoek en de relevante publicaties kritisch te beoordelen. 3. Het leren opzetten van wetenschappelijk onderzoek, dit uit te voeren en hierover te rapporteren. 4. Het ontwikkelen van het vermogen om nieuwe, voor het vakgebied relevante ontwikkelingen te signaleren, te volgen en, waar nodig, eigen te maken. 5. Het ontwikkelen van het vermogen om systematisch en creatief te werken aan het verhelderen en oplossen van concrete en vaak complexe problemen. Waar nodig dient dit te geschieden in teamverband met deskundigen uit andere disciplines. 6. Het vermogen ontwikkelen om verworven kennis op anderen over te brengen. Oordeel commissie Een systematische vergelijking met de eindkwalificaties van (buitenlandse) zusteropleidingen heeft de commissie niet aangetroffen. Een internationale vergelijking is ook niet eenvoudig want het ontbreekt nog aan in internationaal verband geformuleerde eindkwalificaties voor een master op het gebied van de Medisch-Farmaceutische Wetenschappen. De opleiding volstaat voor wat betreft de internationale oriëntatie met het wijzen op overeenkomsten tussen enerzijds de eindkwalificaties van de opleiding en anderzijds de beschrijving van het niveau van een universitair afgestudeerde master in de Dublin-descriptoren. De commissie heeft niettemin, afgaande op de internationale contacten van de staf, de indruk dat de opleiding goed op de hoogte is van wat er in internationaal opzicht op het gebied van de wetenschapsbeoefening in de Farmaceutische Wetenschappen speelt en vereist wordt aan kwalificaties, met name via de onderzoeksinstituten van de onderzoekschool GUIDE. Daarnaast wordt structureel samengewerkt op het gebied van masteronderwijs met de Universiteit van Uppsala. De reeds bestaande samenwerking met de universiteiten van Heidelberg en Mannheim op het gebied van PhD-onderwijs wordt wellicht uitgebreid naar het masteronderwijs. Het komt de commissie voor dat daarmee een ideaal platform ontstaat voor de opleiding om in internationaal verband het initiatief te nemen 126
QANU / Farmaceutische Opleidingen
tot het gezamenlijk formuleren van de gewenste eindkwalificaties van de master MedischFarmaceutische Wetenschappen. Het bovenstaande leidt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld (zouden mogen) worden aan een universitaire masteropleiding in het domein van de (Medisch-)Farmaceutische Wetenschappen. Score: v Niveau van de opleiding (F2) De zelfstudie geeft een overzicht waarin de eindkwalificaties van de opleiding zijn ingedeeld volgens de vijf dimensies die worden onderscheiden in de Dublin-descriptoren: kennis en inzicht, toepassing, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de in de zelfstudie beschreven eindkwalificaties van de afgestudeerde master passen binnen de dimensies die worden onderscheiden in de Dublin-descriptoren. Het niveau dat na afronding van de masteropleiding bereikt dient te zijn, komt goed overeen met het niveau van een universitair opgeleide master, zoals dat tot uiting komt in de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren. De niveaukarakterisering van een universitair afgestudeerde master komt bij uitstek (en dus niet uitsluitend) tot uitdrukking in de eindtermen 3, 4 en 5 waarin zelfstandigheid in het uitvoeren van onderzoek, het zich eigen maken van nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied en het oplossen van complexe problemen aan de orde zijn. Score: v Oriëntatie van de opleiding (F3) De zelfstudie verwijst voor de wetenschappelijke oriëntatie naar het wetenschappelijke karakter van verschillende programmaonderdelen van het programma en naar de informatie, aangereikt onder F1. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de twee varianten die de opleiding kent: de onderzoeksvariant en de variant Bedrijf & Beleid. In beide varianten staat de ontwikkeling van de student tot een zelfstandige academicus centraal. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de gepresenteerde eindkwalificaties duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. De eindkwalificaties laten zich op grond van ervaringen van commissieleden, ook internationaal uitstekend vergelijken. Bij uitstek kan gewezen worden op: • • • •
het verwerven van theoretische en methodische kennis; het uitvoeren van literatuuronderzoek; het kritisch beoordelen van relevante publicaties; het opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek;
QANU / Farmaceutische Opleidingen
127
• •
het signaleren, volgen en eigen maken van relevante ontwikkelingen in het vakgebied; het leren oplossen van complexe problemen.
Onder F1 is al ingegaan op de internationale dimensie van de gepresenteerde eindkwalificaties. De commissie concludeert dat zij voldoende aanwijzingen heeft dat de eindkwalificaties van de opleiding in overeenstemming zijn met de eisen van de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘1.B De doelstellingen van de masteropleiding MedischFarmaceutische Wetenschappen’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Doelstellingen’. 3.2.
Het programma van de opleidingen
3.2.A. Het programma van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen Vooraf De zelfstudie geeft een overzicht van de inhoud van het programma, waarbij bij elk onderdeel zijn vermeld de werkvormen, de toetsvormen, het al dan niet verplichte karakter ervan en de kerncompetenties waarop het betreffende onderdeel is gericht. Een overzicht van het programma is opgenomen in bijlage 3A. Het programma van de bacheloropleiding was ten tijde van het visitatiebezoek voor wat betreft de eerste twee studiejaren gelijk aan het programma van de bacheloropleiding Farmacie. In het derde jaar moet een keuze worden gemaakt uit de twee afstudeerrichtingen: Algemene Farmaceutische Wetenschappen en Technische Farmacie. Het ligt in het voornemen om deze bacheloropleiding met ingang van het studiejaar 20062007 op te nemen als major in de flexibele bachelor Levenswetenschappen. Dit vindt plaats bij de introductie van drie flexibele bacheloropleidingen binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen (Levenswetenschappen, Natuurwetenschappen en Technologie, en Informatiewetenschappen) als uitvloeisel van de in 2004 ingevoerde bestuurlijke herschikking binnen de faculteit (volgens de zogenaamde Tripos-structuur). Na de bacheloropleiding kan de student doorstromen naar de in par. 1.A onder F3 genoemde masteropleidingen. Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs (F4) De zelfstudie verwijst voor dit facet naar verschillende aspecten van het programma:
128
QANU / Farmaceutische Opleidingen
• • • •
• •
het gegeven dat docenten onderwerpen uit hun eigen onderzoek of onderzoeksveld inbrengen in het onderwijs dat zij verzorgen en daarbij ook inspelen op recente wetenschappelijke ontwikkelingen; de cursus Oriëntatie Geneesmiddelonderzoek in het tweede jaar die studenten een handvat biedt voor het kiezen van het bachelorproject en voor een onderzoeksproject in de masterfase, en die oriëntatie biedt op latere beroepsmogelijkheden als onderzoeker; in de cursus Communicatie en Oriëntatie (C&O) in het derde jaar maakt de student die kiest voor de afstudeerrichting Algemene Farmaceutische Wetenschappen kennis met onderzoeksmethodologie en loopt mee met onderzoek binnen de afdeling Farmacie; het onderzoeksproject in het derde jaar waarin iedere student een klein onderzoek verricht, en leert om praktisch met onderzoekshandelingen bezig te zijn, resultaten te genereren, te interpreteren en te presenteren, literatuur kritisch te lezen en wetenschappelijke publicaties te bespreken; practica die gevoed worden vanuit onderzoek, zoals bijvoorbeeld farmacokinetiek, bioanalyse en farmacoepidemiologie; de aandacht voor fundamentele wetenschappelijke vaardigheden (argumentatie, kritische beoordeling, zelf opzetten van een betoog), voor schrijf-, spreek- luister- en leesvaardigheden en voor het werken in teamverband in kleine groepen. Deze aspecten komen tot uitdrukking in de werkvormen in het overzicht, genoemd onder Vooraf.
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bachelor-opleiding, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven en nagenoeg alle beschikbare verslagen van de afsluitende onderzoeksprojecten uit het derde jaar. Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en met vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie. De commissie heeft vastgesteld dat bachelorwerkstukken gekoppeld zijn aan lopend onderzoek binnen de basiseenheden van de afdeling Farmacie. Hun docenten zijn in de meeste gevallen actief betrokken bij lokale onderzoeksprogramma’s. De commissie is van mening dat de kennisontwikkeling bij studenten van de opleiding in voldoende mate plaatsvindt in interactie tussen het onderwijs en het onderzoek (vaak promotieonderzoeken). Mede daardoor maar ook gezien de gebruikte onderwijsliteratuur is de commissie van mening dat de studenten in aanraking worden gebracht met de state of the art van het vakgebied (zoals bijvoorbeeld biotechnologie). De ontwikkeling van de onderzoekvaardigheden van studenten is op verschillende plaatsen in het curriculum aan de orde, waaronder de door de zelfstudie genoemde. In jaar 2 is het onderdeel Oriëntatie Geneesmiddelonderzoek geprogrammeerd waardoor studenten een handvat wordt geboden voor het kiezen van een onderzoeksproject in de masterfase. Het verslag van door studenten uitgevoerde experimenten in het kader van de derdejaars cursus Communicatie en Oriëntatie (bij de afstudeerrichting Algemene Farmaceutische Wetenschappen) is opgebouwd als een wetenschappelijke publicatie. Het niveau dat de commissie in de geselecteerde onderzoeksverslagen aantrof (zie ook onder F 20) is voor de commissie een illustratie dat met het programma een goede basis wordt gelegd voor de wetenschappelijke vorming van de student. Aan de ontwikkeling van presentatievaardigheden in het Engels zou wellicht wat meer aandacht besteed mogen worden, zo maakte de commissie op grond van de gevoerde gesprekken op. Score: v QANU / Farmaceutische Opleidingen
129
Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma (F5) De zelfstudie laat in tabelvorm zien welke kerncompetenties met welke onderwijsonderdelen worden nagestreefd. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie met de gepresenteerde tabel goed laat zien hoe de afzonderlijke onderwijsonderdelen van het programma gekoppeld zijn aan de doelstellingen en eindtermen van de opleiding. Zij is van oordeel dat de eindtermen op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee in het algemeen in voldoende mate te identificeren. Zij heeft wel de indruk dat de realisatie van de eindtermen die gericht zijn op de ontwikkeling van probleemoplossend vermogen (met name eindtermen b en c), nog niet goed uit de verf komen. De commissie komt al met al tot de conclusie dat de inhoud van het programma over het geheel genomen een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en bij het ontbreken van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Score: v Samenhang programma (F6) De opleiding heeft aangegeven dat de samenhang van het programma vooral vorm wordt gegeven door een aantal duidelijk te identificeren clusters van vakken: de natuurwetenschappelijke basisvakken, een aantal productgerichte vakken, vakken met betrekking tot de interactie tussen geneesmiddel en menselijk lichaam, en vakken die oriëntatie bieden op farmaceutisch onderzoek c.q. de beroepsuitoefening van apotheker, en een cluster vakken op het gebied van communicatieve vaardigheden. Met ingang van het studiejaar 2006-2007 zullen horizontale en verticale lijnen worden onderscheiden, aldus de opleiding. Het monitoren daarvan zal worden gekoppeld aan de interne kwaliteitszorg. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de vorige visitatiecommissie kritisch was ten aanzien van dit aspect van de opleiding en dat zij op grond van de huidige informatie eigenlijk tot eenzelfde kritische houding neigt. Er vallen weliswaar clusters van samenhangende vakken en op elkaar bouwende vaardigheden (communicatieve vaardigheden en onderzoeksvaardigheden) aan te wijzen maar het programma oogt nog steeds als een grote verzameling van losse eenheden. De opleiding heeft duidelijk aangegeven dat docenten van elkaar weten wat elders in het curriculum door collega’s wordt behandeld en dat samenhang goed in het oog wordt gehouden. De commissie heeft geen reden om hieraan te twijfelen maar stelt wel vast dat borging van de samenhang nog geen onderdeel vormt van de interne kwaliteitszorg. 130
QANU / Farmaceutische Opleidingen
De commissie heeft overigens van de studenten vernomen dat het aspect samenhang voor hen niet problematisch is. Zij geven in meerderheid aan dat de samenhang tussen de gevolgde onderdelen zich aan het einde van de bacheloropleiding ‘op natuurlijke wijze’ openbaart. Waardering heeft de commissie voor de klapper Communicatieve Vaardigheden, als aanzet tot de ontwikkeling van de leerlijn Communicatieve Vaardigheden binnen de afstudeerrichting Algemene Farmaceutische Wetenschappen. Alles overwegende is de commissie van mening dat de studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Zij is van mening dat de opleiding sturender zou mogen optreden op dit punt door bijvoorbeeld mechanismen in te bouwen waardoor de samenhang expliciet wordt gemaakt. Zij vindt de voornemens op dit punt voor het studiejaar 2006-2007 een stap in de goede richting. Score: v Studeerbaarheid en studielast (F7) De opleiding meldt dat zij de optimale studievoortgang garandeert door: • • •
het behalen van het propedeuse-examen niet als eis te stellen voor het vervolg van de studie; tenminste twee maal per jaar een tentamengelegenheid te bieden; de programmering van het onderwijsrooster met een blokkensysteem.
Standaard wordt bij de periodieke cursusevaluaties gevraagd naar de ervaren studielast. Studenten brengen zelf jaarlijks de β-wijzer uit, een op eigen initiatief verrichte evaluatie van bijna alle vakken. In voorkomende gevallen brengt de Evaluatiecommissie een advies uit om de zwaarte van een bepaalde cursus aan te passen. Oordeel commissie De commissie heeft bij de studenten expliciet geïnformeerd naar de studeerbaarheid van het programma. Op basis daarvan kon worden geconstateerd dat zij dit aspect van de opleiding actief in de gaten houden (al dan niet via de officiële evaluaties) en dat zij daarover in het algemeen redelijk tevreden zijn. Er wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en wanneer nodig wordt actie ondernomen. Wel valt een aantal onderdelen in de propedeuse aan te wijzen (zoals Organische Chemie en Analytische Chemie) die in de praktijk een duidelijk selecterende werking hebben. De commissie heeft echter niet de indruk dat de opleiding deze filterfunctie bewust bij die vakken heeft gelegd. Een minder willekeurige benadering zou op dit punt niet misstaan. Het onderdeel Recepteerkunde en Geneesmiddelvormen (RGV) in jaar 3 (afstudeerrichting Technische Farmacie) wordt door de opleiding wel bewust als zwaar onderdeel ingevuld en het wordt ook als zodanig ervaren door de studenten. Verder is er soms sprake van enerzijds practica met piekbelasting en anderzijds relatief lichte blokken met theoretische onderdelen. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende zicht heeft op de studielast van onderdelen en de studiebelemmerende factoren in het curriculum. Waar QANU / Farmaceutische Opleidingen
131
mogelijk wordt geprobeerd de studeerbaarheid te bevorderen (zie ook onder F8) door het wegnemen van onnodig studiebelemmerende factoren, meestal op initiatief van de studenten en/of de Evaluatiecommissie. Het opleidingsmanagement zelf zou wat de commissie betreft een meer doordacht beleid moeten voeren ten aanzien van de vraag bij welke onderdelen men bewust de selecterende werking wil leggen. Zoals de situatie nu is, is het onderscheid tussen bewust aangebrachte drempels en onnodig studiebelemmerende factoren in de ogen van de commissie vaag. De commissie is al met al van oordeel dat het programma per saldo in voldoende mate studeerbaar is maar dat er ruimte is voor verbetering. Score: v Instroom (F8) De opleiding geeft in haar zelfstudie een overzicht van de instroom in de afgelopen jaren: sinds de start van de opleiding in 2002 heeft het aantal eerstejaars geschommeld rond de vijftien studenten. Beschreven wordt onder welke voorwaarden de verschillende categorieën instromende studenten kunnen worden toegelaten. De instroom blijkt voor ongeveer 80% te bestaan uit VWOabituriënten. Voor het overige gaat het om HBO-afgestudeerden of studenten met een buitenlands diploma. De zelfstudie beschrijft op welke wijze de aansluiting tussen VWO en WO aandacht krijgt. Cursusevaluaties laten zien dat instromende studenten van mening zijn dat er voor ongeveer de helft van de vakken voorkennis wordt vereist die zij niet bezitten. De opleiding probeert aan dit gepercipieerde gebrek aan voorkennis het hoofd te bieden door de vakken in een optimale volgorde te plaatsen en door de tentamens zo gunstig mogelijk te roosteren. Er wordt rekening gehouden met een mogelijke achterstand bij instromende studenten middels het aanbieden van een korte bijspijkercursus of extra werkcolleges, voorafgaand aan bepaalde curriculumonderdelen. Onder F16 geeft de zelfstudie een overzicht van de voorlichtingsactiviteiten die worden ontplooid. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen ten aanzien van de verschillende soorten instromende studenten, van het voorlichtingsmateriaal en het uitgebreide palet aan voorlichtingsactiviteiten. Bovendien heeft zij over deze aspecten met de studenten van gedachten gewisseld. Taal, rekenen en chemische kennis gelden in de praktijk als gebieden waarop instromende eerstejaars studenten soms de facto deficiënt zijn, ook al voldoen ze wel aan de formele toelatingsvereisten. De opleiding probeert hiervoor in de ogen van de commissie goede oplossingen te vinden zonder inhoudelijke concessies te doen. Ook worden waar nodig bijspijkercursussen in de genoemde vakken verzorgd. De Examencommissie, onder meer belast met het vaststellen en uitvoeren van de toelatingsregeling, vervult de wettelijk voorziene rol. De commissie is concluderend van oordeel dat de opleiding op een proactieve en weloverwogen wijze en met behoud van het beoogde eindniveau van de afgestudeerden bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud goed aansluit bij de kwalificaties van de verschillende 132
QANU / Farmaceutische Opleidingen
soorten instromende studenten. Met deze realistische en flexibele aanpak worden in de ogen van de commissie de eisen van basiskwaliteit overstegen. Score: g Omvang van het programma (F9) Het programma van de bacheloropleiding telt 180 studiepunten volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over drie studiejaren met een omvang van 60 studiepunten per jaar. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Score: v Afstemming tussen vormgeving en inhoud (F10) De zelfstudie beschrijft op welke wijze de selecterende, oriënterende en verwijzende functies van het eerste studiejaar vorm krijgen. Gesteld wordt dat de vorm van het onderwijs als ondergeschikt wordt gezien aan de inhoud van het vak. Het grootste deel van het onderwijs wordt aangeboden in de vorm van hoorcolleges. Daarnaast worden ook andere onderwijsvormen aangeboden. Vooral in de practica is de laatste jaren een evolutie waarneembaar. In plaats van uitgekauwde proeven met een bekend, voorspelbaar resultaat, worden steeds meer korte opdrachten gegeven, met onbekende en soms verrassende uitkomsten, waarover een kleine presentatie wordt gehouden, aldus de zelfstudie. Voorbeelden hiervan zijn de cursussen Fysiologie I en II en het practicum Farmacologie. Deze ‘onderzoekspractica’ dragen bij aan het verwerven van vaardigheid in het doen van onderzoek. De verdeling van de studielast in deze opleiding ziet er als volgt uit. Tabel RUG.1. Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen RU Groningen jaar jaar 1 jaar 2 jaar 3 AFW TF
hoorcoll. 278 278-288
werkcoll. 93 15-40
PGO
practica
PC
stage
scr.
zelfstudie
totaal
0 0
onderzoek 0 0
125 0
220 584
86 10-40
0 0
878 738-783
1680 1680
150 184
40 85
15 159
234 351
108 0
0 0
600 222
60 30
473 649
1680 1680
Oordeel commissie De commissie heeft op basis van de aangeleverde informatie niet kunnen vaststellen dat de opleiding een eenduidig didactisch concept hanteert. Er is sprake van relatief veel hoorcolleges en practica, weinig zelfstudie en incidenteel enig probleemgestuurd onderwijs. Hierdoor QANU / Farmaceutische Opleidingen
133
sluiten de gehanteerde werkvormen naar het oordeel van de commissie beter aan op de op kennisverwerving gerichte doelstellingen dan op de doelstellingen gericht op het ontwikkelen van probleemoplossend vermogen. Overigens heeft de commissie wel enkele goede aanzetten aangetroffen op het gebied van activerend onderwijs (zoals sommige practica) en in de ogen van de commissie zou dit soort onderwijsvormen uitgebreid moeten worden. Naar de mening van de commissie zou de opleiding een grotere nadruk op het leren oplossen van problemen kunnen koppelen aan een meer efficiënte inzet van onderwijscapaciteit, bijvoorbeeld door reductie van het aantal practica gericht op louter instructiegestuurde kennisverwerving. Gezien de aparte onderzoeksstage in de vorm van het bachelorproject in het derde jaar voldoet de opleiding op dit facet beter dan de bacheloropleiding Farmacie. Score: v Toetsing en beoordeling (F11) De zelfstudie beschrijft de gehanteerde toetsvormen en de tentamenregelingen, zoals neergelegd in het OER. Vorm en inhoud van de toetsing worden in het algemeen bepaald door de gehanteerde onderwijsvorm en de doelstellingen van het betreffende vak. De meest gebruikte toetsvorm tijdens de bachelorfase is een schriftelijk tentamen met open vragen. Op andere toetsingsvormen, zoals verslagen, mondelinge presentaties, schriftelijke opdrachten, vindt terugkoppeling naar de student plaats, aldus de zelfstudie. De uitslag van een toetsing moet volgens het Onderwijs- en Examenreglement binnen tien dagen bekend zijn. In het onderwijsrooster zijn afspraken vastgelegd voor datum, tijdstip en locatie voor tentamens en hertentamens. Hertentamens worden enkele malen per jaar geroosterd, zo mogelijk in aparte weken en binnen een relatief korte termijn na de eerste tentamengelegenheid. De Examencommissie ziet toe op de goede gang van zaken, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie heeft de tentamenopgaven van de algemeen verplichte onderdelen van de afgelopen jaren bestudeerd alsmede enkele voorbeelden van gemaakte tentamens. Zij is op basis daarvan van oordeel dat tentamens in het algemeen inhoudelijk van voldoende niveau zijn maar qua vormgeving nogal eenzijdig. Ze zijn in veel gevallen sterk gericht op de reproductie van kennis en relatief weinig op het testen van studenten op inzicht, bijvoorbeeld door hun te vragen om een bepaald probleem met toepassing van de opgedane kennis op te lossen. Zij heeft met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld over de toetsing. Daarbij is naar voren gekomen dat de aansluiting tussen stof en toetsen in het algemeen naar behoren is, dat er slechts incidenteel modeluitwerkingen beschikbaar zijn en dat nabespreking van gemaakte tentamens op individuele basis tot de mogelijkheden behoort. Over de tentamenregelingen heeft de commissie geen klachten vernomen van de studenten, al worden de nakijktermijnen in de praktijk meestal niet gehaald. De commissie heeft op grond van de gesprekken met docenten en studenten vastgesteld dat borging van transparantie en consistentie in de beoordeling van toetsen geen onderdeel van de interne kwaliteitszorg is. De samenstelling van toetsen en het beoordelen van gemaakte tentamens is sterk docentafhankelijk. 134
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Ondanks haar kritische kanttekeningen komt de commissie per saldo tot een voldoende score op dit facet, in het bijzonder vanwege het voldoende inhoudelijk niveau van de toetsen en de adequate aansluiting tussen stof en toetsen. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘2.A Het programma van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Programma’. 3.2.B
Het programma van de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen
Vooraf De zelfstudie geeft een overzicht van de inhoud van het programma waarbij bij elk onderdeel zijn vermeld de werkvormen, de toetsvormen, het al dan niet verplichte karakter ervan en de kerncompetenties waarop het betreffende onderdeel is gericht. Een overzicht van het programma is opgenomen in bijlage 3B. Het tweejarige programma van de masteropleiding kent twee varianten: de onderzoeksvariant en de variant Bedrijf en Beleid. Het aantal gemeenschappelijke onderdelen is zeer beperkt en de student zoekt in nauw overleg met de opleiding een sterk individuele invulling. In beide varianten staat de ontwikkeling van de student tot een zelfstandig academicus centraal. Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs (F4) De zelfstudie verwijst voor dit facet naar verschillende aspecten van het programma: • • •
• •
het gegeven dat docenten onderwerpen uit hun eigen onderzoek of onderzoeksveld inbrengen in het onderwijs dat zij verzorgen en daarbij ook inspelen op recente wetenschappelijke ontwikkelingen; de algemeen verplichte masterclass met aandacht voor het lopende onderzoek binnen de onderzoeksgroepen van de onderzoekschool GUIDE, literatuuronderzoek, ethiek en wetenschappelijk schrijven; het verplichte masteronderdeel Onderzoeksproject ter grootte van 40 ECTS (waarbij de student wordt ingeschakeld bij lopend onderzoek) bestaande uit literatuuronderzoek, opzet van het onderzoek, generering van onderzoeksresultaten en verslag en mondelinge presentatie voor de onderzoeksgroep; verdieping door middel van scriptie en/of colloquium op een specialistisch deelgebied en door keuzevakken; de cursus Bedrijf en Beleid voor toepassing van (natuur)wetenschappelijke aspecten in praktijkgebaseerde situaties.
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en een selectie QANU / Farmaceutische Opleidingen
135
van verslagen van onderzoeksprojecten. Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft duidelijk vastgesteld dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoekvaardigheden bij studenten, hetgeen het meest pregnant tot uiting komt in het onderzoeksproject. Haar positieve oordeel onder F20 over het niveau van deze projecten (die als afstudeerverslagen gelden) ondersteunt deze conclusie. De commissie is van mening dat er voldoende interactie is tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek door de invulling van het programma (onderzoeksproject, masterclass, keuzevakken ter verdieping), door de feitelijke koppeling van onderzoeksprojecten aan lokaal, lopend onderzoek, en de betrokkenheid van docenten van de opleiding bij onderzoekprogramma’s. De wetenschappelijke en professionele literatuur is wat de commissie betreft actueel en conform hetgeen bij een opleiding in dit domein verwacht mag worden. Zij vindt overigens dat er wel tamelijk veel gebruik wordt gemaakt van dictaten. Score: v Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma (F5) De zelfstudie laat in tabelvorm zien welke de relatie is tussen de onderwijsonderdelen en de domeinspecifieke eisen. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de zelfstudie met de gepresenteerde tabel goed laat zien hoe de afzonderlijke onderwijsonderdelen van het programma gekoppeld zijn aan de doelstellingen en eindtermen van de opleiding. Zij is van oordeel dat de eindtermen op passende wijze zijn vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee in het algemeen in voldoende mate te identificeren. De eindkwalificatie, gericht op het ontwikkelen van het probleemoplossend vermogen (nr. 5) komt in de masteropleiding beter tot uitdrukking dan in de bacheloropleiding, met name door onderdelen als literatuuronderzoek, onderzoek(stage) en masterclass. Zij komt tot de conclusie dat de inhoud van het programma over het geheel genomen een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en bij het ontbreken van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Score: v Samenhang programma (F6) Het programma is volgens de zelfstudie opgebouwd rond de onderzoeksprojecten. De samenhang van het individuele studieprogramma wordt bewaakt door de Examencommissie 136
QANU / Farmaceutische Opleidingen
en de zogenaamde studieleiders (een lid van de vaste staf van een van de negen onderzoekdivisies van GUIDE). In overleg tussen studieleider en student wordt een voorstel voor invulling van het totale studieprogramma voorgelegd aan de Examencommissie. De Examencommissie toetst of enerzijds de voorbereiding op de onderzoeksprojecten voldoende gewaarborgd is door de invulling van de keuzevakken, anderzijds of het studieprogramma niet te eenzijdig ingevuld wordt. Oordeel commissie De commissie heeft bij de studenten geïnformeerd naar de samenhang binnen het programma en naar het voorkomen van eventuele overlappingen en/of lacunes. Deze waren in het algemeen tevreden op dit punt. De commissie meent dat er voldoende waarborgen zijn dat de student een inhoudelijk samenhangend programma volgt. De beschreven procedure voorziet in eerste instantie in een inhoudelijke afweging vanuit een onderzoeksdivisie en een finale check daarop door de Examencommissie. Score: v Studeerbaarheid en studielast (F7) Een goede studievoortgang wordt volgens de zelfstudie als volgt bevorderd: • • • • •
de studenten kunnen op meerdere momenten in het cursusjaar instromen; slechts in uiterste noodzaak is het behalen van één of meer cursussen binnen de masteropleiding de ingangseis voor een andere cursus; een aantal vakken kan zowel in de bachelor- als de masteropleiding worden gevolgd; bij het opstellen van een programma in overleg met studieleider en studieadviseur wordt rekening gehouden met eventuele roostertechnische beperkingen; het adviseren van de student op het gebied van de planning van zijn/haar onderzoeksproject en het vastleggen van afspraken daarover.
Standaard wordt bij de periodieke cursusevaluaties gevraagd naar de ervaren studielast. Studenten brengen zelf jaarlijks de β-wijzer uit, een op eigen initiatief verrichte evaluatie van bijna alle vakken. Oordeel commissie De commissie heeft bij de studenten expliciet geïnformeerd naar de studeerbaarheid van het programma. Op basis daarvan kon worden geconstateerd dat zij dit aspect van de opleiding actief in de gaten houden (al dan niet via de officiële evaluaties) en dat zij daarover in het algemeen redelijk tevreden zijn. Er wordt in voldoende mate gelet op een correcte omvang van de studielast van de curriculumonderdelen en wanneer nodig wordt actie ondernomen. Stages en onderzoeksprojecten leiden niet tot onnodige vertraging. Tussen de bachelor- en de masteropleiding is sprake van een zachte cesuur zodat onder voorwaarden kan worden begonnen aan de masteropleiding zonder dat alle onderdelen van de bacheloropleiding al zijn behaald. De commissie is van mening dat hiermee inderdaad de studeerbaarheid wordt bevorderd. Zij meent dat aanscherping van de regeling dat sommige vakken zowel in de bachelor- als de masteropleiding kunnen worden gedaan, vertraging zal tegengaan en tegelijkertijd het eigen profiel van de bacheloropleiding zal versterken. QANU / Farmaceutische Opleidingen
137
Op grond van de gevoerde gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende zicht heeft op de studielast van onderdelen en de studiebelemmerende factoren in het curriculum. Waar mogelijk wordt geprobeerd de studeerbaarheid te bevorderen door het wegnemen van onnodig studiebelemmerende factoren, meestal op initiatief van de studenten en/of de Evaluatiecommissie. De commissie is al met al van oordeel dat het programma studeerbaar is. Score: v Instroom (F8) De zelfstudie geeft de omvang van de instroom weer sinds de start van de opleiding per september 2002, toen twee studenten aan de opleiding begonnen. In 2004 waren er vijf instromers en de zelfstudie meldt dat dat aantal in 2005 is gestegen. Het diploma van de bacheloropleidingen Farmaceutische Wetenschappen, Farmacie en Geneeskunde van de RUG geeft onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding MedischFarmaceutische Wetenschappen. Ook toegang hebben: • • •
studenten Life Science & Technoloy met de hoofdrichting Genomics, Proteomics & Bioinformatica, of Moleculair Medische Celbiologie of Fysiologie & Farmacologie; studenten Biologie, met de hoofdrichting Medische Biologie, of Moleculaire Biologie, of Gedrags- en Neurowetenschappen; en studenten Chemie afstudeerrichting Biochemie of Organische Chemie.
Daarnaast heeft toegang de bezitter van een Nederlands of buitenlands diploma van hoger onderwijs van een verwante richting op bachelorniveau, dit ter beoordeling van de Examencommissie. Studenten met een opleiding van (een relevante) Hogere Beroeps Opleiding zijn doorgaans alleen toelaatbaar na het succesvol doorlopen van een schakelprogramma van (tenminste) 30 EC. Er is geen sprake van een duidelijke cesuur tussen bachelor- en masteropleiding maar de student kan niet beginnen aan het onderzoekproject als hij/zij niet in het bezit is van het bachelordiploma. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen (zoals vastgelegd in het OER) en is van oordeel dat de opleiding daarmee op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau van de opleiding bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten Score: v Omvang van het programma (F9) Het programma van de masteropleiding telt 120 studiepunten volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over twee studiejaren.
138
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Score: v Afstemming tussen vormgeving en inhoud (F10) Het programma wordt volgens de zelfstudie gekenmerkt door kleinschalig en individueel onderwijs; het doel is het scheppen van een leeromgeving die het leerproces maximaal stimuleert. Dit omvat onder andere het leren in een relevante context, het actief en zelfstandig verwerven van kennis en vaardigheden, en het zelf richting geven aan het leren. Hierbij heeft de (onderzoeks)begeleider/docent een coachende rol. Om het leerproces te stimuleren is er veel keuzevrijheid in het studieprogramma. Studenten bepalen zelf bij welke onderzoeksgroep(en) zij onderzoek willen doen en het onderwerp van het onderzoek wordt vastgesteld in nauw overleg tussen student en begeleider. Binnen de variant Bedrijf & Beleid speelt het werken in kleine multidisciplinaire groepen een belangrijke rol en zijn de onderwijsvormen hierop afgestemd. De onderzoeksopdrachten waar studenten aan werken, zijn uit de praktijk van het toekomstige werkveld afkomstig, aldus de zelfstudie. Tabel RUG.2. Verdeling studielast (in ECTS) masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen RU Groningen variant Onderzoek Bedrijf en Beleid
hoorcoll. 2 5
werkcoll. 1 3
PGO stage 15
40
onderzoek 70-84 40
divers
totaal
37-47 17
120 120
Oordeel commissie De commissie is van mening dat bij deze opleiding sprake is van een duidelijk didactisch concept dat wordt gekenmerkt door kleinschalig onderwijs, intensieve coaching en een sterke invloed van de student zelf op het eigen leerproces. Dit concept sluit goed aan op de gekozen doelstellingen en eindkwalificaties, met name op de vijfde doelstelling waar de creatieve rol van de afgestudeerde wordt benadrukt. Het werken in teamverband, waarvan in de doelstellingen ook sprake is, komt in de variant Onderzoek echter minder goed uit de verf. De gebruikte werkvormen passen ook goed bij het gekozen onderwijsconcept: weinig eenzijdige kennisoverdracht en een actieve rol van de student zelf bij het uitvoeren van onderzoek en het oplossen van problemen. De commissie concludeert dat het gehanteerde didactische concept van de opleiding en de gebruikte werkvormen in overeenstemming zijn met de gepresenteerde doelstellingen en eindkwalificaties. Score: v
QANU / Farmaceutische Opleidingen
139
Toetsing en beoordeling (F11) De beoordeling van de onderzoeksprojecten vindt plaats door de onderzoeksbegeleider (lid van de vaste staf ) van de onderzoekschool GUIDE. Een belangrijk onderdeel van de beoordeling is het onderzoeksverslag. Bij de beoordeling van de onderzoeksprojecten worden een aantal verschillende aspecten beoordeeld, te weten het praktisch werk, verslag en presentatie(s). Met ingang van het studiejaar 2005-2006 zal gebruik worden gemaakt van een beoordelingsformulier dat door de Examencommissie is ontwikkeld. Ook voor de beoordeling van de scriptie zal een checklist worden ontwikkeld. Het verslag wordt meestal gelezen door twee begeleiders uit de onderzoeksgroep. Bij de cursus Bedrijf & Beleid bestaat de toetsing uit verschillende onderdelen: verslagen (mondeling en schriftelijk), project en tentamen. Ook tijdens de onderzoeksstage worden verschillende aspecten beoordeeld, te weten functioneren op stageadres, functioneren in stagevoorbereiding, het eindrapport en de reflectie. Bij de uiteindelijke beoordeling zijn drie personen betrokken: de onderzoeker vanuit het vakgebied, de stagebegeleider en de docent uit de Bedrijfs- en Beleidsvariant. Voor deze drie beoordelaars is een stagehandleiding met instructies beschikbaar, aldus de zelfstudie. De keuzevakken die in de masteropleiding gevolgd kunnen worden, kennen verschillende vormen van toetsing. De vorm van toetsing wordt bepaald door de doelstellingen van de cursussen en is daar dan ook op afgestemd. Bij sommige vakken bestaat de toetsing uit een schriftelijk tentamen met essayvragen, bij andere vakken vindt toetsing plaats door middel van een verslag of mondelinge presentatie. Oordeel commissie Aangezien tentamens in deze opleiding op individuele basis plaatsvinden, kan de commissie geen oordeel uitspreken over het niveau daarvan. De commissie heeft kennisgenomen van de regelingen die gelden voor de stages en het onderzoeksproject. Organisatie van en begeleiding bij stages en onderzoeksprojecten verlopen in het algemeen goed, zo stelt zij vast op basis van de gevoerde gesprekken en na bestudering van het daarop betrekking hebbende materiaal. Wel stelt zij ten aanzien van de beoordeling van stageverslagen c.q. onderzoekprojecten vast dat de leden van de staf daarmee nogal verschillend omgaan, afgaande op de aangetroffen verslagen. Zij heeft niet kunnen vaststellen dat dit ten koste gaat van het niveau (zie ook F20) maar zij meent wel dat consistentie en transparantie in de beoordeling van onder meer stages en onderzoekprojecten belangrijke aspecten zijn binnen het systeem van interne kwaliteitszorg van een universitaire opleiding. De commissie onderstreept het belang van het ontwikkelen van een checklist voor de beoordeling van afstudeerwerken en meent dat deze op korte termijn ingevoerd zou moeten worden. Alles in aanmerking nemende stelt de commissie vast dat door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘2.B Het programma van de masteropleiding MedischFarmaceutische Wetenschappen’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Programma’. 140
QANU / Farmaceutische Opleidingen
3.3.
Inzet van personeel
Eisen wetenschappelijk onderwijs (F12) De zelfstudie geeft het volgende overzicht van de samenstelling van de wetenschappelijke staf, beschikbaar voor het verzorgen van de bachelor- en masteropleiding Farmacie, de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen. Tabel RUG.3. Onderwijscapaciteit wetenschappelijk personeel Farmaceutische Opleidingen RU Groningen per 1 december 2004 (afd. Farmacie plus personeel vanuit UMCG) categorie
m aantal HL * 25 UHD 14 UD ** 5 promovendi 9 student-assistenten 20 overig WP *** 12 totaal
85
fte’s 5,0 3,2 2,0 0,8 2,2 3,1
v aantal 3 4 6 36 12
16,3
61
fte’s 1,3 1,4 0,6 4,6 2,2
totaal aantal 28 14 9 15 56 24
fte’s 6,3 3,2 3,4 1,4 6,8 5,3
10,1
146
26,4
percentage gepromoveerden 100 100 100 nvt nvt 21
*) inclusief adjunct-hoogleraren, bijzonder hoogleraren en onbezoldigd hoogleraren **) inclusief tenure-tracks UD’s ***) inclusief instructeurs en docenten/onderzoekers
De zelfstudie beschrijft de organisatie van het gevoerde personeelsbeleid op centraal en facultair niveau. Al het wetenschappelijk personeel is aangesteld binnen een onderzoek- of opleidingsinstituut. Specifieke aandacht wordt in de zelfstudie gegeven aan het tenure-track-systeem, zoals neergelegd in de nota Bèta’s in Banen die voorafgaand aan het visitatiebezoek ter beschikking was gesteld van de commissie. Er wordt een berekening gegeven van de beschikbare onderwijscapaciteit en de organisatie en verdeling van de onderwijstaken. Uitgebreide aandacht wordt gegeven aan de relatie van het onderwijs met het onderzoek. Er vindt intensieve samenwerking plaats tussen het onderzoekinstituut GRIP (Groningen Research Institute of Pharmacy) met onderzoekinstituten uit het Universitair Medisch Centrum Groningen binnen de onderzoekscholen GUIDE en BCN (School of Behavioral and Cognitive Neurosciences). Ook met andere disciplines binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen wordt samengewerkt. De opleidingen worden vanaf het begin voornamelijk verzorgd door medewerkers die onderzoek verrichten dat plaatsvindt binnen de bovenbeschreven structuren. Ook hoogleraren verzorgen een of meer hoorcolleges in zowel de bachelor- als de masteropleidingen. Beschreven wordt hoe de verbinding met het wetenschappelijk onderzoek in verschillende vormen wordt gelegd in respectievelijk de bacheloropleiding Farmacie, de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen, de masteropleiding Farmacie en de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen. Bij een aantal programmaonderdelen, met name in de beroepsgerichte fase van de masteropleiding Farmacie, spelen externe docenten en instructeurs een belangrijke rol. Naast hun aanstelling bij de RU Groningen hebben zij een werkkring in het farmaceutische beroepenveld. QANU / Farmaceutische Opleidingen
141
Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel RUG.3); • de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoekprogramma’s van erkende kwaliteit; • de mate waarin hoogleraren en UHD’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren. De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied en die een verbinding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid, in dit geval de onderzoekswereld. Zij stelt overigens terzijde vast dat het aandeel van vrouwelijke personeelsleden in de hogere functies van de wetenschappelijke staf bij deze opleidingen relatief beperkt is en in ieder geval niet correspondeert met de m/v-verhouding bij de studenten. Score: v Kwantiteit personeel (F13) De zelfstudie geeft een overzicht van de student-docent ratio over de afgelopen drie jaar. De uitvoering van de bachelor- en masteropleiding Farmacie en de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen is een taak van de totale wetenschappelijke staf van de afdeling Farmacie. Voor het verzorgen van de opleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen wordt ook onderwijsinzet gevraagd van elders binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen (3,0 fte) en het Universitair Medisch Centrum Groningen, het UMCG, (0,6 fte). Zie tabel RUG.4 De onderwijsbelasting van de wetenschappelijke staf van de afdeling Farmacie, berekend volgens de facultaire normen, ligt de afgelopen jaren tussen 90 en 100% en is daarmee de hoogste binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. Alle promovendi (eerste, tweede en derde geldstroom, bursalen) kunnen in principe studenten begeleiden tijdens hun onderzoeksproject. De student levert zo een bijdrage aan het promotieonderzoek. In dit geval is er altijd supervisie van een gepromoveerd staflid, aldus de zelfstudie. Het opleidingsmanagement voorziet dat de komende jaren oudere stafleden (vervroegd) zullen uittreden en dat deze plaatsen vanwege financiële problemen niet meer opgevuld zullen kunnen worden. De oplossing wordt voorlopig gezocht in het ‘inhuren’ van gepensioneerde docenten. Tabel RUG.4. Student/staf-ratio Afdeling Farmacie RUG in de afgelopen jaren jaar
aantal fte onderwijs
2003 2002 2001 gem.
31,3 *) 31,0 *) 35,6 *) 32,6 *)
142
aantal ingeschreven studenten 548 **) 582 **) 623 584
aantal diploma’s 85 96 77 86
aantal studenten per fte onderwijs 17,6 18,8 17,5 17,9
aantal afgestudeerden per fte onderwijs 2,7 3,1 2,2 2,6
QANU / Farmaceutische Opleidingen
*)
Waarvan 3,0 fte onderwijsinzet elders uit de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen en 0,6 fte uit het UMCG ten behoeve van de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen **) Waarvan 4 masterstudenten Medisch-Farmaceutische Wetenschappen
Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de student-staf-ratio van de opleidingen landelijk gezien acceptabel is: gemiddeld bijna achttien studenten per fte onderwijs in de periode 2001-2003. Doordat er naar verhouding sprake is van veel contacturen en vacatures niet meer kunnen worden vervuld, is er toch sprake van een behoorlijk hoge werkdruk bij de staf. Mede gezien de dreigende bezuinigingen in de komende jaren, zou het verstandig zijn om een andere inzet van de beschikbare onderwijscapaciteit te overwegen en dit expliciet te koppelen aan een actualisering c.q. modernisering van het onderwijsconcept. De commissie is, afgaande op de beschikbare gegevens en de gevoerde gesprekken met docenten en studenten, van oordeel dat er momenteel voldoende personeel wordt ingezet om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Score: v Kwaliteit personeel (F14) De zelfstudie beschrijft hoe met de invoering van de Wet MUB in 1997 het formatiebeginsel is vervangen door het loopbaanbeginsel als grondslag van het facultaire personeelsbeleid. Formeel werd het daarbij mogelijk voor een lid van de wetenschappelijke staf om een takenpakket te hebben met hoofdzakelijk onderwijstaken. Bij aanstelling van nieuw personeel worden afspraken gemaakt over het voldoen aan eisen van didactiek en bevordering van professionaliteit. De zelfstudie geeft aan van welke interne cursussen de staf binnen de RUG gebruik kan maken, zoals de (voor nieuw aangestelden verplichte) cursus Basisvaardigheden. Ook wordt aangegeven dat de faculteit bezig is met het invoeren van een formeel systeem van kwaliteitsbeoordeling van docenten waarmee de docentcompetenties kunnen worden beoordeeld. De opleidingsdirecteur of de betreffende portefeuillehouder voert jaarlijks functioneringsgesprekken met de hoogleraren die voorzitter zijn van een basiseenheid, aldus de zelfstudie. De voorzitters van de basiseenheden voeren de functioneringsgesprekken met de overige wetenschappelijke stafleden binnen hun basiseenheid. Het onderwijs en docentprofessionalisering zijn hierbij onderwerp van gesprek. Indien nodig, zo meldt de zelfstudie, wordt zittend personeel (aanvullend) didactisch geschoold. Binnen het UMCG, dat bij de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen is betrokken, is een intensief docentprofessionaliseringstraject ontwikkeld waaraan alle betrokken docenten deelnemen. Daarbij vormen de didactische kwaliteiten van de docenten een integraal onderdeel van het personeelsbeleid in het UMCG, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie heeft op dit punt vooraf bij de studentvertegenwoordigers om commentaar gevraagd en het tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten zijn over het geheel genomen tevreden over de didactische vaardigheden van het wetenschappelijk personeel, al zijn er volgens hen wel kritische kanttekeningen te plaatsen. QANU / Farmaceutische Opleidingen
143
De commissie heeft waardering voor het voornemen tot invoering van een systeem van kwaliteitsbeoordeling van docenten. Zij gaat ervan uit dat dit systeem niet beperkt blijft tot het louter beoordelen, maar dat het is gekoppeld aan een docentprofessionaliseringstraject wanneer de resultaten van de beoordeling daartoe aanleiding geven. Ook meent zij dat het systeem niet beperkt zou mogen blijven tot de nieuw aan te stellen docenten, maar ook van toepassing zou moeten zijn op de zittende docenten. Zeker gezien de geringe kans op het aanstellen van nieuwe docenten (zie onder F13) zou deze mogelijkheid tot het sturen op kwaliteit anders danig ingeperkt worden. De commissie heeft zelf onder F12 een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan zij tot een positieve conclusie is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. Zij stelde daarbij ook vast dat verschillende leden van de staf goede contacten hebben met de beroepspraktijk. De aanwezige expertise in het docententeam als geheel is volgens de commissie voldoende breed. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen naar behoren is. De commissie concludeert dat het personeel naar haar oordeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘3. Inzet van personeel’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’. 3.4.
Voorzieningen
Materiële voorzieningen (F15) De zelfstudie geeft een beschrijving van de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken: collegezalen (inclusief de aanwezige faciliteiten), werkgroepruimtes, laboratoria, practicumzalen, computers, computerleerzalen, de elektronische leeromgeving (Nestor), speciale software ten behoeve van sommige cursussen (E-lab en GIMMICS), en de bibliothecaire voorzieningen. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. Voorafgaand aan het bezoek heeft de commissie op haar verzoek toegang gekregen tot de elektronische leeromgeving Nestor. De commissie is van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen in het algemeen toereikend zijn om het programma te realiseren, al plaatst zij op sommige punten een kanttekening. De bibliotheekvoorzieningen zijn de afgelopen tijd versoberd en waren ten tijde van het visitatiebezoek alleen ’s ochtends toegankelijk. De commissie heeft begrepen dat de bibliotheek Farmacie over enige tijd zal worden ondergebracht bij het (naburige) UMCG maar zij heeft 144
QANU / Farmaceutische Opleidingen
niet de indruk gekregen dat de kwaliteit van de opleiding hieronder te lijden zal hebben. Kleinere onderwijsruimtes (bijvoorbeeld voor projectwerk) zijn slechts in beperkte mate beschikbaar. De elektronische leeromgeving wordt zeer wisselend ingevuld door docenten. De commissie meent dat van dit instrument beter gebruikgemaakt zou kunnen worden en ziet hier een aanknopingspunt met de noodzaak van professionalisering van zittende docenten (zie F 14) bijvoorbeeld op het gebied van het gebruik van ICT-voorzieningen in het onderwijs. Score: v Studiebegeleiding (F16) De zelfstudie geeft een beschrijving van de activiteiten die plaatsvinden op het gebied van de studievoorlichting aan aspirant-studenten en op het gebied van de aansluiting tussen VWO en WO, waaronder deelname aan het facultaire initiatief om VWO-leerlingen te ondersteunen bij het vervaardigen van profielwerkstukken (het zogenaamde Bètasteunpunt). Verder wordt een overzicht gegeven van de activiteiten op het gebied van studievoorlichting aan de ingeschreven studenten in de loop van hun opleiding. Daarbij speelt Nestor, de elektronische leeromgeving van de RUG, volgens de zelfstudie een belangrijke rol. Eerstejaars worden bij hun studieactiviteiten begeleid door tweedejaarsstudenten, die daarvoor getraind en ondersteund worden door de studieadviseurs van het bureau Onderwijs. De studieadviseurs houden dagelijks een inloopspreekuur en houden regelmatig voorlichtingsbijeenkomsten over zaken als studiefinanciering, het propedeuseprogramma, en keuzemogelijkheden na de bacheloropleiding. Zij volgen de studieverrichtingen van de eerstejaars studenten (met behulp van ProgRESS, het systeem van studievoortgangsregistratie) en roepen vertraagde studenten op voor een gesprek. Na het eerste jaar ligt het initiatief tot begeleiding en advisering bij de student zelf. Verdergaande voorlichting over inhoudelijke aspecten van de studie is in handen van de docenten, met name de tutoren onder hen. Studenten kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan het tutorensysteem. De door hen gekozen tutor organiseert een aantal groepsbijeenkomsten en individuele gesprekken om studenten te begeleiden bij het maken van keuzes. De zelfstudie wijst erop dat specifiek voor de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen geldt dat, naast de studieleider (zie par. 2B onder F6), ook de studieadviseur vanwege de sterk individuele invulling van het programma, de student actief bijstaat bij het maken van een keuze voor een onderzoeksgebied, totdat het programma is goedgekeurd door de examencommissie. Oordeel commissie De commissie heeft bij de verschillende gesprekken met studenten expliciet gevraagd naar hun oordeel op dit facet. Zij blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/advisering en de informatievoorziening die zij in de praktijk (kunnen) ontvangen. De studieadviseurs blijken goed toegankelijk te zijn. Op de vraag van de commissie naar hun ervaringen met het tutoraat hebben de studenten aangegeven dat dit instrument in feite weinig effectief is. Voor de volledigheid moet echter wel vermeld worden dat de animo van studentenzijde voor het tutoraat vrij beperkt is. De commissie is van oordeel dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en over het geheel genomen ook aansluiten bij de behoefte van de studenten. Score: v QANU / Farmaceutische Opleidingen
145
Gewogen eindoordeel over ‘4. Voorzieningen’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’. 3.5.
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten (F17) Bij de interne kwaliteitszorg voor het onderwijs binnen de afdeling Farmacie (bachelor en master Farmacie, bachelor Farmaceutische Wetenschappen) zijn vier commissies betrokken: de Evaluatiecommissie, de Examencommissie, de Opleidingscommissie en de Raad van Advies. Voor elk van de betrokken organen wordt in de zelfstudie een korte beschrijving gegeven van de samenstelling en de rol daarvan binnen de interne kwaliteitszorg. De Opleidingscommissies evalueren het onderwijs op curriculumniveau. De Evaluatiecommissie speelt een centrale rol in de controle op cursusniveau (dat wil zeggen afzonderlijke programmaonderdelen). Zij onderwerpt de cursussen aan een periodieke evaluatie door middel van vastgelegde procedures. Verbeteringen in het onderwijs worden aangebracht op grond van de bevindingen van de Evaluatiecommissie en de Opleidingscommissies. Alle cursussen van de bacheloropleiding Farmacie, de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Farmacie worden periodiek geëvalueerd. De eerstejaars cursussen ieder jaar, de overige vakken clustersgewijs eens in de drie jaar, cursussen met een nieuwe docent of waarvan de inhoud significant is veranderd of waarop relatief veel kritiek is geuit, worden in het volgende cursusjaar weer geëvalueerd. De resultaten van de geëvalueerde cursussen worden besproken in de Evaluatiecommissie; deze onderneemt waar nodig actie en gaat na in hoeverre verbeteringen worden gerealiseerd. Binnen de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen worden de opleidingsspecifieke onderdelen van het curriculum in het algemeen door de Opleidingscommissie geëvalueerd. Gezien de kleine aantallen studenten is hiervoor geen aparte (evaluatie-)commissie ingesteld. Evaluaties binnen deze opleiding vinden plaats door middel van groepsgesprekken of vragenlijsten (bij onderzoeksprojecten). Sommige keuzecursussen worden meegenomen door de Evaluatiecommissie die is ingesteld ten behoeve van kwaliteitszorg in de Farmacie-opleidingen. Als toetsbare streefdoelen voor de interne kwaliteitszorg worden genoemd: • •
het tot nul reduceren van het aantal ‘probleem’-cursussen, waarbij gesprekken tussen docenten en Evaluatiecommissie plaatsvinden; en het streven, voortvloeiend uit het Bètaconvenant, naar een propedeuserendement van 70% na één jaar.
De zelfstudie geeft aan dat zowel op het niveau van de RUG als op facultair niveau initiatieven zijn ontwikkeld ter bevordering van de kwaliteit van het onderwijs (Handboek en Protocol Kwaliteitszorg Onderwijs RUG, Nota Kwaliteitszorgsysteem voor de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen). Deze initiatieven zijn mede bepalend voor de kwaliteitszorg binnen de bij deze visitatie betrokken opleidingen, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie heeft de beschikbare documentatie bestudeerd (inclusief de kwaliteitszorgplannen op facultair en universitair niveau) en heeft onder meer met studenten en docenten ge146
QANU / Farmaceutische Opleidingen
sproken over de invulling van de interne kwaliteitszorg. Zij stelt vast dat de opleidingen periodiek worden geëvalueerd en dat deze activiteiten een cyclisch karakter kennen In de zelfstudie is een tweetal concrete streefdoelen gepresenteerd en deze zijn goed toetsbaar. De commissie oordeelt zonder meer positief op dit facet: er worden frequente evaluaties gehouden waarvoor streefdoelen zijn gesteld en waarbij studenten intensief zijn betrokken, ook in de speciaal daarvoor ingestelde en actief opererende Evaluatiecommissie. De voorgenomen verdere implementatie van een integraal en cyclisch kwaliteitszorgbeleid oogt volgens de commissie veelbelovend. Score: g Maatregelen tot verbetering (F18) In een bijlage bij de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de acties die zijn ondernomen naar aanleiding van de vorige visitatie, inclusief de reactie die daarover aan de Inspectie Hoger Onderwijs is gericht. Oordeel commissie Studenten hebben zich tijdens het visitatiebezoek in het algemeen positief uitgelaten over het interne kwaliteitszorgsysteem. Zij geven aan dat op tekortkomingen die naar voren komen bij onderwijsevaluaties, in het algemeen adequaat wordt gereageerd. Zij zijn ook sterk bij deze activiteiten betrokken, gezien hun in het algemeen goede respons bij enquêtes en de actieve rol van de studievereniging. De commissie heeft vastgesteld dat de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie nauwelijks zijn opgepakt door het opleidingsmanagement. In een addendum op de zelfstudie werd een overzicht gegeven van de acties die in 2002 richting Inspectie Hoger Onderwijs zijn aangekondigd als follow-up van de visitatie die in 2000 had plaatsgevonden. Op verschillende punten moest de commissie constateren dat deze bij sommige opleidingen nog steeds actueel zijn (geringe borging van interne samenhang, het beperkte probleemoplossend vermogen bij studenten, het gebrek aan structurele aandacht voor ethische aspecten, toetsing meer op kennis dan op inzicht, de voor het merendeel weinig studentactiverende werkvormen, de noodzaak van (bij)scholing van de zittende staf, en een weinig ambitieus beleid ten aanzien van internationaliseringsactiviteiten). Vooral bij de bacheloropleiding behoeven deze punten nog steeds aandacht. De commissie is concluderend van oordeel dat de opleidingen met wisselend succes hebben aangetoond dat er in de afgelopen periode evaluatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarvan de uitkomsten de basis hebben gevormd voor verbeteringen/verbetermaatregelen. Ondanks het positieve oordeel van de studenten over de effectiviteit van de kwaliteitszorg en ondanks de indruk van de commissie dat het zeker niet schort aan de organisatorische opzet van de interne kwaliteitszorg (zie F17), heeft de commissie in haar oordeel over dit facet zwaar laten meewegen dat er ten aanzien van de bacheloropleiding nauwelijks is gereageerd op de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Op grond daarvan komt zij tot een onvoldoende op dit facet voor de bacheloropleiding. Omdat zij de situatie bij de masteropleiding in dit opzicht wezenlijk beter acht, komt zij voor deze opleiding tot een voldoende.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
147
Score: bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen: o masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen: v Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld (F19) De betrokkenheid van medewerkers en studenten bij de interne kwaliteitszorg wordt aan de hand van hun rol in verschillende organen beschreven. De betrokkenheid van beroepenveld en alumni komt vooral tot uiting door: • • •
de inbreng van apothekers (vaak alumni van de opleiding) bij het aanbrengen van wijzigingen in cursussen als Introductie Apotheek, Geneesmiddelproductie en Onderzoek, en het stageonderwijs; de betrokkenheid van apothekers als docent bij de cursus Receptuurkunde en de rol van stagemeesters uit de openbare en ziekenhuisfarmacie bij de invulling van de stage; het gebruik van apothekers als externe deskundigen bij de afsluitende toetsing van cursussen (Recepteerkunde, Farmacotherapie, Geneesmiddelproductie en Onderzoek).
De opleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen heeft (nog) kleine aantallen afgestudeerden en zal, naast het periodieke universitaire onderzoek onder RUG-afgestudeerden, zelf haar eigen afgestudeerden blijven volgen. Oordeel commissie De commissie is op grond van de beschikbare informatie van oordeel dat docenten en studenten in voldoende mate betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. De in de zelfstudie genoemde organen die een sleutelrol spelen in de interne kwaliteitszorg, bestaan uit zowel docenten als studenten. Vooral de laatsten vertonen zoals al werd vermeld, grote betrokkenheid bij de kwaliteitszorg. Met docenten wordt bovendien overleg gepleegd wanneer evaluaties daartoe aanleiding geven en ook wordt in hun functioneringsgesprekken ingegaan op de resultaten van de evaluaties. De betrokkenheid van afgestudeerden en beroepenveld komt vooral tot uiting in het daadwerkelijk betrekken van in de beroepspraktijk werkzame afgestudeerden bij het verzorgen van bepaalde delen/aspecten van het onderwijs (actualisering cursussen, stages, GIMMICS-simulatie, toetsing). De opleidingen beschikken daarnaast over een op universitair niveau opgestelde WO-monitor onder afgestudeerden van de opleiding (zie onder F20). De commissie zou het opleidingsmanagement willen adviseren om de contacten met de beroepspraktijk op een hoger niveau te tillen dan het leveren van een concrete onderwijsbijdrage. Daarbij zou aansluiting gezocht kunnen worden bij het voorgenomen kwaliteitszorgsysteem waarin sprake is van de noodzaak van ‘structurele externe contacten’ ten behoeve van een aantal (kwaliteitszorg)doeleinden. In het kader daarvan zou zeer goed het eventuele arbeidsmarktperspectief van afgestudeerde bachelors aan de orde gesteld kunnen worden (zie ook onder F1). Het geheel overziende, komt de commissie tot een voldoende score op dit facet. Score: v
148
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Gewogen eindoordeel over ‘5. Interne kwaliteitszorg’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Zij is van oordeel dat de onvoldoende score van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen op facet 18 (Maatregelen tot verbetering) ruimschoots wordt gecompenseerd door de goede score op facet 17 (Evaluatie resultaten). 3.6.
Resultaten
Gerealiseerd niveau (F20) Wat betreft het gerealiseerd niveau verwijst de zelfstudie naar de bijgevoegde lijsten van: • • • •
de onderzoeksprojecten in het kader van het onderdeel Communicatie en Oriëntatie (bachelor Farmacie); het bachelorproject van de bachelor Farmaceutische Wetenschappen, de onderzoeksprojecten van de masteropleiding Farmacie respectievelijk van de doctoraalopleiding; de onderzoeksprojecten van de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen.
Oordeel commissie Uit de laatste versie van de door de commissie bestudeerde WO-monitor komt een wisselend beeld naar voren van de wijze waarop afgestudeerden van de ongedeelde opleiding terugblikken op hun studie. Zij oordelen in het algemeen positief over hun opleiding en hebben doorgaans ook snel een baan gebonden maar zij kraken toch wel enkele harde noten over de mate waarin competenties zijn aangeleerd. Het gaat daarbij om vaardigheden op het gebied van wetgeving, organisatie en financiën, van het schrijven van beleidsstukken, van het deelnemen aan wetenschappelijke debatten en van het functioneren in een organisatie. De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek op basis van de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeerwerken een selectie gemaakt van: • • • •
twaalf verslagen van bachelorprojecten uit de bacheloropleiding Farmacie (in het kader van het onderdeel Communicatie en Oriëntatie); twaalf verslagen van doctoraalprojecten c.q. masterprojecten uit de masteropleiding Farmacie; vijf verslagen van onderzoeksprojecten uit de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen; en vijf onderzoeksprojecten uit de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen (zowel variant onderzoek als variant Bedrijf en Beleid).
Het verschil tussen de aantallen opgevraagde afstudeerwerken wordt verklaard doordat er van de laatstgenoemde twee opleidingen nog nauwelijks afstudeerwerken beschikbaar waren. De afstudeerwerken zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. De commissie concludeert dat de bestudeerde afstudeerwerken in het algemeen van voldoende tot goed niveau zijn. QANU / Farmaceutische Opleidingen
149
Wel viel het haar op dat de richtlijnen voor het afstudeerwerk vaak niet consequent waren toegepast, zowel in de uitvoering als in de beoordeling. Veel scripties waren gekoppeld aan lopend (promotie-)onderzoek, hetgeen de commissie een goede zaak vindt. Ook stelde zij met genoegen vast dat het advies van de vorige visitatiecommissie om een tweede beoordelaar aan te wijzen bij de beoordeling van een afstudeerwerk, inmiddels praktijk is geworden bij de afsluitende onderzoeksprojecten van de masteropleidingen. De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen in tegenstelling tot de bacheloropleiding Farmacie wel een onderwijsonderdeel kent dat dient als formele afsluiting van de opleiding, nl. het bachelorproject met een omvang van 9 ECTS (Technische Farmacie) en 10-20 ECTS (overige afstudeerrichtingen). Score: v Onderwijsrendement (F21) De zelfstudie geeft een weergave van de propedeuserendementen van de bacheloropleiding Farmacie t/m het studiejaar 2004-2005 (waarbij het sinds 2002-2003 gaat om de bacheloropleiding) en van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen sinds de start van de opleiding in 2000/01. Over de rendementen van de beide masteropleidingen zijn nog geen gegevens beschikbaar. Als streefrendementen worden voor beide bacheloropleidingen genoemd de 70% (na één jaar) die is vastgelegd in het Bètaconvenant. Voor de beide masteropleidingen zijn in de zelfstudie geen streefrendementen gepresenteerd. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleidingen concrete streefcijfers hanteren voor alleen de betrokken bacheloropleidingen. De propedeuserendementen van de oude, ongedeelde opleiding Farmacie waren redelijk goed. De KUO-gegevens tonen aan dat van de cohorten 1997-1998 t/m 1999-2000 na drie jaar gemiddeld ruim tweederde van de studenten de propedeuse had behaald. De voorlopige rendementsgegevens over het eerste jaar van de bacheloropleiding Farmacie laten cijfers zien die in dat beeld passen. Zowel in de oude als de nieuwe situatie wordt het streefrendement (70% na één jaar) bij lange na niet gehaald, al komt het rendement na drie jaar wel in de buurt van het streefniveau. De postpropedeutische rendementen (na vijf jaar studieduur) van de eerste cohorten van de bacheloropleiding Farmacie zijn hoog. De beschikbare gegevens over het propedeuserendement van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen zijn te divers om daar een gedegen oordeel aan te kunnen verbinden. Bovendien gaat het bij deze opleiding om zeer kleine aantallen studenten. Wel is duidelijk dat voor de eerste cohorten sinds 2000-2001, toen de opleiding startte, het postpropedeutisch rendement van de bacheloropleiding (na vijf jaar studieduur) zeer hoog lag.
150
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Voor een conclusie over de rendementen van de betrokken masteropleidingen is het nog te vroeg. Het postpropedeutisch rendement van de oude doctoraalopleiding (op basis van afstuderen binnen een cluster van verwante opleidingen na acht jaar) was goed: variërend tussen de 80 en 90%. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘6. Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’. 3.7.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen van de RU Groningen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
151
BIJLAGE 1A Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen Rijksuniversiteit Groningen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
Oordeel *)
+ +
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
Facet F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen WO F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen WO F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel *) v v v v v
F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
v v g v v v v v v v v g o v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
152
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 1B Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen Rijksuniversiteit Groningen Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel *)
+
2. Programma
+
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
Facet Oordeel *) F1. Domeinspecifieke eisen v F2. Niveau v F3. Oriëntatie v F4. Eisen WO v F5. Relatie doelstellingen en v programma F6. Samenhang programma v F7. Studeerbaarheid en v studielast F8. Instroom v F9. Duur v F10. Afstemming vormgeving v en inhoud F11. Beoordeling en toetsing v F12. Eisen WO v F13. Kwantiteit personeel v F14. Kwaliteit personeel v F15. Materiële voorzieningen v F16. Studiebegeleiding v F17. Evaluatie resultaten g F18. Maatregelen tot v verbetering F19. Betrokkenheid van v medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
v v
_______________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Farmaceutische Opleidingen
153
BIJLAGE 2 De doelstellingen van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen van de RU Groningen In de Onderwijs- en Examenregelingen (OER’en) zijn de doelstellingen van de opleidingen geformuleerd. Deze bijlage geeft een overzicht van de doelstellingen van de bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Medisch Farmaceutische Wetenschappen. Bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen De bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen heeft de volgende doelstellingen: a. Het bijbrengen van de benodigde theoretische kennis en praktische vaardigheden op de diverse deelgebieden van de farmaceutische wetenschappen. b. Het ontwikkelen van voldoende analytisch (probleemoplossend) denkvermogen om te anticiperen op de veelal complexe farmaceutische vraagstellingen. c. Het leren integreren van kennis uit de verschillende deelgebieden van de farmaceutische wetenschappen ten behoeve van specifiek farmaceutische vraagstellingen. d. Het leren zelfstandig en/of in groepsverband te werken aan een wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevante vraagstelling. e. Kennismaking met de beginselen van fundamenteel of toegepast wetenschappelijk onderzoek. f. Het opdoen van ervaring in mondeling en schriftelijk rapporteren over wetenschappelijk en/of maatschappelijk relevante onderwerpen. g. Inzicht bieden in de maatschappelijke betekenis van de farmaceutische wetenschappen en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden. h. Inzicht bijbrengen in de beroepsmogelijkheden. i. Academisch vormen. j. In de propedeuse een representatief beeld geven van de studie in haar geheel. k. In de propedeuse selecteren op de geschiktheid van de student voor de studie. l. Voorbereiden voor een verdere studieloopbaan.
154
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 3A
Programma bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen Rijksuniversiteit Groningen Omvang: Structuur:
3 studiejaren ofwel 180 ECTS Algemeen verplicht deel waarin tenminste het propedeusejaar gemeenschappelijk is met de Ba-Farmacie. In het derde jaar een keuze uit twee afstudeerrichtingen: Algemene Farmaceutische Wetenschappen of Technische Farmacie
Overzicht programmaonderdelen bacheloropleiding Farmaceutische Wetenschappen (RUG) Jaar
Onderdeel
1
Alg. en Anal. chemie I
2
Werkvormen
Toetsvorm
6
practicum,
Practicum Alg. en Anal. chemie I Theorie Celbiologie Practicum
4 3
computerpracticum college, werkcollege practicum
praktische uitvoering, verslagen
Celbiologie Theorie
7
Diabetes Farmacie en Samenleving I
3 3
Fysiologie I
4
Fysische Farmacie Inleiding Technische Farmacie Introductie Apotheek/Farmacie
4 6 4
Organische Chemie I A+B PC-gebruik
9 1
Wiskunde en Statistiek Algemene Farmacologie I Algemene Farmacologie II Analytische Chemie II Practicum Analytische Chemie II Theorie Farmaceutische Microbiologie I
6 3 4 4
college, computerpracticum college college, PGO werkgroepen college, computerpracticum, PGO werkgr. college, werkcollege college, werkcollege college, PGO werkgroepen, practicum college, werkcollege college, computerpracticum college, werkcollege college college practicum
6 4
college college, practicum
Farmacochemie Farmacokinetiek Inleiding
4 4
Fysiologie II Fysiologie Practicum
3 3
college college, werkcollege, computerpracticum college, werkcollege practicum
QANU / Farmaceutische Opleidingen
EC
schriftelijk tentamen praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen portfolio mondeling tentamen, presentatie, verslag schriftelijk tentamen, presentatie schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen portfolio, presentatie schriftelijk tentamen practicumtoets schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen, praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen computertoets, praktische uitvoering, verslag
155
2
Geneesmiddelgroep Lijn jaar 2, Oriëntatie Geneesmiddelonderzoek Metabolisme en Toxicologie of Numerieke toepass. in de farmacie Organische Chemie Practicum Technologie en Biofarmacie (TBF)
3
3
156
4 2
college college
schriftelijk tentamen portfolio
4
verschillende werkvormen
verschillende toetsvormen
6 9
practicum college, practicum
praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen, praktische uitvoering, verslagen
Afstudeerrichting Algemene Farmaceutische Wetenschappen Lijn jaar 3 Ethiek en 11 onderzoek, college, PGO Communicatie en Oriëntatie werkgroep, (Oriëntatie FWN) bachelorproject 10- onderzoek 20 AVV 5 college Undergraduate Basisvakken en 25- verschillende keuzevakken i.onder meer docent 35 werkvormen Afstudeerrichting Technische Farmacie Chemie, Technol. & Samenleving 10 college, werkcollege, PGO werkgroep, practicum Fysische Transportverschijnselen I 4 college, werkcollege Recepteerkunde en Geneesmiddelv. 9 college, practicum Eenfase reactoren
6
college, werkcollege
Formulering
6
Innovatieve Geneesmiddelvormen Farmokinetiek practicum
4
practicum, PGO werkgroep college
Wiskunde B AVV
5 5
bachelorproject
9
3
practicum, college, werkcollege college, werkcollege verschillende werkvormen onderzoek
presentatie, verslag
uitvoering, presentatie, verslag schriftelijk tentamen verschillende toetsvormen verslag, presentatie, schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen schriftelijk tentamen, praktische uitvoering, verslagen schriftelijk tentamen, computeropdracht verslagen verslag, presentatie, schriftelijk tentamen praktische uitvoering, presentatie schriftelijk tentamen verschillende toetsvormen presentatie, verslag
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 3B
Programma masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen Rijksuniversiteit Groningen Omvang: Structuur:
twee studiejaren ofwel 120 ECTS specialisatie mogelijk richting wetenschappelijk onderzoek (P-variant) of richting onderzoek en Beleid en Bedrijf (M-variant).
Programmaonderdelen masteropleiding Medisch-Farmaceutische Wetenschappen (RUG) Variant
Onderdeel
Onderzoek
masterclass MedischFarmaceutische Wetenschappen Hoofdvakonderzoek Scriptie en/of hoofdvaktentamen Bijvakonderzoek Colloquium Keuzevakken masterclass Medisch Farmaceutische Wetenschappen Hoofdvakonderzoek Keuzevakken Colloquium Cursus Bedrijf en Beleid
Bedrijf & Beleid
Bedrijfsstage
QANU / Farmaceutische Opleidingen
EC
Werkvormen
Toetsvorm
hoorcollege, werkcollege
schriftelijke opdrachten en presentaties
40-54 5
onderzoek zelfstudie
uitvoering, presentatie, verslag mondeling tentamen of verslag
30 5 23-37 3
onderzoek zelfstudie diverse werkvormen hoorcollege, werkcollege
uitvoering, presentatie, verslag presentatie, verschillende toetsvormen schriftelijke opdrachten en presentaties
40 12 5 20
onderzoek diverse werkvormen zelfstudie hoorcollege, werkcollege, projectonderwijs
40
onderzoeksstage
uitvoering, presentatie, verslag verschillende toetsvormen presentatie schriftelijke opdrachten, tentamen, mondelinge presentaties uitvoering, presentatie, verslag
3
157
158
QANU / Farmaceutische Opleidingen
4.
De bacheloropleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen en de masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences aan de Universiteit Leiden
a. Naam, CROHO-nummer en varianten: • bacheloropleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen (BSc); 50207; voltijds en deeltijds • masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences (MSc); 60207; voltijds b. Organisatorische inbedding in de universiteit: De opleidingen worden verzorgd door het Centrum voor Bio-Farmaceutische Wetenschappen binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen, Universiteit Leiden c. Vorig visitatierapport: Eindrapport van de VSNU-Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen (juni 2000) d. Start opleidingen: Bacheloropleiding: september 2002 Masteropleiding: september 2002 e. Oordeel commissie: de opleidingen voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit Vooraf Het voorliggende rapport bevat het oordeel van de Visitatiecommissie Farmaceutische Wetenschappen van QANU over de twee door de Universiteit Leiden op 12 september 2005 ter beoordeling voorgelegde opleidingen: de bacheloropleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen (hierna: BFW) en de masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences (hierna: BPS). Het vormt de neerslag van haar visitatiebezoek aan de opleidingen van 28 februari t/m 1 maart 2006. Het oordeel van de commissie op de kwaliteitsonderwerpen 1 en 2 uit het NVAO-kader (De doelstellingen van de opleiding respectievelijk Het programma) is gedifferentieerd voor de twee betrokken opleidingen. Voor de kwaliteitsonderwerpen 3 t/m 6 (respectievelijk Inzet van personeel, Voorzieningen, Interne kwaliteitszorg, en Resultaten) is één integraal oordeel geformuleerd dat van toepassing is op beide opleidingen. Onder elk facet wordt het oordeel van de commissie voorafgegaan door een korte, feitelijke weergave van de (onder meer in de zelfstudie) aangetroffen informatie. De oordelen in dit rapport hebben ook betrekking op de deeltijdse variant van de bacheloropleiding BFW. Het programma daarvan is gelijk aan dat van de voltijdse opleiding. Alleen wanneer de commissie daartoe aanleiding zag, heeft zij in het rapport specifieke opmerkingen over de deeltijdse variant gemaakt. De commissie heeft voorafgaande aan het visitatiebezoek de studenten die als haar gesprekspartner zouden optreden, verzocht om zich te beraden over de passages in de zelfstudie over de facetten die met name voor studenten van belang zijn: F6 t/m F11 en F14 t/m F19. Dat heeft erin geresulteerd dat zij nog voor het visitatiebezoek kon beschikken over een schriftelijk commentaar van een groep van vijftien studenten die zij tijdens het visitatiebezoek heeft gesproken, waaronder een student die de deeltijdse variant van de bacheloropleiding volgt. QANU / Farmaceutische Opleidingen
159
Tenslotte zij erop gewezen dat de huidige overgangssituatie bij de invoering van de bachelormasterstructuur met zich meebrengt dat het oordeel over de masteropleiding deels is gebaseerd op kwaliteitsoordelen over de ongedeelde opleiding (zoals bij de facetten F20 en F21) en deels op voornemens. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met de plaats van de visitatie Farmacie in cluster 4 van de NVAO-overgangsregeling ‘Van visitatie naar accreditatie’. Afbouw oude opleiding De zelfstudie geeft een beschrijving van de stand van zaken bij de afbouw van de ongedeelde opleidingen waaruit de ter beoordeling voorliggende bachelor- en masteropleiding zijn voortgekomen: • • •
de vierjarige doctoraalopleiding Bio-farmaceutische wetenschappen (CROHO-nr. 6163); de vijfjarige doctoraalopleiding Bio-farmaceutische Wetenschap (CROHO-nr. 6873); de vijfjarige doctoraalopleiding Farmaceutische Wetenschappen (CROHO-nr. 6989).
Voor elk van de opleidingen wordt beschreven wanneer de instroom is gestopt, hoeveel actieve studenten er nog waren ten tijde van het opstellen van de zelfstudie, en welke overgangsmaatregelen voor hen zijn getroffen. Voor studenten van de eerstgenoemde twee opleidingen zijn, waar nodig, equivalente vakken aangeboden in de gevallen dat niet behaalde onderdelen door curriculumherziening waren uitgevallen. Ten tijde van het visitatiebezoek waren deze twee curricula, op een enkele, verlate student na, afgerond. Studenten van de laatstgenoemde opleiding konden zonder problemen overstappen op de bachelor- en masteropleiding omdat bij de ontwikkeling van dit curriculum al was geanticipeerd op de komst van de bachelor-/masterstructuur: het programma van de eerste drie studiejaren komt overeen met het programma van de bacheloropleiding BFW. De visitatiecommissie heeft tijdens het visitatiebezoek bij de studentleden van de opleidingscommissie en bij de vertegenwoordigers van de studievereniging expliciet geïnformeerd of er zich problemen voordoen bij de afbouw van de oude opleiding(en). Van studentenzijde werd aangegeven dat de afbouw naar behoren was verlopen. 4.1.
De doelstellingen van de opleidingen
4.1.A
De doelstellingen van de bacheloropleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen
Domeinspecifieke eisen (F1) De opleiding BFW is een onderzoeksgerichte basisopleiding met doelstellingen, zoals de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen van de Universiteit Leiden die voor al haar bacheloropleidingen heeft gedefinieerd. De samengevatte vakspecifieke doelstellingen van de opleiding BFW zijn dat de studenten: • •
160
een breed overzicht krijgen over het gebied van geneesmiddelenonderzoek: van ontwerp, synthese, productie en analyse van geneeskrachtige stoffen tot en met de werking en bijwerkingen van die stoffen in de mens; inzicht krijgen in de wijze waarop hypothesen op deelgebieden van geneesmiddelenonderzoek via experimenten kunnen worden getoetst en bijgesteld; QANU / Farmaceutische Opleidingen
• •
inzicht krijgen in de maatschappelijke plaats van geneesmiddelenonderzoek en zijn verschillende deelgebieden; worden gestimuleerd creatief en zelfstandig te denken.
In een bijlage bij de zelfstudie zijn de vakspecifieke doelstellingen en eindkwalificaties van de opleiding nader uitgewerkt in eindtermen (kennis en competenties) Zie bijlage 2A. De algemene eindkwalificaties van de opleiding zijn in lijn met die van andere onderzoeksgerichte basisopleidingen binnen de eigen faculteit, aldus de zelfstudie. In die zin zijn de eindkwalificaties van de opleiding te vergelijken met de ingangseisen voor toegang tot onderzoeksgerichte masteropleidingen op dezelfde of aanpalende vakgebieden binnen de faculteit. In nationaal opzicht is de opleiding ingebed in het LACDR (Leiden/Amsterdam Center for Drug Research), een samenwerkingsverband van onderzoeksgroepen van de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam. De zelfstudie meldt dat het unieke, onderzoeksgerichte karakter van de opleiding inmiddels enige navolging heeft gevonden in de opleidingen Farmaceutische Wetenschappen aan de VU, de UU en de RUG, en in de opleiding Drug Innovation aan de UU. In internationaal opzicht valt de opleiding vanwege haar unieke karakter moeilijk te vergelijken, aldus de zelfstudie. Er wordt via het LACDR samengewerkt in het zogenoemde ULLAconsortium met researchgeoriënteerde Schools of Pharmacy in Uppsala, Londen, Parijs en Kopenhagen waarvan de eerste drie vooral gericht zijn op het opleiden van apothekers en de laatstgenoemde ook farmaceuten met een researchoriëntatie beoogt op te leiden. Intensief overleg binnen dit internationale samenwerkingsverband heeft aangetoond dat programma’s en eisen ten aanzien van de verschillende bachelor- en masterprogramma’s internationaal zeer uiteenlopen. Dit heeft als gevolg dat een Erasmus-Mundusprogramma vooralsnog onmogelijk is door de grote verschillen in studieopzet. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de zelfstudie de eindkwalificaties in eerste instantie relateert aan de eisen die op facultair niveau worden gesteld aan de onderzoeksgerichte bacheloropleidingen binnen de faculteit. Gezien het unieke karakter van de opleiding is vergelijking met eisen van vakgenoten (zowel nationaal als internationaal) niet goed uitvoerbaar. Desalniettemin is de opleiding naar het oordeel van de commissie zowel in nationaal opzicht als in internationaal opzicht (zie ook onder F3) goed op de hoogte van de relevante ontwikkelingen in het bredere domein van het onderzoek in de Farmaceutische Wetenschappen. De inbedding in het LACDR en in het internationale samenwerkingsverband ULLA vormen daartoe een goede uitgangspositie. Daardoor is zij goed in staat om te beoordelen welke eindkwalificaties van een bachelorafgestudeerde op dit gebied verwacht mogen worden als ingangseisen tot een aansluitende masteropleiding. Over de eisen van de beroepspraktijk laat de zelfstudie zich slechts kort uit: men schat in dat de bachelorafgestudeerde in principe geschikt is voor banen die een geneesmiddelgeoriënteerde vooropleiding vereisen: artsenbezoeker of ondersteunende functies in een geneesmiddelgeoriënteerde omgeving bij overheid of bedrijfsleven. De commissie heeft begrip voor het standpunt in de zelfstudie dat uitstroom naar de specifieke arbeidsmarkt op het gebied van geneesmiddelonderzoek is voorzien na afronding van een aansluitende masteropleiding en niet eerder. Toch meent zij dat de opleiding er verstandig aan doet voeling te houden met een breder beroepenveld dan alleen de onderzoekwereld over de potentiële arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerde bachelor BFW die ervoor kiest om zijn/ haar studie niet te vervolgen.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
161
Het bovenstaande leidt de commissie alles overwegende tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld (zouden mogen) worden aan een universitaire bacheloropleiding in het betreffende domein. Score: v Niveau van de opleiding (F2) De zelfstudie stelt dat de eindkwalificaties van de opleiding BFW aansluiten bij algemene (internationaal geaccepteerde) kwalificaties van een onderzoekersopleiding op het gebied van de Wiskunde en Natuurwetenschappen, zoals gehanteerd binnen de plaatselijke Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen (W&N), en de Biomedische Wetenschappen. De eindtermen en competenties van de opleiding, zoals vermeld in een bijlage bij de zelfstudie, worden gekoppeld aan één of meer van de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de zelfstudie in het algemeen op correcte wijze aangeeft hoe de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de vijf dimensies die de Dublin-descriptoren onderscheiden in de kwalificaties van een universitair opgeleide bachelor. De dimensie leervaardigheden komt volgens de commissie echter minder nadrukkelijk aan de orde in de eindkwalificaties dan de analyse uit de zelfstudie suggereert. Typerend voor het niveau van bachelor vindt de commissie eindkwalificatie 11 met betrekking tot kennis (‘inzicht en kennis basisvakken, actuele concepten en werkwijzen van het geneesmiddelenonderzoek’) en eindkwalificatie 18 met betrekking tot competenties (‘onder supervisie onderzoek uitvoeren’). De commissie zou het opleidingsmanagement willen suggereren om de eindkwalificaties van de opleiding systematischer en ondubbelzinnig te formuleren. Score: v Oriëntatie van de opleiding (F3) De zelfstudie en aanvullende informatie verwijzen voor de wetenschappelijke oriëntatie naar het wetenschappelijke karakter van verschillende programmaonderdelen en van de geformuleerde eindtermen (die in algemene vorm voor alle Sciencestudenten van de faculteit gelden), en naar een internationale vergelijking van doelstellingen en programmainhoud met die van verwante opleidingen in het buitenland. De bacheloropleiding laat zich vrij goed vergelijken met een tweetal opleidingen in de Verenigde Staten: de bacheloropleiding Pharmaceutical Sciences aan de Purdue University, Indiana, en de bacheloropleiding Pharmacology and Toxicology aan de Michigan State University, Michigan. Het meest verwant is de opleiding van Purdue University maar deze duurt vier jaar en kent geen verplichte afsluitende onderzoeksopdracht. Verder zijn er verwante masteropleidingen in Kopenhagen en Canada (zie onder F3 in par. 1.B). De bachelor BFW geeft onvoorwaardelijk toegang tot de masteropleiding BPS, de ‘doorstroom’-masteropleiding. Ook tot andere masteropleidingen in Nederland is - onder voorwaar162
QANU / Farmaceutische Opleidingen
den van de desbetreffende opleidingen - toegang mogelijk. Het gaat daarbij om: Chemistry/ Biology/Biomedical Sciences (Universiteit Leiden), Life Science & Technology (Universiteit Leiden/Delft), Pharmaceutical Sciences (Vrije Universiteit), Medical and Pharmaceutical Drug Innovation/Medisch Farmaceutische Wetenschappen/ Farmacie (RU Groningen), Drug Innovation/Farmacie (Universiteit Utrecht). Oordeel De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding BFW van de Universiteit Leiden de afgestudeerde rechtstreeks toegang geeft tot tenminste één masteropleiding op universitair niveau. Zij is van oordeel dat de gepresenteerde eindkwalificaties duidelijk getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. Bij uitstek kan daarbij gewezen worden op de volgende aspecten in de geformuleerde eindkwalificaties: • • • •
het vereiste inzicht in de wijze waarop gangbare hypothesen via experimenten kunnen worden getoetst, en hoe verworven kennis kan leiden tot theorievorming; het onder supervisie kunnen uitvoeren van onderzoek; het zelfstandig kunnen vergaren van kennis; de vaardigheid tot het kritisch denken, het abstraheren en het analyseren van een wetenschappelijke probleemstelling.
Ook laat de opleiding blijken dat zij zich in termen van programma-inhoud en eindkwalificaties goed weet te positioneren ten opzichte van verwante opleidingen in het buitenland. De commissie concludeert dat zij voldoende aanwijzingen heeft dat de eindkwalificaties van de opleiding in overeenstemming zijn met de eisen van de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘1.A. De doelstellingen van de bacheloropleiding BioFarmaceutische Wetenschappen’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Doelstellingen’. 4.1.B. De doelstellingen van de masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences Domeinspecifieke eisen (F1) De opleiding BPS is een onderzoeksgerichte opleiding. De doelstellingen en eindtermen/competenties van de opleidingen zijn in een bijlage volledig beschreven en worden in de zelfstudie zelf als volgt samengevat (zie bijlage 2B). Een afgestudeerde master BPS: • •
heeft voldoende kennis en vaardigheden om op het gebied van geneesmiddelenonderzoek zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten; heeft een kritische houding ten aanzien van eigen onderzoek en dat van anderen;
QANU / Farmaceutische Opleidingen
163
• •
is in staat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek mondeling en schriftelijk openbaar te maken; kan met (internationale) vakgenoten communiceren over onderzoek en onderwijs.
Evenals bij de bacheloropleiding BFW geldt volgens de zelfstudie ook voor deze opleiding dat zij een uniek karakter heeft en zich zowel nationaal als internationaal moeilijk laat vergelijken. Voorzover dat wel mogelijk is, kan worden verwezen naar de betreffende passage onder F1 in par. 1.A . De zelfstudie benadrukt dat de ervaring leert dat van de afgestudeerden van de ongedeelde opleiding circa de helft terecht komt in promotieplaatsen aan universiteiten en (andere) onderzoeksinstellingen, regelmatig ook in het buitenland. Daarmee wordt volgens de zelfstudie bewezen dat de opleiding voldoet aan de eisen die vanuit de (inter)nationale wetenschapsbeoefening worden gesteld. Inmiddels wordt binnen de opleiding ook ervaring opgedaan met enkele afstudeervarianten die voortvloeien uit het Bètaconvenant (met name de communicatievariant en de M-variant i.c. de ‘Science-based Businessvariant’). Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de zelfstudie de eindkwalificaties in eerste instantie relateert aan de eisen die op facultair niveau worden gesteld aan alle masteropleidingen binnen de faculteit. Gezien het unieke karakter van de opleiding is vergelijking met eisen van vakgenoten (zowel nationaal als internationaal) niet goed uitvoerbaar. Desalniettemin is de opleiding naar het oordeel van de commissie zowel in nationaal opzicht als in internationaal opzicht (zie ook onder F3) goed op de hoogte van de relevante ontwikkelingen in het bredere domein van het onderzoek in de Farmaceutische Wetenschappen. De inbedding in het LACDR en in het internationale samenwerkingsverband ULLA vormen daartoe een goede uitgangspositie. Daardoor is zij bij uitstek in staat om te beoordelen welke eindkwalificaties van een masterafgestudeerde op dit gebied verwacht mogen worden en hoe de eigen afgestudeerden zich laten vergelijken met promovendi die in Leiden komen promoveren. Dat afgestudeerden van de ongedeelde opleiding in veel gevallen doorstromen naar een promotieplaats, ook in het buitenland, vindt de commissie een valide argument onder dit facet omdat het reflecteert dat in de praktijk aan internationale ingangseisen voor een promotietraject wordt voldaan. Het bovenstaande leidt de commissie tot de conclusie dat de eindkwalificaties van de opleiding goed aansluiten bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten gesteld (zouden mogen) worden aan een universitaire masteropleiding in het betreffende domein. Score: g Niveau van de opleiding (F2) De zelfstudie stelt dat de eindkwalificaties van de opleiding BPS aansluiten bij algemene (internationaal geaccepteerde) kwalificaties van een onderzoekersopleiding op het gebied van de Wiskunde en Natuurwetenschappen (zoals gehanteerd binnen de faculteit W&N) en de Biomedische Wetenschappen. De eindtermen en competenties van de opleiding, zoals vermeld in een bijlage bij de zelfstudie, worden gekoppeld aan één of meer van de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren.
164
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de zelfstudie in het algemeen op correcte wijze aangeeft hoe de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij de vijf dimensies die de Dublin-descriptoren onderscheiden in de kwalificaties van een universitair opgeleide master. De dimensie leervaardigheden komt volgens de commissie echter minder nadrukkelijk aan de orde in de eindkwalificaties dan de analyse uit de zelfstudie suggereert. Typerend voor het niveau van master vindt de commissie in het bijzonder eindkwalificatie 2 (‘zelfstandige analyse, opzetten en uitvoeren van onderzoek’) en eindkwalificaties 6 (‘onderzoek op meer dan één specialistisch deelgebied’) en 7 (‘inzichten uit verschillende deelgebieden integreren’). De commissie zou het opleidingsmanagement willen suggereren om de eindkwalificaties van de opleiding systematischer en ondubbelzinnig te formuleren. Daarmee kan worden vermeden dat vaardigheden (in de nrs. 2 en 3 van de eindkwalificaties) onder de noemer ‘kennis’ terecht komen. Score: v Oriëntatie van de opleiding (F3) De zelfstudie en aanvullende informatie verwijzen voor de wetenschappelijke oriëntatie naar het wetenschappelijke karakter van verschillende programmaonderdelen en van de geformuleerde eindtermen (die in algemene vorm voor alle Sciencestudenten van de faculteit gelden), en naar een internationale vergelijking van doelstellingen en programmainhoud met die van verwante opleidingen in het buitenland. In Europa is er een min of meer vergelijkbare masteropleiding in Denemarken aan de Danish University of Pharmaceutical Sciences in Kopenhagen. Aan deze opleiding gaat echter een bacheloropleiding tot apotheker vooraf. Een ander belangrijk verschil is dat in Kopenhagen veel meer aandacht wordt besteed aan de technologie van geneesmiddelenproductie. In Canada zijn er twee min of meer vergelijkbare opleidingen: een masteropleiding Pharmacology and Toxicology aan de Queens University, Kingston, Ontario, en een Honours Program Biology and Pharmacology aan de Mcmaster University, Hamilton, Ontario. De studenten van beide opleidingen bezitten echter een andere basis dan in Leiden, omdat er geen bacheloropleiding in de farmaceutische wetenschappen aan ten grondslag ligt. Deze opleidingen kennen een instroom vanuit verwante vakgebieden. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de gepresenteerde eindkwalificaties zonder meer getuigen van een wetenschappelijke oriëntatie. De eindkwalificaties laten zich blijkens aanvullende informatie van de kant van de opleiding moeilijk (inter)nationaal vergelijken vanwege hun unieke karakter. Desalniettemin heeft de opleiding duidelijk aangegeven hoe zij zich positioneert ten opzichte van verwante universitaire opleidingen in binnen- en buitenland. Voor wat betreft het wetenschappelijk karakter van de eindkwalificaties kan gewezen worden op: •
het vermogen tot zelfstandige analyse van wetenschappelijke problemen, analyse van relevante vakliteratuur, formulering van toetsbare hypothesen, het opzetten en uitvoeren van onderzoek, en kritische reflectie op eigen onderzoek en dat van anderen;
QANU / Farmaceutische Opleidingen
165
• • • •
kennis van de belangrijkste internationale ontwikkelingen van geneesmiddelenonderzoek; onder globale supervisie onderzoek uitvoeren op meer dan één specialistisch deelgebied van het geneesmiddelenonderzoek; het met elkaar in verband brengen en integreren van inzichten uit verschillende deelgebieden; onderzoeksresultaten als congresbijdrage of als (onderdeel van een) wetenschappelijke publicatie presenteren.
De commissie concludeert dat de eindkwalificaties goed in overeenstemming zijn met de eisen van de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. Score: g Gewogen eindoordeel over ‘1.B De doelstellingen van de masteropleiding BioPharmaceutical Sciences’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Doelstellingen’. 4.2.
Het programma van de opleidingen
4.2.A. Het programma van de bacheloropleiding BFW Vooraf De opleiding wordt verzorgd door het Leidse deel van het onderzoeksinstituut LACDR, een samenwerkingsverband van onderzoeksgroepen (secties) van de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam. De Leidse eenheid is het Centrum voor BioFarmaceutische Wetenschappen (BFW). Het is een onderdeel van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen , en omvat zeven secties, waarvan er zes behoren tot de Faculteit W&N (Analytical Bio-Sciences, Bio-Farmacie, Drug Delivery Technology, Farmacologie, Farmacochemie en Toxicologie) en één (Medische Farmacologie) tot het Leiden University Medical Centre (LUMC). De zes W&N-secties zijn verantwoordelijk voor de bachelor- en masteropleiding BFW/BPS en verzorgen deze grotendeels. De sectie Medische Farmacologie draagt bij aan het masteronderwijs (onderzoeksstages) en binnen de bacheloropleiding alleen aan de afstudeeropdracht. De bacheloropleiding kent een monodisciplinaire variant en een major/minorvariant met de opleiding Scheikunde. Daarnaast bestaan een voltijdse en een deeltijdse variant. De deeltijdse variant leidt op tot hetzelfde diploma als de voltijdse variant en kent een identiek examenprogramma. De deeltijdstudent mag er één jaar langer over doen om aan de normen van het bindend studieadvies (zie F16) te voldoen. De variant is vooral bedoeld voor zij-instromers met een HBO-diploma, voor studenten die een andere hoofdstudie volgen maar BFW als tweede studie willen doen, voor asielzoekers en voor werkenden die hun baan willen combineren met een onderzoeksgerichte opleiding in dit domein. Binnen de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen bestaan negen bachelor- en elfmasteropleidingen, die alle wetenschappelijke onderzoekersopleidingen zijn. De facul166
QANU / Farmaceutische Opleidingen
teit heeft een gezamenlijke Onderwijs- en Examenregeling (OER) en facultaire Regels en Richtlijnen voor de Tentamens, Practica en Examens voor deze opleidingen vastgesteld. Ook heeft de faculteit ten behoeve van de onderwijskwaliteitszorgcyclus een gezamenlijke Onderwijskalender opgesteld die met ingang van 2005-2006 is geïmplementeerd binnen alle opleidingen van de faculteit. De bacheloropleidingen zullen op termijn worden ondergebracht in een gemeenschappelijke facultaire ‘Bachelor School of Science’. De masteropleidingen zijn vanaf 1 september 2005 ondergebracht in de facultaire Leiden University Graduate School of Science, die ook de PhD-opleidingen omvat. De zelfstudie geeft een kort overzicht van structuur en inhoud van het programma van de opleiding (zie bijlage 3A). Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs (F4) De zelfstudie stelt onder dit facet de volgende aspecten van het programma aan de orde: • • • • • • •
de interactie tussen onderwijs en onderzoek krijgt vorm doordat de student tijdens de researchblokken in het derde studiejaar in contact komt met lopend onderzoek en bij de Onderzoekopdracht meedraait met het onderzoek van de sectie van haar/zijn keuze; vooral in de thema’s en researchblokken gaat het om onderzoeksgericht onderwijs en (actuele) research binnen de secties; een commissie van eerstejaars- en tweedejaars studenten organiseert (facultatieve) actualiteitencolleges, speciaal bedoeld voor studenten in de eerste twee studiejaren; BFW-studenten kunnen deelnemen aan seminars (meestal in het Engels) die binnen het LACDR worden georganiseerd; de studievereniging Aesculapius verzorgt halfjaarlijkse symposia over actuele, maatschappelijke of wetenschappelijke, vakgerelateerde thema’s; het probleemoplossende vermogen is aan de orde in onder meer de eerste casusweek, de vakken Analytische Chemie 1 en 2 en de researchblokken in jaar 3 en de afsluitende Onderzoeksopdracht; het stimuleren van kritisch denken en reflectie komen aan de orde in verschillende onderdelen, zoals de onderdelen casusweek, Ontwerp en synthese, en de derdejaars researchblokken.
Verder wordt beschreven hoe multidisciplinaire aspecten, communicatieve vaardigheden, en ethische en maatschappelijke aspecten aan de orde komen in het programma. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de opzet en de inhoud van het programma van de bacheloropleiding, de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, de syllabi en readers, de gebruikte tentamenopgaven en een zelf gemaakte selectie van bachelorwerkstukken (de Onderzoeksopdrachten uit het derde jaar). Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met docenten, studenten, en vertegenwoordigers van de Examencommissie en de opleidingscommissie. De commissie heeft vastgesteld dat de afsluitende bachelorwerkstukken meestal gekoppeld zijn aan lopend onderzoek. Bovendien zijn de docenten doorgaans actief in lokale onderzoeksQANU / Farmaceutische Opleidingen
167
programma’s. De commissie is van mening dat de kennisontwikkeling bij studenten van de opleiding in voldoende mate plaatsvindt in interactie tussen het onderwijs en het onderzoek. De derdejaars researchblokken maar ook het afsluitende Onderzoeksproject spelen hierbij een voorname rol. Het ontwikkelen van een wetenschappelijke attitude komt bij verschillende onderdelen aan de orde, waaronder het vak Zindelijk Argumenteren aan het einde van het derde jaar. Afgaande op de gebruikte onderwijsliteratuur en de aangetroffen bachelorwerkstukken is de commissie van mening dat de studenten in aanraking worden gebracht met de state of the art van het vakgebied. Door middel van enkele in de zelfstudie aangestipte onderwijsonderdelen wordt bij studenten de ontwikkeling van onderzoekvaardigheden gestimuleerd. Het niveau dat de commissie in de geselecteerde onderzoeksverslagen aantrof (zie ook onder F 20) is voor de commissie een illustratie dat met het programma een goede basis wordt gelegd voor de wetenschappelijke vorming van de student. Score: v Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma (F5) De zelfstudie deelt achtereenvolgens de afzonderlijke eindkwalificaties toe aan één van de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren en vermeldt tenslotte bij welke programmaonderdelen deze aan de orde komen. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de wijze waarop de doelstellingen van onderwijsonderdelen aan de eindkwalificaties van de opleiding worden gekoppeld. Zij is van oordeel dat de eindkwalificaties in het algemeen op passende wijze vertaald zijn in leerdoelen van (onderdelen) van het programma. De bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het verwezenlijken van de eindkwalificaties valt daarmee nauwkeurig te identificeren. Wel vindt ze dat de aandacht voor de ethische c.q. maatschappelijke aspecten van geneesmiddelenonderzoek wat beter in het programma tot uiting had mogen komen. Zij komt ondanks deze kanttekening tot de conclusie dat de inhoud van het programma over het geheel genomen een goede concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en wanneer er geen sprake is van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Score: g Samenhang programma (F6) De zelfstudie geeft een beschrijving van de vakken van het programma waarbij de nadruk gelegd wordt op de opbouw: naarmate de student verder komt in de studie neemt de diepte van kennis toe en wordt er een steeds sterker accent gelegd op onderzoekstraining. De cursuson168
QANU / Farmaceutische Opleidingen
derdelen zijn ingedeeld in verschillende niveaus en er is voor gezorgd dat ze ook in dit opzicht op elkaar voortbouwen. Het onderwijsonderdeel ‘Thema Effecten van geneesmiddelen’ keert in elk studiejaar terug en is bedoeld om de opgedane kennis en vaardigheden uit andere vakken te integreren. Bij de herstructurering in 2000 is expliciet aandacht besteed aan de logische volgorde van onderdelen, het vermijden van overlappen en het tijdig opsporen van lacunes. Bij die gelegenheid zijn ook de zeven ‘sectiespecialismen’ teruggebracht tot drie thema’s: Effecten van Geneesmiddelen, Ontwerp en synthese, en Drug Delivery. Elk thema kent een themacoördinator die de invulling ervan in het oog houdt. Op de jaarlijkse onderwijsdagen zijn samenhang, en mogelijke overlap of lacunes regelmatig onderwerp van overleg, volgens de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat er bij gelegenheid van de herstructurering van het curriculum in 2000 duidelijk is nagedacht over het aanbrengen van structuur in het programma en dat men hierin ook is geslaagd. De opzet van het curriculum oogt goed en de gehanteerde onderscheidingen komen de commissie alleszins redelijk voor. Wat betreft het functioneren ervan in de praktijk, heeft de commissie in het algemeen positieve reacties opgetekend in haar gesprekken met de studenten. Deze zeggen weliswaar hier en daar enige overlap waar te nemen (met name bij de ‘Thema’s’), maar die wordt niet als hinderlijk ervaren. De commissie is van oordeel dat het aspect ‘samenhang’ in een opleiding geen zaak is die eenmalig wordt beklonken bij de introductie van een nieuw curriculum of die misschien incidenteel op een onderwijsdag aan de orde komt. Het gaat hierbij om een kwaliteitsaspect van de opleiding dat regelmatig aandacht en zonodig onderhoud vergt. In dat opzicht zou hiervoor meer structurele aandacht mogen bestaan, al geeft de huidige situatie op dit punt momenteel geen aanleiding tot zorg. Overigens heeft de commissie de indruk gekregen dat de in de zelfstudie genoemde ‘onderwijsdagen’ vrijblijvend van karakter zijn en doorgaans door relatief weinig stafleden worden bezocht. De commissie is van mening dat de studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Score: v Studeerbaarheid en studielast (F7) De zelfstudie geeft een gedetailleerd overzicht van de verhouding tussen de formele studielast van afzonderlijke onderwijsonderdelen en de door studenten gepercipeerde, en stelt dat, ondanks kleine verschillen, de studielast grosso modo in evenwicht is. Bij de geleidelijke introductie van het nieuwe curriculum vanaf 2000 heeft regelmatig overleg plaatsgevonden met studenten door middel van periodieke bijeenkomsten met een afvaardiging van de studentenpopulatie en door mondelinge evaluaties met alle studenten uit het cohort dat aan het nieuwe curriculum was begonnen. Enkele struikelblokken werden geïdentificeerd (en geëlimineerd): • •
het vak Inleiding Scheikunde in jaar 1 (oplossing: andere docent); het vak Wiskunde in jaar 1 (oplossing: introductie vak Inleiding Wiskunde per 2002);
QANU / Farmaceutische Opleidingen
169
• • •
het vak Fysische Chemie (oplossing: aparte werkcolleges voor BFW-studenten); het Organisch-chemisch practicum 2 (oplossing: andere roostering); het blok Farmacologie inclusief Statistiek in jaar 3 (oplossing: intensief overleg met docent).
In een aanvulling op de zelfstudie heeft het opleidingsmanagement aangegeven dat de studeerbaarheid van de deeltijdvariant in het gedrang komt vanwege de practica, omdat deze in de praktijk niet goed in deeltijd zijn te volgen. De theoretische onderdelen en de tentamina geven echter geen problemen. Oordeel commissie De commissie heeft bij de studenten expliciet geïnformeerd naar de studeerbaarheid van het programma; bij deze groep was ook een deeltijdstudent aanwezig. Zij heeft op basis daarvan geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Wel geven zij aan dat voor major-minorstudenten het volgen van keuzevakken in het derde jaar roostertechnisch lastig is. Verder vinden ze de planning van de herkansingen in de zomer te krap. Definitieve roosters van vakken zijn vaak pas een week van tevoren bekend. Op grond van deze gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren. De in de beschrijving gegeven voorbeelden daarvan vindt de commissie voldoende overtuigend. Ook wordt middels enquêtes in het oog gehouden of de studielast van de afzonderlijke curriculumonderdelen een correcte omvang heeft. De uitvoerbaarheid van het volgen van practica in de deeltijdse variant is een punt van aandacht. De commissie is van oordeel dat het programma studeerbaar is. Score: v Instroom (F8) In de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de instroom in de afgelopen jaren: sinds 2000 is het aantal eerstejaars studenten vrij stabiel gebleken: 38 in 2000 en 42 in 2004. Verder wordt beschreven welke voorlichtingsactiviteiten er plaatsvinden (schoolbezoeken, presentaties, open dagen, voorlichtingsmateriaal et cetera). De opleiding is in eerste instantie gericht op de VWO-abituriënt met het profiel Natuur en Gezondheid. De werkelijkheid leert dat de instroom voornamelijk bestaat uit VWO-ers met dit profiel (naast VWO-ers met het profiel Natuur en Techniek, uitgelote geneeskundestudenten en enkele HBO-instromers). Evaluaties laten zien dat de aansluiting van de opleiding op het VWO-profiel Natuur en Gezondheid adequaat is. Het blijkt dat 90% van deze studenten die de bachelor hebben afgerond, doorgaan met de aansluitende masteropleiding. Een klein percentage stapt alsnog over naar de apothekersopleiding in Utrecht of Groningen. Daarnaast is er een groep uitgelote geneeskundestudenten die de opleiding BFW in feite gebruikt als parkeerstudie. In veel gevallen tonen deze studenten zich weinig gemotiveerd (zelfs bij medische vakken) en een aanzienlijk percentage ervan haakt vroegtijdig af. 170
QANU / Farmaceutische Opleidingen
De opleiding is in het algemeen tevreden over de aansluiting met het VWO maar zegt zich zorgen te maken over het dalende niveau van beginnende studenten op het gebied van taalbeheersing, chemische basiskennis en wiskunde. Door middel van facultatieve aanvullingen op c.q. aanpassingen in het programma wordt zo goed mogelijk geprobeerd de deficiënte kennis alsnog bij te brengen. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen ten aanzien van de verschillende soorten instromende studenten, van het voorlichtingsmateriaal, de verschillende voorlichtingsactiviteiten, en het ‘bijspijkeronderwijs’ voor deficiënte studenten. Bovendien heeft zij over deze aspecten met de verschillende studentengroepen van gedachten gewisseld. Zij is in het algemeen van oordeel dat de opleiding op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau van de afgestudeerden bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. De huidige studenten die in het bachelorprogramma instromen, ervaren in het algemeen geen problemen met de aansluiting op hun vooropleiding en vinden het voorlichtingsmateriaal van de opleiding adequaat. Zij weten in het algemeen zeer goed voor welk soort opleiding zij hebben gekozen; dit geldt echter beduidend minder voor de studenten die uitgeloot zijn voor Geneeskunde en de opleiding BFW gebruiken als parkeerstudie. De Examencommissie, onder meer belast met het vaststellen en uitvoeren van de toelatingsregeling, vervult de wettelijk voorziene rol. Score: v Omvang van het programma (F9) Het programma van de bacheloropleiding telt 180 studiepunten volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over drie studiejaren met een omvang van 60 studiepunten per jaar. Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Score: v Afstemming tussen vormgeving en inhoud (F10) Het didactisch concept van de opleiding is volgens de zelfstudie: de student op basis van adequate kennis van relevante vakgebieden voor geneesmiddelenonderzoek zo veel mogelijk zelfstandigheid in het verkrijgen van inzicht, vaardigheden en denken bij te brengen en zijn creativiteit te ontwikkelen. De daarvoor benodigde (basis)kennis en vaardigheden worden aangeboden in onderwijsvormen die zo gekozen zijn dat ze leiden tot zelfwerkzaamheid. Wat betreft de gehanteerde werkvormen is de opbouw van het curriculum zodanig dat in de eerste twee studiejaren de basiskennis, basisvaardigheden en studiediscipline worden bijgebracht. Daarin ligt de nadruk op hoor- en werkcolleges in relatief grote groepen. Met de QANU / Farmaceutische Opleidingen
171
ontwikkeling van de student verschuift de studiebelasting in de loop van de studie naar zelfstudie en zelfwerkzaamheid, en dit komt met name in het derde studiejaar tot uiting. Daarin ligt de nadruk meer op practica en colleges in kleine werkgroepen. Het afstudeerproject in het derde jaar (het Onderzoeksproject) is ingebed in het lopende onderzoek van een BFW-sectie en wordt door een promovendus en een staflid begeleid en beoordeeld. Deze aanpak komt volgens de zelfstudie neer op een vorm van meester-gezelrelatie. De verdeling van de studielast in deze opleiding ziet er als volgt uit. Tabel LEI.1. jaar
jaar 1 jaar 2 jaar 3
Verdeling studielast (in uren) bacheloropleiding BFW Universiteit Leiden
hoorcolleges en werkcolleges in grote groepen
practica en werkcolleges in kleine groepen
PGO
zelfstudie, verslaglegging en presentaties
280 280 85-195
606 649 575-870
160 70
634 681 305-490
afstudeerproject
420
totaal
1680 1680 1680
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van het didactische uitgangspunt dat de opleiding heeft gepresenteerd in de zelfstudie en dat wordt gekenmerkt door de begrippen zelfstandigheid en learning by doing. Zij is van mening dat deze begrippen goed aansluiten bij de doelstellingen en beoogde eindkwalificaties van de bacheloropleiding. Voorbeelden hiervan zijn in haar ogen: het toetsen van hypothesen door middel van het uitvoeren van experimenten, het zelfstandig vergaren van kennis, en het leren creatief en zelfstandig te denken. De opleiding maakt gebruik van een breed scala aan onderwijsvormen, hetgeen ook blijkt uit het aangeleverde programmaoverzicht waarin per onderwijsonderdeel ook is aangegeven welke werk- en toetsvormen worden gehanteerd. De commissie is van mening dat de gehanteerde werkvormen (inclusief de verschuiving daarin in de loop van de studie) goed aansluiten bij de bovengenoemde didactische uitgangspunten. Er is sprake van een geleidelijke toename in de zelfstandigheid, uitmondend in het afsluitende Onderzoekproject. Score: v Toetsing en beoordeling (F11) De zelfstudie beschrijft de organisatie van de toetsing en beoordeling zoals ook neergelegd in het Onderwijs- en Examenreglement. Aan de orde komen onder meer de nakijktermijn, beroepsmogelijkheden, herkansingen, en de criteria voor berekening van het eindcijfer. De gangbare wijze van toetsing is het schriftelijk tentamen. De toetsing van de practica en het afstudeerproject vindt plaats op grond van de beoordeling van een schriftelijk verslag, de getoonde praktische vaardigheden en inzet, en/of een mondelinge presentatie over de resultaten van het praktisch werk. Volgens de zelfstudie wijzen de resultaten van onderwijsevaluaties uit dat de studenten in het algemeen van oordeel zijn dat de tentamens representatief zijn voor het vak c.q. de behandelde stof, dat ze evenwichtig verdeeld zijn over de stof en dat ze eenduidig zijn. 172
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Om de docenten bewust te maken van het belang van goede vragen, het niveau van tentamens en het samenstellen van een goed en representatief tentamen is in 2004 een onderwijsdag voor BFW-docenten aan dit onderwerp gewijd. Oordeel commissie De commissie heeft de tentamenopgaven van de algemeen verplichte onderdelen van de afgelopen jaren bestudeerd alsmede enkele voorbeelden van gemaakte tentamens. Zij heeft daarnaast met de verschillende groepen van studenten en docenten van gedachten gewisseld over de toetsing. De commissie is op basis van het bovenstaande van oordeel dat tentamens in het algemeen inhoudelijk van voldoende niveau zijn. De aansluiting tussen stof en toetsen is naar behoren. Nabespreking van gemaakte tentamens behoort op individuele basis tot de mogelijkheden. Studenten zouden wel willen dat de nabespreking van tentamens beter geregeld wordt en dat de afgesproken nakijktermijnen ook in de praktijk gerealiseerd worden. De commissie is van mening dat er op het gebied van toetsing en beoordeling in de volgende opzichten verbetering mogelijk is: a. de toetsvormen zijn qua vormgeving nogal eenzijdig. In veel gevallen zijn ze sterk gericht op de reproductie van kennis en relatief weinig op het testen van studenten op inzicht, bijvoorbeeld door hun te vragen om een bepaald probleem met toepassing van de opgedane kennis op te lossen; b. borging van transparantie en consistentie in de beoordeling van toetsen zijn geen structureel onderdeel van de interne kwaliteitszorg. De samenstelling van toetsen en het beoordelen van gemaakte tentamens is sterk docentafhankelijk. Van gezamenlijke richtlijnen voor de beoordeling van verslagen is de commissie weinig gebleken Er bestaan wel voorschriften voor de uitvoering ervan, maar niet voor de beoordeling. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘2.A Het programma van de bacheloropleiding BioFarmaceutische Wetenschappen’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Programma’. 2.B
Het programma van de masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences
Vooraf De zelfstudie geeft een kort overzicht van structuur en inhoud van het tweejarige programma van de opleiding (zie bijlage 3B). In de masteropleiding kan uit vier varianten worden gekozen: • • • •
de onderzoeksvariant (met vijf tracks); de Science-Based Business (SBB)-variant; de communicatievariant; de educatievariant.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
173
Er bestaat een algemeen deel van ca. één jaar dat verplicht is voor studenten in alle varianten. De eerste onderzoekstage maakt daarvan het grootste deel uit en behoort door de studenten doorlopen te worden bij één van de secties van het Centrum voor BFW of het CHDR. De resterende invulling van de varianten bepaalt het eigen profiel van de verschillende varianten. Zo kent de onderzoeksvariant nog een substantieel onderzoeksproject en kennen de overige varianten een (interne of externe) stage van enige omvang. Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs (F4) De zelfstudie stelt onder dit facet onder meer de volgende aspecten van het programma aan de orde: • • • • •
• •
de interactie tussen onderwijs en onderzoek krijgt vorm door de algemeen verplichte onderzoeksstage (35-36 weken) en caput colleges waarin de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen aan de orde komen; de onderzoeksvariant kent een tweede onderzoeksstage van 21 weken; basistechnieken en onderzoeksattitude worden aangeleerd in een meester-gezelrelatie op basis van learning by doing; de student wordt geacht mondeling verslag te doen van zijn/haar experimenten aan alle studenten en de staf van het Centrum voor BFW en uiteindelijk zijn/haar bevindingen te presenteren in een stageverslag; de onderzoeksstage wordt doorgaans verricht binnen het kader van een promotieonderzoek van een promovendus, waardoor de student geacht wordt actuele ontwikkelingen te volgen door het bijhouden van vakliteratuur en het selecteren van het voor zijn/haar stage relevante materiaal; de projecten van de onderzoeksstages zijn zodanig vormgegeven dat de student wordt gestimuleerd het voorliggende probleem op wetenschappelijke wijze op te lossen: zelf (deel)vragen stellen en experimenten bedenken, evalueren en eventueel nieuwe proeven opzetten; er is een algemeen verplicht onderdeel Scientific Conduct waarbij de student geacht wordt een persoonlijke Code of Conduct op te stellen, gericht op het handhaven van wetenschappelijke integriteit.
Wat betreft de aansluiting met de relevante beroepspraktijk, kan gemeld worden dat de niet op onderzoek gerichte varianten een verplichte externe stage kennen in een relevante omgeving zoals bedrijf, journalistiek en scholen. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de inhoud en opzet van het programma van de opleiding, van de gebruikte wetenschappelijke literatuur en professionele handboeken, en een selectie van twaalf afstudeerverslagen (zowel reeds van de masteropleiding als van de oude doctoraalopleiding). Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met zowel docenten als studenten. De commissie heeft duidelijk vastgesteld dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen van onderzoekvaardigheden bij studenten, hetgeen het meest pregnant tot uiting komt in het algemeen verplichte onderzoeksproject. Haar positieve oordeel onder F20 over het niveau van deze projecten (die als afstudeerverslagen gelden) ondersteunt deze conclusie. De commissie is van mening dat er duidelijk interactie is tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek door de invulling van het programma (onderzoekstage, caput colleges, colloquia, 174
QANU / Farmaceutische Opleidingen
het opstellen van een persoonlijke Scientific Code of Conduct), door de feitelijke koppeling van onderzoeksprojecten aan lokaal, lopend (promotie)onderzoek, en de betrokkenheid van docenten en begeleiders bij onderzoekprogramma’s. De commissie neemt waar dat er sprake is van een intensieve wetenschappelijke begeleiding die vele voordelen biedt maar die in sommige situaties ook haar keerzijde kan hebben (zie bijvoorbeeld onder F13 en F17). De wetenschappelijke en professionele literatuur is wat de commissie betreft actueel en conform hetgeen bij een opleiding in dit domein verwacht mag worden. Door middel van externe stages is bij de niet op onderzoek gerichte varianten (Science-Based Business, communicatie, educatie) de band met de relevante beroepspraktijk duidelijk aanwezig. Maar ook de overige onderdelen binnen die varianten kunnen door de student goed worden ‘toegesneden’ op de praktijksituatie door het kiezen voor een specifieke invulling. Score: g Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma (F5) De zelfstudie deelt achtereenvolgens de afzonderlijke onderwijsonderdelen in bij één van de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren. Sleutelbegrip hierbij is: de ontwikkeling tot zelfstandig wetenschappelijk onderzoeker. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van het hierboven genoemde overzicht. Zij stelt vast dat de zelfstudie geen expliciete koppeling heeft aangebracht tussen de geformuleerde doelstellingen/ eindkwalificaties enerzijds en de programmaonderdelen anderzijds. Desalniettemin wordt wel duidelijk gemaakt wat de bijdrage van de afzonderlijke programmaonderdelen is aan het realiseren van de kwalificaties van een universitair afgestudeerde master volgens de vijf dimensies van de Dublin-descriptoren: kennis en inzicht, toepassen daarvan (met name in de vorm van onderzoekvaardigheid), oordeelsvorming, communicatie, en leervaardigheden. De feitelijk gehanteerde doelstellingen en eindkwalificaties (zie ook onder F1 in par 1.B) weerspiegelen zich inhoudelijk overigens geheel in de genoemde dimensies van de Dublin-descriptoren. De commissie komt tot de conclusie dat het programma over het geheel genomen een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en wanneer er geen sprake is van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Score: v Samenhang programma (F6) Tijdens de eerste onderzoeksstage ontdekken de studenten waar hun kwaliteiten en ambities liggen. Op grond daarvan beslist de student welke opleidingsvariant (zie het Vooraf ) hij/zij QANU / Farmaceutische Opleidingen
175
definitief kiest. De invulling van de varianten is zodanig dat de onderdelen passen bij het specifieke profiel van de gekozen variant en de sectie waarbinnen de student afstudeert. De student zelf heeft hierbij een grote mate van vrijheid. De invulling vindt plaats in overleg met de studieadviseurs en is aangepast aan de behoefte van de student. Wel is goedkeuring van de (voorzitter van de) Examencommissie vereist. Er is één doorstroomeis in deze masteropleiding: de eerste stage moet volledig met goed gevolg afgerond zijn voordat aan de tweede onderzoeksstage begonnen mag worden. Verder zijn er geen voorwaarden ten aanzien van de volgorde waarin onderdelen worden afgelegd. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de invulling van het programma vooral wordt bepaald door de (inhoudelijke richting van de) sectie waarin de student de eerste onderzoeksstage doorbrengt en het profiel van de variant waarvoor hij/zij kiest. Binnen deze kaders wordt de student de vrijheid geboden een eigen invulling te kiezen. Daarvoor is wel de goedkeuring van de Examencommissie nodig en dat verloopt niet altijd soepel, zo heeft de commissie begrepen. De commissie heeft bij de studenten geïnformeerd naar de samenhang binnen het programma. Deze hebben aangegeven tevreden te zijn met de huidige opzet, afgezien van de hierboven genoemde incidentele frictie bij het verkrijgen van goedkeuring van het programma. Alles overwegende is de commissie van mening dat de studenten een inhoudelijk samenhangend programma volgen. Score: v Studeerbaarheid en studielast (F7) De zelfstudie wijst erop dat de invulling van de masteropleiding (in termen van inhoud en volgorde) voor een groot deel door de student zelf wordt bepaald. Zij kunnen op die wijze zelf de capita selecta en keuzevakken zodanig plannen ten opzichte van de eerste onderzoekstage dat de studeerbaarheid van het programma voor een groot deel in eigen hand ligt. In de zelfstudie wordt aangegeven dat de eerste onderzoekstage tot voor enkele jaren gold als een studievertragende factor van belang doordat studenten er veel meer tijd in staken dan ervoor stond. Vanaf het moment dat uitloop niet meer werd beloond met extra studiepunten (bijvoorbeeld door de vrije keuzeruimte ermee op te vullen) treedt uitloop van de stages aanzienlijk minder op, aldus de zelfstudie. Tenslotte worden enkele rendementsgegevens opgevoerd waarmee de zelfstudie beoogt aan te tonen dat de studeerbaarheid en studielast van de opleiding als passend kunnen worden beschouwd. Oordeel commissie De commissie heeft bij de studenten expliciet geïnformeerd naar de studeerbaarheid van het programma. Zij heeft op basis daarvan geconstateerd dat deze daarover in het algemeen tevreden zijn. Wel vinden zij het lastig dat vakken maar een keer per jaar worden gegeven. Het kan in bepaalde situaties voorkomen dat een jaar gewacht moet worden op de volgende gelegenheid. Op grond van de met de studenten gevoerde gesprekken en van haar eigen taxatie van de aangetroffen gegevens over de onderwijsevaluaties, is de commissie van oordeel dat de opleiding voldoende tijd en energie steekt in het opsporen en het elimineren van onnodige studiebelemmerende factoren.
176
QANU / Farmaceutische Opleidingen
De commissie concludeert dat het programma studeerbaar is. Score: v Instroom (F8) De opleiding kende bij de start van de opleiding in 2002 een instroom van 23 studenten tegenover 18 studenten per 2004. De doelgroepen van de masteropleiding zijn bachelors BFW (de ‘doorstroom’-masters die in de praktijk verreweg het grootste deel van de instroom vormen), bachelors van verwante opleidingen in binnen- en buitenland en van verwante HBO-opleidingen. Tot de voorlichtingsactiviteiten voor de masteropleiding behoren presentaties op de facultaire masterdagen en persoonlijke gesprekken met geïnteresseerde studenten. Het voorlichtingsmateriaal geeft aan wat de masteropleiding BPS inhoudt. Beschreven wordt welke procedures worden gevolgd wanneer een verzoek tot toelating (uit het buitenland) wordt ontvangen. Deze procedures zijn vastgelegd in het Onderwijsen Examenreglement dat op facultair niveau is vastgesteld, en geldt derhalve voor alle masteropleidingen binnen de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. Het besluit over toelating wordt genomen door het faculteitsbestuur op advies van de toelatingscommissie BPS. Voor doorstroommasterstudenten is de aansluiting naadloos, zo stelt de zelfstudie. De studenten met een andere vooropleiding kiezen over het algemeen een track die zo goed mogelijk aansluit bij hun vooropleiding. Waar er vooralsnog deficiënties zijn, volgen zij keuzevakken of werken zij de deficiëntie weg door zelfstudie. In principe moeten (doorstroom)studenten hun bachelordiploma behaald hebben voordat zij aan de masteropleiding mogen beginnen. In de praktijk wordt met dit uitgangspunt echter soepel omgegaan. Wanneer er nog weinig studiepunten ontbreken en studievertraging kan worden voorkomen, mag de student toch aan de masteropleiding beginnen na toestemming van het faculteitsbestuur. Oordeel commissie Studenten hebben in de gesprekken met de visitatiecommissie aangegeven dat de doorstroom van de bacheloropleiding BFW naar de masteropleiding BPS goed verloopt, ook voor de studenten die vanuit andere opleidingen instromen. De commissie heeft kennisgenomen van de toelatingsregelingen en is van oordeel dat de opleiding daarmee op een weloverwogen wijze en met behoud van het beoogd eindniveau van de opleiding bewerkstelligt dat de opleiding qua vorm en inhoud aansluit bij de kwalificaties van de verschillende soorten instromende studenten. Score: v Omvang van het programma (F9) Het programma van de masteropleiding telt 120 studiepunten volgens het European Credit Transfer System (ECTS), verdeeld over twee studiejaren.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
177
Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Score: v Afstemming tussen vormgeving en inhoud (F10) De didactische uitgangspunten zoals geschetst onder F10 in par. 2.A over de bacheloropleiding gelden in feite ook voor de masteropleiding BPS. De kenmerkende aanpak in de vorm van werken in een meester-gezelrelatie aan steeds grotere zelfstandigheid, komt in de masteropleiding nog pregnanter tot uitdrukking. In de masteropleiding is de verhouding tussen hoor- en werkcolleges, literatuurstudie, en stages (waarin theorie en praktijk geïntegreerd worden aangeboden) sterk afhankelijk van de invulling van het individuele keuzeprogramma. De gebruikte werkvormen zijn onderzoeks- of probleemgericht. De zelfstudie geeft per mastervariant aan welke werkvormen worden gebruikt. Tabel LEI.2. Verdeling studielast (in uren) masteropleiding BPS Universiteit Leiden jaar jaar 1 jaar 2 OZ SBB Comm. Educ.
practica en werkcolleges in kleine groepen 85
zelfstudie, verslaglegging en presentaties 135
stage(s) 1460
totaal 1680
244-630 243-346 150 560
214-600 485-690 690 280
836 644-952 840 840
1680 1680 1680 1680
Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van het didactische uitgangspunt dat de opleiding heeft gepresenteerd in de zelfstudie en dat wordt gekenmerkt door de begrippen zelfstandigheid en learning by doing. Zij is van mening dat deze begrippen goed aansluiten bij de doelstellingen en beoogde eindkwalificaties van de masteropleiding. Voorbeelden hiervan zijn in haar ogen: het vermogen tot zelfstandige analyse van wetenschappelijke problemen, het formuleren van toetsbare hypothesen, het opzetten en (onder globale supervisie) uitvoeren van onderzoek, het kritisch kunnen reflecteren op eigen onderzoek en dat van anderen, en de vaardigheid om de resultaten van eigen onderzoek als congresbijdrage of als wetenschappelijke publicatie te presenteren. Ook de gehanteerde werkvormen sluiten goed aan bij het didactische uitgangspunt: • • • •
alle varianten kennen als grootste bestanddelen twee (onderzoeks)stages; het aandeel van hoorcolleges is beperkt; de begeleiding daarbij vanuit de wetenschappelijke staf is in de aanvang bijzonder intensief (in feite een-op-een) maar neemt in de loop van de opleiding met het toenemen van de zelfstandigheid van de student geleidelijk aan af; de student is voor een zeer groot deel zelf verantwoordelijk voor de invulling van het programma.
Score: v 178
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Toetsing en beoordeling (F11) De zelfstudie geeft een beschrijving van de wijze waarop de afsluitende toets van de onderdelen van het masterprogramma (zoals capita selecta, colloquia, literatuurstudie, de eerste onderzoeksstage, de externe stage) vorm wordt gegeven. Het cijfer voor de stage wordt vastgesteld op grond van de prestaties van de student tijdens de stage, het verslag en het colloquium (de mondelinge presentatie van de resultaten). Sommige secties geven aparte cijfers per onderdeel; andere doen dit niet. De evaluatie van de begeleiding bij stages gebeurde tot 2000 via een eindgesprek en daarna aan de hand van een stage-evaluatieformulier. Gebleken is echter dat dit formulier juist in de gevallen waarvoor het bedoeld was (dat wil zeggen bij het ontstaan van problemen) niet werd gebruikt. Vervolgens is het stage-evaluatieformulier omgezet in een stagebeoordelingsformulier. Dit heeft als doel: duidelijkheid te bieden over de beoordelingscriteria, de begeleider aan te zetten tot een gesprek daarover met de student, en een objectievere beoordeling van de stage mogelijk te maken. Los daarvan vindt circa vijf maanden na de start van een stage een gesprek plaats tussen de student en de studieadviseurs. Oordeel commissie Voor wat betreft de toetsing aan de hand van tentamens verwijst zij naar haar oordeel onder F11 in par. 2.A over de bacheloropleiding. De studenten hebben ten aanzien van de nakijktermijn voor tentamens in de masteropleiding opgemerkt dat deze doorgaans wel gehaald worden. De commissie heeft kennisgenomen van de regelingen die gelden voor het doorlopen van de eerste onderzoeksstage en de (externe) tweede stages. Zij heeft de indruk dat de procedurele c.q. uitvoeringskant van de zaak op papier goed is geregeld: zo is er bijvoorbeeld standaard een meelezer vanuit een andere sectie en bestaat er een standaardlijst van bespreekpunten voor een stage. Maar in de praktijk ontbreekt het nog aan feitelijke inhoudelijke richtlijnen ten aanzien van hetgeen van een onderzoeksstage en het daaruit voortvloeiende verslag verwacht mag worden. Afgaande op de aangetroffen verslagen van onderzoeksstages heeft de commissie de indruk gekregen dat daar door de staf c.q. secties op uiteenlopende wijze mee wordt omgegaan. Zij heeft niet kunnen vaststellen dat dit ten koste gaat van het niveau (zie ook F20) maar zij meent wel dat consistentie en transparantie in de beoordeling belangrijke kwaliteitsaspecten zijn van een universitaire opleiding. De commissie adviseert om aan het aspect van consistentie in de inhoudelijke beoordeling van (onderzoeks)stages meer specifieke aandacht te besteden. Het beoordelingsformulier dat door de tweede lezer wordt gehanteerd voor de beoordeling van de eerste onderzoeksstage was vrij globaal van karakter, evenals de door de meelezers gegeven commentaren. Overigens schijnen de studenten hiermee geen problemen te hebben want zij toonden zich in het algemeen tevreden over de wijze waarop de eerste stage wordt beoordeeld. De commissie concludeert ondanks haar kritische kanttekeningen dat door de beoordelingen, toetsingen en examens per saldo adequaat wordt getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Zij baseert zich daarbij vooral op het niveau van de aangetroffen stageverslagen. Score: v
QANU / Farmaceutische Opleidingen
179
Gewogen eindoordeel over ‘2.B Het programma van de masteropleiding BPS’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Programma’. 4.3.
Inzet van personeel
Eisen wetenschappelijk onderwijs (F12) De zelfstudie geeft de volgende overzichten van de samenstelling van de wetenschappelijke staf, beschikbaar voor het verzorgen van de bachelor- en masteropleiding. Tabel LEI.3. Personeelsoverzicht WP-onderwijsinzet bacheloropleiding BFW Universiteit Leiden per 1 oktober 2005 categorie
m aantal 5 6 4 21 4
fte’s 1,0 1,2 0,8 0,5 0,3
v aantal 1 3 25 1
fte’s 0,2 0,6 0,6 0
totaal aantal 6 6 7 46 5
fte’s 1,2 1,2 1,4 1,1 0,3
overig WP
-
-
-
-
-
-
totaal
40
3,8
30
1,4
70
5,2
HL UHD UD promovendi studentassistenten
percentage gepromoveerden 100 100 86 n.v.t. n.v.t. -
Tabel LEI.4. Personeelsoverzicht WP-onderwijsinzet masteropleiding BPS Universiteit Leiden per 1-10-05 categorie
m aantal 7 6 7 37 -
overig WP totaal
HL UHD UD promovendi studentassistenten
fte’s 1,3 1,2 1,4 0,9 -
v aantal 1 1 4 32 -
fte’s 0,2 0,2 0,8 0,8 -
totaal aantal 8 7 11 69 -
fte’s 1,5 1,4 2,2 1,7 -
10
0,3
6
0,1
16
0,4
67
5,1
44
2,1
111
7,2
percentage gepromoveerden 100 100 91 n.v.t. 100
Alle docenten waren op het moment van het visitatiebezoek gepromoveerd. Zij participeren in lopende onderzoeksprojecten binnen de secties c.q. het LACDR. Dit geldt voor zowel de interne docenten (binnen BFW) als de externe. Vanaf het eerste jaar van de bacheloropleiding geven hoogleraren en ervaren stafleden uit de diverse secties onderwijs. De thema’s in jaar 1, 2 en 3 van de bacheloropleiding dekken de grote lijn van de kennis en de ‘denk- en onderzoekscultuur’ uit de deelgebieden, waardoor de studenten worden geconfronteerd met actuele methodologie en probleemstellingen. De BFW-hoogleraren worden hierbij intensief ingescha180
QANU / Farmaceutische Opleidingen
keld. Omdat de opleiding een onderzoeksgeoriënteerde opleiding is, gebruiken de docenten de ruimte ook om aandacht te besteden aan actuele researchthema’s op hun vakgebied, mede met als doel om studenten enthousiast te maken voor het onderzoek en hun creativiteit te stimuleren. In de masteropleiding geven docenten in caputcolleges een up-to-date overzicht van de ontwikkelingen op een specifiek deelgebied van een discipline. Oordeel commissie De commissie heeft de volgende aspecten in overweging genomen: • het percentage gepromoveerden in de vaste wetenschappelijke staf (zie tabel LEI.3 en LEI.4); • de mate waarin docenten betrokken zijn bij onderzoekprogramma’s van erkende kwaliteit; • de mate waarin hoogleraren en UHD’s betrokken zijn bij het geven van onderwijs, met name in de eerste studiejaren. De commissie komt op basis van deze gegevens tot de conclusie dat de bacheloropleiding BFW en de masteropleiding BPS bij uitstek worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied en door docenten die een verbinding hebben met de beroepspraktijk waarvoor wordt opgeleid, in dit geval de onderzoekswereld. Score: g Kwantiteit personeel (F13) De vaste staf is voor 40% van de reguliere werktijd aangesteld voor het verzorgen van onderwijs, van de bachelor- en de masteropleiding. De onderwijscapaciteit is bij benadering evenredig over deze opleidingen verdeeld. De omvang van het door andere instituten verzorgde onderwijs (bij externe stages en bij de andere mastervarianten) is bij benadering 40% van het totale onderwijs. De zelfstudie meldt dat de beschikbare menskracht in de huidige opzet voldoende is, ook al treden er wel piekbelastingen op. Door sterke fluctuaties in de studenteninstroom (bijvoorbeeld door het verdwijnen van degenen die alsnog geneeskunde gaan studeren) is de organisatie van de researchblokken in jaar 3 van de bacheloropleiding (op locatie in de laboratoria van de secties) soms moeilijk. Er kan piekbelasting optreden omdat veel of alle stafleden dan zijn ingeschakeld bij de projecten in deze blokken. In de masteropleiding doet zich incidenteel een knelpunt voor als er te veel studenten tegelijkertijd bij dezelfde sectie met hun (eerste) onderzoeksproject willen beginnen. Tabel LEI.5. Student-staf-ratio bacheloropleiding BFW Universiteit Leiden in de afgelopen jaren jaar 2004 2003 2002 gem.
aantal fte onderwijs 7,4 7,1 8,3 7,6
aantal ingeschreven studenten 101 82 83 89
QANU / Farmaceutische Opleidingen
aantal diploma’s 12
aantal studenten per fte onderwijs 13,6 11.5 10,0 11,7
aantal afgestudeerden per fte onderwijs 1,6
181
Tabel LEI.6. Student-staf-ratio masteropleiding BPS Universiteit Leiden in de afgelopen jaren jaar 2004 2003 2002 gem.
aantal fte onderwijs
aantal ingeschreven studenten
9,4 9,9 10,1 9,8
51 56 25 44
aantal diploma’s 12 (+4) 21 (+3) 31 24
aantal studenten per fte onderwijs 5,4 5,7 2,5 4,5
aantal afgestudeerden per fte onderwijs 1,7 2,4 3,1 2,4
Oordeel commissie De commissie is van oordeel dat de student/staf-ratio van de opleidingen landelijk gezien aan de lage kant is: gemiddeld bijna twaalf studenten per fte onderwijs in de bacheloropleiding in de periode 2002-2004 en circa vierenhalf studenten per fte onderwijs in de masteropleiding. Zij kan zich echter voorstellen dat de gekozen didactische vormgeving (waarbij met name in de masteropleiding vaak sprake is van een een-op-een-situatie) moeilijk te handhaven is bij hogere studentenaantallen. De commissie is, afgaande op de beschikbare gegevens en de gevoerde gesprekken met docenten en studenten, van oordeel dat er voldoende personeel wordt ingezet om de opleidingen met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Score: v Kwaliteit personeel (F14) In 1999 zijn de onderwijsvormen van de opleiding ingrijpend aangepast. In plaats van de ‘klassieke’ colleges met practica kwamen er nieuwe onderwijsvormen die uitgingen van meer zelfwerkzaamheid van en interactie met studenten. Daartoe is indertijd een aantal intensieve onderwijsdagen georganiseerd om de staf zich die nieuwe benadering eigen te laten maken. Uit de onderwijsevaluaties blijkt dat de studenten over het algemeen tevreden zijn met de onderwijsvormen en de prestaties van de docenten, aldus de zelfstudie. Waar kritiek is, overlegt de opleidingsdirecteur met de docent en adviseert deze eventueel een cursus van het ICLON (het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing van de Universiteit Leiden) te volgen. Het Centrum voor BFW is opgezet in secties die de hoofdgebieden van het geneesmiddelenonderzoek dekken. Daardoor kan het BFW beschikken over docenten met de diverse expertises. Alle stafleden zijn betrokken bij de masteropleiding BPS en dus goed op de hoogte van de (ingangs)eisen die aan die opleiding worden gesteld. Oordeel commissie De commissie heeft op dit punt vooraf bij de studentvertegenwoordigers om commentaar gevraagd en tijdens de gesprekken met alle studentengroepen aan de orde gesteld. De studenten zijn over het geheel genomen tevreden over de didactische vaardigheden van het wetenschappelijk personeel, al zijn er volgens hen soms wel kritische kanttekeningen te plaatsen. De commissie heeft de indruk gekregen dat eisen ten aanzien van didactische vaardigheden alleen aan nieuwe docenten worden gesteld. Docentprofessionalisering van de zittende staf is blijkbaar niet verplichtend, ook niet voor promovendi, die toch een sleutelrol spelen in het on182
QANU / Farmaceutische Opleidingen
derwijs aan deze opleidingen. Wanneer daartoe aanleiding is, wordt er volstaan met advisering tot het volgen van aanvullende scholing. Daarnaast komt het de commissie voor dat wanneer geheel nieuwe onderwijsvormen worden geïntroduceerd, er niet volstaan kan worden met het aan de orde stellen van de nieuwe opzet tijdens onderwijsdagen. Daar hoort een gedegen bijscholingstraject voor alle docenten aan vooraf te gaan. De commissie heeft zelf onder F12 een aantal overwegingen genoemd op basis waarvan zij tot een positieve conclusie is gekomen over de wetenschappelijke kwaliteit van de docenten. De aanwezige expertise in het docententeam als geheel is volgens de commissie voldoende breed. Op grond van de gesprekken met de studenten en de informatie uit de zelfstudie is de commissie van mening dat de organisatorische realisatie van het programma in het algemeen naar behoren is. De commissie concludeert dat het personeel gekwalificeerd is voor de realisatie van het programma, zowel in inhoudelijke, didactische als organisatorische zin. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘3. Inzet van personeel’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Inzet van personeel’. 4.4.
Voorzieningen
Materiële voorzieningen (F15) De zelfstudie geeft een beschrijving van de voorzieningen waarover de opleidingen kunnen beschikken: collegezalen, werkgroepruimtes, practicumzalen/laboratoria, computers, computerleerzalen, ICT-voorzieningen waaronder de toegang tot de elektronische leeromgeving Blackboard, en de bibliothecaire voorzieningen (waaronder toegang tot U-LIP, de Library Information Portal). Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van de aangereikte informatie, het oordeel van de studenten gevraagd tijdens de gesprekken met de verschillende studentengeledingen en zelf een bezoek gebracht aan de genoemde voorzieningen. De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het bezoek op haar verzoek zelf kunnen inloggen op de elektronische leeromgeving Blackboard. De studenten hebben aangegeven over het geheel genomen tevreden te zijn over de beschikbare faciliteiten, afgezien van enkele minpuntjes. Zo zijn de grote collegeruimtes minder geschikt voor kleine groepen studenten. Het aantal computers is in hun ogen ontoereikend in piekperiodes, met name tijdens eerste- en tweedejaars practica. Bij sommige vakgroepen zijn de beschikbare computervoorzieningen in de masteropleiding te beperkt en bovendien verouderd. De studenten zijn zeer te spreken over het gebruik van U-LIP waarmee zij van huis uit artikelen kunnen raadplegen die ze voor opdrachten nodig hebben. QANU / Farmaceutische Opleidingen
183
De commissie heeft, afgaand op haar eigen ervaringen na het inloggen op het plaatselijke Blackboardsysteem, de indruk dat de elektronische leeromgeving beter benut zou kunnen worden. Studenten melden dat het gebruik ervan door docenten aan het toenemen is. De commissie is al met al van oordeel dat de huisvesting en materiële voorzieningen toereikend zijn om het programma te realiseren. Score: v Studiebegeleiding (F16) De zelfstudie geeft een beschrijving van de opzet van de studieadvisering, de studievoortgangsregistratie ISIS, het webprogramma U-Twist (waarmee studenten hun eigen studievoortgang kunnen controleren en zich kunnen aan- en afmelden voor tentamens), het Leids Studiesysteem (inclusief het bindend studieadvies), de individuele gesprekken met de studieadviseurs, het mentoraat (individuele begeleiding van een groepje eerstejaars studenten door een staflid), en de wijze waarop studenten worden geïnformeerd over hun studie. De zelfstudie bevat ook een eigen tekst van studenten over de mate waarin studiebegeleiding/-advisering en informatievoorziening voldoen aan hun behoefte. Oordeel commissie De commissie heeft kennisgenomen van het oordeel van de studenten zoals geformuleerd in de zelfstudie, en heeft hierover bij de verschillende gesprekken met studenten van gedachten gewisseld. Deze blijken in het algemeen tevreden te zijn over de studiebegeleiding/-advisering en de informatievoorziening die zij in de praktijk kunnen ontvangen. Het mentoraat bleek in de praktijk niet voldoende te werken (mede vanwege achterblijvende belangstelling van studentenzijde) en is per 1 september 2005 vervangen door een nieuwe opzet. Over de studieadvisering zijn de studenten goed te spreken (met name over de laagdrempeligheid van de beide studieadviseurs en de informele omgang), al dringen ze wel aan op meer duidelijkheid in de onderlinge taakverdeling en meer eenduidigheid in de voorlichting. Over de informatievoorziening zijn de studenten ook tevreden. De studiegids over de masteropleiding mag wat hen betreft wel wat uitgebreider, maar ze beseffen dat alles ook in de elektronische vorm van de studiegids te vinden is. De commissie neemt kennis van het positieve oordeel van de studenten over dit facet. Zij krijgt de indruk dat de studieadvisering goed functioneert maar vindt de constructie dat zij deel uitmaken van het Management Team Onderwijs, een weinig gelukkige. Naar haar oordeel zou de meerwaarde van studieadvisering toenemen wanneer deze een meer onbevangen positie ten opzichte van het opleidingsmanagement zou kunnen innemen. De commissie concludeert dat de activiteiten van de opleidingen op het gebied van studiebegeleiding en informatievoorziening adequaat zijn met het oog op het bevorderen van de studievoortgang en over het geheel genomen ook aansluiten bij de behoefte van de studenten. Score: v
184
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Gewogen eindoordeel over ‘4. Voorzieningen’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Voorzieningen’. 4.5.
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten (F17) De interne kwaliteitszorg wordt in de zelfstudie beschreven als een cyclisch proces, gebaseerd op de zogenaamde ‘Onderwijskalender’ van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen die per 2005/06 is ingevoerd. De activiteiten die daarin zijn voorzien, vinden op vaststaande momenten in het jaar plaats. De opleiding draagt zorg voor de onderwijsvoorzieningen, de kwaliteit van de docenten en de jaarlijkse beoordeling daarvan, de tweejaarlijkse evaluaties door docenten en studenten van het onderwijs (door mondelinge evaluaties en onderwijsdagen), het Bindend Studieadvies (BSA) en Leids studiesysteem, studentbegeleiding, en registratie van de rendementen en instroomcijfers. Als toetsbaar streefdoel bij de interne kwaliteitszorg voor de bacheloropleiding geldt dat na het eerste studiejaar van de bacheloropleiding de studentenpopulatie voor tenminste 80% bestaat uit studenten met een positief bindend studieadvies. Als toetsbare streefdoelen voor de masteropleiding worden gepresenteerd: • •
dat ongeveer 50% van de afgestudeerde masters aansluitend aan hun opleiding een promotieplaats krijgt; dat 30% een andersoortige baan in de farmaceutische sector vindt.
Voor zowel de bachelor- als de masteropleiding geldt als streefdoel dat de gewenste onderwijsrendementen worden gerealiseerd (zie onder F 21). De diverse personen en instanties die betrokken zijn bij de cyclus van de interne kwaliteitszorg worden beschreven alsmede hun taken en verantwoordelijkheden: het faculteitsbestuur, het Educatief centrum van de faculteit, de wetenschappelijk directeur, de opleidingsdirecteur, de opleidingscommissie, de examencommissie, de studieadviseurs, de studenten en hun studievereniging Aesculapius. De interne kwaliteitszorg bij de masteropleiding wijkt op één punt af van die in de bacheloropleiding: er vinden geen studentenbijeenkomsten plaats ter evaluatie van het voorgaande semester. Evaluatie vindt dan plaats via e-mail of aan de hand van persoonlijke gesprekken. Oordeel commissie De commissie heeft de beschikbare documentatie bestudeerd en heeft onder meer met studenten en docenten gesproken over de invulling van de interne kwaliteitszorg. Zij stelt vast dat de opleidingen periodiek worden geëvalueerd en dat deze activiteiten deel uitmaken van een cyclisch proces. Zij heeft de indruk dat dit proces is ingebed in een kwaliteitsbeleid ten aanzien van onderwijs en niet in een integraal kwaliteitsbeleid waarvan onderwijs een (belangrijk) onderdeel is. In de zelfstudie zijn concrete streefdoelen gepresenteerd die in het algemeen goed toetsbaar zijn. Het is de commissie opgevallen dat ook bij vormgeving van de interne kwaliteitszorg de QANU / Farmaceutische Opleidingen
185
kleinschaligheid van de opleiding een grote rol speelt: er worden gezamenlijke evaluatiebijeenkomsten gehouden van studenten en docenten, en ingevulde evaluatieformulieren dienen door de student bij de docent of de studieadviseurs te worden ingeleverd. Dit kan grote voordelen bieden doordat bijvoorbeeld zaken ‘in de wandelgangen’ of in andere informele circuits efficiënt kunnen worden geregeld, hetgeen ook veelal de praktijk is. Het heeft wel als duidelijk nadeel dat studenten nauwelijks in de gelegenheid zijn om bezwaren langs anonieme weg kenbaar te maken. Ook kan de kwaliteitszorg ten aanzien van sommige onderdelen van de masteropleiding waarin sprake is van een een-op-een-situatie, een delicate zaak worden. De commissie is van mening dat ook op deze onderdelen van de opleiding de interne kwaliteitszorg onverkort van toepassing behoort te zijn. Tenslotte vindt de commissie het merkwaardig dat de resultaten van onderwijsevaluaties in de praktijk niet standaard ter beschikking komen van alle leden van de opleidingscommissie. Ondanks de genoemde kritische kanttekeningen op deelaspecten oordeelt de commissie per saldo positief over de grote lijnen van de opzet van de interne kwaliteitszorg. Score: v Maatregelen tot verbetering (F18) De vakenquêtes worden verzorgd en uitgewerkt door het ICLON . De resultaten van mondelinge semesterevaluaties worden verwerkt door de studieadviseurs. In het Managementteam Onderwijs en de Opleidingscommissie komt vervolgens de vraag aan de orde of er maatregelen genomen dienen te worden. De zelfstudie geeft een overzicht gegeven van de bijstellingen die na de invoering van het nieuwe curriculum per september 2000 op grond van de onderwijsevaluaties hebben plaatsgevonden (betere spreiding studielast; alternatieve vakken voor de keuzeruimte in het derde jaar; tijdige bekendmaking vakkenroosters; duidelijke inroostering van de capita selecta; invoering nieuw beoordelingsformulier ten behoeve van de eerste stage). Op verzoek van de visitatiecommissie heeft het managementteam onderwijs haar een gedetailleerd overzicht toegezonden van de follow-up die is gegeven aan de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Oordeel commissie Studenten zijn goed betrokken bij de kwaliteitszorg en de studievereniging heeft een speciale commissie ingericht om de activiteiten in het kader van de interne kwaliteitszorg te volgen: de zogenaamde ‘studiecommissie’. Zij hebben zich tijdens het visitatiebezoek in het algemeen positief uitgelaten over het interne kwaliteitszorgsysteem en aangegeven dat gegronde klachten van studentenzijde in het verleden tot verbeteringen hebben geleid. De commissie heeft vastgesteld dat de conclusies en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie redelijk goed zijn opgepakt door het opleidingsmanagement. Zij baseert zich hierbij enerzijds op vergelijking van haar eigen bevindingen met die van de vorige visitatiecommissie. Maar ook het rapport van bevindingen van de Inspectie van het Hoger Onderwijs d.d. 18 juni 2003 wijst in die richting. Wat deze visitatiecommissie betreft blijven/zijn punten van aandacht: • •
186
de noodzaak van een systeem van kwaliteitsborging ten aanzien van toetsing; het stellen van eisen aan de zittende stafleden op het punt van docentprofessionalisering, en QANU / Farmaceutische Opleidingen
•
de noodzaak om de interne kwaliteitszorg enigszins meer te formaliseren zodanig dat bijvoorbeeld ook het functioneren van de meester-gezelrelatie op een zo objectief mogelijke manier kan worden geëvalueerd.
De commissie is van oordeel dat de opleidingen in voldoende mate hebben aangetoond dat er in de afgelopen periode evaluatieactiviteiten hebben plaatsgevonden waarvan de uitkomsten de basis hebben gevormd voor verbeteringen/verbetermaatregelen. Dat betekent niet dat er geen verbeterpunten meer overblijven, maar de commissie is van oordeel dat het, dit academisch jaar ingevoerde facultaire systeem van interne kwaliteitszorg een solide indruk maakt en wellicht ook op deze punten vat zal kunnen krijgen. Score: v Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld (F19) Docenten en studenten zijn betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding via onder meer de Opleidingscommissie. Daarnaast wordt door de gehele staf aandacht gegeven aan de kwaliteit van (onderdelen van) de opleiding tijdens de halfjaarlijkse onderwijsdagen. In voorkomende gevallen worden belangrijke ingrepen in het onderwijsprogramma, zoals de consequenties van de invoering van het bachelor-mastersysteem, aan de hele staf van het Centrum voor BFW voorgelegd. In dergelijke situaties wordt ad hoc ook aan studenten gevraagd deel te nemen aan het overleg. Hierbij speelt de onder F18 genoemde studiecommissie van de studievereniging ook een belangrijke rol. Afgestudeerden van de opleiding komen in zeer veel gevallen terecht op een promotieplaats binnen één van de BFW-secties danwel elders. Binnen het Centrum voor BFW zijn hun begeleiders als docent betrokken bij het masteronderwijs en deze zijn daardoor goed op de hoogte van de eisen die het promotietraject aan afgestudeerde masters stelt. De opleiding kent nog weinig afgestudeerden van de vijfjarige opleiding; zij is voornemens om in 2008 een eerste alumni-enquête te houden onder afgestudeerde bachelors en masters. Veel docenten hebben (intensieve) contacten met onderzoeksinstellingen en de farmaceutische industrie, zodat ze bekend zijn met de eisen van de beroepspraktijk wat betreft de kennis en kundigheden van de afgestudeerde BFW-er. Daarnaast zijn veel docenten (bestuurlijk) betrokken bij diverse andere maatschappelijke activiteiten en organisaties, zoals het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, de Hartstichting, NWO, de Gezondheidsraad, et cetera. Deze maatschappelijke inbedding draagt ertoe bij dat de opleidingen goed afgestemd blijven op de wensen van de samenleving, aldus de zelfstudie. Oordeel commissie De commissie is op grond van de beschikbare informatie van oordeel dat docenten en studenten in voldoende mate betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. De betrokkenheid van afgestudeerden en beroepenveld is weinig geformaliseerd. Veel afgestudeerden zijn als promovendus betrokken bij het verzorgen van een onderwijsonderdeel van de opleiding. Verder probeert het opleidingsmanagement via de WO-monitor op de hoogte te blijven van de mening van afgestudeerden over de door hen gevolgde opleiding (zie F20). Door intensieve samenwerkingsverbanden met organisaties in het afnemende veld beschikken de opleidingen over een goed inzicht in de eisen die van die kant gesteld worden aan de opleiding. De staf kan zich daardoor anderzijds goed op de hoogte stellen van de kwaliteit van de QANU / Farmaceutische Opleidingen
187
stageplaatsen en daaruit een in haar ogen geschikte selectie maken. Door de kwaliteit van het onderzoek en van de afgestudeerden kunnen de opleidingen het zich veroorloven een relatief afwachtende houding in te nemen ten opzichte van het beroepenveld. Het is overigens wel een model dat mogelijk wordt gemaakt door de kleinschaligheid van de opleidingen. Zeker bij grotere studentenaantallen dan de huidige en bij een toenemende diversiteit in werkkringen van afgestudeerden, zou het aanbeveling verdienen de contacten met het beroepenveld beter te structureren. De commissie is van mening dat het opleidingsmanagement de bestaande contacten met het bedrijfsleven en onderzoekinstellingen goed zou kunnen gebruiken om af te tasten welke beroepsperspectieven er eventueel zouden kunnen zijn voor afgestudeerde bachelors van de opleiding BFW (zie onder F1 in par. 1.A). Score: v Gewogen eindoordeel over ‘5. Interne kwaliteitszorg’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. 4.6.
Resultaten
Gerealiseerd niveau (F20) De afgestudeerde bachelors BFW stromen voor het overgrote deel door naar de ‘doorstroom’masteropleiding BPS. De stafleden van het Centrum voor BFW zijn betrokken bij het onderwijs van beide opleidingen en stellen vast dat het niveau aan het eind van de bacheloropleiding adequaat is voor toegang tot de masteropleiding BPS, aldus de zelfstudie. Wat betreft het niveau van de masteropleiding meldt de zelfstudie dat analyse van de (eerste) onderzoekstages leert dat deze in het algemeen van goed niveau zijn, dat daaruit in diverse gevallen wetenschappelijke publicaties uit zijn voortgekomen en dat ze bovendien kunnen gelden als proeve van zelfstandigheid en zelfdiscipline. De ervaring leert dat, evenals het geval was bij de ongedeelde opleiding, circa de helft van de afgestudeerden van de masteropleiding doorstroomt naar een promotieplaats in binnen- of buitenland. Ongeveer 35% komt doorgaans terecht in de farmaceutische sector en 15% elders. De commissie heeft kennisgenomen van de facultaire arbeidsmarktmonitor 2004, samengesteld op basis van reacties van afgestudeerden van de 4-jarige ongedeelde opleiding in het academisch jaar 2002-2003. Daaruit blijkt dat: • • • • • • 188
82% van de afgestudeerden betaald werk heeft; 86% werkzaam is in een functie waarvoor minimaal een WO-opleiding vereist is; een aanzienlijk deel van de afgestudeerden positief oordeelt over de diepgang van de opleiding al is men duidelijk minder te spreken over de breedte ervan; men in het algemeen tevreden is over de aansluiting tussen opleiding en werk; volgens de afgestudeerden de zwakke punten van de opleiding vooral liggen op het gebied van sociale vaardigheden, planmatig werken en logisch denken; minder dan de helft van de afgestudeerden weer voor dezelfde studie zou kiezen. QANU / Farmaceutische Opleidingen
Er hebben nog geen nieuwe alumnionderzoeken plaatsgevonden, omdat de aantallen ‘echte’ afgestudeerde bachelors en masters nog te beperkt zijn om daarop representatieve conclusies te kunnen baseren. Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de resultaten van het laatstgehouden arbeidsmarktonderzoek in het algemeen een positief beeld opleveren van de ongedeelde opleiding. Een overgrote meerderheid vindt vrij snel goed betaald werk op WO-niveau. De leden van de commissie hebben voorafgaand aan het visitatiebezoek een selectie gemaakt van twaalf afstudeerverslagen van de Onderzoekopdracht van de bacheloropleiding en twaalf verslagen van de eerste onderzoeksstage van de masteropleiding uit de bij de zelfstudie gevoegde lijst van meest recente afstudeerwerken. Deze zijn geruime tijd voor het visitatiebezoek opgevraagd en bestudeerd. Tijdens het bezoek zijn in commissieverband voorafgaand aan de visitatiegesprekken de ervaringen onderling uitgewisseld tussen de commissieleden. De commissie concludeert dat de verslagen van de onderzoeksstages in de masteropleiding in het algemeen van voldoende tot goed niveau zijn. Het viel haar op dat er weliswaar richtlijnen bestaan voor deze verslagen (zie ook F11), maar dat die betrekking hebben op uitvoering en niet op criteria voor de beoordeling ervan. Wel heeft de commissie een beoordelingsformulier aangetroffen voor een tweede lezer van de afstudeerverslagen, maar dat bood inhoudelijk gezien weinig houvast. Ook bij de afsluitende Onderzoeksopdrachten van de bacheloropleiding kon de commissie geen inhoudelijke richtlijnen ontdekken maar dat ging niet ten koste van het inhoudelijke niveau; dit was alleszins verantwoord. Zij stelde wel vast dat de presentatie ervan, zeker naar buiten toe, duidelijk voor verbetering vatbaar was. Veel meer valt op dit moment over het gerealiseerde niveau van de bacheloropleiding nog niet te zeggen. Score: v Onderwijsrendement (F21) De zelfstudie meldt als streefcijfers voor het rendement van de bacheloropleiding: 70% (propedeusediploma’s) in één jaar, berekend op het zogenaamde BSA-cohort (zie onder F17) per peildatum 1 februari. Het gewenste bachelorrendement is 63%, met een maximale studieduur van vier jaar (peildatum 31 augustus). Het door de faculteit W&N gewenste masterrendement is 90%, met een maximale studieduur van tweeënhalf jaar. Voor de masteropleiding wordt het rendement berekend op de instroom per kalenderjaar. Gegevens over het rendement van de cohorten die vanaf 2002 zijn begonnen met de bacheloropleiding, zijn nog niet beschikbaar. In de zelfstudie wordt de verwachting uitgesproken dat deze studenten een ander studiegedrag zullen vertonen dan de studenten van de ongedeelde opleiding. Daardoor zullen de rendementen volgens het opleidingsmanagement hoger uitvallen. Voor een conclusie over de rendementen van de masteropleiding is het nog te vroeg. Het uiteindelijke (postpropedeutische) rendement van de vijfjarige doctoraalopleiding zal naar verwachting rond de 90% liggen, aldus de zelfstudie. QANU / Farmaceutische Opleidingen
189
Oordeel commissie De commissie stelt vast dat de opleidingen concrete streefcijfers hanteren voor hun rendementen. De KUO-gegevens over het propedeuserendement van de ongedeelde opleiding laten een onbevredigend beeld zien: het gemiddelde percentage studenten van de cohorten 1994-1995 t/m 2000-2001 dat na drie jaar studieduur het propedeusediploma had behaald, kwam niet boven de 60% uit. De zelfstudie wijt dit met name aan het relatief grote aantal studenten dat de studie volgt als tweede keuze, na te zijn uitgeloot voor geneeskunde. De cohorten vanaf 1999 laten echter een duidelijke verbetering zien: het gemiddelde propedeuserendement van deze cohorten ligt na drie jaar tussen de 70% en 80%. Het postpropedeutisch rendement van de oude doctoraalopleiding (op basis van afstuderen binnen een cluster van verwante opleidingen na acht jaar) was volgens de KUO-gegevens voor de cohorten 1994-1995 en 1995-1996 goed: respectievelijk 86% en 90%. Hoewel er nog geen zuivere gegevens beschikbaar zijn over de rendementen van de bachelor- en masteropleiding, verwacht de commissie dat het opleidingsmanagement er een zware dobber aan zal hebben om de gepresenteerde streefrendementen van de bacheloropleiding te realiseren. Zij baseert zich hierbij op de gegevens over de ongedeelde opleiding(en) en haar verwachting dat het fenomeen van uitgelote geneeskundestudenten niet incidenteel is. Wel verwacht zij dat het streefrendement van de masteropleiding haalbaar zal zijn, gelet op de gunstige postpropedeutische rendementen bij de ongedeelde opleiding. Gezien de kleine aantallen studenten in de betrokken opleidingen, dienen de beschikbare rendementscijfers volgens de commissie overigens wel met de nodige reserves bekeken te worden. Score: v Gewogen eindoordeel over ‘6. Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de opleidingen voldoen op het onderwerp ‘Resultaten’. 4.7.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen
De commissie is van oordeel dat de bacheloropleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen (inclusief de deeltijdvariant ervan) en de masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences van de Universiteit Leiden voldoen aan de criteria voor basiskwaliteit.
190
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 1A
Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de bacheloropleiding BioFarmaceutische Wetenschappen Universiteit Leiden Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
Oordeel *)
+ +
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
Facet F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen WO F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen WO F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) v v v v g v v v v v v g v v v v v v v v v
_______________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
QANU / Farmaceutische Opleidingen
191
BIJLAGE 1B
Overzicht beoordeling commissie ten aanzien van de masteropleiding BioPharmaceutical Sciences Universiteit Leiden Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
Oordeel *)
+ +
3. Inzet van personeel
+
4. Voorzieningen
+
5. Interne kwaliteitszorg
+
6. Resultaten
+
Facet F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen WO F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studeerbaarheid en studielast F8. Instroom F9. Duur F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen WO F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
Oordeel *) g v g g v v v v v v v g v v v v v v v v v
________________________________ *) Oordeel op onderwerpniveau: + = voldoende, − = onvoldoende Oordeel op facetniveau: e = excellent, g = goed, v = voldoende, o = onvoldoende
192
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 2A Doelstellingen en eindkwalificaties bacheloropleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen Universiteit Leiden De eindtermen van de bacheloropleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen, geheel volgens de eindtermen van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen, zijn de volgende: Eindtermen (kennis) Een afgestudeerde bachelor BFW heeft: 1. kennis van en inzicht in de basisvakken, actuele concepten en werkwijzen van het geneesmiddelenonderzoek; 2. inzicht in de positie van verschillende deelgebieden binnen het geheel van het geneesmiddelenonderzoek en hun relatie tot aanpalende wetenschapsgebieden; 3. inzicht in de wijze waarop gangbare hypothesen via experimenten kunnen worden getoetst, en hoe verworven kennis kan leiden tot theorievorming; 4. kennis van de maatschappelijke rol van de natuurwetenschappen; 5. voldoende oriëntatie op de mogelijke afstudeervarianten en afweging van maatschappelijke perspectieven om een gefundeerde keuze te maken voor een masteropleiding. Competenties (kunde) Een afgestudeerde bachelor BFW: 6. kan op het gebied van de gekozen discipline onder (strikte) supervisie onderzoek uitvoeren; 7. weet te vinden wat hij/zij hiervoor nodig heeft; 8. kan kritisch denken, kan abstraheren, en is in staat tot het analyseren van een wetenschappelijke probleemstelling; 9. kan met vakgenoten communiceren over onderzoeksresultaten; 10. heeft begrip van de maatschappelijke rol van de natuurwetenschappen. De eindtermen van de bacheloropleiding BFW komen hieruit voort en zijn de volgende: Eindtermen (kennis) Een afgestudeerde bachelor BFW heeft: 11. kennis van en inzicht in de basisvakken, actuele concepten en werkwijzen van het geneesmiddelenonderzoek; 12. zich de chemische basis van de bio-farmaceutische wetenschappen eigengemaakt; 13. overzicht over het vakgebied van het geneesmiddelenonderzoek; 14. inzicht in de positie van verschillende deelgebieden binnen het geheel van het geneesmiddelenonderzoek en hun relatie tot aanpalende wetenschapsgebieden; 15. inzicht in de wijze waarop gangbare hypothesen via experimenten kunnen worden getoetst, en hoe verworven kennis kan leiden tot theorievorming; 16. kennis van de maatschappelijke rol van de natuurwetenschappen; 17. voldoende oriëntatie op de mogelijke afstudeervarianten en afweging van maatschappelijke perspectieven om een gefundeerde keuze te maken voor een masteropleiding;
QANU / Farmaceutische Opleidingen
193
Competenties (kunde) Een afgestudeerde bachelor BFW: 18. kan op het gebied van geneesmiddelenonderzoek onder (strikte) supervisie onderzoek uitvoeren, en kan zelfstandig kennis vergaren; 19. kan literatuur en materialen vinden die voor geneesmiddelenonderzoek nodig zijn; 20. kan kritisch denken, kan abstraheren, en is in staat tot het analyseren van een wetenschappelijke probleemstelling; 21. kan met vakgenoten communiceren over onderzoeksresultaten; 22. heeft begrip van de maatschappelijke rol van de natuurwetenschappen en kan discussies over wetenschappelijk geneesmiddelenonderzoek in een maatschappelijke context plaatsen.
194
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 2B Doelstellingen en eindkwalificaties masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences Universiteit Leiden De eindtermen van de masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences, conform de eindtermen die voor alle masterprogramma’s van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen worden gehanteerd, zijn de volgende: Eindtermen (kennis) Een afgestudeerde master BPS heeft 1. kennis van de belangrijkste internationale ontwikkelingen van geneesmiddelenonderzoek; 2. het vermogen tot zelfstandige analyse van wetenschappelijke problemen, analyse van relevante vakliteratuur, formulering van toetsbare hypothesen, het opzetten en uitvoeren van onderzoek, en kritische reflectie op eigen onderzoek en dat van anderen; 3. het vermogen tot heldere mondelinge en schriftelijke presentatie van eigen onderzoeksresultaten; 4. inzicht in de maatschappelijke rol van de natuurwetenschapper; 5. kennis van de beroepsmogelijkheden en -praktijk op het gebied van geneesmiddelenonderzoek; Competenties (kunde) Een afgestudeerde master BPS kan 6. onder globale supervisie onderzoek uitvoeren op meer dan een specialistisch deelgebied van het geneesmiddelenonderzoek; 7. internationale vakliteratuur kritisch lezen, en inzichten uit verschillende deelgebieden van de discipline met elkaar in verband brengen en integreren; 8. met vakgenoten communiceren en zijn onderzoeksresultaten als congresbijdrage of als (onderdeel van een) wetenschappelijke publicatie presenteren; 9. reflecteren op wetenschap en maatschappij en mede daardoor komen tot een ethisch verantwoorde attitude en overeenkomstige beroepsuitoefening.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
195
BIJLAGE 3A
Programma bacheloropleiding Bio-Farmaceutische Wetenschappen Universiteit Leiden Jaar 1 studieonderdeel
type
niveau
werkvorm
toetsvorm
#
studiepunten (ECTS)
Introductie practicum en Veiligheid ICT en Inleiding Wiskunde Biochemie 1
v
100
1
college, practicum, werkgroepen
toets, verslagen
v
100
1
toets, verslagen
v
100
3
Moleculaire genetica 1
v
100
3
college, practicum, werkgroepen hoorcollege, computeroefeningen, werkgroepjes hoor- en werkcollege
Biochemisch practicum 1
v
100
3
practicum, inclusief verslaglegging
Scheikunde
v
100
7
hoor- en werkcollege
Inleiding BFW
v
100
2
probleemgestuurd onderwijs (PGO)
Celbiologie
v
100
3
hoorcollege
experimentele vaardigheid, verslaglegging tentamen, tussentijdse toetsen actief participeren in de groep, posterpresentatie tentamen
Wiskunde 1A
v
100
3
Histologie
v
100
2
tentamen, tussentijdse toetsen tentamen
Organische chemie 1
v
200
5
geïntegreerd hoor- en werkcollege microscopie - en computerpracticum hoor- en werkcollege
Fysische chemie
v
200
4
hoor- en werkcollege
tentamen
Organische en Fysische chemie Practicum Fysiologie
v
100
5
practicum
v
200
5
casus Effecten van geneesmdln. thema Effecten van genees-middelen 1
v
200
2
hoorcollege, PGO, practica, computersimulaties, presentaties PGO
experimentele vaardigheid, verslaglegging tentamen (open vragen)
v
200
7
Analytische chemie 1
v
200
4
196
hoor- en werkcollege, zelfwerkzaamheid, computersimulaties PGO (teamwerk + practicum), hoor- en werkcollege
(open-boek) tentamen tentamen
tentamen
verslag, groepspresentatie tentamen tentamen
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Jaar 2 studieonderdeel
type
niveau
werkvorm
toetsvorm
#
studiepunten (ECTS)
Moleculaire genetica Biochemie 2
v
200
3
hoor- en werkcollege
tentamen
v
200
3
hoorcollege
tentamen
Biochemisch practicum 2
v
200
3
practicum, inclusief verslaglegging
Organische chemie 2 Immunologie
v
300
6
hoor- en werkcollege
experimentele vaardigheid, verslaglegging tentamen
v
200
3
hoorcollege
tentamen
Introductie C/Evariant
v
200
3
werkcollege, zelfwerkzaamheid, interview, presentatie
Moleculaire celbiologie 1 Moleculaire celbiologie practicum 1
v
200
3
hoorcollege
feedback, vervaardigde producten (essay, populairwetenschappelijk artikel, tekst voor folders), reflectieverslag tentamen
v
200
3
practicum
Pathologie
v
100
3
Geschiedenis van de natuurwetenschappen Levend heelal
k
100
4
hoorcollege, werkgroepen, literatuurstudie hoor- en werkcollege
k
100
4
thema Effecten van geneesmiddelen 2
v
200
thema Effecten van geneesmiddelen 3
v
Analytische chemie 2
experimentele vaardigheid, verslaglegging tentamen (open vragen) tentamen ca. 12 essays
4
hoorcollege plus huiswerkopgaven via Blackboard hoor- en werkcollege
300
4
hoor- en werkcollege
tentamen
v
200
6
mondeling tentamen
thema Ontwerp en synthese
v
200
8
Organisch-chemisch practicum 2
v
200
5
hoorcollege, PGO (practicum, posterpresentatie, multimediapresentatie), hoor- en werkcollege, practicum, studieopdrachten, computermodules practicum
QANU / Farmaceutische Opleidingen
tentamen
tentamen, verslagen experimentele vaardigheid, verslaglegging
197
Jaar 3 studieonderdeel
type
niveau
werkvorm
toetsvorm
#
studiepunten (ECTS)
werkcollege, practicum college, werkcollege, practicum, studieopdrachten, computermodules practicum, werkgroepen, presenteren geïntegreerd hoor- en werkcollege en practicum, groepsgewijs en in projectvorm hoorcollege, werkgroepen, literatuurstudie, studieopdrachten, practicum practicum (opzetten van een eigen onderzoek)
tentamen, verslagen
geïntegreerd hooren werkcollege en practicum practicum (opzetten van een eigen onderzoek), literatuuronderzoek, presenteren korte onderzoeks- stage
practicum, verslagen, presentatie practicum, verslagen, presentatie
projectgroepen, business game projectwerk in een groep of individueel hoorcollege, inter- actief computer- programma, opdracht
actief participeren in de groep, presentatie verslag
Radiochemie
v
200
3
thema Drug Delivery (inclusief Fysische farmacie
v
200
8
blok Farmacochemie
k
300
5
blok Analytische chemie
k
300
5
blok Farmacologie (inclusief Statistiek)
v
300
7
blok Farmaceutische technologie
k
300
5
blok Bio-Farmacie
k
300
5
blok Toxicologie
k
300
5
Onderzoekopdracht (inclusief afstudeerverslag) workshop Integratie
k
400
15
k
300
4
Geschiedenis van het geneesmiddel Zindelijk argumenteren
k
300
3
k
300
1
198
tentamen, verslagen
practicum, verslagen, presentatie practicum, verslagen, presentatie tentamen, verslagen, voordracht practicum, verslagen, presentatie
verslag van ongeveer 10 bladzijden
opdracht
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGE 3B
Programma masteropleiding Bio-Pharmaceutical Sciences Universiteit Leiden Algemeen Deel studieonderdeel
type
niveau
Lecture series 1 (in BPS) Lecture series 2 (in BPS) Research project 1 (in BPS)
v
500
studiepunten (EC) 4
werkvorm
toetsvorm
50 of 52*
afhankelijk van gekozen vak afhankelijk van gekozen vak learning by doing
400
1
lezing
afhankelijk van gekozen vak afhankelijk van gekozen vak experimentele vaardigheid, verslaglegging, mondelinge presentatie bijwonen
v
500
4
v
600
attending 20 lectures and colloquia Scientific Conduct
v v
500
1
hoor- en werkcolleges, reflectie
actief participeren, opstellen eigen Code of Conduct
werkvorm
toetsvorm
learning by doing
zelfwerkzaamheid, scriptie afhankelijk van gekozen vak
experimentele vaardigheid, verslaglegging, mondelinge presentatie verslaglegging
* afhankelijk van de opleidingsvariant. Onderzoeksvariant: studieonderdeel
type
niveau
Research project 2 (in BPS or internship elsewhere)
v
600
studiepunten (EC) 30
Literature study plus report optional components
v
600
7
k
bij voorkeur 500 of 600
21
QANU / Farmaceutische Opleidingen
afhankelijk van gekozen vak
199
Communicatievariant: studieonderdeel
type
niveau
studiepunten (EC) 30
werkvorm
toetsvorm
Communication internship (science writing, museums, or multimedia) 2 non-BPS science courses Education project
v
600
learning by doing
verslaglegging, mondelinge presentatie
k
400500 600
8
k
400500
8
afhankelijk van gekozen vak afhankelijk van gekozen project afhankelijk van gekozen vak
afhankelijk van gekozen vak afhankelijk van gekozen project afhankelijk van gekozen vak
optional components of communication or sciences
type
niveau
werkvorm
toetsvorm
200
studiepunten (EC) 13
(werk)college
portfolio
v
200
10
diverse
portfolio
v
600
7
500
30
afhankelijk van gekozen project praktijk
afhankelijk van gekozen project portfolio
werkvorm
toetsvorm
colleges, werkgroepen, zelfwerkzaamheid, groepswerk learning by doing
opdrachten, tentamens, presentatie s, werkstuk managementvaardigheden, verslaglegging tentamen, presentaties, werkstuk afhankelijk van gekozen vak of stage
k
14
Educatievariant: studieonderdeel Didactics Professional Functioning Educational research School training
v
v
Science-Based Businessvariant (SBB): studieonderdeel
type
niveau
SBB Fundamentals
v
400
studiepunten (EC) 17
SBB Management internship
v
500
23-34
Orientation on Enterpreneurship
k
500
5 of 10
colleges, zelfwerkzaamheid
optional components
k
500
9-20
afhankelijk van gekozen vak of stage
200
QANU / Farmaceutische Opleidingen
BIJLAGEN
QANU / Farmaceutische Opleidingen
201
202
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Drs. M.L.A. Favié (1954) Martin Favié studeerde Farmacie aan de Universiteit van Amsterdam waar hij in 1977 zijn doctoraalexamen en in 1978 zijn apothekersexamen behaalde. Hij vestigde zich in 1979 in de gemeente Opmeer als apotheker waar hij na overname van de praktijken van apotheekhoudende huisartsen verantwoordelijk werd voor de farmaceutische zorg van de gemeenten Opmeer, Obdam en Abbekerk. Hij maakte deel uit van diverse besturen, commissies en onderhandelingsdelegaties van de KNMP. 1983 – 1995 1990 – 1998 1994 – 1998 1993 – 1999 1998 – 2004
Lid Raad van Beheer VNA BV Lid (en vanaf 1994 voorzitter) van het Bestuur van het departement NoordHolland der KNMP Lid (en vanaf 1997 voorzitter) van de Commissie voor Maatschappelijke Belangen. Lid werkgeversdelegatie voor de CAO-onderhandelingen Lid (en vanaf 1999 voorzitter) van het Hoofdbestuur der KNMP.
Daarnaast is hij actief in verschillende besturen en raden in zijn woongebied. Momenteel is hij naast zijn werkzaamheden in zijn apotheek actief als consultant bij bedrijven en organisaties in de Farmakolom. Prof.dr. H.J. de Jong (1943) Hendrik Jan de Jong werd geboren op 12 april 1943 te Hemelumer Oldephaert en Noordwolde. Volgde de HBS te Leeuwarden en Den Haag. Staatsexamen in 1963. Behaalde in 1961 het leerling analistendiploma der KNCV en werkte vervolgens als analist bij TNO te Delft tot september 1963. Vervolgens studeerde hij schei- en natuurkunde aan de RU Leiden, onderbroken door militaire dienst (1964-1966), doctoraalexamen 1970 (cum laude). Tevens lerarenopleiding en eerstegraads onderwijsbevoegheid scheikunde (1970). Van 1968-1973 leraar scheikunde aan middelbare school en laboratorium HBO (Den Haag en Rotterdam). Vanaf 1970 wetenschappelijk medewerker aan de RU Leiden; promotie aldaar in 1973 (cum laude). Post doc te Montpellier (Frankrijk) van 1973-1974. Lector (1974) en vervolgens hoogleraar (1978) farmaceutische analyse en analytische chemie aan de RU Leiden. Meerdere malen gasthoogleraar in Japan, China en Vietnam. Sinds 1984 werkzaam bij onderzoek en ontwikkeling van de firma Servier in Frankrijk. Vanaf 1990 betrokken als président du Conseil de Perfectionnement bij een nieuwe opleiding ‘Ingénerie de la Santé’ in het kader van de Instituts Universitaires Professionalisés (IUP) te Montpellier. Hij is vanaf 1998 visiting professor aan de Hoshi University, Tokio (J) en ontving in hetzelfde jaar een eredoctoraat van de Université de Montpellier. Naast lidmaatschap van de Franse en Europese Pharmacopeecommissies actief in de Europese Federatie voor Farmaceutische Wetenschappen (EUFEPS) en de International Pharmaceutical Excipients Council-Europe. Lid en vice-voorzitter van de VSNU-Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen in 2000. Lid van de VLIR-Visitatiecommissie Farmaceutische Wetenschappen aan de Vlaamse universiteiten in 2003. QANU / Farmaceutische Opleidingen
203
Dr. C. Neef (1951) Kees Neef studeerde Farmacie in Groningen alwaar hij in 1978 het apothekersdiploma behaalde. In 1983 promoveerde hij bij Prof.dr. D.K.F. Meijer op een farmacochemisch-farmacokinetisch onderwerp met quaternaire ammoniumverbindingen in de hoofdrol. In deze periode was hij actief betrokken bij vernieuwingen in het onderwijsprogramma als lid van de onderwijscommissie en de commissie herprogrammering farmacie. Als docent heeft hij eerst als student-assistent en later als wetenschappelijk medewerker actief in het toenmalige curriculum geparticipeerd (colleges, werkcolleges en practica). In 1983 jaar werd gestart met de opleiding tot ziekenhuisapotheker in het St.Antoniusziekenhuis te Nieuwegein. Tijdens zijn opleiding heeft hij vier maanden stage gelopen bij Dr.J.J.Schentag, Millard Fillmore Hospital, Buffalo (New York) op de afdeling Clinical Pharmacokinetics Laboratories. Ook is een stage gelopen bij Dr. S.Hunt, Buffalo General Hospital, Department of Clinical Pharmacy, waar gewerkt is als clinical pharmacist. Bij Prof.dr. R.W.Jelliffe, University of Southern California, School of Medicine, Laboratory of Applied Pharmacokinetics, Los Angeles heeft hij in 1991-1992 en 1995 diverse klinisch- farmacologische werkstages gedaan met als aandachtsgebied Populatie-Farmacokinetiek. Vanaf 1986 was hij tweede apotheker in respectievelijk Zutphen en Enschede. Vanaf 1998 was hij hoofd van de ziekenhuisapotheek van het Medisch Spectrum Twente te Enschede. Vanaf oktober 2005 is hij hoofd van de ziekenhuisapotheek van het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Zijn aandachtsgebieden zijn Pharmacokinetic-Pharmacodynamic Modelling, Therapeutic Drug Monitoring, onderzoek naar geneesmiddelen werkzaam bij de ziekte van Parkinson en de PK-PD relaties van antibiotica. Hij is waarnemend opleider en begeleidt momenteel vier promovendi. Hij is geregistreerd als klinisch farmacoloog en tevens bestuurslid van de KKGT (Stichting Kwaliteitsbewaking Geneesmiddelanalyse en Toxicologie). Voor de Nederlandse Vereniging voor Klinische Farmacologie en Biofarmacie is hij lid van de landelijke visitatiecommissie voor de opleiding tot klinisch farmacoloog. Gedurende een aantal jaren is hij bestuurslid en voorzitter geweest van de Stichting PUOZ, de organisatie die het nascholingsprogramma voor de ziekenhuisapothekers opzet en verzorgt. Momenteel verzorgt hij als docent nog een meerdaagse cursus voor de PUOZ en zal hij participeren in het onderwijs voor geneeskundestudenten in Maastricht Hij is sinds 1995 lid van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en mede-eindredacteur van het boek Algemene Farmacotherapie. Hij publiceert regelmatig in nationale en internationale (peer reviewed) vakbladen. T. Pera (1981) Tonio Pera behaalde in 2000 zijn International Baccalaureate aan de Rotterdam International Secondary School. In datzelfde jaar is hij aangevangen met de studie Farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het bachelordiploma Farmacie nam hij in 2003 in ontvangst. Zijn interesse in het onderwijs blijkt onder andere uit zijn bijdrage als student-lid aan de Opleidingscommissie van de opleidingen Farmacie en Farmaceutische Wetenschappen. Ook heeft hij als student-assistent verschillende practica geassisteerd. In het studiejaar 2004-2005 heeft hij onderzoek gedaan bij de vakgroep Moleculaire Farmacologie. Hij verwacht in de zomer van 2006 zijn master Farmacie te behalen.
204
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Prof.dr. F.G.M. Russel (1957) Frans Russel is hoogleraar Moleculaire Farmacologie en Toxicologie aan het UMC St. Radboud. Hij is tevens benoemd bij de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica van de Radboud Universiteit Nijmegen (RUN). Hij is hoofd van de sectie Moleculaire Farmacologie en Toxicologie van het Nijmegen Center for Molecular Life Sciences (NCMLS) en verricht onderzoek op het gebied van transportprocessen en toxiciteit in het bijzonder in de nier. Hij studeerde Farmacie aan de RU Groningen en behaalde in 1983 het apothekersexamen. In 1988 promoveerde hij aan de toenmalige KU Nijmegen tot doctor in de medische wetenschappen. In 1991 werd hij benoemd tot universitair hoofddocent en in 2000 tot hoogleraar. Zijn aandachtsgebied strekt zich uit van de moleculaire tot de klinische farmacologie en toxicologie. Frans Russel is fellow van de American Association of Pharmaceutical Scientists en geregistreerd als klinisch farmacoloog en opleider in zowel de farmacologie als de toxicologie. Hij verzorgt onderwijs voor studenten in de geneeskunde, biomedische wetenschappen, tandheelkunde, biologie, scheikunde en moleculaire levenswetenschappen. Hij is curriculumcoördinator en voorzitter van het onderwijsmanagementteam van de opleiding Biomedische Wetenschappen. Daarnaast is hij buiten de RUN onder meer actief als vice-voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Toxicologie en lid van de raad van bestuur van het Topinstituut Pharma. Prof.dr. K.M. Stokking (1948) Karel Stokking is na een studie Pedagogiek met een vrij doctoraal (vooral ingevuld met psychologie en methoden en technieken van onderzoek) aan het werk gegaan als evaluatie-onderzoeker in een landelijk onderwijsvernieuwingsproject. Daarnaast schreef hij een proefschrift over grondslagen van gebruik van statistische methoden. In totaal is hij ongeveer 25 jaar actief geweest in een reeks extern gefinancierde onderzoeken (tweede/derde geldstroom), in verschillende sectoren van onderwijs en opleiding. Veel van deze onderzoeken betroffen de ontwikkeling, evaluatie en implementatie van innovaties in het onderwijs, met name op didactisch vlak. Sinds ongeveer 1990 is hij geleidelijk steeds meer betrokken geraakt bij onderwijs aan en begeleiding van studenten en promovendi. Hij was acht jaar lid van het bestuur van het toetsinstituut Cito te Arnhem, vijf jaar coördinator van het onderwijsexpertisecentrum van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht, tien jaar lid van de faculteitsraad en twee jaar (deeltijd) interim-manager van de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen van deze faculteit. In 2002 is hij benoemd tot hoogleraar onderwijskunde, in het bijzonder de didactiek van het tertiair onderwijs. Bij onderwijskunde vervult hij een aantal taken in onderwijs, onderzoek en bestuur. Zijn inhoudelijke zwaartepunten zijn: leren en ontwikkeling van vaardigheden en competenties, didactiek, en assessment (toetsing en beoordeling). Als lid van de landelijke onderzoeksschool op het terrein van de onderwijsresearch is hij medecoördinator van de divisie Assessment, Evaluation and Examination en verzorgt hij onder andere master classes voor promovendi. Tevens is hij als coach betrokken bij de jaarlijkse leergang van CEUT (Centre of Excellence in University Teaching) voor (senior) docenten aan de Universiteit Utrecht. Mw. M. Vinken (1981) Marieke Vinken studeert Farmacie aan de Universiteit Utrecht. Zij is in 2000 aan de opleiding begonnen waarbij zij eerst drie jaar het oude onderwijsprogramma heeft gevolgd en daarna QANU / Farmaceutische Opleidingen
205
is ingestroomd in het nieuwe mastercurriculum. In 2005 heeft zij voor haar bijvak aan de University of Edinburgh een onderzoeksproject gedaan naar gecombineerd gebruik van sildenafil en isosorbidemononitraat voor de behandeling van resistente hypertensie. Gedurende haar studie heeft zij zich actief ingezet voor onderwijsverbeteringen door plaats te nemen als studentlid in de curriculumcommissie die het huidige bachelor-masteronderwijsprogramma binnen de Utrechtse opleiding farmacie heeft vormgegeven (2001-2003). Daarnaast heeft zij als studentlid ook deelgenomen aan het maandelijkse Onderwijs Programma Leiders Overleg (2002-2005), een adviesorgaan binnen het departement Farmaceutische Wetenschappen waar allerlei onderwijsgerelateerde zaken besproken worden. Van 2003 tot 2004 was Marieke voorzitter van de Utrechtse Pharmaceutische Studenten Vereniging ‘Unitas Pharmaceuticorum’. In deze studievereniging was zij eerder ook actief in de jaarvertegenwoordiging, de studiecommissie en de buitenlandexcursiecommissie. In haar rol als lid van de studiecommissie (2001-2003) heeft zij het evaluatiesysteem van de onderwijsblokken met behulp van jaarvertegenwoordigingen mede opgezet. Ook werkt zij sinds 2002 op zaterdag in een openbare apotheek, de Wilhelmina Apotheek te Utrecht.
206
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Bijlage B Standaardprogramma Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen Universiteit ........, .... januari – maart 2006 Faculteit: .............. Opleiding: ................. Verblijfplaats: .... Hotel ...., Visitatiecoördinator: ..................
Eerste dag 9.00 -10.00 uur: 10.00 -11.00 uur:
11.00 -11.45 uur: 11.45 - 12.30 uur: 12.30 - 13.15 uur: 13.15 - 13.45 uur: 13.45 - 14.30 uur: 14.30 - 15.15 uur: 15.15 - 15.30 uur; 15.30 - 16.00 uur: 16.00 - 16.30 uur: 16.30 - 17.00 uur: 17.00 uur 18.00 uur
voorbereiding gesprekken komende visitatie kennis nemen van documentatiemateriaal (evaluatieverslagen, studentenenquêtes, vergaderverslagen opleidingscommissies, beleidsstukken, ontwikkelingsplannen, dictaten, readers, studieboeken, tentamenen examenopgaven) verdere voorbereiding gesprekken komende visitatie gesprek visitatiecommissie met opstellers zelfstudie, visitatiecoördinator, opleidingsdirecteur, (andere) verantwoordelijken voor kwaliteitszorg lunch commissie (geen bezoekers) gesprek met studenten, betrokken bij kwaliteitszorg en bestuur gesprek met studenten bacheloropleiding gesprek met docenten bacheloropleiding theepauze gesprek met examencommissie + docentleden opleidingscommissie gesprek met studieadviseurs/-begeleiders, onderwijsondersteunende medewerkers, coördinator (buitenlandse) stages, medewerkers kwaliteitszorg terugblik in commissieverband / nadere bestudering informatiemateriaal informele kennismaking met vertegenwoordigers college van bestuur, faculteitsbestuur en opleidingen vertrek commissieleden naar hotel
Tweede dag 9.00 - 09.45 uur: 9.45 -10.30 uur: 10.30 - 11.30 uur: 11.30 - 12.00 uur: 12.00 - 12.45 uur: 12.45 - 13.30 uur: 13.30 - 16.30 uur: 16.30 -17.00 uur:
gesprek met studenten masteropleiding gesprek met docenten masteropleiding spreekuur / parallel: rondleiding langs faciliteiten inventariseren punten komende gesprek in commissieverband gesprek met decaan en opleidingsmanagement lunch commissie (geen bezoekers) gezamenlijk invullen checklist, voorbereiding presentatie mondelinge rapportage
QANU / Farmaceutische Opleidingen
207
208
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Bijlage C Checklist voor de onderwijsvisitatie Farmaceutische Opleidingen 2006 Checklist Universiteit ……………….. In deze checklist worden de zes kwaliteitsonderwerpen uit het NVAO-kader opgesomd met per onderwerp een aantal facetten. De checklist wordt tijdens de visitatiebezoeken door de commissie gehanteerd voor intern gebruik. Vóór de afsluitende mondelinge rapportage wordt zij gezamenlijk door de commissie ingevuld en worden de voorlopige scores bepaald. In de slotvergadering van de commissie wordt de definitieve waardering vastgesteld, omdat alle opleidingen dan vergelijkenderwijs op een rij kunnen worden gezet. Per facet wordt in overeenstemming met het NVAO-kader een score toegekend in een vierpuntsschaal (variërend van excellent tot onvoldoende) en per kwaliteitsonderwerp wordt op basis van de scores voor de onderliggende facetten een voldoende of een onvoldoende toegekend. Daarbij worden de beslisregels conform het NVAO-kader gevolgd. De volgende betekenis werd door de Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen aan de scores toegekend: e= g= v= o=
excellent: het kwaliteitsniveau is (inter)nationaal een voorbeeld van best practice goed: het kwaliteitsniveau stijgt uit boven de basisstandaard of -norm. voldoende: het kwaliteitsniveau beantwoordt aan de basisstandaard of -norm. onvoldoende: het kwaliteitsniveau voldoet niet aan minimaal de basisstandaard of -norm.
QANU / Farmaceutische Opleidingen
209
Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding 2. Programma
3. Inzet van personeel 4. Voorzieningen 5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
210
Oordeel (+/-)
Facet
Oordeel (o/v/g/e)
Opmerkingen
F1. Domeinspecifieke eisen F2. Niveau F3. Oriëntatie F4. Eisen WO F5. Relatie doelstellingen en programma F6. Samenhang programma F7. Studielast F8. Instroom F9. Omvang programma F10. Afstemming vormgeving en inhoud F11. Beoordeling en toetsing F12. Eisen WO F13. Kwantiteit personeel F14. Kwaliteit personeel F15. Materiële voorzieningen F16. Studiebegeleiding F17. Evaluatie resultaten F18. Maatregelen tot verbetering F19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld F20. Gerealiseerd niveau F21. Onderwijsrendement
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Bijlage D:
De rendementen van de Farmaceutische Opleidingen
Tabel A:
Propedeuserendementen van de Farmaceutische Opleidingen (in %)
Cohort 1992-1993 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 *)
25 35 32 29 31 17 28 22 17 29
56 29 36 36 42 35 31 29 22 34
32 30 0 35 27 43 18
39 33 42
59 62 60 53 53 49 44 39 54 59
73 60 61 59 63 58 59 61 48 62
44 30 59 46 45 86 36
48 61 65
68 72 69 59 64 55 53 53 64
82 80 74 66 73 67 71 76 54
86
LEI *
RUG-FW
RUG-F
UU
Propedeuserendement na 3 jaar
LEI *
RUF-FW
RUG-F
UU
Propedeuserendement na 2 jaar
LEI *
RUG-F
UU
Universiteit
RUG-FW
Propedeuserendement na 1 jaar
44 57 69 58 61 84 81 70 73
Betreft t/m cohort 1999 rendementen van het oude vierjarige curriculum. In cursief: aanvullende gegevens van de opleiding zelf
QANU / Farmaceutische Opleidingen
211
Tabel B:
Universiteit Cohort 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000
Universiteit Cohort 1990-1991 1991-1992 1992-1993 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997
Postpropedeuserendementen van de Farmaceutische Opleidingen (in %) Postpropedeutisch rendement na 4 jaar UU RUG-F LEI *
6 11 3 9 18 26 22
4 0 5 2 2 1 7
5 0 2 17 7
Postpropedeutisch rendement na 8 jaar UU RUG-F LEI *
73 79 80 80 82 76
88 86 95 86 80 85
86 90 95
Postpropedeutisch rendement na 6 jaar UU RUG-F LEI *
57 58 54 50 58
68 69 74 77 67
76 81 85 75 87 65
Postpropedeutisch rendement na 8 jaar binnen cluster UU RUG-F LEI *
73 79 80 80 82 76
88 86 95 86 80 85
86 90 95
*) Betreft rendementen van het oude vierjarige curriculum. In cursief: aanvullende gegevens van de opleiding zelf
212
QANU / Farmaceutische Opleidingen
Bijlage E:
Overzicht scores Farmaceutische Opleidingen per kwaliteitsonderwerp c.q. -facet
Visitatiecommissie Farmaceutische Opleidingen 2006
UU
RUG
RUG
LEI
Ba Ma Ba FW MFW BFW
Ma
BaF
MaF
BaF
MaF
1. Doelstellingen F1 Domeinspecifieke eisen F2 Niveau F3 Oriëntatie
+
+
+
+
+
+
+
+
2. Programma F4 Algemene eisen WO F5 Relatie doelstellingen-programma F6 Samenhang programma F7 Studeerbaarheid en studielast F8 Instroom F9 Omvang van het programma F10 Afstemming vormg. en inhoud F11 Beoordeling en toetsing
+
+
+
+
+
+
+
+
v v v
v v g
v g g v v v v v
v g g v v v v v
v v v
v v v
v v v v g v o v
v v v v v v v v
v v v
v v v
v v v v g v v v
v v v v v v v v
BPS
v v v
g v g
v g v v v v v v
g v v v v v v v
3. Inzet van personeel F12 Eisen WO F13 Kwantiteit personeel F14 Kwaliteit personeel
+
+
+
+
4. Voorzieningen F15 Materiële voorzieningen F16 Studiebegeleiding
+
+
+
+
5. Interne kwaliteitszorg F17 Evaluatie van resultaten F18 Maatregelen tot verbetering F19 Betrekken van studenten, medewerkers, alumni, beroepenveld
+ v g v
+ g
+ g
+ v v v
6. Resultaten F20 Gerealiseerd niveau F21 Onderwijsrendement
+
QANU / Farmaceutische Opleidingen
g v v
v v v
v v
v v
v v v
v v
o
v
+ v v
g v v
v v
v
o
v
+ v v
v v
v
+ v v
213