1
Sense & Simplicity Uitdagingen voor de PKN en haar voorgangers Symposium ‘Gemeente en ambt in beweging’ Utrecht, PDC, 11 februari 2014 Sake Stoppels Gemeente en ambt in beweging, daarover moet het vanmiddag gaan. In die omschrijving zit veel vrije ruimte die ik vanmiddag ook maar wil benutten. Ik fiets wat heen en weer tussen voorganger en gemeente en doe dat vooral inhoudelijk. Ik sta stil bij een aantal uitdagingen die niet kunnen blijven liggen als we beweging willen houden in de kerk. Er is van alles in beweging in zowel onze samenleving als onze kerken, te veel om op te noemen, daarom concentreer ik me op de beweging die Jezus graag ziet ontstaan: ‘volg jij mij’. Dat is immers de enige beweging die er uiteindelijk toe doet. Rond die beweging cirkelt mijn bijdrage. Deze is deels ontleend aan mijn boek Oefenruimte.1 Een blinde vlek: de middencirkel In 2012 verscheen er een mooi boekje over discipelschap. 2 Het is geschreven door Neil Hudson, verbonden aan het LICC (London Institute for Contemporary Christianity). Het LICC probeert christelijk geloof en dagelijks leven te verknopen. Stapsgewijs presenteert hij een methode om binnen de ‘gewone’ gemeente tot ‘whole life discipleship’ te komen. Vanmiddag beperk ik me tot zijn aandacht voor wat je zou kunnen noemen de middencirkel of het ‘middensegment’ van ons leven. De kerkelijke interesse gaat vaak uit naar de inner circle van het privébestaan en naar de grote wereld en het wereldwijde leed. Het middensegment, de dagelijkse leefwereld van school, werk, buurt etcetera blijft al te vaak buiten beeld. We hoeven maar naar de gemiddelde voorbeden in de kerk te kijken om te zien hoe waar dat is. De middencirkel blijft vaak een grijs gebied. Gerben Heitink, een van mijn leermeesters, sprak in dat verband eens van ‘antropologisch docetisme’. Met die uitdrukking bedoelt Heitink dat we in de kerk elkaar soms reduceren tot zondagsmensen en eigenlijk nauwelijks een idee hebben hoe het leven van de ander er doordeweeks uitziet. 3 We kennen elkaar alleen van onze zondagse vrijetijdskleding, niet van onze doordeweekse werkkleding of van ons werkloos thuiszitten. Het LICC wil de aandacht van de kerk juist op deze setting concentreren. Want een mens brengt gemiddeld genomen veel tijd door in dit ‘middensegment’ en juist hier ook is de uitdaging om de navolging van Christus gestalte te geven. Anders dan bij de grote mondiale noden en uitdagingen in de buitenste cirkel staat hier het gemiddelde gemeentelid niet machteloos. De persoonlijke wereld van arbeid, school, opleiding, buurt etc. is immers via de eigen plek daarin wel degelijk te beïnvloeden! Door dit middensegment over het hoofd te zien, laat de kerk veel kansen liggen om mensen over de volle breedte van hun leven leerling van Jezus Christus te maken, terwijl het daar toch vooral om zou moeten gaan. Pastoraat vooral in de middencirkel Een boek dat me op dit uitgedaagd heeft, is het boek Scattering Seeds, van Stephen Chapin Garner, voorganger in de United Church of Christ in Norwell, VS. Het boek gaat over de vernieuwing van een locale gemeente.4 Haar basisfilosofie is dat de dienst van de kerkleiding 1
Sake Stoppels, Oefenruimte. Gemeente en parochie als gemeenschap van leerlingen, Zoetermeer 2013 Neil Hudson, Imagine Church. Releasing Whole-Life Disciples, Nottingham 2012 3 Gerben Heitink, Een kerk met karakter. Tijd voor heroriëntatie, Utrecht 2007, p. 186,187 4 Stephen Chapin Garner with Jerry Thornell, Scattering Seeds. Cultivating Church Vitality, Herndon 2011, p. 105 ev. 2
2
primair gericht is op het faciliteren van de dienst van de gemeenteleden in een aan de samenleving. Het discipelschap van de leden is primair ‘buitenkerkelijk’. Met het oog daarop probeert de voorganger zoveel mogelijk gemeenteleden in hun werksetting op te zoeken om te horen over wat er op de werkvloer speelt. Dat berekent voor hem heel concreet veel lunchen met leden van zijn kerk gedurende hun lunchpauze. Zo doen Amerikanen dat. Daar hoort hij de verhalen over de werkvloer en hun zoektocht om ook dar leerling te zijn van Jezus Christus. Voor hem ligt hier een kern van pastoraat, veel meer dan in wat we zouden kunnen noemen het klassieke thuispastoraat. Die aandacht komt niet alleen van de voorganger, maar ze is breder. Zo is er een groep getrainde gemeenteleden beschikbaar om leden die worstelen met vragen rond arbeid te helpen. Uitgedrukt in de cirkels betekent het dat het pastoraat in deze gemeente vooral gestalte krijgt in de middencirkel. Ik vermoed dat er onder ons maar weinigen zijn die dat vanuit het functioneren van hun eigen gemeente en hun eigen predikantschap kunnen nazeggen. Ik zet hier de zaak nog wat verder op scherp. Onze kerken kenmerken zich soms door een ‘verzorgingscultuur’ waarin de voorganger meer pastor dan toeruster is, meer trooster dan profeet, meer uitvaartleider dan vroedvrouw. De pastor komt vooral in beeld als het niet goed met ons gaat en veel minder als wij midden in het gewone bestaan van alledag onze weg zoeken. Maar dat is een ernstige reductie van pastoraat. Greg Ogden stelt in zijn boek over discipelschap dat de concentratie op individueel (crisis)pastoraat uiteindelijk een verwoestende invloed heeft op het vermogen van geloofsgemeenschappen mensen te trainen in de navolging van Christus.5 Hij schrijft – in het spoor van Paulus – dat voorgangers primair geroepen zijn ‘om de heiligen toe te rusten voor het werk in zijn dienst’ (Efeziërs 4:12). Daar ligt hun primaire roeping en dus niet bij het individuele (crisis)pastoraat. Dat is nogal wat, maar ik denk dat hier wezenlijk huiswerk ligt voor ons als kerk. Want op die toerusting komt het in onze tijd wel aan. Vermeerderen versus vermenigvuldigen Ik ga daar nog even op door vanuit het spanningsveld vermeerderen – vermenigvuldigen. In de kringen van ‘vermenigvuldigers’ zijn woorden van Paulus aan het adres van Timoteüs paradigmatisch voor het denken over discipelschap in de kerk: ‘Mijn kind, wees sterk door de genade van Christus Jezus. Geef wat je in aanwezigheid van velen van mij hebt gehoord, door aan betrouwbare mensen die geschikt zijn om anderen te onderwijzen’ (2 Tim. 2:1, 2). Paulus zoekt hier naar een keten van verspreiders van het evangelie. Maar doen we dat voldoende? In welke mate is een gemeente of parochie primair vormgegeven vanuit het verlangen mensen te vormen als volgelingen van Jezus Christus? Spannender wordt het nog vanuit een andere vraag: zouden we het onze voorganger toestaan zijn of haar aandacht in de eerste plaats te richten op vorming en toerusting binnen een beperkte groep, wetend dat dit ten koste zal gaan van het klassieke pastoraat? We hadden onlangs weer een bijeenkomst met wat we voorlopig maar een discipelschapscoalitie noemen. Dat zijn vertegenwoordigers van allerlei kerken, parakerkelijke organisaties en opleidingsinstellingen die zoeken naar wegen om het leerling van Jezus zijn binnen de kerken te onderzoeken en te stimuleren. Een van de deelnemers is voorganger in een Chinese gemeente, vooral voor de generaties die sterk vernederlandst zijn en ook de Chinese taal niet meer goed spreken. Ze wilden hem graag als voorganger hebben, maar hij kwam wel met een voorwaarde. Hij zei: jullie moeten me toestaan dat ik me in mijn werk voor driekwart toeleg op de vorming van een beperkt aantal gelovigen in jullie midden. Dat is mijn speerpunt. Uiteraard wil ik er ook zijn voor de overige gemeenteleden, maar mijn speerpunt is dus vorming en toerusting van een beperkt aantal gemeenteleden. Ook op deze 5
Greg Ogden, Discipelschap met impact. Groeien als leerling van Jezus in een triade, Driebergen 2008, p. 4042.
3
manier wilde hij Jezus navolgen. We zien Jezus vaak omstuwd door grote groepen mensen, maar altijd is er ook weer de concentratie op zijn twaalf leerlingen. In hen investeert hij in het bijzonder. De gemeente ging akkoord met het voorstel en inmiddels heeft dat er onder andere toe geleid dat een van de gemeenteleden zodanig getraind is dat deze de huidige voorganger zal gaan opvolgen. De genoemde voorganger investeert dus niet primair in de breedte, maar vooral in de diepte. Christian Schwarz maakt een onderscheid tussen vermeerderen en vermenigvuldigen. 6 Bij vermeerdering raakt de voorganger betrokken bij steeds meer activiteiten en personen. Uiteindelijk is de maat vol en kan er niets meer bij. Dat is niet alleen voor de voorganger fnuikend – oververmoeidheid ligt op de loer – maar ook voor de gemeenschap. Want als de voorganger vertrekt, zijn veel van diens investeringen ook weg. Anders ligt het bij vermenigvuldiging. Daarbij investeert de voorganger in een beperkte groep ‘betrouwbare mensen’ die op hun beurt weer zullen kunnen investeren in anderen. Zo ontstaat er een olievlekwerking. Gemeentestichtingsbewegingen als ‘Simple Church’ werken vooral langs deze weg. Iemand sprak in dit verband eens over de ‘creatieve afwezigheid’ van voorgangers. Te zeer aanwezige leiders bouwen uiteindelijk niet op. ‘Creatieve afwezigheid’, dat vind ik een uitdrukking om op te onthouden als we nadenken over onze kerken en de plaats van voorgangers daarbinnen. Dominees en kerkelijk werkers die creatief afwezig zijn, scheppen toekomst… Gemeenten die primair gemeenschappen van leerlingen willen zijn, zullen zoeken naar een cultuur en structuur waarin ‘vermenigvuldiging’ een sleutelwoord is. Deze noodzaak wordt ook gevoed door de geringere beschikbaarheid van professionele voorgangers. Ze zijn niet meer te betalen of niet meer te krijgen. Bij het vasthouden aan het ‘vermeerderingsdenken’ worden ze steeds meer ‘vliegende keep’, maar dat is op de lange termijn noch vruchtbaar noch bevredigend. Al met al zijn er dus hele goede redenen om in gemeente en parochie te werken aan een omslag in het denken. De kerk zal serieus op zoek moeten naar een vermenigvuldigingsmodus! Geestelijk leiderschap Geestelijk leiderschap zouden we kunnen omschrijven als het vermogen om als leerling van Jezus Christus zo leiding te geven aan een geloofsgemeenschap dat deze kan groeien op de weg van de navolging. Dat vraagt om een levend spiritueel leven, maar ook om een zekere doelgerichtheid. Maar die is er lang niet altijd. Gerben Heitink signaleert in zijn boek Een kerk met karakter een bepaalde ‘planloosheid’ onder voorgangers. Ik citeer hem: “Wanneer ik een predikant vraag: ‘Wat wil je de komende vier jaar met deze gemeente bereiken? Wat zijn je ambities?’, dan valt er als regel een stilte en volgt na enige tijd een wedervraag: ‘Waarom vraag je dit aan mij?’ In het gesprek dat volgt merk ik dat ik met deze vraag de ander in verlegenheid heb gebracht.” 7
Heitink schrijft vervolgens dat veel predikanten niet planmatig werken, laat staan met doelstellingen op langere termijn. Ze benaderen hun werk eerder cyclisch, van week tot week. Zijn observatie vind ik belangrijk. Er zijn niet heel veel kerkelijke gemeenten en parochies met een helder en consequent leerplan waarin bewust is nagedacht over wat men essentieel acht op de leerweg in het spoor van Jezus Christus. Dat betekent dat het vormingsaanbod van 6
Zie Christian A. Schwarz en Christoph Schalk, De praktijk van natuurlijke gemeenteontwikkeling, Hoornaar 1997, p. 136-146. Zie ook Michael Frost en Alan Hirsch, The Shaping of Things to Come. Innovation and Mission for the 21st-Century Church, Peabody 2003, p. 213-216. 7 Gerben Heitink, a.w., p. 348, 349
4
gemeenten en parochies lang niet altijd primair de vrucht is van een doordachte visie op wat nodig is om in deze tijd als christen te functioneren in de samenleving. Soms is het eerder het resultaat van een zekere toevalligheid of de voorkeur en interesses van de voorganger. Er is vaak geen lange termijn focus in het vormings- en toerustingsaanbod in gemeenten en parochies. Dit heeft zeker ook te maken met de wisseling van voorgangers, maar het probleem gaat dieper. Uiteindelijk is het een identiteitskwestie. “Als je niks wilt, kun je er heel goed terecht”, zei ooit een vrouw nadat ze de gemeente waar ze lang bij had gehoord, vaarwel had gezegd. Dodelijker kun je het bijna niet zeggen. Wat wil een gemeente eigenlijk? Het gaat me bij deze vraag niet primair om een gedetailleerd stappenplan of een dik beleidsplan met allerlei mooie voornemens, maar om een besef van roeping en richting een rode draad in het functioneren, bedoeld om mensen de kans te geven te groeien in hun leven met God en in de navolging van Christus. De grote uitdaging is om op dit vlak een diep profiel te ontwikkelen, maar ik ben wel eens bang dat de grote pluraliteit binnen onze PKN-gemeenten dat tot een zware opgave maakt. Dat maakt de uitdaging er des te groter op, want mensen geven zich echt niet meer aan kerkelijke gemeenten die de kool en de geit sparen en van plan zijn nergens naar toe te gaan. De kerk op de spirituele beurs Ik ga op dit spoor nog even door. Henk de Roest, de meesten van u welbekend, heeft eens gekeken naar populaire tijdschriften als Happinez, Linda, Libelle en Margriet. Hij ontdekte dat in veel artikelen in deze en andere bladen de grondtoon die van persoonlijke groei is. Groeien in je mens zijn, groeien in relaties, mindfulness etc. Nu gaat het in de kerk ook heel vaak over groei, maar dan specifiek over groei in de navolging van Christus. Kerkmensen willen leerling zijn van Jezus, ze willen van Hem het leven leren. Ook daar is dan sprake van groei. Althans, op papier. Want zodra je komt te spreken over wat we in de kerk dan leren en waarin we dan groeien, dan wordt het gesprek soms toch wat moeilijk. Ik voer naar aanleiding van mijn boek Oefenruimte over dit thema momenteel nogal wat gesprekken en ik moet u zeggen dat me dat nog niet altijd meevalt. Illustratief was wat een van de deelnemers aan die gesprekken zei: ‘Natuurlijk wil ik een leerling van Jezus zijn, maar over de vraag wat ik dan leer en wat ik zou willen leren, heb ik eigenlijk nog nooit nagedacht. En daar praten we in de kerk eigenlijk ook nooit over’. Haar woorden zijn geen incident. Om de zaak hier op scherp te krijgen, daag ik gemeenten vaak uit om een gedachten-experiment aan te gaan. Er zijn tegenwoordig kerkelijke gemeentes die zich presenteren op spirituele en paranormale beurzen. Een dergelijke stap vind ik origineel en verrassend omdat een kerkelijke gemeente op zo’n beurs helemaal niet verwacht wordt. De organisatoren zijn dan meestal ook zeer verrast als een kerk zich meldt voor een kraampje. Maar als een beetje sportief zijn, dan scheppen ze ook wel een plekje voor de kerk. De spannende vraag is dan wel wat de kerk daar zou willen presenteren; welke bijdrage kan ze leveren aan persoonlijke groei en groei in gemeenschap en hoe verhoudt zich dat aanbod dan tot andere aanbieders? Ook voor gemeenten en parochies die er niet over piekeren zich op dit soort beurzen te presenteren, zijn dit mogelijk wel leerzame vragen! Want ze dwingen je als gemeente scherp te krijgen wat je nu precies beoogt. Maar dat laatste is bepaald niet eenvoudig, zo heb ik inmiddels ontdekt op verschillende gemeenteavonden. Men viel stil of kwam aan met elementen die binnen een goede voetbalclub ook worden geboden. De dringende vraag is – om het wat modern te zeggen – wat het unique selling point is van de christelijke gemeente. Met die vraag zijn we verlegen, althans dat heb ik geproefd daar waar ik die vraag neerlegde. Ik schrik eerlijk gezegd af en toe van de diffuusheid op dit punt in onze PKN. Het gaat me er niet om terug te gaan naar voorgegeven vragen en voorgegeven antwoorden, maar we zullen wel nadrukkelijk en fundamenteel op zoek moeten gaan naar dat wat het christelijk geloof uniek, onvervangbaar en kostbaar maakt. Want als het eenvoudig door iets anders te vervangen is, dan is er ook geen
5
man overboord als de kerk kapseist. Elke geloofsgemeenschap zal op dit punt zelf tot een antwoord moeten komen en de taak van de voorgangers is om dit proces zo goed mogelijk te begeleiden. De preekstoel als een gevaarlijke plek Over de voorgangers nu nog iets meer. De eerste kerkdienst die ik ooit leidde, was in het hele oude kerkje van Marsum, een piepklein terpdorpje bij mijn geboorteplaats Appingedam. Een preekconsent had ik nog niet, maar de commissie die de zomerse zondagavonddiensten organiseerde tilde daar niet zo zwaar aan. Ik zal u een verslag van de dienst besparen, maar ik weet nog goed dat na het beklimmen van de preekstoel er direct één gedachte door mijn hoofd schoot: ‘dit is een gevaarlijke plek’. Ik keek letterlijk neer op alle kerkgangers. En wat gebeurt er met je als je dat zondag aan zondag doet? Dat kan niet ongestraft blijven. Juist de voorganger is misschien wel in het bijzonder geroepen primair leerling te zijn, want alleen dan kan hij met vrucht voorgaan. Want hoe te onderwijzen als je zelf niet onderwezen wenst te worden? Binnen de gemeente van Christus kunnen uiteindelijk alleen leerlingen andere leerlingen werkelijk onderwijzen. 8 Iemand als Alan Hirsch, een missionaire pionier, is op dit punt zeer uitgesproken: ‘de kwaliteit van leiderschap in de kerk hangt in hoge mate af van de kwaliteit van discipelschap’. 9 De meest centrale capaciteit van een voorganger is het vermogen zichzelf uit handen te geven en zich te láten leiden. ‘De enige hoop voor de kerk in de toekomst is dat zij arm zal zijn en dat haar voorgangers zich zullen laten leiden,’ zegt Henri Nouwen in een van zijn boeken en ik zeg hem dat graag na. 10 Ik vind dat een diepe waarheid. Juist in die paradox ontstaat heilzaam leiderschap. Waarachtig leerling willen zijn, is de basis voor goed leiderschap. Alleen wie in het spoor van Christus existentieel leert, kan op existentiële wijze leraar zijn. Deze gedachte zal vermoedelijk bij u op weinig weerstand stuiten. Maar toch is het nodig ons telkens weer te realiseren hoeveel dynamiet – en daarmee ook dynamiek – er in die stelling zit. Want leiderschap, zeker voor een voorganger in de kerk, is niet zonder meer een goede bodem voor blijvend discipelschap. Onwillekeurig gaat een leider zich toch vooral als leraar gedragen en verdwijnt de openheid om zelf te leren. De preekstoel is in dit opzicht een plek die dus bepaald niet zonder gevaar is. Leraren en onderwijzers zijn lang niet altijd goed te onderwijzen. Gezegend de onderwijzer die zich ontvankelijk onder wijzen durft te begeven! Want daarin schuilt existentiele mobiliteit die het mogelijk maakt met vrucht te blijven werken, ook als de uiterlijke mobiliteit van de voorganger in de vorm van een beroep niet indrukwekkend is of zelfs helemaal afwezig. Innerlijke mobiliteit, daar komt het in onze tijd op aan. We zijn immers mensen van de Weg… ‘Gelovige zorgeloosheid’ Tot slot een kleine meditatieve overweging, waarmee ik mij bijdrage afrond. Ik ga daarvoor naar het slot van het gesprek tussen de opgestane Christus en Petrus waarover Johannes schrijft in hoofdstuk 21 van zijn Evangelie. Onze aandacht gaat meestal uit naar het zogenaamde eerherstel van Petrus, maar daarna gaat het gesprek tussen Jezus en Simon Petrus verder. Jezus spreekt over wat de weg van de navolging Simon Petrus zal gaan kosten. ‘Toen je jong was, deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naar toe wilt.’ Dat is pittige taal die Petrus ook even te veel lijkt te worden. In ieder verlegt hij het 8
Vergelijk ‘We must be disciples to make disciples’, Kenneth Boa, Conformed to His Image. Biblical and Practical Approaches to Spiritual Formation, Grand Rapids 2001, p. 378. 9 ‘The quality of the church’s leadership is directly proportional to the quality of discipleship’, Alan Hirsch, The Forgotten Ways. Reactivating the Missional Church, Grand Rapids 20087, p. 119. 10 Henri Nouwen, In de naam van Jezus. Over pastoraat in de toekomst, Tielt 1989, p. 53.
6
gesprek tamelijk abrupt naar de geliefde discipel en stelt hij de vraag naar diens lot: ‘En wat gebeurt er met hem, Heer?’ Even een zijmanoeuvre om zelf weer wat meer lucht te krijgen. Ik weet niet of je het fragment zo mag lezen, maar ik vind zo’n manoeuvre wel heel herkenbaar, want zo doen we dat als het ons te heet onder de voeten wordt. Maar Jezus fluit hem direct terug: ‘Het is niet jouw zaak of hij in leven blijft totdat ik kom. Maar jij moet mij volgen.’ (Joh. 21: 22) Jezus legt het accent ten volle op de weg die Petrus zèlf moet gaan. Hij hoeft niet om zich heen te kijken. Je zou kunnen zeggen dat er op de weg van kerk-zijn en navolging sprake moet zijn van een zekere vorm van egocentrisme, van concentratie op jezelf: ‘volg jij mij’. ‘Gelovige zorgeloosheid’ zou ik dat willen noemen. Dat is voldoende, misschien juist wel in het bijzonder voor al die voorgangers die geroepen zijn om naar anderen om te zien. Jezus’ correctie van Petrus ontspant ons en haalt een last weg die we niet hoeven te dragen. Maar tegelijk is het een indringend en onverbiddelijk woord: volg jij mij’. Eigenlijk is dat alles dat in de kerk van je wordt gevraagd. Zo simpel is het. Dat brengt me ook terug bij de titel van mijn bijdrage: ‘Sense and simplicity’. Dat was jarenlang het motto van Philips. Ze zijn er nu mee gestopt. En dat is mooi, want het motto komt zo weer vrij voor de rechtmatige eigenaar, de kerk. Want meer dan Philips heeft ze verstand van verlichting. ‘Volg jij mij’. Dat is sense & simplicity ten top en bovendien de enige vorm van mobiliteit die de kerk werkelijk toekomst verschaft.