SCREENING BELEIDSBRIEVEN 2010-2011
Januari 2011
Screening Beleidsbrieven Diensten Algemeen Regeringsbeleid (DAR) .......................................................... 3 Beleidsbrief DIENSTEN ALGEMEEN REGERINGSBELEID...................................... 3 Beleidsbrief BRUSSEL ............................................................................................. 19 Beleidsbrief VLAAMSE RAND.................................................................................. 20 Internationaal Vlaanderen (iV) ............................................................................... 23 Beleidsbrief INTERNATIONAAL VLAANDEREN...................................................... 23 Beleidsbrief TOERISME ........................................................................................... 35 Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) .................... 42 Beleidsbrief RUIMTELIJKE ORDENING .................................................................. 42 Beleidsbrief WONEN ................................................................................................ 47 Beleidsbrief ONROEREND ERFGOED .................................................................... 52 Mobiliteit en Openbare Werken (MOW)................................................................. 55 Beleidsbrief MOBILITEIT EN OPENBARE WERKEN .............................................. 55 Onderwijs en Vorming (OV) ................................................................................... 67 Beleidsbrief ONDERWIJS en VORMING ................................................................. 67 Bestuurszaken (BZ) ................................................................................................ 71 Beleidsbrief Bestuurszaken ...................................................................................... 71 Financiën en Begroting (FB).................................................................................. 82 Beleidsbrief FINANCIEN EN BEGROTING .............................................................. 82 Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM) ............................................................... 89 Beleidsbrief CULTUUR............................................................................................. 89 Beleidsbrief JEUGD.................................................................................................. 95 Beleidsbrief SPORT ............................................................................................... 102 Beleidsbrief MEDIA ................................................................................................ 112 Werk en Sociale Economie (WSE) ...................................................................... 113 Beleidsbrief WERK ................................................................................................. 113 Beleidsbrief SOCIALE ECONOMIE........................................................................ 124 Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid (LV) ................................................... 128 Beleidsbrief LANDBOUW, VISSERIJ en PLATTELANDSBELEID ......................... 128 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) ........................................................ 134 Beleidsbrief WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID en GEZIN ...................................... 134 Beleidsbrief ARMOEDEBESTRIJDING .................................................................. 153 Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) ....................................................... 164 Beleidsbrief ECONOMIE ........................................................................................ 164 Beleidsbrief ECONOMISCH OVERHEIDSINSTRUMENTARIUM .......................... 171 Beleidsbrief INNOVATIE......................................................................................... 179 Beleidsbrief WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK ............................................... 184 Leefmilieu, Natuur & Energie (LNE) .................................................................... 185 Beleidsbrief LEEFMILIEU ....................................................................................... 185 Beleidsbrief ENERGIE............................................................................................ 189
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
2
Diensten Algemeen Regeringsbeleid (DAR) Beleidsbrief DIENSTEN ALGEMEEN REGERINGSBELEID 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur Managementsamenvatting 2 Meer efficiëntie en effectiviteit in de dienstverlening pagina 6 De overheden in Vlaanderen meer slagkracht geven, en de efficiëntie en effectiviteit van de dienstverlening tegen 2020 optrekken tot Europees topniveau, is één van de ViA-doorbraken. Het CAG heeft in uitvoering van het Regeerakkoord een ontwerpmeerjarenprogramma voorbereid, met een rollend, evenwichtig portfolio van programma’s en projecten op de verschillende niveaus. Deze zijn niet beperkt tot de Vlaamse overheid, maar gaan tot op het niveau van de lokale overheden. De Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid zal verder optreden als extern klankbord om dit efficiëntieprogramma te adviseren. Meer efficiëntie, effectiviteit en klantgerichtheid wordt ook ondersteund door de verdere uitbouw van een gedocumenteerd systeem van interne organisatiebeheersing. 4 Geografische informatie pagina 7 Het GDI-plan 2011-2015 is het strategisch beleidsdocument dat de doelstellingen van het samenwerkingsverband GDI-Vlaanderen vastlegt. Dit plan is er op gericht om de Geografische Data-Infrastructuur van Vlaanderen om te bouwen tot een geografische kruispuntbank. Het juridisch, technisch en operationeel kader om dit mogelijk te maken wordt verder ontwikkeld. In uitvoering van de INSPIRE-richtlijn en het GDI-decreet zal geografische informatie meer en meer via netwerkdiensten worden uitgewisseld. In 2011 zal de digitale dienstverlening verder worden uitgebouwd en geïntegreerd, ondermeer op het vlak van voorkooprechten, wegenbestand en wegwerkzaamheden. Het beleid zal actief gericht worden op het hergebruik van de geografische informatie waar de overheid over beschikt. Om de dienstverlening optimaal te kunnen uitbouwen, zal er nauw samengewerkt worden met de lokale overheden, de federale overheid en de andere gewesten om een gemeenschappelijk stelsel van authentieke geografische bronnen op te zetten. Het centraal referentiebestand adressen wens ik in 2011 te laten erkennen als authentieke gegevensbron. 1. Vlaanderen in actie 1.3 ViA en de lokale dimensie: het streekontwikkelingsbeleid pagina 14 1.3.1 Stand van zaken 2010 pagina 14 De Stafdienst van de Vlaamse Regering maakte eind 2009 een evaluatie van de dialoogmomenten tussen de Vlaamse Regering en de Regionale Sociaaleconomische Overlegcomités (RESOC’s) over de streekpacten, die plaatsvonden in 2008-2009. Dat gebeurde ter voorbereiding van het verdere overleg Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
3
tussen de Vlaamse overheid en de RESOC’s. De resultaten van de evaluatie werden besproken op het platform socio-economische streekontwikkeling van 22 juni 2010. Uit die evaluatie blijkt dat maar één derde van de RESOC’s aangeeft dat de dialoogmomenten voor concrete dossiers tot een doorbraak geleid hebben. Voor sommige dossiers is de communicatie verbeterd als gevolg van de dialoogmomenten (en werden er rechtstreekse communicatiekanalen gecreëerd). Niettemin zien de RESOC’s een meerwaarde in het aanhouden van de dialoogmomenten. De RESOC’s vragen hierbij aandacht voor een bijsturing van het instrument en een sterkere beleidsmatige focus tijdens de dialoogmomenten. 1.3.2 Prognoses voor 2011 pagina 14 Op het platform socio-economische streekontwikkeling van 22 juni 2010 werd afgesproken dat een volgende ronde met dialoogmomenten in 2011 zal worden voorbereid en werd overeengekomen dat de leden van het platform tijdens een volgende bijeenkomst van het platform, zullen worden ingelicht over de inhoud van het groenboek ‘Interne Staatshervorming’ en daarbij de kans zullen krijgen eventuele opmerkingen te formuleren. Intussen heeft collega-minister Geert Bourgeois het groenboek ‘Interne Staatshervorming’ aan de Vlaamse Regering voorgelegd en in dat kader zal de werking voor de samenwerking met de RESOC’s verder geëvalueerd worden.
2 Meer efficiëntie en effectiviteit in de dienstverlening Meerjarenprogramma Slagkrachtige Overheid pagina 15 Goed overheidsbestuur en performant werkende overheidsdiensten zijn kritische variabelen voor een duurzame ontwikkeling van onze welvaart en ons welzijn. Vandaar dat een van de ViAdoorbraken om Vlaanderen tegen 2020 naar de top vijf van de Europese regio’s te leiden, gericht is op het realiseren van slagkrachtige, effectieve en efficiënte overheden voor Vlaanderen. Ook het Pact 2020, gesloten tussen de Vlaamse Regering, de sociale partners, het georganiseerde middenveld en de lokale besturen, legt hoge eisen op aan de overheden om tegen 2020 een efficiënte en kwaliteitsvolle overheid en regelgeving en meer inspraak van burgers en organisaties in het bestuur te realiseren. … In het ontwerp-meerjarenprogramma beoogt het CAG een brede benadering te volgen waarbij zowel de efficiëntie- en effectiviteitswinsten binnen de Vlaamse overheidsorganisatie, als de interbestuurlijke verhoudingen, de interne staatshervorming en de problematiek van de planlasten voor lokale besturen prioritaire actiedomeinen zijn. De scope van het meerjarenprogramma overstijgt daardoor de Vlaamse overheid en reikt tot de lokale overheden in een zoektocht naar slagkrachtige synergieën tussen beide bestuurslagen. Het ontwerp-meerjarenprogramma is opgevat als een rollend, maar evenwichtig portfolio van programma’s en projecten op de verschillende niveaus en is opgebouwd rond vier strategische doelstellingen, waarbij de klemtoon wordt gelegd op samenwerking, efficiëntie, kwaliteit en effectiviteit: Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
4
1. Door een interne staatshervorming en partnerschappen op alle niveaus zorgt de Vlaamse overheid voor minder bestuurlijke drukte en voor meerwaarde voor alle betrokkenen. 2. De Vlaamse overheid verhoogt haar aanpassingsvermogen om meer te doen met minder. 3. De Vlaamse overheid verbetert door innovatie van werkwijze en instrumenten de dienstverlening. 4. De Vlaamse overheid verbetert haar oplossingsvermogen ten aanzien van maatschappelijke uitdagingen. In combinatie met een verbeterde verantwoording verhoogt ze daardoor het vertrouwen en de tevredenheid van burgers, organisaties en bedrijven. Om die strategische doelstellingen te realiseren, worden organisatiebrede sleutelprojecten uitgewerkt. Die worden getrokken door leidend ambtenaren uit de verschillende beleidsdomeinen … De in april 2010 heropgerichte Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid zal ook in 2011 optreden als extern klankbord en toetssteen om over het efficiëntietraject te adviseren. Die commissie heeft ook als opdracht om als denktank en visiegroep prioritaire acties en doorbraken te identificeren om de slagkracht van het overheidsoptreden te versterken. De Commissie Efficiënte en Effectieve Overheid zorgt ook voor de nodige inbreng van lokale besturen, sociale partners en het verenigingsleven om een groot, maatschappelijk draagvlak te creëren. 3 Duurzame ontwikkeling 3.1.2 Stimuleren van een transitiebeleid in het kader van de Vlaamse Strategie Duurzame ontwikkeling pagina 19 Om tot een duurzame maatschappij en wereld te kunnen komen, zijn er transities nodig. Een transitie is een geleidelijke maar fundamentele verandering in onze manier van leven, van produceren en consumeren. Bij transitiemanagement vertrekt men van een systeemaanpak waarbij de drie pijlers - economische, ecologische en sociale pijler - van duurzame ontwikkeling aan bod komen en waarbij een langetermijnperspectief, een multi-actoren beleid, een geïntegreerd optreden van de overheid, ‘learning by doing’ en een openhouden van de opties essentieel zijn. Transitiemanagement als innovatief model voor governance heeft inmiddels zijn vruchten afgeworpen: op verschillende terreinen werd vooruitgang geboekt en het proces kan rekenen op een maatschappelijk draagvlak van honderden actoren: kenniscentra, federaties, ngo’s, bedrijven, provincies, steden en gemeenten enzovoort. De werking van zo’n transitieproces vereist een degelijk uitgebouwde ondersteuning. Voor het opvolgen van de transitieprocessen wordt een transitiekennisnetwerk opgericht. Dat kennisnetwerk zal bestaan uit een community of practice en een community of knowledge (in het kader van het steunpunt duurzame ontwikkeling). Er wordt in een wisselwerking voorzien tussen die twee community’s. De bedoeling is alle kennis en ervaring uit te wisselen die er bij de overheid zelf bestaat over transities, toekomstverkenningen, statengeneraal, stakehoderplatforms, visieworkshops. Er is interesse bij diverse entiteiten van de Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
5
Vlaamse overheid om van anderen te leren over de lopende transitieprocessen. De entiteiten willen leren hoe ze in partnerschap met de stakeholders, vanuit een gezamenlijke agendasetting en waar zinvol met inbreng van proefprojecten kunnen evolueren naar een innovatieve langetermijnaanpak. Ze willen de instrumenten van het transitiemanagement ondermeer zinvol inzetten om de doorbraken van Vlaanderen in Actie te realiseren. Dit kennisnetwerk zal samenwerken met andere transitienetwerken die een meer autonoom statuut hebben, zoals vzw I-Cleantech, vanaf het moment dat deze vzw is opgericht. De transitieaanpak werd in Vlaanderen al met succes toegepast op verschillende cases zoals het transitiemanagement duurzaam wonen en bouwen (duwobo) en het transitiemanagement materialenbeheer (Plan C). Er zal ook de nodige aandacht worden besteed aan de bestaande transitieprocessen duurzaam wonen en bouwen (DuWoBo), duurzaam materialenbeheer (Plan C) en die verder ondersteunen. Dankzij een samenwerking met de actoren uit beide bestaande transitieprocessen en in dit kader nog op te richten relevante initiatieven zoals vzw ICleantech zullen nieuwe, gemeenschappelijke methodologie, opvolging- en leerinstrumenten worden ontwikkeld. De eerste resultaten van die gemeenschappelijke aanpak zullen al in 2011 ter beschikking gesteld worden. In de Vlaamse strategie wil men het gebruik van transitiemanagement, zoals gezegd, ook te stimuleren voor andere complexe uitdagingen van de Vlaamse overheid. Deze nieuwe transitie- en transformatieprocessen wil ik, in overleg en samenwerking met alle betrokken collega’s, mee stimuleren via o.a. het organiseren van de kennisuitwisseling en doorstroom van de informatie vanuit de bestaande processen. 3.3 Duurzaamheid centraal voor wonen en leven Ondersteuning van duurzaam wonen en bouwen in alle provincies pagina 24 In 2010 werd er, in samenwerking met de vijf provincies, provinciale steunpunten duurzaam wonen en bouwen opgericht, naar analogie met het bestaande steunpunt duurzaam bouwen in Limburg. De steunpunten spelen een cruciale rol bij het in praktijk brengen van het beleid en het sensibiliseren aan de hand van voorbeeldprojecten rond duurzaam wonen en bouwen. Daarom voorziet de Vlaamse overheid in een structurele cofinanciering van de provinciale steunpunten. Die steunpunten kunnen onder andere gemeenten bijstaan en adviseren bij de integratie van duurzaam bouwen in complexe projecten op gebouwen- of wijkniveau en het zoeken van (onder andere Europese) financiering. Daarnaast kan een steunpunt gecoördineerde campagnes voeren, vorming aanbieden, beleidsinstrumenten ontwikkelen enzovoort. Er zal daarbij gestreefd worden naar een maximale samenwerking tussen de bouwsector, gespecialiseerde ngo’s, het provinciebestuur en de Vlaamse overheid. 3.4.1 Uitvoering van het Vlaams actieplan duurzame overheidsopdrachten 2009-2011 pagina 26 In het onderzoeksproject van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de Bond Beter Leefmilieu (BBL), dat liep van augustus 2009 tot januari 2010, werden de knelpunten en behoeften van lokale overheden voor duurzaam aankoopbeleid gedefinieerd. Een belangrijke conclusie was dat er in Vlaanderen nog niet zoveel gemeenten een uitgebouwde expertise over duurzaam aankopen Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
6
hebben, en dat er allerlei knelpunten zijn op het technische, het juridische als het organisatorische vlak. De resultaten van dat onderzoek toonden duidelijk aan dat er bij de lokale besturen een grote behoefte bestaat aan begeleiding bij het verduurzamen van de aankopen. Mede naar aanleiding van een brief daarover van de VVSG en de BBL heeft de administratie opdracht gekregen om de ondersteuning van een steunpunt duurzame overheidsopdrachten ten behoeve van lokale overheden uit te werken. Vanuit het Vlaamse gecoördineerde beleid duurzame ontwikkeling zal dit ondersteund worden. Het projectvoorstel van de VVSG voor een steunpunt duurzame lokale overheidsopdrachten is recent goedgekeurd. Het steunpunt wordt ingebed in de werking van de VVSG en moet de scope duurzaamheid in zijn drie aspecten meenemen (integratie van ecologische, sociale en economische criteria). Het steunpunt zal in eerste instantie de nadruk leggen op zijn helpdeskfunctie, het individueel begeleiden van lokale besturen, het op maat van lokale overheden aanpassen en aanbieden van de aankoopbestekken die de Vlaamse overheid heeft uitgewerkt, en het verspreiden van informatie bij de lokale besturen. 4. Geografische informatie: naar een moderne, geïntegreerde digitale dienstverlening van de Vlaamse overheid 4.1.2 Regelgeving en samenwerking pagina 31 Het GDI-decreet bouwt verder op de verwezenlijkingen van het GIS-decreet van 17 juli 2000 en is afgestemd op het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur en op het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer. Daardoor zal het samenwerkingsverband GIS-Vlaanderen, bestaande uit de diensten van de Vlaamse overheid, de gemeenten en de provincies, overgaan in het samenwerkingsverband GDI-Vlaanderen en verruimd worden met onder andere: Vlaamse intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, lokale politie, OCMW’s en onderwijsinstellingen. Die zullen tegen dezelfde voorwaarden als de huidige deelnemers aan GIS-Vlaanderen toegang krijgen tot de Geografische Data-Infrastructuur Vlaanderen. … Een van de op te maken basisregisters voor een efficiënte en geïntegreerde overheidsdienstverlening dat ook deel zal uitmaken van de Europese Geografische Data-Infrastructuur is het basisregister van adresgegevens. In Vlaanderen bestaat daarvoor al een geschikte kandidaat, namelijk het Centraal Referentieadressenbestand (CRAB) dat wordt beheerd door het AGIV. De adresgegevens (straatnamen, huisnummers, posities van huisnummer, enzovoort) worden aangeboden in de vorm van een klassiek dataproduct en als een webdienst. Om de kwaliteit (juistheid, volledigheid, actualiteit) van de in het CRAB opgenomen adressen verder op te drijven, is het noodzakelijk dat alle 308 gemeenten rechtstreeks worden betrokken bij de aanmaak en de actualisering van het CRAB. De gemeenten zijn namelijk bevoegd voor de toekenning van straatnamen op hun grondgebied. Met het decreet van 8 mei 2009 betreffende het Centraal Referentieadressenbestand (CRAB) heb ik ervoor gezorgd dat het CRAB in een juridisch kader is opgenomen. Daarbij wordt verzekerd dat de gemeenten op een uniforme wijze rechtstreeks worden betrokken bij de aanmaak en de actualisering van het CRAB. In het najaar van 2010 wordt een ontwerp van uitvoeringsbesluit ter goedkeuring voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Daarmee kan het CRAB erkend Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
7
worden als authentieke geografische gegevensbron en kan het CRABdecreet in werking treden. Daarnaast is er constructief samengewerkt met de federale overheid en de andere gewesten om te komen tot een samenwerkingsovereenkomst over adressen. De bedoeling is dat alle overheidsinstanties in België op termijn de officiële straatnamen en huisnummers gebruiken. Daartoe zullen andere gewesten gemeentelijke adresgegevens inzamelen en ontsluiten. De onderhandelingen zijn nog lopend. … In samenwerking met de Vlaamse provincies en het Agentschap voor Landbouw en Visserij (ALV) heeft het AGIV in 2010 zijn coördinerende taak voortgezet voor de aanmaak van middenschalige luchtopnames en orthofoto’s per provincie. In het najaar van 2010 zal een geactualiseerd orthofotoproduct van de provincie Antwerpen ter beschikking worden gesteld aan de deelnemers van GDI-Vlaanderen. Ter ondersteuning van zijn activiteiten en van de activiteiten van de brede gebruikersgroep heeft het AGIV diverse infomatiesessies georganiseerd, deelgenomen aan vakbeurzen, nieuwsbrieven verspreid en gebruikersbehoeften via enquêtes opgespoord. Op die manier kunnen geïnteresseerden sneller en frequenter geïnformeerd worden. De lokale besturen werden telkens als een specifieke doelgroep benaderd bij het beheer, het gebruik en de uitwisseling van geografische informatie. Op 25 november 2010 wordt de jaarlijkse AGIV-trefdag georganiseerd, waarop zo’n duizend deelnemers worden verwacht. 4.2.1 Digitale dienstverlening uitbouwen pagina 34 Het AGIV zal in 2011 werken aan de aanmaak en het beheer van een middenschalig wegenbestand (Middenschalig Referentiebestand Wegen – MRB-wegen). Het doel is een actueel en gebiedsdekkend wegenbestand met officiële straatnamen en wegnummers te ontwikkelen, dat wordt bijgehouden door de wegbeheerders in Vlaanderen. Het zal onder meer gebruikt kunnen worden voor een efficiënter wegbeheer, de uitwisseling van informatie over de wegwerkzaamheden en mobiliteitsstudies op alle bestuursniveaus. … Het procesoptimalisatieprogramma AMPLIO wordt verder uitgevoerd. Daarmee zouden ten laatste in 2015 alle gemeenten kunnen beschikken over een actueel GRB-product. Dat is van cruciaal belang voor de volledige uitbouw van de Vlaamse GDI. 4.2.3 Een efficiënte interbestuurlijke dienstverlening uitbouwen pagina 36 Om de dienstverlening optimaal te kunnen uitbouwen, moet de netwerkvorming niet alleen binnen de Vlaamse overheid voortgezet worden. Daarom wil ik werken aan een dienstverlening die de grenzen van de data-infrastructuren en van de eigen overheid overstijgt. Er moet nauw samengewerkt worden met de lokale overheden, de federale overheid en de andere gewesten om een gemeenschappelijk stelsel van authentieke geografische bronnen op te zetten.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
8
Het Centraal Referentiebestandadressenbestand (CRAB) wordt in Vlaanderen de authentieke bron voor adressen. Het CRAB is gebiedsdekkend en bevat ruim 2,6 miljoen adressen, gekoppeld aan hun geografische positie. Als alle overheidsinstanties in Vlaanderen dezelfde straatnamen en huisnummers hanteren, zal dat ook de dienstverlening aan burgers en ondernemingen ten goede komen. Daarom adviseert de GDI-stuurgroep om het CRAB in 2011 door de Vlaamse Regering te laten erkennen als authentieke geografische gegevensbron. Er zal samen met de andere gewesten en de federale overheid een samenwerkingsakkoord over de opmaak en het verplichte gebruik van gewestelijke adresregisters worden gesloten. Het CRAB zal minimaal jaarlijks geactualiseerd worden aan de hand van externe bronbestanden zolang de gemeente de gegevens niet actualiseert. In de gemeenten die ter uitvoering van het CRAB-decreet gestart zijn met de permanente actualisering van het CRAB, zal elke nieuw toegekende of gewijzigde adrescomponent die via online geografische diensten aan het AGIV wordt meegedeeld, onmiddellijk worden opgenomen in het CRAB. Als de gegevens worden meegedeeld door uitwisseling vanuit een lokale adressendatabank, zorgt het AGIV ervoor dat de nieuw toegekende of gewijzigde adrescomponent opgenomen wordt in het CRAB binnen tien werkdagen nadat het de mededeling heeft ontvangen. De specifieke behoeften van een gebouwenregister zullen in 2011 worden onderzocht. De bedoeling is om vanuit de Vlaamse administratie te komen tot één gebouwenregister zodat, bestuursniveauoverschrijdend, gemeenschappelijke eigenschappen decentraal bijgehouden worden in één register. Daardoor hoeven overheidsinstanties niet langer afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar vergelijkbare of dezelfde gebouweninformatie in te zamelen. Zo kunnen zij zich toespitsen op hun kerntaken en het gebouwenregister lokaal voor eigen doeleinden verrijken met eigen data. Het gebouwenregister is een referentiebestand dat wordt afgestemd op het GRB en het CRAB, waaraan alle instanties hun thematische gegevens over gebouwen kunnen koppelen en waarmee ze gegevens kunnen uitwisselen: bijvoorbeeld een bouwvergunning, milieuvergunning, EPB-attest. In het kader van de verkoop van vastgoed kunnen een grote efficiëntiewinst en rechtszekerheid gerealiseerd worden door de ‘notarisbrief’ te digitaliseren (formulier om vastgoedinformatie te verstrekken). Dat formulier, waarmee de lokale besturen alle relevante informatie over vastgoed aan een makelaar of notaris bezorgen, bevat informatie die uit tal van bronnen afkomstig is. Het opzetten van gebiedsdekkende authentieke gegevensbronnen over ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s), bijzondere plannen van aanleg (BPA’s), voorkooprechten enzovoort is nodig om die digitale ‘notarisbrief’ te realiseren. In 2011 zal het AGIV verder overleg plegen om samen met de verschillende betrokken partijen (notarissen, openbare besturen, vastgoedsector) zowel de doelstellingen als de reikwijdte van het project vast te leggen. Het AGIV zal in 2011 zijn coördinerende rol inzake de aanmaak van middenschalige luchtopnamen en orthofoto’s per provincie voortzetten. Als resultaat van die samenwerking met de Vlaamse provincies en het Agentschap voor Landbouw en Visserij (ALV) zal het AGIV in 2011 bij gunstige vliegomstandigheden,
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
9
geactualiseerde middenschalige orthofotoproducten van de provincies VlaamsBrabant en Limburg aanleveren. 6. Geïnformeerd beleid in beslissende tijden 6.1.1 Domeinoverschrijdend en toekomstgericht onderzoek pagina 42 Op demografisch vlak werd tijdens het eerste werkjaar van de nieuwe legislatuur een rapport opgesteld waarin de te verwachten bevolkingsevolutie van Vlaanderen werd beschreven op basis van de langetermijnprojecties 2007-2060 die het federale Planbureau begin 2009 had opgesteld. Dat rapport vormt een aanloop naar de Vlaamse projecties die de studiedienst tegen eind 2010 klaar wil hebben. De meerwaarde van de SVR-projecties is dat de berekeningen doorgetrokken worden tot op gemeentelijk niveau en dat er ook een raming gemaakt wordt van het aantal huishoudens naar grootte op basis van een door de Hoge Raad voor Statistiek aanvaarde LIPRO-typologie. Tijdens de voorbereidingsfase wordt de afwijking tussen de vorige CBGS-projecties (2005) en de recente waarnemingen geëvalueerd. Doordat de data over de evolutie van de bevolking tussen 2008 en 2009 te laat geleverd zijn door ADSEI, kan met de recentste ontwikkelingen geen rekening worden gehouden. Er worden verschillende deelstudies gemaakt over de deelcomponenten van de bevolkingsevolutie, namelijk geboorte, sterfte en migraties, met het doel goed onderbouwde hypothesen toe te passen in het projectiemodel. Op basis van die voorstudies (zie verschillende SVR-webartikels) blijkt dat de grootsteden Gent en Antwerpen een specifiek verloop vertonen. Ook voor de andere groepen gemeenten worden aanzienlijke afwijkingen (in plus of min) ten opzichte van het gemiddelde Vlaamse trendcijfer vastgesteld. In de nieuwe projecties zal met die lokale verscheidenheid rekening worden gehouden. Eind 2010 mogen de nieuwe (voorlopige) tabellen van de gemeentelijke bevolkings- en huishoudprojecties worden verwacht. De gegevens zullen herzien worden zodra de bevolkingscijfers van de voorbije jaren worden bekendgemaakt. 6.2.1 Optimaal gebruik van bestaande databanken binnen de Vlaamse overheid pagina 47 De Studiedienst van de Vlaamse Regering stelt zelf ook de data van de jaarlijkse enquête naar waarden, houdingen en gedragingen gratis ter beschikking voor wetenschappelijk onderzoek. Sinds de zomer van 2009 werd die dataset 29 keer opgevraagd door universiteiten, hogescholen, federale en regionale administraties. Ook de HERMREG-databank met lange tijdreeksen over de evolutie van bbp, arbeidsmarkt, investeringen, CO²-uitstoot enzovoort in de drie Belgische gewesten wordt ontsloten via de SVR-website. Voor micro-economische gegevens wordt een beroep gedaan op de Vlaamse Ondernemingsdatabank. De Studiedienst van de Vlaamse Regering vertrekt van een authentieke databron (driemaandelijkse update, ter beschikking gesteld door MAGDA-platform), ontsluit die via zijn datawarehouse en voert daarop allerlei analyses uit. Op basis van die data kunnen het profiel en de demografie (oprichting, sluiting) van de btw-plichtige ondernemingen worden gemaakt die in Vlaanderen gevestigd zijn. Er kan detail worden gegeven tot op het gemeentelijke niveau. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
10
6.2.2 Samenwerking en overleg met andere bestuurslagen pagina 49 Het samenwerkingsverband tussen het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, de Vereniging van Vlaamse Provincies en de Studiedienst van de Vlaamse Regering werd bij de start van de nieuwe legislatuur vernieuwd en uitgebreid met een vertegenwoordiger van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (Brussel) met het doel tot goede afspraken te komen over de statistieken die de Vlaamse overheid ter beschikking stelt van de gemeenten en provincies, om hun beleidsplannen te kunnen opstellen, volgen en evalueren. Na een grondige evaluatie van het bestaande initiatief van de lokale statistieken werd de website www.lokalestatistieken.be volledig herzien. Er kwamen nieuwe datasets bij die voortaan thematisch worden geordend. Er worden vaste rapporten met veelgebruikte variabelen aangeboden, maar de lokale beleidsondersteuners kunnen ook zelf data selecteren en bewerken voor hun beleidsadviezen. Uit de datasets kunnen gebiedsgerichte rapporten worden afgeleid, zoals voor RESOC-gebieden en de Vlaamse Rand rond Brussel. Er worden ook cartografische voorstellingen aangeboden. … Het project met de Nationale Bank België en de andere gewesten wordt voortgezet met het doel tegen eind 2011 geconsolideerde regionale datasets te hebben over inen uitvoer van goederen en diensten, over de productiekosten van de gemeenschappen, gewesten en gemeenten afzonderlijk, en ten slotte om sneller te kunnen beschikken over een raming van de groei van het bbp op regionaal niveau. In het laatste kwartaal van 2010 zullen nieuwe profielschetsen voor de 308 gemeenten worden opgesteld. De aangeboden set cijfers zal de plaatselijke veranderingen in het eerste decennium van de 21ste eeuw beschrijven en vergelijken met gelijkaardige gemeenten (typologie Dexia) en met het Vlaamse Gewest. In die editie (eerste rapporten in 2006) zullen gegevens over de lokale bestuurskracht van de gemeenten en van de OCMW’s worden opgenomen die het vroegere Jaarbeeld van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur vervangen. De rapporten moeten worden opgevat als businessintelligente rapporten (BI-rapporten). De profielschetsen zullen automatisch worden aangepast zodra in het datawarehouse Lokale Statistieken de cijferreeksen geüpdatet zijn. Met dat initiatief treedt de studiedienst nog meer de dynamisch interactieve E-government arena binnen. Nadien volgen profielschetsen van de vijf Vlaamse provincies. Het samenwerkingsverband rond lokale statistieken zal in 2011 actief deelnemen aan de initiatieven van de Commissie Efficiëntie en Effectiviteit bij de Lokale Besturen (CEELB). In het kader van de planlastenreductie en de overgang naar de geïntegreerde gemeentelijke meerjarenbegroting stelt de Studiedienst van de Vlaamse Regering zijn technische expertise over de uitwisseling van gemeentelijke cijfers in een datawarehouseomgeving ter beschikking. De lopende projecten (lokaal sociaal beleid, milieu-indicatoren, cultuurindicatoren) worden in het licht van de nieuwe geïntegreerde lokale beleidsplanning herzien en zo nodig in overleg met de betrokken actoren aangepast. De Lokale Integratiemonitor zal ook als een nieuw project worden opgenomen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
11
7. Overheidscommunicatie Klantgerichte en geïntegreerde dienstverlening, over de bestuursniveaus heen pagina 57 Artikel 29 van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur bepaalt dat er een gezamenlijk bestand met wegwijs- en eerstelijnsinformatie moet worden samengesteld. Dat interbestuurlijke gegevensbestand moet de versnipperde informatie over de dienstverlening van de verschillende openbare besturen samenvoegen tot een geïntegreerd geheel, een zogenaamde interbestuurlijke producten- en dienstencatalogus (IPDC). Zo’n catalogus maakt het hergebruik van informatie door andere besturen en de verrijking ervan met specifieke informatie mogelijk. Dat betekent niet alleen een belangrijke efficiëntiewinst voor alle deelnemende overheden, maar biedt ook een grotere zekerheid voor de burger dat bij welk overheidsniveau hij ook aanklopt, de informatie die hij nodig heeft correct, geïntegreerd en actueel is. De IPDC wil op termijn alle producten en diensten van de lokale, provinciale, regionale en zelfs federale besturen van België oplijsten. Daarvoor werkt de Vlaamse overheid (getrokken door de Coördinatiecel Vlaams egovernment (CORVE) en de Vlaamse Infolijn) nauw samen met de vertegenwoordigers van de lokale besturen: de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP). Er werden afspraken gemaakt over hoe de catalogus er zou moeten uitzien en over de taken, rollen en verantwoordelijkheden. Uitbouwen van de interbestuurlijke productencatalogus pagina 60 Het aantal producten en diensten is sterk afhankelijk van de definitie die gegeven wordt aan de begrippen ‘product’ en ‘dienst’. In het najaar van 2010 wordt daarom in samenwerking met CORVE een workshop georganiseerd waaraan ook de vertegenwoordigers van de lokale besturen zullen deelnemen. Daarbij zal gewerkt worden aan een nieuwe, gedragen definitie van producten en diensten, hoe ze het best beschreven kunnen worden, hoe ze zich hiërarchisch tot elkaar verhouden enzovoort. De Vlaamse Infolijn zal de resultaten van die workshop in 2011 gebruiken om de Vlaamse productencatalogus te vervolledigen. … In het najaar van 2010 wordt een tweede workshop georganiseerd in samenwerking met CORVE. Die zal zich richten op het technische aspect van de interbestuurlijke productencatalogus. De workshop moet de aanzet vormen voor het onderzoek in 2011 naar de behoeften en de functionele analyse van een centrale server om productfiches uit te wisselen tussen de bestuursniveaus.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
12
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Managementsamenvatting 6 Geïnformeerd beleid in beslissende tijden pagina 7 & 8 Volgend jaar zal de vierde editie van de stadsmonitor worden uitgewerkt. Deze omgevings- en effectmonitoring zal voor de 13 centrumsteden beleidsvoorbereidend een belangrijke bijdrage leveren om gefundeerde beleidskeuzen te maken in het kader van de realisatie van VIAdoorbraken. … De studiedienst zal in samenwerking met het lokale bestuursniveau nieuwe profielschetsen opstellen voor de 308 gemeenten. Deze geven ondermeer zicht op de bestuurskracht en zullen als Business Intelligent Rapport automatisch aangepast worden bij actualisatie van de onderliggende cijferreeksen. 3.3 Duurzaamheid centraal voor wonen en leven pagina 23 ‘We plaatsen duurzaamheid centraal in bouwen, wonen en leven’ is een sleutelproject van de ViAdoorbraak ‘groen en dynamisch stedengewest’. Duurzaam wonen en bouwen houdt rekening met gezondheidsaspecten, kwaliteit van het gebouw, compactheid, veiligheid, energieprestatie, toegankelijkheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd, waterverbruik en gebruik van duurzame en gezonde bouwmaterialen en installaties, het ruimtegebruik en de omgeving, de ligging, bereikbaarheid en aansluiting op vervoersnetwerken, de betaalbaarheid en een duurzaam personeelsbeleid. Structurele ondersteuning van de transitienetwerken DuWoBo pagina 23 Voor duurzaam wonen en bouwen is door het transitiemanagementproces DuWoBo al op verschillende terreinen vooruitgang geboekt. Dat proces kan rekenen op een maatschappelijk draagvlak van honderden actoren: kenniscentra, federaties, ngo’s, bedrijven, provincies, steden en gemeenten. Het doel bestaat erin doorbraken te realiseren om tot een duurzaam bouw- en woonsysteem te komen. Zo werden al grote stappen gezet voor een afwegingskader, het opzetten van duurzame wijkprojecten, het uitbouwen van een adviesnetwerk, het stimuleren van duurzame materialen, het uitwerken van voorstellen om opleidingen in de bouw aan te passen. De coördinatie van dit proces wordt gedeeld waargenomen door het Team Duurzame Ontwikkeling van de Stafdienst van de Vlaamse Regering en het Centrum Duurzaam Bouwen vzw. Die vzw is vanwege zijn expertise een unieke partner. Daarom is de Stafdienst van de Vlaamse Regering gevraagd om te onderzoeken of dit proces in 2011 meer structureel kan ondersteund worden. Op die manier wordt de voortzetting van de werking, het beheer en de complementaire innovatiestuwing die van het transitienetwerk uitgaat, verder gewaarborgd. Stimuleren van proefprojecten op het vlak van ecowoonwijken pagina 25 De laatste jaren hebben verschillende steden projecten opgestart om duurzame wijken en districten uit te bouwen. De Vlaamse overheid heeft in samenwerking met Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
13
de transitiearena dat proces verder gestimuleerd door onder andere informatieverspreiding, kennisuitwisseling, facilitering en door mogelijke partners en financieringsbronnen (vooral Europese) samen te brengen, en een netwerk op te richten. In de loop van 2010 werd samen met dat netwerk een knelpuntennota opgesteld. In 2011 zal op een gecoördineerde manier gewerkt worden aan het wegwerken van de knelpunten, in samenwerking met de sector en de andere beleidsdomeinen. 5 Publiek-private samenwerking 5.1.2 Inzetten op project- en contractmanagement en inbreiding van de knowhow van de publieke sector pagina 39 Voorts werd voor een ruimer publiek een nieuwe opleidingsmodule ontwikkeld over DBFM, werd de PPS-basisopleiding tweemaal georganiseerd, vond de Masterclass Stadsprojecten opnieuw doorgang, met de steun van het kenniscentrum, en werd selectief deelgenomen aan diverse extern georganiseerde seminaries over specifieke deelaspecten of sectoren inzake PPS. … Het Kenniscentrum PPS heeft het afgelopen werkingsjaar ook bijgedragen aan de realisatie van de doelstelling van inbreiding van knowhow door allerlei projecten en werkgroepen te ondersteunen. Die betrokkenheid van het kenniscentrum bij PPSprojecten en PPS-gerelateerde topics nam verschillende vormen aan. Voorbeelden van begeleide projecten zijn de projecten van sportinfrastructuur (onder andere multifunctionele sporthal Hoogstraten, Halle, cluster kunstgrasvelden, zwembad Westerlo), de herbestemming van de abdij van Bornem en het project Kilometerheffing. De Stafdienst van de Vlaamse Regering, en het kenniscentrum PPS in het bijzonder, heeft het secretariaat waargenomen van de zeven DAMwerkgroepen. Daarnaast werden een aantal adviezen uitgebracht door het Kenniscentrum PPS voor De Lijn met betrekking tot het element PPS bij het project Stelplaatsen Brugge – Overijse – Zomergem, en het element PPS bij het project Stelplaaten Aalst – Sint-Niklaas – Leuven-Noord – Hasselt. Het kenniscentrum heeft ook negentien dossiers voor stadsvernieuwingsprojecten geanalyseerd. Het kenniscentrum heeft ten slotte deelgenomen aan tal van beleidswerkgroepen, zoals de beleidgroep over de versnelling van investeringsprojecten, over stadscontracten en over duurzame ontwikkeling, waar het specifieke expertise inzake PPS en investeringsprojecten heeft ingebracht. 6. Geinformeerd beleid in beslissende tijden 6.1.1 Domeinoverschrijdend en toekomstgericht onderzoek pagina 42 Naast de demografische conjunctuur bestudeert de studiedienst de wisselwerking tussen de demografische evolutie en maatschappelijke ontwikkelingen. Vorig werkjaar verschenen artikels over de start van gezinsvorming bij Belgen, Turken en Marokkanen, echtscheiding en leefvormen na de echtscheiding, leefvormen en leefsituatie in de steden, veranderende leefvormen in Vlaanderen en de kinderwens. Ook de impact van de komende wijzigingen in de bevolkingstructuur op de economische groei werd berekend en beschreven in een rapport. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
14
Binnen de onderzoekslijn ‘Sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen’ werden analyses uitgevoerd over uiteenlopende thema’s, zoals sociale cohesie, de leefsituatie op verschillende domeinen, de kennis- en informatiemaatschappij. Daarnaast werd aandacht geschonken aan de relatie tussen de burger en de rol van de overheid, de efficiëntie en effectiviteit van de openbare sector met het meerjarenprogramma Slagkrachtige overheid als casestudie. Verschillende artikels behandelden verschuivingen in waarden, houdingen en gedragingen, zoals subjectieve beleving van tevredenheid over woonomgeving en nabijheid van voorzieningen, houding tegenover klimaatverandering, houding en tevredenheid over werken, het verband tussen lokaal cultuuraanbod en cultuurparticipatie, het verband tussen onveiligheidsgevoel en onveiligheid, determinanten voor de gewenste en verwachte pensioenleeftijd in Vlaanderen. In de aanloop naar het Europese voorzitterschap in de tweede helft van 2010 werden de resultaten van een internationale peiling naar de opvattingen van de Vlamingen over de Europese Unie beschreven. … De zesde editie van ‘Vlaanderen gepeild’ vond in september 2009 plaats. Op die studiedag, die zich vooral richt naar academici en beleidsondersteuners, werden de resultaten van de analyses van de survey naar culturele verschuivingen in waarden, houdingen en gedragingen voorgesteld. Het studiewerk werd deels verricht door onderzoekers van de Studiedienst van de Vlaamse Regering en werd deels uitbesteed. De verschillende bijdragen werden gebundeld in een SVR-studie. ‘De stad maakt het verschil’ was de titel van een ontmoetingsdag met de beleidsmakers en – ondersteuners van de 13 centrumsteden (december 2009). Op deze studiedag werden de resultaten gepresenteerd van de analyses op de Stadsmonitor 2008 en meer bepaald op de postenquête die daarvoor bij de inwoners van de steden werd gehouden. … In 2011 zal op basis van de tabellen van de Vlaamse gemeentelijke bevolkings- en huishoudprojecties een publicatie verschijnen waarin de belangrijkste trends worden beschreven en waarin de mogelijkheden voor verdere ontsluiting worden gepresenteerd. De publicatiedatum is afhankelijk van de aanlevering (door ADSEI) van de officiële bevolkingscijfers van de evolutie van de bevolking de voorbije twee jaar. Het is de bedoeling dat de Vlaamse projecties als referentiebron worden gebruikt voor de berekening van sectorale behoeften in het Vlaamse Gewest die in verband staan met het aantal inwoners en huishoudens en hun kenmerken (leeftijd, geslacht, woonplaats, samenstelling huishoudens). De Studiedienst van de Vlaamse Regering wil andere diensten van de Vlaamse overheid helpen bij de doorrekening op middellange termijn (2010-2030). De datasets bieden ook interessant materiaal voor de gemeenten die willen vooruitblikken op de uitdagingen voor de komende legislatuur. 6.1.2 Omgevings- en effectmonitoring pagina 45 Op verzoek van verschillende leden van de Vlaamse Regering, ontwikkelt de Studiedienst horizontale monitoren zoals een Duurzaamheidsmonitor en ICT-monitor, en wordt een Lokale Integratiemonitor uitgewerkt. Eveneens wordt de Studiedienst betrokken bij de ontwikkeling van een armoedemonitor. Voor de centrumsteden die een beroep doen op het Stedenfonds en een overeenkomst hebben gesloten met de Vlaamse overheid (2008-2013), werd per stad een rapport opgesteld waarin de Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
15
maatschappelijke effecten van hun beleidsinspanningen worden gemeten. In het voorjaar van 2010 werd een actualisatie gemaakt op basis van eerder afgesproken indicatoren. De haalbaarheid van een Lokale Integratiemonitor werd in overleg met het team Integratie en de integratiesector onderzocht. De indicatoren van de Stadsmonitor worden door het Agentschap voor Binnenlands Bestuur en de stakeholders (centrumsteden) geëvalueerd en getoetst aan de hoofdprincipes van duurzame ontwikkeling. Die evaluatie moet leiden tot een bijgestuurde set van indicatoren voor de nieuwe editie van de Stadsmonitor in 2011. Zoals in vorige edities zullen naast objectieve waarnemingen ook uitspraken van de bevolking worden verwerkt tot indicatoren. Om de perceptie, houdingen en gedragingen van de bewoners te kennen, zal in 2011 een nieuwe postenquête worden georganiseerd met financiering vanuit het Agentschap voor Binnenlands Bestuur en cofinanciering van de steden die een ruimere steekproef willen (representatief tot op het niveau van buurten). De presentatie van de resultaten is gepland in december 2011. In 2011 wordt een vierde editie van de Stadsmonitor uitgewerkt vanuit een samenwerkingsverband tussen het team Stedenbeleid van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur en de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Dat project zal een bijdrage leveren tot gefundeerde beleidskeuzen in het kader van de realisatie van de ViA-doorbraken ‘Groen stedengewest’ en ‘Een slagkrachtige overheid’. De indicatoren zullen enerzijds ingevuld worden op basis van gegevens uit centrale administratieve databanken (zie ook lokale statistieken) en anderzijds uit lokale meetsystemen. … Een eerste editie van de Lokale Integratiemonitor wordt in de loop van 2011 uitgewerkt in overleg met het team Inburgering, de integratiecentra en de betrokken koepelorganisaties (Vlaams Minderhedencentrum, Minderhedenforum). Ook daarvoor werd een samenwerkingsprotocol aangegaan tussen het Agentschap voor Binnenlands Bestuur en de Studiedienst van de Vlaamse Regering. … 6.2.1Optimaal gebruik van bestaande databanken binnen de Vlaamse Overheid pagina 49 Als strategisch project stellen we de voortzetting van de survey naar waarden, houdingen en gedragingen van Vlamingen voorop. Die face-to-face-enquête wordt jaarlijks georganiseerd door de Studiedienst van de Vlaamse Regering en wordt afgestemd op de informatiebehoeften van de Vlaamse overheid met betrekking tot monitoring van het algemene Vlaamse regeringsbeleid (Pact 2020, VRIND en andere horizontale monitors) en levert heel wat informatie voor het SVRonderzoeksprogramma. Naast de klassieke sociaaldemografische variabelen en vaste modules over houdingen tegenover arbeid, sociale integratie, met onder meer participatie in het verenigingsleven, vrijetijdsactiviteiten, roterende modules over welbevinden van de burger en politieke verhoudingen en participatie, zullen in 2011 ook vragen worden gesteld over informele zorg, vrijwilligerswerk en lokaal beleid (parallelle vragen met postenquête Stadsmonitor). De SCV-enquête zal in 2011
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
16
gekoppeld worden aan een internationale enquête (ISSP) waarin het thema ‘gezondheid en gezondheidszorg’ aan bod komt. 6.2.1Optimaal gebruik van bestaande databanken binnen de Vlaamse Overheid pagina 50 Het samenwerkingsverband tussen de centrumsteden, het Agentschap voor Binnenlands Bestuur en de Studiedienst van de Vlaamse Regering met betrekking tot de Stadsmonitor en het Stedenfonds wordt voortgezet (zie monitoring).
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
17
3. Aandachtspunten Inburgering en integratie 6.1.2 Omgevings- en effectmonitoring pagina 45 Op verzoek van verschillende leden van de Vlaamse Regering, ontwikkelt de Studiedienst horizontale monitoren zoals een Duurzaamheidsmonitor en ICT-monitor, en wordt een Lokale Integratiemonitor uitgewerkt. Eveneens wordt de Studiedienst betrokken bij de ontwikkeling van een armoedemonitor. Voor de centrumsteden die een beroep doen op het Stedenfonds en een overeenkomst hebben gesloten met de Vlaamse overheid (2008-2013), werd per stad een rapport opgesteld waarin de maatschappelijke effecten van hun beleidsinspanningen worden gemeten. In het voorjaar van 2010 werd een actualisatie gemaakt op basis van eerder afgesproken indicatoren. De haalbaarheid van een Lokale Integratiemonitor werd in overleg met het team Integratie en de integratiesector onderzocht. De indicatoren van de Stadsmonitor worden door het Agentschap voor Binnenlands Bestuur en de stakeholders (centrumsteden) geëvalueerd en getoetst aan de hoofdprincipes van duurzame ontwikkeling. Die evaluatie moet leiden tot een bijgestuurde set van indicatoren voor de nieuwe editie van de Stadsmonitor in 2011. Zoals in vorige edities zullen naast objectieve waarnemingen ook uitspraken van de bevolking worden verwerkt tot indicatoren. Om de perceptie, houdingen en gedragingen van de bewoners te kennen, zal in 2011 een nieuwe postenquête worden georganiseerd met financiering vanuit het Agentschap voor Binnenlands Bestuur en cofinanciering van de steden die een ruimere steekproef willen (representatief tot op het niveau van buurten). De presentatie van de resultaten is gepland in december 2011. In 2011 wordt een vierde editie van de Stadsmonitor uitgewerkt vanuit een samenwerkingsverband tussen het team Stedenbeleid van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur en de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Dat project zal een bijdrage leveren tot gefundeerde beleidskeuzen in het kader van de realisatie van de ViA-doorbraken ‘Groen stedengewest’ en ‘Een slagkrachtige overheid’. De indicatoren zullen enerzijds ingevuld worden op basis van gegevens uit centrale administratieve databanken (zie ook lokale statistieken) en anderzijds uit lokale meetsystemen. … Een eerste editie van de Lokale Integratiemonitor wordt in de loop van 2011 uitgewerkt in overleg met het team Inburgering, de integratiecentra en de betrokken koepelorganisaties (Vlaams Minderhedencentrum, Minderhedenforum). Ook daarvoor werd een samenwerkingsprotocol aangegaan tussen het Agentschap voor Binnenlands Bestuur en de Studiedienst van de Vlaamse Regering. …
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
18
Beleidsbrief BRUSSEL 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 1.1.OOD 1.3. Zorgen voor een wetenschappelijk onderbouw van het beleid Pagina 11- 12 “De missie van BRIO blijft om via wetenschappelijk, interdisciplinair en beleidsondersteunend onderzoek de kennis over Brussel en de Rand te doen groeien. Daaruit vloeien drie strategische doelstellingen voort: De verdere uitbouw van BRIO als virtueel kenniscentrum en samenwerkingsplatform tot dé wetenschappelijke portaalwebsite over Brussel. De BRIO-website www.briobrussel.be wordt verder uitgebouwd tot virtueel kenniscentrum over Brussel met als pendant www.docu.vlaamserand.be. Via een rijkgevulde databank, een performante cijferbank en informatieve webpagina’s zullen beide websites als dé toegangspoort fungeren voor alle onderzoek over Brussel en de Vlaamse Rand. Een van de belangrijkste vernieuwingen in 2011 is de optimalisatie van het statistische luik.
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Nihil
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie Nihil
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
19
Beleidsbrief VLAAMSE RAND 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 2.1. Functionele bevoegdheid Vlaamse Rand 2.1.1. Initiatieven die het Vlaamse karakter van de Vlaamse Rand bevestigen en/of verstevigen a) Stand van zaken Pagina 5-6 “In het kader van de juridische mogelijkheden om maatregelen te kunnen nemen met het oog op het versterken van het Nederlandstalig karakter in het straatbeeld van de Vlaamse Rand heb ik aan professor Frank Judo gevraagd om samen met professor Veny een synthese te maken van de studie van professor Boes (1999) en de reactie daarop van professor Veny (2007). Er bestond immers geen eensgezindheid over de wettelijkheid van de maatregelen die de studie van professor Boes voorstelt. Deze synthese wordt verwacht eind 2010.”
2.1. Functionele bevoegdheid Vlaamse Rand 2.1.1. Initiatieven die het Vlaamse karakter van de Vlaamse Rand bevestigen en/of verstevigen b) Initiatieven 2011 Pagina 7 “ In 2011 zal een leidraad voor de gemeentelijke mandatarissen uit de Vlaamse Rand worden ontwikkeld.”
2.3. VZW De Rand Pagina 10 “VZW de Rand behartigt het secretariaat van de Conferentie van Vlaamse mandatarissen van de zes faciliteitengemeenten.” Verschillende thema’s kwamen hier aan bod onder anderen; niet-benoeming van de drie waarnemend burgemeesters van Linkebeek, Wezembeek-Oppem en Kraainem”. 2.5.3. Onderwijs Pagina 14-15 “De Vlaamse Regering zal in de procedure ten gronde de stelling blijven verdedigen dat de bevoegdheid om de inspectie over deze scholen te voeren aan de Vlaamse Gemeenschap toekomt. Wanneer er een definitieve uitspraak is zal, rekening houdende met die uitspraak, nagegaan worden op welke wijze deze scholen verzekerd kunnen worden van een geloofwaardige kwaliteitstoetsing. Ook op het vlak van de CLB-begeleiding en op het vlak van de verplichting de eindtermen na te streven, zal het decreet worden uitgevoerd volgens de beschikkingen van het Grondwettelijk Hof.”
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
20
2.5.4. Binnenlands Bestuur Taalwetgeving Pagina 15 “Ik vroeg mijn federale collega van Binnenlandse Zaken om haar administratie de opdracht te geven om de vermeldingen in het rijksregister in overeenstemming te brengen met de wet door de taalcode te schrappen.” 2.5.5. Huisvesting Vlabinvest Pagina 17 “Ik blijf ook gemeentebesturen steunen, die in het kader van de lokale inburgering en integratie, de kennis van de Nederlandse taal als voorwaarde stellen bij het toewijzen van woongelegenheden.” 2.5.9 Cultuur Pagina 19 “Deze cultuurraden zijn geen culturele raden conform het decreet lokaal cultuurbeleid. Ik bekijk met mijn collega, Vlaams minister van cultuur hoe we dit probleem verder kunnen behandelen.”
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Nihil
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
21
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie 2.5.2. Onthaal en integratie Pagina 14 “Om het Vlaams integratiebeleid in de Vlaamse Rand kracht bij te zetten, blijf ik de aanvragen voor de oprichting van een lokale integratiedienst in één van deze gemeenten ondersteunen. Zo hebben de integratiediensten van Vilvoorde, SintPieters-Leeuw en Machelen een starttoelage voor de uitbouw van een lokale integratiedienst ontvangen. Verder lopen met verschillende geïnteresseerde gemeentebesturen reeds gevorderde gesprekken hierover”.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
22
Internationaal Vlaanderen (iV) Beleidsbrief INTERNATIONAAL VLAANDEREN 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur II. Strategische Doelstellingen 1.2 Samenwerking met internationale instellingen 2009-2010 Pagina 12 De ontwikkelingen inzake de interne hervormingen van de Raad van Europa werden nauwlettend opgevolgd. In 2009 werden drie nieuwe Vlaamse afgevaardigden voor de Regionale Kamer van het Congres voor Lokale en Regionale overheden aangesteld. Verder werd de nodige aandacht besteed aan het bezoek van een delegatie van het Congres in het kader van de algemene monitoring van de lokale en regionale democratie. II. Strategische Doelstellingen 1.2 Samenwerking met internationale instellingen 2011 Pagina 13 Ik houd de ontwikkelingen rond de interne hervormingen van de Raad van Europa in het vizier. Verder blijven ook de werkzaamheden inzake de monitoring van de regionale en lokale democratie en de thema’s regionale autonomie en minderheden een aandachtspunt. De Vlaamse vertegenwoordiging in Frankrijk zal als waarnemer blijven deelnemen aan de zittingen van de Parlementaire Assemblee en van het Congres voor Lokale en Regionale Overheden, en is beschikbaar voor dialoog met de Vlaamse leden van deze vergaderingen.
II. Strategische Doelstellingen 2. De Europese Unie als globale speler Pagina 15 Op 1 december 2009 werd een nieuwe mijlpaal in de geschiedenis van de Europese integratie bereikt. Op die datum trad het Verdrag van Lissabon immers in werking. Met dit verdrag, dat de besluitvorming van de EU moet stroomlijnen, werd het begin ingeluid van een institutionele adempauze en, hiermee samenhangend, van een periode waarin aandacht kan geschonken worden aan concrete uitdagingen die zich in de komende jaren stellen. II. Strategische Doestellingen 2.1 Een sterke bijdrage tot het EU-Voorzitterschap 2009-2010 Pagina 16 Op 22 januari 2010 hechtte de Vlaamse Regering haar goedkeuring aan een geactualiseerd document van de Vlaamse prioriteiten voor het Belgische voorzitterschap. Naast een gedetailleerde omschrijving van de prioriteiten per beleidsdomein werden vijf horizontale krachtlijnen bepaald: (1) de hervormde Lissabonstrategie na 2010, (2) de sociale inclusie, mee met het oog op 2010 als Europees jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, (3) klimaat, Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
23
energie en leefmilieu – thema’s die na de mislukking van de top in Kopenhagen nog aan belang hebben gewonnen, (4) duurzame ontwikkeling, en ten slotte (5) een grotere betrokkenheid van regio’s en burgers bij de Europese Unie. II. Strategische Doestellingen 2.1 Een sterke bijdrage tot het EU- Voorzitterschap 2011 Pagina 18 In 2011 is het Belgische EU-voorzitterschap achter de rug, maar tot juli 2011 zal er nog samengewerkt worden met het intredende Hongaarse voorzitterschap, dat net zoals het voorgaande Spaanse en het Belgische voorzitterschap, deel uitmaakt van een gezamenlijk triovoorzitterschap. Alle tijdelijke aanwervingen in het kader van het EU-voorzitterschap zullen dan ook half 2011 ten einde lopen. In deze periode zal men zich nog toeleggen op de globale verslaggeving en op de evaluatie van de Vlaamse inbreng bij het Belgische voorzitterschap, waarbij de voornaamste betrokkenen zullen worden gevraagd voor hun bijdrage. Dit met het oog op het volgende Belgische EU-voorzitterschap, maar vooral ook op de verbetering van de interne werking met betrekking tot Europees beleid en beleidsdomeinoverschrijdende projecten. II. Strategische Doestellingen 2.3 Een competitieve Europese Unie 2009-2010 Pagina 19 Op 4 juni 2010 nam de Vlaamse Regering kennis van een mededeling met oriënterende elementen over het cohesiebeleid post-2013. Meer bepaald werden zeven algemene krachtlijnen aangenomen, waarvan één stelde dat financiële middelen in het kader van het cohesiebeleid moeten ten goede komen aan alle regio's. Andere accenten zijn het pleidooi ten voordele van de oormerking ten aanzien van Europa 2020-strategie en voor de ontwikkeling van bijkomende regionale indicatoren die op Europees niveau toelaten de sociaaleconomische ontwikkeling van regio's te monitoren. Met het oog op standpuntinname rond het vijfde cohesierapport dat de Europese Commissie in november 2010 publiceert en de informele Raad ‘Regionaal beleid’ op 22 en 23 november 2010 onder Belgisch EU Voorzitterschap, werd in oktober 2010 het standpunt van de Vlaamse Regering over het cohesiebeleid na 2013 verfijnd. 2.3 Een competitieve Europese Unie 2009-2010 Pagina 19 Ook een verbeterde omzetting van Europese regelgeving is cruciaal om het concurrentievermogen van Europa in een snel veranderende wereld te handhaven. De evolutie met betrekking tot het tijdig omzetten van Europese richtlijnen is het best meetbaar aan de hand van het Interne Markt scorebord dat elk semester wordt gepubliceerd door DG Interne Markt van de Europese Commissie. Door de inwerkingtreding van het Lissabonverdrag worden stringentere maatregelen opgelegd inzake de omzetting en uitvoering van de EU-regelgeving. Het Departement internationaal Vlaanderen bleef zijn proactieve integratorrol vervullen bij het faciliteren, opvolgen en monitoren van een correcte omzetting in Vlaanderen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
24
De Vlaamse Regering werd maandelijks ingelicht over voor Vlaanderen relevante ontwikkelingen in het Europese besluitvormingproces, met inbegrip van ontwerpen van nieuwe Europese regelgeving. Ik hield nauw contact met de kenniscel Wetsmatiging die indicatoren heeft uitgewerkt met betrekking 2.3 Een competitieve Europese Unie 2011 Pagina 20 De dienstenrichtlijn is een belangrijke hoeksteen van de Europa 2020- strategie, gefocust op een versteviging van de economische positie van Europa in de wereld. Met het verderzetten van de inspanningen om de dienstenrichtlijn volledig om te zetten, zet de Vlaamse Regering de Unie een stap dichter bij de voltooiing van de interne markt. Op 2 augustus 2010 werd het zogenaamde horizontale decreet (tot omzetting van de dienstenrichtlijn) in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Vlaanderen heeft de intentie om de resterende aanpassingen van regelgeving ter omzetting van de dienstenrichtlijn tegen eind november 2010 af te ronden. Daarmee werd ook ingezet op de doelstellingen van ViA die van Vlaanderen één van de Europese koplopers op het vlak van betere regelgeving moeten maken. Betere en snellere omzetting en correcte toepassing van Europese richtlijnen behoort tot de sleutelprojecten van ViA. 2.3 Een competitieve Europese Unie 2011 Pagina 20 De Vlaamse Regering zal de uitvoering van de Dienstenrichtlijn blijven opvolgen en verder zetten. Hierbij zullen we uiteraard ook bijzondere aandacht hebben voor de exportmogelijkheden van de Vlaamse dienstverlenende bedrijven (zie 5.4. Speciale aandacht voor de dienstenmarkt). 2.3 Een competitieve Europese Unie 2011 Pagina 20 De voorstellen van de Europese Commissie voor een meerjarig financieel kader na 2013, verwacht ik in het voorjaar van 2011. De voorstellen zullen onder meer de financiële aspecten bevatten van de Europa 2020 strategie, het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na 2013 en het Cohesiebeleid na 2013. Met het oog op een Vlaamse standpuntbepaling zal een grondige analyse worden gemaakt van de voorstellen. Verdere ontwikkelingen die dit dossier aangaan, zal ik met aandacht volgen.
II Strategische doelstellingen 2.3 Een competitieve Europese Unie Pagina 21 Om het totaal aantal inbreukdossiers voor Vlaanderen wegens laattijdige omzetting van Europese richtlijnen of niet-correcte toepassing van Europese regelgeving verder te verminderen, zal ik blijven investeren in een intense samenwerking tussen alle beleidsdomeinen en kabinetten en zal ik aan een proactieve opvolging blijven doen. In 2011 zullen de lopende initiatieven ter opvolging van de Europese regelgeving verder gestroomlijnd worden. De voortdurende identificatie van de voorstellen van richtlijn en gepubliceerde richtlijnen zal verder gezet worden, evenals het maandelijkse rapporteren aan de Vlaamse Regering betreffende de ontwikkelingen Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
25
op het niveau van de EU met inbegrip van een stand van zaken van de Vlaamse omzettings- en inbreukdossiers. … De versterking van de VVPV zal worden bestendigd in het licht van een duurzame proactieve opvolging van het EU-beleid. Hierbij blijft aandacht uitgaan naar een bewustmaking van de Vlaamse administratie van het belang van het Europese beleidsniveau. Er wordt een update gemaakt van het Draaiboek Europese regelgeving.
II. Strategische Doestellingen 3. Subsidiariteit en culturele diversiteit Pagina 22 Op welk niveau het beleidsmatig proces zich afspeelt vormt een kernvraagstuk waar vele territoriale entiteiten zowel binnen als buiten de Europese Unie mee bezig zijn. Zo werden recentelijk nog in Catalonië diverse "informele" referenda over autonomie (en onafhankelijkheid) georganiseerd en trok het recente arrest van het internationaal gerechtshof, waarmee de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in lijn met het internationaal recht verklaard werd, veel aandacht. II. Strategische Doestellingen 3.1 Grensoverschrijdende samenwerking Pagina 23 2009-2010 Op 25 juni 2010 nam de Vlaamse Regering een beslissing over de grensoverschrijdende samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland en de aanpak van de geïdentificeerde knelpunten. Het gaat hierbij specifiek om hindernissen die mensen er ondervinden als gevolg van verschillen in wet- en regelgeving, verschillende bevoegdheden en cultuurverschillen. Het is de bedoeling om hier een aantal praktische oplossingen voor te vinden. De Vlaamse knelpunten kunnen geclusterd worden in vier groepen: onderwijs en vorming, mobiliteit, openbare werken en verkeersveiligheid, leefmilieu en natuur en ruimtelijke ordening en woonbeleid. De prioriteit ligt bij die knelpunten die betrekking hebben op exclusief Vlaamse bevoegdheden. Ik zal zorgen voor de voortgangsmonitoring en de periodieke rapportering aan de Vlaamse Regering. Op basis van de krijtlijnen geschetst in de Strategienota Frankrijk, werd de samenwerking met Noord-Frankrijk verder uitgebouwd via onze actieve participatie in de twee Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking (EGTS)samenwerkingsverbanden in het grensgebied, namelijk de Eurometropool LilleKortrijk-Tournai en de EGTS West-Vlaanderen/Flandre-Dunkerque-Côte d’Opale. De bijzondere opdracht van de Vlaams coördinator van de grensoverschrijdende en interregionale samenwerking met Noord-Frankrijk liep tot 1 april 2010. De Vlaamse Regering heeft in januari 2010 beslist om het mandaat van de Vlaams coördinator met twee jaar te verlengen tot 1 april 2012, dit om de continuïteit en coherentie in de verdere aanpak van de grensoverschrijdende samenwerking tussen Vlaanderen en Noord-Frankrijk te garanderen. Er werden initiatieven genomen en/of ondersteund op Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
26
diverse samenwerkingsdomeinen, onder andere leefmilieu, hoger onderwijs, ruimtelijke planning en gezondheidszorg. Met de Franse overheid gingen wij in dialoog over de toekomst en de verdere uitbouw van de grensoverschrijdende samenwerking in een bredere context. In het voorjaar van 2010 vond, naast een colloquium over het instrument EGTS georganiseerd door de Euregio Maas-Rijn (EMR) en EIPA in Maastricht, ook een eerste vergadering met deelname vanuit de Vlaamse overheid plaats op het Benelux-secretariaat, waarin uit de ervaringen van de Belgisch-Franse EGTS-structuren lessen werden getrokken voor een eventuele omvorming van de EMR tot een EGTS. 2011 Ik handhaaf onze inspanningen om de samenwerking met Noord-Frankrijk via de EGTS Eurometropool Lille-Kortrijk-Tournai en de EGTS West-Vlaanderen / FlandreDunkerque-Côte d’Opale te ondersteunen en verder operationeel te maken. Dit gebeurt voornamelijk door actieve medewerking aan en opvolging van de werkgroepen van beide samenwerkingsverbanden, die concrete acties zullen plannen en uitvoeren. De Vlaamse coördinator vervult daarbij een verbindingsrol en zal ook zelf initiatieven nemen om de grensoverschrijdende samenwerking te versterken. . II. Strategische Doestellingen 3.3 Versterking van de rol van de deelstaten in de Europese Unie Pagina 25 De (versterkte) samenwerking met andere deelstaten en regio’s binnen de EU, die met Vlaanderen een gelijklopende agenda delen, is voor Vlaanderen van prioritair belang. Dit bleek door de Vlaamse bijdrage die geleverd werd tot het Piemontese voorzitterschap (2009) en het nog lopende Aragon voorzitterschap (2010) van het multilaterale REGLEG-netwerk van 74 deelstaten en regio’s met wetgevende bevoegdheden in de Europese Unie. Vlaanderen was als lid van de voorzitterstrojka nauw betrokken bij de werkzaamheden van het Piemontese REGLEG-voorzitterschap. Het sluitstuk van het voorzitterschap - de tiende Conferentie van Ministers-Presidenten - vond plaats op 5 en 6 november 2009 plaats in Turijn. Zoals gewoonlijk werd door de MinisterPresidenten een politieke verklaring goedgekeurd, die aan de Commissie, het Europees Parlement en het EU-Voorzitterschap bezorgd werd. Onder het REGLEG-voorzitterschap 2010 van Aragon werd de werkgroep 'comitologie' voortgezet. Vlaanderen heeft op 23 juni 2010 actief bijgedragen tot de voorbereiding van en actief deelgenomen aan de workshop "Participation of Regleg Regions in EU decision making - Comitology”, georganiseerd door de regio Friuli Venezia Giulia. Ideeën en ervaringen werden uitgewisseld over de wijze waarop regio’s met wetgevende bevoegdheden betrokken worden in het Europees comitologieproces en bijdragen tot (betere) Europese regelgeving. Zowel het Europees Parlement als de Europese Commissie namen deel aan het debat. Voorts werd binnen het Coördinatiecomité een reflectiedebat gehouden en informatie uitgewisseld over de concrete betekenis en het belang van de inhoud van Artikel 4 van het Verdrag van de Europese Unie enerzijds en de omvang van de subsidiariteitscontrole anderzijds. Artikel 4, § 2 van het Verdrag bepaalt uitdrukkelijk dat de Unie de nationale identiteit van de Lidstaten erkent, en dus de politieke en Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
27
grondwettelijke structuur, met inbegrip van het regionaal en lokaal zelfbestuur, dat inherent is aan deze nationale identiteit. Op 4 juni 2010 werd in naam van de leden van het REGLEG-netwerk met een brief aan Barosso, Zapatero en Van Rompuy een oproep gedaan om een Europa in partnerschap uit te bouwen, door het zoveel mogelijk betrekken van Regio’s met Wetgevende Bevoegdheid bij de verschillende voorbereidende fasen van besluitvorming en implementatie van de EU2020-strategie. Op 18 en 19 november 2010 heeft de Conferentie van Ministers-presidenten van REGLEG plaats gevonden. 2011 De mogelijkheid zal onderzocht worden om een seminarie te organiseren over de implementatie van de subsidiariteitscontrole door de regio’s met wetgevende bevoegdheden. 3.4 Meer wegen op de Europese Besluitvorming Pagina 25 2009-2010 De rapportering van cruciale EU-dossiers aan de Vlaamse Regering werd hertekend, zodat al van voor het eigenlijke regelgevende initiatief van de Europese Commissie prioritaire dossiers worden gedetecteerd en dossierfiches worden opgemaakt. Zo werd het werkprogramma 2010 van de Europese Commissie gescreend om de implicaties voor Vlaanderen ervan in beeld te brengen. Bovendien werden van de prioritaire dossiers tijdens het Europees voorzitterschap dossierfiches gemaakt van de door Vlaanderen belangrijke dossiers. …. II. Strategische doelstellingen 5.4 Speciale aandacht voor nieuwe sectoren Pagina 36 2009-2010 Met de Dienstenrichtlijn moet de interne dienstenmarkt – een markt die in de EU voor de meeste groei en de meeste nieuwe banen zorgt – transparanter gaan werken. In het kader van de richtlijn moeten de EU-landen een einde maken aan onnodige of al te sterke juridische en administratieve belemmeringen om in de EU een bedrijf op te zetten of over de grens diensten aan te bieden. Op 2 augustus 2010 werd het zogenaamde horizontale decreet (tot omzetting van de dienstenrichtlijn) in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. In dit verband verwijs ik naar het initiatief waarbij het Agentschap Ondernemen en Flanders Investment & Trade, samen met de werkgeversorganisaties UNIZO en VOKA, communiceerden over de voordelen van de Dienstenrichtlijn. Daarvoor werd een beknopte folder opgesteld. Bovendien hebben de werkgevers en de overheid gezamenlijk een meldpunt opgericht voor ondernemers die in andere lidstaten toch nog geconfronteerd worden met administratieve belemmeringen. 2011 Ik vind het belangrijk om de ondernemingen ook te blijven informeren over de voordelen van de Dienstenrichtlijn en waar nodig de nog bestaande belemmeringen weg te werken. Daarom wordt de dienstenmarkt als belangrijk aandachtspunt ook expliciet opgenomen in de nieuwe beheersovereenkomst 2011-2015 met FIT. Het strategisch project voor de specifieke ondersteuning van de dienstenbedrijven door het agentschap zal verder gezet worden in 2011. De versie van de Exportmeter Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
28
specifiek ontwikkeld voor de dienstensector zal dan klaar zijn en intensief gepromoot worden. Bijzondere aandacht gaat ook naar de verdere internationalisatie van de creatieve culturele sectoren die een belangrijke bijdrage leveren aan zowel de tewerkstelling in als uitstraling van Vlaanderen. II. Strategische Doestellingen 8.7.1 Een overkoepelende visie op draagvlakversterking Pagina 60 In 2009 sloot de Vlaamse overheid een convenant 2009-2011 af met 21 gemeenten, waarvan 11 met een stedenband. Voor 14 van de 21 gemeenten was dit een verlenging van hun convenant 2006-2008. In 2010 sloot de Vlaamse overheid een convenant met 4 gemeenten voor de periode 2010-2012, waarvan 1 met een stedenband. Het vastleggingsbedrag was 376.650 euro. Om de administratieve last voor gemeenten in te dijken, verliepen de aanvragen in 2010 via vereenvoudigde formulieren. Voor vorming, advies en begeleiding van de gemeenten die actief zijn in het convenantprogramma, schakelt de Vlaamse overheid de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) in. In 2009 werd een beheersovereenkomst gesloten voor de periode 2009-2011. Hiervoor werd in 2009 173.748 euro vastgelegd en in 2010 176.748 euro. Het FairTradeGemeente initiatief wil lokale besturen, media, horeca en scholen warm maken voor het verhaal achter Fair Trade en duurzame, lokale landbouw. In augustus 2010 waren 231 gemeenten actief in de campagne. Dit wil zeggen dat 75% van de Vlaamse gemeenten aan dit initiatief deel nemen. De campagne werd in 2009 en 2010 gesubsidieerd door de Vlaamse overheid voor een bedrag van 92.779 euro. II Strategische doelstellingen 8.8.1 Efficientiewinst en minder administratieve lasten Pagina 62 Op 25 juni 2010 heeft de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring gehecht aan de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de OCMW's. Dit besluit van de Vlaamse Regering komt er in uitvoering van titel IV (planning en financieel beheer) van het Gemeente-, Provincie- en OCMW-decreet. Het bevat de inhoud van de beleidsrapporten (meerjarenplan, budget en jaarrekening), evenals de regels voor de boekhouding. De verschillende plannen die de lokale en provinciale besturen nu maken, waaronder ook een strategisch plan ontwikkelingssamenwerking, verdwijnen en worden geïntegreerd in de meerjarenplanning van de lokale besturen. Dit houdt een aanzienlijke planlastvermindering voor de lokale besturen in. Het besluit van de Vlaamse Regering is vanaf 1 januari 2014 van toepassing op alle besturen. In het kader van efficiëntiewinst voor de administratie en een lastenverlaging voor de begunstigden van subsidies werkte het agentschap aangepaste formulieren en financiële richtlijnen uit. Dit houdt een verbetering in op het vlak van het eenduidig gebruik van termen en het vermijden een dubbele gegevensopvraging. Alle formulieren werden in het standaardsjabloon van de Vlaamse overheid gegoten. In 2010 werd de goedkeuringscyclus voor de convenants 2011-2013 verkort. Hierdoor zullen de betrokken gemeenten bij de start van de convenantperiode weten of hun aanvraag is goedgekeurd.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
29
III. De instrumenten van het beleid 2. Een sterkere interdepartementale beleidscoördinatie Pagina 66 Het Departement internationaal Vlaanderen is overgegaan tot de oprichting van een permanent Strategisch Overlegplatform Internationale Aangelegenheden (SOIA). SOIA fungeert als interdepartementaal forum voor alle beleidsrelevante internationale dossiers waarbij meer dan twee beleidsdomeinen zijn betrokken. Met de oprichting hiervan werden de werkgroepen VIDEO en MULTI in SOIA geïntegreerd. Het Departement internationaal Vlaanderen verzorgt het secretariaat hiervan. Op 31 maart 2010 vond de oprichtingsvergadering van SOIA plaats. Sindsdien werd minstens één keer per maand een vergadering georganiseerd en werden tal van dossierteams samengesteld die de plenaire SOIA-vergaderingen thematisch voorbereiden. De resultaten van deze besprekingen vonden hunweerslag in verscheidene mededelingen aan de Vlaamse Regering. 2011 Het SOIA wordt ook in 2011 maximaal ingezet als draaischijf voor informatieverspreiding en standpuntbepaling in de opvolging van cruciale internationale beleidsdomeinoverschrijdende dossiers. . III. De instrumenten van het beleid 8. Het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap (Vleva) Pagina 70 2009-2010 VLEVA heeft invulling gegeven aan zijn vier kerntaken: namelijk belangenbehartiger, netwerkbouwer, informatie- en kennismakelaar en projectbegeleider. Elk van deze vier kerntaken wordt hieronder aan de hand van concrete initiatieven toegelicht. Bij de eerste kerntaak, belangenbehartiger, staat informatiedoorstroming naar het middenveld met betrekking tot beleidsinitiatieven, programma's en financieringsmogelijkheden binnen de EU centraal. Zo werd in 2009 een vertegenwoordiger van de Europese Commissie uitgenodigd om voor de leden van VLEVA de Europa 2020 strategie uit de doeken te doen. Ook de website en de nieuwsbrief bleven uithangborden van de werking van VLEVA. Ten tweede tracht VLEVA een netwerk te bouwen tussen Europese en Vlaamse spelers. Vaak ontstaat samenwerking ad hoc rond een bepaald thema, soms wordt de samenwerking geformaliseerd. Zo leidde overleg met het European Network for Social Authorities en de regio's Extramadura, North East Engeland, Oslo, Valencia, Veneto en West-Zweden tot de oprichting van de Social Inclusion Regional Group in 2009. Onder de kerntaak informatieenkennismakelaar worden draagvlakvergrotende acties voor Europa begrepen. In 2009 en 2010 is bijzondere aandacht besteed aan de informatiedoorstroming naar de werkende leden onder meer via de themaplatformvergaderingen die onder meer over Lissabon en duurzame ontwikkeling gingen. Tot slot staat bij de kerntaak projectbegeleider de vraag naar ondersteuning van de werkende leden centraal. Het resultaat van die acties moet op termijn uitmonden in een grotere participatie van Vlaanderen in Europese initiatieven. De inwerkingtreding van de subsidiewijzer op 1 januari 2010 is hiervan een concreet voorbeeld.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
30
2011 Met VLEVA wordt een nieuwe samenwerkingsovereenkomst gesloten die rekening houdt met de conclusies en aanbevelingen van de evaluatie van VLEVA. VLEVA wordt hierbij duidelijker gepositioneerd, waarbij het uitgangspunt een complementariteit is met de Vlaamse Vertegenwoordiging bij de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de EU.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
31
2. Aandachtspunten stedenbeleid: II. Strategische Doestellingen 2.3 Een competitievere Europese Unie Pagina 19 Op 4 juni 2010 nam de Vlaamse Regering kennis van een mededeling met oriënterende elementen over het cohesiebeleid post-2013. Meer bepaald werden zeven algemene krachtlijnen aangenomen, waarvan één stelde dat financiële middelen in het kader van het cohesiebeleid moeten ten goede komen aan alle regio's. Andere accenten zijn het pleidooi ten voordele van de oormerking ten aanzien van Europa 2020-strategie en voor de ontwikkeling van bijkomende regionale indicatoren die op Europees niveau toelaten de sociaaleconomische ontwikkeling van regio's te monitoren. Met het oog op standpuntinname rond het vijfde cohesierapport dat de Europese Commissie in november 2010 publiceert en de informele Raad ‘Regionaal beleid’ op 22 en 23 november 2010 onder Belgisch EUVoorzitterschap, werd in oktober 2010 het standpunt van de Vlaamse Regering over het cohesiebeleid na 2013 verfijnd. II. Strategische Doestellingen 3.6 Internationale culturele uitwisseling en dialoog Pagina 27 In juni 2009 werd de stad Gent lid van het UNESCO ‘Network of Creative Cities’, een netwerk dat in 2004 werd opgestart om de sociale, economische en culturele ontwikkeling van steden te promoten. Om deze internationale erkenning van Gent te benadrukken, hebben de stad Gent en de Vertegenwoordiger van de Vlaamse Regering in Frankrijk een uitnodiging verstuurd naar de Permanente Vertegenwoordigers bij UNESCO van alle landen die deel uitmaken van het netwerk. Het bezoek aan de stad Gent heeft plaats gevonden tijdens het muziekfestival ‘Odegand’ (18 september 2010).
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
32
3. Aandachtspunten inburgering en integratie II Strategische Doelstellingen 1.4 Respect voor de Rechten van de Mens Pagina 14-15 2009-2010 Ook dit jaar werd er door Vlaanderen meegewerkt aan meerdere mensenrechtenrapportages. Voor het eerst gebeurde dat ook voor de Universele Periodieke Evaluatie van de Mensenrechtenraad (UPR). Op 26 augustus 2010 organiseerde het departement internationaal Vlaanderen een gedachtewisseling met het Vlaamse middenveld georganiseerd over het mensenrechtenpalmares van de Vlaamse overheid ter voorbereiding van het Belgisch zelfevaluatierapport. In juni werd het Belgische rapport over de naleving van het Kinderrechtenverdrag verdedigd, en in het najaar zal het rapport over de naleving van het Internationaal Verdrag over Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) worden voorgesteld. Daarnaast werd een bijdrage geleverd voor het rapport over het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR), dat in september werd ingediend en eind 2011-begin 2012 zal worden verdedigd. Het afgelopen jaar werd ook de instemmingprocedure met het Verdrag tegen Gedwongen Verdwijningen afgerond. …. 2011 Aandacht voor mensenrechten vertaalt zich enerzijds in het onderschrijven en naleven van mensenrechtenverbintenissen, en anderzijds in aandacht voor mensenrechten in het buitenlands beleid. Wat de eerste invalshoek betreft, blijft de parlementaire instemming met mensenrechtenverdragen een belangrijk aandachtspunt. Het instemmingdecreet met het klachtenprotocol bij het IVESCR zal nog in het najaar van 2010 in het Vlaams Parlement worden ingediend. Wat het facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing betreft, werd vooruitgang geboekt in de besprekingen over een intrafederaal samenwerkingsakkoord dat nodig is om het controlemechanisme bij dit protocol vorm te geven. Ik hoop ook voor dit protocol snel een instemmingsdecreet aan het Vlaams Parlement te kunnen voorleggen. II Strategische Doelstellingen 2.4 Een sterkere alignering op het extern beleid van de Europese Unie Pagina 21 2009-2010 Parallel met het beleid van de Europese Unie heeft Vlaanderen 15 jaar heel actief geïnvesteerd heeft in samenwerking met de landen van Centraal- en Oost-Europa. De samenwerking met de landen van Centraal- en Oost-Europa manifesteerde zich ten aanzien van de tien recent toegetreden EU-lidstaten, de landen uit de Westelijke Balkan, en Moldavië en Oekraïne. In 2009 werd een reeks van 30 projecten goedgekeurd voor een totaal bedrag van 2.486.971,80 euro. In 2010 werd, met het oog op de heroriëntering van het programma, geen oproep voor het indienen van nieuwe projectvoorstellen gelanceerd. Met de feitelijke toetreding van tien Centraalen Oost-Europese landen tot de EU – via de uitbreidingsgolven in 2004 en 2007 – werd in feite aangegeven dat deze landen het transitietraject naar een democratie en vrijemarkteconomie succesvol afgerond hadden en werd de vraag opgeworpen hoe Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
33
dit Samenwerkingsprogramma in de toekomst verder vorm gegeven moest worden. Om deze vraag te beantwoorden heb ik in 2009 een evaluatie laten uitvoeren over de noodzaak van de voortzetting van een Samenwerkingsprogramma voor de landen uit Centraal- en Oost-Europa. In navolging hiervan heb besloten het Programma Centraal- en Oost-Europa zoals het de afgelopen zeventien jaar gelopen heeft stop te zetten, en heb ik mijn administratie de opdracht gegeven om een nieuw plan op te stellen gericht op de Westelijke Balkan. … 2011 Wat betreft het bevorderen van de welvaart in de Westelijke Balkanlanden zal ik in samenwerking met verscheidene socio-economische partners en Vlaamse beleidsdomeinen laten onderzoeken welke samenwerkingsmogelijkheden voor Vlaanderen het meest interessant zijn. Dit moet Vlaanderen ook toelaten om Vlaamse expertise uit te dragen en de relaties met deze landen te verstevigen
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
34
Beleidsbrief TOERISME 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 1.1.1. “100 jaar Grote oorlog 2014-2018” Pagina 11- 12 Uitvoering beleidsopties 2009-2010 Niveau 3: Provinciaal en lokaal Op dit moment bereidt voornamelijk de provincie West-Vlaanderen actief de herdenking van 100 jaar ‘Groote Oorlog’ voor. Maar ook in andere provincies dan West-Vlaanderen werd slag geleverd, en tal van steden en gemeenten zullen hún geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog in herinnering brengen. Het is daarom dat de herinneringsinitiatieven en activiteiten worden opengetrokken naar de andere provincies en lokale besturen. In dit verband heb ik in 2010 de Vlaamse provinciegouverneurs aangesproken om hen attent te maken op de herdenking in de periode 2014-18. Daarnaast zullen ook diverse maatschappelijke actoren de opportuniteit krijgen om hun bijdrage aan de herdenking te leveren. Zo is het projectsecretariaat in 2010 begonnen met zijn “ Ronde van Vlaanderen”. Diverse stakeholders en potentiële actoren op het terrein werden gecontacteerd, waaronder openbare besturen, cultuur, onderwijs, heemkundige kringen, buitenlandse actoren en internationale organisaties. 1.2.1. Fietsen, wandelen en ruiteren Pagina 18 Uitvoering beleidsopties 2010-2011 Naar het model van fietsen en wandelen zal ik vernieuwde richtlijnen voor de bewegwijzering van ruiter- en mentoerisme ontwikkelen. 1.2.4. Toeristisch onthaal Pagina 21 Uitvoering beleidsopties 2010-2011 De ontwerpen van de borden worden in de loop van 2011 gerealiseerd waarna de effectieve plaatsing van deze borden langs de autosnelwegen kan gebeuren. 2.3.6. Kampeertoerisme, kampeerautotoerisme en vakantieparken Pagina 30-31 Beleidsopties 2010-2011 Ik zal het onderzoek van Toerisme Vlaanderen naar de gewenste locatie van kampeerautoplaatsen aftoetsen met de sector. Ik voorzie ook overleg om de verdere implementatie van het actieplan voor het kampeerautotoerisme te realiseren. Daartoe zal Toerisme Vlaanderen alle betrokken actoren die mee het actieplan hebben opgesteld (kustgemeenten, politiezones, flankerend beleid, toeristische aanbieders, diensten voor toerisme en gebruikers), opnieuw samenroepen in de loop van de herfst 2010.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
35
2.3.7 Plattelandstoerisme en stedelijke gastenkamers Pagina 31 Beleidsopties 2010-2011 Toerisme Vlaanderen zal zich actief inzetten voor de promotie van het plattelandstoerisme en stedelijke gastenkamers in samenwerking met alle betrokken actoren. 3.1. Evaluatie internationaal strategisch marketingplan Pagina 32 Uitvoering beleidsopties 2009-2010 Eind 2009 startten de eerste voorbereidingen voor de opmaak van een nieuw internationaal strategisch marketingplan. In juni 2010 organiseerde ik een eerste overleg met de belangrijkste actoren uit het toerismeveld onder begeleiding van een externe consultant. In het nieuwe internationaal strategisch marketingplan moeten de 3 macroproducten Kust, Kunststeden en Vlaamse regio’s weer centraal komen te staan. De belevingsgerichte benadering wordt daarbij evenwel maximaal geïntegreerd. Beleidsopties 2010-2011 De verdere uitwerking en finalisering van het nieuwe binnenland en internationaal strategisch marketingplan zal gebeuren in nauw overleg met de sector. De opmaak wordt afgerond vóór eind 2010. Ik geef het agentschap de opdracht om het plan vanaf 2011 te implementeren en te vertalen in de actieplannen van de verschillende markten waarop het agentschap actief is. Voor de campagnes 2012 zal de implementatie in alle markten toegepast worden. 5.1.1. Agentschap Toerisme Vlaanderen herstructureren Pagina 45 Uitvoering beleidsopties 2009-2010 De interne staatshervorming kan uitzicht bieden op een volgende fase. Op het vlak van toerisme ligt er immers een belangrijk vraagstuk ter tafel, met name de zeer sterke en nog toenemende overlap/concurrentie tussen de Vlaamse en de provinciale beleidsuitvoering. Het moet de bedoeling zijn om binnen de context van de interne staatshervorming hiervoor een fundamentele oplossing uit te werken. 5.1.2. Kennis uitbouwen Pagina 45 Beleidsopties 2010-2011 Het komende jaar start Toerisme Vlaanderen een onderzoek naar verblijfs- en dagtoerisme in de Vlaamse kunststeden. In samenwerking met de provincies zal Toerisme Vlaanderen ook een onderzoek naar verblijfstoerisme in de Vlaamse regio’s voeren. Binnen het impulsprogramma kust ligt een voorstel ter tafel waarmee Toerisme Vlaanderen het verblijfstoerisme aan de Kust in kaart wenst te brengen. In het voorjaar van 2012 mogen de resultaten van deze drie onderzoeken verwacht worden.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
36
5.2. Afstemmen, overleggen en samenwerken met lokale besturen Pagina 47 Beleidsopties 2010-2011 Het strategisch beleidsplan voor het toerisme in Vlaanderen en het bijhorende toerismepact moeten niet alleen inhoudelijk, maar ook inzake samenwerking en taakverdeling toe een aanzet zijn tot de samenwerking en het overleg met de lokale en provinciale besturen. 5.3. Strategisch beleidsplan Pagina 47-48 Uitvoering beleidsopties 2010-2011 Ik beoog een strategisch beleidsplan voor het toerisme in Vlaanderen; het gaat dus niet om een strategisch beleidsplan voor Toerisme Vlaanderen. Alle toeristische actoren, zowel publiek als privé, evenals de betrokken beleidsdomeinen, worden niet alleen betrokken bij de totstandkoming van het strategisch beleidsplan. Ze zullen ook allemaal mede verantwoordelijk worden voor de uitvoering ervan. Ieder krijgt zijn taak en bevoegdheid om het toerisme in Vlaanderen verder te ontwikkelen. Het plan dient ook (structurele) samenwerkingsverbanden te definiëren tussen de verschillende spelers die het toerisme in Vlaanderen vormgeven. Beleidsopties 2010-2011 Door middel van verder intensief overleg met de betrokken actoren wens ik in het voorjaar van 2011 het strategisch beleidsplan te finaliseren, om dan te kunnen starten met de opmaak van het toerismepact dat het plan vergezelt en door de belangrijkste actoren dient ondertekend te worden. Het strategisch beleidsplan voor het toerisme in Vlaanderen zal bepalend zijn voor de taken, bevoegdheden en samenwerkingsvormen van alle toeristische actoren in Vlaanderen, inclusief de actoren op Vlaams niveau. Ik geef het departement en het agentschap de opdracht om hun werking af te stemmen op de resultaten van het strategisch beleidsplan.
2. Aandachtspunten Stedenbeleid 1.1.1. “100 jaar Grote oorlog 2014-2018” Pagina 11-12 Uitvoering beleidsopties 2009-2010 Niveau 3: Provinciaal en lokaal Op dit moment bereidt voornamelijk de provincie West-Vlaanderen actief de herdenking van 100 jaar ‘Groote Oorlog’ voor. Maar ook in andere provincies dan West-Vlaanderen werd slag geleverd, en tal van steden en gemeenten zullen hún geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog in herinnering brengen. Het is daarom dat de herinneringsinitiatieven en activiteiten worden opengetrokken naar de andere provincies en lokale besturen. In dit verband heb ik in 2010 de Vlaamse provinciegouverneurs aangesproken om hen attent te maken op de herdenking in de periode 2014-18. Daarnaast zullen ook diverse maatschappelijke actoren de opportuniteit krijgen om hun bijdrage aan de herdenking te leveren. Zo is het projectsecretariaat in 2010 begonnen met zijn “ Ronde van Vlaanderen”. Diverse stakeholders en potentiële actoren op het terrein werden Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
37
gecontacteerd, waaronder openbare besturen, cultuur, onderwijs, heemkundige kringen, buitenlandse actoren en internationale organisaties. 1.1.2. De Vlaamse Kunststeden waaronder Brussel Uitvoering beleidsopties 2009-2010 Pagina 14 In het kader van het kunststedenactieplan gaf ik mijn goedkeuring voor drie nieuwe onderzoeksprojecten. Vooreerst heb ik beslist een lastenboek te laten uitwerken om het klantenbeheer in de kunststeden te optimaliseren. Daarnaast besliste ik om te onderzoeken hoe toeristische data in de kunststeden efficiënter en effectiever beheerd, alsook vlotter ontsloten kunnen worden. Tenslotte zal Toerisme Vlaanderen in samenwerking met de Vlaamse kunststeden een onderzoek uitvoeren over het recreatief verblijf- en dagtoerisme in de kunststeden. 1.2.1. Fietsen, wandelen en ruiteren Pagina 17 Uitvoering beleidsopties 2009-2010 In het kader van de lokale diensteneconomie heb ik voor de provincie Antwerpen een pilootproject goedgekeurd voor het globale onderhoud van de provinciale toeristische infrastructuur, zoals fiets- en wandelpaden, bewegwijzering, enz. Via TRP, TWP (toeristische tewerkstellingsprojecten) en de verschillende impulsprogramma’s wil ik verder inzetten op het ontwikkelen van het fiets- en wandelproduct. Zo zal het pilootproject van de provincie Antwerpen voor het onderhoud van de toeristische routestructuur verder worden geconcretiseerd. Ik voer daarnaast de realisatie van de volgende wandelnetwerken door: Land van Mortagne (West-Vlaanderen), Kempense Heide (Antwerpen) en Vlaamse Ardennen (Oost-Vlaanderen). 1.2.4. Toeristisch onthaal Uitvoering beleidsopties 2009-2010 Pagina 20 Toerisme Vlaanderen en het Agentschap Wegen en Verkeer sloten een overeenkomst om het project met betrekking tot de vernieuwing van de bruine borden langs de autosnelwegen samen te realiseren. Toerisme Vlaanderen richt zich hierbij op de inhoudelijke aspecten en de coördinatie met de toeristische sector voor het ontwerp. Het Agentschap Wegen en Verkeer is de aanbestedende overheid. De laatstgenoemde levert de kennis met betrekking tot de verkeerstechnische aspecten en zal instaan voor de productie en de plaatsing van de borden. Op 6 november 2009 verscheen een oproep tot kandidaatstelling in het Bulletin der Aanbestedingen. De geselecteerde kandidaten werden gevraagd om tegen 11 oktober 2010 hun offerte in te dienen samen met een voorstel van vormelijk concept. Na de gunning zal het agentschap Wegen en Verkeer in overleg met de respectievelijke steden en regio’s de nieuwe borden concreet uitwerken. 1.3 Evenementenbeleid Pagina 24 Beleidsopties 2010-2011
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
38
Het nieuwe Museum aan de Stroom, kortweg MAS, is een nieuw, vernieuwend en ambitieus project voor een actueel en actief stadsmuseum in Antwerpen. De ruggengraat vormen de collecties van het Nationaal Scheepvaartmuseum, het Volkskundemuseum, het Etnografisch Museum, het Museum Vleeshuis en de collectie havengebonden maritieme en industrieel-archeologische voorwerpen daterend van de prehistorie tot nu. Toerisme Vlaanderen zal een samenwerkingsovereenkomst sluiten met de Stad Antwerpen en het MAS. De partijen willen zich ertoe verbinden actief samen te werken op het vlak van de internationale promotie van het MAS en de tijdelijke tentoonstelling “A Story of the Image”. Daarvoor wordt een gezamenlijk budget uitgetrokken van 150.000 euro in 2010/2011. 2.3.7 Plattelandstoerisme en stedelijke gastenkamers Pagina 31 Beleidsopties 2010-2011 Toerisme Vlaanderen zal zich actief inzetten voor de promotie van het plattelandstoerisme en stedelijke gastenkamers in samenwerking met alle betrokken actoren 3.1. Evaluatie internationaal strategisch marketingplan Pagina 32 Uitvoering beleidsopties 2009-2010 Eind 2009 startten de eerste voorbereidingen voor de opmaak van een nieuw internationaal strategisch marketingplan. In juni 2010 organiseerde ik een eerste overleg met de belangrijkste actoren uit het toerismeveld onder begeleiding van een externe consultant. In het nieuwe internationaal strategisch marketingplan moeten de 3 macroproducten Kust, Kunststeden en Vlaamse regio’s weer centraal komen te staan. De belevingsgerichte benadering wordt daarbij evenwel maximaal geïntegreerd. Beleidsopties 2010-2011 De verdere uitwerking en finalisering van het nieuwe binnenland en internationaal strategisch marketingplan zal gebeuren in nauw overleg met de sector. De opmaak wordt afgerond vóór eind 2010. Ik geef het agentschap de opdracht om het plan vanaf 2011 te implementeren en te vertalen in de actieplannen van de verschillende markten waarop het agentschap actief is. Voor de campagnes 2012 zal de implementatie in alle markten toegepast worden. 3.2.1. Buurlanden als primaire markten Pagina 33-35 Beleidsopties 2010-2011 VERENIGD KONINKRIJK Op de Britse markt plant Toerisme Vlaanderen een online campagne in samenwerking met P&O ferries, een campagne voor korte vakanties in samenwerking met Leuven en Mechelen en joint promotions campagnes voor Brugge, Antwerpen en Vlaanderen in het algemeen. Daarvoor werkt het agentschap actief samen met Norfolk ferries, Flight Centre, Driveline en Rail Europe. In
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
39
november neemt Toerisme Vlaanderen deel aan World Travel Market in Londen, één van de grootste businessto-business beurzen voor de reisindustrie ter wereld. 3.2.2. Secundaire en tertiaire markten Pagina 36 Beleidsopties 2010-2011 Toerisme Vlaanderen zal in 2010-2011 de actieplannen in de respectieve markten verder uitvoeren, met blijvende aandacht voor de kunststeden, Brussel en topevenementen. Kleinschalige campagnes, vooral ter bevordering van Vlaanderen als toeristische bestemming, worden verdergezet of opgestart in Italië en Spanje. Brugge Centraal is een evenement met internationaal potentieel in de media en Toerisme Vlaanderen zal dit evenement in samenwerking met Brugge aldus promoten in Spanje en Italië en waar mogelijk in samenwerking met de reisindustrie. 4.3. Een ruimer aanbod voor de jeugd Pagina 40-41 Uitvoering beleidsopties 200-2010 Op 21 mei ll. keurde de Vlaamse Regering de nota ‘Inhaalbeweging jeugdverblijfinfrastructuur in Vlaanderen’ goed. Daarmee keurde de Vlaamse Regering de concrete realisatie goed van 8 jeugdherbergen binnen de komende 5 jaar, te realiseren met gedifferentieerde ondersteuningsmechanismen. Voor de realisatie van deze acht projecten trek ik 30.992.618 euro uit in de periode 20102015, waarvan 20 miljoen euro via reguliere middelen voor directe investeringen jeugd en bijna elf miljoen euro extra middelen. Dit jaar nog starten de procedures voor de realisatie van de nieuwe jeugdherbergen in Kortrijk en Hasselt. Daarbij staan de steden in voor de bouw en de voorfinanciering. Ik voorzag dit jaar een vastleggingsbudget van 6.446.000 euro voor de aankoop van beide jeugdherbergen na realisatie. De aankopen van terreinen en gebouwen voor de jeugdherberg in Oostende en het hostel in Brugge zijn afgerond. Voor beide projecten finaliseer ik dit najaar het programma van eisen met de partners om de bouw in 2011 te kunnen opstarten. Voor beide projecten trek ik in 2011 een extra budget uit van 13.754.000 euro. Het jeugdverblijfproject in Lier start in s 2012. In Brussel machtig ik Toerisme Vlaanderen om de onteigeningsprocedure voor de uitbreiding van de huidige jeugdherberg op te starten. Voor de projecten die te realiseren zijn in de periode 2013-2014 en volgende jaren lopen er nog locatiestudies voor Diest en Brasschaat. Voor de bouw van het nieuwe jeugdverblijfcentrum Hagaard in Overijse liggen de definitieve plannen op tafel en startten de voorbereidingen voor het bouwrijp maken van de gronden. Momenteel loopt de aanbesteding zodat de bouwwerken in 2011 kunnen starten. De toekomstige exploitatie van het jeugdverblijfcentrum is toegewezen aan Chiro Vlaanderen. Jeugdherberg De Veurs in Sint-MartensVoeren is na grondige verbouwingswerken opgewaardeerd tot een eigentijdse, trendy verblijfplaats met veel comfort voor de toerist. De werken in de nieuwbouw jeugdherberg Antwerpen worden eind 2010 afgerond waardoor de vzw Vlaamse Jeugdherbergen de jeugdherberg vanaf het voorjaar van 2011 kan uitbaten.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
40
5.2. Afstemmen, overleggen en samenwerken met lokale besturen Pagina 47 Beleidsopties 2010-2011 Het strategisch beleidsplan voor het toerisme in Vlaanderen en het bijhorende toerismepact moeten niet alleen inhoudelijk, maar ook inzake samenwerking en taakverdeling toe een aanzet zijn tot de samenwerking en het overleg met de lokale en provinciale besturen. 5.3. Strategisch beleidsplan – beleidsopties 2010-2011 Pagina 47-48 Door middel van verder intensief overleg met de betrokken actoren wens ik in het voorjaar van 2011 het strategisch beleidsplan te finaliseren, om dan te kunnen starten met de opmaak van het toerismepact dat het plan vergezelt en door de belangrijkste actoren dient ondertekend te worden. Het strategisch beleidsplan voor het toerisme in Vlaanderen zal bepalend zijn voor de taken, bevoegdheden en samenwerkingsvormen van alle toeristische actoren in Vlaanderen, inclusief de actoren op Vlaams niveau. Ik geef het departement en het agentschap de opdracht om hun werking af te stemmen op de resultaten van het strategisch beleidsplan.
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie Nihil
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
41
Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) Beleidsbrief RUIMTELIJKE ORDENING 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur Initiatief 5 Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen concretiseren vanuit een participatief proces Pagina 20 Het Groenboek zal op zich dus al het resultaat zijn van de coproductie van diverse beleidsdomeinen, beleidsniveaus en middenveldorganisaties en wordt opgemaakt conform de filosofie van het partnerschapsmodel. Andere actoren binnen de diverse beleidsniveaus, de SARO en de middenveldorganisaties worden uitgedaagd om actief mee te denken over en te schrijven aan het Groenboek. Daarnaast wordt bekeken op welke wijze de burger kan bevraagd worden over zijn visies, vragen en wensen over de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen. Stap voor stap wordt hiermee het draagvlak verder vorm gegeven wat op termijn zal bijdragen tot het realisatiegericht ruimtelijk beleid. Initiatief 11 Doorvertalen van de conclusies met betrekking tot sturingsmodellen voor het wonen in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen Pagina 25 Zoals bepaald in het regeerakkoord, zullen we het decreet Grond- en Pandenbeleid integraal en onverkort uitvoeren om tegen 2020 de 43.000 extra sociale huurwoningen, 21.000 extra sociale koopwoningen en 1.000 extra sociale kavels te realiseren. We zorgen daarbij voor voldoende ondersteuning van de lokale overheden. Initiatief 24 Actieve promotie projectvergadering Pagina 33 Het vooroverleg over een concreet project of een ontwerp kan enkel aan kwaliteit winnen indien dit tijdig, in ontwerpfase, wordt besproken met de formeel betrokken administraties en hun specialisten. Met de operationalisering van het instrument van projectvergadering sinds april 2010 werd deze mogelijkheid geboden, maar we stellen vast dat dit instrument nog niet ten volle benut wordt. Het instrument geeft tevens de mogelijkheid tot kennisoverdracht aan de lokale besturen en ontwerpers. De uitbouw van de maximale subsidiariteit impliceert evenwel dat het gewestelijke niveau zich terughoudend, constructief en oplossingsgericht opstelt. Ik zal dit instrument actief promoten en ook onderzoeken in welke mate het ook voor kleinere maar wel complexe projecten kan worden ingezet (bv. de problematiek van inplanting van een varkensstal in agrarisch gebied).
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
42
Initiatief 25 Herwerken financiële instrumentarium Pagina 33-34 − Voor de planschadevergoeding, als tegenhanger van de planbatenheffing, zal onderzocht worden of de gerechtelijke procedure kan vervangen worden door een administratieve procedure. Dit naar analogie met de administratieve behandeling van de aanvragen tot het verkrijgen van een bestemmingswijzigingscompensatie vermeld in artikel 6.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening VCRO), die in toepassing van artikel 6.2.12 VCRO worden ingediend bij de Vlaamse Landmaatschappij, die zelf onderzoekt en beslist of de vraag gegrond is. Binnen hetzelfde kader zal nagegaan worden wie de planschadevergoeding in voorkomend geval zal betalen. − Ook het systeem van de planbaten zal verder worden geëvalueerd. Er wordt vastgesteld dat de plannende overheid verantwoordelijk is voor het vergoeden van de planschade maar in vele gevallen niet de opbrengsten ten gevolge van de planbaten verkrijgt. Er zal onderzocht worden hoe hierin een beter evenwicht kan bereikt worden − Momenteel genereert het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium een aantal subsidies, zo zijn er de subsidies in het kader van de strategische projecten, de subsidiering van RUP’s en de subsidie voor de renovatie van leegstaande bedrijfsruimten. Ik wil streven naar een coherent geheel van subsidiering, waar kwalitatieve en duurzame projecten uit kunnen voortvloeien. Initiatief 27 Maximale subsidiariteit via het implementeren van de interne staatshervorming Pagina 39 Ter versterking van de lokale bestuurskracht, moeten we blijvende inspanningen leveren om het groeitempo van ontvoogding te versnellen. Het Groenboek interne staatshervorming vermeldt de ambitie om de bevoegdheid binnen de ruimtelijke ordening op te bouwen vanuit 2 beleidsniveaus. Lokale besturen dienen daarbij invulling te geven aan lokale beleidissues. Het Vlaams Gewest dient zich vanuit een principe van selectiviteit te focussen op strategische prioriteiten voor Vlaanderen. Streefdoel hierbij is een bestuurlijke cultuur in het Vlaams gewest te ontwikkelen die meer focust op prioriteiten en een investering te doen in de bestuurskracht van lokale besturen. Ik vraag aan mijn administratie om hiervoor de nodige acties te nemen. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan het optimaliseren van de informatiedoorstroming, aanmoedigen van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, opstarten van een visitatiecommissie. Binnen de principes van de interne staatshervorming in het betrokken Groenboek zie ik twee sporen. De verdere besluitvorming in het op te maken witboek met betrekking tot de doorbraken zal uiteraard belangrijk zijn bij de invulling van het BRV. Op korte termijn zal mijn administratie de nodige stappen zetten op vlak van de afschaffing van de verbalisatiebevoegdheid van de provincie, het inzetten op relatiebeheer, een efficiëntere advisering bij planning en de delegatie toewijzing planologisch attest naar de gemeente. De verdere besluitvorming rond de interne staatshervorming in combinatie met de voorstellen rond versnelling van procedures heeft mogelijks zijn consequentie op de organisatie van de Vlaamse administratie binnen het beleidsdomein RWO. In 2011 zal structuur van en de taakverdeling binnen het beleidsdomein RWO worden herbekeken met als doel de verschillende processen zo efficiënt en logisch mogelijk te laten verlopen. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
43
Initiatief 30 De digitale bouwaanvraag vorm geven Pagina 40 Begin 2011 wordt de functionele en technische analyse afgerond. Op basis van het resultaat wordt een planning opgesteld voor de ontwikkeling van de verschillende technische componenten van het project digitale bouwaanvraag. Tegelijkertijd zullen wij in 2011 een procesanalyse uitvoeren om na te gaan waar een digitale afhandeling van de stedenbouwkundige vergunningsprocedure verdere efficiëntiewinst kan genereren en evalueren of hiervoor bijkomende regelgevende initiatieven nodig zijn. Daarbij wordt ook de impact op de andere ruimtelijke processen bestudeerd. Daarnaast zullen we nagaan welke processen gerelateerd zijn aan het project en samen met de betrokken organisaties nagaan welke bijkomende afstemming mogelijk is. Via de stuurgroep en de diverse werkgroepen worden alle stakeholders betrokken bij het project. Via het internet zal ook een communicatiekanaal over het project worden uitgebouwd. Deze fase van het project zal in 2012 afgerond worden. Initiatief 32 Gefaseerde inwerkingstelling van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening Pagina 41 Bij decreet van 16 juli 2010 werden technische aanpassingen doorgevoerd aan de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Een aantal aanpassingen, doorgevoerd aan de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bij decreet van 16 juli 2010, machtigen de Vlaamse Regering een aantal regelingen in concreto uit te werken, waaronder − Het verfijnen van concordanties en het bepalen voor welke bestemmingsvoorschriften van de gewestplannen geen vergelijkbare categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding bestaat; − Uit overleg in 2009 met onder andere het Vlaams energieagentschap, de VVSG, de architecten en landmeters bleek dat het samenvoegen van het as-built attest en het EPB-attest niet eenvoudig zal zijn. Vooraleer ik wens over te gaan tot de integratie van de beide attesten, wens ik een aantal knopen door te hakken over de finaliteit van het as-built attest en op welke wijze deze effectief meer rechtzekerheid kan brengen voor de burger. Ik wil hierbij een decretale aanpassing niet uitsluiten. − Mijn administratie zal een onderzoek verrichten zowel naar een volwaardige vorm van bestuurlijke handhaving die, naast de strafrechtelijke handhaving, een steeds grotere rol zal spelen Tegen einde 2011 wordt onderzocht op welke wijze een volwaardige vorm van bestuurlijke handhaving naar Nederlands model, naast de bestaande curatieve gerechtelijke handhaving, kan bijdragen tot het bereiken van de strategische doelstellingen van het handhavingsbeleid. − Bij de opmaak van het handhavingsplan werden enkele pijnpunten vastgesteld die nader onderzocht moeten worden, met name hoe het vermoeden van vergunning zodanig kan worden aangepast dat het nu en in de toekomst kan bijdragen tot een duurzame ruimtelijke kwaliteit en meer rechtszekerheid.
Initiatief 35 Krachtdadige en gedifferentieerde handhaving Pagina 42-43 De handhaving dient bij te dragen tot de realisatie van ruimtelijke kwaliteit. Er wordt ingezet op een krachtdadige en gedifferentieerde inzet van het handhavingsinstrumentarium. Overeenkomst de bepalingen van het handhavingsplan wordt een Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
44
handhavingstraject aangehouden dat bestaat uit een preventieve, rechtsherstellende en een curatieve fase. Alle handhavingsinstrumenten moeten ten volle benut worden. Bijzondere aandacht gaat naar het operationaliseren van onderbenutte instrumenten, zoals de minnelijke schikking en het as-builtattest. − Enerzijds wordt maximaal ingezet op preventie. Een grotere gerichtheid op basis van risicoanalyses, een maximale samenwerking tussen de verschillende handhavende besturen en een goede communicatie moeten uitgebouwd worden. − De nodige aandacht moet gaan naar duidelijke plannen en vergunningen en een goede samenwerking en afstemming met de vergunningverlenende en plannende overheden. − Er wordt een modeltraject ingevoerd voor de curatieve aanpak. Het agentschap Inspectie RWO krijgt de opdracht om een code van goede praktijk uit te werken voor het doorlopen van het handhavingstraject. De beleidsregels ten aanzien van de Hoge Raad en de vorderende overheden, inzake herstelvorderingen en het uitvoeren van vonnissen, worden geïmplementeerd, inclusief de specifieke beleidsregels t.a.v. de Hoge Raad. Bekeken wordt of een decretale onderbouw noodzakelijk is om deze specifieke beleidsregels te implementeren.
Initiatief 36 Partnerschap met sterke lokale besturen en wederzijds respect en vertrouwen Pagina 43 De gemeenten zijn eerstelijnsverantwoordelijken op het vlak van preventie en ook voor klachten van bezorgde burgers. Deze sterke lokale bestuurskracht wordt in het bijzonder bij handhaving ten volle nagestreefd. Het Agentschap Inspectie en de Hoge Raad hebben een ondersteunende rol ten aanzien van de lokale besturen, en bouwen deze uit, elk vanuit de eigen bevoegdheid en autonomie. Tussen de Hoge Raad en het agentschap wordt een indicatieve en informatieve samenwerking gerealiseerd, zoals vooropgesteld in het handhavingsplan. Administratieve verkokering wordt vermeden. Door de handhavingspartners wordt met verwante sectoren (OVAM, Natuur en Bos, milieu-inspectie, Vlaams Energieagentschap...) controles afgestemd zodoende efficiëntiewinsten nagestreefd kunnen worden. Tenslotte wordt er een structureel overleg tussen de handhavingspartners opgezet. Initiatief 38 Een modern communicatiebeleid uitbouwen op twee niveaus Pagina 43 Om het draagvlak voor handhaving te vergroten zal het departement RWO tegen eind 2010 een communicatieplan opmaken dat gekenmerkt is door een tweesporenbeleid: − een eerstelijnscommunicatie op lokaal niveau − ondersteund wordt door het gewestelijke niveau, o.m. door het aanbieden van uniforme informatiepakketten, het opstellen van modellen, draaiboeken enz.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
45
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Initiatief 23 Samenwerking en uitbouwen van partnerschappen Pagina 33 In 2011 zal de samenwerking tussen mijn administratie en de Vlaamse Bouwmeester worden versterkt net als met een aantal andere Vlaamse partners zoals Stedenbeleid, Vlaamse Landmaatschappij (VLM), agentschap Natuur en Bos en het agentschap Ondernemen.
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie nihil
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
46
Beleidsbrief WONEN 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur SD 0 Woonbeleidsplan Vlaanderen ontwikkelen Pagina 8 Tegen 2014 zal het Woonbeleidsplan Vlaanderen naar analogie met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen een kader bieden waarbinnen lokale besturen en woonactoren stapsgewijs meer autonoom te werk kunnen gaan om lokaal maatwerk te voorzien. OD 1.1 Beschikbare ruimte inschakelen in een duurzame woonbeleidsvisie Pagina 11 Decreet betreffende het grond- en pandenbeleid is van kracht sinds 1 september 2009. Voor de uitvoering ervan voldoende ondersteuning van de lokale overheden en juridische bijsturingen nodig om de vlotte toepassing van het decreet op het terrein mogelijk te maken. In samenwerking met de VVSG zullen verdere richtlijnen worden uitgewerkt voor de opmaak en inhoud van gemeentelijke reglementen sociaal woonaanbod en gemeentelijke verordeningen bescheiden woonaanbod. In het kader van de intergemeentelijke projecten lokaal woonbeleid zullen de taken die gemeenten uitvoeren in uitvoering van het decreet grond- en pandenbeleid verder worden ondersteund. Artikel 22/1 §2 van de Vlaamse Wooncode geeft aan dat de Vlaamse regering in 2012 een voortgangstoets moet uitvoeren over de invoering van het bindend sociaal objectief (BSO). Als blijkt dat een gemeente zich onvoldoende inspant om het BSO tijdig te bereiken, dan kunnen er overeenkomsten afgesloten worden met sociale woonorganisaties die bereid zijn om het vereiste sociaal woonaanbod op het grondgebied van de gemeente te realiseren. Daarnaast zullen gemeenten die zeer actief zijn op het vlak van sociale woningbouw en het creëren van bescheiden woonaanbod meer autonomie krijgen om flexibel om te gaan met de normen van het decreet. Boek 3 van het decreet Grond- en Pandenbeleid bevat een reeks stimulerende en sanctionerende maatregelen die de Vlaamse regering zal inzetten om een activeringsbeleid voor ‘slapende’ gronden en panden te voeren. In het kader van de bestrijding van de leegstand van gebouwen en woningen is, naast een facultatieve gemeentelijke leegstandsheffing, voorzien in een uitzonderlijke gewestelijke leegstandsheffing. Die maatregel bestaat erin dat het Vlaamse Gewest een gewestelijke belasting kan invoeren in gemeenten waar a) geen gemeentelijke leegstandsheffing bestaat, maar waar desondanks b) een hoge relatieve leegstand bestaat die c) ten opzichte van een eerdere referentieperiode gestegen is. Er zullen jaarlijkse metingen uitgevoerd worden om na te gaan welke gemeenten voldoen aan elk van de drie genoemde voorwaarden.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
47
1.3.1 Bescheiden woonaanbod uitbouwen Pagina 17 Gemeenten krijgen via een optionele maatregel de mogelijkheid om een Gemeentelijk Reglement Bescheiden Wonen op te stellen dat dezelfde afdwingbaarheid heeft als een stedenbouwkundige verordening, waarin bijkomende kwaliteitsvereisten en differentiatie in functie van woonbehoeften worden opgenomen. Lokaal zijn de verschillen in woonnoden, woonmarkt en actoren en in beschikbare ruimte immers groot en moeten gemeenten meer ruimte krijgen om lokaal maatwerk te bieden. 1.4.1 Sociale lasten voor meer en beter verspreide sociale woonprojecten Pagina 19 Het bindend sociaal objectief wordt per gemeente vorm gegeven. Zolang het objectief niet gerealiseerd is, moeten de gemeenten de sociale en bescheiden lasten blijven toepassen. 1.4.2 Sociale huisvestingsmaatschappijen bouwen sneller en kwalitatief Pagina 20 Op initiatief van het Kenniscentrum Vlaamse Steden werd een aantal proefprojecten opgezet rond de realisatie van gemengde projecten via enveloppenfinanciering. De selectie van deze projecten liep parallel met de selectie van de projecten in het kader van het overlegforum wonen: “Gasmetersite Gent”, “Sledderlo Genk” en “Neerland Wilrijk- Antwerpen”. Om de gemeenten te ondersteunen in het bereiken van het bindend sociaal objectief zal, met de bestaande middelen, een actieplan worden opgemaakt. 1.4.3 Het aanbod van sociale verhuurkantoren wordt uitgebreid Pagina 21 Eind 2009 had ruim 80 % van de Vlaamse gemeenten een SVK. Een nieuw erkennings- en subsidiebesluit voor de SVK’s wordt uitgewerkt. 1.6.1 Wonen in eigen streek Pagina 23 Boek 5 van het decreet Grond- en Pandenbeleid bevat een maatregel voor het wonen in eigen streek. De maatregel wordt in 2011 geëvalueerd. 1.6.2 Vlabinvest Pagina 24 Betaalbaar en kwaliteitsvol wonen in de Vlaamse rand rond Brussel is en blijft een prioriteit voor de Vlaamse regering. Om in te staan voor de verdere financiering van bijkomende woongelegenheden komen er in 2011 bijkomende middelen voor Vlabinvest.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
48
OD 2.2 Het beleidskader voor woonkwaliteitsbewaking optimaliseren Pagina 26 Het woningkwaliteitsbeleid is een samenspel tussen gemeente, Agentschap Wonen Vlaanderen en de Vlaamse Wooninspectie. Aangezien de gemeente het dichtst bij het woongebeuren staat, is haar rol cruciaal. Daarom wordt haar rol verder versterkt. In gemeenten waar het woonbeleid nog in de kinderschoenen staat, investeert Vlaanderen verder in de ondersteuning van de intergemeentelijke projecten lokaal woonbeleid. Gemeenten die al jaren investeren in de uitbouw van een woningkwaliteitsbeleid, zullen aangemoedigd worden deze goede praktijk verder te zetten. Naar analogie met de ontvoogding van de gemeenten in ruimtelijke ordening, zal onderzocht worden hoe gemeenten meer ruimte krijgen om de procedures zelf af te handelen. Uitgangspunt is een zo efficiënt mogelijke samenwerking tussen gemeenten en Vlaams Gewest. OD 2.4 Verkrotting bestrijden Pagina 30 Om het sanctionerend instrumentarium verder te verbeteren, werden in 2010 een aantal voorstellen uitgewerkt en gebundeld in een "Ontwerp decreet houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot wonen". In dit ontwerp worden inzake woonkwaliteitsbewaking de Vlaamse Wooncode, het Kamerdecreet en het Heffingsdecreet aangepast. Gemeenten zullen voortaan ambtshalve conformiteitsattesten kunnen uitreiken Het decreet werd op 23 juli 2010 principieel goedgekeurd door de Vlaamse regering. OD 6.1 Versterking lokale woonregie Pagina 41 Krachtens art. 28 van de Vlaamse Wooncode zijn de Vlaamse gemeenten de regisseurs van het lokale woonbeleid. Zij zijn verantwoordelijk voor het woonbeleid op hun grondgebied. Stimuleren van sociale woonprojecten, ondersteunen van de inwoners van burgers en bewaken van de woonkwaliteit staan hierbij centraal. Om deze regisseursrol op het terrein mogelijk te maken, kregen de gemeenten in de voorbije jaren in diverse Vlaamse regelgeving (zoals het kaderbesluit sociale huur, het UP-besluit en het decreet gronden pandenbeleid) nieuwe bevoegdheden en taken inzake lokaal woonbeleid en -overleg. De onderlinge afstemming en vereenvoudiging van de regelgeving wordt in 2010 verder gezet, opdat de gemeenten meer slagkracht krijgen. Zo is in het kader van de woonkwaliteitsbewaking op 1 januari 2010 de bevoegdheid inzake leegstandsregistratie en –heffing overgegaan naar het lokale bestuursniveau. Er komt ook een wijziging van de regelgeving inzake de administratieve procedure ongeschikt- en/of onbewoonbaarverklaring. Daarnaast wordt de subsidiëring van intergemeentelijke projecten lokaal woonbeleid bijgestuurd, rekening houdend met het gewijzigde takenpakket van de gemeenten. De wijziging van het bestaande besluit van 21 september 2007 werd principieel goedgekeurd door de Vlaamse regering op 8 oktober 2010, waarbij het de bedoeling is dat de gemeenten maximaal gebruik maken van de wettelijke instrumenten die zij ter beschikking hebben. Middelgrote en kleine gemeenten zullen aangespoord worden tot intergemeentelijke samenwerking in een aaneengesloten werkingsgebied. De intergemeentelijke projecten lokaal woonbeleid hebben gezorgd voor een nieuwe dynamiek in en tussen de gemeenten. Veel Vlaamse gemeenten hebben dan ook Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
49
geïnvesteerd in bijkomend personeel met huisvestingstaken, hetgeen zorgde voor een grote nood aan vorming. Daarom heeft Wonen- Vlaanderen een nieuw vormingsaanbod ontwikkeld. 6.1.2 Woonbeleid in kleinere steden en gemeenten Pagina 43 Om de middelgrote en kleine gemeenten en de gemeenten in het buitengebied aan te moedigen om intergemeentelijk samen te werken, werd eind 2009 een open oproep gelanceerd om subsidieaanvragen in te dienen voor intergemeentelijke projecten in 2010. Met succes: 52 gemeenten verenigden zich in 11 nieuwe intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en dienden een projectvoorstel in. In oktober 2010 valt de beslissing welk projecten een subsidie krijgen voor drie werkingsjaren. Eind 2010 wordt een nieuwe open oproep gelanceerd voor subsidieaanvragen in 2011. 6.5.1 Gestructureerd databeheer Pagina 50 Een operationele huisvestingsdatabank is als gegevensbron over de Vlaamse woonsituatie van onschatbare waarde, zowel voor het wetenschappelijk onderzoek als voor het beleid. In het kader van de efficiëntie van de dataverzameling is samenwerking tussen de verschillende (woonbeleids)actoren, beleidsniveaus en beleidsvelden noodzakelijk. In 2010 wordt daarom (verder) structureel overleg gepland met de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, het Vlaams Overleg Bewonersbelangen, het Vlaams Woningfonds, de VLEM, de VVH, de federale overheid, de provincies en de steden en gemeenten waarbij gezocht wordt naar een taakverdeling met aandacht voor maximale afstemming inzake gegevensverzameling en –uitwisseling. De gemaakte afspraken worden vervolgens in samenwerkingsprotocollen vastgelegd.
2. Aandachtspunten Stedenbeleid 6.1.1 Woonbeleid in de centrumsteden Pagina 42 De stadscontracten zijn een relatief nieuw verhaal, maar de formule vormt samen met het stedenfonds en stadsvernieuwingsfonds de ruggengraat van een structureel partnerschap tussen de Vlaamse regering en de centrumsteden. Doel is te komen tot een betere bestuurlijke samenwerking met de steden, een efficiëntere besluitvorming en een integralere aanpak van belangrijke stedelijke (sic). Deze formule zal dan ook verder uitgewerkt en de aanpak van gezamenlijke strategische projecten binnen Vlaanderen verder gestimuleerd worden. Het Kenniscentrum Vlaamse Steden zal op basis van de aangetroffen knelpunten ervaringsuitwisseling organiseren en beleidsaanbevelingen formuleren.
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
50
OD 4.1 Uitsluiting op de private huurmarkt tegengaan Pagina 35 Leeftijd, huidskleur of naam zou geen invloed mogen hebben op de kans om een kwaliteitsvolle private huurwoningen te vinden. Signalen van discriminatie op de private huurmarkt wijzen op het tegendeel. Daardoor is een groep mensen aangewezen op het grijze wooncircuit waar slechte woningen aan woekerprijzen worden aangeboden. Dat is onaanvaardbaar. Vooraleer maatregelen te nemen, moet het probleem echter in kaart worden gebracht. OD 5.2 Woonbeleid, welzijns- en zorgbeleid worden verder op elkaar afgestemd Pagina 38 Samen met de interdepartementale Cel Wonen-Welzijn wordt onderzocht in welke mate de instrumenten van het woonbeleid een doelgroepenbeleid mogelijk maken of net in de weg staan. Op basis daarvan zal worden bekeken of de regelgeving al dan niet moet worden aangepast. OD 5.5 De woonsituatie van woonwagenbewoners verbeteren Pagina 40 Wonen in een woonwagen is erkend als een volwaardige woonvorm in de Vlaamse Wooncode. In het najaar start een stuurgroep. Er zal worden onderzocht in welke mate de woonsituatie van woonwagenbewoners kan worden verbeterd
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
51
Beleidsbrief ONROEREND ERFGOED 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 1.5. Functioneel inzetten van het bescherming- en beheersinstrumentarium Pagina 12 Bij het ontwikkelen van een geïntegreerde beschermingsstrategie streef ik naar samenwerking en partnerschap met onder meer lokale besturen en de betrokken Vlaamse overheidsdiensten.
2.2. Interne staatshervorming Pagina 15 Vanzelfsprekend vormt het onroerenderfgoeddecreet een uitgelezen ogenblik om de principes van de interne staatshervorming toe te passen. Conform de krijtlijnen van het Groenboek, zal het zwaartepunt van het onroerend erfgoedbeleid enerzijds liggen bij de Vlaamse overheid, anderzijds bij de gemeenten. Met het nieuwe decreet kunnen gemeenten die dit én wensen én kunnen de erkenning van erfgoedgemeente krijgen. De koppelsubsidies voor restauratiepremies worden afgeschaft. De gemeenten krijgen alle ruimte om aanvullend op het Vlaamse niveau een eigen onroerend erfgoedbeleid te ontplooien. Ze worden ook intensief betrokken bij het beheer van beschermd en geïnventariseerd erfgoed indien zij erkend worden als erfgoedgemeente. Lokale besturen vormen het ideale platform om een grotere publieksbetrokkenheid te bewerkstelligen. Een degelijk interlokaal beheersinstrument biedt een passend antwoord op de vele uitdagingen waarmee het beheer van het onroerend erfgoed lokaal wordt geconfronteerd. In 2010 is het bestaande instrumentarium van intergemeentelijke samenwerking inzake onroerend erfgoedbeleid verder geoptimaliseerd en uitgebreid. De toepassing van de interne staatshervorming op het beleidsveld onroerend erfgoed zal verder worden uitgewerkt in het onroerenderfgoeddecreet. De bedoeling is om de gemeenten te responsabiliseren en ze de kans te geven een eigen beleid te ontwikkelen en uit te voeren. Sommige Vlaamse gemeenten staan hier vandaag al heel ver in, anderen hebben nood aan stimuli om hierin stappen te zetten. Voor de realisatie van deze beleidsoptie zal de Vlaamse overheid de gemeenten begeleiden bij het transitieproces. Voor het onroerend erfgoed spelen hierin vanaf 2011 zowel het instrument IOED als het Atrium-project (een begeleidings- en ondersteuningsnetwerk voor gemeentelijke ambtenaren) een belangrijke rol. Uit de jaarlijkse individuele evaluaties van de IAD's blijkt dat er enkele knelpunten zijn die zich voornamelijk situeren tussen het uitvoeren van archeologisch onderzoek enerzijds en het invullen van de beleidondersteunende taken anderzijds. Daarom heb ik opdracht gegeven tot een globale evaluatie (2004-2009) van alle gesubsidieerde IAD's. Deze doorlichting moet uitwijzen of een bijsturing van de doelstellingen en het takenpakket van deze diensten noodzakelijk is. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
52
In 2011 zal ook de werking van de twee IOED’s in het proefproject, ZOLAD+ en TERF, grondig worden opgevolgd. Indien blijkt dat deze initiatieven succesvol zijn, zal ik bekijken hoe de intergemeentelijke samenwerking inzake het onroerend erfgoedbeleid verder kan worden aangemoedigd. 4.1. Verdere focus op hergebruik en herbestemming Pagina 24 De erfgoedwaarden komen eveneens in het gedrag doordat er vele moeilijkheden verbonden zijn aan het (financiële) beheer van dit waardevolle patrimonium. Ik heb een projectteam opgericht, onder leiding van de Vlaams Bouwmeester en met vertegenwoordiging van alle relevante betrokken partijen, dat deze problematiek zal bestuderen. Op 1 juli 2010 vond in Mechelen de studiedag Parochiekerken, een toekomstvisie plaats. De aanzetten die op de studiedag zijn gegeven, worden in de loop van 2011 verder verfijnd en geconcretiseerd door drie werkgroepen. Deze werkgroepen behandelen respectievelijk het beheer van parochiekerken (met erfgoedwaarde), de financiering en bestuurskracht (van kerkbesturen) en de ruimtelijke impact van parochiekerken. Deze werkgroepen zullen hun bevindingen kristalliseren in concrete voorstellen. Dat gebeurt in samenwerking met het Agentschap Binnenlands Bestuur en de Vlaams Bouwmeester, waarbij het beleidsveld onroerend erfgoed uiteraard een prioritaire partner blijft en haar medewerking verleent. Ook zal ik de expertise van het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur (CRKC) inschakelen. 4.2. Het raakvlak met andere beleidsvelden biedt kansen Pagina 25 Binnenlands Bestuur - Relatie onroerend erfgoed en nieuw decreet op de lijkbezorging: Ik zal in 2011 laten onderzoeken in welke mate er bij de verplichtte opruiming van oude kerkhoven rond de kerken meer aandacht kan besteed worden aan het erfgoedaspect. Door massale opruiming gaan namelijk veel waardevolle sites onherroepelijk verloren.
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Nihil.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
53
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie 4.3. Aandacht voor maatschappelijke vraagstukken Pagina 30 Inburgering, integratie en onroerend erfgoed : Het Verdrag van Faro legt de nadruk op het belang van cultuurparticipatie als bijzondere vorm van maatschappelijke participatie. Cultuurparticipatie heeft immers een positieve impact op onder meer persoonlijke ontwikkeling, sociale cohesie, gemeenschapsvorming, zelfdeterminatie en lokale identiteit. Daarom wil ik erfgoedparticipatie bevorderen bij de diverse sociale en culturele bevolkingsgroepen. Als minister bevoegd voor inburgering streef ik er onder meer naar om erfgoedparticipatie onderdeel te laten worden van een volwaardig inburgerings- en integratiebeleid. De nieuwe erfgoedorganisatie is een uitgelezen kans om nieuwe Vlamingen nauwer te betrekken bij ons onroerend erfgoed en de onroerend erfgoedzorg. Na een reeds goed uitgebouwde jongerenwerking binnen de schoot van Openmonumentendag, zal de nieuwe erfgoedorganisatie streven naar een gerichte ontsluiting van ons erfgoed die participatie van nieuwe Vlamingen maximaal mogelijk maakt en zelfs bevordert. In haar publicaties en brochures zal de erfgoedorganisatie de nodige aandacht besteden aan een duidelijk en zo eenvoudig mogelijk taalgebruik. Ook probeert zij initiatieven te ontwikkelen die erfgoedparticipatie bij deze doelgroep aanmoedigen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
54
Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) Beleidsbrief MOBILITEIT EN OPENBARE WERKEN 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur Hoofdstuk 1.1.3. De verkeersveiligheid en leefbaarheid verhogen Een doeltreffend juridisch en organisatorisch kader Pagina 25 Sedert 1 januari 2008 beheert Vlaanderen zelf het juridisch kader van de aanvullende reglementen. Gezien aanvullende reglementen betrokken zijn bij of vaak zelfs de uitgangsbasis vormen voor diverse verkeersveiligheidsmaatregelen is kennis en kunde van groot belang. We ondersteunen de lokale overheden met advies, werken aan een ondersteunende tool voor de opmaak van aanvullende reglementen en verzamelen de geldende reglementering in een databank. Daarbij is het de bedoeling om maximaal gebruik te maken van een dynamische wisselwerking met de Verkeersbordendatabank. Een groot deel van de verkeersborden - alles wat een gebod of verbod met zich brengt - is immers vervat in een aanvullend reglement. Realisaties 2010 Door het decreet van 18 mei 2008 en het uitvoeringsbesluit van 23 januari 2009 is er voor gemeentelijk aanvullende reglementen op de politie van het wegverkeer een loutere kennisgevings- dan wel goedkeuringsprocedure ingesteld, al naargelang zij al dan niet alleen op gemeentewegen betrekking hebben. In 2010 zullen naar alle verwachtingen, net zoals in 2009, een 2000-tal aanvullende reglementen worden overgemaakt. Het merendeel in kennisgeving, een 10 à 15% ter goedkeuring. Daarnaast wordt ondersteuning geboden aan de steden en gemeenten. Op jaarbasis zullen ook dit jaar een 800-tal adviezen verleend zijn. Om deze ondersteuning nog te verbeteren wordt dit najaar de ontwikkeling van een ondersteunende tool voor de opmaak van aanvullende reglementen terug opgestart. Het ontwikkelingspad vanaf het eerder opgebouwde concept naar een uitrolbare toepassing wordt uitgeschreven en aangevat. Te realiseren 2011 In de loop van 2011 wordt in verschillende fases de uitrol aangevat. We willen bewust een aantal testen inlassen, waarbij zowel geïnteresseerde gemeenten als gebruikers van het Agentschap Wegen en Verkeer de mogelijkheid krijgen aan een testfase deel te nemen. Deze testfases zijn zowel belangrijk voor wat betreft de operationele aspecten, dus de manier waarop je in die tool geraakt, als de inhoudelijke aspecten zoals de gebruiksvriendelijkheid, de herkenbaarheid en vooral de eenvoud. Wellicht zal een eerste testfase in het voorjaar van 2011 kunnen plaatsvinden. Ook de mogelijke integratie met de verkeersbordendatabank kan verkend worden, met als doel om het aantal verkeersborden te verminderen langs gemeente- en
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
55
gewestwegen. We streven naar een beleid met nog slechts 4 snelheidsregimes op niet-autosnelwegen (30-50-70-90 km/uur). Uiteraard zullen we ook via het verlenen van ad hoc adviezen onze ondersteunende rol verder zetten. Hoofdstuk 1.5.3. De regelgeving voor de realisatie van infrastructuurwerken wordt vereenvoudigd Algemeen Pagina 56-57 Om de versnelling van belangrijke investeringsprojecten te kunnen realiseren worden de processen en procedures hertekend. Hierbij wordt uitgegaan van een aantal belangrijke principes die voortbouwen op de aanbevelingen van de commissies Berx en Sauwens. De focus ligt hierbij niet enkel op het versnellen van deze processen, maar minstens evenzeer op de kwaliteit ervan. Het zal hier gaan om een participatief proces, dat zowel andere administraties en besturen als het middenveld en het ruime publiek betrekt en dit steeds op maat van de doelgroep. We onderzoeken in eerste orde de verbetervoorstellen van de commissies Berx en Sauwens die geen wijziging van de regelgeving behoeven. Zo gaan we o.a. na hoe, binnen de bestaande regelgeving, de plan-MER- en RUP-procedures beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Recent werden met het besluit “kleine wijzigingen van algemeen belang” (24/07/2009), de herziening van het uitvoeringsbesluit van 14 april 2000 (16/07/2010) betreffende vrijstelling van stedenbouwkundige vergunningen en de bepaling inzake de projectvergadering in de codex Ruimtelijke Ordening nieuwe mogelijkheden gecreëerd om de plannings- en vergunningsprocedures sneller te laten verlopen. We zorgen er voor dat deze mogelijkheden maximaal worden toegepast. Voor besluitvormingsprocessen die gedreven worden door de wens tot realisatie van een project of de oplossing van een specifiek probleem en waarvoor een bestemmingswijziging vereist is, is in de klassieke aanpak vaak een plan-MER, een RUP, een project-MER en meerdere vergunningen vereist. Voor deze processen wordt een nieuwe meer procesmatige en meer geïntegreerde en dus snellere aanpak uitgewerkt die is gebaseerd op de aanbevelingen van de commissies Berx en Sauwens. De uitgangspunten bij dergelijke aanpak gelden voor zowel projecten geïnitieerd door het Vlaamse, het provinciale als het gemeentelijke bestuursniveau als voor projecten die door private initiatiefnemers worden geïnitieerd. Het is bijgevolg mogelijk en wenselijk een aanpak uit te werken die voor elk van deze projectgedreven processen toepasbaar is. De zwaarte en duur van het te doorlopen proces zal daarbij uiteraard wel afhankelijk zijn van de complexiteit van het project. Samengevat ziet de Vlaamse Regering een projectproces bestaande uit 5 processtappen: startbeslissing, voortraject, voorkeurbesluit, uitwerking, projectbesluit. We onderzoeken tevens hoe deze nieuwe aanpak best regelgevend wordt gerealiseerd door wijzigingen aan de Codex RO, het milieuvergunningendecreet, het DABM, de onteigeningswetgeving(en) en sectorale wetgevingen dan wel via de uitwerking van een op zich staand afzonderlijk decretaal spoor. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
56
Bij enkele pilootprojecten zullen nu reeds een aantal belangrijke principes kunnen worden toegepast die door de commissies Sauwens en Berx naar voor werden geschoven . Zo zal onder andere een startnota worden opgemaakt waarin onder andere een situatieschets (probleemafbakening, nut en noodzaak), de randvoorwaarden, het breder (beleids)kader, de proces- en overlegstructuur, het participatietraject, afspraken tussen uitvoerders van de verschillende noodzakelijke onderzoeken, en een risicoanalyse worden geformuleerd. Van bij de start van deze projecten zullen de Vlaamse administraties in de vooronderzoekfase samenwerken. Er zal veel aandacht worden besteed aan het bekomen van voldoende draagvlak. Hiertoe starten we van in een vroeg stadium het overleg met de betrokkenen. Voor deze projecten duiden we een projectleider en een stuurgroep aan. Om de binnen het beleidsdomein beschikbare expertise inzake projectmanagement nog beter te kunnen aanspreken, ontwikkelen we een expertisedatabank voor projectleider. Tegen het einde van 2010 zal een eerste versie van deze databank beschikbaar zijn. In een eerste fase zullen alleen personen met expertise inzake het leiden van grote infrastructuurprojecten in de databank worden opgenomen. In een tweede fase kunnen alle personen die deel kunnen uitmaken van een multidisciplinair projectteam in deze databank worden opgenomen.
Onteigeningen Pagina 57 Nog dit jaar zal de Vlaamse overheid afspraken maken met de FOD Financiën over de ondersteuning die door onze diensten kan worden geboden aan de Aankoopcommissarissen. Zo gaan we na hoe we de huidige ondersteuning aan de Aankoopcommissarissen kunnen optimaliseren en uitbreiden. We kunnen de Aankoopcommissarissen o.a. ondersteunen door landmetersexperten in te schakelen. Tegen het einde van het jaar maken we, in overleg met de FOD Financiën, een voorbeeldbestek voor het aantrekken van een landmeter-expert. Vervolgens zal de Vlaamse overheid overeenkomsten, in de vorm van bestelopdrachten, met landmeters-experten afsluiten. . Hoofdstuk 1.5.5. vervoerssysteem
Efficiënte
inzet
van
het
overheidsapparaat
en
het
De werking van de mobiliteitsconvenants optimaliseren Pagina 59-60 Realisaties 2010 In de periode 2009-2010 ligt de nadruk vooral op de evaluatie en bijsturing van het gemeentelijk mobiliteitsplan. Begin juni 2010 hadden 304 (=99%) op 308 gemeenten een moederconvenant afgesloten en 299 (=98%) steden en gemeenten bezitten een eerste conform verklaard mobiliteitsplan. Voor 257 gemeenten (=86%) is dat mobiliteitsplan vijf jaar of ouder. 218 van deze 257 gemeenten rondden al de sneltoets af, dat is 86%. Daarbovenop deden nog 6 gemeenten met een mobiliteitsplan van nog geen vijf jaar oud de sneltoets om tot een bijsturing van hun mobiliteitsplan te kunnen overgaan. Bij de sneltoets kwamen tot nu de meeste gemeenten (74%) uit op spoor 2: verbreden en verdiepen van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
57
bestaande mobiliteitsplan. Een minderheid begint met een volledige procedure voor de vernieuwing van het mobiliteitsplan gebaseerd op een te vernieuwen beleidsscenario. 45 gemeenten bevestigden hun mobiliteitsplan en beperkten zich tot de actualisatie van het actieprogramma. 21 van deze gemeenten beschikken op deze manier reeds over een tweede generatie mobiliteitsplan. Op 20 maart 2009 werd het decreet betreffende het mobiliteitsbeleid afgekondigd. T.a.v. het gemeentelijk mobiliteitsbeleid betekent dit dat de strategische doelstellingen van het mobiliteitsplan worden gekoppeld aan deze op het gewestelijk niveau (met name het Mobiliteitsplan Vlaanderen in opmaak). Daarnaast voert het decreet als algemeen geldend principe binnen het mobiliteitsbeleid naast het STOPprincipe ook het participatiebeginsel in. Op grond hiervan wordt aan burgers vroegtijdig en doeltreffend inspraak verleend bij het voorbereiden, het vaststellen, het uitvoeren, het volgen en het evalueren van het mobiliteitsbeleid. Ook in de steden en gemeenten waar het planproces al liep, zijn initiatieven genomen om aan het participatiebeginsel tegemoet te komen. In 2009 werden 135 modules afgesloten. 27% hiervan zijn modules m.b.t. het openbaar vervoer. Sinds de wijzigingen van de moduleteksten in 2007 is het standaard dat de drie verschillende openbare vervoersmodules worden gecombineerd. Het betreft hier 12 koepelmodules waarin doorstromingsmaatregelen werden gekoppeld in combinatie met aanbodwijzigingen en de bijhorende informatieverstrekking. Gezien het belang van het bijsturingsproces van het gemeentelijk mobiliteitsplan zijn ook een hoog aantal (19%) modules 1 afgesloten. 16% van de afgesloten modules zijn module 13-projecten. De opmaak en uitvoering van de module 13-projecten werden het afgelopen jaar grondig geëvalueerd in functie van hun bijdrage in de realisatie van het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk (zie 2.1.2). Ook de implementatie van verlichtingsprojecten via de module 4, dikwijls in combinatie met infrastructuurprojecten, scoort hoog. De Task force mobiliteitsconvenant heeft een eerste ontwerp van jaarlijks evaluatieverslag overgemaakt. Dat verslag bevat een aantal eerste aanbevelingen en voorstellen om het instrumentarium van het mobiliteitsconvenant bij te stellen en te optimaliseren. Zij zijn gericht op: - het verduidelijken en bevestigen van de gedeelde verantwoordelijkheid als basisprincipe van het mobiliteitsconvenant - het beter plannen van projecten - het versnellen van de doorlooptijd van projecten - het verbeteren en vereenvoudigen van de werking van GBC en PAC - het verbeteren en vereenvoudigen van de moduleteksten - het breder toepassen van evaluaties - het implementeren van het decreet van 20 maart 2009 betreffende het mobiliteitsbeleid - werk maken van klantgerichtheid met het oog op verminderen van de administratieve overlast voor de lokale besturen. In uitvoering van ‘het beter plannen van projecten’ is er een vernieuwde aanpak voor fietsprojecten uitgewerkt. Concreet voor fietsmodules werd in het kader van het meerjareninvesteringsprogramma voor fietspaden de mogelijkheid gecreëerd om Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
58
soepeler om te gaan met de budgettaire middelen. Hier werd de mogelijkheid gecreëerd om binnen de krijtlijnen van de “virtuele fietspot”, de middelen soepel in te zetten, namelijk daar waar zich concrete projecten aandienen. De uitvoering van fietspaden langs gewestwegen zal opnieuw meer onder regie van AWV gebeuren. Te realiseren 2011 Bij de jaarlijkse evaluatie van het mobiliteitsconvenant zijn een aantal hiaten gedetecteerd betreffende het wettelijk en reglementair kader van dit decreet en in relatie met het recente decreet van 20 maart 2009 betreffende het mobiliteitsbeleid. Dit zorgt op vandaag voor een vertragende factor in de werking van het mobiliteitsconvenant. Er zal worden gestart met de uitwerking van een volwaardig decretaal en reglementair kader die de uitvoering en onderlinge afstemming van beide decreten regelt. Tegelijkertijd moet hierbij aandacht worden besteed aan de basiselementen die de stroomlijning en vereenvoudiging van procedures mogelijk maken. Goedgekeurde verbetervoorstellen worden waar mogelijk en noodzakelijk mee opgenomen. Een volledig overzicht van het gewenst wettelijk en reglementair kader dient zo snel mogelijk gekend te zijn, waarna de uitwerking en implementering ervan zo snel mogelijk gerealiseerd wordt. Staatshervorming Interne staatshervorming Pagina 61-62 Een consistent beleid inzake mobiliteit en openbare werken met zijn vele raakpunten met milieu en ruimtelijke ordening, situeert zich best op gewestelijk niveau. Nochtans kunnen bepaalde facetten van het beleid effectiever op het lokaal niveau gebeuren. Dit betekent dat er een eenduidige allocatie van bevoegdheden aan het gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel nodig is. In dit kader zullen onder de naam ‘interne staatshervorming’ een aantal taken geheroriënteerd worden. Sinds het kerntakendebat in het kader van het kaderdecreet bestuurlijk beleid werden de provinciale bevoegdheden met een grondgebonden karakter al afgebouwd. Zo werden de provinciale wegen overgedragen naar het gewestelijk of gemeentelijk niveau. In overleg met de provincies zal een mobiliteitscharter opgesteld worden met een bijzondere aandacht voor het provinciaal fietsbeleid, het bedrijfsvervoermanagement, de mobiliteitseducatie en de coördinatie van het gebiedsgericht mobiliteitsbeleid. Verdere concretisering van de rol van de provincies in het fietsbeleid, de mobiliteitseducatie en de coördinatie van het gebiedsgericht mobiliteitsbeleid zal via nog op te stellen overeenkomsten bepaald worden. Daarmee wordt gestreefd naar een soepeler afhandeling van de dossiers. De huidige inhoudelijke controle via GBC en PAC blijft behouden. Wat de indeling van de wegen betreft wordt de procedure vereenvoudigd. Zo zal het advies van de provincie niet langer nodig zijn voor de indeling als gewestweg sinds de provincie zelf geen wegbeheerder meer is. Bovendien gebeurt de wegencategorisering zowel in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan als in het Gemeentelijk Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
59
Ruimtelijk Structuurplan. Interne afstemming over deze wegencategorisering wordt verzekerd in de procedure tot opmaak van deze respectieve documenten. Deze kleine procedurewijziging houdt een wijziging in van artikel 192 van het Gemeentedecreet van 5 juli 2005. Hoofdstuk 1.5.6. Mobiliteit en het verenigingsleven Pagina 62 Te realiseren 2011 In 2011 zal verder nagegaan worden of en hoe een fonds kan gecreëerd worden ter ondersteuning van de lokale initiatieven. Parallel wordt nagegaan hoe gemeentes aangemoedigd kunnen worden om verkeersveiligheidprojecten van bewoners en van lokale verenigingen te subsidiëren aan de hand van de mogelijkheden van module 15 van het mobiliteitsconvenant. Hoofdstuk 2.1.1. Het wegennet onderhouden en gericht uitbreiden Investeren in capaciteitsuitbreiding en wegwerken van missing links Pagina 64 Te realiseren 2011 Het Agentschap Wegen en Verkeer werkt verder volgens het uitgezette tweesporenbeleid. Overzicht van de missing links waaraan gewerkt wordt: ♦ Aanleggen van de verbindingsweg E19-luchthaven, missing link diabolo – Noordelijke wegontsluiting luchthaven Zaventem: In 2011 zullen de werken verder gezet worden. In februari 2012 zal de infrastructuur beschikbaar moeten zijn. ♦ Aanpassen van de verkeerswisselaar te Lummen: De werken (verdere aanleg van de rechtsafbewegingen, resterende grond- en wegverhardingen en het inschuiven van de laatste twee onderbruggen van de E313) zullen verder uitgevoerd worden. De werken zullen klaar zijn begin 2012. ♦ De noord-zuidverbinding Kempen (aanpassen complex 23 Geel-West en aanleg nieuwe weg N19g van Kasterlee naar Geel): In januari - februari 2011 wordt de bouwvergunning verwacht, zodat de aannemer in maart 2011 van start kan gaan met de uitvoering van de werken. Het einde van de werken is voorzien voor medio 2013. ♦ R4-Zuid vervolledigen: Na het bekomen van de bouwvergunning en de contractsluiting zal de uitvoering van de werken starten in september 2011. De projecten in Gent en Zwijnaarde zijn gepland van 2011 tot 2013. De projecten Eilandje en Merelbeke lopen van 2011 tot 2014. ♦ Omvormen van de A11 havenrandweg Zuid naar Zeebrugge: Na de selectie van de kandidaten zullen in 2010 en 2011 de onderhandelingen gevoerd worden op basis van het DBFM-bestek. Gelijktijdig zullen ook de onteigeningen gerealiseerd worden. ♦ N74 noord-zuidverbinding te Limburg: Na de selectie van de kandidaten zullen in 2010 en 2011 de onderhandeling gevoerd worden op basis van het DBFMbestek. Gaandeweg zullen de eventuele bijkomende elementen uit het nog vast te leggen GRUP en de lopende project-MER meegenomen worden. Ook de onteigeningen worden verder gezet. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
60
♦ Omleiding van Ronse (N60): In 2011 wordt de procedure voor de project-MER opgestart. Parallel hiermee zal het referentieontwerp met DBM-bestek worden opgemaakt. Indien van toepassing wordt ook het RUP opgestart. Daarnaast zullen de startnota, projectnota en verkeerskundige studies uitgevoerd worden. ♦ In uitvoering van de beslissing van de Vlaamse Regering over het Masterplan 2020 voor Antwerpen, worden de nodige procedures opgestart voor de aanleg van de Oosterweelverbinding. Daarnaast wordt ook gestart met de voorbereidingen voor de aanleg van de A102 en de vertunneling van de R11. Voor de ondertunneling van de R11 ter hoogte van de luchthaven werden de nodige middelen voorzien in de begroting. ♦ N31 Brugge – Zeebrugge: De werken in de Koning Albert I Laan en de Legeweg zullen in 2011 verder uitgevoerd worden. ♦ A12 Boom-Brussel ombouwen tot autosnelweg: In 2011 wordt het MER afgerond en wordt verder gewerkt aan de ontwerpstudie. De aanbesteding voor de uitvoering van de werken is gepland voor de zomer van 2012. ♦ START – R0: Het strategische luik van de plan-MER wordt tegen eind 2010 afgerond en opnieuw bekrachtigd in een plenaire vergadering in februari 2011. Daarna wordt de tweede fase van het plan-MER op planniveau opgemaakt tegen midden 2011. Parallel wordt ook een MKBA opgemaakt. In het najaar van 2011 wordt de ontwerpstudie verder gezet en kunnen de onteigeningsplannen opgemaakt worden. ♦ N8 Ieper – Veurne: Parallel met de uitvoering van de studie voor de project-MER zal ARP een RUP opmaken in 2011. Ook voor de overige projecten ‘A8 – Omvorming tot autosnelweg te Halle’, ‘N49 Westkapelle–Zelzate’, ‘E40 Brussel Leuven: 4e rijstrook’, ‘Aanleg A102’ en ‘R4-West’ worden in 2011 de lopende studies verder afgewerkt en de noodzakelijke procedures opgestart. Voor de bijkomende wegprojecten uit het masterplan 2020, waaronder de R11, de A102 en de Wase mobiliteitsoplossingen zullen eerste stappen gezet worden in het studietraject. 3.2. Integraal waterbeleid Pagina 96 Hoofdstuk 3.2.1. Van een integraal waterbeleid naar een geïntegreerd waterbeleid Vanuit het beleidsdomein MOW wordt expertise ingebracht en wordt er afgetoetst met de andere beleidsdomeinen. De projecten worden telkens in de gepaste fase getoetst met de sectoren en de andere beleidsdomeinen. De basiswaarden veiligheid, economie en kwaliteit zijn daarbij kadervormend. Met het oog op een verbeterde efficiëntie en effectiviteit wordt een evaluatie van de structuren en procedures uitgevoerd. Realisaties 2010 De Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid keurde principes goed voor de vereenvoudiging en de afstemming van de regelgeving inzake het integraal waterbeleid. ♦ integratie van de verschillende plannen integraal waterbeleid in de waterbeleidsnota en de stroomgebiedbeheerplannen, Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
61
♦ het ineenschuiven van de plancycli en het verminderen van het aantal openbare onderzoeken, ♦ bepalingen van eerder praktische aard uit het DIWB halen, ♦ acties van de integraalwaterbeheerplannen in een indicatief meerjarenprogramma opnemen, ♦ aanpassen van de rol en de samenstelling van de bekkenstructuren en de waterschappen. Het beleidsdomein MOW heeft een voortrekkersrol gespeeld bij de totstandkoming van de door de CIW goedgekeurde vereenvoudigingen. Te realiseren 2011 In 2011 zullen we, met het oog op de vereenvoudiging en de afstemming van de regelgeving, de wijzigingen van het Decreet inzake Integraal Waterbeleid voorbereiden.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
62
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Hoofdstuk 1.1.3. De verkeersveiligheid en leefbaarheid verhogen Een hoogwaardig verkeerssysteem ingebed in een duurzame ruimtelijke ordening Pagina 24 Realisaties 2010 (…) In 2007 startte AWV met de inventarisatie van de verticale signalisatie langs gewestwegen. Eind 2008 startte het departement MOW met de inventarisatie van de verticale signalisatie langs niet-gewestwegen en werd tevens opdracht gegeven tot het ontwikkelen van een verkeersbordendatabank. Hierin wordt alle informatie zowel van gewestwegen als niet-gewestwegen samengebracht. Beide projecten worden in het najaar van 2010 afgerond. Het project van de gemeentewegen is afgerond medio 2010. De inventarisatie van de verkeersborden langs de gewestwegen is bijna afgerond. De laatste handelingen zullen begin 2011 afgerond zijn. Op het ogenblik dat deze inventarisatie is afgerond, zal een volledig beeld van de verkeersborden in Vlaanderen beschikbaar komen. Deze wordt als werk- en beleidsinstrument aan alle steden en gemeenten ter beschikking gesteld, samen met de nodige software. Tevens werd aan alle steden en gemeenten en ook politiezones de mogelijkheid geboden om een aantal personeelsleden een opleiding voor het gebruik ervan te laten volgen. (…) Recent verscheen het vademecum “Toegankelijkheid van het Publiek domein” dat aanbevelingen geeft voor het ontwerp en beheer van de weginfrastructuur ten voordele van alle gebruikers, ook de mindervalide. Dit vademecum werd in juli 2009 verstuurd naar alle gemeentebesturen in Vlaanderen. Het werkboek “schoolomgevingen” is gerealiseerd en werd voorgesteld op het Vlaams Congres Verkeersveiligheid op 31 mei 2010 en in de Mobiliteitsbrief. Het werkboek geeft aan hoe de weginfrastructuur dient ontworpen te worden en hoe de mobiliteit dient georganiseerd te worden voor de veiligheid van de schoolkinderen, scholieren en studenten. Bij het begin van het schooljaar werden rond dit werkboek “schoolomgevingen” nog een communicatiemoment en 5 provinciale “infomomenten” georganiseerd. (…)
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
63
Te realiseren 2011 Met de Verkeersbordendatabank zal de focus op alle Vlaamse wegen liggen op het verder verbeteren van de toepassingen. Zo is het o.a. de bedoeling om de ondersteunende software web-based te maken zodat het aantal gebruikers en de integratiemogelijkheden kan verhogen. Dit alles met de bedoeling het gebruik zo veel mogelijk te bevorderen zodat steden en gemeenten zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen instaan voor de permanente update van de databank. Tevens zal er gewerkt worden aan bijkomende analyse- en rapporteringstools zodat éénvormige snelheidsregimes vooreerst onderzocht en geëvalueerd kunnen worden om vervolgens tot verbetervoorstellen en de implementatie ervan te komen. Aan deze laatste stap zullen uiteraard alle wegbeheerders, ook steden en gemeenten, mee uitvoering moeten geven. Hoofdstuk 1.2.3. Een beter (openbaar) vervoeraanbod voor minder mobielen Garanderen van vervoersmogelijkheden voor minder mobielen Pagina 34 Te realiseren 2011 (…) Sensibiliseren van betrokken actoren We maken werk van de sensibilisering van betrokken actoren (gemeentebesturen, privépartners zoals ziekenhuizen, rusthuizen, luchthavens, …) met het oog op investeringen in de uitwerking van een toegankelijke halte-infrastructuur en omgeving. Daarvoor wordt een informatiepakket uitgewerkt voor bijvoorbeeld gemeentebesturen en de wegenbouwsector (architecten, ingenieurs, aannemers, …). Hoofdstuk 1.2.4. Een afgestemd spooraanbod Pagina 36-37 Streekgebonden personenvervoer per spoor Het spoor is een belangrijk instrument in het mobiliteitsbeleid en draagt bij tot de goede bereikbaarheid van Vlaanderen, zowel voor personen als voor goederen. Het beleid inzake spoorwegen is dus niet los te zien van het hele mobiliteitsbeleid, met inbegrip van het haven- en luchthavenbeleid. Er is ook een nauwe band met het stads- en streekvervoer, dat in zekere mate complementair is. Anderzijds zijn er belangrijke raakvlakken tussen de spoorwegen en andere Vlaamse beleidsdomeinen, zoals economie, ruimtelijke ordening en leefmilieu… Wat betreft de spoorstrategie - luik reizigersvervoer is van belang te onderstrepen dat er: - een globale spoorstrategie wordt ontwikkeld; (…) - een speerpunt in deze strategie moet de ontwikkeling zijn van de stationsomgevingen. Daartoe worden de lopende projecten (Mechelen, Gent Sint Pieters, Kortrijk, enz.) actief begeleid. Verder wordt er werk gemaakt van de Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
64
visieontwikkeling van stationsomgevingen, door middel van een workshop en indien nodig, door middel van externe ondersteuning. (…) Uitbouw van stations als knooppunten van multimodaal vervoer (…) Stations zijn zeer belangrijke plaatsen in het stedelijk weefsel. Het zijn niet alleen overstapplaatsen van het ene vervoermiddel naar het andere, waardoor multimodale polen worden gecreëerd. Het zijn ook de logische locaties voor het combineren van wonen, werken, winkelen, ontspannen en verplaatsen. Als multimodale knooppunten van openbaar vervoer bij uitstek moeten de nodige investeringen verder worden uitgevoerd. Overleg en afstemming met de andere actoren blijven hier cruciaal. Enkel door voldoende en efficiënte afstemming tussen alle actoren kunnen hier betekenisvolle stappen vooruit worden gezet. Een geïntegreerde aanpak is bijgevolg nodig, waarbij deze zones met het oog op de comodaliteit worden aangepakt volgens het STOP-principe. De stationsomgevingen worden als speerpunten vooruitgeschoven in mijn beleid. Daartoe worden de lopende projecten actief begeleid door mobiliteitsbegeleiders die een coördinerende functie opnemen voor het Vlaams beleid. De Lijn en het Agentschap Wegen en Verkeer investeren waar mogelijk mee in de herinrichting van stationsomgevingen (zie hoofdstuk 2.1.3).
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
65
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie Geen aandachtspunten
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
66
Onderwijs en Vorming (OV) Beleidsbrief ONDERWIJS en VORMING 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur OD 6.3 De regierol van de gemeenten in het lokaal flankerende onderwijsbeleid Verstevigen. Pagina 27 In uitvoering van het decreet lokaal flankerend onderwijsbeleid zijn de gemeenten vorig schooljaar bevraagd over het gebruik van de sociale en andere voordelen. De resultaten hiervan worden dit najaar aan het parlement gepresenteerd. Vervolgens zal een voorstel geformuleerd worden dat het vertrekpunt moet vormen voor een breed debat in de lente van 2011. Het is de bedoeling de huidige interpretatieproblemen over sociale en andere voordelen op te lossen. Daarnaast wil de minister het lokaal flankerend onderwijsbeleid verstevigen door een duidelijkere definitie van de regiefunctie van de gemeenten en een betere afstemming met het Lokaal Overleg Platform(LOP). Via gesprekken met vertegenwoordigers van steden en gemeenten, LOP-deskundigen en voorzitters zullen de knelpunten, sterktes, zwaktes en verwachtingen op het terrein verkend worden om in de lente van 2011 zal een conceptnota voor te kunnen leggen. Daarom zal in het najaar de mandaatperiode van de LOP-voorzitters bij besluit aangepast worden. In de toekomst zullen LOP’s, in functie van een betere afstemming, op hetzelfde moment als de lokale besturen aan hun beleidsplannen werken. OD 1.1 Jongeren voorbereiden op actief burgerschap. Pagina 5 Uit onderzoek blijkt dat de Vlaamse jongeren zich amper interesseren voor politiek, de eigen capaciteiten om politiek te begrijpen en eraan deel te nemen laag inschatten en ze verwachten in de toekomst ook weinig betrokken te raken in vormen van politieke participatie. Burgerschapseducatie is een thema waarvoor scholen vaak en goed samenwerken met externe partners. Leerlingen en leraren worden er dikwijls door aangezet zich als vrijwilliger te engageren. Het Europees Jaar van de Vrijwilliger in 2011 biedt een uitgelezen kans om de inzet van vrijwilligers tijdens en buiten de schooluren onder de aandacht te brengen. Op die manier hoopt de minister van Onderwijs verdere partnerschappen tussen scholen en externe organisaties te stimuleren. Samenwerkingsakkoorden tussen de scholen en leerlingenraden met gemeentebesturen en jeugdraden kunnen dit bevorderen. Onder deze OD wordt ook de discussie betreffende het dragen van hoofddoeken aangehaald. In het parlement lopen volop hoorzittingen over het dragen van levensbeschouwelijke symbolen op school. Mocht het Grondwettelijk Hof oordelen dat een decretaal initiatief noodzakelijk is, zal de minster van Onderwijs de Vlaamse Regering, rekening houdend met de uitkomsten van het parlementair debat, een voorstel tot decretaal initiatief doen. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
67
OD 1.7 De aanpak van spijbelen en antisociaal gedrag versterken. Pagina 8 Gemeentebesturen kunnen hiervoor een wijze van aanpak overleggen met de lokale politie om gezamenlijk met de scholen deze OD te versterken. Minister Bourgeois heeft het initiatief genomen om met alle betrokken ministers overleg te plegen en gezamenlijke acties op te zetten rond de problematiek van Midden- en Oost-Europese (Roma) migratie. Ook de minister van Onderwijs zal in dit kader aandacht besteden aan de problematische participatie van de ROMA aan het onderwijs. OD 1.8 Vanuit een preventief perspectief de psychische en fysieke gezondheid van leerlingen verhogen. Pagina 9 Sedert september 2007 wordt van de scholen verwacht dat zij een gezondheidsbeleid uitwerken. De minister legt nu een nieuw actieplan voor om dit te verstevigen. Ingevolge het decreet houdende het instellen van een rookverbod in onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding, dienen schoolterreinen sedert 1 september 2008 rookvrij te zijn. Met het decreet wordt in eerste instantie ook het schoolpersoneel geviseerd. Gelet op de informatie –en sanctioneringsplicht in het decreet wordt aangeraden dit op te nemen in het arbeidsreglement. Gemeentebesturen moeten beseffen dat inrichtende machten aansprakelijk gesteld kunnen worden voor het schenden van het roken door personeelsleden binnen openbare gebouwen alsook dat de erkenning van de school kan ingetrokken worden. OD 1.10 Meewerken aan het Vlaams Jeugdbeleidsplan. Pagina 10 De onderwijsadministratie werkte mee aan de opmaak van een eerste versie van het Jeugdbeleidsplan 2009-2014. Eens de Vlaamse Regering het Jeugdbeleidsplan definitief heeft goedgekeurd zal de minister van Onderwijs een concreet plan van aanpak voorleggen. OD 6.5 Het onderwijs in de centrumsteden versterken. Pagina 27 Door recente demografische evoluties ontstonden er in de centrumsteden capaciteitsproblemen. De meest acute problemen deden zich in het schooljaar 20092010 voor in Brussel, Antwerpen, Gent, Halle en Vilvoorde. In overleg met de (potentiële) onderwijsaanbieders, slaagde de minister erin voldoende bijkomende plaatsen te creëren zodat in september 2010 elk kind een school kon vinden. Extra infrastructuurmiddelen werden ingezet om aan de capaciteitsnood te verhelpen. Daarnaast werd voorzien in een hertelling in scholen van het gewoon lager onderwijs in regio’s met een sterk stijgende demografische evolutie. Op die manier kon de omkadering voor het gewoon lager onderwijs bij de start van elk schooljaar worden aangepast aan het effectieve leerlingenaantal. In dichtbevolkte gebieden kunnen voortaan scholen voor gewoon basisonderwijs van dezelfde groep op minder dan 2 km van elkaar worden opgericht. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
68
Op vraag van het Vlaams Parlement heeft de minster van Onderwijs een taskforce binnen de Vlaamse administratie opgericht om de problematiek en de noden van de schoolinfrastructuur in kaart te brengen op korte en lange termijn. Om de acute problemen, die zich als gevolg van de demografische evolutie ook volgend schooljaar zullen stellen, te kunnen aanpakken, zal verder gezocht worden naar evenwichtige capaciteitsuitbreidingen in overleg met de betrokken gemeenten. De werking werd intussen verruimd en het overleg over deze problematiek wordt met 28 gemeenten aangedaan. In de betrokken gemeenten zal op basis van een eerste analyse van een reeks sleuteldata worden nagegaan of een lokale taskforce moet worden opgericht om een oplossing te vinden voor de acute problemen en om een masterplan op te stellen. In het bijzonder voor de steden en gemeenten met een reëel risico op capaciteitstekorten, moet het mogelijk zijn bouwsubsidies toe te kennen op basis van een grondige analyse van indicatoren (demografische evoluties, schoolmobiliteitsindicatoren) van de te verwachten vraag naar onderwijsplaatsen. Aangezien schoolgebouwen vaak een levensduur van tientallen jaren blijven hebben, is het aangewezen om beslissingen te integreren in het overleg tussen het Vlaamse en lokale niveau. In geval van onderbenutting kan dan rekening gehouden worden met mogelijke (bestemming)wisselingen van schoolgebouwen en andere (publieke) voorzieningen. In de loop van 2011 willen we komen tot een instrument om lokale besturen te ondersteunen bij het omgaan met toekomstige capaciteitsbehoeften. Het ontwikkelen van zo’n instrument, vereist een haalbaarheidsstudie. OD 7.6 Een nieuw omkaderingssysteem uittekenen om de middelen gerichter in te zetten waar ze het meest nodig zijn. Pagina 33 De minister zal dit schooljaar de krijtlijnen uitzetten voor het nieuwe omkaderingssysteem van het basisonderwijs. Er komt een geïntegreerd en transparant omkaderingssysteem waarin scholen bovenop hun basisfinanciering extra middelen krijgen voor leerlingen die aan de indicatoren van onderwijskansarmoede voldoen. Zo wil de minister ervoor zorgen dat de omkadering van het basisonderwijs systematisch rekening houdt met factoren van achterstelling van leerlingen. Indien mogelijk, zal voor de omkadering dezelfde indicatoren van onderwijskansarmoede (thuistaal, opleidingsniveau moeder, woonplaats en schooltoelage) zal gebruiken als deze die gelden voor de berekening van het werkingsbudget. Op die manier wordt thuistaal ook voor de omkadering ten volle in rekening gebracht en dit als onafhankelijke indicator. Daardoor zal ook de planlast voor de scholen verminderen en zal de omkadering van de scholen beter aansluiten op hun concrete situatie. Dit nieuwe omkaderingssysteem zal ingaan op 01.09.2012. Dit betekent dat de huidige GOK-cyclus in het basisonderwijs met één jaar verlengd wordt. OD 8.1 Scholen uitbouwen tot uitnodigende en stimulerende werk- en leefomgevingen. Pagina 36 Een aandachtspunt is dat uit vaststellingen blijkt dat 49% van de vestigingsplaatsen niet of slechts in geringe mate toegankelijk zijn voor personen met een handicap. Slechts 30% van de vestigingsplaatsen zijn grotendeels of volledig toegankelijk voor personen met een handicap. Nochtans moeten schoolgebouwen en internaten Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
69
vanaf 1 maart 2010 voldoen aan de nieuwe regelgeving betreffende toegankelijkheid van toepassing voor alle publieke gebouwen. Tot slot zal het de gemeentebesturen het groenboek betreffende de verdere bevoegdheden van de provincies niet ontgaan zijn. Op termijn is het bijgevolg niet onrealistisch te beschouwen dat scholen van het provinciaal onderwijs zullen overgaan naar de andere netten. Enkele gemeentebesturen kunnen hierin een belangrijke opportuniteit zien. Aan deze besturen wordt aangeraden, samen met het OVSG, reeds onderhandelen of besprekingen aan te knopen gelet dat de andere netten hier reeds volop mee bezig zijn.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
70
Bestuurszaken (BZ) Beleidsbrief Bestuurszaken 1. Algemene aandachtspunten Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Inburgerings- en Integratiebeleid 4. MET ICT EN E-GOVERNMENT NAAR GEÏNTEGREERDE OPLOSSINGEN 4.1 NAAR EEN EFFICIËNTE EN STERKE ICT-ORGANISATIE VOOR DE VLAAMSE OVERHEID Pagina 41-42 Stand van zaken Het programma slagkrachtige overheid nam het bundelen van alle initiatieven over gegevensverkeer op als een sleutelproject. Dit project beoogt dat de Vlaamse overheid door innovatie van werkwijze en instrumenten de dienstverlening zal verbeteren. Doeltreffende administratieve vereenvoudiging vraagt om kapstokken als eenmalige gegevensopvraging, uitbouw en gebruik van authentieke gegevensbronnen en maximale gegevensdeling binnen de Vlaamse overheid en tussen overheden. Bovendien moet elke burger die in interactie treedt met de overheid hiertoe een performante en klantgerichte toegangspoort aangereikt krijgen. Samen met de deelnemers van het sleutelproject kwam ik tot scenario’s die de inrichting van onze organisatie zullen verbeteren. In 2010 liep het vooronderzoek met betrekking tot de inhoud en praktische opzet van een interne gedeelde pool van ICT-profielen. Er zijn nu eerste concrete voorstellen die ik verder laat uitwerken en vervolgens voorbereid voor een lancering. Voor het in huis halen en houden van ICT- en brugfuncties zijn de voornaamste noden in kaart gebracht: de prioriteit ligt duidelijk bij de functies van projectleiders, analisten en (bedrijfs/ICT-) architecten. Intenties 2011 Het samenbrengen van de Geografische Data-Infrastructuur (GDI)- en MAGDAstuurgroep verenigt de klanten van beide in een beleidsdomein en bestuurgrensoverschrijdend forum dat de initiatieven binnen de Vlaamse overheid maximaal op elkaar kan afstemmen en er voor zorgt dat de noden van de klanten altijd eerst komen. Ik bereid een initiatief voor dat de status van dienstenintegrator voor elektronische gegevensverkeer verankerd binnen de Vlaamse overheid (zie ook punt 9.2.2). In samenspraak met de betrokken collega’s en administraties, wil ik komen tot een organisatorische bundeling van mensen, middelen en expertise die de ruggengraat moeten vormen van een meer geïntegreerd intra- en interbestuurlijk gegevensverkeer. We denken in de richting van de vandaag versplinterde verantwoordelijkheden samen in één krachtige, klantgerichte organisatie te brengen die de noden van de Vlaamse overheid efficiënt kan aanpakken en een snelle, doeltreffende en betaalbare gemeenschappelijke dienstverlening kan uitbouwen. Het samenbrengen van alle expertise in één organisatie moet leiden tot een goede klantenbegeleiding, projectopvolging en uitwisseling van informatie d.m.v. kruispuntbanken, authentieke bronnen, netwerkdiensten en informatieportalen Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
71
waarbij alle denkprocessen starten vanuit de informatienoden in plaats vanuit infrastructuurvoorzieningen. Het gaat concreet over het laten samenwerken en/of samenbrengen van: - E-government en ICT-Beheer (inclusief CORVE), - het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV) - de beleidscel GIS van het departement DAR - het Contactpunt Vlaamse Infolijn - een uitvoerend deel van de afdeling Proces en Informatie Beleid (PIB) van het Departement Bestuurszaken. Door dienstverlening en de investeringen op elkaar af te stemmen zal de effectiviteit en de efficiëntie van de totale dienstverlening sterk toenemen. In de praktijk zijn er nu reeds verschillende projecten waar deze organisaties samenwerken. De uiteenlopende prioriteiten, planning en budgettaire- en personeelsmogelijkheden bemoeilijken vaak een echt gestructureerde aanpak. Het spreekt vanzelf dat de klanten van deze entiteit een belangrijke stem moeten krijgen in de ontwikkeling van de gemeenschappelijke diensten en componenten. Er wordt onderzocht op welke wijze de bundeling van de middelen en expertise gericht op geïntegreerd intra- en interbestuurlijk gegevensverkeer best wordt gerealiseerd. Een decretale regeling is hierbij niet uitgesloten. Ik zal de nodige acties nemen om de werving van de broodnodige en belangrijke ICT-brugprofielen te verzekeren. Op basis van een uitgewerkte eerste aanzet van de MOVI-werkgroep over de ICTvereniging willen we zoeken naar evenwichtige oplossingen. Concreet wil ik in 2011 de scope en de behoefte aan activiteiten, de juridische vorm en het businessmodel vastleggen. Uiteraard moet deze ICT-vereniging zich inpassen in het gemeenschappelijk ICT-beleid van de Vlaamse overheid en moet er de nodige afstemming zijn met andere initiatieven. Waar mogelijk, laat ik door het departement Bestuurszaken een wervingsreserve voor projectleiders, analisten en architecten aanleggen door het departement Bestuurszaken waarvan andere entiteiten gebruik kunnen maken. 5. NAAR EEN KLANTGERICHT EN BELEIDSONDERSTEUNEND INSTRUMENTARIUM VOOR ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING, KWALITEITVOLLE REGELGEVING EN PROCES- EN INFORMATIEBEHEER 5.2 INZETTEN OP KWALITEITSVOLLE REGELGEVING 5.2.1 HERVORMEN VAN RIA TOT EEN MEER DOELTREFFEND INSTRUMENT Pagina 54 Stand van zaken De indicator ‘kwaliteit RIA’ is het gemiddelde percentage van de kwaliteitsbeoordeling van de RIA’s. De dienst Wetsmatiging kent op basis van een aantal criteria een score toe aan de kwaliteit van de RIA’s die bij de op de Vlaamse Regering geagendeerde regelgevingsdossiers zijn gevoegd. Zowel de formele vereisten als de inhoudelijke kwaliteit van de RIA worden daarbij beoordeeld. Tijdens de eerste twee kwartalen van 2010 bedroeg de gemiddelde RIA-kwaliteit 65,33%. De wetgevingstechnische, taalkundige en RIA-kwaliteit geven een indicatie over de kwaliteit van regelgeving. De gemiddelde ‘kwaliteit van de regelgeving’ bedroeg 83,3%. Bij de invoering van RIA werd beslist dat andere wetgevingstoetsen geïntegreerd worden in RIA. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
72
Deze beslissing werd herbevestigd bij de introductie van JOKER (Jongeren- en Kindeffectenrapportage) als onderdeel van de RIA. Het Inter-institutioneel Akkoord (IIA) over de gemeenschappelijke aanpak van de reguleringsimpactanalyse (RIA) werd tussen de Vlaamse Regering, het Vlaams Parlement, de SERV en de strategische adviesraden afgesloten. Het akkoord werd op 4 februari 2009 ondertekend door het Vlaams Parlement, de Vlaamse Regering, de SERV en de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (VLABEST). Op 6 september 2010 werd het IIA ondertekend door de andere strategische adviesraden waardoor het akkoord in werking trad op 1 oktober 2010. Naast de noodzaak van een goede voorbereiding van nieuwe regelgeving (ex ante) is ook een goede opvolging en evaluatie van bestaande regelgeving nodig. Daarom liet ik een studie uitvoeren naar de mogelijke toepassing van verschillende methodieken voor wetsevaluatie, waaronder de RIE (reguleringsimpactevaluatie), de link ervan met RIA en de rol die verschillende betrokken actoren kunnen opnemen in het proces van wetsevaluatie. Intenties 2011 Zoals ik in mijn beleidsnota Bestuurszaken aangekondigd heb, wil ik de reguleringsimpactanalyse (RIA) hervormen tot een meer doeltreffend en pragmatisch instrument gericht op kwaliteitsvolle regelgeving. De nieuwe RIA-handleiding en sjabloon zullen meer de nadruk leggen op hoe RIA als dynamisch proces kan bijdragen tot kwaliteitsvolle regelgeving en zullen ruimte creëren voor de integratie van (nieuwe) sectorale wetgevingstoetsen (JOKER, armoede, duurzame ontwikkeling, lokale besturen). Voor de onderdelen handhaving en consultatie van RIA laat ik aparte richtlijnen opmaken. De hervormingen van RIA geven invulling aan het engagement van de Vlaamse Regering zoals opgenomen in het IIA. Op basis van de resultaten van het onderzoek naar wetsevaluatie zal ik richtlijnen opmaken voor de toepassing van de RIE (reguleringsimpactevaluatie). Ik zal onderzoeken hoe de toepassing van het Belfortprincipe kan geïntegreerd worden in het gebruik van de RIA (zie punt 10.1). 5.2.2 EUROPESE REGELGEVING: GEBRUIKEN VAN IMPACTFICHES Pagina 55 Stand van zaken Op 1 juli 2010 telde de Vlaamse overheid in het totaal 26 inbreukdossiers: - 5 wegens laattijdige omzetting van Europese richtlijnen; - 8 wegens niet correcte omzetting van Europese richtlijnen; - 13 wegens niet correcte toepassing van het Europese Gemeenschapsrecht in het algemeen. Van de 26 inbreukdossiers waren er 5 veroordelingsarresten uitgesproken door het Hof van Justitie. In het kader van de consultatie door de Commissie over Slimme Regelgeving zorgde het departement Bestuurszaken voor een gecoördineerde Vlaamse insteek. Die insteek moet bijdragen tot de nieuwe Mededeling van de Commissie over de verdere aanpak van het reguleringsmanagement zowel op EUniveau als binnen de lidstaten. Intenties 2011 Ik zal samen met het Vlaams Parlement verder investeren in een proactieve opvolging van het Europese beleid en de regelgeving. Aan de hand van een concreet pilootproject zal ik samen met de Minister-president een toegankelijk en selectief Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
73
systeem van impactfiches van Europese voorstellen en ontwerpen van regelgeving ontwikkelen. Met het oog op de bruikbaarheid van dergelijk systeem dient daarbij maximaal ingezet op de beschikbare expertise en de huidige participatie vanuit de beleidsdomeinen aan de EU-expertenfora en –netwerken. Een belangrijke randvoorwaarde voor de toepassing van de impactfiches is de informatie-uitwisseling tussen de experten in de beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid en de Vlaamse Vertegenwoordiging bij de Permanente vertegenwoordiging van België bij de Europese Unie. 5.2.3 REGELGEVING TRANSPARANT EN TOEGANKELIJK MAKEN Pagina 55 Stand van zaken In de beleidsnota’s 2009-2014 werden 25 regelgevingagenda’s opgenomen met in totaal 253 regelgevende initiatieven. In 2010 heb ik onderzoek uitgevoerd naar ‘Kwaliteitsvolle regelgeving door middel van een geïntegreerde consultatie van belanghebbenden’ (zie punt 2.2.1). Intenties 2011 Om de doelmatigheid van het instrument van de regelgevingsagenda te verhogen, zal ik de regelgevingsagenda hervormen naar analogie met de Europese roadmaps. Deze hervormingen zijn nodig om de doelstellingen van de regelgevingsagenda, namelijk een betere planning, meer coördinatie en meer transparantie te kunnen bereiken. Bij de hervorming staat het vermijden van formalisme en flexibiliteit centraal. Regelgevingsagenda’s moeten evolueren naar een volwaardig stappenplan waarbij geleidelijk geëvolueerd wordt naar een meer inhoudelijke invulling in de vorm van een voorlopige RIA. De procedure van groenboeken en witboeken is een logisch gevolg van het werken met een dergelijke procedure. De resultaten en beleidsaanbevelingen van het consultatieonderzoek zal ik gebruiken om het Vlaamse consultatiebeleid verder vorm te geven. Ik verspreid de consultatiecode in 2011 binnen de Vlaamse overheid en licht de resultaten van de studie toe tijdens workshops. Een eenduidige terminologie draagt bij tot een duidelijke en toegankelijke regelgeving. Ik zal daarom een eenduidig begrippenkader voor Vlaamse regelgeving ontwikkelen. Binnen regelgeving moeten kernbegrippen een duidelijke en consistente definitie hebben. Een substantiële lastenverlaging is Vervolgens kan een koppeling gemaakt worden met authentieke bronnen of inbedding in ICTtoepassingen. Ik zal de toegankelijkheid van de huidige RIA-databank verbeteren en aanvullen met een overzicht van RIA’s per beleidsdomein en per jaar. Ik zal via de RIA-databank ook goede voorbeelden van RIA ter beschikking stellen. Via een website waarop informatie over Vlaamse regelgeving (procedures, modelbepalingen, handleidingen en richtlijnen) gebundeld wordt, zal ik een virtueel forum voor de cellen wetskwaliteit ontwikkelen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
74
2. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 1. DAADKRACHTIG MANAGEMENT DOOR SAMENWERKING EN SYNERGIE 1.4.4 INTRODUCEREN VAN EXTERNE AUDIT BIJ DE LOKALE BESTUREN Pagina 26 Stand van zaken De Commissie Efficiëntiewinst voor de Lokale Besturen (CELB) overlegde over de wijze waarop een externe audit het best kan worden ingevoerd bij de lokale besturen. De commissie formuleerde aanbevelingen over de verschillende problemen die met deze invoering gepaard gaan: de wijze van organisatie, al dan niet ingebed in IAVA, de aansturings- en rapporteringslijnen, het ingroeitraject en de financiële en juridische implicaties. De commissieleden zijn het erover eens dat de externe audit, zoals uitgewerkt in de huidige organieke decreten onhaalbaar is, zowel op het vlak van de vereiste personele middelen als op het vlak van de jaarlijkse uitvoering. Aansluitend op wat ik al in mijn beleidsnota heb gesteld, wens ik daarom de externe audit geleidelijk in te voeren. Intenties 2011 In de startfase zal elk lokaal en provinciaal bestuur ten minste één keer tijdens de lokale bestuursperiode van zes jaar worden geauditeerd. In een verdere fase kan deze frequentie verhogen, ook rekening houdend met risico-inschattingen. Deze geleidelijke uitbouw van de externe audit heeft voordelen op het vlak van het leertraject en zal ook tot een beter inzicht leiden in de kosten. Ik ga hier in mijn beleidsbrief Binnenlands Bestuur dieper op in. 2. EEN OPEN EN INNOVATIEVE OVERHEID VOOR EEN BETERE DIENSTVERLENING 2.2.2 VOORTBOUWEN OP DEGELIJK BELEIDSGERICHT WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK (p. 30) Stand van zaken De administratie heeft in 2010 de klankbordgroepen en de studiedagen van SBOVonderzoeken bijgewoond. Het onderzoeksrapport over onder andere de managementondersteunende dienstverlening droeg bij tot relevante beleidsaanbevelingen. Vanuit de administratie en het kabinet Bestuurszaken zijn uit de verschillende voorstellen voor B-projecten vier projecten geselecteerd en opgestart: binnengemeentelijke decentralisatie, lokale efficiëntie, ondersteuning commissie efficiënte en effectieve overheid en uitdagingen m.b.t. overheidspersoneel en HRM in de Vlaamse overheid met het oog op efficiëntie en effectiviteit. Intenties 2011 De vier B-projecten worden in 2011 uitgevoerd met als te verwachten resultaat nuttige beleidsmatige insteken. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
75
Eind 2011 loopt de financiering voor het SBOV af. In het kader van deze beëindiging zal ik een evaluatie maken van de voorbije vier jaar. Samen met de administratie en andere belanghebbenden zal ik daarna bepalen of en op welke wijze een eventuele volgende financieringsperiode wordt aangevat. 3. NAAR EEN VERNIEUW(EN)D P&O BELEID 3.5 INZETBAARHEID VERGROTEN Stand van zaken Mobiliteit is belangrijk voor de inzetbaarheid van de ambtenaren. Op basis van de analyse van de aanmeldingen tot herplaatsing in 2009 blijkt dat meer dan de helft van de kandidaten zijn aangemeld omdat er geen goede overeenstemming (meer) is tussen de persoon en de functie. Uit de praktijk blijkt dat de aanmeldingen te kampen hebben met een meervoudige en complexe problematiek (medischpsychosociaal). Om een grotere personeelsmobiliteit tussen de Vlaamse overheid en de lokale besturen te realiseren, heb ik de huidige situatie in kaart laten brengen met het oog op initiatieven de volgende jaren. De meeste personeelsleden van de Vlaamse overheid treden uit dienst op de leeftijd van 60 jaar. Er is dus duidelijk nood aan een retentiebeleid. Om op dit vlak acties te kunnen definiëren, heb ik het departement Bestuurszaken gevraagd een beeld te geven van de vergrijzing en de te verwachten uitstroom binnen de Vlaamse overheid en een evaluatie te maken van de maatregelen van leeftijdsbewust personeelsbeleid die sinds 2005 bestaan. Ook een bevraging van recent en bijna gepensioneerde Vlaamse ambtenaren moet een beter zicht geven op het mogelijk effect van maatregelen die langer werken stimuleren. Ik nam alvast contact op met de premier en de minister van Pensioenen om een verhoging van de minimum pensioenleeftijd te onderzoeken. Omdat dit federale materie is, zijn de initiatieven van de Vlaamse Regering hierin beperkt. Intenties 2011 In 2011 zal ik werken aan een juridische basis om de interbestuurlijke mobiliteit (diensten van de Vlaamse overheid – lokale besturen) te realiseren. Ik start met een bijsturing van het instrument ‘herplaatsing’ op basis van een uitgevoerde evaluatie. Het principe van de herplaatsingpool blijft behouden maar het hele traject wordt minder vrijblijvend voor het personeelslid. In het kader van het retentiemanagement zal ik, rekening houdende met de budgettaire mogelijkheden, een aantal maatregelen nemen om personeelsleden te stimuleren langer gemotiveerd en professioneel actief te blijven. Ik zal ook bij de federale overheid blijven aandringen om de minimum pensioenleeftijd gradueel te verhogen. De gegevens met betrekking tot de uitstroom als gevolg van pensionering zal ik laten ontsluiten langs het dashboard. Met het oog op het behoud van de kennis binnen de Vlaamse overheid wil ik mogelijke stimuli laten onderzoeken om het kennisverlies door pensionering te voorkomen door een proactieve werving van sleutelfuncties. Zoals aangekondigd in mijn beleidsnota neem ik in 2011 een concreet initiatief om de bestaande beperking voor de valorisatie van privé-ervaring tot maximaal 9 jaar (15 jaar voor knelpuntfuncties) op te heffen. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
76
4. MET ICT EN E-GOVERNMENT NAAR GEÏNTEGREERDE OPLOSSINGEN 4.2 FLEXIBELE GEMEENSCHAPPELIJKE ICT-DIENSTVERLENING PLATFORMEN 4.2.1 KLANTGERICHT, GEMEENSCHAPPELIJK ICTDIENSTVERLENINGSAANBOD Pagina 42
EN
–
Terugblik op 2010 In 2010 werd het transitieproject afgerond om de gemeenschappelijke ICTdienstverlening volledig in te richten volgens de modaliteiten van het nieuwe ICTdienstverleningscontract. In het kader van de continue verbetering van het dienstverleningsaanbod, werden ook een aantal bijkomende diensten uitgewerkt om in te spelen op de vraag naar goedkopere alternatieven voor opslag en verwerkingscapaciteit. Het lopende ICT-contract werd is in het najaar van 2010 ook gedeeltelijk opengesteld voor de lokale en provinciale besturen. Zij kunnen nu ook diensten afnemen van het gemeenschappelijk ICT-contract. Intenties 2011 Ik wil verder werken aan het uitbreiden en continu bijsturen van het gemeenschappelijk ICTdienstverleningsaanbod. Hierbij ligt de focus op integratie en schaalvoordelen op het niveau van de volledige Vlaamse overheid en, waar mogelijk, de lokale overheden. Het verder aanmoedigen van alle entiteiten om geheel of gedeeltelijk af te nemen van deze diensten blijft onverminderd actueel. In 2011 lopen de huidige telefoniecontracten af. De uitvoering van de overheidsopdrachtenprocedure voor de gunning van nieuwe telefoniecontracten zal doorlopen tot mei 2011. De nieuwe contracten zullen ook opengesteld zijn voor de lokale besturen. 4.4 DE ICT-DIENSTVERLENING UITBREIDEN NAAR LOKALE BESTUREN Terugblik op 2010 In 2010 werd de samenwerking met lokale en provinciale besturen verder uitgediept. Het ophalen van ondernemingsgegevens uit de verrijkte kruispuntbank ondernemingen werd verder uitgebreid. Waar voordien slechts enkele voortrekkers hier gebruik van maakten zijn er vandaag 30 steden en gemeenten die de VKBO volledig hebben geïntegreerd in hun werking en zo accurate, actuele informatie over bedrijven op hun grondgebied binnen krijgen en automatisch verwerken. De pioniers schakelen stilaan over van manuele bevraging naar volledig geautomatiseerde gegevensuitwisseling. Lokale besturen en hun ICT-leveranciers worden hierbij begeleid. Na de lancering eind 2009 werd in 2010 het gebruikersbeheer voor lokale besturen uitgerold in bijna de helft van de steden en gemeenten. Dit gebruikersbeheer laat de gemeentesecretaris toe om op een eenvoudige manier de toegang van gemeentelijk personeel tot de respectievelijke authentieke bronnen te regelen. Er kan verwacht worden dat in 2011 nagenoeg elke stad of gemeente hiervan gebruik zal maken. Het lopende ICT-contract werd in het najaar van 2010 gedeeltelijk opengesteld naar de lokale en provinciale besturen. Zij kunnen nu ook diensten afnemen van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
77
gemeenschappelijk ICT-contract voor zover het over diensten gaat die erop gericht zijn om ook doelstellingen van de Vlaamse overheid te realiseren. In het kader van het Europees voorzitterschap organiseerde ik in december een conferentie over het egovernment van de lokale besturen. Op die dag presenteerden we ook een memorandum over wat de Europese Unie en de lidstaten kunnen doen om het lokaal e-government te stimuleren en te ondersteunen. Dit memorandum werd voorbereid samen met de internationale partners van VVSG, V-ICT-OR en Leiedal (Smart Cities). Het is mijn intentie om deze verklaring verder aan te kaarten op het Europees niveau maar ook om de conclusies ervan in Vlaanderen maximaal als leidraad te gebruiken. Intenties 2011 Het principe dat de overheid aan haar burgers, ondernemingen en verenigingen niet langer vraagt wat de overheid al weet, geldt ook voor de lokale overheden. Na de start van de voorbije jaren met het uitwisselen van ondernemingsgegevens, zetten we in 2011 verder in op uitwisseling van deze en andere gegevens. We richten ons daarbij op gegevens die al uitgewisseld worden binnen de Vlaamse overheid maar die eveneens relevant zijn voor lokale besturen. Ook transacties via lokale besturen verliezen we niet uit het oog. Het reeds genoemde project ‘digitale bouwaanvraag’ vormt daarbij de prioriteit (zie punt 4.3.4). Eveneens in het kader van informatie-uitwisseling met lokale besturen ga ik een geoplatform lanceren waarlangs lokale besturen eenvoudig geografische informatieloketten in de eigen website kunnen opnemen waarin ze bijvoorbeeld kunnen aanduiden waar het erfgoed in hun gemeente zich bevindt of waar er grote werken gaande zijn. Aan elk van deze geografische punten kunnen ze de gepaste informatie of webstek koppelen. In 2010 gingen reeds een aantal pilootgemeenten van start met de geografische diensten van de Vlaamse overheid. Ik zet sterk in op ondersteunende generieke componenten. Het ‘gebruikersbeheer voor lokale besturen’, waarlangs lokale en provinciale besturen hun medewerkers toegang verlenen tot Vlaamse en federale besturen laat ik verder uitbreiden met nieuwe koppelingen. Dit platform moet het toegangspunt vormen voor alle overheidsdiensten tot de elektronische overheid. Het digitaal tekenplatform (zie punt 4.2.2) voor het plaatsen van elektronische handtekeningen biedt een opportuniteit voor het uitwisselen van geauthentificeerde bestanden met lokale en provinciale besturen. Hiervoor wil ik toepassingen laten ontwikkelen. Ik laat het I-scanproject verder zetten. I-scan onderzoekt de wisselwerking tussen de twee centrale componenten van e-government, ICT en organisatie, bij lokale overheden en geeft advies. De nieuwe telefoniecontracten die in 2011 moeten afgesloten worden, zullen onmiddellijk opengesteld zijn naar de lokale besturen. 5. NAAR EEN KLANTGERICHT EN BELEIDSONDERSTEUNEND INSTRUMENTARIUM VOOR ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING, KWALITEITVOLLE REGELGEVING EN PROCES- EN INFORMATIEBEHEER 5.3 PROCESBEHEER OPTIMALISEREN VANUIT HET PERSPECTIEF VAN DE KLANT 5.3.1 REDUCEREN VAN INTERVENIËRENDE BESTUURSNIVEAUS: INTERNE STAATSHERVORMING Pagina 55 Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
78
Stand van zaken Het doorvoeren van een interne staatshervorming is een belangrijke doelstelling van het Vlaamse Regeerakkoord en een van de prioritaire assen waarop ik mijn beleid voor het binnenlands bestuur gedurende deze bestuursperiode uitbouw. Op 26 februari 2010 nam de Vlaamse Regering kennis van mijn plan van aanpak met betrekking tot de Interne Staatshervorming (zie beleidsbrief Binnenlands Bestuur). Intenties 2011 Ik verwacht dat de implementatie van de interne staatshervorming in verschillende fasen zal gebeuren vanaf begin 2011 tot het einde van de regeerperiode. Ik ga hier in mijn beleidsbrief Binnenlands Bestuur uitgebreider op in. 5.3.4 EÉN LOKET VOOR BURGERS EN BEDRIJVEN: OPTIMALISEREN VANUIT PERSPECTIEF VAN SAMENWERKING Pagina 58 Stand van zaken In 2010 startte ik het project “Interbestuurlijke Producten en DienstenCatalogus (IPDC) ”. Het streefdoel van dit project is de informatie over de concrete dienstverlening van alle overheden (federaal, Vlaams, provinciaal en lokaal) te bundelen tot een actueel, uniform en gevalideerd overzicht voor overheden, burgers, verenigingen en ondernemingen. Dat overzicht kan volledig of gedeeltelijk overgenomen worden in de front offices (websites, balies en publicaties) en back offices (informatiesystemen voor medewerkers, klachtenbeheerssystemen, e.d.) van de verschillende overheden. Intenties 2011 In 2011 bereid ik de pilootfase voor de IPDC voor. In 2012 voorzie de uitrol van deze zeer belangrijke toepassing. Vanuit de ‘één loket’-filosofie laat ik onderzoeken op welke wijze de huidige Vlaamse administratieve rechtscolleges kunnen samengaan in een overkoepelend Vlaams Bestuursrechtscollege. 7. NAAR EEN PROACTIEF VASTGOED- EN PATRIMONIUMBELEID 7.3.4 MONUMENTENBEURS: HERBESTEMMING VAN BESCHERMD ERFGOED Pagina 66 Ik verwijs naar mijn beleidsbrief onroerend erfgoed voor een stand van zaken van en de plannen voor dit dossier. 10. STERKE PARTNERSCHAPPEN EINDGEBRUIKER
VOOR
MAXIMALE
MEERWAARDE
10.1 PARTNERSCHAP TUSSEN DE LOKALE BESTUREN EN VLAAMSE OVERHEID UITBOUWEN Pagina 72 Stand van zaken
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
79
In navolging van het Vlaams Regeerakkoord richtte ik in februari 2010 de Commissie Efficiëntiewinst voor Lokale Besturen (CELB) op. Voor meer informatie hieromtrent verwijs in naar mijn beleidsbrief Binnenlands Bestuur. Intenties 2011 Ik zal onderzoeken hoe de toepassing van het Belfortprincipe kan geïntegreerd worden in het gebruik van de RIA. Op basis van de studie zal ik aanbevelingen formuleren over hoe de Vlaamse overheid en andere betrokken actoren de lokale besturen kunnen ondersteunen bij de uitbouw van hun beleid inzake administratieve vereenvoudiging en kwaliteitsvolle regelgeving. Daartoe stel ik ook handleidingen en specifieke instrumenten ter beschikking van lokale besturen. Binnen de Vlaamse overheid stuurt de BIA werkgroep initiatieven aan om kennisdeling- en opbouw te stimuleren. Deze kennisdeling situeert zich niet alleen binnen de Vlaamse overheid, maar bereikt ook de lokale besturen. Daarom zoek ik actief naar samenwerking via de bestaande structuren voor lokale samenwerking zoals VICTOR en het KPLO (KennisPlatform Lokale Overheden).
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
80
3. Aandachtspunten Stedenbeleid 2. EEN OPEN EN INNOVATIEVE OVERHEID VOOR EEN BETERE DIENSTVERLENING 2.2.2 VOORTBOUWEN OP DEGELIJK BELEIDSGERICHT WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK Pagina 30 Stand van zaken De administratie heeft in 2010 de klankbordgroepen en de studiedagen van SBOVonderzoeken bijgewoond. Het onderzoeksrapport over onder andere de managementondersteunende dienstverlening droeg bij tot relevante beleidsaanbevelingen. Vanuit de administratie en het kabinet Bestuurszaken zijn uit de verschillende voorstellen voor B-projecten vier projecten geselecteerd en opgestart: binnengemeentelijke decentralisatie, lokale efficiëntie, ondersteuning commissie efficiënte en effectieve overheid en uitdagingen m.b.t. overheidspersoneel en HRM in de Vlaamse overheid met het oog op efficiëntie en effectiviteit. Intenties 2011 De vier B-projecten worden in 2011 uitgevoerd met als te verwachten resultaat nuttige beleidsmatige insteken. Eind 2011 loopt de financiering voor het SBOV af. In het kader van deze beëindiging zal ik een evaluatie maken van de voorbije vier jaar. Samen met de administratie en andere belanghebbenden zal ik daarna bepalen of en op welke wijze een eventuele volgende financieringsperiode wordt aangevat. 7. NAAR EEN PROACTIEF VASTGOED- EN PATRIMONIUMBELEID 7.3.5 BEHOUD DOOR ONTWIKKELING: EEN STEDELIJK ERFGOEDBELEID VOEREN Pagina 66 Ik verwijs naar mijn beleidsbrief onroerend erfgoed voor een stand van zaken van en de plannen voor dit dossier.
4. Aandachtspunten Inburgering en Integratie nihil
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
81
Financiën en Begroting (FB) Beleidsbrief FINANCIEN EN BEGROTING 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 1.1.3 Selectievere “Vlaamse jobkorting” pagina 6 Bij decreet van 18 december 2009 werd de forfaitaire vermindering op de personenbelasting (Vlaamse jobkorting) als gevolg van de huidige economische omstandigheden selectiever gemaakt. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan het Vlaams regeerakkoord. Vanaf 2010 zullen daarom enkel de laagste inkomens de vermindering nog genieten; het effect op de werkgelegenheid is daar immers het grootst. Bovendien werd vanaf 2010 ook de hoogte van de vermindering beperkt. 1.1.6 Budgettair kader PPS pagina 8 Ik wil daarom de meest diverse institutionele investeerders wat helpen in hun zoektocht naar veilige en aantrekkelijke langetermijninvesteringen en wil deze zoektocht richten naar Vlaamse PPS-projecten. Daarom lijkt het mij zinvol die financiële actoren aan te zetten om een emissiestructuur op te richten die onder de waarborg van het Vlaams Gewest de langetermijnvorderingen - die in PPS-formules ontstaan - vermarkt. Dit emissieorgaan moet zich richten op de specifieke kenmerken van een PPSstructuur en de wijze waarop deze ontstaan. Dit betekent dat het onderscheid moet kunnen gemaakt worden tussen bouwen gebruiksperiodes zodat het emissie-orgaan tijdens de constructiefase moeten kunnen terugvallen op bancaire waarborgen van de aannemers en tijdens de uitbatingfase op onherroepelijke vorderingen op de gebruiker van de publieke infrastructuur. Mogelijkerwijze zijn er dus twee compartimenten binnen dit emissieorgaan. Dit privaatopgerichte emissieorgaan moet in staat worden gesteld om binnen een vast reglement en onder de waarborg van het Vlaams Gewest, verhandelbare schuldtitels op de markt te brengen, die overeenstemmen met de geëffectiseerde schuldvorderingen, voortkomende uit de Vlaamse PPSprojecten. De waarborg van het Vlaams Gewest is daarbij de hoeksteen en de angel. Het is de hoeksteen omdat het succes van de emissies ongetwijfeld met de waarborg samenhangt. Het is de angel omdat Eurostat een overdreven waarborgverlening kan aanzien als een vaste indicatie dat het achterliggende PPSproject in zijn geheel als een overheidsactief moet beschouwd worden waardoor ook het passief ervoor bij de overheid hoort. Een vast reglement dat bepaalt op welke wijze deze vorderingen door het emissieorgaan kunnen worden overgenomen en vervolgens onder Vlaamse gewestwaarborg geherfinancierd kunnen worden, moet voorafgaand afgetoetst zijn bij Eurostat. Enkel binnen de modaliteiten van dit vast reglement kan er herfinanciering zijn. Hoewel het de bedoeling moet zijn om dit emissieorgaan te laten creëren door die combinatie die de beste beheers- en plaatsingsvoorwaarden aanbiedt, krijgt het geen monopolie aangeboden. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
82
Het aanbestedend bestuur blijft vrij om al dan niet de mogelijkheid te voorzien dat de kandidaten kunnen gebruik maken van de herfinanciering via dit emissieorgaan en desgevallend onder welke modaliteiten (de bancaire financiering vervangend/aanvullend; als financiële backstop-functie, etc …). Het aanbestedend bestuur moet samen met zijn consulent oordelen of het vast reglement van het emissieorgaan al dan niet tegenstrijdig is aan de eigenheid van het specifieke PPSorgaan. De kandidaat-aanbieders moeten zelf oordelen, of zij in hun aanbod, al dan niet wensen gebruik te maken van dit gewaarborgde heerfinancieringsinstrument. Als zij dit nuttig oordelen, moeten zij zelf een arranger-instelling voorstellen, die onder de kenmerken van de emissiestructuur de uitgifte zal verzorgen. Concreet houdt dit in dat deze arranger zal moeten voorstellen doen welke bedragen, looptijden, maturiteiten en backstopniveaus kunnen leiden tot de beste prijszetting (uiteraard binnen het vaste reglement van het emissieorgaan). Dit voorstel wil ik ter bespreking voorleggen aan de financiële operatoren die in het Vlaams Gewest actief zijn. Het zijn zij, in de eerste plaats, die moeten oordelen of de toegang tot institutionele investeerders hierdoor verbeterd kan worden. Indien de financiële operatoren een dergelijke vaste overheidsgewaarborgde emissiestructuur, voor de welke diverse arrangers en dealers kunnen werken, ter herfinanciering van PPS-financiering zinvol achten, zal ik vervolgens overgaan tot het ontwerpen van een ontwerp van reglementering, dat meer precies zal omschrijven: het object, de aard van de gewestwaarborg, de maximale en minimale looptijden van de emissies, de aard van de coupons, de aanvaarbare terugbetalingsprofielen, de noteringwijze, de wijze waarop de negative carry-effecten worden verwerkt, de wisselwerking van de constructieproblemen op de terbeschikkingsperiode, de vervroegde uitstap, etc… Dit reglement moet getoetst worden aan de Eurostatrichtlijnen. Eenmaal hieromtrent zekerheid kan bekomen worden, kan vervolgens het beheer erover in de markt worden geplaatst worden. 1.2.5 Efficiënte en effectieve aanpak subsidieregelingen pagina 11 Het voorontwerp van Rekendecreet legt de basis voor een eigen Vlaamse subsidieregeling. Die subsidieregeling dient erover te waken dat de middelen die aan gesubsidieerde instellingen, verenigingen of individuele personen worden verstrekt het beoogde doel niet missen. Meer uniforme regels voor verantwoording van de subsidieaanvraag (incl. eenmalige gegevensopvraging), controle op onverenigbaarheden en aanwendingsrapportering door de gesubsidieerde begunstigden zullen de doelmatigheid van de subsidiëring hierbij ten goede komen. Op dit ogenblik worden een veelvoud aan gangbare subsidiemechanismen gehanteerd binnen de Vlaamse overheid. Vaak wordt hierbij de mate waarin de subsidies hun vooropgestelde doel bereiken te weinig, te fragmentarisch en inhoudelijk te weinig diepgaand geëvalueerd. Overigens zijn de doelstellingen van de subsidies zelden in meetbare termen uitgedrukt, wat de evaluaties verder bemoeilijkt. Het is mijn ambitie om deze subsidiemechanismen binnen de Vlaamse overheid zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen, met als ultieme doel de doelmatigheid van de subsidiëring binnen de Vlaamse overheid structureel te verhogen. Hierbij staat voorop dat de begunstigde het gebruik van de subsidie zowel functioneel als financieel zal moeten verantwoorden. In dit kader zal ik vooreerst laten onderzoeken welke ‘good practices’ als basis kunnen dienen voor een regelgevend kader, voortbouwend op de bepalingen zoals voorzien in het kader van het nieuwe Rekendecreet. Vervolgens dienen die ‘good Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
83
practices’ te worden omgezet in het voorziene regelgevend kader. Bij de inwerkingtreding van het Rekendecreet, kan dit regelgevend kader worden geoperationaliseerd en tot slot geëvalueerd en eventueel bijgestuurd. 1.3.1 Begrippen Databank pagina 15 Alle basisbegrippen die gerelateerd zijn aan het beleidsdomein Financiën en Begroting moeten gedefinieerd zijn en opgenomen worden in een via internet raadpleegbare databank. Een eerste aanzet hiertoe werd geleverd door mijn administratie door gangbare begrippen te verzamelen en verder te definiëren. Een redactiecomité zal nu verder validatiecriteria opstellen en tot validatie van de betrokken begrippen overgaan. Omdat dit project is opgenomen in het actieplan beleidsdomein- en bestuursniveauoverschrijdende vereenvoudiging, zal tevens gevraagd worden om bijkomende validatie door het Departement Bestuurszaken. Dat actieplan stelt immers terecht dat dit project een concrete toepassing vormt van het spoor rond communicatie van regelgeving. Dat spoor benadrukt onder meer het belang van een duidelijke en consistente definitie van kernbegrippen. Bij meer uniforme en afgestemde definities en begrippen in regelgeving is immers volgens het actieplan een substantiële lastenverlaging mogelijk. Uiterlijk begin 2011 moet de Begrippen Databank via internet raadpleegbaar zijn. Uiteraard zal een verdere kwalitatieve opvolging door een redactiecomité ook nadien noodzakelijk blijven. 1.3.3 Vlaams Fiscaal Platform (VFP) pagina 16 De implementatie van de onroerende voorheffing op het VFP is in 2009 afgerond. Na een relatief moeizame start als gevolg van problemen met o.a. de software en de kwaliteit van de authentieke bronnen, zijn de aanslagbiljetten met een vertraging van een 3-tal maanden uiteindelijk verstuurd. De kwaliteit van de zendingen was van dien aard dat het aantal bezwaren over aanslagjaar 2009 beduidend lager ligt dan voor aanslagjaar 2008. Ter voorbereiding van OV 2010 zijn een aantal verbeteringstrajecten opgestart die duidelijk hun vruchten hebben afgeworpen, met name naar de verbetering van de datakwaliteit. Zo is er bijvoorbeeld een volledige controle gedaan van de rijksregisterdata en zijn er verschillende technische verbeteringen aan de software aangebracht. Resultaat is dat de verzending van OV 2010 zoals gepland in april 2010 gestart is. Een eerste onderzoek naar de schaalbaarheid van de VFP-architectuur is begin 2010 afgerond. De conclusie van deze analyse is dat de VFP-architectuur in staat is om ook verkeersbelasting te ondersteunen. Voorts zijn als belangrijke verbetertrajecten de innings- en invorderingsfunctionaliteit, de workflowapplicatie en ook het datamodel geïdentificeerd. Voor die elementen zal in 2011 een blauwdruk worden uitgewerkt om in 2012 te worden geïmplementeerd. De volgende grote mijlpaal voor het VFP is de implementatie van verkeersbelasting. We naderen intussen met rasse schreden de opstartdatum en bevinden ons momenteel in de uitgebreide testfase waarin we o.a. een aantal maanden parallel lopen met FOD Financiën. Deze validatie is, buiten de gebruikelijke testen door eindgebruikers, zeer belangrijk om de kwaliteit van onze data te verifiëren.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
84
De resultaten van de testen zijn tot op heden zeer bevredigend. De zeer complexe dataconversie van FOD Financiën naar ons toe blijft een belangrijk aandachtspunt en wordt bemoeilijkt door o.a. de diversiteit aan databronnen, de respectievelijke interpretatie en ook het wettelijk kader. De daadwerkelijke opstart is voorzien op 15 december 2010, met het versturen van de uitnodiging tot betaling voor de eurovignetten die vervallen in januari. Eind januari 2011 zal mijn administratie starten met het verwerken van de verschillende dataconversies. Begin februari 2011 zullen de eerste aanslagbiljetten voor verkeersbelasting worden uitgestuurd. Het is belangrijk om op te merken dat de dynamiek van de verkeersbelasting anders is dan die van bijvoorbeeld onroerende voorheffing. De organisatie zal zich hier dan ook op moeten instellen. Om het risico van de combinatie van de introductie van een nieuw systeem en tegelijkertijd de insourcing van een substantiële groep mensen zoveel mogelijk te beperken, wordt dan ook een geleidelijke overdracht voorzien van het projectteam naar de organisatie gedurende de eerste 6 tot 9 maanden van 2011. Tegelijk met verkeersbelasting zal ook de planbatenheffing in productie worden genomen. Aangezien het in vergelijking met de verkeersbelastingen om een meer kleinschalige heffing gaat, is de impact ervan op de organisatie evident ook beperkter. Toch zal ook hier de nodig ondersteuning gedurende beginfase 2011 voorzien worden, aangezien elke heffing over gelijkaardige functionaliteiten moet kunnen beschikken, zij het voor kleinere volumes onderliggende aanslagbiljetten. Op de opstart van de planbatenheffing kom ik later nog even terug. Bovendien zijn er in 2011 - buiten de hierboven genoemde trajecten - opnieuw een aantal optimaliseringen met betrekking tot OV 2011 opgenomen. Het betreft voornamelijk verdere automatisering van het inkohieringsproces. Tevens zijn er grote veranderingen binnen de authentieke bronnen van het VFP: het Kadaster en de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (beter gekend als DIV). Beide bronnen zijn een nieuw systeem aan het implementeren dat in de loop van 2011 opgestart zal worden. De impact voor het VFP zal relatief groot zijn, zodat ingrijpende wijzigingen moeten worden aangebracht. Mijn diensten anticiperen zoveel als mogelijk maar zijn afhankelijk van de voortgang die Kadaster en DIV maken. Tot slot staat er een herziening van de berekening van DIV aan te komen, ook dit heeft een niet geringe invloed op het VFP. Afhankelijk van de uiteindelijke formule zullen er bijkomende parameters van met name DIV moeten worden meegenomen. 2.1.3 Het verlaten van het kadastraal inkomen als basis voor het klein beschrijf en het invoeren van huiskorting pagina 22 In uitvoering van het Vlaams regeerakkoord laat ik onderzoeken hoe het klein beschrijf, zowel in steden als gemeenten, via nieuwe criteria zoals woonoppervlakte en gezinsmodulatie kan worden omgevormd tot een ware huiskorting door het niet langer afhankelijk te maken van kadastraal inkomen. Vanaf oktober 2010 gaat daartoe bij het steunpunt Fiscaliteit en Begroting een traject van start dat tot doel heeft concrete scenario’s te toetsen voor de huiskorting. Hierbij zal verder gebouwd worden op een onderzoek uit 2007-2008 waar een concreet voorstel voor de hervorming van de registratierechten tegen verlaagd tarief (zgn. klein beschrijf) werd ontwikkeld. Het steunpunt zal in 2011 het gevraagde onderzoek opleveren. Daarop zal worden nagegaan of de betrokken onderzoeksresultaten kunnen worden geïmplementeerd in nieuwe regelgeving. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
85
1.2.12 Verdere uitbouw van de dienst vastgoedakten pagina 14 De dienst vastgoedakten werd decretaal opgericht op 18 december 2009. Er werden 3 Vlaamse Instrumenterende Ambtenaren aangeduid die bepaalde taken van de aankoopcomités kunnen overnemen m.b.t. het verlijden van vastgoedakten op vraag van de Vlaamse overheid en haar agentschappen. Bij de ontvangst van de eerste dossiers op 1 maart 2010 werd deze dienst operationeel. Vanaf het begin werd gekozen voor een planmatige aanpak en werd een groeipad uitgetekend. Voor 2010 wordt de verwerking van 300 dossiers vooropgesteld, voor 2011 reeds een verdubbeling. Op deze manier wordt er gestreefd naar korte behandelingstermijnen en wordt het leerproces van de medewerkers optimaal een kans gegeven. De meeste van de behandelde dossiers waren in handen van de federale aankoopcomités of waren bij hen nog niet aan behandelen toe. Blikvangers bij deze dossiers zijn de dringende overdracht van een perceel waardoor de uitbreiding van het Holocaustmuseum in Mechelen kon worden aangevat, het verlijden van de akte m.b.t. het Novovilproject in Vilvoorde en de overdracht van waterzuiveringsinstallaties van de Vlaamse Milieumaatschappij aan Aquafin. De meeste van de huidige dossiers die door de dienst Vastgoedakten tot op vandaag werden behandeld, hebben geen directe invloed gehad op lopende of toekomstige investeringsprojecten. Deze dossiers werden in het verleden wel door de aankoopcomités behandeld zodat er, zij nog het indirect, tijd bij de aankoopcomités kon worden vrijgemaakt om aan investeringsprojecten verder te kunnen werken. Bij investeringsprojecten wordt veelal gewerkt via minnelijke onteigeningen. Bij deze onteigeningen zijn er drie fasen: de schatting, de onderhandeling met de onteigende en de opmaak van de akte. Binnen de dienst vastgoedakten wordt momenteel alleen de laatste fase behandeld. De federale aankoopcomités beschouwen deze drie fasen als ondeelbaar. Desalniettemin wordt er binnen de subwerkgroep verwervingen en onteigeningen van het project versnellen investeringsprojecten bekeken om bepaalde taken van de aankoopcomités door de Vlaamse overheid zelf ook te laten uitvoeren. De inschakeling van landmeters-experten, die ook toegang hebben tot de gegevens van de federale overheidsdiensten is mogelijk al een gedeeltelijke oplossing. Ik wil de dienst vastgoedakten hier ook een belangrijke rol laten spelen. Zij kan de spil worden in de aanbesteding, aanduiding en opvolging van de landmeters-experten. Naar aanleiding van de oprichting van de dienst vastgoedakten werd de vraag ook geopperd in hoeverre die ook ten dienste zou kunnen staan van de lokale overheden. Die vraag werd door het departement Financiën & Begroting onderzocht. Er werd vastgesteld dat de problemen van de lokale overheden zich in hoofdzaak niet situeren bij de voorbereiding en ondertekening van de akten, terwijl de dienst vastgoedakten in de huidige constellatie enkel bevoegd is om de voorbereiding en ondertekening van akten af te handelen. Daarnaast zou een uitbreiding van de dienstverlening van de dienst vastgoedakten naar de lokale besturen een aanzienlijke personeelsuitbreiding met navenante kost met zich meebrengen, die moeilijk te verzoenen is met de globale personeelsdoelstelling uit het regeerakkoord. Bijgevolg blijkt de uitbreiding van de dienstverlening van de dienst vastgoedakten naar de lokale overheden voorlopig niet opportuun te zijn.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
86
1.4.2 Overkoepelende bewaking ESR-rapportering pagina 18 Europa legt onder andere via de Maastrichtnorm en het Stabiliteitspact elke lidstaat de verplichting op, om als overheid, bepaalde begrotingsnormen te halen. Die normen worden voor de Belgische overheid verder vertaald in een eigen Belgisch Stabiliteitspact. De te leveren begrotingsinspanningen worden in dat pact verdeeld over entiteit I en entiteit II. Entiteit I zijn de federale overheid en de sociale zekerheid. Onder entiteit II worden de deelstaten en de lokale overheden begrepen. Concreet betekent dit dat, dus ook voor wat Vlaanderen betreft, de financiële resultaten van de lokale overheden bij deze van de deelstaten worden bijgeteld, om het behalen van de ESR-doelstellingen van Entiteit II te kunnen opvolgen. Het beschikken over correcte ESR-informatie van de lokale overheden is dan ook een noodzaak. Hier is trouwens in het verleden meermaals, zowel door het Instituut van de Nationale Rekeningen als door de Hoge Raad van Financiën, op gewezen. Ook in haar “evaluatie 2008-2009 en de begrotingstrajecten ter voorbereiding van het volgende stabiliteitsprogramma” van januari 2010 beveelt de Hoge Raad van Financiën de deelstaten aan om de sanering van de financiën van lokale overheden nauwgezet op te volgen. Ik treed deze stellingen volkomen bij en ben niet bij de pakken blijven zitten. In eerste instantie werden recentelijk en met succes, op initiatief van het INR en ondersteund door mijn administratie, door het Agentschap Binnenlands Bestuur inspanningen geleverd om op een snellere manier tot geconsolideerde financiële gegevens van lokale besturen te komen. De boekhoudregels die de lokale overheden in Vlaanderen echter momenteel moeten volgen zijn zeer divers en zijn er zeker niet op gericht om onmiddellijk een correcte ESR-rapportering te genereren. Onder andere om die reden heeft de Vlaamse Regering op 25 juni 2010 een besluit getroffen over de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Dit besluit geeft uitvoering aan het boekhoudkundig luik van het nieuwe gemeente-, provincie- en OCMW-decreet. Het was mijn zorg dat dit besluit voldeed aan de behoefte om voor lokale overheden tot een snelle, correcte en dus betere opvolging van het ESRvorderingensaldo te komen. Die behoefte aan snelle en correcte ESR-informatie is dan ook heel expliciet in het besluit opgenomen. Het theoretisch kader is met andere woorden gecreëerd. Rest nog het geheel in de praktijk te brengen. Dit laatste vraagt echter de nodige voorbereidingstijd voor de lokale overheden. De algemene invoering is voorzien vanaf 2014, maar vanaf 2011 zullen 20 besturen proefdraaien. Ik heb aan mijn administratie dan ook gevraagd om de constructieve samenwerking die er tot op heden is geweest met mijn collega minister Geert Bourgeois alsook met het Agentschap Binnenlands Bestuur verder te zetten. Of het gecreëerde kader voldoende invulling aan onze behoefte geeft, om tot een betere overkoepelende bewaking van de ESR-rapportering voor lokale besturen te komen, moet nog uit de praktijk blijken. Het is dan ook belangrijk dat we de concrete invoering van het besluit bij de lokale overheden verder opvolgen en waar nodig nog kunnen bijsturen. Dit moet Vlaanderen toelaten om op termijn haar eigen ESRvorderingensaldo te bepalen om op die manier afgesproken normen beter op te volgen. Ik zal dan ook op verder overleg aansturen. Het ligt in mijn bedoeling om van de lokale overheden correcte ESR-informatie te verkrijgen en niet om individuele lokale besturen begrotingsnormen op te leggen. De ESR-bewaking dient immers op
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
87
het niveau van de Vlaamse overheid en de lokale besturen samen, bekeken te worden.
3.3 UITWERKEN FISCAAL INSTRUMENTARIUM LOKALE BESTUREN pagina 30 Terecht wijzen ondernemers en zelfstandigen op de wantoestanden waarbij bepaalde lokale belastingen soms meer tijd of geld vergen dan dat ze opbrengen. Er weerklinkt ook een duidelijke oproep tot een drastische vereenvoudiging van de lokale bedrijfsbelastingen. Dat komt niet alleen de KMO’s ten goede, het kan ook zorgen voor aanzienlijke efficiëntiewinsten op gemeentelijk vlak. Niettegenstaande de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten (VVSG) reeds enkele goede resultaten geboekt heeft met de projecten binnen de Actieplannen Ondernemingsvriendelijke Gemeente bestaat er nog steeds een wirwar aan lokale belastingen. Zo werd onder meer een instrument ontwikkeld waarmee gemeenten hun eigen fiscaliteit kunnen doorlichten en waar nodig verbetertrajecten kunnen opstarten. Samen met de Vlaamse minister bevoegd voor het binnenlands bestuur en de VVSG wens ik na te gaan hoe die scan in de toekomst verder uitgevoerd kan worden. Dit is slechts een van de voorbeelden die ik als mogelijk engagement wil bespreken met de lokale partners. Het finale doel is immers een nieuw afsprakenkader met duidelijke afspraken die resulteren in een bedrijfsvriendelijk lokaal fiscaal klimaat. Hierbij moet ik echter een duidelijk onderscheid maken met het Lokaal Pact van 2008. Iedereen weet dat de budgettaire situatie ten gevolge van de financieeleconomische crisis anders is dan tijdens het Lokaal Pact van 2008. Hierdoor zullen de bestedingsmogelijkheden van nieuwe beleidsruimte in deze gewijzigde context moeten worden bekeken. Waar de accenten in het vorige Pact eerder op het fiscaal-financieel vlak lagen, zoals de schuldovername, de tijdelijke bevriezing van de belastingtarieven en de volledige compensatie voor de maatregelen in de onroerende voorheffing, zullen de accenten van het nieuwe afsprakenkader ruimer gaan. Ik heb mijn administratie al de opdracht gegeven alle mogelijke opties te analyseren en mij aanvullende voorstellen aan te reiken voor een bedrijfsvriendelijk klimaat vanuit dit gewijzigde kader, vanzelfsprekend met respect voor de fiscale autonomie van de lokale overheden.
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Nihil
3. Aandachtspunten Inburgering en integratie Nihil
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
88
Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM) Beleidsbrief CULTUUR 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur Deel 2 – Operationele doelstellingen (sectoraal cultuurbeleid) Hoofdstuk 2.1. Sociaal-cultureel volwassenenwerk en lokaal cultuurbeleid. OD 2 - Impulsen geven op basis van prioriteiten OD 2: Prognose 2011 pagina 21 2011 is het Europees Jaar van het Vrijwilligerswerk (EYV2011). In 2010 besliste ik positief over de cofinanciering van het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk als “national coordinating body” voor Vlaanderen. Samen met mijn collega’s in de Vlaamse Regering zal ik er voor zorgen dat 2011 het vrijwilligerswerk extra in de schijnwerpers wordt gezet. Hiervoor werkt het Vlaams Steunpunt Vrijwilligerswerk samen met VVSG, LOCUS en de lokale besturen en worden alle mogelijke media gestimuleerd om het werk van de vrijwilliger te belichten. Een tweede spoor in het EYV2011 is de ondersteuning van organisaties die met vrijwilligers werken. Er is immers een grote nood aan doorstroming van informatie en didactische instrumenten. Deel 2 – Operationele doelstellingen (sectoraal cultuurbeleid) Hoofdstuk 2.1. Sociaal-cultureel volwassenenwerk en lokaal cultuurbeleid. OD 3 - Uitvoering geven aan en evalueren van het Participatiedecreet OD 3 – prognose 2011 pagina 22 In de zomer van 2010 startte ik een traject voor de evaluatie van het Participatiedecreet. Volgens het decreet moet dit gebeuren voor de hoofdstukken over de participatieprojecten voor kansengroepen, over de lokale netwerken armoede en de proeftuinen in 2011. Het lijkt me aangewezen om alle onderdelen van het decreet door te lichten. De kernvraag is of het decreet een antwoord biedt op gepercipieerde noden en problemen in het kader van participatie. M.b.t. Demos, De Rode Antraciet, de participatieprojecten voor kansengroepen en de grootschalige evenementen wordt rekening gehouden met de inbreng vanuit jeugd en sport (via het departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media) Deel 2 – Operationele doelstellingen (sectoraal cultuurbeleid) Hoofdstuk 2.1. Sociaal-cultureel volwassenenwerk en lokaal cultuurbeleid. OD 6: Blinde vlekken wegwerken in het kader van het decreet lokaal cultuurbeleid. OD 6 en prognose 2011-01-11 pagina 24- 25
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
89
De administratie ontving voor 1 april 2010 13 nieuwe aanvragen in het kader van het gemeentelijk cultuurbeleid (Arendonk, Assenede, Blankenberge, Denderleeuw, Diepenbeek, Evergem, Grimbergen, Halen, Heers, Kampenhout, Kruibeke, SintKatelijne-Waver en Waarschoot). Op dit ogenblik wordt onderzocht of ze voldoen aan de decretale voorwaarden en of ze vanaf 2011 kunnen worden gesubsidieerd. Het cultuurcentrum van Genk bevindt zich met de ingebruikname van de nieuwe site C-Mine in een goede positie om de overstap te maken van de Bnaar de A-categorie. Voor de bibliotheken staat 2011 in het teken van visieontwikkeling. De omwentelingen in de (informatie-)maatschappij schudden ook de maatschappelijke rol van bibliotheken op. In 2011 start ik met een nieuwe visienota op de openbare bibliotheeksector. Mijn administratie zal in samenwerking met het steunpunt LOCUS, Bibnet en de andere partners die nieuwe visie vorm geven. (…) Met het onderzoek naar de effecten van de cultuurbeleidsplannen dat het Instituut voor de Overheid uitvoerde in 2010 hoop ik zicht te krijgen op de effecten die de aanstelling van een cultuurbeleidcoördinator en het cultuurbeleidsplan als beleidsinstrument voor gemeenten, teweeg hebben gebracht. De resultaten moeten helpen om de kernelementen voor een gedragen en doeltreffend lokaal cultuurbeleid te identificeren zodat de integratie van het cultuurbeleidsplan in het gemeentelijk strategisch meerjarenplan goed voorbereid kan worden. Het recent goedgekeurde besluit van de Vlaamse Regering over de beleids- en beheerscyclus van de gemeenten, de provincies en de OCMW’s vergt een wijziging van het decreet Lokaal Cultuurbeleid. Het cultuurbeleidsplan wordt geïntegreerd in het gemeentelijk zesjarig strategisch meerjarenplan. Andere plan- en administratieve lasten voor lokale besturen worden vereenvoudigd. Ik sta uiteraard volledig achter het proces van administratieve vereenvoudiging, maar dat mag niet ten koste gaan van het inspraakproces bij het opstellen van een cultuurbeleidsplan. Betrokkenheid van alle burgers blijft belangrijk. Deel 2 – Operationele doelstellingen (sectoraal cultuurbeleid) Hoofdstuk 2.1. Sociaal-cultureel volwassenenwerk en lokaal cultuurbeleid OD 7 - Ontwikkeling van de digitale bibliotheek OD 7 – prognose 2011 pagina 26 De ontwikkeling van de digitale bibliotheek is nog niet voltooid. Het project bibliotheekportalen wordt dan ook verder uitgebouwd. In 2011 zullen 2 nieuwe provincies hun publieke zoekomgeving enten op zoeken.bibliotheek.be. De interbestuurlijke projectgroep werkt nieuwe voorstellen uit om inzake de infrastructuur en toepassingen verder vorm te geven aan de digitale bibliotheek. Het bibliotheekportaal ambieert een echt portaal te zijn: een coherente toegang tot meerdere bronnen en diensten voor het brede, lokale publiek. Deel 2 – Operationele doelstellingen (sectoraal cultuurbeleid) Hoofdstuk 2.1. Sociaal-cultureel volwassenenwerk en lokaal cultuurbeleid. OD 8 – herdefiniëren van de rol en de opdrachten van de steunpunten en de bovenbouworganisaties. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
90
OD 8 – prognose 2011 pagina 27 (…) De steunpunten en andere bovenbouworganisaties werken als een verlengstuk van de overheid. Daarom wordt de verhouding met deze organisaties in een beheers- of subsidieovereenkomst vastgelegd. Ik wil via de beheersovereenkomsten de steunpunten beter inschakelen in de beleidscyclus en nauwer betrekken bij het beleid door hun opdrachten duidelijk te omschrijven, et concrete doelstellingen en meetbare resultaten. Om samenwerking te stimuleren en eventuele overlappingen in de opdrachten weg te werken zal ik samen met de administratie regelmatig een steunpuntenoverleg organiseren voor de domeinen sociaal-cultureel werk, amateurkunsten, lokaal cultuurbeleid en circuskunsten. Op die momenten kunnen beleidsthema’s en gemeenschappelijke initiatieven aan bod komen. Ook de werking van de kunstenen erfgoedsteunpunten wordt mee bekeken met het oog op meer synergie en samenwerking.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
91
Deel 2 – Operationele doelstellingen (sectoraal cultuurbeleid) Hoofdstuk 2.3. Het cultureel erfgoed. OD 20: Participatie bevorderen door evenementen OD 20- prognose 2011 pagina 41 In 2011 stroomlijn ik het evenementenbeleid om de middelen die ter beschikking zijn optimaal te benutten. In 2012 wordt over heel Vlaanderen een aantal boeiende kunstevenementen georganiseerd. Ze mikken stuk voor stuk op internationale kwaliteit en een breed landelijk en internationaal publiek en beogen diepgaande relaties met andere domeinen. Ze moeten een hefboom zijn naar de participatie aan cultuur en de internationale uitstraling van Vlaanderen als culturele regio bij uitstek. Het gaat om het kunstenparcours TRACK in Gent, BEAUFORT aan de kust, TURNHOUT, culturele hoofdstad 2012, de internationale kunstontmoeting MANIFESTA in Genk en MIDDELHEIM in Antwerpen. Door een gecoördineerde aanpak tussen cultuur, toerisme en internationaal beleid wil ik een meerwaarde creëren voor deze initiatieven. Met het oog op de eeuwherdenking van de Eerste Wereldoorlog werd de projectgroep herdenking van Herdenking 100ste verjaardag van de Groote Oorlog (2014-2018) opgericht waarin de verschillende beleidsdomeinen, waaronder ook Cultuur, deelnemen. Eén betrachting van deze projectgroep is om de verschillende initiatieven van deze herdenking maximaal op elkaar af te stemmen. Binnen de erfgoedsector zet ik de Erfgoeddag verder. Het thema in 2011 is "Armoe Troef". Met het oog op een grotere impact en synergie, bekijk ik hoe ik hier ook kan samenwerken met de minister bevoegd voor Armoedebestrijding. Deel 2 – Operationele doelstellingen (sectoraal cultuurbeleid) Hoofdstuk 2.5. Ondersteuning en samenwerking OD 26 – Natuur en cultuur vinden elkaar OD 26: Prognose 2011 pagina 47 In 2011 vindt het proeftraject in samenwerking met het Agentschap Natuur en Bos plaats dat de integratie van kunstcreaties in vernieuwende groenprojecten stimuleert. Deze projectoproep richt zich naar alle Vlaamse steden, gemeenten en andere openbare besturen.
Deel 2 – Operationele doelstellingen (sectoraal cultuurbeleid) Hoofdstuk 2.5. Ondersteuning en samenwerking OD 28 – Naar een doelgerichte samenwerking met andere bestuursniveaus OD 28: Prognose 2011 pagina 49 Het is mijn intentie om in 2011 het complementair cultureel-erfgoedbeleid verder te zetten. Dat gebeurt conform het vervolgprotocol van akkoord met de VVSG en de VVP en in afstemming met de Interne Staatshervorming. Op 23 juli 2010 keurde de Vlaamse Regering het Groenboek Interne Staatshervorming goed. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
92
Dit groenboek gaat voor een grondige hertekening van het bestuurskundige landschap. Dit heeft uiteraard ook een grote invloed op het culturele veld. Ik juich het toe dat lokale besturen meer slagkracht krijgen en dat de planlast wordt aangepakt. Anderzijds mag dit niet ten koste gaan van de zachtere sectoren zoals cultuur en van het inspraakproces wat zo eigen is aan deze sector. Hoewel ik van mening ben dat de provincies vanuit hun helikopterzicht een rol te spelen hebben op vlak van cultuur, valt er ook hier efficiëntiewinst te boeken voor de sector.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
93
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Deel 2 – Operationele doelstellingen (sectoraal cultuurbeleid) Hoofdstuk 2.3. Het cultureel erfgoed. OD 20: Participatie bevorderen door evenementen OD 20- prognose 2011 pagina 41 In 2011 stroomlijn ik het evenementenbeleid om de middelen die ter beschikking zijn optimaal te benutten. In 2012 wordt over heel Vlaanderen een aantal boeiende kunstevenementen georganiseerd. Ze mikken stuk voor stuk op internationale kwaliteit en een breed landelijk en internationaal publiek en beogen diepgaande relaties met andere domeinen. Ze moeten een hefboom zijn naar de participatie aan cultuur en de internationale uitstraling van Vlaanderen als culturele regio bij uitstek. Het gaat om het kunstenparcours TRACK in Gent, BEAUFORT aan de kust, TURNHOUT, culturele hoofdstad 2012, de internationale kunstontmoeting MANIFESTA in Genk en MIDDELHEIM in Antwerpen. Door een gecoördineerde aanpak tussen cultuur, toerisme en internationaal beleid wil ik een meerwaarde creëren voor deze initiatieven. Met het oog op de eeuwherdenking van de Eerste Wereldoorlog werd de projectgroep herdenking van Herdenking 100ste verjaardag van de Groote Oorlog (2014-2018) opgericht waarin de verschillende beleidsdomeinen, waaronder ook Cultuur, deelnemen. Eén betrachting van deze projectgroep is om de verschillende initiatieven van deze herdenking maximaal op elkaar af te stemmen. Binnen de erfgoedsector zet ik de Erfgoeddag verder. Het thema in 2011 is "Armoe Troef". Met het oog op een grotere impact en synergie, bekijk ik hoe ik hier ook kan samenwerken met de minister bevoegd voor Armoedebestrijding.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
94
Beleidsbrief JEUGD 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur OD 1.2 de vrijwilliger in het jeugdwerk maximaal ondersteunen door 1.2.1. de regelgeving in alle beleidsdomeinen te screenen op mogelijke nefaste gevolgen voor de jonge vrijwilliger door een nieuw actieplan op de stellen: een inventaris voor plan- en regeloverlast. Pagina 9 Ik ben me ervan bewust dat in 2007 reeds een inventaris werd gemaakt van de administratieve verplichtingen waar lokale verenigingen mee geconfronteerd worden. Toch wil ik dat de jeugdsector zelf nog eens goed aangeeft wat zowel op lokaal, als bovenlokaal, als Vlaams niveau de problemen zijn die zij ervaren met administratie en regelgeving. Op basis hiervan zet ik een traject op over administratieve lastenverlaging.
OD 1.3 de laboratoriumfunctie van het jeugdwerk versterken door 1.3.1. impulsen te geven om het jeugdwerk te innoveren en verder te ontwikkelen pagina 11 Beleidsopties in 2011 Doelstellingen en acties rond de prioriteit voor gemeentelijke jeugdbeleidsplannen worden gescreend en opgevolgd. Bij vormingsmomenten zal steeds aandacht gaan naar dit thema. De expertengroep wordt opnieuw samen gebracht om de bestaande maatregelen te evalueren, aan te vullen en eventueel bij te sturen. Aandacht moet hier zeker gaan naar vernieuwende impulsen binnen het bestaande jeugdwerkaanbod. Verschillende ‘good practices’ zullen dan ook gecommuniceerd worden via de bestaande kanalen. De proeftuinen jeugd in het kader van het participatiedecreet zullen in 2011 geëvalueerd worden. In 2011 lanceer ik een ‘inspired by’-label, dit label zal good practices op verschillende beleidsniveaus, in steden, gemeenten, provincies, VGC zichtbaar maken en hen stimuleren om deze good practices over te nemen. OD 1.4 zoveel mogelijk kinderen van zo divers mogelijke achtergrond zoveel mogelijk actief laten deelnemen aan het jeugdwerk door 1.4.1. het maximaal vrijwaren van de sectorale subsidielijnen naar de lokale besturen, en het uitbouwen van een relatie gebaseerd op autonomie, en op partnerschap en gelijkwaardigheid pagina 12 In 2010 volgde ik nauwlettend de vorderingen binnen de dossiers planlastvermindering en interne staatshervorming, aangestuurd door mijn collega Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
95
bevoegd voor binnenlandse aangelegenheden. Cruciaal hierin is dat ik aandacht vroeg voor het belang van een sectorale subsidiestroom voor het lokale jeugdbeleid, voor de inspraak en participatie van kinderen en jongeren in het lokaal beleid én de garanties voor voldoende financiële middelen om doorbraken te realiseren. Dit blijven voor mij ook drie cruciale voorwaarden in het verdere proces van de Interne Staatshervorming. Beleidsopties 2011 Ook in 2011 volg ik nauwlettend de vorderingen in deze dossiers.. De drie cruciale voorwaarden (inspraak, labelen middelen en voldoende financiële garanties) zijn essentieel in het verdere proces van de Interne Staatshervorming en ook in 2011 blijf ik geloven in de kracht van lokale overheid. OD 1.4 zoveel mogelijk kinderen van zo divers mogelijke achtergrond zoveel mogelijk actief laten deelnemen aan het jeugdwerk door 1.4.2. de lokale besturen te responsabiliseren voor het vervullen van de basisvoorwaarden voor een lokaal jeugdwerk: het recht op eigen, veilige infrastructuur, een heldere informatie, en een eerlijke inspraak pagina 13 Ik responsabiliseer de lokale besturen via het decreet lokaal en provinciaal jeugdbeleid Ook publiceer ik in 2011 ‘good practices’ al dan niet onder de noemer ‘inspired by’ mbt interactief bestuur, prioriteit; Ook in 2011 blijf ik Karuur VZW ondersteunen met als doelstelling: het ondersteunen van participatie van kinderen en jongeren aan het lokale beleid. Ik zal er bij mijn collega’s in de Vlaamse Regering op aandringen dat er bij de herziening van de regelgeving met betrekking tot het sectoraal lokaal beleid (planlastvermindering) voldoende waarborgen worden gegeven aan kinderen, jongeren en hun verenigingen om hen duurzaam te laten participeren aan het lokale beleid. 1.4.4. de zelforganisaties sterker te betrekken bij het jeugdbeleid pagina 14 Beleidsopties 2011 In 2011 zetten we de proeftuin voor verenigingen die gericht zijn naar jongeren met een etnisch-cultureel diverse achtergrond verder en evalueren we deze proeftuin. In overleg met lokale besturen werk ik een strategie uit voor een nieuwe financiering van de werkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Een aantal van de proeftuinen zijn voor hun hoofdzakelijke financiering afhankelijk van een lokaal bestuur. Het is dan ook logisch dat deze besturen de werkingen met arme kinderen en jongeren een plaats geven in hun jeugdbeleidsplan
OD 3.3 directe beleidsinspraak voor kinderen en jongeren waarborgen door… 3.3.2. de expliciete inspraak van het jeugdwerk en van kinderen en jongeren in de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijke en provinciale jeugd(werk)beleid te blijven waarborgen na de aangekondigde planlastvermindering voor de lokale besturen. Pagina 22 Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
96
Ook na de geplande planlastvermindering voor de lokale besturen, zal ik er over waken dat de directe beleidsinspraak van kinderen en jongeren op lokaal niveau gegarandeerd blijft. Hierbij onderzoek ik hoe ik alternatieve incentives kan geven van op het Vlaams niveau, hoe we als partners verder kunnen samenwerken met de gemeenten en provincies. SD4 - KINDEREN EN JONGEREN CULTURELE RUIMTE GEVEN OD 4.1 meer kinderen en jongeren laten deelnemen aan het bestaande cultuureducatieve aanbod 4.1.1. het stimuleren van cultuureducatieve netwerken pagina 23 Met de keuze van jeugdcultuur als nieuwe prioriteit voor het lokale jeugdbeleid wil ik de lokale besturen aanzetten om extra aandacht te besteden aan verschillende facetten van de culturele beleving van kinderen, tieners en jongeren. (…). Door deze prioriteit te plaatsen binnen het hoofdstuk jeugdbeleid, wordt uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor samenwerking met verschillende beleidsdomeinen en diensten binnen de gemeente. De meest voor de hand liggende zijn natuurlijk de cultuurbeleidcoördinator, het cultureel- of gemeenschapscentrum, maar ook de openbare bibliotheken, de scholen, het deeltijds kunstonderwijs en allerhande culturele organisaties komen hier als belangrijke partners naar voren. (…) Beleidopties 2011 De samenwerking tussen veldactoren, jeugd- en- cultuurdiensten en overkoepelende en praktijkondersteunende initiatieven die inzetten op jongeren en cultuur wordt gestimuleerd. Er moet op toegezien dat ‘good practices’ rond samenwerking en in afstemming met Locus via bestaande kanalen kunnen gedeeld worden OD 4.1 meer kinderen en jongeren laten deelnemen aan het bestaande cultuureducatieve aanbod 4.1.3. het stimuleren van steden en gemeenten om extra aandacht te besteden aan jeugd- en jongerencultuur in hun lokale jeugdbeleid pagina 24 Ik zal de lokale besturen verder ondersteunen en stimuleren rond de prioriteit Jeugdcultuur (RA/ViA SD72), de invulling van de prioriteit jeugdcultuur wordt via screening en het cijferboek opgevolgd en good practices zullen worden gedeeld via bestaande kanalen. In opvolging van het protocol O&V/CJSM wordt een structurele samenwerking met DKO tot stand gebracht. SD 5 - KINDEREN EN JONGEREN RUIMTE GEVEN VOOR LEVENSBREED LEREN OD 5.1. van de jeugdsector een actieve partner maken in de uitbouw van brede scholen door 5.1.1. uitwerking van een coherent concept “brede school” 5.1.2. subsidiëring van projecten
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
97
5.1.3. stimuleren van gemeenten, steden en provincies om vanuit het lokale jeugdbeleid mee de regie op te nemen van de lokale brede school Pagina 26 Beleidrealisaties 2010 Om een coherent concept ‘Brede School’ uit te werken gaf ik aan het beleidsdomein onderwijs de opdracht een stuurgroep te installeren om een gedragen concept ‘brede school’ voor te leggen tegen eind 2012. De afdeling jeugd is betrokken in de werking van deze stuurgroep. In 2010 lanceerde ik een projectoproep voor proeftuinen brede school met een driejarige looptijd (2010 -2012). (…) Een projectaanvraag kon maar geldig ingediend worden door een netwerk bestaande uit drie partners. De gemeente is één van de netwerkpartners in de brede school. Hiermee wil ik de gemeenten en steden stimuleren om het lokale jeugdbeleid en het beleid ten aanzien van brede school op het lokale niveau ten volle op zich te nemen. Beleidsopties 2011 Samen met mijn collega’s van de Vlaamse Regering zal ik, vanuit mijn bevoegdheden onderwijs en jeugd, een beleid ontwikkelen dat brede scholen aanmoedigt. Ook de VGC wordt hierbij betrokken. In 2011 werk ik verder aan een coherent concept ‘Brede school’ vanuit al mijn bevoegdheden. Een brede school is voor mij een actief netwerk van organisaties uit verschillende sectoren die een bondgenootschap vormen voor een gemeenschappelijk doel: de brede ontwikkeling van kinderen en jongeren, op school en in de vrije tijd. Een brede school is ingebed in de buurt en in het sociaaleconomisch weefsel en werkt van daaruit nauw samen met de samenleving, het verenigingsleven, de bedrijven, de social profit en de overheidsinstellingen SD 6 - KINDEREN EN JONGEREN FYSIEKE RUIMTE GEVEN OD 6.1 meer plaats van en voor kinderen in de publieke ruimte door 6.1.1. het recht van kinderen en jongeren om buiten te spelen en elkaar buiten te ontmoeten, te promoten pagina 27-28 Beleidsrealisaties 2010 Op 31 maart werd er voor de derde keer een BUITENSPEELDAG georganiseerd. (…) Om zoveel mogelijk kinderen te mobiliseren gaan we hiervoor een partnership aan met de televisiezender Nickelodeon en de lokale besturen. Beleidsopties 2011 (…) In 2011 wil ik samen met de Vlaamse steden en gemeenten en televisiezender Nickelodeon opnieuw een Buitenspeeldag 2011 organiseren. (…)Daarnaast wil ik een gesprek aangaan met de provinciale jeugddiensten en willen we de scholen, de buitenschoolse kinderopvang en uiteraard het lokale verenigingsleven, met het jeugdwerk op kop, verder mee in bad nemen om van de Buitenspeeldag een groots evenement te maken. OD 6.2 blijven investeren in voldoende en veilige jeugdinfrastructuur door 6.2.1. lokale jeugdinfrastructuur in te schrijven als structurele jeugd(werk)beleidsplannen. Pagina 29 Beleidsrealisaties 2010 Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
98
Jeugdwerkinfrastructuur is altijd al een bijzonder aandachtspunt geweest in de gemeentelijke jeugdbeleidsplanning. (…) Voor de beleidsperiode 2011-2013 (gemeentelijke jeugdbeleidsplannen) heb ik er voor geopteerd om de prioriteit jeugdwerkinfrastructuur te bevestigen, maar wel extra aandacht te vragen voor de veiligheid van de jeugdlokalen. (…) Beleidsopties in 2011 Ik onderzoek met mijn collega bevoegd voor sociale economie of een samenwerking met ondernemingen in de sociale economie kan opgezet worden in functie van het investeren in onderhoud en (brand)veiligheid van jeugdlokalen SD 8 - NAAR EEN INCLUSIEF EN INTEGRAAL JEUGDBELEID OD 8.1 het jeugdbeleidsplan 2011-2014 coördineren door 8.1.1. Het jeugdbeleidsplan zal opgemaakt worden vanuit het perspectief van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind. (…) In 2011 starten we met de uitvoering van het Vlaams Jeugdbeleidsplan. Naast de uitvoering binnen mijn bevoegdheden Jeugd, Onderwijs, Gelijke Kansen en Brussel zal ik, vanuit mijn coördinerende bevoegdheid toezien op de uitvoering van het globale plan. Daarnaast wil ik een communicatietraject opzetten rond het bestaan van het plan, zodat alle betrokken actoren (lokale besturen, Vlaamse overheidsdiensten, jeugdorganisaties, welzijnsvoorzieningen, scholen…) op de hoogte zijn en er een draagvlak kan gecreëerd worden. In 2011 werk ik bovendien een activerend opvolgingssysteem uit
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
99
2. Aandachtspunten Stedenbeleid OD 1.3 de laboratoriumfunctie van het jeugdwerk versterken door 1.3.2. een platform (groot)stedelijk jeugdwerk op te richten pagina 12 Beleidsopties 2011 In 2011 start ik een traject Jongeren en jeugdwerk in de stad op, waarbij de focus in de eerste plaats ligt op een netwerk en een platform. (…) Op basis van het onderzoek kinderen en jongeren in armoede en de evaluatie van de proeftuinen start ik een traject op voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren in de steden. Het resultaat dat ik hiermee wil bereiken is een verankering van de financiering voor zulke projecten, omdat wevaak vaststellen dat deze projecten geen onderdak krijgen bij gemeenten en steden. Dit wil ik in 2011bekijken.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
100
3. Aandachtspunten Inburgering en integratie 1.4.4. de zelforganisaties sterker te betrekken bij het jeugdbeleid pagina 14 Beleidsopties 2011 In 2011 zetten we de proeftuin voor verenigingen die gericht zijn naar jongeren met een etnisch -cultureel diverse achtergrond verder en evalueren we deze proeftuin. In overleg met lokale besturen werk ik een strategie uit voor een nieuwe financiering van de werkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Een aantal van de proeftuinen zijn voor hun hoofdzakelijke financiering afhankelijk van een lokaal bestuur. Het is dan ook logisch dat deze besturen de werkingen met arme kinderen en jongeren een plaats geven in hun jeugdbeleidsplan
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
101
Beleidsbrief SPORT 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 1. Voeren van een planmatig infrastructuurbeleid Pagina 10 Elke inwoner van Vlaanderen moet in de onmiddellijke leefomgeving terecht kunnen in goed onderhouden, kwalitatieve en functionele sportaccommodaties. 1.1 Voeren van een integraal en coherent Sport voor Allen-beleid: Pagina 11 Via Bloso wordt het Overlegplatform Sport voor Allen opnieuw opgestart met oog op het uittekenen van een nieuw Sport voor Allen-actieplan. Het Overlegplatform Sport voor Allen is samengesteld uit alle relevante Sport voor Allen-actoren, waaronder de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). Hierin zal, in consensus, een ‘Visienota Sport voor Allen’ worden gefinaliseerd. 1.2.1.1. Experimentele projecten: Het project “Brede School” Pagina 15 Het project ‘Brede School’ streeft naar een betere doorstroming van schoolsport tot life-time sport. Hiertoe worden gemotiveerde leerkrachten L.O. (Follo’s) ingeschakeld die via een systeem van ‘verlof wegens opdracht in het belang van het onderwijs’, halftijds vrij worden gesteld van hun lesopdracht in de school. Deze Follo’s vervullen de coördinerende rol tussen de lichamelijke opvoeding, de schoolsport en de sportsector. Dit alles verloopt in samenwerking met de gemeentelijke beleidsverantwoordelijken. De lokale activiteiten worden ontplooid op basis van een lokaal overleg, een structureel samenwerkingsverband tussen de gemeentelijke sportdienst, de scholen en de lokale sportclubs. Dit lokaal overleg mondt uit in een lokaal actieplan (jaarprogramma) dat een brede waaier van diverse sport- en spelactiviteiten omvat. De Follo-medewerker bouwt lokaal een netwerk uit tussen de scholen onderling en tussen de scholen en de lokale sportclubs, andere sportaanbieders en sportinstanties zoals de gemeentelijke sportdiensten en de gemeentelijke sportraden. De Follo is een bruggenbouwer tussen de scholen onderling. Hij/Zij speelt initiatieven door, kan voor meerdere scholen contacten leggen met bepaalde clubs of sportaanbieders, kan de scholen vertegenwoordigen in de gemeentelijke overlegorganen. Tijdens het schooljaar 2009-2010 werden 17 Follo’s vanuit de proeftuin ‘Brede School’ ingeschakeld, verspreid over heel Vlaanderen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
102
1.2.1.3. Netwerk van bewegwijzerde parkoersen: Fit-o-meter Pagina 16 Een vernieuwd concept van de Fit-O-Meter wordt verder gepromoot bij de gemeentelijke sportdiensten. 1.4. Het sportbeleid besteedt bijzondere aandacht aan kansengroepen Pagina 19 Armoedebeleid Op het ‘Europees Congres Lokale Sportparticipatie sociale inclusie en bestrijding van armoede’ dat plaats vond in oktober 2010 konden een 150-tal experts informatie en beste praktijken uitwisselen op het gebied van sociale inclusie in en door sport. Daarnaast werden er ook conclusies en aanbevelingen geformuleerd, zowel voor steden en gemeenten, lidstaten, als voor de Europese Commissie. Gehandicaptensportbeleid (p.21) Diverse actoren zijn op verschillende niveaus actief bezig met het ontwikkelen van Gsportinitiatieven. De G-sportfederaties verzorgen naast het exclusief aanbod ook de ondersteuning van reguliere partners. De provinciale sportdiensten en de VGC werken op bovenlokaal niveau aan een degelijke G-sportpromotie. De gemeentelijke sportdiensten, de G-sportclubs en de reguliere clubs met Gwerking leveren inspanningen om de drempels tot sportparticipatie voor sporters met een beperking op lokaal vlak te verlagen. Vlaanderen heeft een groeiend aantal sportclubs die binnen hun reguliere werking een G-afdeling hebben. Inzake sportpromotie gaat Bloso een partnership aan met zoveel mogelijk Sport voor Allenactoren. Dit partnership bestaat in 2010 uit de samenwerking met de provinciale en gemeentelijke sportdiensten en de VGC, de Vlaamse sportfederaties en organisaties voor sportieve vrijetijdsbesteding en de Stichting Vlaamse Schoolsport. 1.5. Uitwerken van een seniorensportbeleid voor Vlaanderen Pagina 25 De in 2009 door het Bloso opgestarte sensibilisatiecampagne voor 50-plussers ‘Sportelen, beweeg zoals je bent’ werd in 2010 voortgezet. Naast een mediacampagne waarin de boodschap wordt verspreid, werden ook concrete acties op het terrein gerealiseerd. Zo is, naast specifieke provinciale seniorensportdagen en de organisatie van de ‘Senior Games’, een ‘Sportelteam’ operationeel dat de fysieke fitheid van de 50-plussers op het terrein meet en promoot. Een specifieke website www.sportelen.be werd ontwikkeld om zoveel mogelijk sportinitiatieven voor 50-plussers te groeperen. Aan de gemeentelijke sportdiensten werden tools aangereikt om de lokale sportactiviteiten voor 50-plussers te promoten. De algemene sensibilisatiecampagne van Bloso en de verschillende specifieke acties op het terrein worden verder ontwikkeld, rekening houdend met de heterogene samenstelling van de beoogde bevolkingsgroep. Er wordt gemikt op zowel de lifetime sporter als de niet-sporter. Het ‘Sportelteam’ zal in samenwerking met de lokale Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
103
sportdiensten de 50-plussers testen op hun fysieke fitheid (via een specifieke mobiele testbatterij) en hen kennis laten maken met een aangepast en plaatselijk sportaanbod. De ‘Sportelwebsite’, gericht op de sportactieve 50-plusser, zal verder worden uitgebreid. 1.6 Sportpromotie is een permanente opdracht Pagina 27 Inzake sportpromotie gaat Bloso een partnership aan met zoveel mogelijk Sport voor Allenactoren. Dit partnership bestaat in 2010 uit de samenwerking met de provinciale en gemeentelijke sportdiensten en de VGC, de Vlaamse sportfederaties en organisaties voor sportieve vrijetijdsbesteding en de Stichting Vlaamse Schoolsport. 2.1. Het lokaal Sport voor Allen-beleid (lokaal sportbeleid) bestendigen en de lokale besturen begeleiden bij de uitwerking hiervan Pagina 29 Het Sport voor Allen-decreet van 9 maart 2007 is nog vrij recent. De uitvoering ervan komt op kruissnelheid en biedt voldoende instrumenten om op lokaal niveau tot een degelijk uitgebouwd, gediversifieerd en kwalitatief sportbeleid te komen. Het begeleiden van de besturen bij het vervullen van de decretale verplichtingen m.b.t. het lokaal Sport voor Allen-decreet gebeurt door Bloso zowel individueel (vraaggestuurd) als collectief. Hierbij ligt het accent op de administratieve verplichtingen (sportbeleidsplannen, subsidiereglementen, sportgekwalificeerde ambtenaar, sportraad, jaarlijks verslag en evaluatie). De advisering en begeleiding gebeuren via de vernieuwde Bloso-website, door middel van infosessies en dagdagelijks via telefoon en e-mail. In 2010 hadden de infosessies ‘jaarlijks verslag en evaluatie’ als thema. Aangezien de VGC een nieuw sportbeleidsplan indient voor 2011-2015 kan extra begeleiding of communicatie worden voorzien. Conform de beheersovereenkomst in het kader van het Sport voor Allen-decreet ondersteunt en begeleidt het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid vzw (ISB) de gemeenten bij de uitvoering van het Sport voor Allen-decreet. In 2010 werden drie specifieke begeleidingstrajecten afgerond. Één traject met de focus op de impulssubsidies, dat resulteerde in een publicatie ‘De jeugdsportcoördinator, visie en praktijk’ en twee trajecten gericht op sport en kansengroepen. In het najaar werd gestart met de ondersteuning van sportdiensten bij de tussentijdse evaluatie van de sportbeleidsplannen o.a. met de ontwikkeling van een handleiding en de organisatie van intervisies. Aangezien de sportbeleidsplanperiode voor gemeenten en provincies loopt tot en met 2013 blijft de begeleiding van de besturen bij het vervullen van hun decretale verplichtingen grotendeels analoog aan 2010. Daarnaast zal in 2011 gestart worden met een steekproefmatige visitatie ter plaatse. Tevens zullen de gemeenten en provincies vóór 1 september 2011 een tussentijdse evaluatie van hun sportbeleidsplan indienen. Ook voor de VGC wordt de begeleiding zoals voorzien verder gezet nadat de decretale aanvaardingsprocedure van hun nieuwe sportbeleidsplan 2011-2015 afgerond is. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
104
In 2011 ligt de focus van het ISB op de ondersteuning van de gemeenten bij de tussentijdse evaluatie van het sportbeleidsplan via intervisies en training. Daarnaast wordt verder gewerkt aan concrete ondersteuning van sportdiensten op het vlak van anders-georganiseerde sport en het aanbieden van een laagdrempelig sportaanbod voor kansengroepen. Daarnaast bevatten zowel het decreet van 9 maart 2007 houdende de subsidiëring van gemeente- en provinciebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het voeren van een Sport voor Allenbeleid, als het decreet van 13 juli 2001 houdende de regeling van de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisatie en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding stimuli om de kwalificatiegraad van de sportbegeleiders te verhogen.
2.6 Verhogen van de kwalificatiegraad van sportbegeleiders op het terrein Pagina 32 Zowel het decreet van 9 maart 2007 houdende de subsidiëring van gemeente- en provinciebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het voeren van een Sport voor Allenbeleid, als het decreet van 13 juli 2001 houdende de regeling van de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, de koepelorganisatie en de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding, bevatten stimuli om de kwalificatiegraad van de sportbegeleiders te verhogen. Sinds het academiejaar 2009-2010 worden de afgestudeerde Masters Lichamelijke Opvoeding systematisch opgenomen in de databank van de Vlaamse Trainersschool en automatisch nominatief ingeschaald als Initiator in acht verschillende sporttakken, waardoor ze op lijsten met gekwalificeerden beschikbaar worden voor de sportfederaties, gemeenten en sportverenigingen. Daarnaast worden in de databank van de Vlaamse Trainersschool dit najaar bij alle reeds eerder gekende Licentiaten/Masters en Regenten/Bachelors L.O. - ongeveer 7000 - de kwalificaties toegevoegd waarvoor ze gelijkgesteld zijn. In het kader van het lokaal Sport voor Allen-decreet kunnen de gemeenten een beroep doen op een impulssubsidie met als thema ‘de kwaliteit van de jeugdsportbegeleider in de sportverenigingen, aangesloten bij een erkende Vlaamse sportfederatie, verhogen’. Via deze impulssubsidie worden de sportverenigingen dus aangezet om meer en betere (hogere kwalificatiegraad) jeugdsportbegeleiders en jeugdsportcoördinatoren in te zetten in de jeugdwerking. Via de verplichte opvolging van indicatoren zal gedurende de periode 2009-2013 de evolutie opgevolgd kunnen worden. In 2010 stapten 275 gemeenten in het impulsbeleid, waarbij in de gemeentelijke subsidiereglementen extra aandacht gaat naar de kwalificaties van de sportbegeleiders. 5.2 Opvolging btw-problematiek Pagina 58 In het kader van het Overlegplatform Sport voor Allen werd de werkgroep ‘btwregelgeving voor de sportsector’ opgericht. In deze werkgroep zetelen vertegenwoordigers van de sportfederaties, de VSF, het ISB, de VVP, de VVSG, het Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
105
kabinet, het departement en het Bloso. Het is de bedoeling de knelpunten inzake btw die zich voordoen bij de verschillende sportactoren op te lijsten. Het KPMG rapport inzake btw-regelgeving in de sportsector (2009) werd eveneens besproken in deze werkgroep en zal mee geïntegreerd worden in de visienota die deze werkgroep bij het begin van 2011 zal afleveren. 6.1. Goed onderhouden, duurzame en functionele sportaccommodaties in de onmiddellijke omgeving Pagina 59 Er werd in het najaar een tussentijdse evaluatie van het Vlaams Sportinfrastructuurplan opgestart, die tevens kaderde in een bredere bevraging over de noden aan sportinfrastructuur bij alle lokale besturen. Hoewel de budgettaire ruimte beperkt is en naast het Vlaams sportinfrastructuurplan nieuwe grote infrastructuurprojecten niet meteen realiseerbaar zijn, werden toch nog enkele topsportinfrastructuurprojecten of bovenlokale sportaccommodaties ondersteund én in 2010 voltooid. Dit zijn meerbepaald een regionale Vlaamse sportinfrastructuur in Brussel-Noord, de overkapping van de ijsbaan in Herentals en een topsporthal in Antwerpen-Noord. Voor de tussenkomst van 30% in de jaarlijkse beschikbaarheidsvergoeding die de lokale besturen aan de private projectvennootschap dienen te betalen, in ruil voor het beschikbaar zijn en houden van hun sportinfrastructuur, werd op de begroting 2011 een bedrag van 454.000€ voorzien. Daarnaast werd 724.000€ werkingsmiddelen voorzien voor het opmaken van DBFMovereenkomsten, bestekken, het voeren van de verschillende gunningprocedures, het inhuren van externe financiële, juridische en technische expertise, enz. Op basis van de resultaten van de bevraging rond sportinfrastructuur bij alle lokale besturen, zal het Sportinfrastructuurplan waar nodig bijgestuurd worden en aan het Vlaams sportinfrastructuurbeleid in het algemeen vorm gegeven worden.
6.2 De Vlaamse Regering stimuleert een optimaal gebruik van de aanwezige Sportinfrastructuur Pagina 60 De bevraging rond het ‘Vlaams Sportinfrastructuurplan’ evenals de alomvattende en continue inventarisatie van de beschikbare sportinfrastructuur in Vlaanderen door het Bloso zal het gemeentelijke beleidsniveau een beter inzicht geven in de spreiding en bijgevolg ook in de eventuele behoefte aan nieuwe bijkomende sportinfrastructuur of renovatie van de bestaande sportinfrastructuur. De beschikbare informatie zal worden gebruikt voor de actualisatie van de behoeften en de planning van sporthallen, overdekte zwembaden en grassportvelden in Vlaanderen. Deze info kan ook ingeschakeld worden bij beleidsdomeinoverschrijdend overleg en adviesverlening inzake de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen op lokaal, provinciaal en Vlaams niveau. Indien nodig kan de verworven informatie ook aangewend worden om het ‘Vlaams Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
106
Sportinfrastructuurplan’ bij te sturen en het Vlaams sportinfrastructuurbeleid op middellange termijn te oriënteren. . 7.4 De Vlaamse overheid informeert de sportsector en de bevolking via een actieve Communicatie Pagina 66 De website ‘Sportelen’ motiveert senioren om deel te nemen aan sportactiviteiten en tegelijk een sociaal netwerk uit te bouwen. Bij zowat alle activiteiten en campagnes worden ook folders en affiches verspreid, doorgaans via de gemeentelijke sportdiensten, om meer mensen aan te zetten meer aan sport te doen. Die inspirerende en motiverende boodschap is ook het uitgangspunt bij de radio- en tvspots die ter ondersteuning van de sportpromotionele acties en campagnes via nationale en regionale tv-kanalen en radiozenders uitgezonden worden.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
107
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Voetbalstadions in Vlaanderen Pagina 10 Het plan voor de ondersteuning van de voetbalstadions werd deskundig aangepast en in overeenstemming gebracht met de objectieven van de WK-kandidatuurstelling voor 2018/2022. Opleiding en vorming van Buurtsportbegeleiders Pagina 17 Met dit initiatief wordt de versterking en de creatie van nieuwe lokale buurtsportinitiatieven in de directe woon- en leefomgeving in centrumsteden gestimuleerd. Sommige centrumsteden zullen in 2011 nog bijkomende buurtsportanimatoren aanwerven volgens het opgegeven groeipad zodat ook hun werking op kruissnelheid kan komen. Het project Vecht en Dans Het project ‘Vecht en Dans’ in Antwerpen omvat twee deelluiken: een vechtsportproject en een dansproject. Via het project wordt geprobeerd om jongeren uit kansengroepen te stimuleren om op autonome basis structuren naar organisatie en begeleiding uit te zetten voor vecht- en dansactiviteiten. In het afgelopen werkingsjaar focuste het project op de volgende doelstellingen: competentieversterking van trainers en jongeren, versterking op het niveau van het functioneren van de club en expertisedeling. Voor het vechtsportluik van het project werd op maat van de verschillende vechtsportclubs gewerkt, rekening houdend met hun heterogene organisatiestructuur en uitbouw. Jongeren werden actief betrokken bij de organisatie van activiteiten voor hun eigen club. Door middel van vorming en opleiding op maat werd de competentie van de trainers verhoogd. Bij het dansproject ligt de focus op het bereiken van meisjes (Roma-meisjes, Afrikaanse meisjes, autochtone meisjes uit het BSO) die via het klassieke sportaanbod minder gemakkelijk bereikt worden. De verschillende initiatieven werden opgericht onder de vorm van danscollectieven in samenwerking met partners zoals scholen en culturele centra. Om de scholen medeeigenaar van deze projecten te maken, werd gestart met diverse gestructureerde overlegmomenten. Het project ‘Sport in Grootsteden’ Pagina 14 In vijf centrumsteden zal het Bloso, in samenwerking met de plaatselijke sportdiensten, laagdrempelige sportpromotionele evenementen met bijzondere aandacht voor kansengroepen organiseren. Om de toegankelijkheid voor en de participatie van kansengroepen te faciliteren zal ondermeer specifieke promotie en communicatie worden gevoerd. Hiervoor zal er nauw worden samengewerkt met o.a. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
108
welzijnsorganisaties, armoedediensten, lokale bestaande netwerken en verenigingen waar kansengroepen het woord nemen, lokale antennes in specifieke wijken, de lokale scholen en de OCMW’s. (pag 24 – punt armoedebeleid – alinea 2) Sportstad van Vlaanderen Pagina 25 De stad Gent zal in 2011 invulling geven aan het project “Gent - Sportstad van Vlaanderen” door de uitwerking van strategische doelstellingen rond infrastructuur, promotie, sensibilisatie, ontsluiting, ondersteuning en uitstraling naar Vlaanderen. (pag 25 – punt Structureel beleid naar kansengroepen – alinea 6)
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
109
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie Het project ‘Open Stadion’ Pagina 13 In totaal werkten in 2010 veertien Vlaamse en Brusselse voetbalclubs uit eerste en tweede klasse een project uit met het accent op participatiebevorderende initiatieven voor kansengroepen in samenwerking met lokale partners. In 2011 werken de geselecteerde clubs hun project uit met aandacht voor de monitoring van de kansengroepen die effectief worden bereikt. Het project ‘Opleiding en Vorming van Buurtsportbegeleiders’ Pagina 13 De projectplannen van de acht centrumsteden die eind 2008 werden ingediend zullen ook in 2011 verder geïmplementeerd worden. Centrale doelstelling in 2011 blijft het creëren van nieuw of bijkomend buurtsportaanbod, waarbij mensen uit kansengroepen aangespoord worden tot regelmatige en duurzame sportbeoefening. Buurtsportmedewerkers zullen zelfstandiger buurtsportactiviteiten voorbereiden en begeleiden en hun sporttechnische en beroepsgerichte opleiding verder afwerken. Sommige centrumsteden zullen in 2011 nog bijkomende buurtsportanimatoren aanwerven volgens het opgegeven groeipad zodat ook hun werking op kruissnelheid kan komen. Het project ‘Sport in Grootsteden’ Pagina 14 In vijf centrumsteden zal het Bloso, in samenwerking met de plaatselijke sportdiensten, laagdrempelige sportpromotionele evenementen met bijzondere aandacht voor kansengroepen organiseren. Om de toegankelijkheid voor en de participatie van kansengroepen te faciliteren zal ondermeer specifieke promotie en communicatie worden gevoerd. Hiervoor zal er nauw worden samengewerkt met o.a. welzijnsorganisaties, armoedediensten, lokale bestaande netwerken en verenigingen waar kansengroepen het woord nemen, lokale antennes in specifieke wijken, de lokale scholen en de OCMW’s. (pag 24 – punt armoedebeleid – alinea 2) 1.4. Het sportbeleid besteedt bijzondere aandacht aan kansengroepen Armoedebeleid Pagina 20 Op het ‘Europees Congres Lokale Sportparticipatie sociale inclusie en bestrijding van armoede’ dat plaats vond in oktober 2010 konden een 150-tal experts informatie en beste praktijken uitwisselen op het gebied van sociale inclusie in en door sport. Daarnaast werden er ook conclusies en aanbevelingen geformuleerd, zowel voor steden en gemeenten, lidstaten, als voor de Europese Commissie. Tijdens de formele Raad van de EU Ministers Sport op 18 november 2010 worden Conclusies van de Raad van de EU over de rol van sport voor sociale inclusie besproken.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
110
Interculturaliteit Pagina 21 In 2010 werden de eerste voorbereidende stappen gezet om in samenspraak met praktijkwerkers en experts tot een plan van aanpak te komen om de participatie van allochtonen aan sport te verhogen. Daarbij gaat bijzondere aandacht naar de participatie van jonge kinderen vrouwen, competentieontwikkeling via de sport en instroom via inburgeringtrajecten. Het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media heeft opdracht gekregen om samen met Demos vzw deze denktank van experts coördineren.
en de de te
In het najaar van 2010 werden in samenwerking met een aantal sportactoren (ISB, VSF, Bloso, Antwerpen sportstad) en vzw de Acht een studiedag en een aantal studieavonden georganiseerd rond sport en diversiteit met de focus op het etnischculturele voor sportclubs en sportraadleden. Met de organisatie van ‘Sportmix’ werd in 2010 een interactief sportevenement georganiseerd voor allochtone en autochtone jongeren.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
111
Beleidsbrief MEDIA 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur Nihil
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Nihil
3. Aandachtspunten Inburgering en integratie 1.1.7. Leesbevordering Pagina 11 Het leesbevorderingproject “Kranten in de Klas” wordt algemeen positief onthaald. (…) Sinds het schooljaar 2006-2007 is de actie uitgebreid naar nieuwe specifieke doelgroepen zoals studenten uit Gemeenschapsinstellingen voor bijzondere jeugdbijstand, het tweedekansonderwijs, de inburgeringstrajecten enz. 1.5. Media als koplopers in diversiteitsbeleid Pagina 18 Een diversiteitsbeleid in de media moet vertrekken vanuit een integrale benadering. Idealiter moet een diversiteitsbeleid impact hebben op het vlak van het personeel, het aanbod en het publiek. De media moeten in hun geheel een afspiegeling zijn van de hele samenleving. Ik ben ervan overtuigd dat de aanwezigheid van diverse perspectieven op de werkvloer een positieve impact kan hebben op de diversiteit en kwaliteit van het aanbod. (…) Ook andere gesubsidieerde media-actoren, zoals de regionale televisie-omroepen, hebben een belangrijke rol te spelen. Zij kunnen eveneens inzetten op interculturele programma’s of hun aandacht verscherpen inzake beeldvorming over kansengroepen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
112
Werk en Sociale Economie (WSE) Beleidsbrief WERK 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur IV. Partnerschappen versterken 13. Privaat-publieke samenwerking 13.4. Een lokaal verankerd werkgelegenheidsbeleid Pagina 56-57 De Vlaamse regering hechtte op 23 juli 2010 haar goedkeuring aan het groenboek over de "interne staatshervorming". Daarin zet de Vlaamse regering haar algemene visie op de interne bestuurlijke organisatie uiteen en formuleert ze per beleidsdomein doorbraken op korte en lange termijn. Het groenboek zal resulteren in een witboek over de interne bestuurlijke organisatie dat aan het Vlaams Parlement wordt voorgelegd. Uitgaande van het principe van "subsidiariteit" waarbij beleid op dat niveau wordt vormgegeven en uitgevoerd dat er het best voor geschikt is, ligt de klemtoon binnen het beleidsdomein werk en sociale economie enerzijds op het Vlaams regeringsniveau en anderzijds bij de lokale besturen. Regionale verschillen op de lokale arbeidsmarkt, en meer bepaald de specificiteit van de grote steden, maken lokale accenten en invulling binnen het arbeidsmarktbeleid wenselijk. Maar het geven van meer lokale autonomie binnen de contouren van het Vlaamse arbeidsmarktbeleid veronderstelt wel een zekere schaalgrootte, lokale samenwerking, bestuurlijke daadkracht, en visie en expertise die gebundeld wordt in een onderbouwd lokaal werkgelegenheidsplan. Er dient dus een onderscheid gemaakt te worden tussen de grote steden Antwerpen en Gent, de andere centrumsteden en de overige lokale besturen. Het versterken van het lokaal werkgelegenheidsbeleid binnen de contouren van het Vlaams arbeidsmarktbeleid zal bijgevolg een asymmetrische oefening worden. Er kan daarbij gedacht worden aan een grotere rol in de programmaontwikkeling en -uitvoering voor de steden Gent en Antwerpen via een versterking en uitdieping van de huidige samenwerkingsovereenkomsten tussen VDAB, Stad en OCMW. Daar kunnen binnen een Vlaams afsprakenkader ook vrijheidsgraden worden voorzien voor de lokale VDAB om samen met de betrokken lokale besturen acties op te zetten die beantwoorden aan specifieke lokale behoeften. Voor de andere regio’s en steden kan gewerkt worden met intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die bottom-up tot stand komen. In 2010 werd er in het kader van VIONA een onderzoek uitbesteed over de regionale verschillen op de arbeidsmarkt. Dit onderzoek zal meer duidelijkheid brengen over de regionale verschillen op de arbeidsmarkt en de mogelijk te verwachten evoluties.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
113
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Geen aandachtspunten
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie Omgevingsanalyse A. De Vlaamse arbeidsmarkt na de financieel-economische crisis Een werkloosheid met vele gezichten Pagina 8 Het aantal werkzoekenden in Vlaanderen ligt vandaag 22% hoger dan voor het uitbreken van de economische crisis. Aanvankelijk waren het vooral de jongeren en de uitzendkrachten die het slachtoffer werden, maar naarmate de crisis vorderde en voornamelijk in de industrie zijn tol eiste werden ook veel mannen, kortgeschoolden en allochtonen werkloos. In de voorbije twee jaar steeg het aantal allochtone nietwerkende werkzoekenden (nwwz) met +33%, het aantal mannen met +30%, het aantal jongeren met +24% en het aantal kortgeschoolden met +16%. Ongeveer de helft van alle nwwz zijn kortgeschoold, en meer dan 40% is al langer dan een jaar werkzoekend. Totaal aantal allochtone nwwz (september 2008): 35.439 Totaal aantal allochtone nwwz (september 2010): 47.224 B. De arbeidsmarkt van de toekomst De arbeidsmarkt in 2020 Pagina 10 Werkzaamheidsgraad niet-EU-bevolking in 2009: 43,8 % Streefdoel volgens het Pact 2020: 54,8% De werkzaamheidskloof met 55-plussers, maar laaggeschoolden, is bij de allerbreedste in Europa.
ook
met
allochtonen
en
Inleiding Pagina 13 Niet alleen voor de 50-plussers maar ook voor de andere kansengroepen dringt bijkomende actie zich op. Dat doen we traditioneel via de sluitende maatpakaanpak voor werkzoekenden en via het impulsbeleid evenredige arbeidsdeelname en diversiteit. Maar via het WIP schakelen we ook nog een versnelling hoger met een specifieke aanpak naar een aantal bijkomende kwetsbare groepen (mensen in armoede, MMPP, laaggeletterden, ….). I. Een activerend werkgelegenheidsbeleid 1. Bestrijden van structurele werkloosheid 1.1. Een sluitend maatpak garanderen aan alle instromende werkzoekenden van 25 tot 50 jaar Pagina 15-16 Een aandachtspunt dat we nu reeds zien opduiken en dat we ook meenemen uit het vorige model is de geringere deelname van werkzoekenden uit de kansengroepen (allochtonen, kortgeschoolden, 50+ en personen met een arbeidshandicap) dan we Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
114
op basis van hun aandeel in de werkzoekendenpopulatie zouden verwachten. Recent onderzoek van de VDAB-studiedienst levert ook sterke aanwijzingen op van een tweedeling tussen werkzoekenden die duurzaam uitstromen en anderen die een (grote) kans maken om in een snelle opeenvolging van uit- en instroom terecht te komen waaruit ze maar moeilijk (of helemaal niet) kunnen ontsnappen. Vooral de groep die niet duurzaam uitstroomt, dient verder onderzocht waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan elementen zoals: competenties, motivatie, socioculturele factoren en andere aspecten van de inzetbaarheid. De omschakeling van de sluitende aanpak naar het sluitend maatpak, met een gedifferentieerde aanpak op basis van het profiel en de specifieke noden van elk individu, is onmiskenbaar een stap in de goede richting, ook voor deze groep van werkzoekenden. 4. Versterking partnerschap werk-economie 4.3. Een specifieke aanpak voor ondernemerschap Pagina 26-27 In uitvoering van het pilootproject ‘Intensief NT2-traject* gekoppeld aan een ondernemersopleiding’ in uitvoering van het WIP (Werk- en Investeringsplan), wordt in samenwerking met de Huizen van het Nederlands, de Centra voor Volwassenenonderwijs/NT2, SYNTRA Vlaanderen, de VDAB en met cofinanciering van het ESF gewerkt aan geïntegreerde trajecten voor anderstaligen (inburgeraars, nieuwkomers, oudkomers, werkenden, werkzoekenden) met ondernemersaspiratie die kampen met een (ernstige) taalproblematiek. Het doel is werkzoekenden of werknemers op te vangen die onvoldoende taalvaardig zijn en een zelfstandige activiteit willen opstarten, of een opleiding in het kader van ondernemerschap willen volgen. Op een geïntegreerde, efficiënte en rendabele wijze wordt men gedurende 1 jaar begeleid naar ondernemerschap. Van in het begin wordt de aandacht voor ondernemerscompetenties gecombineerd met de taal die hiermee samengaat. Deze initiatieven gingen in september 2010 van start in Antwerpen en Gent en worden gefinancierd met WIP-middelen. In het voorjaar van 2011 worden ze geëvalueerd, waarna in juni 2011 de deelnemers de basiskennis verworven zullen hebben (zowel wat betreft taal, professionele competenties als ondernemerscompetenties) om te kunnen starten als ondernemer. In het najaar starten we, in samenwerking met de betrokken agentschappen en actoren, met een beleidsevaluatie van de trajecten naar ondernemerschap voor werkzoekenden met het oog op een meer integrale trajectbenadering. Competentieversterking, gericht taalbeleid, maar ook maatoplossingen voor gefailleerden en andere kansengroepen, zijn hierbij uiteraard aandachtspunten. Op basis hiervan zal ik, samen met mijn collega’s bevoegd voor de Economie en de Sociale Economie, de contouren vastleggen voor een nieuw kader dat vanaf 2012 operationeel is voor de oriëntatie en begeleiding van werkzoekenden naar een succesvolle zelfstandige activiteit. * NT2 = Nederlands tweede taal / Nederlands voor anderstaligen
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
115
6. Werk maken van een sluitend taalbeleid 6.1. Geleidelijke invoering van het sluitend taalbeleid Pagina 30 Het sluitend taalbeleid voor alle anderstalige werkzoekenden werd in het najaar van 2009 in de dienstverlening van de VDAB ingevoerd. Elke nieuw ingeschreven werkzoekende zal kort na de inschrijving gescreend worden op de kennis van het Nederlands. Zo nodig wordt doorverwezen naar een Huis van het Nederlands voor testing of niveaubepaling, en wordt verwezen naar een gepaste opleiding Nederlands tweede taal (NT2) als onderdeel van een traject naar werk. Anderstalige werkzoekenden kunnen zo doorverwezen worden naar een basiscursus Nederlands gegeven door de erkende onderwijsverstrekkers, of naar een vervolgcursus Nederlands bij dezelfde partners of doorstromen naar een beroepsgerichte schakelopleiding NT2 van de VDAB. Indien de kennis van het Nederlands ontoereikend is om verdere stappen richting werk te zetten wordt het een verplicht onderdeel in de trajecten naar werk. Taalverwerving wordt immers aanzien als een passende opleiding en is dus verplicht. Die verplichting geldt zowel voor het basisniveau Nederlands als voor een vervolgcursus die wordt opgenomen in een trajectovereenkomst. Ook in de Vlaamse rand rond Brussel geldt deze verplichting en wordt het weigeren van een NT2 opleiding door anderstalige werklozen van wie geoordeeld wordt dat ze die NT2 opleiding nodig hebben beschouwd als het weigeren van een passende opleiding en kan zo ook uitmaken van een transmissie naar de RVA. Met het oog op mogelijke sanctionering. Werkzoekenden waarbij de slaagkansen op tewerkstelling ook zonder kennis van het Nederlands realistisch zijn, of die aangeven snel aan het werk te willen, krijgen 4 maanden tijd om actief werk te zoeken zonder dat een verplichting voor taalopleiding wordt opgelegd. Gedurende die 4 maanden wordt de werkloze wel nog opgevolgd door de VDAB. Indien er binnen deze tijdsspanne geen job gevonden wordt, volgt alsnog de verplichting om Nederlands te leren. Het gaat hier om een progressieve invoering die ingebed wordt in de bestaande sluitende preventieve en curatieve aanpak van de VDAB. Het betreft dus telkens om stromen van werkzoekenden, eerder dan de stock. In principe zal iedereen geleidelijk aan bereikt worden. Binnen de VDAB is elke consulent zich bewust van zijn rol in het sluitend taalbeleid en onderneemt daarvoor de gepaste acties. Terwijl de inwerkingsconsulenten worden ingezet voor de begeleiding van inwerkingstrajecten (zie verder) wordt van de andere VDAB-consulenten ook verwacht dat ze dienstverlening verlenen aan alle anderstaligen. Het sluitend taalbeleid wordt dus door àlle consulenten verwezenlijkt. De VDAB werkt aan de ontwikkeling van een intern monitoringinstrument waarmee kan worden nagegaan of het aantal personen met beperkte kennis van het Nederlands bij wie nog geen NT2-actie is opgenomen in hun traject naar werk, effectief aanzienlijk daalt. Deze tool zou in het najaar 2010 operationeel zijn.
6.2. De aansluiting inburgering-inwerking optimaliseren Pagina 31 Het hebben van werk is de belangrijkste hefboom en integratiemechanisme voor inburgering. Sinds de vernieuwing van het inburgerings- en inwerkingsdecreet verwijst het onthaalbureau zowel nieuw- als oudkomers met een professioneel perspectief door naar de VDAB voor een secundair traject richting werk. Zowel voor Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
116
de doelgroep inburgering, doorverwezen door de onthaalbureaus, als voor betrokkenen die zich rechtstreeks aanmelden bij de VDAB organiseert de VDAB het inwerkingsbeleid. Voor deze anderstaligen werkzoekenden, zowel nieuw- als oudkomers regisseert ze het NT2 aanbod, in de trajecten richting werk, en geeft verder inhoud aan die inwerkingstrajecten via andere competentieversterkende modules. In principe moet voor de start van het inwerkings- of secundair traject al (elders) het basisniveau NT2 behaald zijn. De VDAB kan oudkomers die zich rechtstreeks aanmelden ook doorverwijzen naar het onthaalbureau voor een vormingsmodule maatschappelijke oriëntatie of naar het Huis van het Nederlands voor NT2. Uit het HIVA evaluatieonderzoek van 2010 blijkt dat de samenwerking tussen de onthaalbureaus en de VDAB in de meeste regio’s verbeterd is. Er zijn duidelijke afspraken gemaakt rond de regisseursrol van de VDAB inzake de trajecten richting werk en de communicatie tussen de betrokken partners, waaronder ook de onderwijsaanbieders van het basisniveau NT2, is verbeterd. Maar uit het HIVAevaluatieonderzoek inburgering blijkt ook dat het voor de VDAB niet evident is om inburgeraarsinwerkingsklanten door te verwijzen naar het onthaalbureau voor het volgen van een inburgeringstraject. Voor VDAB-consulenten is het gebrek aan een screeningsinstrument om de nood aan inburgering in te schatten hierin bepalend. Met de implementatie van de instaptoets maatschappelijke oriëntatie trachten we aan dit knelpunt te verhelpen. Door de afspraken over registratie hebben we nu een beter zicht op het aantal werkzoekenden dat een cursus bij de onderwijspartners volgt. Toch blijft de informatie-uitwisseling soms moeilijk, wat de garantie op sluitendheid bemoeilijkt. De komende maanden/jaren zal daarom prioritair worden ingezet op het vervangen van de Kruispuntbank Inburgering (met voorziene oplevering eind 2012). In afwachting hiervan voorzien de VDAB en "Inburgering" de mogelijkheid om via een éénvoudige knop gegevens i.v.m. belangrijke stappen in het traject van de persoon bij de partner (nuttige basisinfo) zelf op te vragen (ad hoc uitwisseling van info op vraag via de respectievelijke registratiesystemen). Dit zal normaliter eind 2010 operationeel zijn. Soms worden er nog wachttijden voor het basisniveau Nederlands vastgesteld wat een snelle doorstroming bemoeilijkt. Mede daarom werd begin 2010 in het kader van VIONA een studieopdracht uitbesteed die de organisatie van een sluitend aanbod NT2 voor werkzoekenden en werknemers zal onderzoeken, de lacunes in kaart moet brengen en mogelijke oplossingen aangeven. Eind april 2011 zullen we over de resultaten beschikken. . 6.3. Een specifieke aanpak voor anderstalige nieuw- en oudkomers Pagina 3132 In de VDAB is er een betere doorstroom tussen de trajectbegeleiding en de acties gericht op competentieversterking (waaronder de schakelpaketten NT2). De VDAB werkt aan zo kort mogelijke, intensieve, contextgebonden en functiegerichte opleidingen NT2 om de motivatie te verhogen en de drempels voor deelname weg te werken. De inzet van tolken moet de moeizame eerste contacten met mensen met lage taalvaardigheid verhelpen. Er wordt ingezet op flexibele vormen van taalverwerving en geïntegreerde leertrajecten. Het klassieke aanbod schakelpakketten zal vernieuwd worden en het aanbod werd uitgebreid. De werking is meer outputgericht, waarbij vooraf wordt Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
117
onderzocht hoeveel anderstaligen in een bepaalde sector aan het werk zouden kunnen gaan, of kunnen doorschuiven naar een finaliteitsopleiding. Zo wordt het aanbod schakelpaketten uitgebreid met ondermeer een nieuwe cursus voor de secundaire sector (“Sector 2”) waar met meer maatwerk in kleine groepjes wordt gewerkt. Ook nieuw is het traject voor de zorgsector (‘ZORGkabiNED’ een schakelpakket NT2 voor verzorgenden en verpleegkundigen), waarin anderstalige werkzoekenden veel meer op maat (ook individueel) benaderd worden en tijdens de NT2-opleiding tegelijk ook oriëntatie/stage-ervaring opdoen. Er is echter een tekort op de opleidingsmarkt aan finaliteitsopleidingen voor de zorgsector en ook voor een aantal technische knelpuntopleidingen is er onvoldoende aanbod om de aanvragen naar opleiding en de doorstroom vanuit NT2 opleidingen op te vangen. De samenwerking met bedrijven en het opvoeren van de capaciteit aan finaliteitsopleidingen binnen onderwijs moet hiervoor soelaas bieden. De VDAB voorziet ook in een voortraject NT2 en trajectbegeleiding voor werkzoekenden met ondernemersaspiraties. Met het (proef)project ‘anderstalig ondernemen’ (start september 2010 in het kader van de uitvoering van het WIP) wordt geprobeerd om anderstaligen zonder of met basiskennis Nederlands in één jaar via een aaneensluitend traject (NT2 en bedrijfsbeheer) te brengen tot de creatie van een eigen onderneming. In dat kader hebben de aanbodverstrekkers NT2, SYNTRA-Vlaanderen en de VDAB een intensieve samenwerking opgezet en zijn materialen, duurtijden, opleidingsinhouden, etc. op elkaar afgestemd in de regio’s Antwerpen en Gent. Kandidaat-ondernemers kunnen ook intekenen op opleidingen met een taalcoach bij SYNTRA-Vlaanderen. Ook ondersteuningsprogramma’s zoals Nederlands op de Opleidingsvloer (NodO), waarbij cursisten in beroepsopleiding op de opleidingsvloer ondersteund worden door een taalinstructeur of in aparte taallabo's hun kennis kunnen bijschaven. Nederlands op de Werkvloer (NodW) en IBO met taalondersteuning (IBO-T) worden uitgebreid, vernieuwd en verder gezet. Er zal een promotiecampagne voor NodW en ten aanzien van het taalbeleid binnen bedrijven gevoerd worden. In 2010 en 2011 worden in het kader van het WIP jaarlijks 3.125.000 euro extra middelen ingezet in uitvoering van het sluitend taalbeleid. Deze extra middelen worden vooral ingezet in de competentiecentra van de VDAB om de verhoogde instroom in de VDAB-NT2 opleidingen op te vangen. Zo zullen er zowel in 2010 als in 2011 1.250 extra mensen met een schakelpakket NT2 opgeleid worden. Een deel van die schakelopleidingen werd per provincie uitbesteed aan derden. Daarenboven worden de trajecten naar knelpunt- en toekomstberoepen eveneens uitgebreid met WIP middelen, en krijgen die ook geïntegreerde NT2 ondersteuning. Ook zullen er in functie van de noden jaarlijks 250 extra trajecten Nederland op de Opleidingsvloer (NodO) worden georganiseerd. Ook de samenwerking met SYNTRA Vlaanderen om anderstaligen met aspiraties ondernemerschap in één jaar met een traject NT2 én bedrijfsbeheer te begeleiden tot en met de start van hun onderneming wordt vanuit de WIP middelen bekostigd. Op 15 december 2008 organiseerde de overheid de derde rondetafelconferentie NT2 met experten en de betrokken aanbodverstrekkers. In opvolging van deze conferentie keurde de vorige regering op 15 mei 2009 een nieuw afsprakenkader NT2 goed met afspraken over wie welke opleiding zou organiseren en over de uitwisseling van gegevens. Dit trad in werking op 1 september 2009. Gelet op de geleidelijke opstart eind 2009, is het nog te vroeg om een kwaliteitsvolle evaluatie van het afsprakenkader NT2 en het sluitend taalbeleid uit te voeren. Met alle betrokken organisaties werd dan ook beslist om het afsprakenkader te evalueren 2 Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
118
jaar na implementatie ervan (met een tussentijdse opvolging en bijsturing na 1 jaar) Een eerste tussentijdse betrouwbare kijk zal dus pas kunnen bekomen worden begin 2011, op basis van een vol jaar werking in 2010. 6.4. Een specifieke aanpak voor laaggeletterden Pagina 32-33 Er wordt ingezet op een betere en systematische detectie van de problematiek. In de periode 2009-2011 wordt een screeningsinstrument ontwikkeld voor laaggeletterdheid door het Centrum voor Taal en Onderwijs in opdracht van het Departement Onderwijs (met de VDAB en de Centra voor Basiseducatie als nauw betrokken partners). De detectie verloopt in 2 stappen. Er werd een indicatortest ontwikkeld om de consulenten een tool te geven voor een ruwe en snelle detectie van laaggeletterdheid. Daarnaast werd een uitgebreider screeningsinstrument ontworpen dat de competentiecentra van de VDAB en de Centra voor Basiseducatie moet toelaten om verder te gaan op de resultaten van de indicatortest, te bepalen op welk domein de laaggeletterdheid zich situeert (taal, rekenen) en hoe deze laaggeletterdheid het best geremedieerd kan worden. Voorlopig bevinden beide tools zich nog in de testfase. Dit najaar zullen 350 individuen onderworpen worden aan de indicatortest, 800 tot 850 individuen zullen uitgenodigd worden voor de uitgebreide screening. In de loop van 2011 worden deze instrumenten geïmplementeerd. Modaliteiten en afspraken m.b.t. de implementatie dienen nog verder te worden besproken. Er wordt ook werk gemaakt van de ontwikkeling van een e-learning module voor sensibilisatie van VDAB consulenten i.v.m. problematiek van geletterdheid (definitie, omvang, signalen, oorzaken, gevolgen, …) en hoe dit aan te kaarten en bespreekbaar te maken. Deze module zou ter beschikking moeten zijn van de consulenten eind 2010. In de competentiecentra zal via leerlabo’s door de Centra voor Basiseducatie (CBE) gewerkt worden aan remediëring van geletterdheidproblemen in functie van een beroepsopleiding. Aanbod en vraag worden momenteel verder in kaart gebracht. Door onderwijs werd een oproep gelanceerd naar CBE’s voor geïntegreerde trajecten geletterdheid. Acht van de zestien ingediende projecten werden geselecteerd. De projecten zijn gevarieerd qua context en doelgroep en zijn vernieuwend. Tijdens de proefperiode is het de bedoeling om na te gaan of we het concept van geïntegreerde geletterdheidtraining structureel kunnen verankeren (na evaluatie juni 2011). Zo loopt er in Antwerpen een proefproject van de VDAB in partnerschap met het onthaalbureau en het centrum voor Basiseducatie (CBE) met een flexibel aanbod van geïntegreerde trajecten (voortraject Nederlands, maatschappelijke oriëntatie, beroepsoriënterende modules, vaktechnische opleidingen gecombineerd met NT2 en begeleiding) waarbij instroom mogelijk is voor of na elk onderdeel en korte tewerkstelling via interim mogelijk is zonder de opleiding te moeten onderbreken. Ook SYNTRA Vlaanderen schaart zich achter de aanpak van de geletterdheidsproblematiek via onder meer doorverwijzing en het inzetten van leercoaches. Het agentschap wil ook meer aandacht hebben voor de geletterdheidsproblematiek binnen KMO’s waardoor laaggeschoolden ook in veranderende werkomstandigheden gemakkelijker aan de slag kunnen blijven.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
119
8. Meer sociale innovatie op de Vlaamse arbeidsmarkt en in het bedrijfsleven Pagina 36-38 We ondersteunen organisaties bij de verdere ontwikkeling van een sociaal innovatief, integraal en duurzaam HR-beleid. Hierin volgen we twee sporen. Ten eerste moedigen we sociale partners aan om zelf thema’s op te nemen in het sociaal overleg. Dit gebeurt enerzijds via de nieuwe convenants die met de sectoren worden afgesloten. Hiervan waren er op 23 juli al 22 goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Diversiteit vormt in deze een decretaal verankerd luik, naast zorg voor een goede overgang van school naar arbeidsmarkt en inspanningen voor het bevorderen van een leven lang leren. De sectoren worden uitgedaagd om actief en via een concreet actieplan een aan de sector aangepast ondersteuningsaanbod te ontwikkelen dat aandacht voor diversiteit combineert met competentieversterking en acties op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Naast de sectorconvenants worden sociale partners ook aangespoord om thema’s op te nemen in het sociaal overleg op ondernemingsniveau. Ten tweede continueren en verbreden we de bestaande initiatieven en praktijken op de arbeidsmarkt. Zo blijven we een beleid voeren dat ondernemingen aanspoort om werk te maken van een diversiteitsbeleid (inclusief non-discriminatie), van strategisch competentiemanagement en meer werkbare jobs. We willen ook verkennen hoe we deze afzonderlijke initiatieven kracht kunnen bijzetten via een meer integrale en geïntegreerde aanpak, inzonderheid voor wat de ondersteuning aan ondernemingen betreft. 8.1. Stimuleren van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit Het beleid rond evenredige arbeidsdeelname (EAD) en diversiteit wordt geconsolideerd en verder ontwikkeld. In dat kader zet ik twee centrale instrumenten in: langlopende structurele projecten met de sociale partners en de eigenorganisaties van kansengroepen, en convenants evenredige arbeidsdeelname en diversiteit met de Regionale Economische en Sociale Overlegcomités (RESOC’s). In de convenants worden met de regio’s afspraken gemaakt over aard en aantallen diversiteitsacties en –plannen. Na het recordjaar 2009 met 780 ondernemingen en organisaties die een diversiteitplan hebben opgestart, blijft de ambitie hoog. Ook in 2010 ligt het Vlaamse objectief op 750 diversiteitplannen. Begin september wijst alles erop dat we ook in 2010 dit objectief zullen kunnen waarmaken. 8.1.1. Diversiteitsplannen Ik heb aangekondigd dat de diversiteitplannen verder zullen evolueren naar volwaardige ‘diversiteit, competentie- en sociale innovatieplannen’. In 2010 vertaalt zich dat in volgende initiatieven: - Verder zetten van de aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in de diversiteitplannen; - Opleidingen voor de diversiteitmakelaars, in samenwerking met Flanders Synergy, rond de ongelijke implicaties van een innovatieve arbeidsorganisatie voor het HR-beleid in de onderneming en de effecten voor kansengroepen;
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
120
-
De ontwikkeling van een sensibiliserende en praktische tool rond ‘Eerste hulp bij sociale innovatie’; Verdere uitbouw van de ‘Toolbox EAD’, met opname van instrumenten rond sociale innovatie, geletterdheidverhoging en competentieontwikkeling, maatschappelijk verantwoord ondernemen, leeftijdsscan.
De inhoudelijke verbreding van de diversiteitplannen betekent niet dat de aandacht voor instroom en retentie van kansengroepen vermindert. Elke stap richting verbreding wordt, net als in het verleden, doorgevoerd in overleg met en na advies van de sociale partners en de eigenorganisaties van allochtonen en personen met een handicap. En in de brede, inclusieve aandacht blijft plaats voor categoriale accenten; niet onder vorm van een vrijblijvende intentieverklaring, maar van concrete acties voor personen met een handicap en allochtonen. Tegen eind 2010 willen we deze acties rond hebben, zodat de prioritaire acties al kunnen opgenomen worden in het actieplan 2011 evenredige arbeidsdeelname en diversiteit. 8.1.2. Partnerschap in diversiteit De langlopende structurele projecten met de sociale partners en de eigen organisaties van kansengroepen zijn vastgelegd in protocols die lopen tot eind februari 2012. In jaarlijkse actieplannen worden kwalitatieve en kwantitatieve objectieven vastgelegd. -
In 2010 werd de werking van Jobkanaal, het project van de werkgeversorganisaties VOKA, UNIZO, VERSO en VKW, met middelen uit het werkgelegenheid- en investeringsplan, experimenteel uitgebreid naar de doelgroepen mensen in armoede en kortgeschoolden. In de loop van 2011 zal deze uitbreiding geëvalueerd worden. Daarnaast blijft het kwantitatieve objectief van 5.000 plaatsingen van personen uit de kansengroepen allochtonen, mensen met een arbeidshandicap en 50+ behouden, evenals de objectieven rond sensibilisatie en bedrijfsbezoeken. Ook in 2011 blijven deze objectieven dezelfde.
-
De werknemersorganisaties ABVV, ACLVB en ACV hebben als belangrijkste objectief om via een sensibiliserings- en activeringscampagne jaarlijks in 600 ondernemingen en organisaties waar zij een vertegenwoordiging hebben het brede thema diversiteit op een structurele manier onder de aandacht te brengen en te houden. De betrokkenheid van de werknemers bij het voeren van een diversiteits- en competentiebeleid staat borg voor een hogere slaagkans en meer diepgang. Najaar 2010 gaat een brede multimediale campagne van start die de gemandateerden van de drie vakbonden moet ondersteunen bij hun aanpak. Een van de uitdagingen in 2011 is het ontwerpen van een tool voor de werknemersvertegenwoordigers in de ondernemingsraden en comités om op een actieve en structurele manier werk te maken van een breed diversiteitbeleid.
-
De opdrachten van de taskforce allochtonen en arbeid bij het Minderhedenforum en van de acht activeringsconsulenten bij de federaties van allochtone verenigingen blijven in 2010 en 2011 zo goed als onveranderd. Elke activeringsconsulent begeleidt jaarlijks 75 zeer kwetsbare en kansarme allochtone jongeren in of naar een traject dat tot werk leidt en staat ook in voor kennisoverdracht naar de VDAB. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
121
-
Ook voor het gebruikersoverleg Handicap en Arbeid en het Steunpunt Handicap en Arbeid geldt dat hun opdrachten in 2010 en 2011 doorlopen. Het Steunpunt heeft tot op heden al meer dan dertig dossiers beschikbaar gesteld die inzicht geven in de specifieke situatie van een welbepaalde beperking. Het zijn instrumenten die vooral voor intermediairs en voor de diversiteitmakelaars van groot nut kunnen zijn. Het Steunpunt functioneert dan ook als een tweedelijnshelpdesk.
In 2011 voer ik geen drastische wijzigingen door aan de bestaande maatregelen en de aanpak. Het wordt een jaar van verdieping, van verdere evolutie naar een brede invulling van het diversiteitbeleid, uiteraard in overleg met alle belanghebbenden, maar het wordt vooral ook een jaar van evaluatie. De aanzet daartoe wordt al gegeven in het najaar van 2010 met de evaluatie van de aflopende convenants met de regio’s. Op basis van die evaluatie, die ook een belangrijk luik zelfevaluatie omvat, wil ik begin 2011 komen tot nieuwe convenants met alle regio’s. In de afspraken zal worden vastgelegd hoe de 43 projectontwikkelaars evenredige arbeidsdeelname en diversiteit worden ingezet, en zal concreet worden aangegeven welke diversiteitacties worden opgenomen, wat daarbij de rol is van de projectontwikkelaars, en hoe zal worden samengewerkt met andere partners. Daarbij wil ik specifieke aandacht besteden aan de manier waarop het streven naar een volwaardige diversiteit, competentie- en sociale innovatieaanpak ondersteund kan worden vanuit ESF-projecten. Een goede afstemming tussen de ESF-oproepen en het beleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit is daarbij een vereiste. Ik heb de ambitie om bepaalde aspecten van de maatregel diversiteitplannen in overleg met onze partners bij te sturen naar nog meer eenvoud, minder administratieve lasten en meer duurzame effectiviteit. Het overleg daarover begint nog voor het einde van 2010. In het voorjaar van 2011 start de evaluatie van de structurele projecten van de sociale partners en de eigenorganisaties van kansengroepen. IV. Partnerschappen versterken 13. Privaat-publieke samenwerking 13.3. Partnerschappen versterken met de sectoren Pagina 55 Het opmaken en onderhandelen van de nieuwe sectorconvenants 2010-2011 kondigde een koerswijziging aan. Sectorconvenants worden opgemaakt met meer inbreng van de sector en kennen een verankering in de sectorale realiteit. Aandacht voor het ontwikkelen van een draagvlak en het vertrekken vanuit een integrale benadering zijn hierbij belangrijk succesfactoren. Op 12 februari 2010 keurde VESOC het nieuw inhoudelijk kader en de vernieuwde aanpak goed. In het nieuwe kader staan continuering en versterking centraal. Met de inwerkingtreding van het decreet sectorconvenants op 1 januari 2010 wordt continuïteit en zekerheid geboden, niet alleen op het vlak van werking maar ook op het vlak van thema’s (aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, levenslang leren en competentiebeleid en evenredige arbeidsdeelname en diversiteit). Sectoren worden gevraagd aandacht te hebben voor sectorale uitdagingen (met betrekking tot Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
122
instroom, doorstroom, uitstroom en diversiteit) en te streven naar intersectorale synergie en constructieve partnerschappen. Een nieuw element in de sectorconvenants is de KMO-toets waarmee sectoren aantonen dat er voldoende aandacht is voor KMO’s en dat er een aangepaste manier van ondersteuning voor dit type van ondernemingen wordt voorzien. 14. Een slagkrachtige handhaving 14.4. Non-discriminatie Pagina 59 Naar aanleiding van de recente incidenten in de uitzendsector wil ik werk maken van non-discriminatie. Hierin zie ik volgende sporen. Een eerste spoor gaat terug op een preventieve aanpak in samenwerking met de betrokken sector. Zo heb ik ondermeer acties ondernomen voor sensibilisering, ondersteuning, melding en controle. In alle nieuwe sectorconvenants, die nu worden ondertekend en voor dit en volgend jaar gelden, zijn passages opgenomen over diversiteit. Er worden diversiteitsprojecten gefinancierd. Er zijn intentieverklaringen geweest en samenwerkingsovereenkomsten, onder meer op 5 juni tussen de Inspectie Werk en Sociale Economie, de Cel Gelijke Kansen en het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding. Na verder overleg met de verschillende betrokken partners (publieke, private en onbetaalde bemiddeling; sociale partners; eigenorganisaties van kansengroepen) wil ik in voorjaar 2011 geactualiseerd actieplan bestrijding arbeidsgerelateerde discriminatie voorleggen, dat de afspraken en engagementen van oktober 2007 van de verschillende organisaties actualiseert, concretiseert en verder uitbreidt. Verder zullen de inspectiediensten gerichte controles inzake discriminatie uitvoeren, in het bijzonder in de uitzendsector. Met de uitzendsector zal ik contact opnemen om na te gaan of bijkomende acties vanuit de sector mogelijk zijn.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
123
Beleidsbrief SOCIALE ECONOMIE 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 4. STRATEGISCHE EN OPERATIONELE DOELSTELLINGEN 4.2. SD 2: Minder maatschappelijke noden door meer maatschappelijke diensten te koppelen aan de inschakeling van kansengroepen LOKALE DIENSTENECONOMIE 4.2.2. Realisaties Ondersteuning van de regierol van lokale besturen bij de uitbouw van de lokale diensteneconomie. Pagina 38 De ondersteuning van centrumsteden voor de uitbouw van hun lokale regierol werd verlengd. Het project ‘regie-ondersteuning voor lokale besturen binnen de RESOC’s’ werd een laatste keer verlengd met het oog op inbedding van deze ondersteuning in de nieuwe ondersteuningsstructuur. (zie SD 4) RESOC = Regionaal Sociaal-Economisch Overleg Comité 4.4. SD 4: De weg naar een socialere economie faciliteren 4.4.1. Uitbouw van een gericht en complementair ondersteuningsaanbod Beleidsopties Ontwerpdecreet voor de ondersteuningsstructuur Pagina 44 De nieuwe ondersteuningsstructuur wil gerichter antwoord bieden op nieuwe noden op het terrein, vooral op vlak van innovatie, zonder afbreuk te doen aan de basisondersteuning. Een optimaal gebruik van de huidige ondersteuningsinstrumenten is hierbij een must. Dit najaar wordt een definitief ontwerpkader voor de ondersteuning voorgelegd aan de sector en de sociale partners. Voor de indiening van het ontwerpdecreet in het parlement wordt gemikt op midden 2011. Dit ontwerpkader omvat een ondersteuningsorgaan, een overlegplatform en directe ondersteuning van de individuele onderneming op vlak van advies en financiering. Gerichte ondersteuning is het sleutelwoord om sociaal en maatschappelijk verantwoord ondernemerschap te versterken. Zowel toekomstige maatwerkbedrijven, initiatieven lokale diensteneconomie, coöperatieve en maatschappelijk verantwoorde ondernemers zullen kunnen rekenen op gerichte managementondersteuning. Ook de ondersteuning van de regierol van de lokale besturen zal een plaats krijgen.
2. Aandachtspunten Stedenbeleid nihil
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
124
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie 1. Inleiding Pagina 4 De sociale economie kan antwoorden bieden. In de beleidsnota sociale economie 2009-2014 zijn de doelstellingen scherp gesteld. De sociale economie koppelt tewerkstelling van kansengroepen aan een andere manier van ondernemen met aandacht voor mens en milieu. Het formuleert robuuste antwoorden op de uitdagingen van vandaag en morgen. Het afgelopen jaar werden al belangrijke stappen gezet, maar er is nog veel werk, kijk maar naar de geringe arbeidsdeelname van kansengroepen in Vlaanderen; (allochtonen (44,5%), laaggeschoolden (52,5%) en personen met een arbeidshandicap (36,7%). Het voorbije jaar is de voorbereiding ingezet om de doelstellingen van het Vlaams regeerakkoord 2009-2014 te realiseren: een vereenvoudiging van de sociale economie tot twee pijlers: maatwerk en lokale diensten, het hertekenen van de ondersteuningstructuur en het creëren van een eenduidig kader arbeidszorg. De ambitie voor het komende jaar is duidelijk, deze hervormingen in een volgende fase brengen, een stap dichter in de besluitvorming. 3. Omgevingsanalyse 3.1. Werkzoekende kansengroepen Pagina 8-9 Sinds het begin van de economische crisis in de tweede helft van 2008 is het aantal werkzoekenden uit kansengroepen sterk toegenomen. Het aantal werkzoekende allochtonen steeg relatief het sterkst, gevolgd door de kortgeschoolden en de vijftigplussers. Ook de arbeidsgehandicapten kenden een stijging, zij het veel geringer. De sociale inschakelingseconomie schept kansen voor een deel van deze mensen die anders niet of heel moeilijk aan de slag geraken. De vier kenmerken (allochtone origine, arbeidshandicap, hogere leeftijd en korte scholing) komen vaak in combinatie voor. Van alle werkzoekenden (juni 2010) die tot minstens één van de kansengroepen behoren, 146 509 of 74% van alle 198 563 niet werkende werkzoekenden, behoort ongeveer de helft (69 990 = 48%) tot meer dan één kansengroep. Binnen de groep arbeidsgehandicapten behoort 86% nog tot minstens één andere groep, binnen de vijftigplussers is dit 67%, binnen de kortgeschoolden 64% en binnen de allochtonen 60%. Naast de vier vermelde kansengroepkenmerken – die alle een problematische integratie op de arbeidsmarkt voorspellen – geldt de duur van de werkloosheid, waarbij al vaak aangetoond werd dat de integratiekansen snel slinken wanneer die oploopt. Dit geldt nog meer als de werkloosheidsduur met een kansengroepkenmerk wordt gecombineerd. In juni 2010 is 45% (88 523) van alle werkzoekenden meer dan een jaar werkloos. Bij diegenen die behoren tot minstens één kansengroep bedraagt het percentage 52% (75 838), terwijl het bij de anderen maar 24% is (12 685). Per kansengroep liggen de cijfers van langdurig werklozen als volgt: 41% (19 054) van de allochtone Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
125
werkzoekenden, 51% (52 441) van de kortgeschoolden, 70% (20 684) van de arbeidsgehandicapten en 72% (37 408) van de vijftigplussers. Daarnaast zijn er nog andere kenmerken die de kansen van werkzoekenden op de arbeidsmarkt beperken, zoals laaggeletterheid (ongeveer 45% van alle nwwz), alleenstaande ouders (ongeveer 4,5%) en leven in een armoedesituatie (ongeveer 20%). 3.4. Beschutte werkplaatsen 3.4.2. Diversiteit Pagina 15 Per definitie zijn 100% van de doelgroepwerknemers in het Vlaams programma beschutte werkplaatsen personen met een arbeidshandicap. Ruim 23% van de doelgroepwerknemers is vijftigplusser. Dit stemt overeen met het aandeel 50plussers in het totaal aantal werkenden in Vlaanderen. Allochtonen zijn veel minder sterk vertegenwoordigd in de beschutte werkplaatsen: amper 2% van de BW doelgroepwerknemers is allochtoon. Dit is opvallend minder dan in de andere programma’s en ook minder dan de vertegenwoordiging van deze groep in het totaal aantal werkenden in Vlaanderen (5%). Vrouwen (42%) zijn in de beschutte werkplaatsen bijna even sterk vertegenwoordigd als in de gehele Vlaamse werkende bevolking. 3.5. Sociale werkplaatsen 3.5.2. Diversiteit Pagina 17 De diversiteit is groot in de sociale werkplaatsen. Bijna één op de vier doelgroepwerknemers is arbeidsgehandicapt. Dat ligt ruim boven het aandeel personen met een arbeidshandicap in de totale Vlaamse werkende bevolking. Ook het percentage ouderen (31%) en allochtonen (20%) binnen de door het VSAWSE erkende en gesubsidieerde doelgroepmedewerkers ligt opvallend hoger dan het aandeel van deze groepen in de totale Vlaamse werkende bevolking. Het aandeel vrouwen (39%) ligt dan weer iets lager dan de algemene vertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt. De bestaande toegangsvoorwaarden maken dat het in de meeste gevallen bovendien gaat om laaggeschoolden en langdurig werkzoekenden. 3.6. Invoegbedrijven 3.6.2. Diversiteit Pagina 20 In vergelijking met hun aandeel onder de hele Vlaamse werkende bevolking is het aandeel van de kansengroepen in de invoeg vrij hoog. De vertegenwoordiging van de ouderen (21%) houdt gelijke tred met hun aandeel in de totale werkende bevolking. Allochtonen zijn opvallend sterk vertegenwoordigd: meer dan één op vijf doelgroepwerknemers is allochtoon. Hun aandeel is de laatste jaren vooral sterk toegenomen in de dienstencheque-ondernemingen. Ruim 13% van de doelgroepwerknemers is arbeidsgehandicapt. Ook vrouwen (82%) zijn opvallend sterk aanwezig in de invoegbedrijven. Dit is volledig te danken aan het dienstenchequecircuit.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
126
3.7. Lokale diensteneconomie 3.7.2. Diversiteit Pagina 23 De diversiteit in de lokale diensteneconomie is groot. Alle kansengroepen zijn sterk vertegenwoordigd. Ruim 16% van de doelgroepwerknemers heeft een arbeidshandicap, één op vier is vijftigplusser. Ook de allochtonen zijn sterk vertegenwoordigd: 16% van de doelgroepwerknemers is allochtoon. Dit is aanzienlijk meer dan het aandeel van deze groep in de totale werkende bevolking. Vrouwen (38%) zijn dan weer iets minder sterk vertegenwoordigd in vergelijking met hun aanwezigheid in de totale werkende populatie. Drie vierde van de doelgroepwerknemers in de lokale diensteneconomie is laaggeschoold. 3.8. Arbeidszorg 3.8.2. Diversiteit Pagina 26 Het overgrote deel van de doelgroepmedewerkers is laaggeschoold (76%) en/of arbeidsgehandicapt (66%). Bijna één op vier is ouder dan vijftig jaar en 5% is allochtoon. Vrouwen, zijn in vergelijking met hun aandeel in de totale werkende bevolking, minder sterk vertegenwoordigd.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
127
Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid (LV) Beleidsbrief LANDBOUW, VISSERIJ en PLATTELANDSBELEID 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 2 Na de crisis, opnieuw vooruit 2.1.5 Boeren op een Kruispunt Pagina 13 In de loop van 2011 zal bekeken worden of en hoe, ‘Boeren op een Kruispunt’ in de toekomst meer aandacht kan besteden aan de begeleiding van vrijwillig stoppende bedrijven. Via het informeren van welzijnswerkers, zoals OCMW’s en CAW’s, zal ook getracht worden de hulpverlening aan de landbouwers te verbeteren. 4 De Vlaamse overheid schept kansen voor de landbouw 4.2.1 Afbakening van de natuurlijke en agrarische structuur Pagina 30 De Vlaamse Regering keurde op 7 mei 2010 een plan van aanpak goed voor de verdere afbakening van de gebieden van de agrarische en natuurlijke structuur via ruimtelijke uitvoeringsplannen. Deze RUP’s zullen worden uitgewerkt in een zogenaamd planningsteam dat is samengesteld uit de beleidsdomeinen Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed, Leefmilieu en Natuur en Landbouw en Visserij. De participatie van het Departement Landbouw en Visserij in het planningsteam moet ertoe leiden dat in een zo vroeg mogelijke fase de impact van mogelijke bestemmingswijzigingen op de landbouwsector wordt vastgesteld en de planologische knelpunten voor landbouw worden opgevangen. De lokale actoren, de landbouw- en natuurorganisaties zullen al in een vroege fase en vaker betrokken worden bij de voorbereiding en de uitwerking van de RUP’s. Eind 2010 worden een 20-tal op te starten RUP’s voor 2011 geprogrammeerd. 4.2.2 Glastuinbouwbedrijvenzones Pagina 30 Na de goedkeuring van de RUP’s van drie glastuinbouwprojecten in Deinze, Oudenburg en Roeselare zal de concrete ontwikkeling van deze glastuinbouwzones opgevolgd en, waar nodig, ondersteund worden. Verder worden nieuwe projecten ondersteund zoals in Sint-Katelijne-Waver (macrozone,glastuinbouwbedrijvenzones), Hoogstraten (macrozone, glastuinbouwbedrijvenzones), Roeselare (macrozone) en Beveren / Melsele (glastuinbouwbedrijvenzone), waarvan in 2010 de voorstudies werden afgerond of opgestart. Dat zal steeds in overleg gebeuren met de plaatselijke actoren om voldoende draagvlak te vinden, zowel als het gaat om keuze van de locaties als op het vlak van de ontwikkelingsvorm van de glastuinbouwbedrijvenzones. Ook andere projecten op gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
128
zullen vanuit het beleidsdomein verder opgevolgd en, waar nodig, ondersteund worden. 4.3.1 Stroomgebiedsplannen en maatregelenprogramma Pagina 31 De Vlaamse Regering heeft op 9 juli 2010 de stroomgebiedbeheerplannen en het bijhorende maatregelenprogramma principieel goedgekeurd. Deze kaderen in de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water. Het maatregelenprogramma voorziet inspanningen met als doel het verder rationaliseren van het watergebruik en het verbeteren van de kwaliteit van het watersysteem door het gecombineerd aanpakken van puntbronnen en diffuse bronnen. De geplande maatregelen kunnen een ruimtelijke impact hebben op landbouw, bijvoorbeeld via de aanleg van bufferstroken tussen akkers en waterlopen, door ruimte voor water te verzekeren en door structuurherstel van waterlichamen. Het Departement Landbouw is betrokken bij de uitvoering van de stroomgebiedbeheerplannen en het maatregelenprogramma. Hierbij wordt gestreefd naar een verdere duurzame ontwikkeling van de landbouw binnen het integraal waterbeleid en naar het ontwikkelen van win-winsituaties. Het departement responsabiliseert de land- en tuinbouwer voor de cruciale en innovatieve rol die zij spelen in het duurzaam waterbeheer door het organiseren van voorlichtingsinitiatieven. Het maatregelenprogramma horend bij de eerste stroomgebiedbeheerplannen voorziet in het uitvoeren van een landbouwimpactstudie en bij uitbreiding van een landbouweffectenrapport voor projecten met een ruimtelijke claim op landbouwgronden. Om een alternatief te bieden voor diepe grondwaterwinningen is het subsidiebesluit voor grijswaterprojecten uitgebreid naar land- en tuinbouw toe. Hierbij wordt de kwaliteit van laagwaardig water verbeterd zodat dit water bruikbaar is voor heel wat toepassing in de land- en tuinbouw. 6 De landbouwadministratie: efficiënt en doeltreffend 6.1.3 Samenwerking met FOD Economie rond de landbouwenquête Pagina 35 Aangezien nog niet alle gegevens geanalyseerd werden enerzijds en gelet op de verschillen ten opzichte van de gegevens van ADSEI (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie) anderzijds, is het niet haalbaar om voor de landbouwenquête van mei 2011 al een vereenvoudiging door te voeren in de teeltcategorieën. De resultaten van het identificatieproject kunnen echter wel al gebruikt worden. De ADSEI wil daarom vanaf 2011 een nieuw landbouwerregister gebruiken dat gebaseerd is op de landbouwer-registers van de gewesten, waaronder die van ALV voor de Vlaamse landbouwers. Dat houdt in dat de gemeentebesturen niet meer belast zullen worden met het actualiseren van het landbouwerregister van ADSEI. 8 Het Vlaamse platteland, werkgebied voor een duurzaam, innovatief, sociaal en open Vlaanderen 8. 1 Inleiding Pagina 43 In het eerste jaar van de huidige legislatuur is de basis gelegd voor de verdere uitvoering van het plattelandsbeleidsplan. Daarnaast is ook de werking van het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg sterk opgevoerd. De verschillende partners op de diverse beleidsniveau’s en binnen de verschillende beleidsdomeinen zetten met vernieuwd enthousiasme hun schouders onder de werking van het IPO. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
129
Thema’s zoals investeren in een kwaliteitsvolle open ruimte, het inzetten op een sterke plattelandseconomie en het verhogen van de bestuurskracht van de lokale besturen werden uitvoerig behandeld. Verder werden Vlaamse initiatieven voor de financiering van projecten opgestart en is de gebiedsgerichte werking uitgebreid naar meerdere regio’s. 2010-2011 Het komende jaar van de legislatuur zal hierop verder gebouwd worden. Binnen het Regeerakkoord en Vlaanderen in Actie zijn een aantal sleutelprojecten voorzien voor de lopende regeerperiode die in de loop van 2010-2011 verder worden voorbereid: Het plattelandsfonds: in het najaar van 2010 en in 2011 zal prioriteit gegeven worden aan de voorbereiding van de decretale basis voor het plattelandsfonds 8.2.1 De uitvoering van het Vlaams plattelandsbeleidsplan Pagina 44 Via het Vlaams plattelandsbeleidsplan heeft de minister bevoegd voor plattelandsbeleid een kader ontwikkeld voor een Vlaams plattelandsbeleid waarbinnen lokale besturen en actoren zich optimaal kunnen ontplooien. Er wordt een plan van aanpak uitgewerkt dat voor elk van de acties een stappenplan beschrijft zodat deze concreet kunnen worden gerealiseerd. Hierbij worden zowel de resultaten uit de diverse werkgroepen van het IPO, de terreinrealisaties als het overleg met de bevoegde instanties in rekening gebracht. 8.2.2 Het plattelandsfonds Pagina 44 Het regeerakkoord stelt de ontwikkeling van een projectmatig plattelandsfonds voorop dat moet rekening houden met de beperkte bestuurskracht van lokale besturen op het platteland. Om tot een kader voor dit fonds te komen, werden in 2010 twee ondersteunende onderzoeksopdrachten uitgeschreven. Een eerste studie focust op een omschrijving van het platteland. De bedoeling is om een dynamische afbakening te krijgen in functie van de beoogde doelstellingen. Onze samenleving is immers zo complex dat een enkele afbakening zowel functioneel als ruimtelijk niet aangewezen is. De omschrijving dient een beleidsmatige dimensie te hebben, en is gekoppeld aan de problematiek op het platteland, deze kan onder meer van financiële aard zijn, een sociaal of economisch karakter hebben, dan wel een ruimtelijk karakter hebben. Door de omschrijvingen in functie van doelstellingen vast te leggen, kunnen daarop ook diverse instrumenten worden ingezet, zoals het plattelandsfonds, de PDPO-middelen, ... Een tweede studie moet nagaan hoe dit plattelandsfonds er kan uitzien, dit in samenspraak met de gemeenten. Beide onderzoeksopdrachten lopen eind 2010 af en zullen onder meer dienen als basis voor de decretale onderbouwing van het plattelandsfonds. 8.2.3 Evaluatie van de uitvoering van de assen 3 en 4 van het PDPO Pagina 44 De tweede pijler van het Europese landbouwbeleid omvat niet enkel belangrijke doelstellingen voor land- en tuinbouw en milieu, maar ook voor de leefkwaliteit en diversificatie van de opleveren voor de voorbereiding van een volgend PDPO. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
130
Daarom wordt op korte termijn gestart met een tussentijdse evaluatie van de huidige projecten die worden gerealiseerd in uitvoering van het gebiedsgerichte luik van as 3 (provinciale plattelandsprojecten) en as 4 (Leadergebieden), dit in samenwerking met de provincies, de Leadergroepen en de VVSG. 8.3.1. Het signaleren en bespreekbaar maken van plattelandsthema’s. De adviserende rol van het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg wordt verder uitgebouwd Pagina 45 Een eerste spoor van het plattelandsbeleid betreft het formuleren van adviezen en beleidsaanbevelingen via de werking van het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO). Het IPO werkte het voorbije jaar verder aan de afstemming van plattelandsthema’s en het wegwerken van beleidshiaten inzake platteland. Het IPO doet dit door de Vlaamse Regering te adviseren over thema’s waar afzonderlijke beleidsdomeinen of -niveaus niet tot een oplossing komen. Het vergaderritme en het behandelen van plattelandsthema’s werd opgevoerd, hetgeen in 2010 aanleiding gaf tot aanbevelingen inzake de bereikbaarheid en kwaliteit van voorzieningen, voor wat betreft het luik ‘gezondheid’. Er worden verder belangrijke stappen gezet in enkele recenter opgestarte thema’s, zoals lokale bestuurskracht van plattelandsgemeenten en het oneigenlijk gebruik van landelijke wegen. In deze thema’s zullen naast adviezen ook instrumenten ontwikkeld worden die het lokale beleidsniveau kunnen helpen om de specifieke plattelandsproblematiek aan te pakken. Hierbij volgt een overzicht van de themagroepen binnen het IPO: - Bestuurskracht van gemeenten in het buitengebied Plattelandsgemeenten hebben, net als alle gemeenten, hun takenpakket de voorbije periode zien aangroeien. Dat ging evenwel niet gepaard met een evenredige groei van de financiering en dus de nodige capaciteit. Bestuurskracht zal dan ook als belangrijk criterium worden meegenomen bij het opzetten van het plattelandsfonds. Bestuurskracht is de verhouding tussen opdracht en capaciteit. De IPO-themagroep waarin ondermeer gemeenten en VVSG vertegenwoordigd zijn, fungeert mee als klankbord bij de ontwikkeling van het plattelandsfonds. Verder werkt de themagroep voorstellen uit om de bestuurskracht van landelijke gemeenten te verhogen. Op dit ogenblik wordt een bestuurskrachtmonitor ontwikkeld door de universiteiten van Leuven en Antwerpen. Dit instrument wil plattelandsgemeenten de mogelijkheid geven om op basis van objectieve gegevens en onderlinge uitwisseling hun eigen werking en beleid te verbeteren. Alle belangrijke aspecten van bestuurskracht worden hierin meegenomen: omgevingsfactoren, personeel, financiën, organisatie en communicatie. Verder zal een doorlichting (visitatie) van de meest bestuurskrachtarme plattelandsgemeenten gebeuren om de specifieke knelpunten en mogelijkheden te bespreken. De bestuurskrachtmonitor zal in het komende jaar verder ontwikkeld worden en uitgetest bij een vijftiental plattelandsgemeenten. In de komende jaren kan hij dan ruimer toegepast worden. - Mobiliteit: oneigenlijk gebruik van lokale wegen in het landelijk gebied Binnen het ruime thema van mobiliteit op het platteland besliste het IPO om in eerste instantie te focussen op het oneigenlijk gebruik van lokale wegen (type III). Hierbij wordt uitdrukkelijk gekozen voor het aanreiken van concrete oplossingen aan de (meestal gemeentelijke) wegbeheerder. De themagroep werkt aan een voorbeeldenAgentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
131
boek waarin initiatieven rond weginfrastructuur, ruimtelijke context en landschappelijke inrichting worden opgenomen. Doel is de wegbeheerders in Vlaanderen in het voorjaar van 2011 een portfolio van mogelijkheden te kunnen presenteren waarbij ze, afhankelijk van de concrete situatie, een geschikte remedie kunnen inzetten. De initiatieven uit het voorbeeldenboek kunnen ook als leidraad door lokale besturen gebruikt worden. Dit kan gebeuren aan de hand van de opmaak van functietoekenningsplannen voor lokale wegen. In het kader van Doelstelling 2 EFRO wordt momenteel de laatste hand gelegd aan dergelijke functietoekenningsplannen in het pilootgebied De Westhoek. - Hinderbeperking van Lawaaierige recreatiesporten (p.46) Om ervaringen en beleidsinitiatieven van lokale besturen en politiezones over de problematiek rond quads uit te wisselen, organiseerde het IPO in 2009 een studiedag. In samenwerking met gemeenten en provincies werden hierop enkele voorstellen gedaan aan de bevoegde federale minister. Ook hier zal ik verdere actie ondernemen van zodra een nieuwe federale regering gevormd is. 8.3.2. Het opzetten van horizontale projectinitiatieven op Vlaams niveau Pagina 47 In het jaar van de armoedebestrijding besteedt ook het plattelandsbeleid extra aandacht aan de specifieke armoedeproblematiek op het platteland. Deze is immers veel minder zichtbaar dan in de steden en verdient een andere aanpak. Om een aantal kernproblemen m.b.t. plattelandsarmoede aan te pakken, ondermeer terugtredende diensten en voorzieningen en vervoersafhankelijkheid, zal worden ingezet op een interbestuurlijke en beleidsdomein overschrijdende afstemming en samenwerking. Om de sociale netwerken op het platteland te versterken en het isolement van mensen in armoede te doorbreken, werd in navolging van de succesvolle projecten in kader van de oproep ‘zorgnetwerken in rurale omgeving’ een nieuwe oproep georganiseerd waarbij deze zorgnetwerken ondersteund kunnen worden voor de specifieke doelgroepen inzake armoede. Er wordt hiervoor een bedrag van 110.000 euro. De projectvoorstellen zullen na beoordeling in het najaar van 2010 in 2011 in uitvoering gaan. In de vorige legislatuur werd een beleidsvisie inzake de paardenhouderij opgemaakt en een Vlaams actieplan voor Paardenhouderij uitgewerkt. De vzw Vlaams Paardenloket werd in 2009 opgericht en speelt daarin een belangrijke rol. De werking van het paardenloket werd in 2009 ook financieel verzekerd voor de komende jaren. De nood aan een aanspreekpunt bleek wel degelijk zeer groot. Los van mondelinge beantwoorde vragen aan de telefoon, op beurzen en bij voordrachten klopten in één jaar tijd meer dan 1.000 paardenliefhebbers aan bij het loket voor een schriftelijk advies. Hun vragen betroffen zeer diverse onderwerpen, zoals ruimtelijke ordening (23%), identificatie en voedselveiligheid (17%), transport (10%) en het opstarten van een onderneming (10%). Maar het loket zal niet enkel haar rol als informatiesteunpunt voor alle geledingen van de paardenhouderij verder uitbouwen, het staat ook in belangrijke mate in voor de uitvoering en bijsturing van het Vlaams actieplan voor de paardenhouderij. In het najaar van 2010 wordt een tweede sectordag georganiseerd, die zich vooral zal richten tot de lokale besturen. De thema’s zijn ruimtelijke ordening en gebruik van trage wegen. Er wordt eveneens een veiligheidscampagne opgezet,
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
132
die bestaat uit 2 luiken. Het eerste luik is gericht op de ruiter, zowel op de rijpiste als tijdens buitenritten. In een tweede fase wordt gefocust op het gedrag van de andere weggebruikers ten aanzien van ruiter en paard. In het voorjaar van 2011 zal hier rond een mediacampagne plaats vinden. De praktijkgids voor buurtwinkels in landelijke omgeving, opgesteld op basis van gerealiseerde projecten, en die hebben geresulteerd in aanbevelingen voor de diverse bestuursniveaus, zal meegenomen worden in de totstandkoming van de visie over ‘Winkelen in Vlaanderen’ waartoe het Regeerakkoord zich in 2009 geëngageerd heeft. 8.3.3. Het ondersteunen en uitvoeren van gebiedsgerichte projecten Pagina 48 Het plattelandsproject de Merode, prinsheerlijk platteland’ wordt verder uitgevoerd. Naast een set van inrichtings- en beheersinstrumenten, worden initiatieven genomen gericht op de plattelandseconomie en ‘regional branding’. Dat laatste behoort tevens tot de prioriteiten in het kader van het Doelstelling 2 programma dat door EFRO wordt gefinancierd. Omdat het project ook een proeftuin is voor innovatieve en participatieve concepten, maakt het ook deel uit van een Interreg IV B project (Collabor8). In navolging van eerdere projectoproepen voor korte termijn projecten, worden ook in 2011 acties gefinancierd die worden opgezet door de talrijke lokale actoren die actief zijn in het gebied. Het project krijgt navolging in andere regio’s waar de context om tot een algemene verbetering van de omgevingskwaliteit te komen complex is. Projecten zoals ‘De Wijers’, Schelde-Leie en het Scheldelandschapspark werden opgestart. Projectoproepen voor korte termijn initiatieven die door lokale actoren worden ingediend en uitgevoerd, zijn gelanceerd; de uitvoering ervan zal in 2011 plaatsgrijpen. Voor deze projectgebieden worden ook integrale visies uitgewerkt en zullen programma’s voor uitvoering worden voorbereid via een set van instrumenten. In uitvoering van het PDPO II 2007 – 2013 werden ook in 2010 tientallen waardevolle projecten goedgekeurd. Sinds 2007 tot nu zijn maar liefst 435 projecten op het Vlaamse platteland goedgekeurd, waar een Vlaamse financiering (Vlaamse overheid en provincies samen) van 24 miljoen euro tegenover staat. Deze projecten geven uitvoering aan de doelstellingen inzake lokale leefbaarheid, toerisme en recreatie, dienstverlening op het platteland, landelijk erfgoed, communicatie en opleiding en worden zowel door Europa, de Vlaamse als de provinciale overheid ondersteund. Ook in 2011 zijn de middelen verzekerd om talrijke projectvoorstellen ter goedkeuring voor te leggen.
2. Aandachtspunten Stedenbeleid nihil
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie nihil
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
133
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) Beleidsbrief WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID en GEZIN 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 1. We versterken mensen in hun fysiek, psychisch en sociaal welbevinden door welzijn- en gezondheidsproblemen zoveel mogelijk te voorkomen, zo vlug mogelijk te detecteren en tijdig en adequaat aan te pakken. 1.1 We zetten in op preventie om zo bij te dragen tot gezondheidswinst voor en een hogere mate van welbevinden van onze bevolking. Inzetten op samenwerking en partners betrekken bij het preventiebeleid Pagina 13 Naast partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking spelen ook de lokale besturen en de LOGO-structuren een belangrijke rol in ons preventiebeleid. Op basis van de nieuwe regelgeving werden de LOGO opnieuw erkend en werd een vernieuwde inhoudelijke invulling en operationele ondersteuning en opvolging ervan voorbereid. In 2011 voorzien we ook een digitaal uitwisselingsplatform, ontwikkeld voor en door partnerorganisaties en LOGO. Het zal een dynamisch instrument zijn dat kennisdeling faciliteert en professionalisering van het preventiebeleid versterkt. Door deze aanpak willen we de LOGO de mogelijkheid bieden om samen met hun netwerk ook de gemeentebesturen en OCMW in staat stellen om in de uitwerking en uitvoering van hun lokaal sociaal beleid(splan) voldoende oog te hebben voor het lokaal preventief gezondheidsbeleid. De kansengroepen zijn ook hierin een prioritaire doelgroep. Betrokkenheid van verschillende bestuurslagen veronderstelt altijd afstemming en coördinatie. Daarom zullen we, zoals het preventiedecreet voorziet, overleg initiëren dat daartoe strekt. 1. We versterken mensen in hun fysiek, psychisch en sociaal welbevinden door welzijn- en gezondheidsproblemen zoveel mogelijk te voorkomen, zo vlug mogelijk te detecteren en tijdig en adequaat aan te pakken. 1.2 We willen bij vragen en problemen snel de gepaste hulp inzetten om zo erger te voorkomen. Eerstelijnswelzijnswerk Pagina 17 Belangrijk voor de hulpverlening op de eerste lijn zijn ook de middelen die aan de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) zijn toegekend voor de ontwikkeling van een charter en een scan ‘toegankelijke lokale hulp- en dienstverlening’. Op de VVSG-trefdag van 6 mei 2010 werden het charter en de toegankelijkheidscan gelanceerd. Het charter is een intentieverklaring over de basisprincipes van toegankelijke dienst- en hulpverlening in de gemeente. De toegankelijkheidsscan laat lokale besturen toe om zelf de toegankelijkheid van de lokale hulp- en dienstverlening in kaart te brengen en te evalueren. Daarnaast loopt een evaluatie van de lokale sociale beleidsplanning. De focus ligt daarbij hoofdzakelijk op de aspecten die betrekking hebben op de Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
134
samenwerking met en tussen de lokale voorzieningen en de participatie van cliënten aan het lokaal sociaal beleid. Tevens onderzoekt de administratie modellen van lokaal sociaal beleid in enkele West- en Noord-Europese landen. De resultaten van dat onderzoek zullen begin 2011 beschikbaar zijn. De verdere beleidsaanpak wordt daarop afgestemd. Ik steun volop de noodzaak om ook voor de Brusselaars de toegang tot de welzijnsvoorzieningen te maximaliseren. Het is mijn betrachting om, via het lokaal sociaal beleidsplan en via de overeenkomst tussen de Vlaamse overheid en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), de samenwerking tussen de verschillende onthaalpunten te versterken. De regierol hiervoor ligt in handen van de VGC. Samen met de provincies wordt momenteel de ondersteuning van de implementatie van het lokaal sociaal beleid geëvalueerd. Uiteraard zal de interne staatshervorming invloed hebben op de convenanten die ik ter zake met de provincies en de VGC kan afsluiten. Met de provincies en de VGC bestaat ook een meerjarenbeleidovereenkomst inzake ondersteuning van het regionaal welzijnsoverleg. Wat dat betreft wil ik de samenwerking tussen de sectoren expliciet opnemen in de overeenkomsten met de provincies en de VGC. Maar ook hier zal ik rekening houden met de evoluties rond de interne staatshervorming. 1. We versterken mensen in hun fysiek, psychisch en sociaal welbevinden door welzijns- en gezondheidsproblemen zoveel mogelijk te voorkomen, zo vlug mogelijk te detecteren en tijdig en adequaat aan te pakken. 1.2 We willen bij vragen en problemen snel de gepaste hulp inzetten om zo erger te voorkomen. Armoede Pagina 18 Het dichten van de gezondheidskloof vormt een continue uitdaging die prominent aan bod komt tijdens het lopende Europees Voorzitterschap. Zo vindt op 8 en 9 november de ‘Regions for Health Network Conference’ plaats. Deze tweedaagse conferentie over ‘Reducing health inequalities from aregional perspective: what works, what doesn’t work?’ zal een inspiratiebron vormen voor het te voeren beleid op dit vlak. In deze context is tot slot nog te vermelden dat het aanbod aan woonzorgvoorzieningen meer ouderen in (stille) armoede moet kunnen bereiken.
3 We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. 3.5 We investeren in een toereikend zorg- en gezondheidsaanbod om zo maximaal zorg op maat te kunnen aanbieden. Over thuiszorg en maatregelen om zo lang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen blijven Pagina 32 Zoals gezegd krijgen ook de thuiszorgondersteunende diensten een extra financiële ondersteuning. De centra voor kortverblijf en de dagverzorgingscentra worden verder uitgebouwd. Het moet een collectieve betrachting zijn van de lokale besturen, de Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
135
zorgaanbieders en de Vlaamse overheid om op termijn een aanbod van minstens één dagverzorgingscentrum in elke Vlaamse gemeente te realiseren. Ook in Brussel moet een degelijk aanbod mogelijk zijn. De experimentele werkvorm collectieve autonome dagopvang (CADO) wordt verankerd binnen het woonzorgdecreet. 3 We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. 3.5 We investeren in een toereikend zorg- en gezondheidsaanbod om zo maximaal zorg op maat te kunnen aanbieden. Pagina 31 Om zorg op maat te kunnen bieden bij mensen thuis, is er een brede waaier van zorgvormen nodig, alsook een toereikend, toegankelijk aanbod met goede spreiding. Brussel, de Vlaamse Rand en de regio Halle-Vilvoorde verdienen hierbij extra aandacht. 3 We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. 3.5 We investeren in een toereikend zorg- en gezondheidsaanbod om zo maximaal zorg op maat te kunnen aanbieden. Programmatie als instrument voor een betere spreiding van het zorgaanbod Pagina 33 De geografische indeling volgens het zorgregiodecreet kan dienen als basis voor een model van regionale zorgplanning voor de residentiële ouderenzorg en de thuiszorg. Er zal met de sector worden nagegaan of en hoe de toepassing ervan mogelijk is. Dat gebeurt in het kader van de opstart van het globale project regionale zorgstrategie. Ook voor de ziekenhuizen zoeken we naar het optimale niveau van planning van bedden, diensten, functies en zorgprogramma’s, rekening houdend met objectieve factoren en ziekenhuisechelonnering, zo mogelijk ingepast in de hiërarchische niveaus van het zorgregiodecreet. In dit verband is een studie gestart die een kloofanalyse maakt tussen de huidige situatie en de ideale programmatorische invulling. De resultaten van het onderzoek moeten toelaten om, in samenspraak met de sector, in te schatten of er een voldoende draagvlak kan gevonden worden voor een meer kosteneffectieve maar toch patiënt- of cliëntgerichte zorgplanning op regionaal vlak. Dit impliceert dat een samenwerkingsmodel tussen zorgaanbieders voldoende kansen krijgt en het aanbod niet vanuit een zuiver concurrentiële ingesteldheid wordt opgebouwd. 3 We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. 3.5 We investeren in een toereikend zorg- en gezondheidsaanbod om zo maximaal zorg op maat te kunnen aanbieden. Brussel en de Vlaamse Rand Pagina 33
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
136
Met het Ministerieel Besluit van 12 december 2009 werden de programma’s voor ouderenvoorzieningen in Brussel opgedeeld in een prioritaire en niet-prioritaire zone. We deden dat opdat de realisatie van ouderenvoorzieningen in Brussel nauwer zou aansluiten bij de noden van Brusselse Vlamingen. Er is immers nood aan een flexibele toepassing van het Koepelplan ‘woonzorg Brussel’. Hierbij willen we kansen geven aan innovatieve projecten inzake ontkokering en inclusieve zorg voor ouderen, personen met gestabiliseerde psychiatrische problematiek en personen met een handicap. Toch geldt nog steeds dat het invullen van de programmatie van de woonzorgvoorzieningen in het Brusselse gewest, maar ook in de gemeenten van de Vlaamse Rand, niet zo eenvoudig is. De initiatiefnemende voorzieningen in deze regio’s worden vaak geconfronteerd met zeer specifieke problemen. Het is belangrijk om deze en andere specifieke problemen van de Vlaamse Rand en Brussel systematisch te determineren en in kaart te brengen.
3 We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. 3.5 We investeren in een toereikend zorg- en gezondheidsaanbod om zo maximaal zorg op maat te kunnen aanbieden. Brussel en de Vlaamse Rand Pagina 34 Wat de Nederlandsonkundigheid van artsen en personeel in de ziekenhuizen en hulpdiensten in Brussel en de Vlaamse Rand betreft zal een Vlaams Meldpunt Taalklachten in zorgverlening worden opgericht. De Vlaamse burgers in Brussel en de Vlaamse Rand hebben recht op een hulpverlening in de gezondheidszorg in het Nederlands. Hierdoor wil men de Vlaming heel concreet kunnen ondersteunen in de mogelijkheden voor behandeling van een specifieke klacht. Een inventarisatie van klachten moet verder dienen als onderbouwing voor het verder aandringen op en uitwerken van structurele maatregelen. 3 We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. 3.6 We realiseren een toegankelijke en beschikbare dienstverlening waarbij aandacht is voor de facetten eigen aan de leefsituatie en zorgnoden van de specifieke doelgroepen. Ouderen Pagina 39 Ook zetten we de inspanningen voor een volwaardige ouderenparticipatie aan het beleid verder. Het ouderenparticipatiedecreet uit 2004 koppelt de aansturing van een lokaal ouderenbeleid aan een strikte reeks voorwaarden en verplichtingen. We verkiezen het Vlaamse budget aan te wenden voor de lokale ondersteuning van het nieuwe ouderenbeleidsplan. Samen met de Vlaamse Ouderenraad en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten zoeken we daarvoor naar de meest geschikte wettelijke basis. Alvorens structureel uitvoering te kunnen geven aan de ondersteuning van de ouderenparticipatie op lokaal vlak is het noodzakelijk om de overeenstemmende bepalingen van het decreet aan te passen en af te Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
137
stemmen op de lokale implementatie van het Vlaams ouderenbeleidsplan 2010 – 2014. 3.6 We realiseren een toegankelijke en beschikbare dienstverlening waarbij aandacht is voor de facetten eigen aan de leefsituatie en zorgnoden van de specifieke doelgroepen. Ouderen Pagina 39 Ook op Europees vlak moeten ouderen meer kans op participatie krijgen. Er zal nagegaan worden hoe ouderenorganisaties en -raden, kunnen ingeschakeld worden in de werking van het Vlaams Europees Verbindingsagentschap. Ouderen Pagina 40 Het dementieplan Vlaanderen kan maar ten volle tot zijn recht komen wanneer de Vlaamse overheid samenwerkt met de andere overheden en actoren op het terrein. In 2011 wordt een begeleidingscommissie geïnstalleerd die dit samenspel faciliteert. Uiteraard krijgen de regionale expertisecentra dementie en het Vlaams Expertisecentrum Dementie hierbij een prominente rol. Slachtoffers en getuigen van (intrafamiliaal) geweld en misbruik Pagina 41 In de strijd tegen ouderenmis(be)handeling blijven we het Vlaams meldpunt ouderenmis(be)handeling ondersteunen voor de inzet van twee VTE. De stuurgroep die de werkzaamheden van het Vlaams meldpunt ouderenmis(be)handeling opvolgt, evenals de samenwerking tussen de verschillende netwerkpartners, zal worden verder gezet. De administratie heeft een evaluatie gemaakt van het huidig convenant tussen de provincies, de VGC en de Vlaamse overheid zodat we op basis hiervan – eens de toekomstige rol en opdrachten van de provincies in het kader van de interne staatshervorming duidelijk zijn – het convenant kunnen bijsturen. 3 We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. 3.6 We realiseren een toegankelijke en beschikbare dienstverlening waarbij aandacht is voor de facetten eigen aan de leefsituatie en zorgnoden van de specifieke doelgroepen. Slachtoffers en getuigen van (intrafamiliaal) geweld en misbruik Pagina 42 Binnen de meerjarenplanning wordt ruimte vrijgemaakt voor de installatie van een meldpunt / meldpunten voor grensoverschrijdend gedrag waarmee personen met een handicap geconfronteerd worden. Deze meldpunten zullen steeds gekoppeld zijn aan gerichte ondersteuning. In 2011 zal, binnen de beschikbare middelen, een reglementair kader gecreëerd worden voor de organisatie van deze meldpunten. 4 We sturen, stimuleren en ondersteunen de welzijns- en gezondheidsactoren zodat ze kwaliteitsvolle zorg bieden in een aangepaste infrastructuur, Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
138
voortdurend innoveren, een inclusieve aanpak bevorderen en duurzaam te werk gaan. 4.2 We bouwen een toegankelijke zorginfrastructuur uit om zo de bereikbaarheid van het aanbod voor de gebruiker te optimaliseren. Pagina 4647 In 2010 werd het VIPA-decreet gewijzigd om de subsidiëring van publiek-private samenwerkingsprojecten in de welzijnssector te vergemakkelijken. Nu zullen we samen met de koepelorganisaties het uitvoeringsbesluit realiseren. Alle ziekenhuizen dienen een geactualiseerd technisch-financieel plan in op basis van het nieuwe sectorbesluit voor de verzorgingsvoorzieningen. Rekening houdend met de investeringsbehoefte van de ziekenhuizen en met de budgettaire impact daarvan op het VIPA en de bouwkalender op basis van het federale ministerieel besluit voor de ziekenhuizen van mei 2007, zullen we zo snel mogelijk een meerjarige planning opmaken. In de beleidsnota benadrukten we het belang van zorg op maat en van een beschikbaar en toegankelijk aanbod van welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. 4 We sturen, stimuleren en ondersteunen de welzijns- en gezondheidsactoren zodat ze kwaliteitsvolle zorg bieden in een aangepaste infrastructuur, voortdurend innoveren, een inclusieve aanpak bevorderen en duurzaam te werk gaan. 4.6 We onderzoeken de voor- en nadelen van de organisatie van het residentiële zorgaanbod door publieke, private social profit en private commerciële zorgaanbieders. Pagina 50 De Strategische Adviesraad WGG zal een onderzoek uitvoeren over dit thema. Een exacte timing is hier nog niet voor bepaald. De zorgnoden in onze samenleving zijn groot en divers. Iedereen heeft op bepaalde momenten in zijn leven extra zorg nodig. Om op al deze zorgvragen een gepast antwoord te vinden, is niet alleen innovatie nodig in de dienstverlening naar de zorgbehoevende, maar moeten tevens de zorgen welzijnsectoren gestimuleerd worden om te innoveren in hun organisatiemodel. We willen onderzoeken hoe zorgcoöperaties een antwoord kunnen bieden. In het najaar van 2010 organiseren we een studiedag over hoe coöperatief ondernemen in de zorg- en welzijnssector innovatie en groei kan stimuleren. Door de cofinanciering van het EFRO-project Coopconsult bis willen we de continuering van een opleidings- en begeleidingsaanbod voor coöperatieve ondernemingen verzekeren voor de zorg- en welzijnssectoren. Ook andere organisatievormen en financieringmogelijken, zoals de oprichting van een zorgfonds naar Angelsaksisch model, worden door de administratie onderzocht. Ook de publieke sector heeft een rol te spelen in het aanbod van ouderenzorg. Wanneer zij aanbieder zijn van residentiële ouderenzorg is het belangrijk dat zij ook voor hun personeelsbeleid concurrentieel zijn met de private sector. Daarom zullen we samen met de collega bevoegd voor Binnenlands Bestuur nagaan hoe we samen met de sociale partners kunnen evolueren naar een aparte rechtspositieregeling voor de personeelsleden van de openbare zorginstellingen, te benchmarken met die van de private zorginstellingen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
139
5 We bevorderen bij de overheid en bij de welzijns- en gezondheidsactoren de aandacht en het initiatief voor een meer efficiënte en effectieve werking om zo met dezelfde middelen meer zorg te creëren. 5.1 We investeren in een verbeterd(e) elektronische registratie, gegevensverzameling en gegevensuitwisseling, om zo de werkprocessen efficiënter te laten verlopen en ook om beleidsmatig een beter zicht te krijgen op vraag- en aanbodevoluties. Zorg en gezondheid Pagina 52 Er is nood aan hulpmiddelen om de communicatie tussen zorgverleners binnen de eerstelijn gemakkelijk te laten verlopen. Een elektronische brievenbus kan hiervoor gebruikt worden: een beveiligd en reeds beperkt operationeel emailsysteem, dat beheerd wordt door het eHealth-platform. Op basis van de conclusies van de eerstelijnsconferentie zal onderzocht worden welke stappen hiertoe kunnen gezet worden. Zorginspectie Pagina 52 In 2007 is het agentschap Zorginspectie gestart met de ontwikkeling van Modular als geïntegreerd informaticaplatform. Doel van dit platform is het ondersteunen van de twee kerntaken van het agentschap, namelijk inspecteren en rapporteren. De beoogde functionaliteiten waren: een efficiënt documentmanagement, vlotte mogelijkheden van rapportage en analyse, een workflow (procesautomatisering) en communicatiemogelijkheden met externe partijen. De interne workflow wordt voor eind 2010 afgewerkt. Ontbrekende schakels voor het efficiënter organiseren van gegevensuitwisseling en werkstromen zijn dan nog de externe workflow, waarbij zowel de opdrachtgevende entiteiten als de voorzieningen betrokken zijn, het opzetten van een platform voor gegevensuitwisseling met verschillende interne en externe partners en het verder uitwerken van de bedrijfs- en de beleidsrapportering op basis van de elektronische inspectieverslagen. Daar wordt momenteel werk van gemaakt. Kiezen voor een afgestemde aanpak voor het hele beleidsdomein p. 52 Onder andere uit de paragraaf over werken met één zorgbehoefteschaal blijkt sterk het belang van onderlinge afstemming tussen de verschillende sectorale evoluties. Een belangrijk instrument daartoe is het decreet betreffende het netwerk voor gezondheids- en welzijnsinformatie. De bedoeling is daarmee de juridische basis te creëren voor de oprichting van een informatienetwerk waarlangs de elektronische gegevensuitwisseling tussen welzijnsen gezondheidsvoorzieningen, tussen professionelen onderling en tussen voorzieningen en de overheid, kunnen verlopen volgens de strengste voorwaarden van privacy en veiligheid. Dit decreet zullen we in de loop van 2011 finaliseren. Daarbij houden we rekening met de mogelijkheden die de federale e-healtharchitectuur biedt. Niet alleen omdat die een werkbaar platform aanbiedt dat aan alle vereisten voldoet, maar ook omdat een aantal toepassingen in ons beleidsdomein er al gebruik van maken. Een afgestemde gegevensuitwisseling
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
140
en, breder, een afgestemd informatiebeheer, veronderstellen ook dat de gegevensverzameling in ons beleidsdomein wordt geoptimaliseerd. We willen ter zake tot afspraken komen die impliceren dat de verschillende sectorale ICT-systemen zo worden gebouwd dat ze onderling minimaal met elkaar kunnen verbonden worden, dat ze bijdragen tot een geïntegreerd overzicht van gemeenschappelijke gegevens over het zorgaanbod (capaciteit, gebruik, kostprijs, personeelsimpact) en dat ze bestaande gegevens maximaal hergebruiken vanuit valide authentieke bronnen. Wat dat laatste betreft start in 2011 een proefproject om een aantal gegevens niet meer op te vragen bij de voorzieningen, maar rechtstreeks via kruispuntbanktechnologie bij de RSZ en sociale secretariaten. Op die manier zal het beleidsdomein kunnen beschikken over basale tewerkstellings- en organisatiegegevens die de voorzieningen hoe dan ook al aan een overheidsdienst leveren in het kader van hun administratieve werkgeversverplichtingen. Alle agentschappen van ons beleidsdomein zullen samenwerken voor het verzamelen van beleidsrelevante indicatoren. Het Kenniscentrum WVG is zopas gestart met de ontwikkeling van een dashboard ‘WVG indicatoren’. Dit bevat vooral indicatoren die aan bod komen in VRIND-2010 en Pact 2020. Het is voorzien dat het dashboard klaar is tegen medio 2011. Parallel aan dat project wordt onderzocht of de betreffende indicatoren nog verbeterd kunnen worden en of er eventueel nog andere indicatoren kunnen ontwikkeld worden. 5.3 We willen de procedures van erkenning en subsidiëring van de verschillende werkvormen in het beleidsdomein, over de grenzen van agentschappen en afdelingen heen, optimaliseren en maximaal op elkaar afstemmen, om zo zowel de operationele efficiëntie als de beleidsrelevantie ervan te verhogen. Geïntegreerd aanbod van kerninformatie Pagina 54 Een belangrijke evolutie zit ook vervat in de beleidskeuze om deze legislatuur een geïntegreerd dashboard zorgaanbod te ontwikkelen. Dat dashboard zal de basiskenmerken van het zorgaanbod in kaart brengen en opvolgen. Het gaat dan o.m. om de capaciteit, de kostprijs en de personeelsvolumes. Daarbij wordt maximaal gekozen voor hergebruik van informatie. Het recycleren van eenmaal geregistreerde gegevens komt immers de efficiëntie en de consistentie van het gevoerde beleid ten goede. Het impliceert ook dat de administratieve last voor de voorzieningen en de agentschappen minimaal blijft. 5 We bevorderen bij de overheid en bij de welzijns- en gezondheidsactoren de aandacht en het initiatief voor een meer efficiënte en effectieve werking om zo met dezelfde middelen meer zorg te creëren. 5.4 We willen een vernieuwd kader voor inspectie en toezicht initiëren om zo de voorzieningen maximaal te ondersteunen bij het bepalen en realiseren van een cliëntgericht kwaliteitsbeleid. Pagina 56 Ziekenhuissectoren en woonzorgcentra Dat de overheid (eind)verantwoordelijk is voor (het toezicht op) welzijn en gezondheidszorg impliceert niet dat zij een monopolie heeft op dit terrein: zo wordt er Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
141
vanuit verschillende hoeken gepleit om voor wat het toezicht betreft op zoek te gaan naar synergie met private accreditatieorganisaties, die overigens al actief zijn op het terrein. De vraag is dan niet of accreditatie een plaats kan en moet krijgen binnen de evaluatie van de kwaliteit van de zorg, maar wel op welke manier dat gebeurt. Het nieuw toezichtsmodel voor de ziekenhuizen zal een plaats geven aan accreditatie. Dat impliceert dat we de verhouding tussen overheid en (private) accreditatiepartners verder uitklaren, en dat we ook de methodiek en inhoud van accreditatie duidelijk(er) definiëren. We willen dat doen met alle betrokken partners (Icuro, Zorgnet Vlaanderen, de accrediterende instanties), en rekening houdend met Flanders’ Care en de Europese ontwikkelingen. 5 We bevorderen bij de overheid en bij de welzijns- en gezondheidsactoren de aandacht en het initiatief voor een meer efficiënte en effectieve werking om zo met dezelfde middelen meer zorg te creëren. 5.4 We willen een vernieuwd kader voor inspectie en toezicht initiëren om zo de voorzieningen maximaal te ondersteunen bij het bepalen en realiseren van een cliëntgericht kwaliteitsbeleid. Pagina 55 Het kwaliteitsdenken – we wezen er al op - kende de voorbije jaren een hele evolutie dankzij de invoering van de kwaliteitsdecreten van 1997 en het geharmoniseerde kwaliteitsdecreet van 2003. Via deze twee decreten evolueerde de focus van ‘kwaliteitszorg’ (decreten 1997) naar ‘kwaliteit van de zorg’ (decreet 2003). Deze evolutie noopt ons om, voor die kwaliteit van de zorg, referentiekaders en kwaliteitsstandaarden te ontwikkelen. Op basis daarvan worden evaluatie van en rapportage over de kwaliteit van de zorg geobjectiveerd. We willen bij de ontwikkeling van dergelijke standaarden de gebruikers en de voorzieningen structureel betrekken. Zelfsturing en zelfevaluatie van en door voorzieningen blijven daarbij belangrijke uitgangspunten. Dat geldt ook voor het ontsluiten van en informeren over de vastgestelde kwaliteit van de zorg. Het is tegen deze achtergrond dat we in wat volgt een aantal specifieke acties en evoluties toelichten met specifiek ook de aanpak van risicovolle kinderopvangdossiers. Ziekenhuissectoren en woonzorgcentra Pagina 56 Dat de overheid (eind)verantwoordelijk is voor (het toezicht op) welzijn en gezondheidszorg impliceert niet dat zij een monopolie heeft op dit terrein: zo wordt er vanuit verschillende hoeken gepleit om voor wat het toezicht betreft op zoek te gaan naar synergie met private accreditatieorganisaties, die overigens al actief zijn op het terrein. De vraag is dan niet of accreditatie een plaats kan en moet krijgen binnen de evaluatie van de kwaliteit van de zorg, maar wel op welke manier dat gebeurt. Het nieuw toezichtsmodel voor de ziekenhuizen zal een plaats geven aan accreditatie. Dat impliceert dat we de verhouding tussen overheid en (private) accreditatiepartners verder uitklaren, en dat we ook de methodiek en inhoud van accreditatie duidelijk(er) definiëren. We willen dat doen met alle betrokken partners (Icuro, Zorgnet Vlaanderen, de accrediterende instanties), en rekening houdend met Flanders’ Care en de Europese ontwikkelingen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
142
5.6 We ondersteunen de voorwaarden voor een goed bestuur van de sociale ondernemingen in de welzijns- en gezondheidssector om zo het professioneel ondernemerschap en de zorgethiek in ons beleidsdomein te stimuleren. Goed besturen Pagina 59 In de for-profitsector ging er de voorbije jaren heel wat aandacht naar deugdelijk bestuur. In 2005 mondde dit uit in de codes Lippens en Buysse voor respectievelijk beursgenoteerde en nietbeursgenoteerde bedrijven. Inmiddels werd de code Buysse midden 2009 bijgewerkt. Ook in de social profitsector wint ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ aan belang. Het Steunpunt WVG bracht in 2009 een studie uit over deugdelijk bestuur in de nonprofit welzijns- en gezondheidssector. Midden 2010 werkte de Koning Boudewijnstichting samen met het middenveld acht aanbevelingen uit voor het besturen van social profitorganisaties. Rekening houdend met de ervaringen van de for-profitsector en vermelde studies en aanbevelingen voor de social profitsector werken we tegen midden 2011 een conceptnota uit voor goed bestuur in desocial-profitsector. Verschillende deelaspecten van goed bestuur zullen in de nota worden uitgewerkt: de wenselijke schaalgrootte van organisaties om goed bestuur mogelijk te maken, de samenstelling en diversiteit van de raad van bestuur, de vorming en evaluatie van bestuurders en de duurtijd van hun mandaat, de transparante werking van de raad van bestuur en de relatie tussen de raad van bestuur en het management. Het spreekt voor zich dat we alle belanghebbenden zullen consulteren om tot een gedragen, finale conceptnota te komen met een algemeen referentiekader voor deugdelijk bestuur in de social profitsector. Daarna zullen we een actieplan uitwerken om de social profitorganisaties te stimuleren en te ondersteunen in de realisatie van goed bestuur in hun organisatie. 6 We werken nauw samen met alle relevante partners op lokaal, provinciaal, regionaal, federaal en internationaal niveau om zo het welzijns- en gezondheidsbeleid onderling af te stemmen en te verbeteren en om elke partner aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid en bijdrage. 6.1 We streven naar een homogene aanpak van het welzijns- en gezondheidsbeleid over verschillende bestuurslagen in Vlaanderen en verlichten de planlast om zo tot een efficiëntere en effectievere overheidswerking te komen. Pagina 60
6 We werken nauw samen met alle relevante partners op lokaal, provinciaal, regionaal, federaal en internationaal niveau om zo het welzijns- en gezondheidsbeleid onderling af te stemmen en te verbeteren en om elke partner aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid en bijdrage. 6.1 We streven naar een homogene aanpak van het welzijns- en gezondheidsbeleid over verschillende bestuurslagen in Vlaanderen en verlichten de planlast om zo tot een efficiëntere en effectievere overheidswerking te komen. Pagina 60 Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
143
‘Interne staatshervorming’ De samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen zal ook in het beleidsdomein WVG gekleurd worden door de afspraken die daarover de komende maanden worden gemaakt in het kader van het proces ‘interne staatshervorming’. Dat proces moet, in dialoog met ondermeer de provincies, leiden tot meer efficiënte taak- en rolverdeling tussen de lokale, regionale, provinciale en Vlaamse beslissingsfora. 6 We werken nauw samen met alle relevante partners op lokaal, provinciaal, regionaal, federaal en internationaal niveau om zo het welzijns- en gezondheidsbeleid onderling af te stemmen en te verbeteren en om elke partner aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid en bijdrage. 6.5 We situeren de Vlaamse welzijnssector in Europees verband en volgen het Europese zorgbeleid proactief op om ons sterk te positioneren op Europees niveau. Participeren en ontsluiten Pagina 68 Om te komen tot een grotere ontsluiting van de mogelijkheden van het Europese niveau, voerde Kleis vzw in mijn opdracht een screening uit van de Europese programma’s en subsidiemogelijkheden die opportuniteiten bieden voor het beleidsdomein WVG. De andere WVG–agentschappen bakenen in overleg met vzw Kleis de voor hen relevante thema’s af. In eerste instantie wordt gefocust op het zoeken van partners (andere initiatiefnemers of initiatiefnemers uit andere landen die een Vlaamse partner zoeken om een project mee gestalte te geven) en op mogelijkheden tot het uitwisselen van expertise. Europese dienstenrichtlijn Pagina 69 De implementatie van de Europese dienstenrichtlijn is een proces dat verschillende jaren heeft geduurd en een grote inspanning heeft gevraagd van de Vlaamse overheid. Ook ons beleidsdomein heeft de nodige maatregelen getroffen voor een zo correct mogelijke omzetting van de richtlijn. Zo werd de regelgeving gescreend, werd er gerapporteerd aan de Europese Commissie over de resultaten van deze screening en werd er een bijdrage geleverd aan het systeem van administratieve samenwerking en het Uniek Loket. Daarmee is de kous evenwel niet af. De richtlijn voorziet dat de rapporten die de lidstaten eind 2009 hebben ingediend over de resultaten van hun screening, in 2010 worden onderworpen aan een proces van wederzijdse beoordeling. Deze beoordeling gebeurt in eerste instantie binnen verschillende clusters van lidstaten en gaat nadien over in een algehele beoordelingsfase. Dat proces, waaraan wij participeren, resulteert in een samenvattend verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor aanvullende initiatieven. De Europese dienstenrichtlijn heeft duidelijk het belang aangetoond van een proactieve opvolging van (de impact van) het Europese beleid. Om efficiënt te kunnen anticiperen op het toenemende belang van de Europese regelgeving is op het niveau van het beleidsdomein een ‘Kennisnetwerk Europa’ opgericht. De bedoeling is de kennis en de know-how over Europese evoluties te versterken. Ook Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
144
zal dit forum voor het beleidsdomein de aanpak van Europese dossiers coördineren. Ook dit jaar zullen we de voorstellen voor richtlijnen die in de Europese ministerraad rond Volksgezondheid en Sociale Zaken (EPSCO) worden besproken en die relevant zijn voor de Vlaamse bevoegdheden verder van nabij opvolgen. De verdere bespreking van de richtlijn inzake patiëntenrechten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg krijgt daarbij onze prioritaire aandacht. We bereiden ons ook voor op de volgende op stapel staande Europese initiatieven: het Europees jaar 2012 actief ouder worden, de sociale component van de EU2020 strategie met onder andere een mededeling van de Europese Commissie rond armoede, de richtlijn gelijke behandeling buiten arbeid, de sociale diensten van algemeen belang en de herziening van de arbeidstijdrichtlijn 2003/88.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
145
2. Aandachtspunten Stedenbeleid 1. We versterken mensen in hun fysiek, psychisch en sociaal welbevinden door welzijns- en gezondheidsproblemen zoveel mogelijk te voorkomen, zo vlug mogelijk te detecteren en tijdig en adequaat aan te pakken. 1.1 We zetten in op preventie om zo bij te dragen tot gezondheidswinst voor en een hogere mate van welbevinden van onze bevolking. Gezondheidsdoelstelling met betrekking tot gezonde voeding en meer beweging Pagina 9 Ik zet in elk geval mee mijn schouders onder de acties met betrekking tot jongeren en gezondheid die in het Vlaams Jeugdbeleidsplan zijn opgenomen. Dit zal eind dit jaar ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering. 1.1 We zetten in op preventie om zo bij te dragen tot gezondheidswinst voor en een hogere mate van welbevinden van onze bevolking. Opvoedingsondersteuning Pagina 13 Opvoedingsondersteuning is bij uitstek een instrument om snel gepast te informeren en erger te voorkomen. Het uitgangspunt ervan is immers de preventieve benadering van opvoedings- en gedragsproblemen. Hiertoe creëert het decreet opvoedingsondersteuning een kader dat we momenteel evalueren. De organisatie en verdere versterking van de laagdrempelige opvoedingsondersteuning zullen we mee enten op de resultaten van die evaluatie, die eind 2010 afgerond wordt. Bij deze verdere uitbouw zijn de opvoedingswinkels de draaischijf. We voorzien eind 2010 dan ook de mogelijkheid om de opvoedingswinkels binnen de centrumsteden voor onbepaalde duur te erkennen. 1.2 We willen bij vragen en problemen snel de gepaste hulp inzetten om zo erger te voorkomen. Eerstelijnswelzijnswerk Pagina 17 Ik steun volop de noodzaak om ook voor de Brusselaars de toegang tot de welzijnsvoorzieningen te maximaliseren. Het is mijn betrachting om, via het lokaal sociaal beleidsplan en via de overeenkomst tussen de Vlaamse overheid en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), de samenwerking tussen de verschillende onthaalpunten te versterken. De regierol hiervoor ligt in handen van de VGC. Samen met de provincies wordt momenteel de ondersteuning van de implementatie van het lokaal sociaal beleid geëvalueerd. Uiteraard zal de interne staatshervorming invloed hebben op de convenanten die ik ter zake met de provincies en de VGC kan afsluiten. Met de provincies en de VGC bestaat ook een meerjarenbeleidsovereenkomst inzake ondersteuning van het regionaal welzijnsoverleg. Wat dat betreft wil ik de samenwerking tussen de sectoren expliciet opnemen in de overeenkomsten met de
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
146
provincies en de VGC. Maar ook hier zal ik rekening houden met de evoluties rond de interne staatshervorming. 3 We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. 3.1 We investeren in het aanbod en de structuur van de kinderopvang om zo te bewerkstelligen dat deze haar sociale, economische en pedagogische functie maximaal kan waar maken. Een nieuw kaderdecreet Pagina 21 In 2010 zijn de contouren van een nieuw decreet voorschoolse kinderopvang voorbereid. Het platform vernieuwing kinderopvang, de stakeholders en het raadgevend comité van Kind en Gezin werden betrokken. In juni wijdde de Commissie Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid van het Vlaams Parlement hieraan een hoorzitting. Op basis van alle verzamelde informatie en na rijp beraad, keurde de Vlaamse Regering de conceptnota goed op 23 juli 2010. Inmiddels werken we aan de vertaling van deze concepten naar een decreet voorschoolse kinderopvang. Streefdoel hierbij is de goedkeuring van het decreet te realiseren in de eerste helft van 2011. Parallel met de opmaak van het decreet zullen de onderliggende uitvoeringsbesluiten worden voorbereid en afgestemd op de basiskeuzes in het decreet. De doelstelling is om deze besluiten, kort na de goedkeuring van het decreet door het Vlaams Parlement, te kunnen afwerken, bij voorkeur nog voor eind 2011. 3 We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. 3.1 We investeren in het aanbod en de structuur van de kinderopvang om zo te bewerkstelligen dat deze haar sociale, economische en pedagogische functie maximaal kan waar maken. Uitbreidingsbeleid Pagina 21 Voor de verdere uitbreiding van de voorschoolse kinderopvang wordt een nieuw planningsinstrument ontwikkeld. Dit instrument is nodig om de beschikbare middelen voor kinderopvang op een zo goed mogelijke manier te spreiden, nl. daar waar de kinderopvangnoden het grootst zijn. Dit planningsinstrument zal de basis vormen voor de oproep omtrent de te lanceren VIPA-buffer. Los daarvan voorzien we in 2011 met een bijkomende investering van drie miljoen euro de noodzakelijke uitbreiding van de kinderopvang in de grootsteden en achtergestelde regio’s, met focus op regio’s met veel kwetsbare gezinnen. Hiervoor zoeken we initiatieven die vanuit de kinderopvang de linken maken met aspecten als taalstimulering, participatie van de ouders,
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
147
3 We bouwen de hulp- en dienstverlening zo uit dat ze voldoende beschikbaar en toegankelijk is om zorg op maat te kunnen realiseren. 3.5 We investeren in een toereikend zorg- en gezondheidsaanbod om zo maximaal zorg op maat te kunnen aanbieden. Brussel en de Vlaamse Rand Pagina 34 In de voorschoolse en buitenschoolse opvang kwamen in de uitbreidingsronde van 2010 plaatsen beschikbaar in de voorschoolse opvang in de zorgregio’s Halle, Tervuren, Vilvoorde en Asse. Voor 2011 voorzien we ook een bijkomende uitbreidingsronde in de voorschoolse opvang, gericht op een uitbreiding van het aanbod in de grootsteden en in een aantal achtergestelde gebieden. 3.6 We realiseren een toegankelijke en beschikbare dienstverlening waarbij aandacht is voor de facetten eigen aan de leefsituatie en zorgnoden van de specifieke doelgroepen. Ouderen Pagina 38-39 Om het nieuwe ouderenbeleidsplan gestalte te geven, werd een beroep gedaan op de ouderen zelf om de bouwstenen ervan aan te reiken. Het plan is ook op strategische momenten getoetst. Het bevat geen nieuwe engagementen, maar verenigt intenties en maatregelen van het regeerakkoord en hun concretisering in de onderscheiden beleidsnota’s op een thematische manier, en dat tegen de achtergrond van een duidende omgevingsanalyse. Het plan is inmiddels goedgekeurd door de Vlaamse Regering en overgemaakt aan het Vlaams Parlement, om door elke minister besproken te worden in de respectieve commissies. Het plan wordt in het najaar 2010 breed bekendgemaakt. In samenwerking met de Vlaamse ouderenraad, de provinciale ouderenraden en de VVSG zal het ouderenbeleidsplan ook binnen de doelgroep worden toegelicht. Om een goede opvolging te garanderen, werken de betrokken administraties tegen eind 2010 de nodige relevante indicatoren uit.Ook zetten we de inspanningen voor een volwaardige ouderenparticipatie aan het beleid verder. Het ouderenparticipatiedecreet uit 2004 koppelt de aansturing van een lokaal ouderenbeleid aan een strikte reeks voorwaarden en verplichtingen. We verkiezen het Vlaamse budget aan te wenden voor de lokale ondersteuning van het nieuwe ouderenbeleidsplan. Samen met de Vlaamse Ouderenraad en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten zoeken we daarvoor naar de meest geschikte wettelijke basis. Alv orens structureel uitvoering te kunnen geven aan de ondersteuning van de ouderenparticipatie op lokaal vlak is het noodzakelijk om de overeenstemmende bepalingen van hetdecreet aan te passen en af te stemmen op de lokale implementatie van het Vlaams ouderenbeleidsplan 2010 – 2014.Ook op Europees vlak moeten ouderen meer kans op participatie krijgen. Er zal nagegaan worden hoe ouderenorganisaties en -raden, kunnen ingeschakeld worden in de werking van het Vlaams Europees Verbindingsagentschap. De Vlaamse ouderenraad zal verder uitgebouwd worden als een volwaardig adviesorgaan. De visie op hun rol wordt verfijnd en de Vlaamse overheid sluit, rekening houdend met het Vlaams ouderenbeleidsplan 2010-2014, een nieuwe convenant over meerdere jaren af.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
148
3.6 We realiseren een toegankelijke en beschikbare dienstverlening waarbij aandacht is voor de facetten eigen aan de leefsituatie en zorgnoden van de specifieke doelgroepen. Slachtoffers en getuigen van (intrafamiliaal) geweld en misbruik Pagina 41 De administratie heeft een evaluatie gemaakt van het huidig convenant tussen de provincies, de VGC en de Vlaamse overheid zodat we op basis hiervan – eens de toekomstige rol en opdrachten van de provincies in het kader van de interne staatshervorming duidelijk zijn – het convenant kunnen bijsturen. 4 We sturen, stimuleren en ondersteunen de welzijns- en gezondheidsactoren zodat ze kwaliteitsvolle zorg bieden in een aangepaste infrastructuur, voortdurend innoveren, een inclusieve aanpak bevorderen en duurzaam te werk gaan. 4.3 We bouwen aan een duurzame welzijns- en verzorgingsinfrastructuur. Pagina 47 Zoals overeengekomen in de Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling is en blijft duurzaam bouwen een leitmotiv in het beleid van de Vlaamse Regering. Ook bij het bouwen van welzijns- en gezondheidsinfrastructuur is duurzaam bouwen het uitgangspunt. Om het uitwerken van duurzame en kostenefficiënte bouwprojecten te bevorderen zullen we de samenwerking tussen de Vlaamse Bouwmeester, het agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGION), de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) en het VIPA intensifiëren. Deze samenwerking heeft ook een belangrijke meerwaarde naar kennisuitwisseling, ondermeer met betrekking tot de projectopbouw, -evaluatie en -financiering. Een aangescherpt samenwerkingsverband met de Vlaamse Bouwmeester is ook interessant in het licht van zijn plan om te onderzoeken hoe de zorginfrastructuur kan bijdragen tot maatschappelijke ontwikkeling van binnen en buitenstedelijke weefsels en hoe nieuwe ruimtelijke concepten binnen de zorgsector kunnen gerealiseerd worden. We bekijken hoe met de Vlaamse Bouwmeester in die context een protocol met het VIPA kan opgemaakt worden.
4 We sturen, stimuleren en ondersteunen de welzijns- en gezondheidsactoren zodat ze kwaliteitsvolle zorg bieden in een aangepaste infrastructuur, voortdurend innoveren, een inclusieve aanpak bevorderen en duurzaam te werk gaan. 4.3 We bouwen aan een duurzame welzijns- en verzorgingsinfrastructuur. Pagina 47 Zoals overeengekomen in de Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling is en blijft duurzaam bouwen een leitmotiv in het beleid van de Vlaamse Regering. Ook bij het bouwen van welzijns- en gezondheidsinfrastructuur is duurzaam bouwen het uitgangspunt. Om het uitwerken van duurzame en kostenefficiënte bouwprojecten te bevorderen zullen we desamenwerking tussen de Vlaamse Bouwmeester, het agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGION), de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) en het VIPA intensifiëren. Deze samenwerking heeft ook een belangrijke meerwaarde naar kennisuitwisseling, ondermeer met betrekking Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
149
tot de projectopbouw, -evaluatie en -financiering. Een aangescherpt samenwerkingsverband met de Vlaamse Bouwmeester is ook interessant in het licht van zijn plan om te onderzoeken hoe de zorginfrastructuur kan bijdragen tot maatschappelijke ontwikkeling van binnen en buitenstedelijke weefsels en hoe nieuwe ruimtelijke concepten binnen de zorgsector kunnen gerealiseerd worden. We bekijken hoe met de Vlaamse Bouwmeester in die context een protocol met het VIPA kan opgemaakt worden. 6.1 We streven naar een homogene aanpak van het welzijns- en gezondheidsbeleid over verschillende bestuurslagen in Vlaanderen en verlichten de planlast om zo tot een efficiëntere en effectievere overheidswerking te komen. Armoede Pagina 60 Armoede is bij uitstek een beleidsthema dat noopt tot een structurele samenwerking en afstemming tussen de verschillende betrokken partners en bestuurslagen. In dit verband zijn recent, in het kader van het horizontaal permanent armoedeoverleg, werkthema’s vastgelegd. De verenigingen waar armen het woord nemen zijn een structurele partner in het uittekenen van ons beleid. Omdat armoedebestrijding wordt gedragen door lokale en bovenlokale actoren, willen we de structurele afstemming en samenwerking tussen hen sterker verankeren. Dit zal dan ook expliciet opgenomen worden in de overeenkomsten die we ter zake afsluiten met de provincies en de VGC. 6 We werken nauw samen met alle relevante partners op lokaal, provinciaal, regionaal, federaal en internationaal niveau om zo het welzijns- en gezondheidsbeleid onderling af te stemmen en te verbeteren en om elke partner aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid en bijdrage. 6.3 We brengen synergieën tot stand tussen de verschillende beleidsdomeinen om zo oplossingen aan te reiken voor de problemen in onze maatschappij die een stijgende complexiteit kennen. Wonen en welzijn Pagina 61 In de conceptnota Wonen-Welzijn wordt de mogelijke en wenselijke samenwerking tussen wonen en welzijn concreet uitgewerkt in een aantal clusters. We willen met name samen vorm geven aan: - de uitvoering van het woonzorgdecreet; - de woonbegeleiding, zowel in de sociale huisvesting als op de private huurmarkt; - een evenwichtig doelgroepenbeleid; - toegankelijkheid en aanpasbaar wonen; - afstemming in de programmatie van de huisvesting voor PmH; - de realisatie van vernieuwende beleidsinzichten via experimenten; - de optimalisatie van de onderlinge informatie-uitwisseling tussen woon- en welzijnsactoren. Het operationeel invullen van die clusters wordt toevertrouwd aan een nieuw opgerichte interdepartementale cel wonen-welzijn. Die is sinds 8 juli 2010 actief en zal minstens twee keer per jaar samenkomen. Alle relevante partners van de
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
150
beleidsdomeinen Wonen en Welzijn participeren eraan, met inbegrip van de gebruikers. Samen met de collega minister van wonen Freya Van den Bossche zal een open oproep gelanceerd worden tot het indienen van experimentele projecten waarin de samenwerking tussen de sociale huisvesting en de welzijnssector centraal staat. We zijn met name op zoek naar innovatieve projecten die momenteel niet of moeilijk kunnen gerealiseerd worden binnen de huidige regelgeving. De projecten moeten expliciet betrekking hebben op de structurele samenwerking tussen en huisvestingsactor en een welzijnsactor.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
151
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie 1.2 We willen bij vragen en problemen snel de gepaste hulp inzetten om zo erger te voorkomen. Armoede Pagina 18 Aan de VVSG zijn subsidies toegekend voor de realisatie van een vormingspakket voor lokale besturen rond het verlagen van drempels voor en een betere communicatie naar kansarme groepen. In dat kader zal de VVSG ook specifieke vorming aanbieden met als doel het inzicht en de voeling met mensen in armoede te verhogen bij het personeel van lokale besturen. Naar aanleiding van het nieuwe Vlaamse actieplan armoedebestrijding richtte mijn collega-minister, bevoegd voor Inburgering, een werkgroep rond armoede bij etnisch-culturele minderheden op. We participeren actief aan deze interdepartementale werkgroep. Vertrekkend vanuit de vraag hoe ook allochtonen kunnen participeren aan het armoedebestrijdingsbeleid, kijkt deze werkgroep naar de toegankelijkheid van voorzieningen voor gekleurde groepen. 3.6 We realiseren een toegankelijke en beschikbare dienstverlening waarbij aandacht is voor de facetten eigen aan de leefsituatie en zorgnoden van de specifieke doelgroepen. Multiculturaliteit Pagina 44 De collega bevoegd voor Inburgering neemt initiatieven om de integratie van Midden- en Oost- Europese (ROMA) migranten te bevorderen en om met alle betrokken ministers overleg te plegen en gezamenlijke acties op te zetten. Binnen het beleidsdomein WVG zal een aanspreekpunt ‘Midden- en OostEuropese migratie’ aangeduid worden en zullen we nagaan welke inclusieve, maar expliciete acties noodzakelijk zijn. http://www.vmc.be/uploadedFiles/VMC/Thema/Minderheden/Vlaams_minderhed enbeleid/bb_10-11_roma_andere_bbrieven.pdf
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
152
Beleidsbrief ARMOEDEBESTRIJDING 1. Algemene aandachtspunten Agentschap Aanduiding van aandachtsambtenaren Niet opgenomen de beleidsbrief, wel een belangrijk aandachtspunt in het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punt 3 Pagina 17 Minister Lieten pleit voor één of meerdere ‘aandachtsambtenaren’ per beleidsdomein, die het Actieplan Armoedebestrijding op het beleidsdomein voorbereiden en opvolgen. Het geheel van taken die de aandachtambtenaar zou moeten opvolgen, is opgenomen in een reeds uitgewerkt profiel van de aandachtsambtenaar. Samengevat komen de opdrachten van de aandachtsambtenaar neer op de voorbereiding en voortgangscontrole van het armoedeactieplan op het niveau van het beleidsdomein en een rol als aanspreekpunt. In de notulen van het Horizontaal Permanent Armoede Overleg van 13 januari 2009 op het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, worden een aantal verduidelijkingen meegegeven en een aantal extra mogelijkheden geopperd: De suggestie wordt geopperd of het niet mogelijk is dat de leidend ambtenaar iets opneemt in zijn taakomschrijving, zoals ‘bij iedere beleidsbeslissing zorgen dat er rekening gehouden wordt met mensen in armoede en waar mogelijk toezien op de effectieve toepassing van de armoedetoets’. Het functieprofiel moet ook top-down gecommuniceerd worden (van kabinet Welzijn naar leidend ambtenaren), zodat het meer dwingend wordt. Deze functieomschrijving is helemaal iets anders dan ‘het gewoon erbij nemen’ en ook heel wat meer dan ‘enkele vergaderingen per jaar’ zoals het in de meeste gevallen vandaag in de organisatie wordt gezien. Een belangrijke voorwaarde m.b.t. het functieprofiel is het hebben van voldoende tijd. Er is nood aan diepgang in de functie. Een stage bij een vereniging waar armen het woord nemen kan interessant zijn. De rol opnemen als AA is niet altijd evident omdat: - de entiteit je niet kent als AA - de functie niet opgenomen is in de beheersovereenkomst - de entiteit haar eigen doelstellingen heeft. Sensibilisering en vorming van de eigen medewerkers over armoede Beleidsbrief armoedebestrijding, punt 4.1, Pagina 16-17 Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punt 44 Pagina 40 Het opzetten van een correcte beeldvorming naar de samenleving is binnen het begrijpbaar maken van armoede een eerste aanzet. Wat men niet kent, kan men niet begrijpen. In overleg met alle betrokken actoren zal ik acties opzetten om zodoende Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
153
bij te dragen aan een betere beeldvorming. Armoede bestaat in alle conjuncturen en welvaartsregimes, ook in hooggeïndustrialiseerde en welvarende samenlevingen. De vraag waarom dat zo is, blijft meestal onbeantwoord. Het individueel schuldmodel legt de schuld van armoede bij de mensen zelf omdat men de diepere oorzaak, armoede, niet (her)kent. Mensen in armoede zouden lui, spilzuchtig, drankzuchtig, onverantwoord zijn. Een dergelijke verklaring doet het vaak goed bij de publieke opinie maar zet weinig zoden aan de dijk. Ze is immers sterk beschuldigend, gaat voorbij aan de maatschappelijke processen die armoede veroorzaken en belemmert daarmee een doeltreffend armoedebestrijdingsbeleid. Dit gebrek aan kennis ligt (mee) aan de basis van de drempels waar mensen in armoede op verschillende levensdomeinen mee geconfronteerd worden. De ware draagwijdte van armoede kan men pas inschatten wanneer men weet hoezeer armoede ingrijpt op het zelfwaardegevoel van het individu en hoe belemmerend een geschiedenis van armoedeervaring is. We vragen aandacht voor de binnenkant van armoede en wat dat met een mens, zijn keuzemogelijkheden en perspectieven doet. Dit is van belang voor de hele samenleving, maar zeker ook voor de beleidsmakers. De aandacht voor de binnenkant van armoede wordt in het beleid binnengebracht door onder andere de participatie van mensen in armoede via verenigingen en ervaringsdeskundigen . Een project dat ik in dit verband steun is ‘PING – Poverty is not a game’ dat het centrale uitgangspunt vormt van de EU-conferentie“Serious games as a means to discuss complex societal issues”. PING is bedoeld voor secundaire scholen en moet een basis bieden om met leerlingen van de 2de en 3de graad een gesprek aan te gaan over armoede en wat het betekent om arm te zijn. Het bewuste PING-game is een spel dat zich situeert op het kruispunt van innovatie, media, onderwijs en armoedebestrijding. In het game wordt armoede door de deelnemers op een realistische manier beleefd en maken ze mee wat de armoedeproblematiek inhoudt. We willen echter ook vorming organiseren voor parlementairen, kabinetsmedewerkers en ambtenaren, zodat de kennis over armoede bij alle relevante beleidsmakers kan groeien. Zo komen we tot een beter en efficiënter armoedebestrijdingsbeleid. In 2011 start ik het overleg om tot dit vormingsaanbod te komen. Ik betrek hierbij de bestaande en gesubsidieerde vormingsinitiatieven op het terrein. Horizontaal permanent armoedeoverleg Beleidsbrief armoedebestrijding, punt 1.1.2, Pagina 8 & 9 Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punten 4, 63, 64 Pagina 47 In het horizontaal PAO komen de aandachtsambtenaren uit de verschillende departementen en agentschappen van de Vlaamse administratie samen met medewerkers van het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. Zij vertegenwoordigen de verschillende beleidsdomeinen waarin armoedebestrijding belangrijk is1. Ook het interfederale Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting en de vzw De Link, die de Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
154
opleiding en de tewerkstelling van ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting coördineert, nemen deel aan het overleg. Het horizontaal PAO heeft een belangrijk rol te vervullen in de totstandkoming van een integraal armoedebestrijdingsbeleid. Ik heb het overleg zelf en de Vlaamse Regering uitgenodigd om te bekijken op welke manier we het horizontaal permanent armoedeoverleg in de toekomst een nog meer actieve rol kunnen laten spelen in de totstandkoming en de uitvoering van het armoedebeleid. Dit horizontaal PAO moet er toe leiden dat er voor omschreven armoedeproblemen kennisuitwisselingen afstemming met diverse actoren plaatsvinden. Deze fora moeten leiden tot een grotere kennis van de problematiek en voorstellen formuleren tot een meer adequate bestrijding van de armoede. Tevens zal in dit regionale armoedeoverleg de uitwisseling van goede praktijken centraal staan. Ik zal dit voorbereiden in overleg met het Vlaams Netwerk en de andere stakeholders. … Automatische rechtentoekenning Eén van de agendapunten die ik vanuit het Vlaams Regeerakkoord zal naar voren brengen, is het uitwerken van de automatische toekenning van rechten en dit in samenwerking met mijn collega bevoegd voor Welzijn en Bestuurzaken. In Vlaanderen kunnen mensen terugvallen op een uitgebreid palet van sociale maatregelen en voorzieningen. Tegelijkertijd stellen we vast dat mensen in armoede vaak niet op de hoogte zijn van hun rechten. Juist deze doelgroep - die er het meeste nood aan heeft – loopt ook het meeste risico om tussen de mazen van het sociale vangnet te vallen. Vlaanderen stelt zich als streefdoel om - waar mogelijk - rechten automatisch toe te kennen. In een eerste fase ben ik, onder meer op basis van beschikbare informatie in de rechtenverkenner en de in uitbouw zijnde interbestuurlijke producten- en dienstencatalogus, gestart met een inventarisatie van de Vlaamse rechten die in aanmerking komen voor automatische rechtentoekenning. Momenteel bekijkt de administratie onderwijs in welke mate studietoelagen automatisch toegekend kunnen worden. Op basis van de hier opgedane ervaringen en in samenwerking met de dienst Wetsmatiging en Coördinatiecel Vlaams e–government (CORVE) zullen verschillende knelpunten in kaart gebracht worden. Naar de toekomst toe moeten we met het principe van automatische rechtentoekenning al rekening houden van bij de opmaak van nieuwe regelgeving. Ik onderzoek aan welke vereisten nieuwe regelgeving hiervoor moet voldoen. In 2011 plan ik een horizontaal permanent armoedeoverleg rond automatische rechtentoekenning. Hier wil ik met de verschillende beleidsdomeinen en met betrokkenheid van de mensen in armoede tot een uitgewerkt traject komen met al een eerste aanzet tot een tijdspad. Ter voorbereiding en opvolging zal ook met andere bestuursniveaus – in het bijzonder de federale overheid – overleg plaatsvinden. Dit wordt onder meer opgenomen in het kader van de interministeriële conferenties. Binnen het (te ontwikkelen) voorstel rond de armoedetoets krijgt ook automatische rechtentoekenning een vaste plaats.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
155
Verticaal permanent armoedeoverleg Beleidsbrief armoedebestrijding, punt 1.1.3, Pagina 9 Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, punten 6, 7, 8, 192 Pagina 19, 20 & 90 Het verticaal PAO is het overleg dat per beleidsdomein wordt georganiseerd met als taak de specifieke beleidsinitiatieven van het betreffende beleidsdomein te toetsen aan de visie en de ervaring van de doelgroep en voorstellen tot bijsturing te formuleren, dit door middel van rechtstreekse dialoog tussen de mensen in armoede en het beleid. Het decreet bepaalt dat het de verantwoordelijkheid is van iedere Vlaamse minister om dit overleg te organiseren en in overleg met het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar armen het woord nemen de nadere regels van de werking van dit overleg binnen het eigen beleidsdomein vast te leggen. Het verticaal PAO vindt binnen elk relevant beleidsdomein minstens twee keer per jaar plaats. De aandachtsambtenaren nemen deel aan dit verticaal overleg binnen hun beleidsdomein. Naargelang het thema en in samenspraak met het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen worden het Steunpunt armoedebestrijding en andere organisaties bij het verticaal overleg betrokken. Aangezien nog niet in alle beleidsdomeinen een verticaal permanent armoedeoverleg wordt georganiseerd, heb ik een inventaris opgemaakt van de lopende praktijken. Deze inventaris is de aanzet van een overleg met alle collegaministers en de actoren van het verticaal PAO om tot een gemeenschappelijk gedragen kader te komen waarbinnen we de krijtlijnen uitzetten van een kwaliteitsvol en resultaatgericht overleg. Tevens heb ik in 2010 samen met collega-ministers Van den Bossche Vandeurzen en Schauvliege een verticaal beleidsdomeinoverschrijdend PAO georganiseerd over de Lokale Adviescommissie (LAC) - werking. Ik voorzie de komende beleidsperiode nog meer dergelijke beleidsdomeinoverschrijdende overlegfora – ook inzake andere themata - te organiseren. De coördinerend minister zal in 2011 een overleg organiseren met alle collegaministers en de actoren van het verticaal PAO om tot een gemeenschappelijk gedragen kader te komen waarbinnen we de krijtlijnen uitzetten van een kwaliteitsvol en resultaatgericht overleg. Het is noodzakelijk dat elk lid van de Vlaamse Regering zijn of haar verantwoordelijkheden en opdrachten ten volle opneemt. Als coördinerende minister kan ik er op toezien of dit ook effectief gebeurt, de problematieken blijvend onder de aandacht van de collega-ministers brengen, goede praktijken verspreiden en ondersteuning bieden waar nodig en gewenst. Inzet van opgeleide ervaringsdeskundigen Beleidsbrief armoedebestrijding, punt 1.13, Pagina 10 Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punten 10, 11, 12 Pagina 21 Ervaringsdeskundigen zijn mensen die de armoede aan den lijve ondervonden hebben en die via een opleiding hun eigen armoede-ervaring verwerkt en verruimd hebben en de nodige vaardigheden krijgen aangereikt om in een beroepscontext een brugfunctie te vervullen tussen de wereld van de armen en de niet-armen. Het Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
156
armoededecreet bepaalt dat in alle materies waarmee personen in armoede geconfronteerd worden, de Vlaamse Regering initiatieven neemt voor de tewerkstelling van ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting. Dit kan door structurele tewerkstelling te stimuleren en te ondersteunen. De huidige tewerkstelling bij onder meer Kind&Gezin en de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) wordt verdergezet. Voor een aantal organisaties is structurele tewerkstelling echter niet mogelijk of niet zinvol. Het project Teams voor Advies en Ondersteuning (TAO) van vzw De Link wil inzicht bieden in de armoede-mechanismen van binnenuit, door een team met opgeleide ervaringsdeskundigen op te richten. Het TAO kan worden ingehuurd voor bepaalde advies-, coachings-, vormings- en consultopdrachten op maat van hulp- en dienstverlening en beleid. Dit werd in 2010 experimenteel ondersteund door de ministers bevoegd voor Welzijn en Sociale Economie. In de stuurgroep van het project ben ikzelf ook betrokken. Op basis van de evaluatie van it experiment onderzoek wordt onderzocht of en hoe dit project verder ondersteund kan worden door e Vlaamse Regering. In het kader van het permanent armoedeoverleg zal ik, samen met mijn collegaministers, in 2011 nagaan in welke beleidsdomeinen en sectoren de (al dan niet structurele) inzet van ervaringsdeskundigen zinvol kan zijn. De nodige budgetten moeten vrijgemaakt worden zodat de inzet in deze sectoren gerealiseerd kan worden. Informatie en communicatie die rekening houdt met mensen in armoede Beleidsbrief armoedebestrijding, punt 4.2, Pagina 17-18 Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punt 39 Pagina 38 Een structurele verbetering van de communicatie van de Vlaamse overheid met mensen in armoede dringt zich op. In dit kader pleit ik voor meer informatie en communicatie op maat van mensen in armoede. Daarom zal ik met het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen en de media-actoren overleggen hoe we de informatie toegankelijk kunnen maken. Ik zal er op toezien dat alle informatie en communicatie vanuit de Vlaamse Regering en zijn entiteiten zullen getoetst worden aan deze toegankelijkheid. In 2010 werden de eerste voorbereidingen getroffen voor het opstarten van een project van de Koning Boudewijnstichting in samenwerking met het Vlaams Netwerk. Ook de kabinetten van de ministerpresident en de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en de afdeling communicatie van de DAR werden hierbij betrokken. Het project bestaat uit twee pijlers: - uitwerken van een "lakmoesproef" waarmee beter en meer tijdig wordt geïdentificeerd in welke projecten bijzondere aandacht nodig is voor doelgroepencommunicatie; - uitwerken van praktische draaiboeken (met bv. aanbevelingen i.v.m. de projectorganisatie, praktische checklists wat betreft communicatiekanalen of producten, aanbevelingen i.v.m. efficiënte pretesting bij de doelgroep en dergelijke Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
157
meer). Het is de bedoeling zich daarbij niet enkel te baseren optheoretische inzichten maar vooral ook op ervaringen opgedaan tijdens een aantal proefprojecten
. Ik zet de inspanningen voor een communicatie op maat van mensen in armoede door de Vlaamse overheid voort. Screening bestaande regelgeving en permanente evaluatie van het gevoerde beleid
Niet opgenomen in de beleidsbrief, wel een belangrijk aandachtspunt in het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punten 8, 73, 74 Pagina20 & 50 Minister Lieten verwacht tegen 2011 binnen ieder beleidsdomein een analyse van de bestaande regelgeving op het beleidsdomein: - Welke bestaande beleidsmaatregelen includeren maatschappelijke uitsluiting? - Welke beleidsmaatregelen binnen het eigen domein creëren maatschappelijke uitsluiting binnen een ander domein? Parallel hiermee bestaat een permanent werkpunt in de permanente evaluatie van het gevoerde beleid. Hierbij wordt onderstreept dat evalueren verstrekkender is dan louter monitoren. Monitoring of opvolgen van het beleid is het systematisch en continu verzamelen, analyseren en rapporteren van beleidsrelevante data die van nut zijn voor het periodiek aftoetsen met vooropgestelde normen of verwachte resultaten. Evalueren gaat verder: evalueren impliceert ook zoeken naar verklaringen én moet ook resulteren in een eventuele bijsturing van de beleidsmaatregelen. Indien relevant, drukt minister Lieten er in het bijzonder op in de regelgeving maximaal alle mogelijkheden te benutten voor een gericht inkomensbeleid. Want hoewel inkomen en schulden in de eerste plaats federale bevoegdheden zijn, heeft de Vlaamse overheid evengoed tools in handen om in te grijpen in de financiële slagkracht van mensen en gezinnen. Het uitvaardigen van prijsbeheersende of inkomensondersteunende maatregelen is een verantwoordelijkheid van de ministers. Waar wenselijk en mogelijk moet de berekening van bijdragen en prijzen en de toekenning van financiële steun inkomensgerelateerd gebeuren. Met de FOD financiën zullen afspraken gemaakt worden voor een correcte ontsluiting van inkomensgegevens naar de Vlaamse overheid. Screening nieuwe regelgeving (armoedetoets) Beleidsbrief armoedebestrijding, punt 2.1, Pagina 13-14 Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punt 13 Pagina 22 In het kader van een inclusief beleid is het belangrijk dat beleidsmakers met een armoedebril naar de bestaande en nieuw te ontwikkelen regelgeving kijken. Regelgeving mag immers geen doelgroepen, zoals mensen in armoede, uitsluiten. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
158
Regelgeving mag ook geen nieuwe armoede creëren door bijvoorbeeld in te gaan tegen de uitgangspunten van het armoedebestrijdingsbeleid. Een armoedetoets is per definitie proactief, in de zin dat ze de potentiële impact van allerhande beleidsmaatregelen moet evalueren, met bijzondere aandacht voor de maatregelen die specifiek gericht zijn op het bestrijden van armoede, sociale uitsluiting of sociale ongelijkheid. Een armoedetoets is niet altijd gericht op maatregelen die specifiek gericht zijn op het bestrijden van armoede. Het is vooral een instrument waarmee de armoedeincidentie gemeten wordt van het beleid dat op andere domeinen wordt gevoerd. De armoedetoets wordt verplicht uitgevoerd op alle voorgenomen beleidsmaatregelen en dit in twee fasen, vooreerst als quickscan om te zien of er een effect is voor mensen in armoede en indien dit het geval is, als volledige screening van de mogelijke effecten van de beleidsmaatregelen, ter eventuele evaluatie en/of bijsturing. Daarom wordt de armoedetoets altijd uitgevoerd voorafgaand aan de invoering van de maatregel, op een tijdstip vroegtijdig in de besluitvorming. Zo kan men mogelijke negatieve bijwerkingen identificeren en aanpakken, en positieve effecten indien mogelijk versterken. Er zal een armoedetoets ontwikkeld worden waarbij nieuwe beleidsmaatregelen systematisch getoetst worden op hun gevolgen voor mensen in armoede. De armoedetoetssteen moet het beleid beter kunnen vatten en de impact ervan vertalen. Hierbij staat voorop dat de armoedetoets geïntegreerd wordt in de bestaande reguleringsimpactanalyse (RIA). De wijze waarop deze armoedetoets concreet vorm zal krijgen, wordt verder onderzocht. De armoedetoets kan eventueel als onderdeel van een ruimer social impact assessement opgenomen worden binnen een geïntegreerd assessment rond duurzame ontwikkeling. Hiervoor is afstemming nodig met bestaande toetsen zoals de kind- en jongereneffectrapportage (JoKER) en andere gelijkaardige initiatieven die een toetsing of ‘impact analyse’ op andere domeinen willen invoeren. Inspiratie hiervoor kan gezocht worden bij de geïntegreerde ex-ante impactanalyse bij de Europese Commissie, die ook vernoemd wordt in de ontwerpstrategieduurzame ontwikkeling van de Vlaamse Regering. Uiteraard is de betrokkenheid van mensen in armoede en hun organisaties bij de invoering en toepassing van deze armoedetoets noodzakelijk. Europese voorbeelden kunnen hierbij inspirerend zijn. In het najaar 2010 zal er een werkgroep opgestart worden om de armoedetoets uit te werken.In 2011 start ik een proefproject om dit voorstel uit te testen. Dit gebeurt in elk geval binnen mijn (functionele) bevoegdheden Armoede in de beleidsnota’s, jaarlijkse beleidsbrieven en beheers- en managementovereenkomsten Beleidsbrief armoedebestrijding, punt 1.1.3, Pagina 10 Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punten 14 en 15 Pagina 23 Armoedebestrijdingsbeleid moet een integraal beleid zijn dat doorheen alle beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid gevoerd wordt. Het is de opdracht van Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
159
elke minister in elk beleidsdomein aandacht te hebben voor armoedebestrijding en maatregelen te nemen om de armoede terug te dringen. Daarom is het belangrijk dat elke functioneel bevoegde minister in de toekomst, zowel in zijn/haar beleidsnota als in zijn/haar jaarlijkse beleidsbrieven, aangeeft hoe hij of zij binnen het kader van het Vlaams actieplan armoedebestrijding, het federaal verslag, de decenniumdoelstellingen en het Pact 2020 aan armoedebestrijding zal doen Ik heb aan mijn collega’s van de Vlaamse Regering gevraagd expliciet aandacht te besteden voor een luik armoedebestrijding bij de opmaak van hun beleidsbrief 2011, de beheers- en managementovereenkomsten. Net als in 2010 zal ik de Vlaamse ministers vragen om in hun beleidsbrief 2012 aan te geven hoe hij of zij aan armoedebestrijding zal doen. Tevens zal ik onderzoeken hoe we armoedebestrijding structureel kunnen inbedden in alle toekomstige beleidsnota’s, beleidsbrieven, beheersovereenkomsten en managementovereenkomsten. Sociale clausule in overheidsopdrachten en subsidieovereenkomsten Niet opgenomen in de beleidsbrief, wel een aandachtspunt in het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punt 16 Pagina 23 Bij het uitschrijven van overheidsopdrachten en bij subsidietoekenningen moet aandacht getoond worden voor diversiteit. In de subsidieovereenkomsten van organisaties die aanzienlijke subsidies ontvangen en overheidsopdrachten aan organisaties die omvangrijke Vlaamse overheidsopdrachten uitvoeren, moet een clausule ingevoerd worden die deze organisaties oplegt om een diversiteitsbeleid te ontwikkelen. Opvolging eigen armoedebeleid via voortgangsrapporten Vlaams Actieplan Armoedebestrijding Beleidsbrief armoedebestrijding, punt 1.1.1, Pagina 7-8 Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punt 189 Pagina 89 Het armoededecreet verplicht de Vlaamse Regering binnen twaalf maanden na haar aantreden een Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAPA) op te stellen dat over een periode van vijf jaar loopt. Dit jaar heb ik de werkzaamheden voor de totstandkoming van het VAPA verder gezet. Em. Prof. Dr. Jan Vranken zette zijn schouders onder het project. Dr. Vranken, nationaal en internationaal een grote naam in het wetenschappelijk onderzoek over armoede en sociale uitsluiting, wil als voorzitter een actief en gedragen bijdrage leveren aan de uitwerking van dit plan. Ook de vertegenwoordigers (aandachtsambtenaren) van alle beleidsdomeinen, binnen het permanent armoedeoverleg (PAO) van de Vlaamse overheid, de doelgroepen in partnerschap met het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen en verschillende stakeholders brachten hun expertise aan. Het plan is goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 9 juli 2010. De Vlaamse Regering deelt het actieplan armoedebestrijding mee aan het Vlaams Parlement. Ik heb aan alle leden van de Vlaamse Regering gevraagd de in dit plan genomen doelstellingen Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
160
en acties te concretiseren aan de hand van actiefiches. De opgenomen acties zal ik jaarlijks via het voortgangsrapport evalueren. Ik rond deze oefening af tegen eind 2010. De resultaten zullen weergegeven worden in het eerste voortgangsrapport in het voorjaar van 2011.
2. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur Gemeentefonds Niet opgenomen in beleidsbrief armoedebestrijding Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punt 31 Bij de bepaling van trekkingsrechten uit het gemeentefonds (decreet van 5 juni 2002) wordt rekening gehouden met het aantal kansarme burgers en met fiscale armoede in de gemeente. De lokale besturen blijven desondanks wel vrij in de besteding van hen toegekende middelen. De enige opgelegde regel stelt dat de lokale besturen het OCMW op hun grondgebied 8% van de middelen uit het gemeentefonds toekennen om een lokaal sociaal beleid te voeren.
3. Aandachtspunten Stedenbeleid Vlaams Stedenfonds Niet opgenomen in beleidsbrief armoedebestrijding Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punten 31 en 190 Pagina 31 & 90 De bijkomende trekkingsrechten uit het Vlaams Stedenfonds voor 13 steden en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (decreet van 5 juli 2002) zijn gekoppeld aan een beleidsovereenkomst met de steden en de VGC voor de periode 2008-2013. Belangrijk is dat hierin vooral gefocust wordt op het verbeteren van de leefbaarheid en het tegengaan van dualisering (door middel van een maximale realisatie van het recht op huisvesting, onderwijs, werkgelegenheid, cultuur, vrije tijd en maatscbappelijke dienstverlening). In 2011 zal een visitatiecommissie het instrument Vlaams Stedenfonds evalueren. De resultaten zullen mee opgenomen worden in de bijsturing van het Actieplan Armoedebestrijding. Stadsvernieuwingsfonds Niet opgenomen in de beleidsbrief armoedebestrijding Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, Pagina 31 & 90 Het stadsvernieuwingsfonds (decreet maart 2002) wordt aan 35 steden en de Vlaamse Gemeenschapscommissie aangeboden in de vorm van een projectoproep Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
161
voor stadsvernieuwing. Het fonds financiert fysieke ingrepen in het publieke domein, maar om in aanmerking te komen voor subsidiëring wordt ook uitdrukkelijk belang gehecht aan de participatie van de allerzwaksten en het vermijden van sociale verdringing. In de nieuwe programmatie zal hier zelfs nog meer gewicht aan verleend worden. Aangepaste programmatie van de beleidsinstrumenten binnen Stedenbeleid Niet opgenomen in de beleidsbrief armoedebestrijding Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, Pagina 90 In de (nieuwe) programmatie van de beleidsinstrumenten binnen Stedenbeleid wordt ruim aandacht besteed aan armoedebestrijding. Concreet betreft het de volgende instrumenten: Stadsmonitor, Stadsvernieuwingsfonds, innovatieve projecten, Thuis in de Stad media, Thuis in de Stad prijs, agenda wetenschappelijk onderzoek, Stedenfonds en stadscontracten, samenwerkingsprotocol met het Kenniscentrum Vlaamse steden, eigen beleidsnota.
4. Aandachtspunten Inburgering en Integratie Aandacht voor armoederisico bij nieuwe Vlamingen in het geïntegreerd actieplan voor het integratiebeleid Niet opgenomen in de beleidsbrief armoedebestrijding Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punt 191 Pagina 90 Tot de doelgroepen die kampen met een verhoogd armoederisico behoren onder andere de nieuwe Vlamingen/personen van vreemde herkomst (gekleurde armoede). Voor sommigen van hen dreigen zelfs meervoudige risico’s, bijvoorbeeld allochtone vrouwen in armoede. Binnen Integratie zal een ‘actieplan voor het integratiebeleid’ opgericht worden waarin armoedebestrijding een plaats krijgt. Werkgroep ‘interculturaliseren participatie armoedebestrijdingsbeleid’ Niet opgenomen in de beleidsbrief armoedebestrijding Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punt 192 Pagina 90 Binnen ABB zal een werkgroep ‘interculturaliseren participatie armoedebestrijdingsbeleid’ opgericht worden om nieuwe Vlamingen te betrekken bij het armoedebestrijdingsbeleid. In deze werkgroep zullen ook het Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen, het Minderhedenforum en het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zetelen. Met de werkgroep wil ABB anticiperen op de commissie Integratie. Vlaams Overlegplatform Roma Niet opgenomen in de beleidsbrief Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014, punt 193 Pagina 90 Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
162
Er wordt een Vlaams Overlegplatform Roma opgericht waarin armoedebestrijding ook aan bod komt.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
163
Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) Beleidsbrief ECONOMIE 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 2. Bedrijven door crisis helpen 2.3. Gefailleerden en armoede bij zelfstandigen Pagina 11 Via het informeren van welzijnswerkers, zoals OCMW’s en CAW’s, zal ook getracht worden de hulpverlening aan de ondernemers te verbeteren. 2.4. Rentetoelage bij Hinder door Openbare Werken Pagina 11 Uit de contacten met zelfstandigen, ondernemers, bankiers en vertegenwoordigers van de lokale besturen kwam de nood aan een verlichting van de aflossingslast van de bestaande leningen in de periode dat de ondernemingen worden geconfronteerd met een belangrijke daling van de inkomsten, het sterkst naar voren. 3. Meer en sterker ondernemerschap 3.11. Ruimte om te ondernemen Pagina 21 b) Activering en verduurzaming van bedrijventerrein (pag. 21) Vorig jaar bleven ook de activeringsinspanningen voor het vermarkten van onbenutte percelen onverminderd van kracht. De betrokken Provinciale Ontwikkelings Maatschappijen (POM) en intercommunales worden nu aangezet om op basis van de tussentijdse resultaten krachtigere signalen te geven naar onwillige eigenaars. 3.12. Beleidsplan ‘winkelen in Vlaanderen’ operationaliseren Pagina 22 Daarnaast worden een aantal denkpistes rond stimulerende en ondersteunende maatregelen voor een versterking van de detailhandelaars en lokale besturen voorgelegd aan een stakeholdersplatform. In 2011 moeten deze beleidsvoorbereidende stappen resulteren in omzendbrieven “kernversterking en winkellinten” en een “ruimtelijk afwegingskader voor de inplanting van grootschalige detailhandel”. In 2010 zal ook een stakeholdersplatform zich ook uitspreken over het verwachte ondersteuningsbeleid vanwege de overheid, zowel voor de handelaars als voor lokale besturen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
164
4. Een meer groene economie Pagina 23 Het Pact 2020 reikt zowel op micro – de open ondernemer – als op macro vlak – een groen stedengewest – een aantal prioriteiten aan voor de ontwikkeling van een groen economisch beleid. 7. Een efficiënte en effectieve overheid 7.1. Administratieve vereenvoudiging/uniek loket EDRL Pagina 34 a) ”Naar een meer geïntegreerd overheidsoptreden” in het kader van MJP Slagkrachtige en Efficiëntie Overheid (pag. 34) Pag. 34 De Vlaamse, Federale, Europese en lokale bestuursniveaus nemen voortdurend initiatieven om bedrijven te informeren, adviseren en ondersteunen. Bedrijven komen dan ook veelvuldig in contact met de verschillende overheden en door de weinig geïntegreerde aanpak is het voor ondernemers niet altijd even duidelijk waar ze voor welke vergunningsaanvraag, dienstverlening, informatie,… terecht kunnen. De beleidsnota economie 2009-2014 geeft al aan dat er om de efficiëntie en effectiviteit van het overheidsoptreden te verhogen onderzocht dient te worden hoe synergieën tussen de verschillende actoren op het veld bewerkstelligd kunnen worden om te komen tot een meer geïntegreerde en eenvoudigere benadering van de ondernemer. De beleidsnota Bestuurszaken 2009-2014 geeft aan dat om het één loket-principe te realiseren, de focus in een eerste fase zal liggen op een goede samenwerking en een afstemming via de klantgerichte processen. Op termijn komen meer structurele ingrepen aan bod. De kern van het debat moet gaan over de meerwaarde en gebruiksvriendelijkheid vanuit het oogpunt van de klant. Om de effectiviteit van het overheidsoptreden naar bedrijven te verhogen is er dan ook duidelijk een dringende noodzaak aan afstemming tussen de verschillende actoren op het veld, het concreet invullen en afstemmen van de kerntaken van de verschillende overheden en stroomlijning van de communicatie naar de bedrijven, en dit in complementariteit met de taken van de bedrijfsorganisaties. Vanuit die optiek werd dan ook een sleutelproject ‘Naar een meer geïntegreerd overheidsoptreden” door het Comité van ambtenaren-generaal (CAG) gedefinieerd en opgenomen in het Meerjaren Programma Slagkrachtige en Efficiëntie Overheid. De Vlaamse regering bekrachtigde dit Meerjaren Programma medio 2010. Pag. 35 Dit project zorgt er in de eerste plaats voor dat bedrijven een helder en duidelijk beeld krijgen van waar ze voor welke vergunningsaanvraag en/of dienstverlening terecht kunnen en dat ze geen tijd meer verliezen met het zoeken naar het juiste aanspreekpunt in het labyrint van overheidsinstellingen en bestuurslagen. Daarnaast wil dit project eveneens zorgen voor de nodige afstemming en een duidelijke afbakening van taken tussen de verschillende overheden, gegeven ieders opdrachten en kerntaken, zodat iedereen zijn kerntaken in relatie tot de anderen Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
165
correct opneemt en er eenduidige informatie- en communicatiestromen richting ondernemers ontstaan. c) Samenwerking met het departement Bestuurszaken (pag. 36) Pag. 36 Het departement Bestuurszaken en het Agentschap Ondernemen hebben een samenwerkingsakkoord gesloten om de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot e-procurement bij de ondernemers en bedrijven bekend te maken. Public e-procurement staat voor de volledige digitalisering van het aankoopproces van de overheid. Dit omvat : elektronisch publiceren van overheidsopdrachten (e-notification) elektronisch indienen en openen van offertes (e-tendering) elektronisch beoordelen en toewijzen (e-awarding) elektronische veiling (e-auction) elektronische catalogus (e-catalog) elektronisch indienen van de factuur (e-invoicing) elektronische betaling (e-payment) Een concreet gezamenlijk actieplan inzake de uitrol van public e-procurement werd opgemaakt en zal in 2011 verder uitgevoerd worden. Daarnaast zal er samen met het departement bestuurszaken gestreefd worden naar een afsprakenkader met andere departementen en/of agentschappen om tot meer ondernemersvriendelijke procedures te komen. 7.2. Beperking tot de kerntaken van de overheid Pagina 36 De actorrol van het Agentschap Ondernemen concentreert zich in hoofdzaak op alle aspecten van ondernemerschap die verband houden met overheidsmaatregelen en verplichtingen. Het Agentschap Ondernemen moet dan ook in dit kader het kenniscentrum worden omtrent overheidswetgeving, regulering, normen, subsidies en andere vormen van overheidsondersteuning. Provinciale afstemming Pagina 37 Een bijzonder aandachtspunt vormt ook de afstemming van het optreden van de verschillende agentschappen naar de ondernemers op provinciaal vlak. Om innovatie dichter bij de kmo’s te brengen, worden door het IWT vijf provinciale Innovatiecentra financieel ondersteund. Deze innovatiecentra bieden ondersteunende diensten (informatie, advies, begeleiding) om innovatie in kmo’s te faciliteren. Zij zijn gehuisvest in het Agentschap Ondernemen, net als overigens de FITaccountmanagers in de provincies. In 2010 werden door de leidend ambtenaren van AO, IWT en FIT gesprekken gevoerd om te komen tot een meer geïntegreerd overheidsoptreden op provinciaal niveau. Deze afspraken zullen worden geformaliseerd in afsprakenprotocols. Uitgangspunt hierbij is: - de creatie van een eenduidig aanspreekpunt voor de ondernemer; - benutten van efficiëntie en schaalvoordelen, in de praktische uitrol van de dienstverlening; Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
166
- afspraken maken omtrent optimale en passende inzet van competenties. 7.3. Efficiënte samenwerking tussen verschillende bestuursniveaus Pagina 37 Overleg, samenwerking en kennisdeling tussen het federale bestuursniveau, de Vlaamse Overheid, provincies, lokale besturen en de ondernemerswereld is van cruciaal belang om een efficiënt en ondernemingsvriendelijk beleid mogelijk te maken. We zullen constructief meewerken aan de interne staatshervorming overeenkomstig het regeerakkoord, omgezet in de voorstellen van het Groenboek, en zoals het vertaald zal worden in het witboek. a) Ondernemingsvriendelijke gemeenten Het Agentschap Ondernemen zet dan ook verder in op een actief beleid rond ‘Ondernemingsvriendelijke Gemeente’ . Het overlegplatform wordt verder uitgebouwd. Via het kenniscentrum worden de realisaties van gesubsidieerde projecten centraal gebundeld en beschikbaar gesteld aan alle gemeenten en andere geïnteresseerden. Via een nieuwe projectoproep wil het Agentschap Ondernemen innovatie en goede praktijken in het domein verder stimuleren. Er zal ook ingegaan worden op het verzoek van de VVSG om het huidige relatiebeheer met gemeenten te versterken en te stroomlijnen. Daarom wordt in samenwerking met de VVSG een ‘lerend netwerk’ voor gemeenten opgericht in de schoot van het Agentschap Ondernemen. Een dergelijk netwerk is een een cruciaal element om te komen tot een echt partnerschap, zoals vooropgesteld in het regeerakkoord, waarbij kennis- en ervaringsuitwisseling tussen bestuursniveaus centraal staat. b) Het provinciale bestuursniveau Niet alleen de gemeenten en steden zijn belangrijke partners om een ondernemingsvriendelijker beleid te voeren, maar ook de provincies kunnen hierin een cruciale rol spelen. De belangrijkste partners daarbij zijn de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen, die te beschouwen zijn als kleine maar performante uitvoeringsorganisaties binnen het beleidsdomein Economie op provinciaal niveau. Naast de uitvoering van het provinciaal economisch beleid wensen we de POM’s in te schakelen voor gebiedsgerichte initiatieven op vlak van ruimtelijke economie en streekontwikkeling. Via de interdepartementale stuurgroep POM streven we naar een langetermijnrelatie die de doelmatigheid en de specificiteit van het inzetten van de POM’s ten goede moet komen. Pionierswerk op vlak van bedrijventerreinmanagement, economische revalorisaties van verouderde terreinen en brownfields en het activeren van onbenutte percelen willen we maximaal benutten. Bijkomend wordt onderzocht in hoeverre POM’s kunnen worden ingeschakeld in het mee opvolgen van ruimtelijke of gebiedsgerichte planningsprocessen in het verlengde van de taken of mogelijkheden van het Agentschap Ondernemen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
167
7.3. Efficiënte samenwerking tussen verschillende bestuursniveaus Pagina 38 d) Het federale bestuursniveau De contacten van de Studiedienst van de Vlaamse Regering met het federale niveau zullen aangewend worden voor informatie-uitwisseling in het kader van beleidsondersteuning en data-verzameling. e) Europa 7.3. Efficiënte samenwerking tussen verschillende bestuursniveaus Pagina 40 EFRO – doelstelling 2 Regionaal Concurrentievermogen en Werkgelegenheid Ten einde de verwezenlijkingen van het programma en de rol die de Europese Unie speelt in Dit gebeurt in het kader van een operationeel (meerjaren)programma dat van toepassing is in geheel Vlaanderen en uitgevoerd wordt in nauwe samenwerking met de Europese Commissie, de provincies en de lokale besturen. Het programma is opgebouwd rond 4 prioriteiten: 1. stimuleren van kenniseconomie en innovatie ( 48,2 miljoen € ); 2. bevorderen van het ondernemerschap ( 33,2 miljoen € ); 3. verbeteren van de ruimtelijk - economische omgevingsfactoren ( 63,2 miljoen € ); 4. bevorderen van de stedelijke ontwikkeling ( 48,2 miljoen € ). Pag. 41 Binnen prioriteit 3 betrof het de uitrusting van bedrijventerreinen, logistieke infrastructuur, opleidingsinfrastructuur en sociale economie - projecten. Binnen prioriteit 4 werden geïntegreerde stedelijke projecten goedgekeurd in een aantal centrumsteden en het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel, gericht op het versterken van het economisch draagvlak en het verbeteren van mobiliteit en leefbaarheid. Tevens werden in Antwerpen en Gent een aantal kleinschalige projecten in achtergestelde buurten ondersteund, welke de handelsfuncties moeten verbeteren en de wijken als geheel opnieuw aantrekkelijk maken voor wonen en werken. 7.3. Efficiënte samenwerking tussen verschillende bestuursniveaus Pagina 42 Enterprise Europe Network Enkele voorbeelden van concrete acties van Enterprise Europe Network: • Samenwerking met Bestuurszaken rond E-government en E-procurement: in het kader van het samenwerkingsakkoord van het agentschap Ondernemen, zal Enterprise Europe Network de Vlaamse kmo’s sensibiliseren, informeren en adviseren rond Europese aanbestedingen via seminaries, aangepaste folders en weblinks, al dan niet in samenwerking met het departement Bestuurszaken of andere stakeholders. • In het kader van de Europese campagne rond CE markering die de EU lanceert in het najaar van 2010, zal Enterprise Europe Network een reeks provinciale workshops opzetten in 2010 waar ondernemers uit kmo’s hun vragen rond deze problematiek aan experten kunnen voorleggen. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
168
2. Aandachtspunten Stedenbeleid 4. Een meer groene economie Pagina 23 Het Pact 2020 reikt zowel op micro – de open ondernemer – als op macro vlak – een groen stedengewest – een aantal prioriteiten aan voor de ontwikkeling van een groen economisch beleid. 7.3. Efficiënte samenwerking tussen verschillende bestuursniveaus Pagina 40 e) Europa EFRO – doelstelling 2 Regionaal Concurrentievermogen en Werkgelegenheid Ten einde de verwezenlijkingen van het programma en de rol die de Europese Unie speelt in Dit gebeurt in het kader van een operationeel (meerjaren)programma dat van toepassing is in geheel Vlaanderen en uitgevoerd wordt in nauwe samenwerking met de Europese Commissie, de provincies en de lokale besturen. Het programma is opgebouwd rond 4 prioriteiten: 1. stimuleren van kenniseconomie en innovatie ( 48,2 miljoen € ); 2. bevorderen van het ondernemerschap ( 33,2 miljoen € ); 3. verbeteren van de ruimtelijk - economische omgevingsfactoren ( 63,2 miljoen € ); 4. bevorderen van de stedelijke ontwikkeling ( 48,2 miljoen € ). Pag. 41 Binnen prioriteit 3 betrof het de uitrusting van bedrijventerreinen, logistieke infrastructuur, opleidingsinfrastructuur en sociale economie - projecten. Binnen prioriteit 4 werden geïntegreerde stedelijke projecten goedgekeurd in een aantal centrumsteden en het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel, gericht op het versterken van het economisch draagvlak en het verbeteren van mobiliteit en leefbaarheid. Tevens werden in Antwerpen en Gent een aantal kleinschalige projecten in achtergestelde buurten ondersteund, welke de handelsfuncties moeten verbeteren en de wijken als geheel opnieuw aantrekkelijk maken voor wonen en werken.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
169
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie 3. Meer en sterker ondernemerschap 3.5. Maatregel ‘steun voor advies aan prestarters’ Pagina 16 Complementair aan deze generieke ondersteuning van prestarters zullen we ook specifieke projecten opzetten voor het scouten en begeleiden van potentiële ondernemers uit verschillende specifieke doelgroepen. Met dergelijk gericht beleid kunnen we bijdragen aan de ontwikkelen van meer ondernemerschap zowel bij hooggeschoolde starters als bij doelgroepen die achterop hinken qua ondernemerschap, waaronder vrouwen, allochtonen en ouderen.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
170
Beleidsbrief ECONOMISCH OVERHEIDSINSTRUMENTARIUM 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 2. POSITIONERING VAN DE INVESTERINGSMAATSCHAPPIJEN Pagina 5 2.2. Maatschappelijk en financieel rendement De investeringen die worden gerealiseerd en de waarborgen die worden verschaft, gebeuren in een kader van streven naar maatschappelijk verantwoord ondernemen en beogen naast een passende financiële return ook een maatschappelijk rendement. Voorbeelden zijn: de creatie of minstens het behoud van werkgelegenheid, het verbeteren van mobiliteit, het aanpakken van problemen inzake wonen of infrastructuur, milieuprojecten, zorgprojecten, verhogen van productiviteit en groei, energie-efficiëntie, … 3. STRATEGISCHE KEUZES Pagina 6 3.2. De kenniseconomie als objectief Verschillende maatschappelijke uitdagingen (vergrijzing, duurzaamheid, energievoorziening, …) vergen een geïntegreerde aanpak van maatschappelijke vernieuwing. ‘Grote projecten’ hebben een sterk mobiliserend vermogen en vergen een geïntegreerde aanpak vanuit verschillende beleidsdomeinen (wetenschap en innovatie, economie, welzijn, economisch overheidsinstrumentarium, …). Belangrijke concrete aanzetten hiertoe zijn bijvoorbeeld Flanders’ Care en i-Cleantech Vlaanderen. Hierbij zijn zowel PMV als LRM betrokken, respectievelijk via het Fonds Levenskwaliteit en via de cleantech incubator in Houthalen-Helchteren. De 4 Strategische OnderzoeksCentra of SOC’s (VIB, IMEC, IBBT en VITO) investeren tot op heden uit hun werkingsmiddelen in het kapitaal van spin-offs die gecreëerd worden uit het onderzoek dat binnen hun instelling is uitgevoerd. Ik stel voor om een Fonds voor de SOC’s op te richten met een startkapitaal van 10 miljoen euro dat investeert in de spin-offs van deze instellingen. Gelet op de gespecialiseerde kennis in hun respectieve onderzoeksdomeinen zouden de SOC’s deze investeringen kunnen aansturen. Ze zouden ook betrokken worden in de werking van het fonds. Deze aanpak moet eveneens toelaten om specifieke kennis inzake structurering, financiering en beheer van spin-offs op gewestniveau te organiseren met evidente schaalvoordelen als gevolg. 3.4. Duurzaamheid in onze economie Pagina 7 Door de financiële crisis is de sector van hernieuwbare energie onder druk gekomen en is het moeilijker om financiering te vinden voor belangrijke projecten. PMV en LRM hebben projecten en bedrijven in winden zonne-energie, warmtekrachtkoppeling en biogascentrales ondersteund op een moment dat de markt faalde om die projecten doorgang te laten vinden. Er zal onderzocht worden Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
171
welke participatie van PMV en LRM kunnen ingebracht worden onder het Vlaams Energiebedrijf. In de toekomst zal de Vlaamse regering dergelijke investeringen uitvoeren vanuit het op te richten Vlaams Energiebedrijf. Beloftevolle, innovatieve en duurzame energieprojecten die rijp zijn om vermarkt te worden zullen eveneens vanuit het Vlaams Energiebedrijf ondersteund worden (zie hoofdstuk 8). 3.5. Structuurondersteunende investeringen Pagina 7 De financiering van relevante infrastructuur, met een resultaatgerichte aanpak en met financieel en maatschappelijk rendement, behoort eveneens tot de taken van onze investeringsmaatschappijen. Moderne infrastructuur is de ruggengraat van duurzame economische ontwikkeling. De economische conjunctuur beperkt de mogelijkheden om met integrale publieke financiering aan die investeringsnood tegemoet te komen. Niet of trager investeren, zal echter tot een ernstige verzwakking leiden van onze concurrentiepositie. Creatieve samenwerkingsverbanden tussen de publieke en de private sector vormen daarom één van de hoekstenen voor de invulling van deze investeringsbehoeften. PMV en LRM vervullen hierbij een sleutelrol en kunnen verder bouwen op de reeds ontwikkelde principes van goede praktijk. Initiatieven voor dergelijke investeringen hoeven niet alleen vanuit de overheid te komen, ook vanuit de private sector kunnen ze worden aangedragen. Om de noodzakelijke structurele investeringen versneld te realiseren, moeten we de nodige financieringsruimte vinden. Voor de herkomst van die middelen moeten wij onderzoeken of wij kunnen samenwerken met institutionele beleggers. 4. FINANCIERING EN KAPITAALSTRUCTUUR Pagina 9 Voor de verschillende structurele en ad-hoc opdrachten die PMV dient te vervullen, zullen de door de Vlaamse Regering voorziene middelen ter beschikking gesteld worden. Dit neemt echter niet weg dat we moeten overwegen om meer investeringsruimte te creëren via het aantrekken van investeringsmiddelen van derden. Er zal dan ook verder onderzocht worden hoe dit kan gebeuren zonder dat de controle op de actoren van het instrumentarium wordt opgeheven. 5. Participatie Maatschappij Vlaanderen (PMV) 5.1. Risicokapitaal 5.1.1. Zaaikapitaal & early stage Pagina 11 Via CultuurInvest, KidsInvest en het Sociaal Investeringsfonds wil de Vlaamse regering aanzienlijke inspanningen blijven leveren in de creatieve industrie, de zelfstandige kinderopvang en de sociale economie, sectoren waar risicokapitaalfinancieringen minder evident zijn. Toch is bij CultuurInvest reeds geïnvesteerd in meer dan 40 projecten en zijn bij KidsInvest reeds een dertigtal initiatieven van financiering voorzien. De zorgeconomie is een nieuw focusdomein van PMV. Dit kadert binnen het Flanders’ Care project van de Vlaamse Regering dat als doel heeft innovatieve doorbraken te realiseren in alle vormen van zorg. Dit om aan de steeds veranderende behoeften van de ouder wordende bevolking te kunnen voldoen. Binnen dit kader werd aan PMV gevraagd een voorstel te maken omtrent de manier Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
172
waarop er geïnvesteerd kan worden in innoverende bedrijven die onderzoek en ontwikkeling naar de markt willen brengen, teneinde de levenskwaliteit van zorgbehoevenden te verbeteren. In overleg met mijn collega’s binnen de Vlaamse regering wordt daarom binnen de schoot van PMV het Fonds Levenskwaliteit opgericht met een startkapitaal van 20 miljoen euro. Het fonds krijgt daarbij de opdracht om die middelen te reserveren voor zaaikapitaal en early stageinvesteringen in de zorgeconomie. Die investeringen hebben als doel de productiviteit en de performantie van de zorgsector te verhogen, om zo de uitdagingen van de vergrijzing te kunnen aangaan en de toenemende kosten van de gezondheidszorg beter te kunnen opvangen. 5.3. Ontwikkeling en beheer van infrastructuur en vastgoed Pagina 13 5.3.1. Publiek-private samenwerking PMV speelt tot op vandaag een sleutelrol in het totstandkomen van heel wat grote Vlaamse investeringsprojecten via publiek-private samenwerking (PPS). Het is één van de prioriteiten van PMV om deze initiatieven die in de vorige legislatuur werden opgestart succesvol tot uitvoering te brengen. De uitgebreide praktijkervaring en expertise van PMV op het vlak van PPS wordt door de markt erkend. PMV is beschikbaar om in het kader van nieuwe initiatieven en in alle beleidsdomeinen mee te werken aan het tot stand brengen van samenwerkingsverbanden waarbij de private sector een actieve rol krijgt toebedeeld. Ik nodig dan ook mijn collegae ministers uit om van deze expertise gebruik te maken wanneer ze nieuwe PPS-initiatieven overwegen. 5.3.2. Via-Invest : missing links in het wegennet Pagina 13 Het vooropgestelde programma van zes missing link-projecten zal onder aansturing van de minister van mobiliteit en openbare werken integraal gerealiseerd worden via een door Via- Invest uitgewerkte DBFM-aanpak. Het gaat om de noordelijke wegontsluiting van Zaventem, de Kempense noord-zuidverbinding, de R4-zuid, de A11, de noord-zuidverbinding in Limburg en de N60 rondweg in Ronse. Het is de bedoeling dat aan het einde van deze legislatuur het wegwerken van nagenoeg al deze ontbrekende schakels in uitvoering is. Via-Invest en PMV spelen een cruciale rol bij het aantrekken van de financiering die in de huidige markt vooral voor grote projecten niet voor de hand ligt. PMV heeft reeds contacten gelegd met de Europese Investeringsbank (EIB) als mogelijke co-financier voor de grote projecten in Brugge en Limburg. 5.3.3. Scholenbouw Pagina 14 Het project voor de inhaalbeweging scholenbouw waar PMV mee de onderhandelingen heeft gevoerd, is inmiddels operationeel. Binnen vier tot zes jaar moet een inhaalbeweging gerealiseerd zijn van ruim tweehonderd nieuwe schoolgebouwen. PMV is nauw betrokken bij de opstart, de opvolging en de evaluatie van dit ambitieuze project en zal evenals bij de voorbereiding van een tweede inhaalbeweging nauw betrokken worden.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
173
5.3.4. Sportinfrastructuur Pagina 14 Het Vlaams Sportinfrastructuurplan heeft de ambitie om tegen 2011 de bestaande achterstand op vlak van sportinfrastructuur met ruim 30 % terug te dringen. Het is nu de opdracht van PMV om in samenwerking met het departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media dit programma tot een goed einde te brengen. Een eerste cluster van 29 kunstgrasvelden is inmiddels gegund en in uitvoering. Een onderhandelingsprocedure voor een cluster van 9 sporthallen is opgestart en voor 6 multifunctionele sportcentra zijn de onderhandelingen reeds lopende. Ook het door PMV uitgewerkte instrument om hefboomfinanciering te verschaffen bij de realisatie van voetbalstadionprojecten is inmiddels operationeel.
5.3.5. Publiek vastgoed Pagina 14 Het plan om in elke provinciale hoofdstad een Vlaams Administratief Centrum te realiseren is volop in uitvoering. De inhuring van de twee nieuwe VAC in Gent en in Brugge, volgens dezelfde principes als het VAC dat in opbouw is in Leuven, is zo goed als rond. 5.3.6. Gebiedsontwikkeling Pagina 14 PMV blijft ook verhoogde aandacht besteden aan gebiedsontwikkeling, met een specifieke focus op brownfieldprojecten zoals GO IPZ en Novovil en de herontwikkeling van onderbenutte sites van de Vlaamse Overheid. 5.3.7. Strategische infastructuurinvesteringen Pagina 14 • projecten voor maatschappelijke vernieuwing. 5.4. Ondersteuning van een duurzame ontwikkeling voor Vlaanderen Pagina 15 5.4.1. Participaties en financieringsmechanismen Toch is er nog een rol weggelegd voor PMV op het vlak van cleantech. Reeds eerder zijn door PMV initiatieven genomen op het gebied van financieringsmechanismen voor investeringen in energiebesparing. Bedoeling is die initiatieven te concretiseren door de lancering van de Groene Waarborg en het Groen Investeringsfonds. Indien zal worden overgegaan tot de oprichting van een nieuw strategisch infrastructuur/vastgoedfonds binnen PMV (zie 5.3.7.) zal daarin ruimte gemaakt worden voor infrastructuurinvesteringen ten voordele van de groene economie. Hierbij kan o.a. gedacht worden aan financieringsmechanismes voor de uitrol van de smart grids of de uitbouw van havenlogistiek om windparken op zee te financieren. 6. LRM Pagina 17 Enerzijds treedt LRM op als financiële partner voor investeringen en financieringen. De meeste partnerships sluit LRM door middel van een risicodragende financiering (via kapitaalinbreng en/of achtergestelde leningen). Anderzijds ontwikkelt LRM Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
174
bedrijventerreinen die extra ruimte scheppen om te ondernemen. Hiervoor werkt LRM nauw samen met lokale en andere overheidsdiensten zoals de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Limburg (POM) en de NV De Scheepvaart. LRM blijft ook vastgoedprojecten ontwikkelen waarvoor er in de markt specifieke behoeften bestaan. 6.1. Speerpuntsectoren : Limburg als innovatieve provincie Pagina 17 LRM blijft haar investeringsfocus op innovatieve sectoren zoals ICT, Life Sciences en Cleantech behouden. Het stimuleren van de integratie van innovatieve activiteiten in de klassieke industrie blijft eveneens een prioritair investeringsdoel. Vooral de financiering van ontwikkelings- en prototypingactiviteiten in samenwerking met kenniscentra in Limburg wint aan belang. LRM ondersteunt ook actief kennisinstellingen in de creatie van spin-offs en ligt aan de basis van nieuwe kennisinfrastructuur in Limburg. De actieradius voor spin-offs is de ELAT-regio (Eindhoven-Leuven-Aachen). 6.1.1. Life Sciences of biotechnologie Pagina 17 Het aantrekken van buitenlandse spelers naar Limburg en de verdere uitbouw van de lokale ‘Life Sciences’-activiteiten in de regio staan centraal in de investeringsstrategie binnen Life Sciences. De investeringsfocus op jonge ‘seed’- en ‘early stage’-bedrijven geeft LRM vandaag de reputatie van gespecialiseerde ‘Life Sciences’-investeerder. De exponentieel toegenomen dealflow met meer dan 100 businessplannen per jaar vormt hiervan het bewijs. De investeringsfocus van LRM richt zich op bedrijven met een zekere complementariteit met de LRM-portefeuille. Daarbij wordt vooral gekeken naar interessante ‘drug discovery’- platformen of bedrijven die actief zijn in geavanceerde therapieën zoals regeneratieve geneeskunde. Dergelijke focus is zeer kapitaalsintensief is. Daarom investeert LRM altijd in een syndicaat van gespecialiseerde en internationale ‘Life Sciences’-investeerders. In 2009 optimaliseerde LRM de vastgoedinvestering in de eigen bio-incubator: BioVille. Dit in een optiek om de ‘Life Sciences’-focus en -strategie kracht bij te zetten en om de acquisitiestrategie te ondersteunen. 6.1.2. Cleantech of schone technologie Pagina 18 LRM profileert zich als een voortrekker op vlak van Cleantech. Naast de investeringsprojecten in zonne-energie, wind en biomassa onderzoekt LRM de realisatie van een aantal demo- en pilootprojecten. Van deze nieuwe technieken moet de economische haalbaarheid nog aangetoond worden. Volgende projecten worden vandaag concreet onderzocht: • Smart Grids: LRM participeert in het Europees onderzoeksproject Meta PV, het is het eerste Europese smart grid demonstratieproject op grote schaal. • Onderzoek methaangasopslag Noorderkempen: In samenwerking met VITO en Fluxys wordt de diepere ondergrond van Noord-Limburg in kaart gebracht om een geschikte ondergrondse gasopslagformatie te vinden. • Methaangasextractie uit steenkool: LRM onderzoekt de mogelijke ontginning van methaangas uit de steenkoollagen (“Coalbed Methane” of CBM). Een studie van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
175
VITO heeft ondertussen aangetoond dat er een belangrijk potentieel aan gas aanwezig is. 6.1.3. Hernieuwbare energie Pagina 18 In 2008 realiseerde LRM reeds een zonnecentrale van 4.75 MWp (NV Zonnecentrale Limburg) in samenwerking met een private partner. In 2009 werden aan dit eerste project vervolginvesteringen gekoppeld. Zo werden op 5 andere plaatsen in Limburg (Lommel, Maasmechelen, Genk, Hasselt en Beringen) zonnepanelenparken opgericht. De totale portefeuille van Zonnecentrale Limburg bedraagt op dit moment meer dan 19 MWp. Ook op het vlak van windenergie werd volop de kaart van Limburg getrokken. In 2009 werd de vennootschap “Limburg Win(d)t” opgericht, in samenwerking met partner Aspiravi, waarvan de Limburgse steden en gemeenten hoofdaandeelhouder zijn. 21 windmolens zijn momenteel in ver gevorderd vergunningstraject. Tenslotte is LRM, via een achtergestelde lening in de projectvennootschap 4HamCogen, betrokken bij de realisatie van een biomassa-centrale van 9.5MWe in Ham. Er wordt onderzocht of deze bestaande participaties van LRM op vlak van duurzame energie kunnen worden ingebracht in het Vlaams Energiebedrijf. Samen met de initiatiefnemers KULeuven, VITO en andere partners, is LRM betrokken bij de ontwikkeling van Energyville te Genk. Binnen Energyville zullen 200 onderzoekers van KULeuven en VITO de krachten bundelen op vlak van energieonderzoek. Energyville moet uitgroeien tot de Europese innovatiehotspot voor duurzaam energiegebruik. 6.2. Bedrijventerreinen : ruimte creëren om te ondernemen in Limburg Pagina 19 De Vlaamse en Limburgse economie heeft nood aan extra bedrijventerreinen. Daarom ontwikkelt LRM KMO-zones, industrieterreinen en business- en wetenschapsparken die extra ruimte scheppen om te ondernemen. In het verleden werden al heel wat terreinen ontwikkeld: Brustem Industriepark in Sint-Truiden, Mobility Center Genk-Zuid, Hermes, het logistieke bedrijventerrein van Genk-Noord, KMO-zone As en KMO-zone Zonhoven. De belangrijke projecten die op dit ogenblik in samenwerking met LRM gerealiseerd worden, zijn: • Kristalpark III (Balim) – Lommel : LRM beschikt over een voorraad van 240 hectare bedrijventerreinen in Lommel. Deze terreinen maken deel uit van een aaneengesloten industriezone van maar liefst 900 hectare. Eens de gronden ontwikkeld en ontsloten zullen zijn, verbinden ze de Haven van Antwerpen immers met het buitenland langs zowel de IJzeren Rijn-spoorlijn als het Kanaal van Beverlo. Dit maakt het terrein uniek voor Europa. • Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA): LRM sloot samenwerkingsakkoorden voor drie belangrijke bedrijventerreinen in het ENA : Ravenshout Noord in Beringen, Genebos/Ravenshout in Ham/Tessenderlo, Zwartenhoek in Ham • Aankoop van onbenutte bedrijventerreinen : Via de aankoop en ontwikkeling vanonbenutte bedrijventerreinen worden vaak goed ontsloten terreinen terug Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
176
beschikbaar. LRM reactiveert deze gronden en stelt ze ter beschikking aan Limburgse KMO’s. In 2010 realiseerde LRM aldus de aankoop van 10 hectaren onbenutte bedrijventerreinen op de site van Punch te Sint-Truiden. LRM zal ook doorgaan met het aantrekken van nieuwe ondernemingen naar de Limburgse regio via haar uniek aanbod van risicokapitaal en vastgoed. Om dit te bereiken is een internationale focus nodig binnen de speerpuntsectoren die erop gericht is om kennisbedrijven naar Limburg te halen. Vaak gaat dit gepaard met onderzoeksopdrachten die voor inkomsten zorgen voor de Limburgse kennisinstellingen. LRM werkt hiervoor nauw samen met FIT en de innovatie-actoren. 6.3.2. Creatie van duurzame tewerkstelling Pagina 19 Door haar bijzondere taak als stimulator van het economisch initiatief, draagt LRM bij tot de verdere economische ontwikkeling van de provincie Limburg en levert zij aldus een wezenlijke bijdrage tot het bevorderen van de tewerkstellingsgraad in Limburg. Bij de jaarafsluiting 2009 verschafte de voltallige investeringsportfolio van LRM samen werk aan 9.390 mensen.
8. VLAAMS ENERGIEBEDRIJF Pagina 22 De oprichting van een Vlaams Energiebedrijf werd in het Vlaams regeerakkoord opgenomen als een prioritaire doelstelling. Het Vlaams Energiebedrijf zal een belangrijke rol spelen in de vergroening van onze energiemarkt. Dat kan door fors te investeren in energiebesparing en rationeel energiegebruik enerzijds, en in de productie van milieuvriendelijke en decentrale energie anderzijds. Hiervoor is 200 miljoen euro voorzien. De doelstelling van het Vlaams Energiebedrijf ligt in het verlengde van de zogenaamde trias energetica. Dit houdt in dat in de eerste plaats wordt getracht energie-efficiënt te zijn (‘de meest milieuvriendelijke en goedkoopste energie wordt niet geproduceerd’), dat de energie die gebruikt wordt bij voorkeur hernieuwbaar wordt opgewekt (wind, waterkracht, zonne-energie, energie uit biomassa, geothermie en andere vormen van hernieuwbare energie) en dat de resterende fossiele energie die in een overgangsperiode nog nodig is zo efficiënt mogelijk (met gebruik van warmtekrachtkoppeling) en zo schoon mogelijk wordt geproduceerd. In de logica van de trias energetica zet het Vlaams Energiebedrijf in eerste instantie in op energiebesparing. Het Vlaams Energiebedrijf zal een onderneming uitbouwen die energiediensten aanbiedt. Deze zogenaamde ESCO (Energy Services Company) zal projecten voor energiebesparing en rationeel energiegebruik in gebouwen faciliteren. In heel wat gebouwen wordt niet efficiënt met het energieverbruik omgesprongen. Daarom wil de ESCO in samenwerking met de private markt in eerste instantie energie-efficiëntieprojecten in overheidsgerelateerde gebouwen op maat ontwikkelen en uitwerken. Op termijn kunnen ook in andere soorten gebouwen projecten worden uitgevoerd. Kenmerkend voor de groene energierevolutie is ook de decentralisatie van de productie. Niet meer alle energie wordt opgewekt in grote centrales. Steeds meer gezinnen en KMO’s worden energieproducenten. Daarom wil het Vlaams Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
177
Energiebedrijf die kleinschalige, decentrale productie - zoals zonnepanelen, kleine installaties voor warmtekrachtkoppeling (minien micro-wkk’s) of biovergistingsinstallaties in landbouwbedrijven - ondersteunen. Dat kan bijvoorbeeld door rechtstreeks of via de ESCO te investeren in decentrale energieprojecten maar ook door deze producenten bij de verkoop van hun stroom en de bijhorende certificaten te ondersteunen. Het is alleszins de bedoeling om het aandeel van kleinschalige productie in Vlaanderen te doen toenemen. Bijlage 2: regelgevingagenda Pagina 25
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
178
Beleidsbrief INNOVATIE 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur Nihil.
2. Aandachtspunten Stedenbeleid SD 1. Gerichte innovatiestrategieën Bundelen van krachten gericht op maatschappelijke uitdagingen en speerpunten om door innovatie economische activiteit met duurzame en gediversifieerde tewerkstelling te verankeren. OD 3. Beantwoorden van maatschappelijke uitdagingen via ‘grote projecten’ Pagina 18-19 Verschillende maatschappelijke uitdagingen (vergrijzing, duurzaamheid, energievoorziening, vergen een geïntegreerde aanpak van maatschappelijke vernieuwing. ‘Grote projecten’ zijn een gepast instrument voor een dergelijk, geïntegreerde aanpak, die tezelfdertijd een sterk mobiliserend vermogen heeft. Deze benadering zal verder uitgewerkt en geconcretiseerd worden. Belangrijke concrete aanzetten hiertoe zijn de Proeftuin Elektrische Voertuigen, Flanders’Care, en iCleantech. Proeftuin voor het elektrisch voertuig De introductie van het elektrische voertuig is een feit en men kan verwachten dat een aantal socioeconomische factoren dit proces de komende jaren nog zal versnellen. Naast een aantal voordelen op het gebied van milieu, kan het elektrische voertuig Vlaanderen de kans bieden opnieuw beter aan te sluiten bij de globale waardeketen van de voertuigindustrie. De huidige elektrische wagens zijn direct inzetbaar, maar er stellen zich nog tal van ontwikkeling- en marktopportuniteiten, waarop Vlaanderen kan inspelen. Het ter beschikking stellen van een proeftuin voor elektrische voertuigen in Vlaanderen kan een ecosysteem helpen ontwikkelen, dat het voor de constructeurs en toeleveranciers interessant maakt ontwikkelingen in Vlaanderen uit te voeren. De hoofdfocus van de Vlaamse proeftuin komt hierop te liggen. Andere Europese regio’s en steden passen varianten van deze strategie toe. Een proeftuin is een gestructureerde testomgeving waarin bedrijven of organisaties innovatieve technologieën, producten, diensten en concepten kunnen testen gebruik makend van een representatieve groep van individuen (of organisaties), die als testers worden ingezet in hun eigen leef- en werkomgeving. Het doel is om de innovatie bij te sturen en/of te versnellen of om toekomstige noden te capteren om innovatie uit te lokken. Najaar 2010 wordt een oproep opengesteld tot het indienen van proeftuinvoorstellen met bijhorende projectvoorstellen. De belangrijkste gekende onderzoeksvragen situeren zich op het vlak van verplaatsingsgedrag, technologie en energie.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
179
SD 2. Hogere innovatiekracht voor de Vlaamse economie OD 3.2. Het versterken van de innovatiekracht van de ondernemingen: naar een verbeterde absorptiecapaciteit van het management van onze bedrijven OD 3.2.1. Sensibiliseren voor creatief en innoverend ondernemen Pagina 27 Flanders DC is een belangrijke structurele partner in het sensibiliseren en aanmoedigen van creatief en innoverend ondernemen. Hiertoe zet Flanders DC in op het stimuleren van ondernemingscreativiteit. Concreet impliceert dit alle initiatieven die de interactie tussen ondernemen, innoveren en internationaliseren verhogen met het oog op maximale valorisatie in Vlaanderen. Er worden nieuwe inzichten, ideeën en praktische instrumenten aan de verschillende doelgroepen aangereikt. Hierbij moeten zowel het beleidsniveau, het grote publiek, het onderwijs als de bedrijfswereld aangesproken worden. Er wordt daarnaast ook een bijkomende focus gelegd op het aanzetten van de creatieve sectoren tot een meer ondernemende attitude. Op deze wijze beoogt Flanders DC zowel ondernemend Vlaanderen creatiever te maken als creatief Vlaanderen ondernemender te maken. Ondernemingscreativiteit leidt immers tot duurzame opbrengsten of besparingen voor een bedrijf of organisatie, meer banen in onze regio en een ‘rijkere’ maatschappij op economisch en sociaal vlak. Flanders DC richt zich op drie kerntaken: het vergaren van kennis rond ondernemingscreativiteit, het sensibiliseren en inspireren rond (het belang van) ondernemingscreativiteit, en bewerkstellingen dat de verschillende doelgroepen aan de slag gaan met de vergaarde kennis (activeren). FDC werkt als concreet platform waarrond de overheid en haar agentschappen enerzijds en de vele concrete acties en organisaties op het terrein anderzijds samenwerken rond ondernemingscreativiteit. Daarom werkt Flanders DC bij het vervullen van haar missie maximaal samen met partners binnen elk van haar doelgroepen. Het Flanders Fashion Institute (FFI) werd geïntegreerd binnen de vzw Flanders DC. Dit FFI heeft als opdracht ondernemerschap in de mode-industrie in Vlaanderen te stimuleren. FFI sensibiliseert ontwerpers rond zakelijke vaardigheden, begeleidt hen in hun loopbaan en promoot mode uit Vlaanderen nationaal en internationaal. Zo heeft Flanders DC het voordeel dat het kennis binnenhaalt over (een onderdeel van) de creatieve industrie, wat helpt bij het realiseren van de nieuwe opdracht “creatief Vlaanderen ondernemender maken”. De activiteiten die het FFI al heeft opgezet (coachingsprojecten, modejobs.be, gids voor schrijven van business plan, één-opéén zakelijk advies, …) kunnen allemaal aangewend worden om te vertalen naar een ruimer publiek dan mode in de creatieve sectoren . Dit wordt mee ondersteund door de minister van economie onder het convenant dat bestaat tussen Flanders DC en Agentschap Ondernemen. De nieuwe beheersovereenkomst werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 15 mei 2009 en loopt tot 2014. De beheersovereenkomst zal jaarlijks aan de hand van kritische performantieindicatoren worden opgevolgd. De verschillende intermediaire organisaties, onder andere bedrijfsorganisaties, vormen belangrijke schakels bij het stimuleren van de bedrijven tot innovatie en internationalisering. Deze intermediairen nemen geregeld initiatieven in het kader van het VIS programma en voeren projecten van innovatiestimulering en kennisdiffusie uit. Ze worden onverminderd verder betrokken in het open Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
180
Innovatiecentrum Vlaanderen en uitgenodigd tot permanente dialoog. Binnen hun taakstelling als uitvoerder van de projecten subregionale innovatiestimulering hebben de Innovatiecentra uiteraard ook oog voor het sensibiliseren van de bedrijven rond creativiteit en innovatie. Ze werken daarbij nauw samen met Flanders DC voor wat het aspect creativiteit betreft: zo hanteren ze de GPS voor ondernemingen bij de creativiteitssessies die ze bij bedrijven organiseren. Alle innovatieadviseurs van de Innovatiecentra hebben in 2009 ook een opleiding gevolgd rond alle instrumenten en tools die de afgelopen jaren door Flanders DC ontwikkeld en gepromoot werden. De Innovatiecentra zetten die daar waar nuttig ook in. Ook omgekeerd zal Flanders DC de bedrijven doorverwijzen naar de Innovatiecentra voor begeleiding rond innovatie. Innoverend ondernemen gaat verder dan alleen ‘technologische’ innovaties: het ondernemen zelf, de bedrijfsvoering, dient bij vele bedrijven mee te evolueren met nieuwe randvoorwaarden die zich vanuit socio-economisch en ook technologisch vlak opdringen. Innovatieve arbeidsorganisatie, innovatie in de dienstensector, ecologisch ondernemen zijn slechts een paar voorbeelden van terreinen waar nog veel kan gedaan worden. Voor wat betreft diensteninnovatie zullen de Innovatiecentra zelf begeleiding bieden, maar wat betreft de andere aspecten zal via contacten en samenwerking met de andere overheidsagentschappen zoals Agentschap Ondernemen, FIT, OVAM en met andere overheidsinitiatieven zoals Flanders DC, Flanders Synergy en andere spelers vooral een sensibiliserende rol opgenomen worden.
SD 5. Impact verhogen, volharden in meer middelen voor onderzoek en innovatie, en efficiëntie verbeteren OD 4. Beleidsdomeinoverschrijdende samenwerking organiseren Pagina 50 Tal van uitdagingen vergen een beleidsdomeinoverschrijdende aanpak. De zorg voor impact en efficiëntie noopt dan ook dat hier telkens de nodige afstemming wordt gezocht. Het innovatiebeleid moet Vlaanderen sterker maken: economisch performant en innovatief, ecologisch en duurzaam, warm, solidair en open voor de internationale samenleving. In dit licht dient dus erkend te worden dat wetenschappelijk onderzoek en innovatie ook raken aan de beleidsvoering die erop gericht is de economie ecologisch én sociaal duurzaam te veranderen. Een gericht beleid van de overheid zal dus tegelijkertijd streven naar economische innovatie, vergroening van de economie en duurzame werkgelegenheidscreatie. Zoals (reeds eerder/verder) beklemtoond zullen het economische overheidsinstrumentarium en het wetenschapsen innovatiebeleid in het bijzonder, daarop worden afgestemd. De oriëntatie en de beleidsprioriteiten van het beleid inzake wetenschap en innovatie raakt dus op die manier als horizontale beleidscomponent aan het onderwijs- en competentiebeleid en het economische beleid, alsook telkens, afhankelijk van de inhoud, aan de andere beleidsdomeinen. Dit vertaalt zich in een aanpak met oog voor beleidsdomeinoverschrijdende samenwerking in afstemming met de bevoegde vakministers. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
181
Acties houden in: • Gerichte en systematische explicitering van de componenten van beleidsdomeinoverschrijdende aanpak en diagnose. Er zal aan EWI gevraagd worden hiertoe een kader uit te werken. • Afstemming in ad hoc structuren en netwerking en samenwerking in ‘lichte structuren’. De erkenning van het toenemende belang van netwerking blijft, en daarom zal naast een project georiënteerd innovatie-instrumentarium, de organisatie en ondersteuning van samenwerkingsverbanden belangrijk blijven. Hierbij wordt best geopteerd voor ‘lichte structuren’ om de overhead kosten te drukken en de nodige flexibiliteit te behouden. Pistes die zich hierbij aftekenen,betreffen o.a.: - i-Cleantech. - Ronde tafel creatieve industrieën – link cultuur en innovatie. - Armoedebestrijding – Innovatie. - Internationale samenwerking: EFRO. - Herdefiniëring van het instrument ‘competentiepool’. In afwachting van dit laatste, zal voor de drie competentiepolen (VIL, VIM en FIS) waarvoor de beheersovereenkomst eind 2010 afloopt, een overgangsoplossing uitgewerkt worden. Innovatief aanbesteden Innovatief aanbesteden is een ander instrument van beleidsdomeinoverschrijdende samenwerking. Via innovatief aanbesteden wil de overheid bedrijven stimuleren om innovatieve oplossingen te ontwikkelen die een antwoord bieden op belangrijke maatschappelijke noden, de dienstverlening van de overheid verbeteren en de ontwikkeling van nieuwe markten bevorderen. Alle beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid kunnen daarbij aan bod komen, van gezondheid tot cultuur. De IWT-kenniscel Innovatief Aanbesteden coördineert de diverse initiatieven. Momenteel zijn een 10-tal innovatieplatformen in voorbereiding. Eén platform, voor ebook is reeds operationeel. In een volgende fase wordt dan de eigenlijke precommerciële aankoopprocedure doorlopen. In 2008 werd het programma opgestart voor de periode van 2 jaar met een budget van in totaal 10 miljoen euro. Voor het einde van 2010 zal het programma verlengd worden voor een periode van twee jaar zodat de verdere uitrol van de precommerciële trajecten kan ondersteund worden.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
182
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie Mogelijks ook relevant : beleidsdomeinoverschrijdende samenwerking en innovatief aanbesteden Pagina 50
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
183
Beleidsbrief WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK Er is geen afzonderlijke beleidsbrief over wetenschappelijk onderzoek ingediend.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
184
Leefmilieu, Natuur & Energie (LNE) Beleidsbrief LEEFMILIEU 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 4.3. Integraal waterbeleid OD 20 De Waterzuivering in Vlaanderen wordt verder uitgebouwd Pagina 18-19 Verder investeren in de uitbouw en de optimalisatie van de waterzuivering blijft nodig. De gebiedsdekkende uitvoeringsplannen zullen vastleggen welke rioolprojecten prioritair zijn en binnen welke termijn ze moeten uitgevoerd worden. Dit is een prioritaire opdracht voor de VMM in 2011. Vanaf 2011 worden de resultaten van de ecologische en economische prioritering van de investeringsprojecten teruggekoppeld met de gemeenten en rioolbeheerders als basis voor deze uitvoeringsplannen. Het Vlaamse Gewest zal ook de komende jaren zijn inspanningen verder zetten en jaarlijks een budget van 100 miljoen euro uittrekken voor nieuwe bovengemeentelijke investeringsprojecten. Teneinde de uitvoering van de reeds eerder opgedragen projecten te waarborgen, zal telkens ook een bijkomend budget van 50 miljoen euro uitgetrokken worden. Het Vlaamse Gewest blijft ook de gemeenten financieel ondersteunen bij de uitbouw van het gemeentelijke stelsel. In 2010 werd 110 miljoen euro voorzien voor de subsidiëring van gemeentelijke projecten. Daarenboven nam het Vlaamse Gewest via het zogenaamde Lokaal Pact met de gemeenten opnieuw 100 miljoen euro aan gemeentelijke rioleringsinspanningen ten laste. De subsidiëring van de aanleg van gemeentelijke rioleringen wordt in 2011 herzien. Gelet op de financiële inspanningen die nog nodig zijn voor de uitvoering van de zoneringsplannen werd in 2010 een financieringsmodel ter beschikking gesteld van de gemeenten. Hiermee kan elke gemeente de nodige financiële inspanningen voor de uitbouw en het onderhoud van de gemeentelijke rioleringsinfrastructuur berekenen (…). De verdere uitwerking van dit gemeentelijk financieringsmodel en van het gemeentelijk rapporteringsmodel zal voor een hogere transparantie in de benodigde middelen en de kostenefficiënte besteding van de beschikbare middelen zorgen. 4.4. Afvalstoffen- en materialenbeleid OD 26 Maximaal stimuleren van recyclage van afvalstoffen Pagina 21 Het beleid voor huishoudelijk afval wordt bestendigd. Er wordt gestreefd naar een harmonisering van het inzamellandschap waarbij tegen 2011 de nodige instrumenten worden ingezet of bijgestuurd. De focus komt te liggen op het ondersteunen en stimuleren van lokale besturen met minder goede inzamelcijfers. Tegen eind 2011 wordt een plan van aanpak uitgewerkt dat moet toelaten om vanaf 2012 Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
185
een traject op te starten voor alle gemeenten met meer dan 180 kg restafval/jaar/inwoner. Met het oog op een nieuw subsidiebesluit in 2012, wordt in 2011 bovendien een evaluatie van het bestaande subsidiebesluit uitgevoerd. In samenwerking met het bedrijfsleven en de lokale besturen wordt in 2011 gewerkt aan een stimulerend kader voor optimale inzamelstructuren voor afvalstoffen van zelfstandigen en KMO's. Uitgangspunt daarbij is een maximale scheiding van recycleerbare afvalfracties aan de bron. Bedrijven moeten minstens dezelfde sorteerregels volgen als gezinnen. De horeca krijgt prioriteit. 4.4. Afvalstoffen- en materialenbeleid SP32 - Uitwerken van oplossingen op maat voor lokale besturen met complexe uitdagingen op het vlak van afval- en materiaalbeheer en bodemverontreiniging Pagina 23 ViA-sleutelproject 40-2 Partnerschappen met lokale besturen i.k.v. een duurzaam materialenbeleid (komt deels overeen met MINA-Plan 4-18) Dit project bevindt zich in de voorbereidingsfase met onder meer een analyse van de lopende projecten met en voor lokale overheden, aangevuld met een analyse van de behoeften van de partners op het lokale beleidsniveau. Op basis van deze analyse wordt eind 2010 een visie uitgewerkt. Een aantal pilootprojecten worden voorbereid in 2011. 4.5 Beleid bodem en natuurlijke rijkdommen Bodemaantasting Pagina 25 OD 47: We stimuleren gemeenten en landbouwers om over te gaan tot erosiebestrijdingswerken en passende beheersmaatregelen OD 48: Tussen 2008 en 2014 verdubbelt de VRIND-beleidsindicator voor de bodemerosiebestrijding op gemeentelijk niveau van 7 tot 14% Op 26 februari 2010 keurde de Vlaamse Regering een wijziging van het Erosiebesluit goed, die in werking treedt op 1 januari 2011. Door de wijziging wordt de aanvraag van subsidies door gemeenten sterk vereenvoudigd en wordt de procedure versneld. In 2010 werd ook de ‘Code van goede praktijk voor erosiebestrijdingswerken’ gepubliceerd. 2010 is het eerste jaar waarin gemeenten een subsidie kunnen aanvragen om zich te laten begeleiden door een erosiecoördinator. 62 gemeenten dienden een principeaanvraag in. In 2010 en 2011 voorziet de Dienst Land en Bodembescherming vorming voor de erosiecoördinatoren en neemt initiatieven om de samenwerking met de bedrijfsplanners van de VLM optimaal te laten verlopen. In 2011 zullen ook een erosiemeldpunt en een forum voor de erosiecoördinatoren operationeel zijn 4.6 Biodiversiteitsbeleid OD66 - We realiseren multifunctionele stads(rand)bossen en herbestemmen de zonevreemde bossen waar nuttig en mogelijk. Pagina 31 ViA-sleutelproject 41-3 Groen in de stad In 2010 werd op twee sporen gewerkt. (…) Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
186
Momenteel loopt een onderzoek naar de verwachtingen, mogelijkheden en ambities op vlak van groen in de stad. Omdat echte vernieuwing tot de ambities van het project behoort, werden een drietal multidisciplinaire workshops georganiseerd met vertegenwoordigers uit de Vlaamse overheid en lokale overheden en van private sectoren. Het resultaat van deze workshops zal gebruikt worden als basis voor de uitwerking van het actieplan Groen in de stad in 2011 dat samen met alle betrokken actoren zal worden opgesteld. 5.4 Beleidsuitvoering OD 112 – Het handhavingsbeleid wordt uitgevoerd. Pagina 40- 41 ViA-sleutelproject 51-2 Milieuhandhavingsdecreet onverkort uitvoeren met ondermeer aandacht voor de evaluatiesporen en de doorwerking ervan (komt overeen met MINA-Plan 4-4) (…) Binnen het decretaal kader voor toezicht en inspectie wordt ondersteuning verleend aan toezichthouders en opsporingsambtenaren. Door een verhoging van het aantal lokale toezichthouders - gemeentelijk, intergemeentelijk en per politiezone - zal de gewestelijke Milieu- inspectie zich meer kunnen toeleggen op inrichtingen met een grote milieurelevantie, zoals Seveso- en GPBV-bedrijven, en op ketentoezicht op afvalstoffen. Op 23 juli 2010 heeft de Vlaamse Regering een addendum “handhaving” aan de samenwerkingsovereenkomst 2008-2013 goedgekeurd, ter inhoudelijke en financiële ondersteuning van de gemeenten bij de uitvoering van hun opdracht op dat vlak. 5.4. Beleidsuitvoering OD 127: Het eMIL-milieuvergunningenloket en de milieuvergunningendatabank worden verderuitgebouwd OD 128: Het milieuklachten registratie- en opvolgingssysteem MKROS wordt verder ontwikkeld Pagina 43 Innovatieve,klantvriendelijke en voorbeeldige overheid OD 127: Het eMIL-milieuvergunningenloket en de milieuvergunningendatabank worden verder uitgebouwd Vooraleer het digitaal indienen van een VLAREM-dossier ook in de praktijk mogelijk wordt, moet dit juridischtechnisch voorzien worden in het milieuvergunningendecreet en het Vlarem. Overleg en werkafspraken met de provincies en de gemeenten zijn voorzien. Er wordt naar gestreefd om op 1 september 2011 (20 jaar VLAREM-werking) over een operationeel milieuvergunningenloket te beschikken.Wat de milieuvergunningendatabank betreft, werden door het decreet milieuvergunningenpiek belangrijkestappen gezet door de noodzaak ervan decretaal te verankeren en de bevoegdheid ervan duidelijk af te lijnen en in handen te leggen van de afdeling Milieuvergunningen. OD 128: Het milieuklachten registratie- en opvolgingssysteem MKROS wordt verder ontwikkeld Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
187
In 2010 werd bij enkele pilootgemeenten (Antwerpen, Brugge) de koppeling van een lokale databank met MKROS gerealiseerd. De komende jaren zullen meer gemeenten volgen zodat de MKROS databank een representatieve databank voor meldingen van milieuhinder in Vlaanderen wordt. Er werd ook binnen de werkgroep 'informatieuitwisseling', die actief is binnen de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving,afgetast welke de mogelijkheden zijn voor verhoogde informatieuitwisseling tussen databanken vanmilieutoezichthoudende diensten (o.m. politie). MKROS vervult op dit vlak een voortrekkersrol.Een MKROS denktank, bestaande uit representatieve MKROS gebruikers, is opgestart om devolwassenwording van het MKROS project verder te begeleiden. Dit moet in de loop van 2011 leiden tot aanvullende koppelingen met de databank van Milieu-inspectie en tot aanvullende functionele uitbreidingen (zoals een uitgebreide GIS module). 5.5. Efficiënte overheid OD 133: We optimaliseren de impact van subsidies op het leefmilieu Pagina 44 MINA-Plan 4-7 Subsidies met impact (onderdeel van ViA-sleutelproject 39-4 Groene groei promoten) Het onderdeel ‘optimalisatie en vereenvoudiging van milieusubsidies’ is midden 2010 opgestart onder de vorm van een nieuw, beleidsdomeinoverkoepelend project. Via meerdere studies zullen verbetervoorstellen voor meer effectieve en efficiënte subsidies, met minder administratieve lasten en beheerskosten gedaan worden op basis van een evaluatie van hun huidige werking. Er wordt gestart met een studie over milieusubsidies gericht aan lokale overheden. Parallel zal een forum voor subsidieverleners, voor kennisopbouw en uitwisseling, opgezet worden. (…)
5.6 Partnerschappen doelmatiger maken OD 139: De Samenwerkingsovereenkomst 2008 – 2013 met de lokale overheden wordt in overleg met alle betrokkenen bijgestuurd. Pagina 45 De lopende Samenwerkingsovereenkomst werd geëvalueerd. De VVSG en VVP zijn echter van oordeel dat een bijsturing halfweg de contractperiode niet wenselijk is. Daarom wordt ervoor geopteerd om de bestaande Samenwerkingsovereenkomst gewoon te laten doorlopen.
2. Aandachtspunten Stedenbeleid Nihil
3. Aandachtspunten Inburgering & Integratie Nihil
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
188
Beleidsbrief ENERGIE 1. Aandachtspunten Binnenlands Bestuur 1.3 Tendensen betreffende het REG-bewustzijn en de REG-investeringen Pagina 10 Ook naar de kennis in verband met financiële steunmogelijkheden voor EG‐investeringen werd gepeild. Zo is 64% van de Vlamingen op de hoogte van het feit dat de Vlaamse elektriciteitsdistributienetbeheerders premies geven voor energiebesparende investeringen, dit is een status quo ten opzichte van 2008. 56% is op de hoogte dat een aantal energiebesparende werken in aanmerking komen voor een belastingvermindering. Voornamelijk de vermindering voor fotovoltaïsche zonnepanelen, dakisolatie, vervanging van een stookketel en beglazing zijn gekend (respectievelijk 71%, 71%, 59% en 55%). De meer recent door de Vlaamse overheid ingevoerde premies, namelijk de premie voor personen die niet of onvoldoende kunnen genieten van de belastingvermindering en de Vlaamse dakisolatiepremie, zijn gekend in respectievelijk 38% en 46% van de gevallen. Iets meer dan 17% van de Vlamingen heeft in het verleden een premie aangevraagd bij de netbeheerder en bijna 19% van de respondenten in de REG‐enquête 2009 heeft al gebruik gemaakt van de belastingvermindering voor energiebesparende investeringen. In 2009 hebben 206.820 Vlaamse huishoudens een premie aangevraagd bij de netbeheerders voor een energiebesparende technologie, een stijging met net geen 40% ten opzichte van 2008. Vooral de superisolerende beglazing ter vervanging van enkel glas (54.632 premies), dakisolatie (52.451) en de condensatieketel ter vervanging van een oudere ketel (44.023) zijn populaire maatregelen, samen goed voor 73% van de huishoudelijke premies. 7563 bedrijven, scholen, ziekenhuizen, verenigingen en lokale besturen hebben in 2009 gebruik gemaakt van de premies van de netbeheerders. Er werd vooral geïnvesteerd in frequentieomvormers (1842 premies), condensatietechnieken (894) en superisolerende beglazing (1195). Ook hier kon een stijging van het aantal premies worden vastgesteld ten opzichte van 2008 (+8%). 3.1 Evolutie van het aantal klanten van de sociale leveranciers voor elektriciteit en gas, het aantal budgetmeters en het aantal afsluitingen Pagina 27 Het aantal huishoudens dat bij een netbeheerder (in zijn rol als sociale leverancier) gas en elektriciteit afneemt nadat de commerciële leverancier het leveringscontract heeft opgezegd wegens wanbetaling, is de voorbije jaren gestegen (zie tabel 7). Eind 2009 ging het om 72.978 huishoudens voor elektriciteit en 50.721 voor aardgas. Dit komt overeen met respectievelijk 2,75% en 3,24% van de huishoudelijke elektriciteits‐ en gasafnemers. 3.2 Opvolging indicatoren beleidsnota Energie Pagina 27 Bij wanbetaling bij de sociale leverancier moet een vraag tot afsluiting van een klant steeds voorgelegd worden aan de lokale adviescommissie van de gemeente Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
189
(behalve ingeval van fraude, bij onveiligheid, bij leegstand of wanneer de klant weigert om een contract te tekenen na verhuis). Vooral voor elektriciteit werden in de loop van 2009 veel minder huishoudelijke toegangspunten afgesloten dan in 2008 : 923 versus 1429 (‐35%), niettegenstaande de grotere toevloed van dossiers bij de lokale adviescommissies. Dit wordt verklaard door enerzijds een betere werking van deze commissies en anderzijds de verhoogde voorkeur voor het plaatsen van een budgetmeter. Omdat het aantal heraansluitingen in de loop van 2009 echter lager lag dan het aantal afsluitingen, waren er eind 2009 uiteindelijk 6% meer afgesloten toegangspunten dan eind 2008 (801 versus 756). (zie tabel 7) Ook voor aardgas waren er in de loop van 2009 minder afsluitingen in vergelijking tot 2008 (‐8%). Doordat er meer heraansluitingen waren dan afsluitingen, stond de teller van het aantal afgesloten toegangspunten voor aardgas eind 2009 op 2733, een daling met 3,9% ten opzichte van 2008 (2845). Het aandeel afgesloten huishoudelijke toegangspunten (inclusief leegstand) in het totaal aantal huishoudelijke toegangspunten is met 0,16 procentpunt gestegen tussen eind 2008 en eind 2009 (van 0,03% naar 0,19%). Voor aardgas bedroeg de toename 0,14 procentpunt (van 0,03% naar 0,17%). 5.1. Evolutie van de voornaamste elektriciteits- en gasmarkten Pagina 30
karakteristieken
van
de
Vlaamse
Uitgedrukt in % van het aantal actieve toegangspunten op het elektriciteitsnet (zie tabel 8), beschikte de Electrabel‐groep in 2009 over een marktaandeel van 65,7%. Daarna volgde de SPE‐groep met 20,20%. Opvallend is de sterke toename van het marktaandeel van de netbeheerders, hoofdzakelijk in de rol als sociale leverancier. 3.4. Omzetten van de gereviseerde Europese richtlijn inzake de energieprestaties van gebouwen in Vlaamse regelgeving – lange termijn actieplan ‘bijna-energieneutrale gebouwen’ Pagina 46 Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen ‘bijna‐energieneutrale gebouwen’ zijn. Vanaf 2019 mogen de overheden alleen nog nieuwe gebouwen in gebruik nemen die aan dat concept voldoen. De lidstaten zullen een actieplan moeten opstellen om te zorgen voor een toename van het aantal bijna‐energieneutrale gebouwen, in nieuwbouw en bij renovatie; het toepassingsgebied van het energieprestatiecertificaat voor publieke gebouwen die vaak door het grote publiek worden bezocht, wordt uitgebreid naar alle gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2. Vanaf 9 juli 2015 wordt de drempel van 500 m2 verlaagd naar 250 m2 4. Evalueren en stroomlijnen van de financiële ondersteuningsmaatregelen voor energiebesparende investeringen in de woning Pagina 54 Op basis van de evaluatie zal einde 2010 een nieuw REG‐besluit worden opgesteld. Het wijzigingsbesluit inzake de REG‐openbaredienstverplichtingen kan naar verwachting in de eerste helft van 2011 definitief worden goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Uitgangspunten van de nieuwe regeling zullen zijn: Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
190
- Een goed afgelijnd aantal actieverplichtingen voor de netbeheerders die aansluiten bij de beleidsprioriteiten op vlak van de verbetering van de energieprestaties van het bestaande woonpatrimonium, energiezuinige nieuwbouwwoningen, het uitvoeren van kostenefficiëntie maatregelen bij bedrijven die het gevolg zijn van een energiescan en het bevorderen van groene warmte bij particulieren; - Deze actieverplichtingen zullen worden aangevuld met een beperkte middelenverplichting die de netbeheerders toelaat innovatieve of gefocuste projecten uit te voeren 6.2.2. Collectieve sociale dakisolatieprojecten Pagina 62 De provincie Limburg startte in een breed partnerschap de campagne ‘Limburg isoleert’ met de doelstelling om in de periode 2009 ‐ 2011 zo’n 7500 daken per jaar te isoleren. In het sociale luik van deze campagne voorzag Limburg 6 isolatieteams met telkens 5 werknemers uit de sociale economie die jaarlijks 500 daken bij lage inkomensgroepen isoleren. De vzw STEBO coördineert de inzet van de isolatieteams en de uitvoering van de werken in opdracht van de sociale huisvestingsmaatschappijen. Ik kende aan de vzw STEBO een subsidie van 120.000 euro toe als cofinanciering voor minstens 10.000 m² dakisolatie in woningen en appartementen van sociale huisvestingsmaatschappijen in Limburg. De netbeheerders van Infrax voorzagen ook een cofinanciering vanuit het Aardgasfonds. Het project startte in november 2009 en kende een groot succes. Eind augustus 2010 waren al 401 zoldervloeren geïsoleerd, goed voor ruim 19.105 m². Eind 2010 zullen volgens planning 925 daken met een oppervlakte van 49.039 m2 geïsoleerd zijn. Door de integrale en collectieve aanpak kan het werk snel en goedkoop uitgevoerd worden. In een volgende fase legt STEBO zich ook toe op de technisch moeilijkere hellende daken. De Vlaamse cofinanciering verloopt voortaan via de Vlaamse dakisolatiepremie. Ook Eandis voert als openbaredienstverplichting vanaf het voorjaar 2010 een dakisolatieproject uit bij de sociale huisvestingsmaatschappijen. Eandis levert het materiaal voor de dakisolatiewerken gratis aan en voorziet voor de plaatsing door de sociale huisvestingsmaatschappijen een premie van 10 euro per m² vanuit het Aardgasfonds (totaal 1,5 miljoen euro). Bovendien kan per woning door de sociale huisvestingsmaatschappij de bijkomende Vlaamse dakisolatiepremie van 500 euro worden aangevraagd. Naar verwachting zullen in 2010 ongeveer 2300 daken worden geïsoleerd. Naast de samenwerking met de sociale huisvestingsmaatschappijen engageerde Eandis zich ook om op de private huurmarkt een sociaal gericht dakisolatieproject op te zetten. De isolatie van de daken van huurwoningen, bewoond door sociaal kwetsbare gezinnen, zal volledig door Eandis gefinancierd worden. Bijzondere aandacht zal hierbij gaan naar het concretiseren van een mechanisme van huurprijsblokkering waartoe de eigenaars zich zullen moeten engageren, willen ze genieten van dit voor hen gratis aanbod. Eandis maakt voor de uitvoering van dit project een budget van 1 miljoen euro vrij uit het Aardgasfonds waarmee 500 tot 700 daken met een totale oppervlakte van 40.000 m² aangepakt zullen kunnen worden. In de loop van 2010 wordt een aanbesteding in verschillende loten voor de aankoop van isolatiematerialen en de plaatsing opgestart.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
191
8.1. Invoeren van lokale energieloketten Pagina 66 Einde 2010 wordt een oproep gelanceerd om lokale overheden of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden opnieuw te laten deelnemen aan lokale woonbeleidsinitiatieven. Eén van de acties die wordt voorgesteld is de uitbating van een lokaal woonloket waar allerlei informatiemateriaal in verband met wonen aan de burger ter beschikking wordt gesteld. De thema’s rationeel energiegebruik en duurzaam en energiezuinig bouwen en verbouwen kunnen hierin een belangrijke plaats krijgen. Woonloketten kunnen een rol spelen bij het verspreiden van brochures en ander informatiemateriaal, het verstrekken van basisinformatie (onder andere in verband met premies, het energieprestatiecertificaat, het FRGE, …) en kunnen tevens doorverwijzen naar actoren die kandidaatbouwers kunnen bijstaan met planadvies voor lage‐energiewoningen. 8.2. Het evalueren van de energiescans met het oog op een eventuele uitbreiding en meer doelmatige inzet Pagina 66 Aan de distributienetbeheerders wordt sinds 2007 een actieverplichting opgelegd om, in samenwerking met de gemeenten, gratis energiescans aan te bieden aan de huishoudelijke afnemers. Naast een doorlichting van de energiesituatie ter plaatse worden spaarlampen, een spaardouchekop, radiatorfolie en buisisolatie geplaatst, waar zinvol. In 2010 werden de energiescans meegenomen in de globale evaluatie van de REG‐openbaredienstverplichtingen van de netbeheerders, begeleid door de Provinciale Hogeschool Limburg (PHL). 11. Ondersteunen van de aansluiting van groenestroom- en warmtekrachtinstallaties op het net Pagina 76 De knelpunten die zich op korte termijn stellen, zal ik aanpakken door concrete oplossingen juridisch en technisch te laten uitwerken. Ik organiseer daartoe overleg tussen de betrokken bedrijven, de netbeheerders en de VREG. Op langere termijn zullen de netbeheerders in opdracht van de VREG in 2011 een studie uitvoeren naar welke locaties het meest geschikt zijn voor de aansluiting van bijkomende decentrale productie-installaties. 17. Het bestaande distributienet uitbouwen tot een ‘slim net’ Pagina 80 In februari 2010 werd het beleidsplatform ‘slimme netten’ opgericht. Doel van het beleidsplatform is het voeren van een breed maatschappelijk overleg over de omvorming van het bestaande net tot een slim net en de mogelijke invoering van slimme meters ter realisering hiervan. Deelnemers zijn de distributienetbeheerders, energieleveranciers, betrokken overheidsdiensten, de bedrijven en industrie, consumentenverenigingen, armoedeverenigingen, Privacycommissie, bouwsector,… Op 5 oktober 2010 ging in het kader van ViA een rondetafel door over de slimme meter, met als focus de mogelijke impact hiervan op de energieconsument. Op deze rondetafel werden de werkzaamheden van het beleidsplatform slimme netten en haar werkgroepen toegelicht en werden met name de ervaringen besproken die opgedaan
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
192
worden bij de twee proefprojecten inzake slimme meters die momenteel lopende zijn in het Vlaamse Gewest. Enerzijds werden door de gemengde netbeheerders, verenigd in Eandis, 4000 meters geplaatst in de gemeenten Humbeek en Leest. Anderzijds werden door de zuivere intercommunales ook 300 slimme meters geplaatst in Infrax‐gebied. De bedoeling van deze eerste twee proefprojecten is om via het doorlopen van een leerproces een grootschalig proefproject op te zetten in 2012 met de plaatsing van 40.000 slimme meters. Bij de omvorming van het bestaande distributienet tot een slim net moet ook rekening worden gehouden met de mogelijke vraagstijging door de ontwikkeling van elektrische voertuigen. De netbeheerders verwachten dat tegen 2020 10% van het voertuigenpark elektrisch aangedreven zal zijn. 21.3. Sociale openbaredienstverplichtingen Pagina 86 - 88 Op 13 maart 2009 werd het besluit betreffende de sociale openbaredienstverplichtingen in de vrijgemaakte elektriciteits‐ en aardgasmarkt door de Vlaamse Regering goedgekeurd. In uitvoering van dit besluit begonnen de netbeheerders vanaf augustus 2009 met de plaatsing van aardgasbudgetmeters die moeten vermijden dat de schulden van afnemers met betalingsmoeilijkheden verder oplopen. … Vanaf het najaar 2010 en vooral in 2011 worden de sociale openbaredienstverplichtingen grondig geëvalueerd en getoetst op hun effectiviteit op het vlak van preventieve en remediërende oplossingen voor energiearmoede. Het VEA en de VREG zullen in het kader van deze evaluatie alle belanghebbenden (onder andere armenverenigingen, OCMW’s, CAW’s,…) inventariseren en consulteren. Op basis van deze evaluatie van de sociale openbare dienstverplichtingen zal ik nog in 2011 een voorstel doen aan de Vlaamse Regering. 1.5. Overheidsinvesteringen Pagina 92 De Vlaamse Regering heeft in juli 2010 een akkoord bereikt over de oprichting van het Vlaams Energiebedrijf. De komende maanden zal daarvoor een beheersstructuur worden uitgewerkt. Het bedrijf moet een belangrijke rol spelen in de vergroening van de energiemarkt via forse investeringen in energiebesparing en duurzame energieproductie. In eerste instantie zet het Vlaams Energiebedrijf in op energiebesparing. Het zal daarvoor een Energy Services Company (ESCO) uitbouwen. De ESCO zal duurzame energieprojecten in gebouwen ondersteunen, waaronder overheidsgebouwen, sociale woningen en scholen. Naast de energiebesparende pijler zal het Vlaams Energiebedrijf ook een investeringspijler uitbouwen, om in projecten voor duurzame energieproductie te investeren. Om de producenten van hernieuwbare energie te ondersteunen, wil het Vlaams Energiebedrijf de opgewekte energie bundelen en in ruimere pakketten op de markt brengen. Op die manier kunnen kleinere spelers samengebracht en versterkt worden. Ook de kleinschalige productie van groene stroom, zoals via zonnepanelen van particulieren en biogasinstallaties in landbouwbedrijven, zal het Vlaams Energiebedrijf stimuleren. Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
193
2. Aandachtspunten Stedenbeleid 3.2 Evaluatie energieprestatieregelgeving – kortetermijnpad verstrenging eisen voor woningen, kantoren en scholen Pagina 44 Op vraag van de lokale besturen om een vooruitstrevend beleid te kunnen voeren, wordt voorgesteld om in de energieprestatieregelgeving te voorzien dat gemeenten voor bepaalde zones een strenger K- of E‐peil kunnen vastleggen. . 5. Uitvoeren en uitbreiden van het Energierenovatieprogramma 2020 Pagina 59 In een aantal steden en gemeenten is nu al, vaak in combinatie met een ‘woonwinkel’ een speciaal loket beschikbaar voor al wie informatie zoekt over energiezuinig bouwen en verbouwen, over premies, technieken, planadvies, … Dit soort initiatieven worden uitgebreid. De woonwinkel ‘nieuwe stijl’ zal ook alle informatie over energiezuinig (ver)bouwen en over premies en subsidies voor energiebesparing en hernieuwbare energie aanbieden. Op basis van deze voorbeelden zal worden onderzocht hoe men overal in Vlaanderen zoveel als mogelijk tot het ‘één loket principe’ kan komen. 10.5. Toepassing van hernieuwbare energie in transport begeleiden Pagina 74 Een Masterplan Elektrisch Rijden wordt samen met de betrokken ministers opgevolgd. Hierin zal aandacht gaan naar onderzoek en ontwikkeling (in samenwerking met Flandersdrive), de uitbouw van infrastructuur, de mogelijke oprichting van proeftuinen, het creëren van gebruiksvoordelen, de voorbeeldfunctie van de overheid en de impact van de elektrificatie van het wagenpark op de elektriciteitsproductie en het elektriciteitsnetwerk. 17. Het bestaande distributienet uitbouwen tot een ‘slim net’ Pagina 80 Op 5 oktober 2010 ging in het kader van ViA een rondetafel door over de slimme meter, met als focus de mogelijke impact hiervan op de energieconsument. Op deze rondetafel werden de werkzaamheden van het beleidsplatform slimme netten en haar werkgroepen toegelicht en werden met name de ervaringen besproken die opgedaan worden bij de twee proefprojecten inzake slimme meters die momenteel lopende zijn in het Vlaamse Gewest. Enerzijds werden door de gemengde netbeheerders, verenigd in Eandis, 4000 meters geplaatst in de gemeenten Humbeek en Leest. Anderzijds werden door de zuivere intercommunales ook 300 slimme meters geplaatst in Infrax‐gebied. De bedoeling van deze eerste twee proefprojecten is om via het doorlopen van een leerproces een grootschalig proefproject op te zetten in 2012 met de plaatsing van 40.000 slimme meters. Bij de omvorming van het bestaande distributienet tot een slim net moet ook rekening worden gehouden met de mogelijke vraagstijging door de ontwikkeling van elektrische voertuigen. De netbeheerders verwachten dat tegen 2020 10% van het voertuigenpark elektrisch aangedreven zal zijn.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
194
3. Aandachtspunten Inburgering en Integratie Kennis Vlaamse burgers en bedrijven over de werking en opportuniteiten van de Vlaamse energiemarkt Pagina 36 Anno 2009 voelt 62% van de Vlaamse gezinnen zich voldoende geïnformeerd over de vrijmaking van de energiemarkt. Dit is een duidelijke verbetering ten opzichte van 2008 (52% in 2008). Er bestaat een duidelijke samenhang tussen het zoeken en vinden van informatie over de vrijmaking van de energiemarkt enerzijds en de bekendheid van de VREG anderzijds.
Agentschap voor Binnenlands Bestuur 2011
195