schrijvers
(vergeten)
achilles gautier Ik kende Achilles alleen van ziens. Als leerling van de hogere klassen in het atheneum, later, in de vroege jaren zestig, als trouwe zaterdagse gast van café De Amber in de Sint-Pietersnieuwstraat. Toen hét stamcafé van heel veel studenten. Ik wist ondertussen alleen zijn naam en dat hij ook schreef. Tot ik hem op een avond in 1976 ontmoette Bij Sint-Jacobs. Ik heb hem aangesproken en uitgenodigd eens bij me langs te komen. Ik woonde toen op de Kromme Wal, hij in Nieuwpoort. Neenee, niet de stad, maar de straat hier om de hoek. Bijna buren. Hij zei dat hij zich mij ook herinnerde als vaste klant van De Amber. Toevallig zat hij er altijd voorin bij de kaarters, ik achterin bij de dansvloer en de kicker. Nooit een woord gewisseld.
’s Anderendaags al is Achilles langs gekomen. Een vlotte, spraakzame en aangename kerel. Intelligent bovendien. Wekte vertrouwen. Leek me een fidele kameraad. De stap naar vriendschap zal een klein pasje zijn. Werkleider in de geologie aan de Sterre, meer in het bijzonder de paleontologie. Bij behoorde zelf top de top van de paleontologen en nam vaak deel aan buitenlandse opgravingen. Hij schreef gedichten en toneel. Hij schilderde ook. In zijn jeugd had hij poppenspel gespeeld; hij stichtte zelfs een eigen marionettentheater, dat Fantasia heette. Hij was gehuwd, maar zijn vrouw Betty woonde in Drongen, waar ze een kledingzaak had. Hij leefde alleen, maar hij was niet eenzaam of ongelukkig. Toen hij jaren geleden aan de Drie Leien in Drongen woonde met Jean Bilquin als buurman, heeft hij een zoontje gehad, maar dat is op vijfjarige leeftijd overleden. Dat is ten andere de reden waarom hij alleen woont. Betty en hij konden niet zo goed de dood van hun kind verwerken. Hij heeft een foto in zijn portefeuille, maar praat daar nooit over. Hij ging regelmatig op bezoek bij zijn moeder die in de buurt van het station in de Prosper Claeysstraat woonde. Hij had een broer en een zus. Het viel me ook dadelijk op dat hij veel en snel kon drinken. Hij rookte niet. Als het al niet ’s anderendaags was, heeft het zeker niet langer dan twee of drie dagen geduurd tot hij terugkwam. Dankzij de literatuur, Yang, de poëziereeks, de schilderkunst, de universiteit, parallel lopende levensopvattingen, zijn bereidheid te luisteren, zijn kennis van het Gents dialect en heel wat gemeenschappelijke vrienden en kennissen hadden we heel wat raakpunten en viel het gesprek nooit stil. Duurde altijd tot laat in de nacht. Hij kon boeiend
over zijn belevenissen in het buitenland vertellen en in zijn verhalen over beentjes, schelpen en de inhoud van afvalputten wist hij de prehistorie tot leven te brengen. Hij had een gezonde en nuchtere mening over heel wat onderwerpen. Een ruime belangstelling. Die regelmatige bezoeken hebben jaren geduurd, alleen af en toe onderbroken door weken afwezigheid als hij weer eens deelnam aan opgravingen. De dag na zijn terugkomst, zagen we hem terug. We hebben verschil van mening maar nooit een woordenwisseling gehad. Eigenlijk praatte hij heel weinig over literatuur. Hij las vooral de klassieken. Hij schreef alleen als hij iets te zeggen had en niet om bekend te worden, ermee te pronken of in de literatuurgeschiedenis terecht te komen. Had geen hoge dunk van de Vlaamse prozaschrijvers. Net zoals Richard Minne was hij van mening dat er veel wiskesvliegers tussen liepen. Bij mijn weten heeft hij ook zelden aan een literaire avonden deelgenomen. Tot zolang we Yang zelf hebben afgewerkt, was hij een van de weinige redacteuren die het niet te min vond om uren rond de tafels te lopen om de gedrukte blaadjes tot boekjes samen te leggen, terwijl Julien Vangansbeke samen met mijn vrouw omslagen zat te lijmen. Een steeds weer terugkerende zaterdagse bezigheid. Zonder het uit te spreken, verweet ik hem soms zijn behoedzaamheid, zijn terughoudendheid, zijn gebrek aan lef om (literaire) initiatieven te nemen, eens een keertje echt enthousiast of uitbundig te zijn.
Op een dag is hij naar Zomergem (de gemeente, niet de straat) verhuisd, waar hij zich drie tot een soortement fermette omgebouwde oude huisjes had gekocht. Aan die huisjes was ook een wei verbonden en op die wei kwam na enige tijd een ezel. Die ezel kreeg de naam Homar, Arabisch voor ezel. Toen we daar op een zomerse dag op bezoek waren, ben ik bij gebrek aan een paard dan maar op zijn rug gaan zitten. Een mediterrane belevenis. Een bijbels figuur of Sancho Panza? Vandaag (2007) loopt op de wei Homar III. Homar I en later III braken regelmatig uit, tot Achilles prikkeldraad heeft gespannen. Drie keer ging Homar I in de buurt “dienen”. Ook bij de baron van Lovendegem, wat aanleiding gaf tot een kleine processie. Vooraan een personeelslid van de baron, dan Achilles met de weinig enthousiaste Homar aan een touw, gevolgd door Betty in de auto met door het raampje een harde bezem, waarmee ze van tijd tot tijd in Homars achterste prikte. Langs de weg een grinnikende landman. Toen Homar in de dreef van het kasteel het ezelinnetje zag, haalde hij dadelijk zijn indrukwekkende roede uit de schede. De barones, die op het bordes de stoet stond op te wachten, sloeg de handen op de borst en riep: “O, que c’est beau, la nature!”
prikkeldraad De voorbije nacht is hij nog eens uitgebroken, de dwaze ezel. Het beest eerbiedigt paal noch perk. Weer ben ik met wortel aan de stok meneer in een ander dorp haan halen. Ook moet ik hem nog meer beteugelen, met planken, krammen, staken, prikkeldraad, tang en hamerslagen. De zon danst met licht en schaduw, de wind wild boven het huis met ratelbomen. Twee meeuwen en twee kraaien zweven. En de echo van de hamer, alsof de hemel over de aarde echt een koepel spant en ik onder dat gewelf alleen nog planken, krammen, staken, tang, prikkeldraad, meeuwen, zwarte kraaien, de wind die zuurstof pompt in mijn venen, de hamer en zelfs zijn slagen. Maar dan komt mijn liefste vriendin uit het huis, roept me naar binnen met: “De linzensoep is klaar!” Misschien had ik in de wei kunnen blijven, opgeheven in al wat afzonderlijk we namen geven.
homar is een ezel Toen hij in de luie zomertuin aankwam, zat naast mij een ebbenhouten Soedanees. “Noem hem Homar,” lachten zijn witte tanden, “dat is ezel in het Arabisch.” Als ik nu, nog slapers in de ogen, naar de wei toe ga, zeg ik menig keer: “Homar is een ezel. Homar is een ezel. Homar is een ezel.” En hij, de ezel, balkt geestdriftig, want hij heeft het oudbakken brood in mijn hand gezien. “Ieaa. Ieaa. Ieaa.” Niet iedereen geeft voor zo weinig en zo gemakkelijk toe.
Achilles kwam alle dagen naar Gent en nog steeds regelmatig bij ons op bezoek. Hij kwam nooit ongelegen, intgendeel. Hij reed met een Mini. Mij een raadsel hoe hij telkens weer ongeschonden in Zomergem belandde. Op een morgen stond hij op en zijn auto was verdwenen. Dacht dat hij hem in Gent had achtergelaten en dat iemand hem had thuisgebracht. Hij is zijn auto in Gent gaan zoeken. Vruchteloos. (Ik heb er meerdere gekend die niet meer wisten waar ze hun auto ’s nachts hadden achtergelaten en een van hen heeft hem ’s anderendaags teruggevonden op de markt midden de groetenkramen.) In de namiddag kreeg hij het bezoek van zijn broer. Die had zijn autootje zien liggen, daar een eindje verder in een gracht, verscholen tussen het hoge gras. Achilles kon zich niet meer herinneren hoe hij in de sloot, uit zijn auto en thuis is geraakt. Wel wist hij nog dat er die nacht een dichte nevel hing. Bovendien woonde hij nog niet zolang in Zomergem en was hij in de mist waarschijnlijk een straatje te vroeg ingeslagen. Achilles zit bij ieder gesprek aan tafel te tekenen. Ik geloof dat hij speciaal daarvoor altijd papiertjes op zak heeft. Tekeningen die hij in alle richtingen verder uitwerkt. Zijn schilderijen gaan in dezelfde richting: een mengeling van expressionistische vormgeving met surrealistische inslag. Komen niet erg aantrekkelijk over bij de meeste toeschouwers. Ik kon die vreemde beelden niet goed linken aan zijn zachtaardige persoonlijkheid. Toch niet-verteerde frustraties of hersenschimmen, twijfels en scepsis over wat er allemaal mis gaat? Mettertijd en naarmate hij meer verantwoordelijkheid kreeg
op de universiteit, viel zijn vrijage met de muze van potlood en penseel een hele tijd stil, maar sedert hij officieel op rust is, is hij weer aan de slag gegaan. Hij denkt nu zelfs aan een tentoonstelling. Achilles was op het persoonlijk vlak nogal gesloten en alhoewel hij je de spijskaart voorlegde, liet hij je niet zo maar in zijn potten kijken. Ik heb nooit de aanvechting gehad die regel te overtreden. Dat is dan ook een van de redenen waarom we het goed met elkaar konden vinden: Achilles kon je, zelfs zonder zijn innerlijke wereld te betreden, niet tot de enkelvoudige mensen rekenen, die enkel het onveranderlijke in zich bewaren en aanlengen, maar je zelden verrassen, zelfs niet met een spiegel. Met tastbare gefossiliseerde beenderen en archeologische artefacten gaf hij ook regelmatig voordrachten voor de blinden in de Gouvernementstraat. Op zijn verzoek ben ik daar ook eens gaan praten over Gentse literatoren en waar die woonden. Toen ik aan een schilder vroeg of hij dat ook eens wou doen, kreeg ik een njet als antwoord. Veel schilders kunnen vaak geen zinnig woord uitbrengen, noch over hun werk, noch over iets anders. Een van hen had wel het lef, je kunt het ook anders noemen, om laat op de avond plots te verdwijnen en in ons bed te duiken om zijn roes uit te slapen.
Vermits hij zo goed als een huisgenoot was, heb ik Achilles enkele keren voorgesteld aan vrienden die hij niet kende. Dat viel tot ieders tevredenheid telkens goed mee. Ik heb het me nooit beklaagd dat ik de tussenschakel was van die contacten. Ik heb zijn vrouw maar één of twee keer gezien. Het klikte niet zo goed tussen ons. Onverenigbaarheid van de karakters? Ook zij dronk veel. Op een dag kreeg ze een zwaar ongeval toen ze op een smalle weg tegen een verlichtingspaal knalde. Er was zo goed als niets meer heel aan haar en ze hing alleen nog met ijzerdraadjes aan elkaar. Achilles heeft goed voor haar gezorgd. Ze is enkele jaren nadien overleden. Toen we in de Ham woonden en na een namiddag werkzaamheden in de tuin aan tafel gingen voor het avondmaal, was ook het jongetje van de buren aanwezig. Een jongen van vijf of zes. Achilles heeft een misvormd oor en hoort niet goed aan die kant. Toen het jongetje dat zag, vroeg hij op de man af wat er mis was met zijn oor. “Slecht gebakken” antwoordde Achilles. Op een dag waren we samen met Jan Emiel Daele, Willem Elias en Pjeroo Roobjee uitgenodigd bij Pierre Vlerick te Sint-MartensLatem om een nummer van Yang, aan hem gewijd, voor te bereiden. Achilles moet aandachtig hebben geluisterd naar wat er door wie werd verteld. Er werden geen nota’s genomen. ’s Anderendaags zaten we samen, maar hij heeft nagenoeg in zijn eentje alles uitgewerkt tot een echt rondetafelgesprek. Mijn bewondering voor zijn kunnen steeg nog een trapje.
Toen hij zelf prof is geworden, heeft hij daar geen tamtam rond gemaakt. Hij ging naar de universiteit zoals hij voordien altijd deed: met een jeans, een geruit hemd en in de binnenzak van zijn jas een opgeplooid hoedje voor als het regende. Sakkerde af en toe op de gebrekkige taalkennis van de studenten en de windhanen die onterecht met hun pluimen liepen te pronken. Nu hij op emeritaat is, gaat hij nog regelmatig naar de universiteit om er onvergolden werk te verrichten en in te springen waar het nodig is. Soms neemt hij zijn hond mee. Hij zal dat nooit zeggen, maar ik denk dat hij fier is op zijn wetenschappelijke publicaties. Als hem gevraagd wordt wat zijn wetenschappelijke specialiteit was, antwoordde hij lachend: “Dinosaurussen,” terwijl hij vooral heeft gewerkt over de dierenwereld in het Quartair en over het ontstaan van de huisdieren. Soms voegde hij daar aan toe dat hij zelf een dinosaurus is. Hij voelt zich misschien niet zo goed thuis in deze, onze wereld.
exercitio in catabolicis Zelden hebben dichters poëzie geweven rond het katabolische deelaspect van het leven. Zo toon ik hier met schroom de fecaliën van mijn hond. Een dokter sneed een gistend diverticulum uit zijn kont. Nu moet ik dagelijks zijn stoelgang controleren, leerde derhalve goed zijn doen te analyseren. Draait hij rond als een hond die in zijn mand zijn gemak niet vindt, weet ik meteen dat de drang tot ontlasting dringt. Maar wijl hij perst, kaken op elkaar zich klemmen, slaagt het drukwerk er niet in zijn snuffelen af te remmen. De achterpoten gespreid schuift hij, de anus laag door het gras tot eindelijk verschijnt de eerste vlaag. Een worst, lang en slap, saucijsjes kort afgebeten, een klonter, maar appelspijs mag je vergeten. Even verder herneemt het beest met ernst het proces, soms verder nog een derde keer, maar dan is het welles. In deze samenleving kan geen mens bogen op uitwerpselen die gespreid zo goed ogen. Ook schart mijn hond milieubewust zijn laatste kaka toe, wat ik wellicht ook beter met dit, mijn opus doe.
cv van een dinosaurus Dinosaurussen zijn niet altijd reuzengroot, met scherpe tanden en ondanks alles uitgestorven. Hier staat er één levend nog, zij het slechts op mensenmaat. In zijn vroege jaren turfde hij strohoeden, maar als je een bolhoed tegenkwam, geraakte je meteen je strooien hoeden kwijt. Zo was de regel van het spel. Ook autoplaten en -merken schreven ze ijverig op, de jongens in de speeltuin van de straten, alleen de tram reed hen geregeld uit de weg. Nu rijdt hij zelf met eigen ijzeren ros al menig jaar kilometers in het rond. Later opende elk huis een venster op de grote wereld die plat verloren ging. En dan de elektronische snelweg en cyberspace maar hij schrijft liefst op gerecycleerd papier met een pen en een pompje voor de inkt gedichten ouderwets om luid te worden voorgelezen, leest zelf oudbakken kranten op de plee, maakte drie spellingshervormingen mee. O wee, hoe druk doet toch de wereld! Misschien is die wereld wel in catacomben bang een kind en maakt lawaai tegen knekelgeesten. En staat meneer de dinosaurus voor de spiegel,
glimlacht met zijn goed zittend vals gebit, kijkt hij in grote disneyogen vol verbazing. Die had hij al als kind. Men zou warempel zijn kop een aaitje geven. Maar binnenkort gaan die ogen dicht, is ook die kleine dinosaurus definitief af- en uitgeschreven.
jos murez Jos Murez heeft veel, zeer veel geschreven. Als journalist en later rubriekleider van Geestesleven van Vooruit meer dan vijfhonderd artikels over het artistiek leven in Gent en Gentse kunstenaars ; elf gedichtenbundels ; twaalf prozaboeken en romans ; eenentwintig essays en monografieën van plastische kunstenaars. Bovendien was hij correspondent van La Wallonnie voor berichtgeving uit Gent en omgeving, schreef hij ook nog televisietyposcripten en vertaalde hij twee lijvige romans (François Richard-Bessière en Raymond Dumay) uit het Frans. Jos was geboren in Oudenaarde in 1927, was van opleiding regent Germaanse talen, had een kort ommetje van twee jaar in het onderwijs gemaakt, maar was vanaf 1954 tot 1964 -in ’64-’66 bediende bij een kredietkantoor te Brussel- en van 1966 tot aan zijn ontslag met “de gouden handdruk” in 1981 redacteur van de socialistische krant Vooruit. Hij was lid van verschillende Gentse Commissies
van Monumenten, Landschappen, Cultuur en Toezicht op Musea. In 1954 was hij ook de stichter en de bezieler van het tijdschrift Het Antenneke, waarvan echter, in tegenstelling tot Tijd en Mens, De Tafelronde en Gard Sivik geen vernieuwing is uitgegaan en waarvan de medewerkers ook nooit ruime bekendheid of waardering hebben gekregen. Wellicht heeft hij zelf de illusie gekoesterd dat het een heropleving van ’t Fonteintje -let op de twee verkleinwoorden!- van Minne, Roelants en Herreman zou worden, maar dat is jammer genoeg niet gebeurd. Het waren duidelijk mindere talenten die het woord namen. Ik heb Jos Murez vooral goed gekend in de periode 1972-1976, toen hij me had aangetrokken als medewerker aan Geestesleven om Nederlandse en buitenlandse romans en ook al eens een historisch werk te recenseren. Regelmatig gaf hij me ook thrillers en Sf-romans, maar die las ik nooit, mijn vrouw des te meer en dus liet ik haar die recensies schrijven. Indien van haar, ondertekende ik de recensie door een M, de eerste letter van haar meisjesnaam, na mijn voornaam te plaatsen. Jarenlang kwam ik dus regelmatig op de redactie van Vooruit, in dezelfde kamer waar destijds Richard Minne en Louis Paul Boon hadden gewerkt en waar nu Jos Murez en André Minne, die ook schilderde, uitsluitend circustaferelen, zwijgend samen zaten. Om boeken op te halen, om de uitgeschreven recensies af te geven. Jos was wel punctueel als een boekhoudkundige en noteerde, op het uur na, wat ik meenam en wanneer ik ermee wegging. Hij had op de redactie ook een metalen kast met een zeer uitgebreide
fotoverzameling (hoofdzakelijk foto’s van Jan Lormans), waarschijnlijk al aangelegd onder zijn voorgangers en die hij zorgvuldig bijhield. Thuis had hij bovendien kasten en laden vol dossiers en knipsels, niets ontsnapte aan zijn aandacht en verzamelwoede. We bleven altijd geruime tijd praten, vooral over literatuur en plastische kunsten. Ik herinner me dat Jos nooit enthousiast was of uitbundig deed over collega’s auteurs en wat die allemaal schreven en uitspookten. Hij was op de hoogte van de laatste publicaties, weetjes en schandalen, deed altijd eerder schamper, met een zekere achterdocht, in het slechtste geval kwam er ook een duidelijke minachting of afgunst aan te pas, dat leek me althans. Als hij over Werner Pauwels begon, die hij nooit bij naam noemde maar steevast als Borstelmans beschimpte, omdat die een borstelwinkel had en er met zijn eerste vrouw was vandoor gegaan, dan spoot het gif en de wraaklust a.h.w. uit zijn mond. Hij voelde zich altijd een beetje bedrogen en het leek wel alsof de maatschappij en de mensheid het op hem gemunt hadden. Jos was ook de man die in het stamcafé van de krant, ’t Keetje in de Sint-Pietersnieuwstraat, altijd in zijn eentje aan de toonbank stond… tot zijn vrouw hem kwam ophalen, want die wist dat hij na een paar glazen niet direct van ophouden wist en hij had al één keer in ’t rolleken moeten overnachten en bovendien kon hij zelf niet autorijden. Dat zich bewust afzijdig houden was in tegenstelling tot wanneer hij over plastische kunstenaars begon die hij persoonlijk kende en van wie hij de opening van een tentoonstelling had gedaan of over wie hij een monografie had geschreven. Over
hen kon hij met bewondering uitgebreid vertellen en zelfs lyrisch doen. Van tal van die kunstenaars had hij thuis schilderijen aan de muren hangen of beeldhouwwerk op de kasten staan (ik heb ze gezien en sommige bewonderd toen ik er één keer op visite was). Hier, in dit redactiekamertje hingen alleen nog een paar verweesde pin-upgirls aan de muren, foto’s uit Playboy die Louis heeft laten hangen toen hij met pensioen ging.
Op de foto (met dank aan Amsab) staan de redactieleden van de Vooruit (Geestesleven), Gent, 2 januari 1962; v.l.n.r. Aimé Jacobs, Richard Minne, x, Georges Hebbelinck, Louis Paul Boon, Louise Batslé, Jos Murez, Pierre Van De Poel, 2de rij v.l.n.r.: Eli De Bradt, Pierre Meulenijzer, Roger Cneut, André Minne, x, Emile Solidant, Cee Van der Poel, John Lootens, Roger Hespel en Gilbert Verhucht.
het woord opstand Mijn tong, een giftspleet, raderwerk voor radde taal, teken van tegenspraak, bruisend woord, ergernis voor pingelaars en lauwen. Zich goed noch kwaad bloed maken, rechters, advokaten vivisektie laten plegen op dame Justitia, aanmoedigen, onder andere en meer, geparfumeerde grijsaards tot het dragen van hun patriottische linten. In naam der heren en der hoeren muiten onder de banier van kerk en (bank)kluis. Uit: Antidotum
hoogbouw Wie ’t zieke lijf verpandt aan ’t organisme waren koopt in winkels van ’t marxisme het syndikaat aanhangt partijlid is, lezer van de krant zich dag en nacht geheugt dat ’t ander systeem niet deugt, krijgt op de duur een flatje aangemeten: tien meter lang bij zes, de grootste breedte, versneden in de ruimte, een kooi, een koekeloer, waaruit men kijkt op ’t stadsbeeld of de boer. Vivat ’t koncern, dat zo geen hemels brouwt van waarde, toch stevige blokken bouwt in moeder aarde. Uit: Vivarium
Buiten de krant heb ik bijna nooit contact gehad met Jos. Zeker niet op literaire avonden. Ook niet op café. Alleen toevallige ontmoetingen toen we met onze respectievelijke echtgenote op wandel waren in de Gentse winkelstraten. Een groet, niet meer. Ik denk niet dat we vrienden hadden kunnen worden. Onze werelden raakten elkaar, maar overlapten elkaar niet. Geen van ons beiden voelde de behoefte bruggen te bouwen. Uit een vorm van rancune heeft hij zich ook nooit laten interviewen in de Artistieke Aperitieven tijdens de Gentse Feesten, waar nochtans iedereen aan bod is gekomen. Ik vermoed dat hij het een belediging vond dat hij niet bij de eerste reeks van 1976 aan bod is gekomen en foert zei, toen men het hem jaren later wel vroeg. En natuurlijk wantrouwde hij al de verantwoordelijken en was hij er heilig van overtuigd dat er achter zijn rug snode plannen werden gesmeed om hem een loer te draaien. Ik ben zelf jarenlang lid geweest van het selectiecomité en ik kan met de hand op het hart verzekeren dat er niemand twijfelde aan zijn belang in het Gentse pandemonium. Men heeft er dan ook herhaaldelijk op aangedrongen hem toch te proberen overhalen om mee te doen. Tevergeefs. In 1951 al had Jos zijn eerste gedichtenbundel Amor tui (samengesteld door zijn mentor Paul de Ryck) laten verschijnen, nog sterk onder de invloed van Karel van de Woestijne en Bert Decorte, maar met een niet altijd geslaagde zeggingskracht en een soms weinig vloeiend ritme. Zijn volgende bundels liggen in dezelfde lijn. Pas
vanaf zijn vijfde bundel Diafragma leek hij zijn eigen stem te hebben gevonden om zijn existentialistisch moralisme uit te drukken. Dertien jaar later verscheen zijn volgende bundel Antidotum (1969) en twee jaar later Tempera in de Yang Poëziereeks. Daarin komt al enigszins de thematiek aan bod, die hij vanaf het midden van de jaren zeventig in zijn romans zal uitwerken. Ook in zijn volgende bundels tot en met Retrogradus (1997, nog door Jos samengesteld en van een inleiding voorzien, maar door zijn echtgenote postuum uitgegeven) is de bittere ondertoon nooit ver weg. Nog afgezien van de vele onderwerpen die me absoluut niet liggen, zou ik het grootste deel van de woorden die Jos in zijn gedichten gebruikt (bijvoorbeeld: nihil, zich afsluiten, sterfelijk, bobijn is af, lijklucht, katabolisme, verpulveren, spuwen, hel, roosteren, vloeken… in één gedicht!) zelf nooit gebruiken: té weinig poëtisch geladen en opgetild, té ongenuanceerd en onverguld sarcastisch of pessimistisch, té negatief. In 1967 had Jos de provinciale prijs voor letterkunde (debuutroman Tantalus) van Oost-Vlaanderen gekregen, maar van zijn proza is vooral de matrimoniale trilogie Weekends zonder woorden (1974), Het bad van de waterman (1975) en De Brusselse bijzit (1976) te onthouden. Piet van Aken noemde het “De kroniek van een familiale schipbreuk”. Literatuur of journalistiek proza waarin Murez te weinig afstand weet te scheppen tussen de auteur en het onderwerp. Toch werden die boeken zowel in Vlaanderen als in Nederland gunstig tot zelfs enthousiast door de kritiek onthaald.
De Zwevende Galblaas (1979) en Schampere verhalen (1986) zijn overwegend eigen belevenissen en maatschappijkritiek die in een gedoseerde ironische stijl doen glimlachen en grimlachen. Misschien komt Jos Murez wel het sterkst uit de verf in zijn essayistisch en kunstkritisch werk over plastische kunstenaars. Dat was ook het milieu waar hij zich het best op zijn gemak voelde. Of hij er ook vrienden had? Dat bleek al met zijn tijdschrift Het Antenneke, waarin de plastische kunsten evenveel aandacht kregen als het literair werk. Hij was een bekwaam, gewaardeerd en vaak gevraagd spreker op vernissages en retrospectieven, die zijn voorliefde voor het surrealisme en meer in het bijzonder voor de kunstschilders Bert De Clerck en Jos Trotteyn niet onder stoelen of banken stak. Dat bleek ook al uit Universeel surrealisme (1972): het surrealisme is geen inhoudloze spielerei ; het surrealisme is een geladenheid en een levenshouding die complementair kan zijn voor de alledaagse werkelijkheid. Zijn kunstkritisch en essayistisch werk ligt, wat persoonlijke visie en inleving betreft, duidelijk in het verlengde van zijn eigen creatief werk. Toen ik jaren nadat hij overleden was, een bezoek bracht aan Rosanne, zijn weduwe, lag daar voor mij op tafel een groot uitstalraamkarton met foto’s (1975) van vijf Gentse schrijvers: Prosper De Smet, Frans Sierens, Jos Murez, Claude van de Berge en Daniël Van Ryssel. Ik had er geen flauw idee van wat het verband was tussen die vijf. Gent misschien? Maar drie van hen zijn zelfs
niet in Gent geboren. Zou Jos wel een verband hebben gezien? Dat hield hij allemaal bij voor je kunt maar nooit weten. Van die vijf zijn alleen de onderste twee nu (2007) nog in leven is. Jos overleed te Gent in 1996.
roger serras We hebben elkaar leren kennen in onze atheneumtijd op de Ottogracht. We hebben wel nooit in dezelfde klas gezeten. Maar we hadden dezelfde leraar Engels, de heer Frank Demey, gehuwd met Prutske, de schoonzoon van Stijn Streuvels. Hij woonde in de Houtbriel. Hij had belangstelling voor leerlingen die met gedichten en verhaaltjes hun eerste pasjes zetten in de richting van de literatuur en nodigde hen uit bij hem thuis. Zo hebben we daar elkaar leren: Jan Emiel Daele, Roger Serras, ikzelf en nog twee of drie anderen, waarvan we later nooit meer iets hebben gehoord. Op die avonden werden de prille werkjes van de aanwezigen besproken en kregen we soms bizarre verhalen te horen over de levensgewoonten van Stijn Streuvels.
We hebben het meer dan eens gehoord en wisten het dus met enige afgunst ook: van ons allen had Roger Serras veruit het meeste talent. Hij las zeer veel, ook boeken die hij vond en waarvan de eerste en laatste bladzijden waren afgescheurd, maar dat stoorde hem niet. Terwijl wij nog met pastiches van de Tachtigers aan het worstelen waren, had hij in zijn gedichten reeds met losse hand en enige bravoure aansluiting gevonden bij de woordkunst van de Vijftigers. Ook de 19e eeuwse Franse poètes maudits waren voor hem geen onbekenden meer. Als gelijkgestemde ziel moet hij ze als zijn voorvaderen-kunstbroeders hebben beschouwd. Voor ons, minder belezen, waren het nobele onbekenden. Als 12-jarige had hij al een prijs gekregen voor zuivere uitspraak van de Nederlandse taal. Niet dat we hem abnormaal vonden, zeker niet, waar wij meenden dat hij in zijn hoofd toch wel een vreemde kronkel moest hebben: tamelijk eigenzinnig en vooral een vorm van zweverigheid waardoor hij niet altijd met beide voeten op de grond leefde. Gepassioneerd door luchtbellen. Enkele tientallen jaren later vertelde mijn collega Marc Wallyn, docent Nederlands aan de Normaalschool, me dat hij in de onderwijzersafdeling nooit een leerling heeft gehad die beter en origineler met de Nederlandse taal overweg kon dan Roger Serras.
In 1959 ben ik op de Drongensteenweg gaan wonen. Roger woonde toen op het eiland Malem. Niet meer dan een boogscheut van elkaar vandaan. Hij had ondertussen wel het atheneum verlaten en volgde de onderwijzersopleiding aan de Normaalschool, Ledeganckstraat. Ik ben na de Grieks-Latijnse geschiedenis gaan studeren aan de RUG. Wij zagen elkaar slechts af en toe. Vluchtig. Mijn poëzie deed een middagdutje. In 1961 kwam hij op een avond bij me langs met een soort boekje in de hand. Negentienjarigen die overtuigd zijn dat het schrijverschap in hen opborrelt, voelen de onweerstaanbare drang om met hun geesteskinderen naar buiten te komen. Maar omdat de uitgave van een gedichtenbundel bij een uitgeverij niet voor de hand lag, had hij dan maar zelf het initiatief genomen: Cavalcade, Roger Serras, gedichten 1961; zes met de schijfmachine getypte gedichten (fotokopieën van bedenkelijke kwaliteit waren in die tijd nog een onbetaalbare vorm van reproductie) in een licht geel omslag en met nietjes in elkaar gezet. Hij was er zeker van dat hij wel honderd exemplaren aan de man kon brengen. Hij moet er in stilte van overtuigd zijn geweest dat “men” ongeduldig op zijn nieuw klinkend stemgeluid zat te wachten. Hier was hij dan. Ik geloofde hem. In de winter van 1961-1962 hebben we dat samen nog eens overgedaan. Tweeluik, gedichten van Roger Serras en Daniël Van Ryssel, 1961; ieder negen gedichten en een stukje proza, met de schrijfmachine getypt en met nietjes in elkaar gezet. Het omslag was van licht grijs karton en op ieder stond behalve onze naam en het jaartal een verschillende tekening in Chinese inkt. Roger was
de kleinzoon van François Serras (1874-1958), leerling aan de Academie, kunstschilder van portretten, typische Gentse hoekjes en stillevens. Hij moet ongetwijfeld enig schilder- en tekentalent van zijn grootvader hebben meegekregen. Ook van die “uitgave” zijn zeker een honderdtal exemplaren verspreid geraakt. Familieleden, oud-medeleerlingen, bekenden en onbekenden in cafés hadden er 20 frank voor over. Het is tussen ons bij die enige vorm van samenwerking gebleven. Roger heeft op dezelfde manier zelf nog drie boekjes in elkaar gestoken: Maskeren Man, Voorbarig huis en Gevoelig moment, de laatste twee aangevulde en meer volwassen uitgaven dan Cavalcade. In Voorbarig huis staan achteraan reacties van Raymond Herreman en Gust Gils: “Heeft hij nog niet 100% een eigen en overtuigende toon gevonden, hij is aardig op weg. Nu reeds weet hij de valstrikken van te gemakkelijke “modernismen” uit de weg te blijven en hij lijkt me originaliteit genoeg te bezitten om zich van dergelijke zwakheden helemaal los te maken.” Op zijn initiatief zijn we in de zomer van 1962 bij Paul in ons stamcafé “De Draak” (waar de muren heel erg donker en met angstaanjagende taferelen beschilderd waren door Camille D’Havé) op de Groentemarkt met een vijftal jonge dichters en mij onbekende schilders samengekomen om een tijdschrift te stichten. We waren behoorlijk enthousiast en ieder zou aan die gestencilde uitgave naar eigen kunnen en beste vermogen zijn medewerking verlenen. Omdat we allemaal “On the Road” van Jack Kerouac hadden gelezen en voor die “bijbel” van een generatie veel bewondering hadden,
zou het tijdschrift zelf “Beatnik” gaan heten. Ik herinner me dat twee of drie van ons honderd frank op tafel hebben gelegd om alvast van start te kunnen gaan. Roger zou tegelijk de rol van secretaris en penningmeester op zich nemen. Maar zijn dromen zijn altijd straffer geweest dan de werkelijkheid en blijkbaar heeft hij nooit de weg naar een stencilmachine gevonden. Onze vleugelloze plannen zijn een stille dood gestorven. Enkele weken later ben ik bij hem thuis mijn honderd frank terug gaan halen.
voorbarig huis zo is de situatie… droevig als de humor van een dronken hoer (men kan haar moeilijk au sérieux nemen) in een land waar ik mijn eigen feniks ben waar geen mensen nog wonen: dode stad van spoken en van luchtballons -trieste fanions der vertwijfelingvóór de ramen van dit voorbarig huis ben ik de eenzame tik op de ruiten maar zelfs de regen mijmert het de melankolieke ouwe vrijster morgen zal het zwoele zomernacht zijn –ik wacht
herzeggen stapvoets en op blote voeten komen de woorden tot ons die van niet beter weten spreken: de overdade dagen schuiven aan en gaan de woorden verleppen als van ook zwarte rozen na hun eerste gouden bloei we hebben geen handen genoeg om de afgevallen regen op te vangen in de beslotenheid van ons vers nieuw leven in te blazen bereid mij op dezelfde woorden lieve schim voor wie uw woorden zijn van laatste hoop
In mei 1963 kreeg ik weer eens het bezoek van Roger Serras. Hij had het eerste nummer van een gedrukt blauw tijdschrift in de hand dat Yang heette. Samen met Jan Emiel Daele en nog een viertal anderen, allemaal studenten aan de onderwijzers- en regentenopleiding van de Normaalschool, die de maand nadien hun einddiploma zouden behalen, had hij dat schooltijdschrift opgericht. Maar het was wel de bedoeling het tijdschrift mee te nemen en het op eigen kracht verder te zetten. Hij kwam me vragen of ik bereid was tot de redactie toe te treden. Ik was akkoord mee te doen en dezelfde dag nog reden we samen bij Jan Emiel Daele in SintAmandsberg om die toetreding te beklinken. Het heeft ons zweet en heel veel moeite gekost om het zonder ervaring, zonder achterban, zonder abonnementenbestand of vaste verspreidingspunten van de grond te krijgen, maar het is ons gelukt. Enkele maanden later kreeg ik op een avond het bezoek van de moeder van Roger. Nadat hij was afgestudeerd had hij een betrekking als onderwijzer gekregen in de stadsschool op de Dendermondsesteenweg. Maar eergisteren had de school haar verwittigd dat Roger, zonder enig bericht, niet was komen opdagen. Was hij ziek? Neen, hij is helemaal niet ziek… hij is eergisteren normaal naar school gegaan, of liever, hij is helemaal niet naar school gegaan maar met een mapje gedichten onder de arm naar het station gestapt en hij heeft daar de trein genomen naar Nederland. Ze heeft vanmorgen een kaartje gekregen van Roger dat hij in Nederland
zit en het adres dat hij vermeldde was dat van een schrijver in Rotterdam die ik misschien kende. Ja, die naam was me bekend. Of ik hem misschien een brief wou schrijven dat hij moet ophouden met die onnozelheden en onmiddellijk naar huis moet terugkeren? Ik heb dat dadelijk gedaan. Hem op een omzichtige manier proberen overtuigen dat hij zich in een doodlopend straatje bevond en ik heb 1.000 frank in de brief gestopt zodat hij onverwijld de trein kon nemen en terug kon komen. Drie dagen later was hij terug thuis. Enige tijd later is Roger gehuwd met Lieve Demaere. Lieve is een heel zachtmoedige vrouw, werkelijk haar naam waardig. Dat Roger niet op een normale manier zou trouwen, daar twijfelde niemand aan. Hij heeft er een feest van gemaakt, een hippie-koppel waardig. Jammer genoeg was Roger niet zo zachtmoedig als hij bij vrienden de indruk wekte. Hij was manisch depressief en toen hij zo zijn buien had, gedroeg hij zich heel agressief en gewelddadig. Lieve heeft dan ook heel veel liefde moeten opbrengen en geduld moeten uitoefenen om met zijn onberekenbaar gedrag te kunnen leven. In die tijd van twaalf stielen en dertien ongelukken volgde Roger ook de lessen aan de Academie: schilderkunst. Naast schilderen hield hij zich ook bezig met grafiek. Hij volgde tevens de lessen van M.J.A. Hoste van het pantomimetheater Sabbatini.
In 1966 waren Roger en ik uitgenodigd op een poëzieavond in Brugge. Roger had zich een 2 PK-tje gekocht en bezat een rijbewijs, maar kon niet rijden. Ik had geen auto, maar wel een rijbewijs en ik kon rijden. Toen hij ons kwam afhalen, zijn we ingestapt. Al op het einde van de straat zei mijn vrouw dat ze wou uitstappen, dat ze het veel te gevaarlijk vond. Ik heb toen aan Roger voorgesteld het stuur van hem over te nemen… en hij was akkoord. Ik ben naar Brugge gereden en later op de avond naar Gent teruggekeerd. Toen Yang in 1966 werd gesplitst is Roger met de redactie van de gele Yang meegegaan. Op een dag heeft hij een pak met vijftig exemplaren van een pas gedrukt nummer meegenomen. Hij beweerde die te kunnen verspreiden. Een paar dagen later was hij daar terug. Men had het pak uit zijn auto die op de Koornmarkt geparkeerd stond gestolen. Tja… Gelukkig zagen we hem graag en namen we hem niets kwalijk. In 1969 zijn we naast het tijdschrift Yang gestart met de Yang Poëziereeks. De eerste vier bundels waren van Daniël Van Ryssel, Julien Vangansbeke, Roger Serras en Roland Jooris. Julien Vangansbeke, die in een offsetdrukkerij werkte, wist een goedkope formule te bedenken om de gedichtenbundels aan te maken, Roland Jooris zorgde ervoor dat Raoul De Keyser de vier omslagen ontwierp. De boekjes werden bij me thuis afgewerkt en ik zorgde ook voor de verspreiding. Roger bracht zijn aanwezigheid mee.
Toen vanaf 1969 Yang meer en meer de weg opging van het nieuw-realisme trad er enige verwijdering op, alhoewel hij af en toe nog wel eens bij me langs kwam. Op een keer zelfs behoorlijk verwaarloosd en helemaal over zijn toeren. Omdat hij er zelf geen bij had ben ik voor hem een pak sigaretten gaan kopen en hij is tot laat op de avond bier blijven drinken.. In het midden van de jaren zeventig heeft hij zich aangesloten bij de groep Honest Art Movement, waar hij in de persoon van Louis Paul Boon een begrijpende vader heeft gevonden, die echt in zijn mogelijkheden geloofde. Jammer genoeg is Louis er niet in geslaagd Roger bij een grote uitgeverij onder te brengen. Roger heeft in eigen beheer en bij kleine uitgeverijtjes nog wel een paar gedichtenbundels en essays uitgegeven, maar de fraaiste uitgave is ongetwijfeld de luxueuze gedichtenbundel op groot formaat Een beter verstaander met een woord vooraf van Louis Paul Boon en originele en genummerde etsen van Camille D’Havé. Enkele maanden vóór zijn dood hebben we samen nog één keer echt de beest uitgehangen. Na weer eens een vergadering zijn we met zijn tweeën in een café op het Koophandelsplein heel lang blijven doordrinken en toen hadden we er nog niet genoeg van en zijn we links en rechts waar nog licht brandde naar binnen gesukkeld. Het was laat in de nacht, of liever, vroeg in de morgen toen we bij hem thuis in de Kunstenaarsstraat te Sint-Amandsberg zijn aanbeland, waar we in de fauteuils in de living in slaap zijn gevallen.
In de nacht van 1 juni 1978 heeft Roger zelfmoord gepleegd door zich te verhangen in zijn woning. Hij had de hele avond een vriend op bezoek gehad. Waarom pleegt iemand in het midden van de levensweg zelfmoord? Bilan: negatief. Ongetwijfeld zullen huiselijke moeilijkheden en problemen op het werk (hij gaf toen les in de academie te Maldegem) daar een rol hebben in gespeeld. Maar waarschijnlijk al evenzeer het slechte voorbeeld van Jan Emiel Daele die op Sint-Valentijn van datzelfde jaar moord en zelfmoord had gepleegd. Bovendien het besef dat hij noch als dichter noch als schilder de hoogte had bereikt waarvan hij waarschijnlijk zijn leven lang had gedroomd dat hij die wel zou bereiken. Op zijn begrafenis waren talloos veel kunstenaars (Walter De Buck, Camille D’Havé…) aanwezig. Hij ligt begraven op Campo Santo in de onmiddellijke omgeving van J.E. Daele en Rosalie Loveling.
jij vrijbuiter met je troeven in je mouw: eventueel een koperen slang kan het zijn geen luchtkasteel met zilveren tanden gifspuwend als gouden bergen uit zacht prieel van lavavlees pet peren en bloesems aan de zelfde tak buiten seizoen natuurlijk aan jouw levensboom gerijpt het goed en kwaad divertimento met nauwelijks afvallige ogen tot kluwen van dwanglichamen in stille kamers gekronkeld rond het enige woord liefde dus geheimzinnig als was of gips jouw waarheid is waanzinnig waar
woensdag werk ik broer viriel de vent met het penseel en knaap in het maatschappelijk gareel van zijn model zijn de borsten nauwelijks onrust uit de vouwen en plooien van kuise kleren zijn de liefdesattributen van de vrouw nauwelijks onthuld of de schilder zegt ik zoek uw naaktheid niet maar de zin van het leven recht voor zich kopende zindelijke voorbijgangers die niet leven maar geld verdienen vranke binnengluurders die niet twijfelen maar nemen en stinken naar schijnheiligheid zien daar niets van
het heeft geen naam In het midden van de jaren tachtig, dus zeven à acht jaar na de dood van Roger, heb ik het volgende gedicht geschreven. Van de eerste tot de laatste regel stond Roger voor mij. Het is wat gechargeerd en heeft een zijdelingse belichting, maar het is mijn subjectief portret van Roger Serras.
Dat is hij dan. Derde Kwart van de Twintigste Eeuw heet hij. Hij heeft het allemaal meegemaakt. Vruchteloos. Eens valt hij. In het niet ongetwijfeld. Nooit genoeg kreeg hij van drank, drugs, succesjes, luchtkastelen. Een warwinkel illusies. Altijd en overal op het verkeerde paard. Nog averechts op de koop toe. Probeersels. Vonken. Sissers. Levenslang een spoor van pijn en puin. Tot dollen en dolen voorbestemd. Dat greintje ongebuild talent: als schimmel in zijn handen. Steeds weer vond hij hoe is ’t godsmogelijk nodeloze zijpaden om nergens ooit terecht en al evenmin ooit van pas te komen. Waar moet dat eindigen? Mislukkelingen wanen het eeuwig leven een strop in eigen handen. Welwil vergeeft hen de schade en de schande. Papier is verduldig, schampert in memoriam. Daniël Van Ryssel
pliet van lishout Mijn eerste kennismaking. Toen ik 17 was, heb ik op de prondelmarkt Pliet Van Lishout Op het asphalt gekocht. Pas toen ik het boek aan het lezen was, merkte ik dat er vier bladzijden ontbraken. Ik vond dat spijtig, maar heb me niet geërgerd. Ik ben naar de stadsbibliotheek gegaan, heb het boek ontleend, de vier bladzijden overgeschreven en in mijn exemplaar gekleefd. Op datzelfde ogenblik was Pliet bezig met de opnamen van de kortfilm Le carnaval de Valentine. Het openbaar leven van Pliet Van Lishout is begonnen als zeventienjarige in 1937. Hij was een charmante dandy, met zijn te lang haar de eerste “zazou” in Gent, had net zijn studies aan het Sint-Lievenscollege gestaakt en speelde toneel en muziek met de door hem opgerichte orkest-cabaretgroep Het Wit Cabaret. Geestig, joviaal en rad van tong als hij was, bewoog hij zich vlot in de uitgaanswereld en de artiestenmilieus. Onbekommerd floot hij zich
goedhartig en lichtgelovig door de dagen heen: geregeld werk trok hem niet aan, in feite leefde hij van de hand in de tand van losse schnabbels. Hij vrijde met al de meisjes van zijn parochie. Toch wel enigszins ontgoocheld dacht hij eraan schrijver te worden. Twee jaar later leerde hij op een vernissage in zaal Pan Paul Rogghé en de Faun-groep (intellectuelen en latere professoren) kennen, die de coming man in zijn schrijverschap -hij had ondertussen al een eerste roman klaar- stimuleerden en toen ook De Obsessie en De zaak dr. Jaminez verschenen waren, promoveerden ze hem prompt maar fel overdreven tot “onze Vlaamse Dostojevski”. Na zijn legerdienst te Overijse, samen met Antonin Van Elslander en Jacques Verhé (de latere stadssecretaris), hielp zijn schoonvader hem in 1946 aan een betrekking bij Het Laatste Nieuws. Die periode, tot 1957, is het hoogtepunt van zijn carrière geweest. Hij genoot naam en faam als auteur. Als journalist was hij de belangrijkste chroniqueur van het socio-culturele leven van de stad Gent. Iedereen keek naar hem op of hield van hem, omdat hij als een wentelende caleidoscoop steeds nieuwe facetten van zijn persoonlijkheid te zien gaf. Hij was een graag geziene gast in alle gezelschappen. “Wat ook de verdiensten en begrenzingen van zijn literaire productie waren, de hypernerveuze felheid van zijn spreken, de heftigheid van zijn handelen en de verbluffende en grillige fantasie van zijn leven, waren zijn beste werk.”
Maar naarmate de jaren verstreken, begon de motor te sputteren. Zijn huwelijk stevende op de klippen af. Zowel in werkkracht, veelzijdigheid als in succes werd hij door stadsgenoot Hugo Claus voorbij geflitst. Hij zou zijn creativiteit en veelzijdigheid, die balanceerden tussen humor, zelfspot en tragiek, dan maar op een andere manier bewijzen en films gaan maken. Het werd een regelrechte financiële fiasco. Bovendien werden de films door de kritiek meedogenloos afgekraakt. Hij verliet Gent definitief in 1958 en stapte over van de journalistiek naar de publiciteit. Waren de jaren 40-50 het hoogtepunt van zijn loopbaan, dan moeten de jaren 60 zijn gelukkigste jaren zijn geweest. Een stabiele nieuwe relatie, twee kinderen, boeiend en afwisselend werk, tuk op gezelschap, gulle gastheer en gelegenheidskok van exquise gerechten, geen geldzorgen. Ontworteld uit zijn geboortestad en naar een andere taalgemeenschap verhuisd, was hij als schrijver wel onproductief. In 1970 keerde hij van Unilever terug naar Het Laatste Nieuws. Een goede keuze? Eigenlijk niet. Hij kreeg er geen ruimere verantwoordelijkheid dan de rubriek gebroken armen en benen. Al de redactievergaderingen woonde hij ongeïnteresseerd en in stilzwijgen gehuld bij. Omdat hij zo goed als geen klop deed, werd hij door de collega’s vanuit de hoogte, ja zelfs met enige minachting bekeken. Het enige wat hij nauwgezet deed was na de werkuren iets langer in de gebouwen blijven om in alle papiermanden op zoek te gaan naar omslagen met postzegels. Deze tien jaar van zijn leven werden in zijn dagboek een steeds schrijnender getuigenis
van zich opstapelende problemen: werk dat hij afschuwelijk vond en verplaatsingen die hem steeds zwaarder vielen, een wankele gezondheid, financiële problemen, geldnood, weigeringen van uitgeverijen. In 1980 kon hij opgelucht met brugpensioen gaan. Nu had hij eindelijk de tijd waar hij al zolang had naar uitgekeken om zich op zijn literair werk te storten en aan zijn comeback te werken. Nagenoeg iedere dag werd zijn levendige geest, behekst door problemen, overweldigd door ideeën voor zowel nieuw proza als toneel, maar door het leven afgeleid, door gebrek aan doorzettingskracht en een steeds slechter wordende gezondheidstoestand werd hij daar zo moe van dat de inspiratie meestal al na de inval stokte. Hij kreeg nauwelijks een woord op papier en legde de pen dan maar terzijde. Het werd dus niks en hij werd steeds moedelozer. Een vicieuze cirkel. Vandaar waarschijnlijk dat de uitgestoken hand van het tijdschrift Yang, die hem vanuit Gent van harte werd aangereikt, maar hem tegelijk ook wou leiden en aanporren, minstens voor enig soelaas moet hebben gezorgd.
jongenshaard In de periode 1946-1958 had Het Laatste Nieuws een rubriek “Gentse kanttekening” waarin o.a. Pliet Van Lishout af en toe bijdragen schreef, niet over literatuur maar over sociale en algemeen culturele onderwerpen uit Gent en Oost-Vlaanderen: Kunstwerken in Zuid-Vlaanderen, Het Meetjesland, Het Museum Vanderhaeghen, Biogeografisch Instituut der Rijksuniversiteit, enz. Als voorbeeld van de journalistieke schrijfstijl van Pliet van Lishout het volgende artikel van 3 juni 1951.
Een tehuis De vereniging zonder winstbejag “Jongenshaard” die onlangs te Gent werd opgericht, heeft tot doel toevluchtsoorden op te richten voor jonge lieden van 14 tot 21 jaar, die haar toevertrouwd werden ingevolge de wet op de kinderbescherming of die door hun ouders verwaarloosd worden. Het vraagstuk van de verlopen of verlaten jeugd krijgt thans een dringende betekenis. De oorlog en de onrustige tijden hebben vele huiskringen uit hun evenwicht gebracht of ontredderd. Talrijke kinderen, voornamelijk uit de minder gegoede standen, hebben geleefd in een atmosfeer, die een nadelige invloed uitgeoefend heeft op hun zedelijk oordeel en hun gedrag. Dikwijls vragen de ouders zelf de plaatsing van hun lastige kinderen in een wederopvoedingsinstelling. Dit was het geval geweest voor André De Groof en Bruno Doevenspeck, die zo pas te Gent terechtstonden wegens de moord op een bewaker van het gesticht te Eke. Het gebeurt zelfs dat ouders de opneming vragen van hun kinderen in een tuchtschool, eenvoudig om redenen die achteraf ongegrond blijken.
Het vraagstuk der tuchtscholen vertoont dus verscheidene pijnlijke zijden vooral voor kinderen, die wegens kleine vergrijpen ter beschikking van de kinderrechter gesteld worden en soms langer in een gesticht blijven dan wenselijk is. Ten einde een zo doeltreffend en tevens zo menslievend mogelijke oplossing aan het vraagstuk te geven en ook om tegemoet te komen aan de wens van zekere gerechtelijke overheidspersonen werd “Jongenshaard” opgericht. De knapen die er opgenomen worden leven er in omstandigheden, die zo dicht mogelijk de atmosfeer van de familiekring, die zij zo zeer missen, benaderen.
Beperkte vrijheid Kinderrechter Butaye die het initiatief nam tot oprichting van “Jongenshaard” had de overtuiging opgedaan dat een stelsel van beperkte vrijheid onder begrijpend toezicht, de gunstigste gevolgen heeft op de verdere ontwikkeling van de beschermelingen. In het begin werden in “Jongenshaard” meest jongens opgenomen die uit gestichten kwamen. Thans verblijven er alleen maar de “lichte gevallen”, jongelieden die van de kinderrechter langs een korte observatieperiode te Mol onmiddellijk naar “Jongenshaard” komen.
Iedere dag kunnen de jongens die in het tehuis verblijven, naar hun werk gaan zoals alle andere jonge arbeiders. Dit werk wordt hun trouwens veelal bezorgd door “Jongenshaard” zelf. Voor en na hun werk kunnen zij zich in “Jongenshaard” bezighouden met hun liefhebberijen. Reeds beschikt het tehuis over een speelzaal en er is ook begonnen met de aanleg van een bibliotheek, die totnogtoe alleen uit giften van de beschermers bestaat. De jongens mogen ook lid zijn van een sportclub en verscheidenen oefenen zich druk in het basket-balspel. s’ Zondags zijn de jongens de ganse dag vrij. Om de week krijgen zij, volgens hun leeftijd voldoende zakgeld, doch het overige van hun loon wordt op hun spaarboekje gestort, zodat zij de gelegenheid krijgen zo veel mogelijk zelf hun klederen aan te kopen volgens eigen smaak. Bij het verlaten van het tehuis blijft dan nog een spaarpotje over. Het spreekt vanzelf dat de bestuurder, de h. Van Mossevelde, een begrijpend man die veel van jonge mensen houdt, en zijn medewerkers het niet steeds gemakkelijk hebben met een dertigtal jongelingen van de meest verscheidene geaardheid. De bestuurder en de toezichters zijn evenwel, en terecht, heel verheugd wanneer zij zien hoe hun opvoedingsstelsel later vruchten afwerpt. Niet zelden komen jongelingen die “Jongenshaard” verlaten hebben om te huwen of in het leger te gaan, later nog hun vrije tijd doorbrengen in de woning Struyfstraat 7 te Gent, die zij als hun ware tehuis zijn gaan beschouwen.
“Jongenshaard” is totnogtoe enig in Vlaanderen. Men moet hopen dat weldra ook in andere steden dergelijke instellingen zullen geopend worden, opdat op grote schaal zou kunnen gewerkt worden aan de opvoeding van de verlaten jeugd.
Ik heb Pliet pas in zijn laatste levensjaren persoonlijk leren kennen. Hij woonde toen in Rhisnes, was gehuwd met Madeleine, een Waalse, en had twee dochters. Hij had een nummer van Yang in handen gekregen en reageerde op een bijdrage bij het overlijden van Man Ray. Volgens hem waren wij het enige tijdschrift dat daar aandacht aan besteedde en als Gentenaars onder elkaar kreeg dat uiteraard zijn goedkeuring. Daaruit is tot aan zijn dood een intense briefwisseling ontstaan. (Jammer genoeg heb ik bij nog maar eens een verhuis al mijn mappen briefwisseling met Gust Gils, Fernand Auwera, Eddy Van Vliet, Pliet Van Lishout en talloos veel anderen in de papiercontainer gekieperd. Per vergissing uiteraard.) Ik herinner me dat hij telkens onmiddellijk reageerde op alles wat ik schreef of vroeg. Hij eiste van mij hetzelfde. Als hij een dag te lang moest wachten, kreeg ik al dadelijk een nieuwe brief om aan te dringen op een antwoord.
de burleske Nette kamers te huur aan, een stuk geschreven in 1949, opgevoerd in 1949 en 1964, maar nooit uitgegeven. Merkwaardig genoeg is dat ook de enige toneeltekst van Pliet die ooit is gepubliceerd.
Hij bood zelf aan fragmenten te publiceren uit zijn dagboek. Pliet moet reeds als puber een dagboek hebben bijgehouden. Doch pas vanaf 1962 liet hij die losse blaadjes niet meer slingeren. Zijn onuitgegeven, maar grotendeels in Yang gepubliceerd dagboek Flarden van mijn levens beslaat dan ook alleen de laatste twintig jaar van zijn leven.
In 1980 is hij op een zondag in juli naar de Gentse Feesten gekomen omdat hij uitgenodigd was op een van de middagen van Artistiek Aperitief. Dat was voor mij tevens de eerste keer dat ik Pliet in levenden lijve zag. Ik herinner me dat ik me de eerste ogenblikken wat onwennig voelde: hij, die veertig jaar geleden in Gent de grote meneer was geweest, “de Vlaamse Dostojevski”, bruisend van literair talent, levendrift en enthousiasme, bij iedereen goed bekend en graag gezien… en die hier nu, ontworteld, vroegoud geworden, lichamelijk afgetakeld en waarschijnlijk behoorlijk ontgoocheld omdat hij de laatste tientallen jaren bij alle uitgeverijen steeds weer geweigerd en bij toneelgezelschappen afgescheept werd, voor de niet ingewijden alreeds een vergeten auteur en totaal onbekende persoon, voor mij stond… bij de jongeren van Yang, die hem nabij stonden omdat ze in hem geloofden, zijn toevlucht zocht om wat bijna as was en wat hij nog te bieden had nieuw vuur in te blazen. Het is een mooie middag geworden en we hebben daarna nog uren van elkanders gezelschap mogen genieten.
In de late jaren zeventig waren we naast de Yang Poëziereeks ook gestart met de Yang Toneelkahiers en na uitgaven van Achilles Gautier, Omar Robinon en Fernand Handtpoorter, kwam de idee naar voor een kahier samen te stellen met eenakters rond een zelfde thema: kamers. Pliet was dadelijk tot medewerking bereid en bood
Op een bepaalde dag heb ik hem voorgesteld een nummer van Yang samen te stellen over het cultureel klimaat in Gent onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog. Behalve als dandyeske mooie man, man met een sprankelende geest, vlotte prater en succesvol literator moet hij als redacteur van Het Laatste Nieuws ook een sociaal
figuur zijn geweest die overal goed werd onthaald en van alles op de hoogte was. Hij was als deelnemer en ooggetuige met een vlotte pen de enige die mijn voorstel tot een goed einde kon brengen. Enthousiast zoals steeds kreeg ik prompt een antwoord dat hij het een interessant onderwerp vond, dat hij met heel veel plezier wou uitwerken, ondanks de afstand in tijd en ruimte. Maar hij had een goed geheugen en veel fantasie en hij kon daar zeker iets van maken dat de moeite zou lonen. Jammer genoeg was zijn gezondheidstoestand toen al in die mate slechter geworden, dat hij niet meer de kracht had aan dat project te beginnen. De roman Verhaal zonder einde die hij aan Carlos De Vriese had voorgesteld samen te schrijven is om dezelfde reden niet verder geraakt dan een aanzet. In dat stadium te voorspellen en bijna onvermijdelijk. Tijdens zijn leven heeft hij plannen en ideeën gehad voor zeker een vijftiental toneelstukken en verschillende romans, helaas, allemaal nooit geschreven. De auteur van een onvoltooid oeuvre. Maar… hij heeft uitbundig geleefd! Il a brulé la chandelle par les deux bouts. De laatste keer dat ik Pliet heb gezien, was een paar weken vóór zijn dood, in maart 1982. Hij lag toen in het ziekenhuis in Namen. Midden december van het jaar voordien had hij nog een allerlaatste aantekening in zijn dagboek geschreven. Ongetwijfeld zat zijn hoofd nog vol literaire ideeën en plannen en ben ik ervan overtuigd dat hij is heen gegaan met de gedachte dat hij zijn beste werk nog moest schrijven. Maar nu kon hij niets meer, hij leed aan botkanker en zijn vingers zouden breken als hij een pen zou vasthouden. Hij
wist dat het einde voor heel binnenkort was, dat hij van iedereen en alles afscheid zou moeten nemen. Ik heb hem toen gezegd dat ik al het mogelijke zou doen om wat hij nog had liggen in Yang te publiceren en zijn naam en faam levendig en in ere te houden. Waarschijnlijk had ik toen al in mijn achterhoofd het idee om zoveel mogelijk literatoren en mensen die hij heeft gekend te mobiliseren om een in memoriam nummer over hem samen te stellen. We hebben waardig en zo hecht als broeders met elkaar kunnen omgaan van elkaar afscheid genomen. Op de terugweg had ik het tevreden gevoel dat ik, behalve zijn broer en zus, wellicht de enige Gentenaar ben geweest die hem nog een laatste bezoek heeft gebracht.
dagboekfragmenten 14 maart 1962 Ik word onrustig. Het is nu al jaren geleden sinds ik nog ernstig geschreven heb. Af en toe een verhaaltje (een zestal op tien jaar) kan je geen schrijven noemen. Dat kwam gedeeltelijk omdat ik geen kans kreeg mij ernstig te concentreren en gedeeltelijk uit luiheid. Ik heb het verhaal ”Ken uzelf, zei Socrates” herlezen, nadat Paul Rogghé gezegd had dat het zeer goed was. Hij heeft gelijk. Het is ontegensprekelijk het beste verhaal dat ik schreef. Van nu af zal ik minder twijfelen aan mijn talent. Ik zie dat het werk van mijn tijdgenoten vlug veroudert. Het mijne zal lang niet zo vlug verouderen. Misschien de taal, maar die kan door een intelligent iemand altijd aangepast worden. Die zekerheid ontbrak mij, om mijn luiheid te bestrijden. Emilie spookt in mij.
10 december 1981 Ik sta recht om te schrijven op kleine fiches, geleund tegen de schoorsteenmantel. Zitten wordt al na een enkele minuut onhoudbaar wegens de pijn, en liggen is vandaag totaal uitgesloten. De laatste inspuiting van gisteren (het was bijna middernacht) heeft maar iets meer dan drie kwartier gewerkt. De efficiëntie van de inspuitingen verzwakt dagelijks. Of ik vrijdagmorgen genoeg bij mijn positieven zal zijn om me in een taxi te hijsen en naar het ziekenhuis vervoerd te worden, moet afgewacht worden. Maar er zit angst in dat wachten. De laatste drie weken heb ik belangrijke afspraken met specialisten steeds maar moeten uitstellen en tenslotte was het telkens aan een toeval te danken dat ik er geraakte. En je vraagt me maar af: hoe geraak ik nog ooit los uit deze mantel van pijn?
11 december 1981 (de allerlaatste) Als romantische twintigjarige heb ik nooit gehoopt dat ik de leeftijd van Dostojefski zou halen. Toch heb ik het ‘m gedaan!
johnnie verstraete Ik heb Johnnie Verstraete leren kennen, net zoals Roland Jooris trouwens, als collega’s in het Hoger Technisch en Handelsinstituut, zeg maar de Nijverheidsschool op de Lindenlei te Gent in 1966. Hij is enkele jaren jonger dan ik (Deinze, 1944) en woonde te Gent in de Shepenhuisstraat 3. Hij had Germaanse gestudeerd, was eigenlijk nog maar pas afgestudeerd en leefde nog met één been zo niet met beide benen in zijn studententijd. Een vlotte, spirituele en aangename kerel. En vermits we allebei in het literaire schuitje wilden varen, klikte het meteen… en had ik er nog maar een regelmatige huisbezoeker bij. Hij had altijd wel iets ongewoons beleefd en het was dan ook altijd lachen geblazen. Johnnie voelde zich ook niet te beroerd om mee te helpen als we weer eens handen tekort hadden om een Yang nummer of een Yang Kahier af te werken.
Johnnie had in 1965 voor zijn gedichtenbundel Fotografie voor verduizelde ogen reeds de prijs van de provincie Oost-Vlaanderen gewonnen. De bundel is in 1967 uitgegeven als Yang Kahier nummer 9. Hij was ook bij de fotosessie van Ronny Heirman aanwezig, die al de dichters Nieuw Realisten en de schilders van de Nieuwe Visie in beeld heeft vastgelegd (helaas, bijna alle foto’s mislukt). Op de Yang Dag te Moorsele op zaterdag 23 oktober 1971 werd zijn eenakter Pauze opgevoerd door Keldertheater Arca Gent. In die tijd, die duurde tot het midden van de jaren zeventig, werden we regelmatig uitgenodigd op poëzieavonden. Die avonden grepen zowat overal in Vlaanderen plaats in cafés, scholen en culturele centra. Johnnie was, samen met Eddy Van Vliet en Patricia Lasoen en nog een paar wisselspelers een van de regelmatige deelnemers aan die avonden. Die avonden waren interessant, niet omdat daar een massa volk op af kwam, maar omdat de aanwezigen overwegend belangstellenden waren, vaak ook jongeren die zelf gedichten schreven en ons hun prille werkjes onder de neus duwden in de hoop dat we hen konden helpen die gedichten ook gepubliceerd te krijgen. Die avonden leverden na de leesbeurten telkens ook een redelijke verkoop op van exemplaren van ons tijdschrift Yang en onze afzonderlijke gedichtenbundels. Vaak waren het me de avondjes wel! Als die in cafés doorgingen, gebeurde het niet zelden dat we er tot laat op de avond bleven napraten en pinten drinken. Er is ook al eens iemand bij ons thuis blijven slapen omdat het te laat was.
In 1968 is Johnnie naar Guinée vertrokken om er les te geven in Engels en Duits aan het Institut Politechnique de Kankan. Van daaruit stuurde hij me het typoscript van Het uitzinnig gezelschap doet de revolutie falen. Ik vond het een nogal slordig typoscript, maar zoals hij gevraagd had, heb ik het toch doorgestuurd naar De Bezige Bij. Het boek werd aanvaard en is in 1971 uitgegeven. Hij heeft me een beeldje uit Guinée cadeau gedaan. Toen hij terugkeerde naar België, verhuisde hij kort nadien uit Gent naar Brussel, waar hij stafmedewerker werd in het Paleis voor Schone Kunsten (1971-1995). In 1975 hadden we het idee opgevat een groot poëzie-project van de Gentse dichters te realiseren. Van een tiental onder ons werden gedichten op affiche-formaat gedrukt. Op een dag reed er een hele dag een taxi van V-Tax (gratis aangeboden!) met een luidspreker door de stad waaruit ononderbroken opgenomen gedichten schalden. De chauffeur werd er tureluurs van. Op diezelfde dag zijn we alle winkels van de belangrijkste straten binnengestapt om de mensen te proberen overhalen poëzie voor het raam te hangen. Gemakkelijker gezegd dan verkregen, want binnenkort zou er een groot concert van Joe Dassin plaats hebben en men vond een affiche met die mooie man blijkbaar fraaier dan een oranje blad met een gedicht erop. Het hoofdgebeuren stond ’s avonds laat te gebeuren. Met zeker zeven of acht plakploegen trokken we in alle richtingen van de stad om reclameborden met onze gedichten te beplakken.
Johnnie is speciaal uit Brussel overgekomen om zich bij onze ploeg te voegen. Helaas zijn we in Onderbergen op heterdaad betrapt door agenten in een politiecombi en moesten we met onze opgerolde gedichten en onze lijmpot en -borstel mee naar het politiecommissariaat. Toen we uitgelegd hadden dat we geen anarchisten of andere onruststokers, maar gewoon dichters waren, liet men ons weer gaan. Allemaal universitairen en respectabele burgers en nu opgepakt als clandestiene plakkers, ’t is proper! En dan het hoogtepunt! Om één uur ’s nachts hadden alle ploegen afspraak op de Vrijdagmarkt, waar ook de televisie was uitgenodigd. Dat is er daar tamelijk luidruchtig aan toe gegaan en opeens verschenen er uit verschillende richtingen politiecombi’s. Maar toen de agenten de televisieploegen en ook de aanwezigheid van de toen zeer populaire Walter Capiau opmerkten, zijn ze zonder verder misbaar afgedropen. De happening haalde ’s anderendaags alle radioprogramma’s en Piet Bekaert organiseerde een grote poëzieavond bij Baro, Visserij. Johnnie heeft na zijn Uitzinnig Gezelschap nog drie romans geschreven, maar op zijn laatste Om de orde te herstellen (1977) is zoveel bijtende kritiek, vooral van Jeroen Brouwers, gekomen, dat hij definitief de pen in de lade heeft gelegd en nooit meer een woord op papier heeft gezet.
In 1995 had hij de mogelijkheid om definitieve invaliditeit te bekomen en omdat het spel van de politieke benoemingen zijn werk tot een hel had gemaakt, is hij voortijdig opgehouden met werken. Hij heeft nu tegelijk een groot huis met tuin in Brussel en in Ciney en het enige wat hij doet is lange wandelingen maken met zijn hond.
klimatologie Toen de politieke gevangenen terugkwamen Toen de gepriviligeerde klasse werd besnoeid Toen Stalin al een tijdje dood was Toen begon het in Moscou te dooien Toen de partij de kontrole op de regering verloor Toen de censuur werd afgeschaft Toen de grenzen werden opengezet Toen kwam de Praagse lente Wanneer de ibm-buildings zullen worden gebouwd Wanneer hoela-hoeps en skoebidoes zullen worden verkocht Wanneer strip-teaseuses langs Londense plaatsingsburo’s zullen worden geïmporteerd Dan zullen we de Warschause zomer beleven En Washington ligt nog steeds aan de evenaar
swiet frievol Het doek gaat op, de mist trekt weg, de film knettert door de projektor, het beeld komt tot stilstand, de lichten gaan aan, de dirigent doet een teken, het startschot knalt, het publiek applaudisseert, het zwarte bordje met datum en opname I, de laatste sommen worden verwed, met brede deining en koele melodie zetten de strijkers in en verzachten de zeden. Zo zou moeten beginnen het verhaal, het verhaal van schietkraam-Lidy en haar Pieter van Antoinetteke in ’t schoon gezicht van het geile leven van de wijven met hun benen in de lucht van Gilbert, die met 23 minuten het rekord brak van “in de frigo zitten” van het levenslange crème fraiche eten van het café “El Paradiso”, van Anna en Trees, van de worm in de ziel van zovele anderen en zoveel andere dingen als mijn blad maar volgeraken kan met daarbij nog de vermelding dat alle personages tijdens de oorlog op een vreselijke manier aan hun einde zijn gekomen in de nazistische konsentratiekampen Ik heb geschreven. Uit : Het uitzinnig gezelschap doet de revolutie falen
astère michel dhondt Toen in 1965 God in Vlaanderen verscheen, heb ik het boek onmiddellijk gekocht. Ik had geen flauw idee van het onderwerp of de wijze waarop de inhoud was uitgewerkt. Ik was vooral gefascineerd door de titel. Symboliek, want dat verwachtte ik wel, heeft me altijd geboeid. De schrijver, waar ik nooit voordien had van gehoord, bleek bovendien iemand uit de buurt te zijn: geboren te Machelen-aan-de Leie in 1937, dus drie jaar ouder dan ik. Hij zou op dat moment in Gent wonen. Ik ben dadelijk op zoek gegaan en heb zijn adres vrij snel achterhaald: Baudelostraat 3. Ik woonde toen in de Houtbriel. We woonden dus op nog geen 300 meter van elkaar. De wereld is altijd kleiner dan we denken. Toen ik het boek had gelezen ben ik de auteur gaan opzoeken. Een vriendelijk man, maar tamelijk terughoudend, althans bij dat eerste contact. Toen ik mijn naam, het tijdschrift Yang en mijn belangstelling voor literatuur in het algemeen en zijn boek in het
bijzonder had vernoemd, nodigde hij me uit binnen te komen. Hij betrok één bovenkamer waar hij leefde, werkte en sliep. De kamer had alleen drie kleine rondboogvensters aan de straatkant en je moest je bukken om naar buiten te kijken. De kamer was bijzonder sober en zonder enige decoratie ingericht, meer een monnikencel dan een aangename leefruimte. Op zijn werktafel lagen enkel twee keitjes. Het was zeker niet de bedoeling om hier tot in de eeuwigheid te blijven wonen, maar hij zei dat hij het hier op dat ogenblik naar zijn zin had. Alleen stoorde hem het gebral van de nachtbrakers en het kabaal van de kermis op de Vrijdagmarkt in de week van de Gentse feesten. Zelf leefde hij noodgedwongen heel sober, bijna ascetisch, van wat hij in een eerdere levensfase als bediende had gespaard om nadien als beroepsschrijver te kunnen leven. Een lotsbestemming en een leven waar hij al vanaf zijn tiende, toen hij zijn eerste verhaaltjes begon te schrijven, van had gedroomd. Door zijn ouders werd hij in die richting geenszins gestimuleerd, wel integendeel. In 1962 is hij om die reden van hen weggegaan. Zelf las hij niet zo veel -schrik door anderen beïnvloed te worden?- en boeken vond hij overigens te duur om er regelmatig te kopen. Hij dronk niet, hij rookte niet en hij verplaatste zich te voet of per fiets. Over zijn pedofiele geaardheid heeft hij geen woord gerept. Dat heeft hij ook tijdens latere ontmoetingen en gesprekken nooit gedaan. Dat bleek trouwens meer dan voldoende uit zijn literair werk.
We kwamen overeen dat ik voor Yang een bespreking zou schrijven van zijn roman. Omdat hij al niet van bij zijn eerste publicatie wou afgeschoten worden en hij van nature argwanend was en de literaire kritiek voor geen haar betrouwde, drong hij er dadelijk op aan dat ik dat grondig zou doen en hij was bereid me te helpen indien nodig. Hij vertelde me ook dat hij het boek eerst aan Manteau en verschillende andere uitgeverijen had aangeboden, maar dat het telkens geweigerd was. Tot De Bezige Bij wel bereid bleek het uit te geven. Achteraf is dat voor alle partijen een goede zaak gebleken: het boek kende ook in Vlaanderen een redelijk succes, werd door de kritiek gunstig tot heel positief onthaald en werd in 1966 bekroond met de Arkrpijs van het Vrije Woord en onderscheiden in het Referendum van de Vlaamse Letterkunde. Zelfs vanuit katholieke hoek kwamen er geen noemenswaardige negatieve reacties op het toch wel afwijkend gedrag van zijn personages, dat overigens zonder aanstoot te geven, eerder zacht en dromerig, is weergegeven. Het boek kende in 1966 een tweede druk. Ik vond dat dit als debuut toch wel kon tellen. Michel was meteen gelanceerd. Ook al omdat kritiek niet echt mijn ding was, heb ik aan de bespreking van God in Vlaanderen bijna een hele vakantie besteed. (Ik was er net op tijd mee klaar, want op 1 september moest ik aan mijn legerdienst beginnen.) Ik hield Michel regelmatig van mijn vorderingen op de hoogte, met het gevolg dat we elkaar zo niet dagelijks dan toch verschillende keren per week zagen, nagenoeg altijd bij mij thuis. Het is uiteindelijk een bespreking van 24 blz. geworden (zie Yang 15, september 1965, blz. 20-43), Het is weliswaar niet meer dan het soms nog wat stroef geschrijf van een dilettant, maar ik ben
er nog altijd fier over, omdat ik de symboliek van het boek grondig heb blootgelegd en in het boek duidelijke gronden heb gevonden om een verantwoorde vergelijking te maken tussen het hoofdpersonage Tim en het leven van Jezus in het Nieuw Testament. Vanaf dat ogenblik behoorde Michel tot de vriendenkring en de regelmatige bezoekers van ons huis en was hij een regelmatig medewerker aan Yang. Hij publiceerde proza en het toneelstuk De Ceremonie in drie bedrijven, verspreid over drie nummers. Hij ontving daarvoor de tweejaarlijkse toneelprijs van de Koninklijke Academie voor Taal- en Letterkunde. In de Yang Kahiers verscheen als nummer 8 A.M. Dhondt en de pers een balans van de perskritiek op zijn eerste drie romans gevolgd door persoonlijk commentaar van de auteur. Zijn pedofiele thematiek wordt zelden of nooit verworpen omwille van morele redenen, zijn opvattingen kunnen door de beugel en worden gebagatelliseerd. De oordelen evolueren wel van gunstig voor God in Vlaanderen naar vrij ongunstig voor De wilde jacht. Zelf vindt Michel dat zijn boeken ontkracht en belachelijk gemaakt worden om ze in moralistische zin aanvaardbaar te maken.
god in vlaanderen Hij tastte met zijn hand door een luikje in de deur van de schuur en maakte ze open langs de binnenkant. “Het is hier helledonker,” zei Tim, maar Iefje sloot niettemin de deur en nam hem zachtjes bij de hand. “Bovenop de tas is het klaarder met de glazen dakpannen. We moeten op een ladder klimmen; hou me maar vast bij de heupen. Let op, de onderste sport is gebroken.” Tim bewoog mee met Iefjes heupen tot hij iets veerkrachtigs onder de voeten voelde kriepen. Iefje was hem meteen ontglipt en hij vroeg in het donker: “Hé, Iefje, waar ben je?” Hij hoorde een lachje, dichtbij hem; hij wuifde met zijn twee armen rond zich en raakte het hoofd van Iefje die snel wegdook. Tim dook naast hem en tastte om hem te grijpen, maar moest eerst aan het donker wennen voor hij het ventje heel stil en diep in het hooi naast zich gevlijd zag. Tim begreep niet waarom hij het zo warm had en waarom hij bloosde, of waarom er in hem iets tintelde van tegelijk angst en vreugde toen Iefje zijn armen naar hem ophief en zingend zei: “Neem me eens dicht bij jou.”
Heel de tijd die nadien ongestoord verstreek (het waren vele minuten, dacht hij, maar misschien duurde het in werkelijkheid wel een kwartier), hield hij het mooie, vuile, warme volksknaapje op zijn schoot. De schuurdeur klapte wagenwijd open, in de brede streep licht die op de tas viel, dansten razende stofjes, van beneden klonk Rudy’s heldere stem. Iefje lachte en gaf Tim snel een vochtig kusje, Tim zette hem recht en liet hem met een toegevend handgebaartje voor zich de ladder afdalen. “Ha, jullie zijn daar,” zei Rudy, en er klonk in zijn stem noch goedkeuring noch afkeuring. “We gaan samen bij mijnheer Dantiene.” Tweede dag, pp. 18-19.
piet bekaert Piet Bekaert werd geboren te Vichte in 1939. Hij was afkomstig uit een gegoede familie. Reeds als twintigjarige publiceerde hij onder het pseudoniem Pimajojuko Gedichten en korte verhalen (1959). Merkwaardig hoe sommige kunstenaars die een pseudoniem kiezen de meest merkwaardige, lachwekkende en moeilijk uit te spreken namen weten te bedenken. Zelf heb ik ook even gedacht aan Dylan Varix, maar Gust Gils heeft me dat onmiddellijk en met aandrang afgeraden. Piet Bekaert studeerde aan Sint-Lucas en de Academie te Gent en ging daarna verder binnenhuisarchitectuur studeren in de Académie Julian te Parijs en het Pratt Institute te New York, waar hij de master of science degree behaalde. Toen hij in 1970 uit Amerika
terugkeerde, sloot hij zich aan bij Baro, Buro voor architectuur, ruimtelijke ordening en design, op de Visserij, Gent, waar hij als designer werkzaam was. Later zou hij er ook een grote meubelzaak openen. Daar heb ik Piet leren kennen. Met wat we hadden gespaard, met wat de ouders bereid waren bij te passen en niet te vergeten, met de niet onaanzienlijk winst die ik aan de publicatie van de gedichtenbundel Met God op de schommel had overgehouden, hadden we beslist onze living in de Hoogstraat grondig te laten herinrichten. Het moest iets totaal nieuw zijn, iets ongewoons, iets waar we de rest van ons leven gelukkig zouden mee zijn. Daar moest dus een moderne binnenhuisarchitect aan te pas komen en dus zijn we naar Baro gegaan. Piet Bekaert was een vlot en enthousiast man, altijd heel modieus gekleed, levendig en vlot in alles wat hij zei en deed. Hij was dadelijk akkoord op ons verzoek in te gaan. We hadden vertrouwen in zijn kunnen en omdat we zelf geen pasklare ideeën hadden mocht hij zonder beperkingen zijn gang gaan. Hij was op hetzelfde ogenblik in het stadscentrum bezig met de volledige verandering en aankleding van een kapperszaak. Hij is gekomen, hij heeft gekeken en opgemeten, hij zag onmiddellijk welke muren zouden moeten verdwijnen, hij heeft eerst plannen en daarna een maquette gemaakt. Toen hij ons liet zien wat het worden zou, vielen we bijna achterover van verwondering en tevredenheid. Tijdens de werkzaamheden, die toch enkele weken hebben geduurd, kwam hij dagelijks bij ons langs en hij eiste grote precisie. Ik heb vele uren,
dagen naar de timmerman staan kijken. Dat was geen echte living meer, maar een sprookjeskamer, van het plafond tot de vloer helemaal wit, zelfs het televisietoestel moest wit geverfd worden. Echt iets heel origineels dat in alle boeken over binnenhuisarchitectuur een terechte plaats verdiende. Wat achteraf door iedereen die bij ons kwam, vol bewondering werd beaamd. Herhaaldelijk zijn er trouwens fotografen op af gekomen om dat kunstwerk in beelden vast te leggen. Die living bestaat vandaag (2007) nog steeds. Piet wat op dat ogenblik ook bezig met zijn prozadebuut Amarillis dat bij J. Sonneville te Brugge zou verschijnen. Vóór hij het boek uit handen gaf, heb ik het eerst grondig nagelezen en waar nodig verbeterd. In dezelfde periode had hij ook regelmatig tentoonstellingen met constructivistische sculpturen en op de Yang Dag te Moorsele exposeerde hij samen met Antoon De Clerck en Paul Van Rafelghem. Zijn werk werd door sommigen minimal genoemd, anderen beklemtoonden de combinatiemogelijkheden van de elementen en de heldere, levendige kleuren. Zijn belangrijkste en grootste tentoonstelling hield hij in november 1971 in de Richard Foncke Gallery, waar tegelijk een indrukwekkende catalogusfotboek van zijn werk werd voorgesteld. De avond van de opening was werkelijk een happening in het Gentse kunstgebeuren en iedereen uit de kunstmilieus en tout le beau monde was erop aanwezig. Iedereen die bij ons aan huis kwam en die ook iets te maken had met literatuur, werd door mij
altijd meteen aangesproken en ingelijfd om mee te werken aan ons tijdschrift Yang. Een rubriek architectuur en sculptuur hadden we nog niet en Piet was bereid dat voor zijn rekening te nemen. Wat hij in een aantal nummers ook heeft gedaan.
zijn tijd in, schoonheid te scheppen. En toch schatte hij zijn literair werk hoger in dan wat hij als plastisch kunstenaar had gepresteerd. Werk van hem bevindt zich in het Smak, het Museum van de Leiestreek te Deinze en in privé collecties in Amerika.
Toen ik enkele jaren later op de Kromme Wal woonde is hij op een dag langsgekomen met zijn gedichtenbundel Gotisch blauw (1975). Ook die heb ik grondig gelezen en verbeterd. Merkwaardig: de bundel is gezet in Schotland, maar hij is verschenen in de Yang Poëziereeks. Nog datzelfde jaar zijn we in zijn zaak op de Visserij twee mooie en vanzelfsprekend dure Italiaanse zetels gaan kiezen. Ongevraagd herinnerde hij zich mijn hulpvaardigheid bij zijn literair werk en heeft hij me een flinke korting gegeven. Na de nachtelijke poëzie happening met affiches organiseerde hij een grote poëzie avond bij Baro.
Piet Bekaert overleed te Sint-Martens Latem in 2000. Op zijn doodsprentje staat: Ik ben door veel mensen graag gezien geweest en heb zelf veel mensen dankbaar liefgehad. Jammer genoeg komt dit heengaan veel te vroeg, een volgende keer beter… Piet.
Nadien ben ik Piet Bekaert enigszins uit het oog verloren. Hij heeft nog drie boeken over tuinen in Vlaanderen en België, twee boeken over zijn schilderijen en de fraaie gedichtenbundel Een Kathedraal als Troostprijs (1991), een volwassen bundel van een echte woordkunstenaar, ingeleid door Anton van Wilderode, gepubliceerd. Verder was hij behalve als architect vooral als kunstschilder en fotograaf actief. Een buitengewoon dynamisch man. Hij maakte abstracte werken en bevallige schilderijen en aquarellen met sterk impressionistisch-aandoende binnenkamers en tuinen met veel licht en bloemen. Hij was niet bang om, tegen de agressiviteit van
amarilis In een blauw vingerknipogenblik gebeurt de verrassing. Gele vlinders tussen de maagdenborstjes van een veulenjong landschap herbeginnen de lente. De linkerwenkbrauw van Socrates knippert zodra hij zich zomerbewust wordt van Phoedrus’ vragen, rijzend uit het voorovergebogen gras. Niemand hoort de krekels of ziet de haas wanneer een vrouw vragen stelt. Of Tyfon achter de maagdenborstjes. Wijsneus Amarilis staat op uit het gras. De gele vlinders wapperen nu samen op de warme plek in het neergedrukte groen. Tante Godelieve plukt het gele tuiltje bloemen voor… ja, voor wie? Meikevertjes vervalsen mijn identiteitspapieren. De gemeentesecretaris gelooft me ’s anderendaags niet. Hij peutert in zijn neus. Daarna niest hij heftig, drie maal na elkaar en vindt zijn zakdoek niet. Ik heb mijn identiteitskaart verloren in het gele landschap, herhaal ik voor de zoveelste keer. Onnozelaar, sist hij. Ik geef hem mijn verse zakdoek. Boven de geraniums op de kleine vensterbank zie ik buiten Wijsneus Amarilis tegen de wind in fietsen. Ik heb dringend een nieuwe identiteitskaart nodig om de gele meridiaan over te kunnen, meneer de secretaris. Ja natuurlijk, zegt hij, onder mijn zakdoek door, natuurlijk, zonder identiteitskaart geraak je niet ver, nietwaar. Pingpong spelen met koekoekseieren. Kyrie eleison. Zalmen zwemmen stroomopwaarts. Wijsneus Amarilis fietst tegen de wind in. Secretarissen verdrinken zoetwaterzacht. (Er is te veel kalk in het water).
Dominus vobiscum. Het neusje van de zalm zij met u. En met uw geest. Veni, Creator Spiritus. Schaakbord spelen met pinksteren: een cumuluswolk verovert de koningin. Wijsneus Amarilis zit gevangen in een zeepbel. Rien à déclarer?; vraagt de douanier. Rien, zeg ik. De zeepbel verbergen in mijn broekzak. Schilpadvoorzichtig de Sabena beklimmen. “Schud je fel breekt de bel Amarilis.” Een klaproos dank u’s wuiven naar de gemeentesecretaris en de douanier die in het zoetwater ondergaan. (Hun stempels blijven bovendrijven.) Adieu, bye-bye, lieve meikevertjes.
gedichten schrijven
uit: Een Kathedraal als Troostprijs
gedichten schrijven is relatief simpel je gaat naar een zelfbedieningszaak zoals bijvoorbeeld “bij de dikke Van Dale” je koopt een aantal woorden die je kieskeurig hebt uitgekozen in de rayons van A tot Z en dan maar puzzelen en nog voor je vrouw thuis is heb je er een gedichtje mee gemaakt zoals zij soms de was als een gedichtje in de tuin uithangt met haar Ewigweibliche opwaaiende jurk en zij leest je en kust je en lust je en zegt iets van niets langs haar neus weg, komiek hoe je dan aan Cleopatra denkt, aan roze flamingo’s in de delta van de Nijl en aan Das Eiapopeia von Himmel, het wiegeliedje van de hemel van Heine
Gentblogt pakt uit met zijn eigen literaire lente. Daniël van Ryssel, lange tijd redacteur van het tijdschrift Yang, is voor ons in zijn uitgebreide archieven gedoken. Hij schreef een reeks over literaire figuren die op de achtergrond zijn geraakt, maar ooit een rol van enige betekenis hebben gespeeld. lees meer op www.gentblogt.be