SCHETS VAN ALDENGHOOR’S GESCHIEDENIS Father M.Keizer 1947
1
INHOUD Eerste deel EERSTE KENNISMAKING 1. Het “moderne” Aldenghoor 2. Het “oude” Aldenghoor
blz. blz. blz.
6 6 8
HOOFDSTUK I Wat er zoal voorafging aan het samenstellen van deze “schets” van Aldenghoor’s Geschiedenis 1. Hoe het plan om de geschiedenis va Aldenghoor “uit te zoeken” rijpte 2. Speurtocht naar literatuur 3. Waardebepaling van de Literatuur over Aldenghoor 4. Mijn doelstellingen bij het samenstellen van dit werkje 5. Deze opzet is verantwoord? 6. Één verzoek 7. Een wens 8. Een woord van dank voor geboden hulp Aanhangel De literatuur over Aldenghoor 1. De Bronnen: 2. Verwerkte literatuur 3. Geraadpleegde literatuur
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
10 10 10 11 12 13 13 14 14 15 15 15 16 18
HOOFDSTUK 2 Over de naam en het ontstaan van “Aldenghoor” 1. De naam “Aldenghoor” 2. De oorsprong of het ontstaan van Aldenghoor
blz. blz. blz.
20 20 23
blz.
25
blz. blz.
25 26
blz.
31
blz.
34
blz. blz. blz. blz.
36 36 36 42
blz.
45
blz.
46
HOOFDSTUK 3 De Heerboeren van “Huize Aldenghoor” te Haelen 1. Aldenghoor onder beheer van de Van Ghoors de Looz pl.ms. 1150 – pl.ms. 1212 2. Aldenghoor onder het beheer van de Van Ghoors de Horn 3. Aldenghoor onder beheer van de Van Den Bongaerts pl.m. 1380 – 1428 Aanhangsel Over het “verheffen” of “releveren” HOOFDSTUK 4 Over de bouwheren van kasteel Aldenghoor van Haelen Aldenghoor, voor de 2de maal onder beheer van de Van Ghoors 1428 – 1501 1. Daniël IV van Ghoor d’Aldenghoor september 1428 – 7 april 1451 2. Arnold II van Ghoor d’Aldenghoor 1451 – 1499 BIJLAGE I Het Erfdelingsverdrag van 2 februari 1417 (No. 44 in Aldenghoor Archief) BIJLAGE II De (verkorte) geslachtslijst van de VAN GHOOR’S
2
HOOFDSTUK 5 Over een slecht Heer en een leeg kasteel Aldenghoor onder beheer van Werner van Pallant 1 oktober 1501 – 8 oktober 1535
blz.
48
blz.
48
blz. blz. blz.
53 53 53
blz. blz. blz. blz. blz. blz.
55 55 62 63 65 68
blz. blz. blz. blz. blz.
74 76 78 81 85
HOOFDSTUK 7 Een vluchtig bezoek aan Aldenghoor door een rusteloos type of: Aldenghoor Onder beheer van François de Mauléon van 5 tot ….. 14 april 1629 blz. Appendix bij Hoofdstuk 7 blz.
89 90
HOOFDSTUK 6 Over Aldenghoor als Ridderslot in volle glorie De Van Den Boetzelaers d´Aldenghoor Het Geslacht Van Den Boetzelaer tot 1535 Aldenghoor onder beheer van de Van Den Boetzelaers 8 oktober 1535 – 5 april 1629 1) Dirk I Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor 8 oktober 1535 – 1546 2) Dirk II Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor 1547 – 1573 P.S. Noot aangaande Philips de Montmorency Dirk II en de strijd om het behoud van het katholieke geloof (los verhaal) 3) Zweder Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor 1574 – 1606 Freule Ermgard Van Den Boetzelaer, Zweder’s dochter: De Heldin van Aldenghoor Het Volksverhaal over de Heldin van Aldenghoor De Heldin van Aldenghoor door L.v.d. Steeg 4) Dirk III Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor 1606 – 1628/29 Verkorte Genealogie of Geslachtslijst van de Van Den Boetzelaers
Tweede deel HOOFDSTUK 8 Aldengoor onder het beheer van de Keverbergs (1629 tot 1903) blz. Inleiding blz. § 1. Over de oorsprong, de familienaam en de voorvaderen van de Baronnen de Keverberg van Aldenghoor blz. § 2. De voorvaderen van de Baronnen De Keverberg d´Aldenghoor of: het oud-adellijk geslacht De Keverberg, genaamd Meeuwen blz. § 3. De Keverbergs d’Aldenghoor als Heren te Haelen (van 14 april 1629 tot 5 april 1680) blz. Aanhangsel Sage van het “vurige ros van Ghoir” blz. § 4. De Keverbergs d’Aldenghoor gedurenden de Franse Overheersing, als burger 1792 tot 1814 (1792 tot 1814) blz. I Ten tijde van Karel Emmanuel II Caspar Joseph van 1792 tot 1810 A. De voorboden van een nieuwe tijd (1792 – 1795) blz. B. “Burger” de Keverberg en de Franse bezetter blz. II Franse Tijd: ten tijde van Karel Frederic Joseph (1810 – 1814) blz.
91 91 92 94 110 130 146 146 149 157
3
HOOFDSTUK 9 § 5 De Keverbergs d’Aldenghoor als adellijke grootgrondbezitters 1814 tot januari 1903 Inleiding Nieuwe positie sedert 1814 1) Karel Frederik Joseph baron de Keverberg d’Aldenghoor, Ghoor, Waerenberg en Kessel (1810/1814 tot 1835). 2) Maria Agnes Engelbertina baronesse-douarière De Keverberg, geboren Kerkerinck – Borg, meesteresse van Aldenghoor, Goor, Kessel en Waerenberg 1835 tot 1852 Inleiding Rond de kapel op Aldenghoor 3) Karel George Clemens Joseph baron De Keverberg d’Aldenghoor, laatste heer van adellijke bloede op het kasteel van Haelen. 1852 tot 9 januari 1903 Inleiding A Het milieu, waaruit hij voortkomt B Jeugd vormingsjaren C Heer op Aldenghoor 1852 tot 9 januari 1903, 50 jaar Heer op Aldenghoor D Het persoonlijk optreden van Karel George naar buiten
4
blz.
159
blz.
159
blz.
159
blz. blz. blz.
168 168 168
blz. blz. blz. blz. blz. blz.
180 180 181 188 193 194
-1-
SCHETS VAN ALDENGHOOR’S GESCHIEDENIS Acht eeuwen geschiedenis van het Hof en het Kasteel Aldenghoor en van zijn Bezitters. Uit oude en geheel nieuwe bronnen verzameld en bewerkt door FATHER M. KEIZER, leraar M.O. Gesch. Op “Aldenghoor” Haelen (L).
“ALDENGHOOR” HAELEN (L), 1947
5
-2EERSTE KENNISMAKING 1. Het “moderne” Aldenghoor De ligging van het Kasteel Aldenghoor. In de Middenlimburgse gemeente Haelen staat een oude, vergrijsde burcht. Aan de zuidzijde van het dorp, even bezijden de rijksweg van Venlo naar Maaseyck, steekt zijn hoge, zware, massieve, ronde toren de verweerde kop omhoog. Stil starend schouwt hij in de verte naar de stad Roermond aan gindse zijde van de Maas; en, aan deze kant van de rivier, ziet hij rondom zich de dorpen Horn, Beegden, Baexem, Heijthuijsen, Roggel, Nunhem, Neer en Buggenum. Zelfbewust en met rechtmatige trots tuurt de burchttoren ook over zijn nabije omgeving: het is een echt landelijke, men zou om de afwisseling van heuveltjes, bos en stromend water mogen zeggen, in een echt Limburgse omgeving gelegen Haelen, dat een aloude Heerlijkheid was. Gemoedelijk en vertrouwelijk is echter zijn houding voor wat hem onmiddellijk omringt: voor het schilderachtige, idyllische geheel, gevormd door de lanen, de molen, het kleine bos, de boomgaarden, de tuinen en de gracht; en voor het rechthoekige terrein, in welks midden hijzelf staat, met tegen zich aanleunend het oude ridderslot, dat de naam draagt van “het Kasteel van Haelen” of “Kasteel Aldenghoor”. Bestemming van het Kasteel door de eeuwen heen. Dit Aldenghoor is gedurende de laatste eeuwen een waardevol bezit geweest van een zevental adellijke geslachten, namelijk: van 1150 – 1212 van de Graven van Ghoor de Looz van 1212 – 1380 van de Heren van Ghoor de Horn van 1380 – 1428 van het geslacht Van den Bongaert van 1428 – 1501 van het geslacht van Ghoor de Horn (2de keer) van 1501 – 1535 van het geslacht Van Pallant – Van Ghoor van 1535 – 1629 van het geslacht Van den Boetzelaer – Ghoor van 5 – 14 april 1629 van François de Mauléon van 1629 – 1903 van het geslacht De Keverberg (- Meeuwen). Sedert 9 januari 1903 heeft het echter geen adellijke bewoners meer gehad. -3Behoud van het kasteel. Toch is Aldenghoor als kasteel daarna niet in verval geraakt. Het Haelens Ridderslot behoort namelijk tot de groep Limburgse kastelen, die “bewaard” gebleven zijn door de zorg van daar gevestigde Kerkelijke Instellingen. De zorg voor Aldenghoor kwam in handen van Zusters Ursulinnen en, later, van de Frathers van Mill Hill; wier vestiging te Haelen aldus tot stand kwam: Op 9 januari 1903 stierf op Aldenghoor Karel George Clemens Joseph Baron de Keverberg, die steeds ongehuwd gebleven was. Met de dood van deze 79-jarige grijsaard stierf het gehele geslacht der Keverbergs uit; er was noch mannelijke noch vrouwelijke afstammeling uit welke tak van het geslacht ook, die rechtmatig op kon volgen. Het kasteel Aldenghoor met al zijn onnoemelijk grote bezittingen viel bij testamentaire beschikking ten deel aan een zeer ver verwant, Baron de Weichs de Rösberg. Deze enige erfgenaam, die totaal geen interesse had voor Aldenghoor, gaf bevel alles te verkopen, in publieke veiling. Het kasteel zelf echter vond zes jaar lang geen koper, totdat in 1909 de Zusters Ursulinnen het overnamen om er een tweede Nederlands Noviciaatshuis, later ook Moederhuis, van te maken voor haar
6
Congregatie. (Sedert dien noemden de inwoners van Haelen het kasteel hun “klooster”.) Aan de Zusters Ursulinnen dus, op de eerste plaats, dankt Aldenghoor zijn behoud. In 1926 echter geraakte het lot van het kloosterkasteel opnieuw in het onzekere. Want in dat jaar kwam voor de Zusters Ursulinnen het pauselijk bevel om haar Novicen in één provinciaal huis te concentreren. Aldenghoor was daarvoor te klein, zodat men besloot Haelen te verlaten en Aldenghoor opnieuw te koop aan te bieden. Van deze gelegenheid maakte, in 1909, de Missiecongregatie van de Fathers van Mill Hill gebruik voor het stichten van een Missiehuis in het Limburgse land. De Mill Hill Fathers vormden Haelen’s burcht om tot een “modern” Ridderslot, want als Missiehuis kreeg Aldenghoor de verheven zending om knapen te trainen, wier ideaal het is: als strijders voor de koning der koningen, als ridders van Koning Christus Diens Koninkrijk op Aarde te helpen uitbreiden tot aan de uiterste grenzen van deze wereld. Ook om deze reden, en misschien juist hierom, is Aldenghoor een echte burcht, een echt kasteel-Ridderslot gebleven! Beschrijving van het hedendaagse Aldenghoor. Het hedendaagse, door de Fathers van Mill Hill bewoonde kasteel – in de volksmond nog steeds “klooster” genoemd – staat op een rechthoekig omgracht terrein. - In plaats van de vroegere valbrug leidt thans een vaste, geheel aaneengesloten stenen bogenbrug naar de toegangspoort, waarin twee zware houten deuren de ijzeren valdeur hebben verdrongen. -4Die poort is overdekt met een zadeldak tussen twee gezwenkte Renaissance topgeveltjes uit de 17de eeuw. De doorgangen zijn omblokt, doch alleen de sluitsteen aan de brugkant is nog gedateerd (1750); die aan de hofkant droeg vóór de jongste restauratie in 1935 het jaartal 1886. - Het oude Binnenhof toont links de vroegere schuren en paardenstallen (thans werkplaatsen met daarboven woongelegenheid voor de Broeders) en de vroegere koetshuizen (thans garage). Aan de grachtzijde draagt de muur het jaartal 1633. - In het midden staat de massieve ronde toren uit de 15 de eeuw, van mergel en baksteen; met acht schietgaten in hardsteen vlak onder het leien dak. Deze toren is het oudste gedeelte en heeft, als enige van de vier oorspronkelijke torens, de bestormingen gedurende de Tachtigjarige Oorlog overleefd. Hij is in zijn originele staat met uitzondering van de achthoekige spits, welke dateert uit ongeveer 1700. Voor de helft is de toren nog begroeid met klimop. De onderverdieping ervan is overwelfd met mergelstenen bolsegment. - Tegen de toren aan en er omheen ligt het kasteel, waarvan het hoofdgebouw bijna een vierkant is, geheel uit baksteen opgetrokken. Het meet vier bij vijf vensterbreedten; heeft twee verdiepingen onder een fors wolfs zadeldak met leien gedekt, en telt nog drie van de vier vierkante hoektorentjes. - In het verlengde van de zuidgevel van het gebouw strekt zich nóg een vleugel uit, nu Zustershuis, daterende uit de 18de eeuw, maar aanmerkelijk verlengd in de 19de eeuw; bij die 18de en 19 de eeuwse restauraties zijn echter oude stenen gebruikt. Binnenhuis Binnenshuis is van het “kasteelachtige” zo goed als niets meer te zien; dit wegens de vele verbouwingen, die na de dood van de laatste baron noodzakelijk werden geacht door de nieuwe bewoners; ter wille van een praktische, voor de nieuwe doeleinden geschikte inrichting. Alleen de rechts van de hoofdingang gelegen spreekkamer is nog vermeldenswaard
7
om zijn eikenhouten lambrisering, uit de tijd van Lodewijk XIV; doch ook hier is veel moois verdwenen, door reparatienoodzaak vóór en na de oorlog. -52. Het “oude” Aldenghoor Fascinerende indruk van het kasteel. We de vergrijsde indruk van Haelen beschouwt, zal – als bij de aanblik van elk kasteel – onwillekeurig de facinerende indruk ervan gewaarworden. Want ook dit kasteel doet als vanzelf beelden uit de voortijd voor de geest rijzen. Nog vóór men zich er tenvolle van bewust is, vraagt men zich af, wat het verhaal van zijn wel en wee toch mag zijn; hunkert men er naar te horen over de belevenissen en daden, over de voorspoed en rampen van de oude kasteelheren; over hun eigenaardigheden en luimen. En ….. ook vlecht de fantasie reeds menig spannend verhaal, menig ontroerend, menig ridderlijk-romantisch verhaal er om heen. Aldenghoor’s verleden in vogelvlucht. Aldenghoor’s verleden, globaal gezien, voldoet ontegenzeggelijk aan alle eisen en verlangens, zowel van de haastig geïnteresseerde bezoeker als van de op “oude nieuwtjes” en sensatiebeluste toerist, zowel van de heemkundebeoefenaar als van de heemkunde kenner; zowel van de dilettant als van de wetenschappelijke historicus. Zijn door acht eeuwen heen snellende geschiedenis immers: Historisch - spreekt van Aldenghoor als waardevol bezit van zeven opeenvolgende adellijke geslachten; - vertelt van de wederwaardigheden, welke die adellijke bezitters op en rond deze plek gronds hebben beleefd en meegemaakt; - belicht de lotgevallen van het kasteel in de dagen van “peis en vree”, in dagen van burgertwist en oorlog, in tijden van godsdienstbloei en godsdiensthaat; - zijn 500 jaar oude toren kan daarbij nog verhalen: - heel, heel veel verhalen over het ontstaan, de bouw, de veranderingen, de bestemmingen, de bijbehorende goederen enz. van Aldenghoor als kasteel; - kan vertellen van zijn ridders en edelvrouwen, van zijn jonkers en freules, van zijn schildknapen en dienstmaagden. En de vergeelde documenten boekstaven veelvuldige bijzonderheden over de heren, die de eeuwen door eigenaars waren van dit ridderslot: -6-
over hun afstamming en familierelaties in Limburg; over hun daden binnen en rond Aldenghoor; over hun optreden in en buiten Haelen; over hun moedig en gedurfd, bezield en toegewijd handelen ten opzichte van leenheren en onderdanen, van Kerk en godsdienst, van landsbelang en buitenlandse of internationale kwesties.
8
Folkloristisch. Tenslotte: de volksfantasie op beurten poëtisch en prozaïsch, doet ons in elk tijdvak het meer zakelijke en historische een ogenblik vergeten, en laat ons dromen, genietend dromen en sagen en legenden; legenden en sagen, die steeds een historisch ware kern zullen blijken te bevatten: - daar is het beklemmende verhaal over laatmiddeleeuwse roofridders uit deze veste, die met vlammend zwaard en dreigend pistool de poorten uit stormen en in nietsontziende moedwil roven en moorden, maar die bij een samenzwering tegen hun eigen leven toch op het nippetje ontsnappen; - daar is het ontroerende gedrag van de “Heldin van Aldenghoor”, die omstreeks het einde van de 16de eeuw het kasteel manmoedig verdedigt tegen woeste, alles in vlammen zettende belegeraars; een gebeurtenis, waaraan we nog elke nacht herinnerd worden door twee helgloeiende paardenkoppen, die boven en bepaald venster verschijnen rond 12 uur middernacht; - ontstellend is weer de sage van “Het vurig ros van Ghoor”, dat vlammenspuwend de velden in holt over de bij klokslag van 12 neerploffende brug; - griezelig de spookkamer op de tweede etage; - geheimzinnig de onderaardse gang naar het bos en het kasteel Horn; - tragisch het lot van de barones, die sedert de vorige eeuw nacht op nacht ronddoolt langs de grachten om boete te doen voor haar misdaad van kerkschennis; - hoop op betere tijden voor ons verschaft de kans, dat we nog eens de “Verborgen Schat” zullen vinden; - tot slot is er de ….. dood, de “Kloppende Dood”, die doolt rond het bed van de laatste telg van het laatste adellijke geslacht op Aldenghoor ….. -7Reeds bij voorbaat dus moge en moeten wij wel tot de conclusie komen, dat het “kasteel van Haelen”, dan ons Aldenghoor een zeer rijke en gevarieerde geschiedenis heeft, terwijl de volksfantasie voortdurend die historie van Haelen’s burcht verfrist.
9
-8-
HOOFDSTUK
I
WAT ER ZOAL VOORAFGING AAN HET SAMENSTELLEN VAN DEZE ‘SCHETS’ van Aldenghoor’s Geschiedenis Op een avond laat in de herfst is het begonnen. Het was alles zo rustig en stil daarbinnen, maar buiten schudde de wind de toppen van de ijle populieren en zongen de wuivende takken der dennen hun klaagliederen. De maan, als ware zij angstig, schoof voort in ijlende vaart achter de wolkenflarden en de windvanen van het oude slot piepten en krasten en liepen hun eindeloos cirkelgangetje in de donkere nacht. Ja, toen, toen is het begonnen ….. dat jagende, maar meeslepende en sensatievolle bladeren, lezen en sudderen van de vergeelde bladzijden van Aldenghoor’s verleden. Het heeft me geboeid, avond op avond, week na week, maanden, jaren zelfs; en nog. 1) Hoe het plan om de geschiedenis van Aldenghoor “uit te zoeken” rijpte Het was na mijn benoeming in september 1940, tot Leraar in de Geschiedenis aan ons St.Joseph’s Missiehuis “Aldenghoor” Haelen stelden daar anderen menigmaal de vraag, later aan mijzelf zo dikwijls herhaald door studenten en collega’s, door vrienden en bezoekers: “Wat is er van de geschiedenis van dit kasteel bekend? En bestaat er literatuur over Aldenghoor?” Op zich genomen is het verheugend, dat die vraag zo dikwijls gesteld werd en wordt, want het toont aan, dat er liefde is voor eigen goed en schoon, of dat uit zijn omgeving. Immers een ieder onderschrijft van ganser harte wat Vondel zong: “De liefde tot zijn lant is ieder aangeboren”; maar hoeveel te meer dan de liefde voor eigen huis en haard? De liefde is als het ware instinctmatig, natuurlijk doch wordt ongetwijfeld versterkt door het feit, dat we toch ook Algemene en Vaderlandse Geschiedenis leren en onderwijzen; door het feit, dat er vooral tegenwoordig zo veel, zo gelukkig veel aan Heemkunde wordt gedaan in geheel Nederland (en speciaal in Limburg), in het besef van de opvoedkundige waarde ervan. -9Vandaar dat het bepaald teleurstellend was te ondervinden (evenals zovelen daarvóór – en later nog! – zullen geconstateerd hebben) haast niemand bovengestelde vraag bevredigend kon beantwoorden; ja, dat niemand ook maar vijf minuten wist te vertellen over de lotgevallen van het kasteel, laat staan literatuur aan te wijzen. En zelfs het weinige dat men vertelde, scheen nog zo onzeker en vaag! Men zegt zo vaak en terecht: “Kennis kweekt waardering”, en het is maar al te waar, dat dit gebrek aan kennis ook hier heel vaak de oorzaak is van gebrek aan voldoende waardering. Daarom reeds leek mij het zoeken naar een degelijk en ruim antwoord op de grote “vraag” naar de Geschiedenis van het kasteel en zijn literatuur een taak, de moeite waard om met ernst te worden overwogen en systematisch te worden aangepakt. 2) Speurtocht naar literatuur Het zoeken naar literatuur. Na veelvuldig, ja bijna rusteloos navragen en zoeken bleek de blijde en vleiende conclusie gewettigd, dat het Aldenghoor niet aan belangstelling had ontbroken van de kant van de heemkundebeoefenaars en heemkenners, van dilettant historici en zelfs vakkundige 10
geschiedschrijvers. Het was op zich reeds hooginteressant en werkelijk verrassend te zien, welke een grote variëteit aan literatuur er over het kasteel van Haelen op te diepen valt; hoever en van wie allemaal belangstelling voor Aldenghoor is uitgegaan. Het was een lange en dikwijls “moeilijke” reis, voor dat al die vindplaatsen – waarvan sommige o zo verscholen en afgelegen – doorkruist waren. Ongetwijfeld loont het de moeite om nu vluchtig enkele van de interessante “reisherinneringen” te vermelden. (De officiële lijst van Bronnen, Literatuur en Geraadpleegde Werken volgt later: zie pg. 16 – 24.). Het eigenaardige echter is, dat het minst belangrijke dikwijls het eerst te mijner kennis kwam! -10Literatuur daagt op. - Langs krantenartikelen in de Nieuwe Koerier, de Limburger Koerier, Het Kanton Weert, Het Zondagsblad, De Katholieke Illustratie, Het Panorama enz.; - langs Sagenboeken van Pierre Kemp, een J.R.W. Sinnighe en een H. Welters; - langs Genealogieën van Butkens, Strange en Stokvis en van binnen- en buitenlandse Adelboeken arriveerde ik bij de Brokstukkenliteratuur; zoals Reisbeschrijvingen (o.a. van een J.W.Poell) en Officiële Oudheidkundige Publicaties van het Limburgs Jaarboek over de jaren 1897 – 1926, vooral echter van de beroemde en onschatbare “Publications de la Société historique e archéologique dans le Duché de Limbourg”, waarin Eg. Slanghen en Louis de Crassier mij rondleidden. Ook buitenlandse historici (o.a. J.W. des Tombe, vorst Gudenau, Wolters) verschaften waardevolle mededelingen over Aldenghoor en zijn bezitters. Spannender en facinerender nog was de reis langs en door het Archief van Aldenghoor, het Boetzelaerarchief en de Koninklijke Archieven van Maastricht, Luik en Curinge. Haast sensationeel wegens het vele nieuwe, dat naar voren kwam, vond ik het eindpunt (sic) van de “grote trek”, namelijk Haelen zelf, want niet alleen maakte ik daar kennis met enkele nagelaten familiestukken van de laatste baron en het, ofschoon niet zo nauwkeurige, Gemeentearchief, maar ook met de “Historische aantekeningen over Haelen’s verleden”, van de heer P.S. Schreurs, die zeer verdienstelijk werk heeft verricht en van wie er nog veel onuitgegeven stukken waren. Boven alles torent uit echter het Kerkarchief met zijn aan juiste informatie zo rijke Doop-, Huwelijk- en Overlijdensregisters. De opsomming van “waar men over Aldenghoor’s geschiedenis iets kan lezen” is op zich al ruimschoots voldoende om te kunnen vermoeden, dat overstelpend veel materiaal aanwezig is, dat zijn goede diensten kan bewijzen en/of voldoende betrouwbare stof kan leveren bij een “Schets van Aldenghoor’s Gechiedenis”. Wel is het waar, dat zelfs de uitgebreidste verhandelingen over Aldenghoor zelf nooit meer dan hoogstens 30 à 40 pagina’s beslaan, maar al met al leveren de verschillende publicaties samen toch reeds een flinke basis voor verdere studie, mits ze kritisch worden bezien. -11Daarom wens ik u eerst een woord van kritiek te laten horen over de bestaande literatuur, om zo tevens tot een zo goed mogelijke waardebepaling er van te komen. 3) Waardebepaling van de Literatuur over Aldenghoor Kritische waarde van de literatuur over Aldenghoor. De krantenartikeltjes, gewoonlijk een korte weergave van een of ander boekenartikel, brengen helemaal niets nieuws en zijn trouwens zeer oppervlakkig. Toch worden ze opgenoemd, niet als materiaal dat van veel nut is voor een kritische studie, maar om aan te tonen, dat men wel belangstelling voor Aldenghoor heeft getoond. Waar echter de jongste geschiedenis van Aldenghoor wordt besproken, brengen zulke krantenberichten soms
11
interessante lichtpunten naar voren. Speciale waardering verdient zeker de in april 1940, op 91-jarige leeftijd overleden dilettanthistoricus Petrus Schreurs van Haelen, wanneer hij in zijn artikelen zijn persoonlijke herinneringen weergeeft of mondelinge overleveringen aan hemzelf in druk laat verschijnen. (Slechts een gedeelte van zijn werk werd gepubliceerd, doch mij was het vergund al zijn nagelaten geschriften door te zien en te gebruiken.) - De geslachtslijsten zijn ontegenzeggelijk een goede hulp, maar kunnen niet zonder meer als volop betrouwbaar worden aanvaard. Vooral de Genealogie van Butkens over de Van Ghoors moet sterk gecorrigeerd worden. - Onder de schrijvers van Boekartikelen over Aldenghoor munten J.W. des Tombes, Eg. Slanghen en de auteurs in de Publications het meest uit, speciaal Louis de Crassier. De overige artikels, die de geschiedenis van Aldenghoor in het kort weergeven, zijn daarna van weinig waarde; met name de publicaties van A.F. van Beurden zijn hoogst onbetrouwbaar om hun gebrek aan degelijkheid en om hun overvloed aan fantasie. Toch menen wij ook bij “de” schrijvers over Aldenghoor, zoals de zojuist bij naam genoemden, een groot gemis geconstateerd te hebben: namelijk dat niemand een voldoende brede basis en voldoende kritische ondergrond aan zijn verhaal over Haelen’s kasteel heeft gegeven. -12Immers, bij een attent lezen en bestuderen, vergelijken en coördineren van al wat er over Aldenghoor is geschreven, moet men noodzakelijk tot de conclusie komen, dat er, jammer genoeg, veel onzekerheid en vaagheid, veel onvolledigheid en vooral onderlinge tegenspraak is. Het heeft er minstens de schijn van, dat tot nu toe niemand zich de moeite getroost heeft, het niet de moeite waard heeft geacht of zich niet voldoende geïnteresseerd heeft, om Aldenghoor’s historie met het zo hoog nodige kritische oog te bezien; om de gegevens in ruime mate aan een dergelijk onderzoek te onderwerpen. Heeft men dan niet voldoende gepoogd om de feiten te achterhalen en te beoordelen? Neen, daar ligt mijns inziens de fout niet. Ik durf beweren, dit diene ter uitleg van dat gebrek, dat zelfs de geroutineerde historieschrijvers het niet kónden, en wel omdat enkele van de hoofdbronnen voor Aldenghoor’s geschiedenis hun onbekend waren of niet er beschikking stonden. Niemand, bijvoorbeeld, heeft het “rijke” Kerkarchief van Haelen kunnen gebruiken; en Louis Baron de Crassier, overigens zo goed gedocumenteerd, schijnt zelfs het hoogstbelangrijke Aldenghoor Archief niet gekend te hebben. Zelf heb ik deze bronnen wél kunnen benutten. Bij de samenstelling van dit geschrift heb ik een zo wijd mogelijke Bronnenstudie gemaakt en vooral daarop mijn “schets” gebaseerd, en overeenkomstig daarmee mijn doel uitgestippeld. 4) Mijn doelstellingen bij het samenstellen van dit werkje Doelstelling bij deze “Schets”. Was mijn oorspronkelijk doel niet groter dan een ruim en degelijk antwoord te vinden op de vraag: “Wat is er over van de geschiedenis van Aldenghoor als kasteel en bestaat er literatuur over Aldenghoor?”, al spoedig heb ik mijn plan verruimd. Gedurende het speuren en navorsen immers bleek, dat er relatief genomen veel genoteerd is niet alleen over het ontstaan, de bouw, de veranderingen en bestemmingen enz. van Aldenghoor als kasteel, maar ook over de bezitters zelf, die de eeuwen door eigenaars van dit ridderslot waren: over hun familie en familierelaties in en buiten Limburg, over hun daden en optreden in en buiten Haelen, over hun handelen in binnenlandse en buitenlandse politieke en godsdienstige aangelegenheden.
12
-13Daarom heb ik bij de geschiedenis van het kasteel ook de historie van de adellijke geslachten, voor zover zij hun verblijf te Aldenghoor hadden, betrokken. Daardoor zal Aldenghoor ook meer tot zijn recht komen: dan zal blijken, dat dit schijnbaar onbeduidende slot één van Midden-Limburg’s voornaamste kastelen is geweest vanwege de macht en invloed, die er van uitging. Zijn niet te versmaden betekenis van vroeger is misschien de reden, waarom er nogal wat publicaties over Aldenghoor op te diepen zijn. Doch juist de nadere bestudering van die geschriften heeft de ambitie opgewekt om een kritische historische bijdrage te gaan leveren voor de geschiedenis van dit gewest, juist omdat de ondergrond van de meeste verhandelingen over Aldenghoor niet breed en hecht genoeg zijn, ofschoon het materiaal daarvoor ruimschoots aanwezig is. Ik heb gepoogd deze leemte aan te vullen door alle bronnen en alle literatuur over dit onderwerp, voor zover er beslag op te leggen viel en de mij beschikbare tijd het toeliet, zo grondig door te werken, kritisch te vergelijken en te coördineren, dat men kan zeggen tot een enigszins volledig geheel gekomen te zijn, dat geschiedkundig verantwoord is. Tenslotte heb ik getracht wat kleur te geven aan deze schets, door als resultaat van het onderzoek niet een dorre, droge opsomming te verschaffen van wat feiten, jaartallen, adellijke namen enz. (zoals men maar al te vaak vindt in de hele korte publicaties), doch het verband en de betekenis van de gebeurtenissen toe te lichten; en het geheel in de tijdsomstandigheden te plaatsen, wat de meest markante geschiedenisperioden betreft. Zo dunkt mij, zal de historie van en over Aldenghoor niet alleen meer smaakvol worden, maar ook meer waarheidgetrouw. -145) Deze opzet is verantwoord? Bestaans”recht” van de Schets. Uit de opzet, welke aan dit werkje ten grondslag ligt als zojuist is toegelicht, moge reeds blijken, dat deze Schets een voldoende reden van bestaan heeft. Daarbij zij nog eens opgemerkt, dat geheel nieuwe en nog ongebruikte bronnen werden benut, waardoor veel twijfels opgelost, veelvuldige addities ingevoegd en talloze correcties op vroegere geschriften aangebracht konden en moesten worden. Een wens: ter navolging. Moge het tevens een bewijs en aansporing zijn voor anderen, dat het schrijven van een Limburgse kastelengeschiedenis zeer goed mogelijk is, daar vooral in ons Limburg een massa Brokstukkenliteratuur voorhanden is, welke zonder ál te veel vergen van iemand toewijding, zich redelijkerwijze om laat werken tot een goed geheel. En dit is des te gemakkelijker, omdat er veel en wel zeer veel personen zijn, die graag een helpende hand bieden, zoals ik persoonlijk ook steeds heb mogen ondervinden. 6) Één verzoek Een verzoek om clementie. Hierbij zou ik nog graag één ding onder de aandacht van de lezer willen brengen: namelijk dat hij zich blijve herinneren, dat deze schets de éérste, wellicht wijd genoeg opgezette poging is om zoveel mogelijke bronnen en zoveel mogelijke gegevens over Aldenghoor te verzamelen, te bewerken en op hun waarheid te toetsen. In zijn hoedanigheid als eerste dusdanige poging zal men noodzakelijkerwijze reeds a priori kunnen en mogen veronderstellen, dat deze historie van Aldenghoor zijn gebreken heeft; temeer daar we moeten bekennen, door de omstandigheden niet alle bekende bronnen onder eigen ogen gehad te hebben; sommige stonden slechts indirect te mijner beschikking. Overtuigd, dat daarom het
13
onderwerp nog lang niet uitgepunt is en dat het een en ander verbetering en aanvulling nodig hebben zal, noemde ik dit werkje daarom een “schets” (Intussen worden gedocumenteerde correcties of aanvullingen en opbouwende kritiek gaarne tegemoet gezien.) Toch zal de Schets hopelijk niet al te zeer eronder lijden. 7) Een wens In het manuscript is dit onderdeel niet geschreven. -158) Een woord van dank voor geboden hulp Een woord van dank. Bij het einde van dit Inleidend Hoofdstuk wil ik dan ook gaarne een woord van dank richten tot diegenen, die mij zo spontaan en bereidwillig hielpen. Met name moge hier genoemd worden: - de Zeereerwaarde Heer W. Keyns, oud-pastoor van Haelen, voor de inzage en het gebruik van het waardevolle Kerkarchief; - de familie Schreurs van Klein Melenborg voor de inzage in de nagelaten geschriften van wijlen Petrus Schreurs; - de familie Aquarius en Peeters voor het leven of afstaan van enkele zeer interessante documenten; - de heer Godfried Kokkelkoren, eveneens te Haelen, voor zijn mondelinge inlichtingen over de laatste baron; - de heer L.L. Mertens, oud hoofd der school te Nunhem en ijverig stimulant voor de heemkunde, voor zijn vingerwijzingen, suggesties en het verschaffen van twee originele documenten; - de heer J. Huysmans, directeur van de Ambachtschool en van het museum te Roermond, voor het ter beschikking stellen van verschillende werken; - de heer J. Breukers uit Roermond voor zijn welwillend afstaan van voor Aldenghoor zeer op prijs gestelde boeken, afkomstig uit de bibliotheek van de laatste baron.
14
-16Aanhangsel De literatuur over Aldenghoor De bronnen. I. De Bronnen: - ALDENGHOOR ARCHIEF: origineel, vroeger berustend in het archief van Baron Karel de Keverberg op het kasteel Aldenghoor, is ná 1903 terecht gekomen in het Rijksarchief te Maastricht. 57 copies (van 1166 – 1428); op Aldenghoor naar de originele acten afgeschreven door A.F. van Beurden te Roermond. - KONINKLIJKE ARCHIEVEN TE MAASTRICHT: daaruit de Registers voor de verheffingen van het feodale hof van Horn ( v. 1505 – 1794), welke de volgende benamingen dragen: I. Klapperboek der verheffingen. 2. Het Groot Leenboek, van Aº 1505 (tot 1615). 3. Het Tweede Leenboek van Aº 1626 (tot 1665) (Het register van de leenverheffingen tussen 1615 en 1626 is verloren geraakt). 4. Reliëfboek van 1696 – 1771 (er is geen register van 1665 – 1696; de verheffingen van die periode staan direct in het Klapperboek, zonder verwijzing naar een register). 5. Leenboek van 1771 – 1794. -BOETZELAERARCHIEF: geraadpleegd tot 1629, het jaar van het vertrek van de Boetzelaers uit Haelen en Aldenghoor. - ARCHIEF VAN WISSEL & GRIETH, door dr. R. Scholten: bevat stukken met betrekking tot de Boetzelaers. - LEENACTENBOEK HERTOGDOM GELRE, Overkwarter bevatten stukken - LEENREGISTER VAN HET STICHT A.A. fo. 134 met betrekking - SAPOGNE GEMEENTEVERSLAG tot de Boetzelaers - ARCHIEF HOGE RAAD VAN ADEL: waarin een M.S. genealogie van de familie Van Boetzelaer. - KONINKLIJKE ARCHIEVEN VAN LUIK: daaruit 1. Les archives du Conseil Privé 2. Les archives de la hambre des Comptes 3. Les archives de la Cour féodale 4. Les menuscripte des Roys d’Armes Le Fort. -17- RELIEFS DE LA SALLE DE CURANGE, vanaf 1422 geraadpleegd over de Merven en Keverberg – Merven familie. Archiefstukken bewerkt door Bn. Van Spaen. - KERKARCHIEF VAN HAELEN: 1. Registrum matrimonio junctorum (vanaf 1636) 2. Registrum mortuorum ( v. 1652); 3. Registrum baptizatorum (vanaf 1676); dl. 1 tot 1808; dl. 2 tot 1847; dl. 3 tot 1873; dl. 4 tot heden 4. Registrum confirmatorum (vanaf 1848) 5. Registrum van Kerkrekeningen (vanaf 1830). - AGENDA’S VAN 1860 en 1868 van de laatste baron Karel George Clemens Joseph de Keverberg.
15
- REGISTER VAN DIENSTBODEN VAN 1868 – 1880, van Jean Boonen, de rentmeester op Aldenghoor. - HET MOLENBOEK: “nota’s van de ontvangsten, verkochte goederen enz. sedert 10 oktober 1859” (tot 23 juni 1860). - AFSCHRIFTEN VAN PROCESSEN-VERBAAL VAN JAGT-VISCH- EN BOSCHDELICTEN: (1856 – 1860), opgemaakt door Jan Peter Schanen, wonende op het kasteel Aldenghoor, gemeente Haelen, kanton en arrondissement Roermond. (12 van J.P.Schanen, boswachter; 8 van G. Smeets, onbezoldigd rijksveldwachter; 2 van W. Hoofs, id.). In bezit van de heer G. Kokkelkoren, Roggelseweg, Haelen. -182. Verwerkte literatuur Genealogiën. 1º Genealogiën - BUKTENS “Trophées de Brabant”: geeft genealogie van de Van Ghoors in die van de familie Van Lynden (heeft zeer sterke correctie nodig). - STOKVIS “Manuel d’histoire, de généalogie et de chronologie des tous les Etats de globe”. Corrigeert onder andere Butkens met betrekking tot de Van Ghoors. - STRANGE, JOS: “Genealogie der Herren und Freiherren Von Bongart”, Cöln 1866. - TANDEL, M. EMILE: commissaire de 1 ste arrodissement d’Arlon – Varton, “Les Communes Luxembougeois”, vol. In 80. (In de Bibliotèque Royale te Brussel): geeft in dl. 7 de De La Boetzelaer – genealogie. - ARCHIEF HOGE RAAD VAN ADEL, waarin een M.S.genealogie van de familie Van den Boetzelaer. - ANNUAIRES NOBLESSE BELGIQUE DE 1865 ET 1872, waarin Ridder Charles de Borman de Keverberggenealogie geeft in al zijn vertakkingen. - NEDERLAND’S ADELBOEK VAN 1904: voor de Keverbergs. -192º : Boek-artikelen over Aldenghoor & Haelen Literatuur boekenartikelen. - PUBLICATIONS DE LA SOCIÉTÉ HISTORIQUE ET ARCHÉOLOGIQUE DANS (LE DUCHÉ) DE LIMBURG; 1. Tome XVI, Roermond 1879, pg. 30 – 45: Historische schets over Aldenghoor’s adellijke bezitters, door E. Slanghen. 2. Tome XXV, Maastricht 1899, pg. 169 – 171: een “Notice historique” over Haelen en Aldenghoor. 3. TOME LXV, troisième Série Tome X, 1929, pg. 384 – 393: bevat een zeer waardevol artikel over “Haelen, de heerlijkheid Aldenghoor”, van Louis Baron de Crassier et du S.E.R., als onderdeel van zijn “Comte de Hornes, Cour Feodale et nouvelles seigneuries”; verder passim. 4. Tome LXVII, troisième série Tome XII, 1931, pg. 138 – 141: onder “Haelen”. 5. Tome LXVIII, troisième série Tome XIII, 1932. 6. Tome LXIX, troisième série Tome XIV, 1935, pg. 246 onder “Neer” over Karel de Keverberg in 1796. 7. Tome LXXII, 1936, bevat in “Schuttersgilden en Schutterijen in Limburg”: overzicht van wat nog bestaat “een schets van Haelen’s St. Agathagilde”, door J.A. Jolles.
16
- DES TOMBE J.W.: “De kastelen Aldenghoor en Tassigny, in verband met het geslacht Van den Boetzelaer” in de “Navorscher”, jg. LV, pg. 23 vv, De Bilt 1905. - DR. VORST GUDENAU: “Die Geschichte der Herren, Freiherren und Grafen von Pallant” in Vierteljahrschrift für Heraldik, 1872. -20- N.N. in “Délices du Pays de Liège”, over Van Ghoors de Looz, de oudste heren te Haelen. - SLANGHEN EG.: “Bijdragen tot de geschiedenis van het tegenwoordige hertogdom Limburg”: dl. 1, 1865, pg. 127 – 194 “Iets over het land van Horn” en verder passim. dl. 2, 1878, pg. 205 – 247: “Het Graafschap Horn”; daaruit pg. 205 – 224: over de Van Ghoors, correcties op Butkens; pg. 232 – 247: historische schtes van Aldenghoor. LIMBURG’S JAARBOEK, Provinciaal Genootschap voor Geschiedkundige Wetenschappen, Taal en Kunst. 1. jg. VI, 1910, 1ste afl. pg. 1 – 12: “De burcht Aldenghoor bij Haelen (L)” door A.F. van Beurden. 2. jg. XXII, 1916,3 de afl. pg. 142: “Roermond’s Verleden”, waarin enkele raakpunten met Aldenghoor. 3. jg. XXXI, 1925, 4de afl. pg. 153 – 155: “Dienstdoende Geestelijken in de parochies Haelen en Nunhem” door Alphons Meyer, pastoor te Haelen. 4. jg. XXII, 1926, 1 ste afl. pg. 1 – 8: “Maria-schoot te Nunhem”; raakpunten met Aldenghoor. 5. jg. III, 1897; “Geschiedkundige Aantekeningen”, o.a. “Vogels’s Studiebeurzen” door A.F. van Beurden. - SCHREURS S.P., uit Haelen: “Historische Aantekeningen over Haelen’s verleden”. Veel als wekelijkse artikelen gepubliceerd in Maas- en Roerbode 1925, en in de Nieuwe Koerier 1925, ook veel onuitgegeven stukken. - POELL, G.M. “Beschrijving van het hertogdom Limburg”, in voce “Haelen”, pg. 370 – 371 (Amsterdam, 1851). - AA, J.J. VAN DER, :”Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden”, in voce “Ghoor”( = Aldenghoor); Amsterdam, 1878, 5 de dl. -21- WITKAMP, P.H.:”Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland”, in voce “Haelen”. (Arnhem/Nijmegen). - LANDDRUKKERIJ: “Voorlopige Lijst der Nederlandse monumenten van Geschiedenis en Kunst; Provincie Limburg”, vol. VIII, dl. I geeft onder “Haelen” een korte beschrijving van het hedendaagse kasteel. (Uitgave Oosthoek, Utrecht, 1927). - WOLTERS in “Notice sur l’ancien comté de Hornes et sur les anciennes seigneuries de Weert, Wessem, Ghoor et Kessenich”, (Gent 1850) geeft een artikel over Karel Lodewijk Willem Joseph de Keverberg, vader van de laatste baron. - KRUSEMAN, J.A., d’Amsterdam: Gravureportret van de vader van de laatste baron, met achterop een lijst van de door hem beklede functies. - KERSTEN (Liège) in “Journal Historique et litteraire”, Tome X, pg. H.vv; geeft levensschets van de vader van de laatste baron. - STUDIËN, dl. LXXV, pg. 66 (jg. 43) geeft notitie over de jongere broer van de laatste baron. -22-
17
3° Krantenartikelen over Aldenghoor enz. Krantenartikelen. - NIEUWE KOERIER: 1. Op 2 december 1916: “Karel Lodewijk Willem Joseph de keverberg de Kessel” (vader van de laatste baron) door J.H. Rijs, toenmalig Rector van de Ursulinnen op Aldenghoor. Dit is een vertaling van Wolters “Notice Historique”, op pg. 21 genoemd. 2. 1925: P.S. Schreurs’ wekelijkse artikelen over “Haelen’s Verleden”. 3. 1925: “Op reis door het land van Horn: Haelen, Aldenghoor en de laatste baron de Keverberg d’Aldenghoor” door A.F. van Beurden. 4. Op 17 augustus 1929: Over het Missiehuis Aldenghoor. 5. Op 23 maart 1936: De inzegening van de Nieuwbouw van het Missiehuis Aldenghoor. 6. Op 18 september 1936: “Aldenghoor”, een historische schets door Speurder. - GEÏLLUSTREERD ZONDAGSBLAD voor Kathollieken. Uitg. De Tijd, jg. 46; Zondag 18 mei 1912: “Aldenghoor” door H. Rijs (zie boven). - LIMBURGER KOERIER van zaterdag 15 november 1923 “Aldenghoor”. - KATHOLIEKE ILLUSTRATIE van 19 februari 1930: “Moderne Roofridders in een oude burcht”, door J. van de Maas. - NIEUW NOORD-HOLLANDS DAGBLAD van 24 december 1946, bevat een legende, welke zinspeelt – maar ten onrecht! – op de laatste heer van Aldenghoor. (door L.S.). - DE LIMBURGSE POST van zaterdag 28 juni 1947 (uitgave Timmermans, Horn L.) “Het Hedendaagse Kasteel Aldenghoor” door Father M. Keizer. -234º Sagen- en Legendenboeken Sagen- en Legendenboeken. - LIMURGS SAGENBOEK 1925 van Pierre Kemp (Uitg. Gebr. Van Aelst, boeken, Maastricht): “Het vurig ros van Ghoir”, “De dood klopt”. - LIMBURGS SAGENBOEK 1938 van J.R.W. Sinninghe (Uitg. W.J. Thieme en Cie Zutphen): pg. 282 – 283: “Sage over het kasteel Aldenghoor”, pg. 18 – 21: “Sage over de Heren van Ghoir”, pg. 63: “Sage over Baron de Keverberg”. - LIMBURGSE LEGENDEN, SAGEN, SPROOKJES EN VOLKSVERHALEN, verzameld door H. Welters; 2 dl.; Venlo 1877: P.T. Deshaies: “Het vurig ros van Ghoor” (berijming); L. v.d. Steeg: “De heldin van Aldenghoor” (berijming). 3. Geraadpleegde literatuur Geraadpleegde literatuur. - AA, J.J. VAN DER,: Aardrijkskundig Woordenboek (zie pag, 20). - BAX W.: Het Protestantisme in het bisdom Luik, dl. 1505 – 1557; dl. 2 1557 – 1612. (Uitg. Nijhoff, Den Haag, 1937 en 1941): vooral Hfdst. IV m.b.t. Gulik. - BEAUJEAN, H.A.: Geschiedenis van Limburg (Uitg. 1940, Peters, Lutterade). - BALEN, Mathias “Beschrijving van de Stadt Dordrecht”, 1677; daarin o.a. over een tak van de Keverbergs. - BERGHE, van: Beschrijving van vroegere Nederlandse gemeentezegels, (pg. 44 over Haelen; verder passim). - BEURDEN A.F. van: “Thorna Antiqua”. - DRAKENBOSCH, Prof. A.: “M.S. genealogie Merode; Buskens’Trophées de Brabant”, dl. 2 pg. 53 v.v. over de Van Boetzelaers.
18
-24- GOSSES – JAPIKSE: Handboek tot Staatkundige Geschiedenis van Nederland, 1927. - KATE, TEN: Afleiding van Woorden, 2 dl. - KREMER, C.J.: Akademische Beiträge zur Gülich – und Bergischen Geschichte, 1679, ( in dl. 1 onder andere over de Keverbergs). - POELL, G.M.: “Beschrijving van het hertogdom Limburg”; Amsterdam 1851. - PUBLICATIONS etc.: de gehele reeks. - RICHARDSON, E.: Geschichte der Familie Von Merode. (Uitg. H. Dominicus, Prag 1877), waarin o.a. over de Van Boetzelaers). - Id.: Beiträge zur Geschichte vonGrieth. (o.a. over de Boetzelaers). - VERCOULLIE, Prof. J.: Etymologische Woordenboek der Nederlandse Taal. (Gent 1925, uitg. Van Rijsselberghe en Rombaert). - VOORLOPIGE LIJST VAN DE NEDERLANDSE MONUMENTEN, enz. zie pg. 20. - WITKAMP, P.H. :Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland. - LOUIS BARON DE CRASSIER; “Dictionaire historique du Limbourg Néerlandais de la période féodale à nos jours”, (in de “Publications” enz. zie pg. 19; jaren 1931 en vv.).
19
-25-
HOOFDSTUK 2 OVER DE NAAM EN HET ONTSTAAN VAN “ALDENGHOOR” Eindelijk dan toch opent zich het boek van Aldenghoor’s verleden. Na al de voorafgaande voorbereidingen kunnen wij ons reisvaardig beschouwen voor een snelle tocht door de 800jaren lange geschiedenis van Haelen’s Hof en Kasteel. Met korte, krachtige rukken zullen wij bladeren door vergeelde bladzijden om aan ons oor, oog en fantasie voorbij te laten trekken de historie van één van de indrukwekkendste en belangrijkste oude burchten van MiddenLimburg. Allereerst willen wij natuurlijk iets weten over zijn Naam en Ontstaan. 1) De naam “Aldenghoor” Betekenis van de naam. 1. Etymologische verklaring. De naam van Haelen’s kasteel is vanzelfsprekend een samenstelling van de twee woorden “ald’ en “ghoor”. Het eerste: “ald” of “oud” dient hier, zoals straks nog nader aangetoond zal worden, alleen ter onderscheiding van een later ontstaan huis-en-kasteel met de naam Ghoor te Neer, een dorp aan dezelfde rijskweg Maaseik – Venlo, maar meer op Venlo aan (ongeveer 4 km verder dan Haelen). Het wil dus zoveel zeggen, als “van de twee het eerst ontstane ”Ghoor, of Oud-Ghoor. Minder bekend is waarschijnlijk de betekenis van “goor”. Welnu, Prof. J. Vercoullie is zijn “Etymologisch Woordenboek der Nederlandse Taal” en Ten Kate in zijn “Afleiding van woorden”, dl. 2, stemmen overeen, dat “goor” “slijkpoel, moeras” betekent. “goor”: is bijvoorbeeld Middelnederlands “gore” (slijkpoel) en Oudhoogduitse “gor” (Mhd, “gor” Nhd. “gur”, mest); Angelsaksisch “gor” (Engels “gore” is geronnen bloed); OudNederlans “gor” (Zw. Gorr) wellicht van dezelfde oorsprong als gier en geur. Aldus Vercoullie. Misschien klinkt het vreemd, dat een huis, een huis voor of van ridders nogwel, de naam “slijkpoel, moeras” heeft gekregen! Als men echter weet, dat de plaats waar dat huis stond (de plaats van het tegenwoordige kasteel) een voormalig moeras is, wordt het reeds zeer begrijpelijk. -26Daarbij, het is helemaal niet nieuws, dat een gebouw genoemd wordt naar de plaats, waar of waarin het opgetrokken werd. Toenmaals zullen de mensen gezegd hebben: “In het goor wordt een huis opgericht” en zo gekomen zijn tot de benaming “Huize Ghoor”; of de eerste bezitters zelf hebben hun nieuw verblijf zo betiteld. In alle geval noemden zeker de eerste twee adellijke geslachten, die op dat huis te Haelen woonden, althans de eigenaars ervan waren, zichzelf “de Van Ghoors”. Onder die benaming zullen we hen nog dikwijls ontmoeten. 2. Historische verklaring. Behalve deze etymologische verklaring van de naam “Aldenghoor” is er ook een historische. Toen namelijk de Van Ghoors de Horn, die in 1212 naar Haelen kwamen, anderhalve eeuw later naast de oorspronkelijke familiezetel te Haelen nog een ander adellijk 20
huis stichtten in Neer, werd dit laatste “N(e)yenghoor” of Nieuw-Ghoor genoemd. Het Huis te Haelen werd daarvan nog scherper onderscheiden - als stamhuis – door het voortaan “Aldenghoor” te noemen; deze benaming voor het Haelense Huis is gebleven tot op de dag van vandaag. 3. “Aldenghoor” in de Bronnen. De eerste keer, dat wij de naam “Aldenghoor’ in de bronnen uitdrukkelijk vermeld vonden, was in 1428. (Louis Baron de Crassier zegt in de “Publications” van 1929, dat hij de eerste vermelding van Aldenghoor vond in het begin van de 16de eeuw in de Registers van het feodale Hof. Uit zijn bronnenopgaaf blijkt echter, dat de door hem geraadpleegde Registers pas beginnen in 1505. Daarbij: wij hebben reeds eerder opgemerkt, dat deze schrijver de oudere officiële acten van het Aldenghoor Archief wel niet heeft gekend. Toch moeten wij dáár het eerst zoeken.) Het Aldenghoor Archief bevat uit het jaar 1428 twee officiële historische documenten, twee charters, waarvan de eerste de naam “Aldenghoere” heeft, de tweede “Aldenghoir”. Dat men die namen het huis wordt aangeduid van de plaats, waar tegenwoordig het kasteel van die naam staat, is overduidelijk uit de plaatsomschrijving in de eerste van die over hetzelfde onderwerp handelende archiefstukken. -27Daar localiseert men het namelijk als “den hoff over Mase gelegen, in het land van Horne, zo Haelen, geheischen den Alden-Ghoere …..”. Hier blijkt dus duidelijk dat Huize Ghoor te Haelen - tot dan toe ruim twee en een halve eeuw officieel betiteld als “huys en goed Ghoor te Haelen” of gewoon “Ghoor” - zeker in 1428 van naam is veranderd. Waarom die naam pas in 1428? De verschijning van de naam “Aldenghoere ”in het Aldenghoor Archief is inderdaad zeer opvallend, maar ….. toch niet geheel onverwachts. Wij hebben immers al gehoord, dat tegen het einde van de 14 de eeuw de familie Van Ghoor uit Haelen een nieuw adellijk huis begon te bouwen in Neer, dat “N(e)yenghoor” werd geheten, terwijl het stamhuis te Haelen toen tot “Aldenghoor” werd omgedoopt. Welnu, dat tweede familiebezit, het kasteel te Neer, was zeker voltooid in 1417, zoals blijkt uit het erfdelingsverdrag van 2 februari 1417, na de dood van de bouwheer van Neyenghoor gesloten tussen diens echtgenote, zonen en dochters, en vastgelegd als charter No. 44 in het Aldenghoor Archief. Dat nà 1417 de nieuwe naam voor het huis te Haelen ook in de Bronnen voorkomt, is dus zeer redelijk. De naamsverandering heeft een grote, lange nasleep. Toch heeft die naamsverandering geweldige historische naweeën gehad! Het begon op een betrekkelijk onschuldige manier: de heren van Neyenghoor gingen al spoedig de familie in Haelen navolgen, wat naamsveranderen betreft. Omdat Huize Ghoor te Haelen – het stamhuis, dat bijna twee eeuwen reeds bestond – Aldenghoor was geworden, vond de familie in Neer het al heel spoedig onnodig, misschien wel te omslachtig om hun kasteel nog langer “Neyenghoor” te noemen, en ….. vereenvoudigde het tot “Ghoor’ zonder meer. Beide nieuwe namen: “Aldenghoor” voor het Haelense huis en “Ghoor” voor het kasteel te Neer zijn sedert dien steeds zo gebleven. In het eerst veroorzaakte dat natuurlijk helemaal geen moeilijkheid, want iedereen kende de feiten. Maar eeuwen later, toen men de oudste en vroegste geschiedenis van het oorspronkelijke “Ghoor” te Haelen en van het later zo genoemde “Ghoor” van Neer ging opdiepen en te boek stellen, is die naamswisseling over het hoofd gezien. En zo ontstond een verwarring, die eeuwenlang een onoplosbare puzzel is geweest met al de gevolgen van dien!
21
-28Fatale gevolgen: 1) verwisseling van Alkdenghoor en (Nyen)ghoor. Het fataalste van die nasleep is wel, dat men hetgeen historici medelen over “Ghoor” uit de 12de, 13 de, 14de en de eerste jaren van de 15 de eeuw, aan het kasteel te Neer heeft toegeschreven. Pas in 1929 (sic) heeft men ingezien dat de geschiedenis van “Ghoor” van de 12de tot de 15de eeuw aan het Huis Aldenghoor te Haelen behoort. Dit dient men goed in het oog te houden bij het lezen over de Van Ghoors en hun bezittingen te Haelen en Neer, in andere geschriften, vooral die van vóór 1929. Deze goedgefundeerde en straks duidelijk opnieuw bewezen opinie immers brengt een soort “revolutie” te weeg in de “Ghoor” geschiedenis. Het zij daarom nogmaals herhaald: Wat men over “Ghoor” vindt uit de tijd van vóór 1417 moet zeker aan het tegenwoordige Aldenghoor van Haelen worden toegeschreven. Het is de verdienst van Louis Baron de Crassier dit het eerst aangetoond te hebben, in de “Publications” van 1929 blz. 387 vv. en die van 1933 onder “Neer” (straks wordt zijn bewijsvoering weergegeven, als wij spreken over het Ontstaan van Aldenghoor; zie pg. 30). Lang vóór hem, echter, heeft men wel in die richting gezocht. Bijvoorbeeld Eg. Slanghen, eens rentmeester op Aldenghoor en een befaamd heemkenner, schreef in het jaar 1878 in het tweede deel van zijn “Bijdrage tot de Geschiedenis van het tegenwoordige Hertogdom Limburg” De naam Aldenghoor in tegenstelling met Nieuwghoor onder Neer geeft te vermoeden, dat dit huis oudtijds toebehoord heeft aan de Heren van Ghoor, of dat het misschien wel de oorspronkelijke zetel van de familie is geweest. Het is wel frappant, hoe juist zijn vermoeden is gebleken; behalve dat er in het eerste gedeelte van zijn mening of vermoeden ligt opgesloten, dat ook hij de Ghoorgeschiedenis tot de 15 de eeuw aan de latere kasteelheren van Neer toeschrijft. Eveneens vond J.H. Rijs (overleden in 1925), het zeer verleidelijk verband te zoeken tussen de naam van Haelen’s kasteel en van de Van Ghoors van Neer. Aldenghoor, zo schrijft hij, is in naam en oorsprong nauw verwant aan Ghoor, het voormalige kasteel onder Neer gelegen. -29Zijn onomwonden verklaring – een verzekering; welke hij intussen met geen enkel bewijs staaft of ook maar poogt te staven – slaat de plank echter helemaal mis en keert de zaak precies om. En toch is Baron de Crassier’s aangehaalde bewering achteraf bezien, inderdaad de enigste redelijke oplossing; en de feitelijk voor de hand liggende noodzakelijkerwijze bevrijding uit het warnet, waarin men noodzakelijker-wijze verstikt raakt, als men de benaming en het ontstaan van beide familiegoederen van de Van Ghoors wil verklaren.
2. Ghoor van Neer is geen Aldenghoor. In dit verband is er nog een interessante gevolgtrekking te maken. Degenen, die hebben gemeend, dat het vroegere kasteel te Neer in zijn hoedanigheid van familiebezit van de Van Ghoors van oudere datum is, dan het Haelens bezit, hebben de logische conclusie getrokken, dat de benaming “Aldenghoor” aan het kasteel te Neer toekomt. En “dus” noemt ook inderdaad de tegenwoordige eigenaar van wat eens Neuyenghoor was, zijn hoeve (en zijn boerewagen) nog steeds “Aldenghoor’. Het historische bewijs van zo juist logenstraft die mening; en het charter van 1428 weerspreekt als stille getuige-à-charche de goedmoedige boer.
22
2) De oorsprong of het ontstaan van Aldenghoor. Het ontstaan van Aldenghoor. Ofschoon de bovenstaande naamsverklaring reeds indirect en althans gedeeltelijk de historische oorsprong van Aldenghoor vervat, zal een korte uiteenzetting, apart, niet ongewenst zijn; temeer omdat thansnog nieuwe gezichtspunten naar voren zullen komen, welke mogelijk reeds bestaande vermoedens zullen belichten. Welnu: de historiebladen van het oude land der Hornes, tot wier vroegere leenheerlijkheid onder andere ook Haelen behoorde, vermeldden dit adellijk huis en zijn Heren reeds in het grijze verleden. Over de juiste oorsprong van Aldenghoor echter hangt de sluier der geschiedenis. -30Het onzekere. Niemand heeft het tot nu toe gewaagd het preciese jaar van zijn ontstaan enz. te geven, omdat in dit opzicht, in één woord, preciese berichten ontbreken. Bouwjaar, bouwtrant of motieven van opbouw – en wat almeer gaarne zouden weten over het eerste “Huize Ghoor” – zijn onbekend. Trouwens, dat behoeft ons niet te verwonderen, want aanvankelijk moet dit huis betrekkelijk onbeduidend geweest zijn. Immers het is heel zeker – het blijkt duidelijk genoeg uit de Bronnen – dat Huize Ghoor te Haelen vóór 1435 geen kasteel was. Het was een “Hoff”, zoals de archiefstukken zeggen; een ridderbezit, maar toch niet veel meer dan een boerenhofstee. Zo bv. spreekt nog een charter van1380 over het Haelens huis als “eenen Hoff met stroo gedekt”, waaraan echter pachten, keuren en cijnsen verbonden waren. Dus we mogen veilig concluderen, dat (Alden-) Ghoor vóór de 15de eeuw nòch kasteel, nòch zelfs een versterkte hoeve was, doch een grote boerenhofstee in het bezit van een ridder. Mij dunkt, kunnen wij daarom de kroniekschrijvers van weleer, nòch de oude archieven blameren, dat de juiste gegevens ontrent een toenmaals nog onbetekenend gebouw niet precies geboekstaafd staan! Wat wél zeker is. Al blijft het jaar van ontstaan dan ook onbeslist, wat de bronnen over Het Land van Horne betreft, toch moeten we de oorsprong van Aldenghoor op zijn laatst in de tweede helft van de 12de eeuw plaatsen. Aan getuigen ontbreekt het niet. Een schrijver in de “Délices du pays de Liège” (De heerlijkheden van het Land van Luik) zegt: “Omtrent het midden van de 12 de eeuw schijnt de Heerlijkheid Ghoor in het bezit geweest te zijn van Jan van Loon, zoon van Arnold, graaf van Looz (of Loon), en van Aleijda van Diest.” Zijn getuigenis is inderdaad tamelijk wijfelend en onzeker. En terecht, zou men zeggen, want het blijkt, dat deze schrijver zijn gegevens voor een groot gedeelte baseert op Butkens, die als genealoog zeker onbetrouwbaar is. Daar staat echter tegenover, dat er elementen aanwezig zijn, welke het zeer onwaarschijnlijk maken, dat er bij de opgave van de namen van de eerste Heren van de Heerlijkheid Ghoor, en dus van de tijd waarop deze (Alden) Ghoor in bezit kregen, kwestie is van zuivere fantasie.Vooreerst: met de “heerlijkheid Ghoor” is duidelijk een bezit in het Land van Horn bedoeld. -31Er bestond vroeger in Overijssel, in het land van Twente, ook een “Heerlijkheid Ghoor” behorende tot het bisdom Utrecht; zijn bezitters komen voor in verschillende publieke acten, eveneens daterend uit de 12de eeuw. Daarover kan in dit geval echter absoluut geen sprake zijn, alleen al hierom, dat volgens dezelfde schrijver de “Heerlijkheid Ghoor” rond 1212 overgedragen is aan de Heer van Horn; deze laatste nu heeft in Haelen zijn zoon de “Heerlijkheid Ghoor” geschonken; dus is wel degelijk het Limburgse Ghoor (later Aldenghoor) aangeduid.
23
Het tweede element in de getuigenis van de aangehaalde schrijver is de kwestie van de overdracht aan de Heer van Horn. Dat greep plaats, zegt hij, rond 1212. Dit klopt uitstekend met de Hornse historiebladen, want in 1212 vinden we een Engelbert geciteerd als Heer van Ghoor (Aldenghoor), en deze Engelbert was de jongere zoon van de Heer van Horn. Hij had het Haelense “huys en goed’ van zijn vader ontvangen als apanage, dat wil zeggen: dat Engelbert het onmiddellijk beheer had, terwijl de vader de eigenlijk Heer ervan bleef. Al met al mogen we dus wel besluiten, dat de bron van informatie in hoofdzaak geloofwaardig is; dat de oorsprong van Aldenghoor inderdaad naar de tweede heeft van de 12de eeuw is te plaatsen. Laten we nu gaan zien, hoe het dit Huize Ghoor, later omgedoopt tot Aldenghoor, is vergaan onder zijn achtereenvolgende heren.
24
-32-
HOOFDSTUK 3 DE HEERBOEREN VAN “HUIZE GHOOR” TE HAELEN Een luid, doordringend, herhaald trompetgeschal kondigt u aan, dat de poorten van Aldenghoor’s Middeleeuwen opengaan. Statig beginnen de heren voort te schrijden uit Haelens’s ridderhofstee en langs ons heen te trekken. Van Ghoor de Looz; Jan, Robert en Willem; de Van Ghoors de Horn: een Engelbert, drie Daniëls en een Arnold; de Van Bongaerts: Eustache en Willem. Dit eerste tiental gaan wij vragen, zich te gewaardigen over de oudste geschiedenis van Aldenghoor aan ons te vertellen; over Aldenghoor als ridderhofstee. 1) Aldenghoor onder beheer van de Van Ghoors de Looz (ca. 1150 – 1212) De Heren van 1150 – 1212. Van Ghoors de Looz. De Van Ghoors, afkomstig uit Looz of Loon, een voormalig graafschap in België, zijn de eerste heren, die op Huize Ghoor te Haelen hun verblijf hebben gevestigd; en wel van ongeveer 1150 tot rond 1212, zoals de schrijver in de “Heerlijkheden van het Land van Luik” aannemelijk maakt. Van deze adellijke familie, verwant aan de graven van Loon, is niet veel bekend. Hun namen staan opgetekend, tesamen met enkele persoonlijke dingen; over hun daden helemaal niets. Jan. Als eerste heer van Huize Goor dan noemen wij Jan van Loon, die omstreeks het midden van de 12 de eeuw de heerlijkheid Ghoor in bezit kreeg. Deze Jan was de zoon van Arnold, graaf van Loon en van Aleijda van Diest. Robert Zijn zoon Robert van Loon werd na hem heer van (Alden)Ghoor. Hij huwde met Maria van Diest, erfgename van de grond en de vesting van Berlo en ook van het kasteel St. Etiènne te Corswarem; zij was de dochter van Arnold van Diest, heer van genoemde plaatsen. Haar echtgenoot heeft in 1180 Berlo en Corswarem onder zijn beheer gebracht. Men noemt 4 kinderen: Willem, opvolger van zijn vader; Arnold, priester; later heer van Corswarem; tenslotte Maria, bekend als Maria van Ghoor, die in overeenstemming met twee van haar broers de abdij van Paix-Dieu stichtte, vlakbij Huy. -33Aldus getuigen de archieven van die abdij en de geschiedkundige Fijsen, zegt onze informatiebron. Willem Willem van Loon, de derde heer uit dit geslacht in Haelen, heeft de heerlijkheid na 1200 overgedaan aan de Heer van Horn, die het op zijn beurt aan één van zijn kinderen in leen gaf.
25
2) Aldenghoor onder beheer van de Van Ghoors de Horn (ca. 1212 – 1380) De Heren van 1212 – 1380: de Van Ghoors de Horn. Duur van hun verblijf. Het geslacht van de Van Ghoors de Horn heeft om te beginnen ruim anderhalve eeuw achtereen verblijf gehouden in Haelen. Na een tussenpoze van circa 50 jaar keert het driekwart eeuw terug; tenslotte, in 1535, wordt de traditie van deze Van Ghoors voortgezet, doordat de erfdochter van dit geslacht, na 34 jaar uit haar rechten verdrongen te zijn, haar gemaal naar Aldenghoor brengt, die zelf aan de Van Ghoors verwant was. Terecht mogen wij dus iets naders gaan vernemen over het familiegoed van deze Van Ghoors d’Aldenghoor en over het geslacht zelf. Uit de tijd van hun eerste verblijf te Haelen is weinig méér bekend, dan enkele bijzonderheden over de achtereenvolgende heren, die op dit “rittermäsig Gut” de scepter zwaaiden en over de kinderen. Engelbert De rij wordt geopend door de reeds eerder vermelde Engelbert, jongere zoon van het huis Horn. Heer op Huize Ghoor te Haelen werd hij later tevens heer van Cranendonck, een baronie in Peelland. In de bronnen is zijn naam vermeld in 1212, 1224, 1227, 1240, 1256 en 1264. Hij is stamvader van de breedvertakte familie der Van Ghoors (zie genealogie, pg. ..); de naam van zijn vrouw staat niet opgetekend. Zijn kinderen worden wel bij name genoemd: nl. Willem, Nicolaas, Sophie en Daniël. -34Hij werd opgevolgd door zijn jongste zoon Daniël, de eerste van die naam. De reden van deze opvolgingsregeling is wel de volgende: Willem was de oudste, ontving de meer belangrijke baronie Cranendonck. Van 1271 – 1282 vindt men hem als heer van Cranendonck vermeld. (Zijn echtgenote was Elisabeth van Steijn, dochter van Arnold van Steijn en Margaretha van Valkenburg; in 1286 waren zij gehuwd.) Nicolaas, de tweede zoon, was ridder van de Duitse Orde en provinciaal daarvan in 1278. Als zodanig wenste hij zeker niet in aanmerking te komen voor Haelen. Sophie, gehuwd met Jan van Heusden, kwam natuurlijk niet als opvolgster ter sprake; en zo was het Daniël, die heer op Huize Ghoor werd. Daniël I Daniël I, ridder van Ghoor, vindt men als heer op Huize Ghoor geciteerd vanaf 1285 – 1294. In 1285 bijvoorbeeld wordt hij genoemd in een oorkonde van zijn neef Willem, de heer van Horn; in 1294 gaf hij met dezelfde heer van Horn brieven voor het klooster Keyserbos. Ook zijn vrouw is onbekend gebleven, maar men schrijft 5 kinderen aan hem toe: Daniël, Erard, Robert, Agnes en Willem. Robert was ridder en heer van Warrenberg; huwde in 1306 met Jutte d’Eekeren; zegelde in 1310 het huwelijkscontract tussen Reinoud, zoon van de graaf van Gelder, en Sophie Berthout; hechtte in 1312 zijn zegel aan de oorkonde van Cortenbergh, Agnes wordt genoemd in 1325. Willem was ook ridder; wordt in 1310 genoemd als “zoon van Daniël van Ghoor”; is in 1312 vermeld door Gerard, heer van Horn, als neef; en is tenslotte geciteerd in 1328 als voogd van Ermengarde, dochter van de graaf van Kleef en, als echtgenote van voornoemde Gerard, Vrouwe van Horn. Hij is ook de stichter van de linie Eys – Oud Vlakenburg – Hartelsteijn.
26
Daniël II Daniël II van Ghoor, heer te Haelen en ridder, was tevens drossaard of landvoogd van Brabant, geciteerd van 1299 – 1311. Drossaard: is de representant van een landheer; als zodanig had hij de regering in handen, vooral als hij – wat dikwijls het geval was – tevens het stadhoudschap van de lenen bekleedde. In zijn belangrijke functie van landvoogd van Brabant vinden wij hem vermeld in 1306, 1307 en 1311. Hij was namelijk één van de heren aan wie Gerard, heer van Diest, bij oorkonde van 29 augustus 1306 de zorg toevertrouwde van het bepalen van de schadevergoedingen, die hij schuldig was aan de hertog van Brabant voor het hulp verlenen aan opstandige inwoners van de stad Diest. In zijn hoedanigheid als drossaard van Brabant bevestigde Daniël II van Ghoor op 7 mei 1307, met verscheidene andere voorname vazallen, de oorkonde van de vrijheden, door de hertog toegestaan aan de stad Léau. Op 18 september van hetzelfde jaar verschijnt hij als getuige op een charter van de hertog van Brabant, Jan II, waardoor deze erkent, dat het hoge en lage gerecht van Mont-Saint Giubert en van Dyon toebehoort aan de abdij en het klooster van Gembloux. Tenslotte, in 1309, bezegelt Daniël mede de oorkonde van Jan II, waarin hij Philippine, gravin van Hainant, in het bezit had gesteld van het goed van Mirvant. -35Dat zegel van Daniël II draagt drie jachthorentjes (afkomstig uit het familiewapen van Horn) en een hoofdvouw; het legendum of randschrift luidt: (Sigill. D)aniëlis de (Go)re, milit(tis): zegel van Daniël van Ghoor, ridder. Niet de gehele tekst is leesbaar, maar kan zeer gemakkelijk gereconstrueerd worden. Deze keer is de echtgenote van Haelens’s Heer nu eens wél bekend: Vrouwe op Huize Ghoor was namelijk Jeanne de Fexhe, bijgenaamd Schoonvorst, dochter van Lambert de Fexhe en NN. Van Haren, de dochter van de procureur van Maastricht. Zij bracht 4 kinderen ter wereld: Daniël, die zijn vader opvolgde; Jeanne of Johanna, die huwde met Dirk van Argenteau, heer van Hemptiness; Aleijda, de latere abdisse van Foret, overleden in 1360, tenslotte Lambert, die drossaard werd van Maaseijck (1381), gehuwd met zijn gouvernante, tevens is hij de stichter van de linie Schinnen. Daniël III Van Daniël III laat de geschiedenis al heel weinig los, ofschoon hij als heer van Ghoor lang te Haelen vertoefd moet hebben; deze ridder wordt namelijk als zodanig geciteerd in 1343 en 1380. Wij kennen zijn levensgezellin, Catharina van Amstel, Vrouwe van Mierlo, dochter van Arnold, heer van IJsselsteyn. Uit hun huwelijk werden 5 kinderen geboren: Arnold, die opvolgt; Maria, gehuwd met Matthieu de Lounais, heer van Rummes – Ham en Beverlo; Gerard, Jan en Margaretha, gehuwd met Costin, heer van Berchem en van Ranst. Verder weten we alleen nog iets over zijn zegel; en dáár komt iets merkwaardigs aan te pas. In 1347 draagt het drie omgekeerde jachthorentjes, waar bovenop een vouw (“lambel”); het helmteken is voorzien van een tournooihoed plus een jachthorentje en het zegelrandschrift luidt: “Sigill. Daniëli de Gore militie”. Twintig jaar later, in 1367, heeft hij echter een ander zegel: de jachthorentjes zijn dan niet omgekeerd; er is ook géén vouw en het randschrift varieert eveneens. Tussen de woorden “Zegel van Daniël van Ghoor” (Sigill. Daniëlis de Gore) en “militis”, ridder, staat nog: “D(omi)ni de Gore”, “HEER van Ghoor”. Duidt dat op een hoger, voornamere positie? Men zal zeker zeggen van wel, als men let op datgene, waartoe zijn oudste zoon en opvolger in staat bleek te zijn. Met hem winnen de Van Ghoors uit Haelen ineens aan vermaardheid: iets, waar Daniël III waarschijnlijk de grondslag heeft gelegd.
27
-36Arnold I (tot 1380). Daniël III’s oudste zoon, Arnold I, de 5 de heer uit het geslacht van de Van Ghoors de Horn op huize Ghoor ts Haelen, is in vele opzichten een boven zijn voorgangers uitstekende figuur. Zijn grote betekenis. Wij zullen hem langs ons heen zien trekken in volle wapenuitrusting, waarin hij deelnam aan de gevechten en de veldslagen van zijn tijd; wij zullen hem aan ons voorbij zien trekken met een ernstig gelaat, waarin de sporen van een langdurige gevangenschap te vinden zijn; sporen ook van zorg voor een groot gezin, van zorg over twee of drie van zijn zonen vooral, die als echte laat-Middeleeuwse roofridders de gehele buurt onveilig maakten. Maar daarbij vinden wij in hem ook de trotse, de rechtmatig trotse ridder, die op zichzelf kan wijzen als de bouwheer van het kasteel Neyenghoor te Neer en op zijn jongste zoon als bouwheer van kasteel Aldenghoor. Bij de Slag van Baesweiler, 23 augustus 1371. Ridder Arnold I van Ghoor dan, geciteerd van 1371 – 1388, heeft zich naam verworven als vechter door zijn deelname aan de Slag van Baesweiler op 22 augustus 1371, waar hij streed aan de zijde van de Brabanders tegen de hertog van Gulik en de hertog van Gelder. Een enkel woord over het ontstaan van die oorlog . 1) 1) Naar Beaujean: “Geschiedenis van Limburg”, pg. 87 vv.
In 1351 had Jan III van Brabant met de bisschop van Keulen en met de steden Aken en Keulen een “landvredeverbond” gesloten om de openbare rust en de veiligheid van de handelswegen te waarborgen. Later traden nog vele vorsten tot dit verbond toe, onder andere Willem van Gulik. In 1368 nu had het toch al zo machtige Brabant het land van Valkenburg verworven. Sinds dien was zijn vriendschap met Wenceslaus van Brabant uit; ja, de hertog van Gulik ging zelfs zover, als openlijk bescherming te bieden aan Gulikse ridders en onderdanen, die Brabantse kooplieden op Guliks grondgebied aanvielen en beroofden. Als hoofd van de landvredebond eiste de hertog van Brabant, dat de Gulikse hertog de rovers zou straffen, maar kreeg ten antwoord: “Bemoei je met je eigen zaken”. Dat betekende oorlog. De Brabanders, versterkt met de troepen van de Zuidlimburgse adel en onder andere ook van Arnold I van Haelen, trok vanuit Maastricht naar Heerlen en legerde zich te Baesweiler, ongeveer 1½ uur van Kerkrade. Daar werd Gulik na enige uren vechten verslagen en op de vlucht gedreven (22 augustus), maar opeens kwam de vluchtende vijand terug, want de hertog van Gulik kreeg onverwachte hulp van zijn neef, de hertog van Gelder. Nu moest het afgematte Brabantse leger spoedig wijken. Gulik en Gelder hadden gewonnen. Wenceslaus en vele van zijn vrienden, waaronder Arnold van Ghoor, werden gevangen genomen en opgesloten in de burcht van het slot Nydeggen. Een tragisch verloop! Eenmaal bevrijd ging Wenceslaus beloningen uitdelen aan de edelen, die zich in het gevecht hadden onderscheiden; de heer van Huize Ghoor te Haelen was ook onder degenen, die iets hadden verdiend. In 1374 ontving Arnold I een totale schadevergoeding van 972 moutons. Bouwheer van kasteel Nyenghoor te Neer. Nog meer bekendheid heeft Arnold I verworven als bouwheer van kasteel Nyenghoor te Neer. Wanneer precies hij het plan opvatte om een kasteel te bouwen, is niet bekend; ook zijn
28
motieven zijn niet te gissen. Wel is zeker, dat Arnold reeds verschillende bezittingen had te Neer. In alle geval: in Neer verrees een burcht van de familie Van Ghoor uit Haelen en het ontving de naam van Neyenghoor of Nieuwghoor, omdat er reeds een “Ghoor” bestond in Haelen. Wij hebben al gehoord, dat Huize Ghoor te Haelen, het stamhuis van deze tak van de Van Ghoors de Horn, toen omgedoopt is tot Aldenghoor; een naam die het Haelens huis sedert dien atijd heeft behouden. Zo komt op het einde van de 14de eeuw het kasteel te Neer voor het eerst ter sprake. Wanneer het voltooid was, staat niet vermeld; zeker bestond het vóór 1417, want bij het erfverdelingscontract van 2 februari 1417, gesloten tussen de kinderen van Arnold I, (zie voor dit verdrag pg….) erft Jan het kasteel te Neer. Hier is dus het duidelijke bewijs, op zijn historische plaats, dat kasteel Nyenghoor – later gewoonweg “Ghoor” genoemd – van veel jongere datum is, dan Huize Ghoor te Haelen, dat Aldenghoor als naam heeft ontvangen. Zeker, in zijn hoedanigheid van kasteel is het (Nyen)ghoor van Neer inderdaad ouder, dan kasteel (Alden)ghoor van Haelen, dat – zoals later opnieuw opgemerkt zal worden – “pas” ná 1435 is opgebouwd (zie pg. …). Dit tot trooste van de voorstanders van de “Neer bestond eerder dan Haelen”- theorie! -38 Verkoop Aldenghoor aan de Van de Bongaerts (1380). De bouw van kasteel Nyeneghoor heeft voor Arnold I geleid tot het stellen van een derde belangrijke en gedocumenteerde daad: de bouwheer ven Nyenghoor heeft rond 1380 het oorspronkelijke familiebezit te Haelen in andere handen doen overgaan. Ofschoon de Bronnen het niet uitdrukkelijk zeggen, kunnen wij toch rederlijkerwijze aannemen, dat juist de bouw van een kasteel op zijn uitgebreide bezittingen te Neer de reden is geweest, dat Arnold’s aanhankelijkheid aan Huize Ghoor te Haelen is verminderd; ja, dat hij zijn volle attentie heeft willen wijden aan het ondernomen werk en daarom spoedig naar Neer verlangde te verhuizen. Zeker is, dat Arnold I van Ghoor na 1380 geen heer op Aldenghoor meer was, maar het “Huys en Goed” te Haelen overgedaan had aan zijn schoonzuster’s schoonvader: Eustache Van de Bongaert. Een oorkonde uit het Aldenghoor Archief, welke de overdracht bevestigt en bewijst, zullen wij in het volgende hoofdstuk uitvoerig bespreken (zie pg. …). Zijn zegel. Alvorens van Arnold I afscheid te nemen, moeten wij nog even vermelden, dat het zegel van deze heer ook 3 jachthorentjes heeft; eveneens zonder vouw, maar gebroken in hart van een ster en met het randschrift – nu in het Nederlands – “S(igillum) Her Arnoit van Gor”. Groter macht. Verder een woord over zijn machtstoename: In 1378 kreeg hij, door de dood van zijn moeder, het gebied van Mierlo; en ook wordt hij Heer van Meijel genoemd. Zijn huisgezin. Tenslotte de vraag, wie hem hebben vergezeld naar zijn nieuw verblijf. Allereerst is daar zijn echtgenote: Catharina, erfdochter van Gilles, heer van Ter Weijer, Dan hun kinderen. En zijn we ineens geplaatst voor een waarlijk groot gezin; niet minder dan acht adellijke spruiten worden aan hem toegeschreven.
29
-39Arnold de oudste, is misschien de eerste heer van Nyenghoor geweest, na zijn vader, die tussen 1388 en 1417 gestorven is (het juiste jaar is niet na te gaan; het moet haast wel in 1416 zijn geweest, gezien het erfverdelingsverdrag tussen zijn kinderen op 2 februari 1417 plaats vond; tenzij Arnold bij zijn dood verschillende minderjarige kinderen achter liet en men daarom lang moet wachten met delen). Hoe het ook zij, Arnold, de oudste zoon, moet eveneens vóór 1417 zijn gestorven., want bij de deling is zijn naam niet meer genoemd. Het blijft dus onzeker, of hij de titel van “Heer van Nyenghoor” gevoerd heeft. Jan, als tweede zoon vermeld, was wél de drager van die titel, namelijk in 1417 en hij bleef Heer van Nyenghoor tot 1446 (hij was ook Heer van Mierlo, Meijel en IJsselsteyn), Alard, heer van Ter Weijer, was gehuwd met NN. Van Kriekenbeek; waarschijnlijk ook gestorven vóór 1417, omdat de deling niet over hem spreekt. Verder was er een Willem, later heer van Ter Weijer en van 1446 – 1476 heer van Nieuwghoor; hij huwde met Beatrix Schellart van Obbendorf. Daniël, heer van Ophoven tot 1`428 en daarna voortzetter van de linie Van Ghoor op Aldenghoor, zodat wij over hem nog meer zullen horen! Tenslotte waren er nog drie dochters: Catharina, gehuwd met Godart Dobbelsteijn (of Dobbelman) van Doenrade; Aleijde, getrouwd met Goswin Begijn, die overleed vóór 1428; Johanna, in de echt verbonden met Godart Bocholt, sluit de rij. Laten we het verhaal over de grote Arnold I niet eindigen in een treurmars, doch met een beschrijving van zijn groot ideaal: het kasteel Nyenghoor van Neer. Hier is het: In zijn oorspronkelijke staat vindt men het afgebeeld in het boek “De Heerlijkheden van het Land van Luik”. Daar leest men: Beschrijving van kasteel Nyenghoor. Dit oude gebouw was gelegen in een streek ten noorden van Horn, in een klein moeras, omgeven door hoogoprijzend geboomte, waaromheen een gracht was. De ingang zag op het oosten uit, de brug, die er heen leidde, was door enige boomstammen ondersteund. Er bevond zich voor eerst een grote plaats, waar alles bestemd was voor economiegebouwen; bovendien een stevig gebouwde kapel, die zowel door de onregelmatigheden van de muren, als door de zonderlinge bouwtrant zeer oud schijnt geweest te zijn. -40Over een heel hoge brug, hoger en steviger dan de eerste, steeg men naar het kasteel, dat op een verhoging was gebouwd. Het bestond uit verschillende gebouwen rondom een vierkant plein. Het belangrijkste was geflankeerd door twee torens, die de westzijde beschermden. Het had twee vleugels, waarvan de linkse haaks omhoog op een deel van de oostelijke voorgevel begrensde, welke beschermd werd door een toren op zijn uiterste hoekpunt. (In 1796 is het grotendeels gesloopt; sindsdien stond van dit ridderslot slechts een klein gedeelte overeind. Vlak bij de plek, waar zich vroeger trotse torens verhieven, bleef alleen de thans nog bestaande pachthoeve. De grondvesten van deze burcht liggen in het weiland, bij de oude, nog overgebleven voorgebouwen.) Met een laatste groet aan Arnold I bezien wij het schone kasteel, hier onder afgebeeld, zoals hij het liet bouwen; om dan over te gaan tot een onderhoud met de heren Van de Bongaerts, de nieuwe eigenaars van Huize Ghoor te Haelen.
30
Foto van Kasteel Nyenghoor van Neer: Gebouwd door Arnold I van Huize Ghoor te Haelen.
-413) Aldenghoor onder beheer van de Van den Bongaerts (ca. 1380 – 1428) De Heren van 1380 – 1428. In het laatst van de 14 de eeuw, maar ook niet vroeger, behoorde Aldenghoor als achterleen aan de familie Van den Bongaert tot Wijnandsrade, een vooral in Zuid Limburg wijdvertakt geslacht. Huize Ghoor was destijds nog “eenen hoff met stroo gedekt”, waaraan evenwel pachten, keuren en cijnsen verbonden waren. Wij vinden het als familiegoed van de Van den Bongaerts niet uitdrukkelijk vermeld in het Aldenghoor Archief, omdat de oorkonde van overdracht tussen Heer Arnold I en Eustache van den Bongaert er niet te vinden is. Indirect echter wordt het bevestigd door een ander charter, het 29 ste van voornoemd archief; daarin wordt namelijk door Willem, heer van Horn, op de woensdag vóór 6 december 1381 aan Johan Vogels “vergunning verleend om zijn leen (het Vogelhuis) te beteren (ontginnen) vanaf zijn poort tot aan de brug van heer Stassen hof (hof van Eustache van den Bongaert)”. Zie hier de volledige tekst: Wyr Willem, Heer van Hoerne, van Altena und Corteshem, doint kondt allen luyden die dese opene brieff sullen sien off hoeren lesen, dat wij geven Johan Vogels, onssen Diener, tot synen lee-goet te beteren, dat hy van ons haldende is te lehen, die gemeynten vor synen hof tot Overhalen gelegen, van synre porten vortlange( = langs)die beeck underwart tot der bruggen toe, die over die beeck geit – tot heer Stassen hof tot Overhalen gelegen; und van der bruggen den wegh langs opwart ter heydenwart, so verre als Johann van Vogels’erff geit. So mach hy off syn erven bepoten ende auch tot hunnen orben doen graven, beheltelyk eenen iegelycken synen wegh tho hebben und behalden sonder arglist. Auch magh hy off syn erfen doen graven
31
den wegh ter beeckwart, daer het water doer den graeff in die beeck loopen mach, beheltelyk eenen wegh van 18 voet wiet to bliven liggen. -42In orkunde der wairheit deser vorschreve puncten, so hebben wy Willem van Hoerne Voorschreve aen desen brieff, mit onsen wistund willen, onsen segel doen hangen, vor uns und onse Erven. Gegeven in het jair ons Heeren, doe men schreeff: dusent drei hondert een und tachentich; des Goensdags voor Sinte Vlaesdagh. (Aldenghoor Archief 29.) Eustache De hierin vermelde Eustache (van den Bongaert) was dus in 1381 heer van Haelen. 1) Hij was gehuwd met Bela van Putte, en is gestorven ná 1396. Volgens De Raadt van Verkooren had hij als familiewapen: kelen op een veld van zilver ….. Dat is alles wat we van hem weten! Zijn zoon Willem bezat Huize Ghoor na hem. Het was Willem toegevallen bij erfdeling .2) “Men zou dus kunnen veronderstellen”, zegt Slanghen, 1) dat er enige vermaagdschapping heeft bestaan tussen de familie Van Ghoor en de familie Van de Bongaert; temeer omdat er een tak der Van de Bongaerts is geweest, namelijk die Zur Heide, welke 3 omgekeerde horens in zijn blazoen voert.” (evenals het familiewapen van Horn en Haelen). Deze veronderstelling is juist gebleken, want Jos. Strange’s “Genealogie der Herren und Freiherren von Bongaert” wijst uit, dat Willem van den Bongaert een aangetrouwde oom was van Daniël IV van Ghoor d’Aldenghoor, zijn opvolger te Haelen, of te wel de man van de schoonzus van Arnold I’s echtgenote. Genealogisch krijgen we dus het volgende beeld: Eustache van den Bongaert │ ___│___ Willem van den Bongaert
Gilles van de Weyer │ ______________│_________ 1) Lette van der Weijer Catharina Arnold I 2) Goetgen (Voetgen) van der Weijer │ van Ghoor van Liecke ___ │____van Haelen Daniël IV
1) Vergelijk ook Slanghen, 1. c. I, pg. 139. 2) Vergelijk de ruilingsbrief van 10 april 1428 (pg. …).
-42Willem ruilt Huize Ghoor te Haelen. Deze verwantschap zal er ongetwijfeld veel toe bijgedragen hebben, dat juist Willem van den Bongaert en Arnold I ’zijn zoon, Daniël van Ghoor, een onderlinge ruil hebben gesloten; vooral voor Aldenghoor is dat ruilverdrag van grote betekenis. Op 10 juni 1428 namelijk gaf Willem van den Bongaert Huize Ghoor te Haelen in ruil (erfwissel) over aan zijn oomzegger Daniël van Ghoor, zoon van Arnold I, tegen een soortgelijk adellijk goed, meer naar het zuiden gelegen. Daardoor kwam het Haelens Huis weer terug in de oorspronkelijke linie Van Ghoor van Haelen en de voortzetter van die familietraditie, Daniël IV, zal de bouwheer worden van kasteel Aldenghoor! De ruilingsbrief (10 juni 1428). De belangrijke ruilingsbrief, geschreven op perkament meldt:
32
I.
II.
III.
den Hoff over Mase gelegen in het land van Horne, zo Haelen, geheischen den Aldenghoere (hier is de tegenwoordige naam voor het eerst gebruikt!) mit land, bemden, weide, broecke, cijnsen, pechten & keurmeden aan Willem van den Bongaert bij erfdeling toebehoort; en dat híj ten deze in staat voor zijn broeder Johan en voor de minderjarige kinderen van wijlen zijn broeder Adam van den Bongaert; alsmede zijn zwager Stephan van Lieck, die hunne zegels aan de brief hbben gehangen; dat Daniël van Ghoor verklaert, op zijn beurt in ruil over te dragen “synen hoff, lant bemden en broecke te Ophoven, in de lande van Borne, met pachten, cijnsen keurmeden und wijsgelden”, die echter belast zijn met een vat tarwe aan het gasthuis te Sittard, en aan de kanunniken, aldaar 4 mark, 2 shillingen en 4 kapoenen; dat Daniël verklaart, dat hem de verruilde goederen te Ophoven bij erfdeling toebehoren (dat hij ten) deze goed spreekt voor zijn broeders Johan en Willem, alsmede voor Johan zijn broeders, zoon, voor zijn zuster Aleijde – de weduwe van Goswin Begijn, ridder – en voor zijn zwagers Godhart van Bocholt en Godhart Dobbelman van Doenrade; die nevens Johan van de Horneck, Johan van Lieck en Gerard van de Eicholz als magen en vrienden van Willem van den Bongaert hunne zegels aan de brief hebben gehangen. (Aldenghoor Archief no. 59). -44-
Bekrachtiging door ….. Hiermee was de ruil echter nog niet definitief. Eerst moest dit nog bekrachtigd worden door de leenheren van Willem en Daniël, omdat beide ridderhofsteden leengoederen waren. Aldenghoor was een leen van Horn en Ophoven een leen van de Heer van Borne. Nu trof het bij dit erfwisselingverdrag, dat in die tijd Frederik, graaf van Meurs en Sarwerden, tegelijkertijd heer van Borne was en tevens momber (pandtheer) van Horn. Zodoende kon hij beider acte “verheffen” of “releveren” door één en dezelfde Acte van Relief”. Hij deed dat als volgt: Reliefacte van augustus/september 1428 Wir Frederik, Greve to Meurs eind zu Sarwerden, Here des lands van Borne ind Mombre des lants van Hoerne, doin kont allen luyden, overmits (= door middel van) desen brieff, dat vur runs ind zwee unser manner unser herrlichkeit Horne; mit nammen Johan van Wilre ind Lambert Pyl van Swalmen, komen ind verschenen is: Willem van den Bongaert; indt bekannt, dat hy mit guden vurbedachten sinnen synen erfwissel hait aenggangen ind gedain mit Daniël van Ghoor also: (a) dat derselver Daniël van Ghoor van nu voirt haven int behalden sall den Hoff zu Aldenghoir mit allen synen zubehoeren / ind vunftzeeh malder rogge erffpachten in den kerspel van Roggel / als umd (en wel tegen) den Hoff zo Ophoven, boyven Sittard gelegen, in unsen lande van Borne, mit all synen zubehoeren, so wi (=als) die vurschreve Daniël bis up datum deses brieffs denselven hoff zo leen gehalden hait van uns in unser herrlichkeit van Borne. (b) ind hait der vurschreve Willem die 15 malder rogge erff-pachts uns in unse hant mit hande halme, ind syne erven da von unterfft; int vort flelichen gebeden van den vurschreven Daniël van Ghoir damit zo belehnen. -45-
33
Dat wir gedain, behelthenisse uns ind unser erven in unser herrlichkeit von Hoerne uns recht ind in mallige syns guden rechten. Gegeven int jaer ons Heren 1428, up den naisten Saturdagh nae St. Johansdach Decollatio (= 29 augustus). (Aldenghoor Archief No. 57). Veel variatie in de spelling van “Aldenghoor”. Opmerkelijk is, dat in deze oorkonde, eveneens uit het Aldenghoor Archief en uit hetzelfde jaar, de naam van het Haelense Huis niet hetzelfde gespeld wordt. In de ruilingsacte van 10 juni (niet 9 april) staat AldenGHOERE, terwijl de verheffingsacte van zaterdag ná 29 augustus (niet 26 juni) sprake is van AldenGHOIR. Blijkbaar hechtte men dus niet al te veel waarde aan eenheid van spelling! Trouwens, in de Bronnen vindt men alle mogelijke variaties. Aldenghoere met en zonder “h”; Aldenghoir met en zonder “h”; Aldenghoor met en zonder “h”, enz. Van Daniël’s kant bezien was het een zeer verstandige ruil. Niet alleen kon hij een oude familietraditie voortzetten te Haelen. Maar met het familiegoed van de zijlinie te Neer werd nu één prachtig geheel gevormd. En de zonen van Arnold I, berucht als zij waren, konden zulk een concentratie van krachten goed gebruiken! Opmerking: zie Additie Ad. pg. 45.
Opmerking Correctie op A.F. van Beurden. Reeds A.F. van Beurden wijst in zijn artikel “De Burcht Aldenghoir”(Limburgs Jaarboek, 1910) op deze concentratie van bezit door de Van Ghoors. Maar dan koppelt hij daar een hoogst foutieve, ja dwaze bewering aan vast. “Deze vereniging van Ghoor en Aldenghoor – dit verdient opgemerkt te worden – heeft zes eeuwen lang geduurd,” zegt hij. Niet alleen schijnt hij de tel kwijt te zijn, doch baarbij komt, dat die vereniging in werkelijkheid van zéér korte duur is geweest. Reeds in 1476, dus nauwelijks 50 jaar later!, is die band feitelijk verbroken. Immers, bij de dood van Willem van Nieuwghoor in 1476 was er geen mannelijke erfgenaam (Arnold was reeds overleden) en Willem’s enige dochter bracht door haar huwelijk Nieuwghoor in een ander geslacht. De band werd hersteld in 1780; deze keer duurde het bijna 125 jaar; tot 1904 (niet 1905), één jaar na de dood van de laatste baron, toen openbare verkoop de goederen definitief scheidde. -46Aanhangsel Over het “verheffen” of “releveren”. Wat is “verheffen” of “releveren” ? In verband met het noemen van een Acte van Relief of Verheffingsacte, is het wellicht nuttig aan te stippen, wat de bestaansreden daarvan is. Zulke acten komen namelijk regelmatig voor en ook de termen “verheffen” of “releveren”. Wanneer? Wel nu; als een heer een deel van zijn bezittingen in leen gaf, was het de gewoonte, dat hij als leenheer bij elke overdracht aan een persoon, de vazal, een “verheffingsacte’ verschafte
34
voor de goederen, welke aan hem leenroerig waren; hetzelfde gebeurde bij elke wisseling van beheerder van zijn goederen. Doel. Het doel daarbij was meerledig. 1. door de Acte van Relief kreeg de aspirant beheerder de gelegenheid te erkennen, dat het eigendomsrecht aan de leenheer toekwam en dat hijzelf de goederen in naam van die heer bestierde. Hij moest, met andere woorden, erkennen, dat hij Vazal werd van die leenheer. 2. Het “verheffen” was daarom tevens bedoeld als gelegenheid om Vazallentrouw te zweren. 3. Als eigenaar en heer had de leenheer recht op een bepaalde som gelds voor het toestaan van verandering van beheerder. De vazal mocht zijn leengoederen gerust ruilen of verkopen aan een ander, mits deze laatste de voorwaarden van de leenheer aanvaarde, en met toestemming van deze eigenaar. De kosten van “verhef” of “reliëf” was gdeeltelijk ook voor de administratieonkosten. Leengoederen konden dus niet van de ene hand in de andere overgaan, tenzij met tussenkomst van de leenheer. De vazalleneed van Horn. De vazalleneed, die men voor het leenhof van Horn moest afleggen, had de volgende formule: Diewijl ick, N.N. leenman sijn sal, so geloeve en sweere ick sijne Genade als Grave van Horne, derselven Heeren Stadthelder ende mannen van leen TROUW UND HOLT TE SIJN; dat beste te proeven ende het archste te warden, ENDE HET LEEN, daer ick helder van ben, dat behoeff ick IN EFFECT TE HALDEN sonder te gestaeden, dat selve gereeten, gespleeten oft veralineiërt sal worden sonder eerst daarvan becomen te hebben BEHOIRLICK OCTROIJ, oft dat yet was in prejudicie mijns Genedigen Leenheere gedaen sal worden; -47ENDE wan ick van den Heere Stadthelder gefordert worde om ’t recht te helpen bezitten, so SAL ICK HORSAEMLICH COMPAREEREN; clacht, antwort ende allen wat mich voorcompt, aenhooren, daerover gemeente sijnde oordeel te spreken; den meesten gevolgh der leenmannen sal ick volgen; geenen secreten readt derselvesal ick melden. Ende verner geloeff ick ALLES TE DOEN HETGENE EEN GOET, EERLIJCK, VROEM LEENMAN SCHULDIGH IS TE DOEN. So helpe mich Godt ende Sijne heilick Evangelie. Aldus volgende de 17de eeuwse formule. Deze of soortgelijke eed heeft dus ook Daniël van Ghoor moeten zweren, vóór hij naar Haelen kon trekken, waar hij iets groots ging verrichten.
-48-
35
HOOFDSTUK 4 OVER DE BOUWHEREN VAN KASTEEL ALDENGHOOR VAN HAELEN Een nieuwe tijd gaat er aanbreken voor Aldenghoor! De adellijke, maar toch eenvoudige ridderhofstee is op het punt om te verdwijnen en zal vervangen worden door een groots en machtig kasteel! De ontwerper van dit idee, de grondlegger en eerste bouwheer: Daniël IV van Ghoor d’Aldenghoor en diens zoon Arnold II, de voltooier van Haelens’ burchtslot, zijn het die Aldenghoor zijn nieuwe aanzien geven; die macht en invloed zullen doen uitgaan van deze nieuwe burcht door naam te maken in het land van Limburg. Daniël IV en Arnold II, ja zij zijn het, die als laatste van Aldenghoor’s Middeleeuwse Ridders voorbijtrekken. Aldenghoor, voor de 2 de maal onder beheer van de Van Ghoors (1428 – 1501) 1) Daniël IV van Ghoor d’Aldenghoor (september 1428 – 7 april 1451) De Heren van 1428 – 1501. Daniël IV dan heeft in 1428 Aldenghoor teriuggekocht van de Van den Bongaerts, die het in 1380 van Daniël’s vader hadden overgenomen. De oude Van Ghoor-traditie kon dus worden voortgezet, al heeft men getwijfeld of Daniël IV dat deed! Kwestie van zijn bestaan! Want eigenaardig genoeg is zelfs Daniël’s bestaan door sommigen ontkend, bijvoorbeeld door Butkens; voor anderen is hij een totaal onbekende gebleven, onder andere voor de commentatoren van Henricourt.1) Voor weer anderen is Daniël nauwelijks een bekende, zoals voor Slanghen en Stokvis, die hem slechts aanstippen. Ouders. Toch staat niet alleen zijn bestaan onomstotelijk vast, maar er is zelfs heel wat over hem in de Bronnen gezegd. Hij staat vermeld als de 3de zoon van Arnold I van Ghoor, Heer van Huize Ghoor te Haelen (tot 1380), Heer ook van Meijel, Bouwheer van Neyenghoor en als zijn moeder staat genoemd Catharina Gillesdochter van de Weijer; beiden zijn de stamouders van de linie van de Van Ghoors van Neer. 1) “Oeuvres de Jacques de Henricourt”, gepubliceerd door Baron C. de Borman en Ed. Poncelet; dl. II, pg. 223; deze heren kopiëren in dit geval botweg Buskens!
-49Echtgenote. De Bronnen ook schrijven hem een echtgenote toe: Gertrude van Bocholt tot Kaldenbroek, dochter van Alard Fleck van Caldenbroeck en van N.N.
36
Kinderen. Als hun kinderen worden genoemd: Johanna, Catharina, gehuwd met Gerard Haecx. in der Heggen, wonende in Thorn, zelf overleden aldaar in de laatste jaren van de 15de eeuw, kinderloos; Alert (Alard), in 1442 stichter van de linie van de Van Ghoors van Caldenbroeck (bij Grubbenvorst) door erfenis van zijn moeder; tenslotte Arnold, die als Arnold II zijn vader opvolgde. Vermeld in Aldenghoor Archief, Nos. 44, 57 & 59. Het Aldenghoor Archief noemt Daniël bij naam in oorkonde 44, waar sprake is van het erfverdelingsverdrag van 2 februari 1417 (Zie bijlage I, pg. …), dat aan hem, Daniël, toewijst: “de hoeve Ophoven, de goederen te Zusterzeel; te Sittard en Geleen, met alle renten en cijnsen te Poll en Panheel, belast met 423 Rijnsgulden.” De oorkonde van 1428, volgens welke Daniël deze bezittingen verruild tegen Aldenghoor (No. 59) met toestemming van de leenheer (No. 57) laten helemaal geen verdere twijfels toe. Verdere vermeldingen. 1432, 1433 & 1439. Willen wij de lijst van officiële vermeldingen nog completer maken, dan moeten wij verwijzen naar de jaren 1432, 1433 en 1439. In het Cartularium van het klooster van Onze Lieve Vrouw Munster te Roermond bijvoorbeeld vinden we onder 24 maart 1432, dat “Maria van Driell, abdis, en het klooster van Onze Lieve Vrouw bij ruiling aan Willem van Ghoor en aan zijnen zoon Arnold afstaan hunnen hof, gelegen te Heijel (Heel) vur desselven Willems huyse van Ghoer”, waartegen deze laatste aan het vermelde klooster zijn hof gelegen op Der Visscher Oe (Moher-Oe, zie pg. … Bijlage I.) afstaat. Getuigen bij deze erfwisseling waren Johan Schelaert van Obbendorf, ridder, drost te Montfort; Johan, Heer te Ghoor (in Ner) en Daniël van Ghoor (van Aldenghoor); Johan van Oyst; Willem van Vlodrop, erfvoogd van Roermond; Johan van Brede en Gerard Haecke van Thoer. (1) In 1433 wordt hij gezegd 1500 Rijnsguldens te ontvangen, tezamen met zijn broer Willem, (zie Slanghen, II, pg. 209) en in 1439 zien we hem beleend met Caldenbroeck, dat hem deel viel door zijn vrouw, die er sedert 1411 erfgename was. Mocht iemand, na dit alles, nog twijfelen dat Daniël IV werkelijk bestond, dan worden alle twijfels toch zeker verpletterd door ….. een grafsteen! 1) Twee afschriften in Cartularium, II, pg. 70 & 71; zie Limburgs Jaarboek, XXII, 2de aflevering, pg. 94 & 95.
-50Grafsteen. Zowel Daniël als zijn echtgenote Gertrudis te Haelen begraven komen met name voor in een inscriptie op een grafsteen, welke ons bewaard is gebleven door de wapenkoning Le Fort. Op de kanten stond: 1) Hir ligt begraven Daniel van Goer die starf int jaer M.CCCCLI Op ten VII / dach in Aprille ende Gertruit van Caldenbroeck si huysfrou die starff in _ _ _ ja on her M.CCCCLXXII
37
Dit zij genoeg om verdere discussie uit te sluiten. Doch al hebben we Daniël IV reeds overdekt gezien door een grafsteen, ter wille van het bewijs van zijn bestaan toch roepen wij hem nog een ogenblik tot het leven terug, maar nu omwille van Aldenghoor. Heer op Aldenghoor in 1428. Na van 1417 – 1428 heer van Ophoven onder andere geweest te zijn, sloot hij in 1428 het reeds uitvoerig besproken erfruildelingsverdrag met Willem van den Bongaert, waardoor hij heer te Haelen werd. Zijn familie. Met Daniël IV kreeg Aldenghoor een heer uit een rijke en voorname familie; door huwelijken namelijk waren de Van Ghoors intussen aan vele hoge geslachten uit den lande verbonden. Met de ridderfamilies uit: Neer en Caldenbroeck, uit Doenrade en Bocholt, Doenrade en Ter Weijer, Kriekenbeck en Obbendorf; uit Montfort & Thorn, Swalmen en Ophoven; Mierlo en Meijel; verwant ook waren ze met Berchem, Schinnen, Warrenberg; met Eys, Valkenburg en Steyn, enz. 2) Ja, de Heren van Ghoor hadden naam gemaakt. Bouw van het kasteel Aldenghoor. Wellicht heeft het bewustzijn van zijn voorname positie, denkbeeldig of reëel, Daniël bewogen om de oorspronkelijke familiezetel tot een schoon slot om te bouwen. Of was het naijver op zijn oudere broer te Neer? Of was het idealisme; het besef namelijk dat in Haelen, de bakermat van hun riddergeslacht sedert ruim twee eeuwen, het stamhuis tot stamslot moest worden veranderd? 1) voor een gedetailleerde beschrijving: zie L. Baron Crassier, 1, c. pg. 2) Zie de van Ghoorgenealogie; bijlage II pg. …
-51Hoe het ook zij, de plannen waren opgeworpen voor 4 zware, hoge ronde torens voor een groot en machtig kasteel; voor het uitdiepen van wijdse grachten; het aanleggen van wallen, het slaan van valbruggen; en de dienaren zouden worden voorzien van spies en boog, kolder en kogel. En Daniël begon met de eerste uitvoering van de plannen, die zijn zoon zou voltooien. Hij begon de aloude ridderhofstee te vervangen door een kasteel, dat moest worden: een hechte burcht. Ook bedoeld als dwangburcht? Is Daniël deze grootse plannen soms óók begonnen te verwezenlijken, niet uit naijver op, maar in overleg met zijn broers in Neer? Was het de bedoeling, nu zo’n prachtig geheel werd gevormd door het familiebezit te Neer en Haelen samen, om door een tweede familiekasteel meer respect af te dwingen; om ontzag in te boezemen bij onderdanen en buitenstaanders, bij vriend en vijand? Dat ook dit motief de bouw van een machtige, sterke burcht heeft bevorderd en bespoedigd, zou men geneigd zijn af te leiden uit het bestaan van de “Sage over de Heren van Ghoor”. Over de Van Ghoors van Haelen en Neer uit de 15de eeuw bestaat namelijk een volksverhaal, dat hen in een kwaad daglicht stelt; in de volksmond leven zij voort als echte roofridders en ruwe gebieders tegenover onderdanen en buren. Welnu, de kern van een volksverhaal is gewoonlijk wel enigzins gefundeerd; vooral in de sagen rond Aldenghoor is steeds een ware historische kern aan te wijzen, zoals we later volop zullen aantonen. Het lijkt ons daarom nuttig dit volksverhaal weer te geven, zoals we dat vinden in de Limburgse Legenden- en Sagenboeken .1)
38
Misschien is het niet voorbarig daaruit de conclusie te trekken, dat de bouw van kasteel Aldenghoor nu juist niet zo welkom was in deze streek en allicht het minst in Haelen en omgeving. Sage over de Heren van Ghoor. de In de volksmond, zo begint de sage, leven de 15 eeuwse Van Ghoors (van Haelen en Neer) voort als echte roofridders en ruwe gebieders tegenover onderdanen en dienaren. Hun moedwil was zó groot, dat de herinnering eraan nog voortleeft na eeuwen. Zij schoten eens in hun overmoed een leidekker op het dak en een knecht achter de ploeg dood; hielden als wilden thuis in de naburige dorpen; trokken in de herbergen de kranen uit de vaten wijn en bier; sloegen de wapenborden van de vrije jacht van hun adellijke naburen af en vergrepen zich aan kerkelijke heren en hun goed. 1) Zie Welters, Pierre Kemp en Van Sinninghe’s collecties.
-52Het plunderen en beroven van de voerlieden, die met kramerswaren en wijn op weg waren van Keulen naar Holland en Brabant; het knevelen en afzetten van de boeren en het uitschudden van de reizigers was hun dagelijks tijdverdrijf. Op de burcht Ghoor te Neer hadden ze een diepe put, onderin met pieken en messen voorzien. De overmoedige heren van weleer zouden hen, die ze gaarne van kant hadden, verzocht hebben in het vertrek waar de put was, binnen te gaan, alwaar de arme slachtoffers dan spoorloos verdwenen. (In 1836 is in het voormalig kasteel te Neer inderdaad een put gevonden, waarin men honderd messen, beenderen en vijf of zes doodskoppen ontdekte! De put is er nog). Helaas gingen de nietsontziende heren echter altijd vrijuit door de bescherming van hooggeplaatste familieleden en door de onafhankelijkheid van al die kleine rechtsgebieden. Immers in de feodale tijd was de tegenwoordige provincie Limburg gesplits in een zó aanzienlijk getal vorstendommentjes, baronniën en heerlijkheden, dat ze – in vogelvlucht gezien – een lappendeken kon voorstellen; daarbij waren sommige landjes zó klein van omvang en aantal bewoners, dat Monaco en Andorra er nog reuzen bij zouden zijn. De versnippering droeg er veel toe bij, dat vele misdaden onvervolgd en ongestraft bleven. Zij maakten het echter zó bont, dat de naburige heren samenspanden om hen gevangen te nemen, vooral op aandringen van de drossaard op het hoge Huis Horn, een man die onvervaard recht deed. In de korte tijd, dat hij dat ambt vervulde, had hij al heel wat rovers, valse munters en brandstichters binnen in de geweldige toren opgesloten en na kort gerecht ter dood verwezen en doen ophangen. (De executieplaats was de nog zo genoemde “Galgenberg”, gelegen langs de tegenwoordige binnenweg van Haelen naar Horn, iets verder dan de spoorlijnovergang, aan de linkerkant van de weg. De te hulp geroepen Rijksraad gaf de drossaard machtiging en opdracht een einde te maken aan die wantoestanden, door de oudste van de drie heren van Ghoor gevangen te nemen, en hem doen richten vanwege het verbreken van de Rijksvrede en de Rijksban. -53In hem zou, ten schrik van de beide andere broers, de overmoed van de gebroeders Van Ghoor gestraft worden. – Volgens een andere lezing zouden ze alle drie ter dood gebracht worden. De berechtiging zou geschieden op het nabij gelegen kasteel Horn, zetel van de landsjustitie. De drossaard wilde dus de heren Van Ghoor in zijn macht krijgen om hen een
39
kopje kleiner te maken. Maar omdat hij een wijs man was, wist hij, dat zij overal spionnen hadden en dat alleen list hen in zijn macht kon brengen. Daarom besloot hij een groot gastmaal aan te richten, waaraan zijn meest vertrouwde helpers zouden aanzitten, en tevens de geestelijkheid en adel van het landschap; dus ook de Van Ghoors. Als hij de laatsten eenmaal op Horn had, nam hij de rest voor zijn rekening; dan had hij hen in de val! Van vele zijden kwamen heren te paard met hun bedienden, ter ere van de vertegenwoordiger van de landsbestuurder, die ook aanwezig zou zijn. De van Ghoors kwamen ook werkelijk met hun wapenknecht naar het slot gereden, zonder argwaan te koesteren. Zij werden er met groot betoon van vriendelijkheid door de drossaard ontvangen, maar ….. onderwijl was er al een dienaar onderweg naar Roermond om de beul uit de stad te halen; hij moest over het Ooler veer komen om Horn te kunnen bereiken. Op het kasteel was het gastmaal reeds in volle gang. Lizen en wildgebraad, moes en worden ellenlang, geroosterd brood en kuikens, gesmoorde appelen met ganzenborst wisselden elkaar af. De wijn, in grote bokalen geschonken, deed de gesprekken luider worden, en de Van Ghoors vertelden ruwe grollen. De drossaard echter dronk weinig, maar hield hen in het oog. Zijn ogenblik was nog niet gekomen. Op het voorplein en in het verblijf van de knechten heerste óók grote vreugde; de fles ging er rond en ….. de tongen raakten los. De wapenknecht van de heren Van Ghoor had zich niet bijster veilig gevoeld tussen de hoge muren en onder de breedoverwelfde bogen van de keuken. Zijn vrees nam nog toe, toen hij één van de Horner knechten, die de fles ál te goed aangesproken had, plotseling hoorde zeggen, dat de Ghorer ridders hier hun galgenmaal meemaakten en in de knip zaten. -54Hij doorzag het gevaar, maar hield zich kalm. Hij verwijderde zich ongemerkt, ging de voorpoort door naar de stal, zadelde de paarden en bond ze aan de brug: startklaar! Toen ijlde hij, onaangediend, haastig de feestzaal in, die zo spoedig zijn glans dreigde te verliezen voor de Lichtzinnige Van Ghoors. De Ghoirder trawant zag zijn heren zitten, één van hen had hem gezien. Hij ging erheen, fluisterde hem in het oor, dat er doodsgevaar was en zeide daarna hardop dat ze spoedig even naar de stal moesten komen, daar één van de paarden plotseling ziek geworden was. Ofschoon de andere heren opmerkten, dat zij zich om zo iets niet moesten bekommeren, stonden de Van Ghoors op en ijlden met een woord van excuus de zaal uit. De schildknaap zei hun op de trap: “Vlucht, het gaat om ons leven.” Tevens verwittigde hij de heren, dat de paarden reeds voor de vlucht gezadeld waren. De drossaard had hen laten gaan, maar volgde hen met enkele nieuwsgierigen. Hoe verbaasd stond hij te kijken, toen hij de drie snel op de gezadelde paarden zag springen en hem aldus zijn prooi ging ontsnappen. Toen riep de vertegenwoordiger van het Rijksgericht hen na, denkend hen zó weer binnen te lokken: “Heren Van Ghoor, ge vergeet uw hoed”. De oudste keerde zich om en, om te tonen, dat hij het plan van de drossaard doorzien had, riep hij, spoorslag wegrijdend: “Beter de hoed kwijt dan de kop.” In volle galop ging het naar het Oolder veer: aan de andere zijde van de Maas zouden zij vrij zijn, omdat daar de rechtsmacht van de drost ten einde was en daar eigen grond lag. De vlucht bracht opschudding in de feestzaal en velen stegen te paard om hen te vervolgen. Toen begon een wilde jacht; de ridders Van Ghoor en de knaap hadden wel een goede voorsprong, maar de vervolgers goede kleppers. De Van Ghoors troffen het dat te Ool het pont toevallig aan de Hornerzijde lag. Zij konden nu de Maas over zijn, vóór de vervolgers verschenen. -55-
40
De veerman voerde de vluchtelingen dan ook haastig over de daar wildstromende Maas op vrije grond. Nauwelijks waren ze over, of de achtervolgers verschenen. (Dat spannende ogenblik – het moeilijkste van de overtocht – wordt nóg weergegeven door het hier welbekende spreekwoord: “Hij is te Ool nog niet over.”) De Van Ghoors waren dus ontsnapt. De Oolder bewoners hielpen hen verder en uit dankbaarheid ontvingen zij later de oolder griend in eeuwigdurend gebruik, en werd de veerman rijkelijk beloond. Men verhaalt verder nog, dat de beul van het Hornerland, te paard van Wessem komend en op weg naar Horn, juist aan de oever van de Maas verscheen, toen de heren Van Ghoor passeerden. De veerman, nieuwsgierig als elke dorpsbewoner, vroeg hem, wat hij ging doen. Schertsend zeide de beul, dat hij op het kasteel Horn drie vette ossen moest gaan slachten, doelende op de drie gebroeders Van Ghoor. “De ossen zijn weg, maar de ezels wachten nog,” zei de veerman. De heren Van Ghoor schaterden van het lachen en één zei spottend: “Dan denken wij, dat ge voor vandaag uw mes wel tevergeefs hebt geslepen.” En, zo eindigt de sage, op het kasteel Horn bewaart men in de kelders nog steeds de ketenen, waaraan men de Van Ghoors vastgelegd zou hebben, alvorens de beul hen van het leven tot de dood zou brengen!
Was Daniël IV één van hen? Of Daniël IV ook tot deze ruwe en beruchte hooggeboren Laagheden behoorde, verhaalt de geschiedenis niet; namen worden niet eens gesuggereerd. Als de sage correct zou zijn met betrekking tot de drie gebroeders en de 15de eeuw, dan zouden Jan en Willem van Nieuwghoor te Neer en hun broer Daniël IV van Aldenghoor de enige mogelijkheid bieden; dan zouden wij dit drietal als de schuldigen moeten blameren.! Één ding is zeker: in de 15de eeuw hebben de Van Ghoors grote naam gemaakt en om hun wijdvertakte familierelaties in het land van Limburg, en om hun uitgebreide bezittingen (waarover straks de bijzonderheden); misschien ook om hun beruchtheid en tenslotte vanwege hun verheffing tot deelgenoten van de Hornse Ridderschap. -56Lid van de Hornse Ridderschap (1450). Dit laatste geschiedde in 1450. In dat jaar namelijk werd de Heerlijkheid Horn door keizer Frederik III van Habsburg (1440 – 1493) verheven tot een graafschap; onder de adellijke leden van de Honse Ridderschap werden toen onmiddellijk opgenomen: de heer van Aldenghoor, de heer van Ghoor en de heer van Warren- of Waerenberg 1). Dit volgde uit het feit, dat zij de apanages vormden van het Huis Horn. Dood van Daniël IV in 1451. In het jaar daarna is, op 7 april, Daniël IV van Ghoor d’Aldenghoor overleden. Hij werd begraven in Haelen. De laatste gegevens over hem vinden we op de reeds vermelde grafsteen, welke wij hierbij wederom sluiten, en nu voor goed!
41
2) Arnold II van Ghoor d’Aldenghoor (1451 – 1499) Arnold II Als laatste heer Van Ghoor d´Aldenghoor komt nu Arnold II. De jongste zoon. Hij ontvangt in 1451 van zijn vader het ˝huys en goed˝ Aldenghoor en niet de oudste, daar deze in 1442 reeds Caldenbroeck bij Grubbenvorst had gekregen. (Alert of Alard werd daardoor de stichter van de linie Van Ghoor de Caldenbroeck.) Echtgenote De nieuwe heer te Haelen, Arnold II, was gehuwd met Alverda (niet Isabella) van Oest (of Oost) tot Hillenraedt, dochter van Dirk, heer van Hillenrade en Swalmen. Één kind Zij hadden slechts één kind, Gertrudis, de erfdochter van Aldenghoor: haar werd echter de erfenis onthouden door Werner van Pallant, met wie haar moeder - na de dood van Arnold in 1499 – hertrouwde in 1501. Zelf huwde Gertrudis in 1514 en wel met Dirk van den Boetzelaer, heer van de Boetzelaer en Termölen, erfelijk hofschenker van Cleef, zoon van Zweder van den Boetzelaer en van Hadewich van Schulenbosch. Deze Dirk zal in 1535, na de dood van Werner van Pallant heer op Aldenghoor worden, als rechtmatige erfgenaam van de rechten van Gertrudis, die toen echter reeds overleden was, zodat zij nooit Vrouwe van Aldenghoor is geweest. 1) Warren- of Waerenberg: van het oude Werre of Warre krijg. De vroegste bezitters van Warrenberg (ook Waremberg) waren ook heer te Cors-waram, nu in België nabij Tongeren; daaraan is de naam Waremberg wellicht ontleend.
-57Voltooier van kasteel Aldenghoor. Maar, komen we terug op Arnold zelf. Één van de voornaamste en eerste dingen, die hij deed, was te werken voor de voltooiing van het machtige en sierlijke burchtslot Aldenghoor, waarmee zijn vader was begonnen. Zo ontstond in de loop van de 15de eeuw Haelen’s kasteel, dat – bestormingen en verwoestingen ten spijt, met altijddurend behoud van één van de oorspronkelijke torens, en dank zij koene wederopbouw en restauratie – tot op den huidigen dag Haelen’s trots is. Arnold heeft het kasteel, eenmaal voltooid, met waarlijk grootse feesten “ingewyd”, waarbij zijn gehele familie, reeds wijdvertakt in den lande en ver daarbuiten, tegenwoordig was. Rijkdom Hij kon ook groots feesten, want hij was rijk, zeer rijk. Immers: gedurende zijn bijna 50 jarig verblijf op Aldenghoor heeft Arnold II eveneens gezorgd voor een grote bezitsuitbreiding, zodat Aldenghoor een voornaam en rijk erfdeel werd. Dat blijkt duidelijk uit de volgende lijst van bezittingen, die op het einde van de 15de eeuw aan het huis Aldenghoor verbonden waren: te Haelen…………… kasteel Aldenghoor de hoeve Overhalen de Speckheide beemden en houtgewas te Nunhem……...…...de hoeve “Ter Baeten”, thans Strikkenhof genoemd. (1) te Neer………………de hoeve “Honssem” te Swalmen…….…….een deel in “Nieuwenhof” en in de oliemolen te Roermond…….…....twee huizen te Melick………….….de hoeve “Ingenhoff” te Ophoven……….…..de hoeve “Tegen Dall” te Thorn………………een “kemke”, gelegen op Gen Ryt; afkomstig van zijn zuster Catharina (overleden in 1498), weduwe van Haecx In der 42
Heggen; echter belast met één malder rogge aan het “elfduizend Maagdenaltaar in het munster te Thorn te Beegden/Horn……...de visserij, genaamd “Het Meer”, gelegen tussen Hoerne en Beegden “tegen dy duenen”. te Horn………………..de hoeve “Rustichhoven”. Deze rijksdom van bezit stelde Arnold II eveneens in staat als geldschieter voor zijn leenheer, de graaf van Horn, op te treden. 1) Zie Maasgouw, 1905, pg. 3; Limburgs Jaarboek XVIm pg. 6/7; Verslag Rijksarchief Maastricht, 1910, pg. 15 en 21.
-58Deze Jacob II, namelijk was in grote geldverlegenheid geraakt, omdat hij – ofschoon zelf een vredelievend man – zich genoodzaakt zag meegesleept in de meeste krijgsverrichtingen van zijn tijd. Daarbij kwam zijn vete met het Huis De la Marck van Maaseyk en de schulden, achtergelaten door zijn vader Jacob I, die juist om financiële moeilijkheden was afgetreden in 1466 om ….. Franciscaan te worden te Weert, waar hij bleef van 1466 – 1471.
Vermeldingen Arnold II wordt veel genoemd in de Analen van het land van Horn en in die van het hertogdom Gelre. De vermeldingen in de laatste zijn de oudere en dateren van de jaren 1435 – 1448, toen hij de functie bekleedde van Hoofdlandmeester van de hertog van Gelder (dus vóór Arnold heer van Aldenghoor werd). Als een enkel voorbeeld halen we in 1447 aan, in welk jaar hij vermeld staat als medebezegelaar van de brieven, waardoor Jacob II heer van Horn aan het klooster van de Dominicanessen te Aken de tienden gaf van Ophoven en van Orymeltsloe; Arnold’s zegel draagt dan het afdruksel van de drie bekende horentjes. Uit de Hornse stukken óók een kleine greep: In 1465 sprak Arnt (= Arnold) van Ghoor d’Aldenghoor goed van 403 mud, min een vat, rogge en 179 goudguldens, verschuldigd aan een zekere Berthold Baex. De hiervan gegeven schadeloosbrief werd door de graaf bezegeld op St. Lambertus’dag (= 17 september) 1465. In 1487 zien we Arnold de reliëfacte van Warenberg voor Jacob van Elmpt mede bezegelen. In hetzelfde jaar, daags voor St. Remeys’dag (dus op 30 september) hechtte Jacob II heer van Horn, nogmaals zijn zegel aan een grafelijke oorkonde: ditmaal betrof het enkele gerechtelijke privileges, welke Jacob II aan alle Hornse onderdanen schonk als tegenprestatie voor hun geldelijk bijstand. De bijzondere gunst van 30 september 1487 behelsde: - dat zijn onderdanen voortaan terecht zouden staan voor hun eigen schepenen; - dat geen straf aan één van hen zou worden toegemeten, dan krachtens vonnis van diezelfde schepenen; - dat niemand door de scherprechter veroordeeld zou worden, dan op oordeel en vonnis van de bevoegde schepenen; het was voor Jacob II slechts uitstel van executie! Nieuwe leenheren voor Arnold. Dit steeds weer opnieuw terugkerende geldverlegenheid van de graaf had tot gevolg, dat Arnold II het met nieuwe leenheren te maken kreeg. Reeds spoedig na bovengenoemde privilegebrief, op St. Martynsdag (= 11 november) 1487 namelijk, moest Jacob II wegens zijn grote schulden het graafschap Horn verkopen aan zijn oom Vincent, graaf van Meurs, die hem grote sommen verstrekt had; middelen tot wederkoop ontbraken, zodat in 1492 de definitieve
43
afstand volgde. Vincent op zijn beurt, gaf het graafschap op St. Antonius’dag (= 13 juni) 1492 aan Willem, graaf van Werde, gehuwd met Vincent’s kleindochter Margaretha (de dochter van Frederik van Meurs; de laatste is natuurlijk niet dezelfde, die we in 1428 hebben ontmoet!). ________________________________ Jacob I Vincent graaf van Horn graaf van Meurs Jacob II Frederik graaf van Meurs Margaretha Willem graaf van Werde Later probeerde Jacob II het graafschap gewelddadig terug te krijgen, hetgeen hem echter niet gelukte, omdat het graafschap “in arrest gesteld” werd. (Willem van Walburga van Nieuwenaar, gehuwd met Walburga van Manderscheidt, en Walburga van Nieuwenaar waren toen achtereenvolgens in het bezit van het graafschap.) Tenslotte treedt de broer van Jacob II, Jan van Horne, bisschop van Luik, als graaf van Horn op; als zodanig bijvoorbeeld in een charter van 1501 uit het Aldenghoor Archief 1). 1) Zie pg. 6. De zonen van Jacob II zijn er wél in gslaagd het graafschap weer te vermeesteren. Met name Jacob III (overleden in 1531) en ná hem zijn broer Jan van Horne, ex-provoost van Luik (overleden in 1540 of 1541). Beiden waren kinderloos. Daarna komt het geslacht De Montmorency, waarover we te gelegener tijd terugkomen!
Dood van Arnold II (1499?). Of Arnold II met deze laatste te maken heeft gehad, is niet zeker, omdat het niet geheel vaststaat, in welke jaar hij gestorven is. Waarschijnlijk in 1499, misschien in 1500, want in dat jaar werd er te Haelen een jaardienst voor hen gehouden. -60Johan Wych, de toenmalige rentmeester op Aldenghoor, tekent immers aan 1): Op zijn jaardienst in 1501 te Haelen gehouden, waren 22 pryster die gelt naemen; heeft elllick gehad 4 stuver Ruremunds geldts; noch 2 stuver om wyn tot den Messen, ende 1 stuver den custer. Kwestie van opvolging Aldenghoor bleef als “lijftocht” (= weduwegift) aan zijn achterblijvende echtgenote. Mevrouw Alverda van Oest tot Hillenraedt; zij kreeg het vruchtgebruik. De eigenlijke erfgename van al de bezittingen van Arnold II was zijn enigst kind: de erfdochter Gertrudis van Ghoor d’Aldenghoor. Werner van Pallant in feite de nieuwe heer. Maar Gertrudis’moeder hertrouwde in 1501 met jonker Werner van Pallant Breidebent, drossaard van het hertogdom Gulik 2). 44
Deze nu heeft Aldenghoor en verdere leengoederen verheven “ten behoeve van zijn vrouw en stiefdochter”. Spoedig zou echter blijken, dat Werner van Pallant geen eerlijke bedoelingen had en zichzelf definitief als nieuwe heer van Aldenghoor had ingedrongen. Zo eindigt, door Werner’s optreden, de “heerschappij” van de Van Ghoors op Aldenghoor in wezen met de dood van Arnold II. Achter hém valt de poort van Aldenghoor’s Middeleeuwen voorgoed dicht. 1) Zie Publications, Tome 16. 2) En niet in 1503, zoals foutief in de genealogie van de Van Pallant staat.
-61BIJLAGE I Het Erfdelingsverdrag van 2 februari 1417 (No. 44 in Aldenghoor Archief) Dit verdrag, gesloten tussen de kinderen van Arnold I van Ghoor, heer te Haelen tot 1380 en Bouwheer van kasteel Neyenghoor te Neer, luidt als volgt: Het vaderlijk en moederlijk erfdeel werd in het jaar 1417 overmits raet, weten en guetduncken onser lieven maegen verdeeld door de kinderen van wijlen Arnold van Ghoor en van Meijel, en van Catharina van de Weijer. Krachtens deze deling, op perkament geschreven: - bleef de moeder de opbrengsten genieten van het huis Ter Weijer (bij Heerlen) met molen, panhuis (brouwerij) keurmeden, cijnsen en kapoenen, daaraan verbonden - De hoeve “Lotbroeck” (onder de gemeente Hoensbroeck) werd verkocht tot aflossing van 2400 Rijnsgulden rente, die op de goederen van Weijer stond, aan Johan van Hochkirken - Jan (of Johan) kreeg het kasteel Ghoor met ap- en dependenten, gelegen in Maasland (= in het land van Horn), alsmede de heerlijkheden van Poll en Meijel, en die van Panhe (del; moest echter 1500 Rijnsgulden betalen, verschuldigd aan zijn “Moen” (= tante), de Vrouwe van Asten - Willem kreeg de hof “Moher-Oe” met al zijn toebehoren, waarop echter 500 gulden lasten stonden; tevens kreeg hij de toezegging voor het bezit van het huis Ter Weijer met aanhorigheden (die vrij aanzienlijk waren) als onse Vrouwe ende Moeder van den lyve gescheiden were”, mits hij zijn broeders ieder 50 gulden rente en aan zijn twee kloosterzusters één Rijnsgulden uitkeerde. - Daniël (de latere heer van Aldenghoor) kreeg de hoeve Ophoven; de goederen te Zusterzeel, te Sittard en te Geleen, met alle renten en cijnsen te Poll en Panheel, die echter belast waren met 423 Rijnsgulden - Johanna kreeg 500 Rijnsgulden uit de verkoop van het “Lotbroeck” - Catharina en Aleida, toen nog kloosterdames te Bilsen (12 km ten westen van Maastricht), kregen voor hun leven een erfpacht van 17 malder rogge van de hoeve te Hulhoven; 15 malder rogge van de hoeve “Ter Oe”, in het land van Wassenberg; alsmede een rente van 9 Rijnsgulden op de goederen te Geleen; (beide dames zijn later gehuwd; zie de Van Ghoorgenealogie). 1) Zie Naschrift. 2) Zie Habets, “Het vrije dorp Neeritter`, pg. 85, in Publications IV.
-6245
Hierbij waren als magen aanwezig: Gerard van Vlodrop, ridder, erfvoogd van Roermond; Elisabeth van de Weijer, Vrouwe tot Leuth; Claes van Donck en Lemken van Ghoor, bastaard. Purificatione B.M.V. (= 2 februari) 1417 (de zegels zijn er af gevallen).
Naschrift: De “Publications”1933, pg. 429, onder “Ghoor” maken aangaande Jan de volgende opmerking: Stokvis, III, chap. X, tableaux 5, pg. 480 noemt Jan niet zóón, maar broer van Arnold (1) en oom van Daniël (IV) van (Alden)Ghoor. De verdelingsacte bewijst de vergissing van Stokvis. Hij vergist zich eveneens, als hij Willem, zoon van Jan maakt, van wiens hij echter een broer was. Idem Butkens II, pg. 97 – 100. Mijns inziens vergissen de “Publications” zich ook in hun correctie op Stokvis! Arnold (I) had wel degelijk een broer, en dus Daniël (IV) een oom, die Jan heet en deze Jan heeft Stokvis I.c. op het oog. In zover is hij dus correct. De fout echter ligt hierin dat Stokvis, afgaande op Butkens, deze zelfde Jan, de eerste heer van Nieuwghoor maakt. De “Publications” menen, dat Stokvis spreekt over de Jan van het verdelingsverdrag en dat is niet juist. De Jan in het verdrag genoemd is de 2de heer op Nieuwghoor; in opvolging namelijk van zijn vóór 1417 overleden oudste broer Arnold. (Zie genealogie). De correctie aangaande Willem is wél juist, want noch van de eerste, noch van de tweede Jan is een zoon Willem bekend. -63BIJLAGE II De (verkorte) geslachtslijst van de VAN GHOORS Een genealogie is volgens Buktens’ Trophées de Brabant, te vinden in zijn genealogie van de familie Van Lynden; echter met sterke en vele correcties volgens het Aldenghoor Archief, Slanghen, Baron De Crassier en anderen.
46
De Heren van Horn _________________________________________________ Willem I (?) ENGELBERT heer van Horn stichter van de Haelense taak; 1219 – 1240 heer van Huize (Alden)Ghoor heer van Cranenbonck; gecit. van 1212 – 1264 _________________________________________________ Willem, Nicolaas, Sophie DANIËL I, heer Heer van Cranendonck ridder van (Alden)Ghoor, 1271 – 1282 van de Jan, heer gecit. 1285 – 1294 1266 Duitse Orde van Heusden Elisabeth van Steyn ( - 1284) N.N. ____________________________________________ DANIËL II Erard Robert, Agnes Willem Heer van (Alden)Ghoor heer van stichter van de linie Gecit. 1299 – 1311 Warenberg Fys, Oud-Valkenburg, Hartelsteyn Johanna de Fexhe Jutte d’Eekeren bijg. Schoonvorst ____________________________________________ DANIËL III Johanna Aleijda Lambert, stichter Heer van (Alden)Ghoor abdis van van de linie Scinnen gecit.: 1343 – 1380 Dirk van Foret drossaard van Maaseijk (1381) Argenteau (overl. 1360) Catharina van Amstel heer van met zijn gouvernante Vrouwe van Mierlo Hemptiness (overl. Vóór 1378) __________________________________________________________ ARNOLD I Maria Jan Margaretha Gerard Heer van (Alden)Ghoor tot 1380; gecit.: 1371 – 1388 Matthieu Costin heer van bouwheer van Neyenghoor de Lounias Berchem en van heer van Mierlo en Meijel heer van Ranst overleden vóór 1417 Rummes, Ham en Berverlo
47
-64-
HOOFDSTUK 5 OVER EEN SLECHTE HEER EN EEN LEEG KASTEEL Met een periode van weergaloze verwarring en bittere strijd begint de Nieuwe Geschiedenis; met een zelfde beeld, in miniatuur, vangt ook de Nieuwe Geschiedenis aan in het graafschap Horn. En Aldenghopor, in het centrum van het Hornse land, voelt de weerslag al dadelijk na het overlijden van de rijke en voorname, ruwe en machtige laatste Van Ghoor; maar, hoewel eenzaam en verlaten, het worstelt zich door de woelingen heen, de onedele nieuwe heer, Werner van Pallant, ten spijt. Aldenghoor onder beheer van Werner van Pallant (1 oktober 1501 – 8 oktober 1535) De opvolging van Arnold II. Als laatste wilsbeschikking had Arnold II van Ghoor d’Aldenghoor bepaald, dat zijn echtgenote, Alverda van Oest tot Hillenraedt van Swalmen, het vruchtgebruik van al zijn bezittingen zou ontvangen; zijn enige erfdochter echter, zou de eigenlijke eigenaresse blijven. Zij, Gertrudis, was nog ongehuwd, zodat er na Arnold’s dood geen nieuwe heer op Aldenghoor kon zijn. Werner van Pallant. In 1501 echter huwde de moeder voor een tweede maal en haar nieuwe echtgenoot, Werner van Pallant, is het geweest, die nog in 1501 zicht deed belenen met al de bezittingen van de vader van zijn stiefdochter. Aldus het Aldenghoor Archief. De Acte van Relief luidt als volgt: Reliefecte van 1501. Ich Heinrich van Barich, ter tyt stadhelder van den leenhove der Grafscap vanb Hoerne vanwege des Hoichwerdigen Hochgeboren Furste inde Here Johan van Hoerne, Buscop tzo Ludich (= Luik), Herttoge zo Bulyon, ind Greve tzo Loen ind tzo Hoerne, dain cont myt dysen openen brieff, dat op huyden datum dye brieffs vor mich komen ys syen Stathelder ind overmytz twee mannen van leene – myt name Godert van Odenhoven – Werner van Pallant son tzo Breydenbent; -65ind hefft ontfangen ind opgehalden vyer (4) pundige leenen inde syn kloppelleen, welliche vorschreve leenen Airt ( = Arnold) van Ghoir, Daniels soen zeliger, in verstorven is, so myt inde breyt gelebhen als dat leenhove/boeck dat inhelt ind uytwysende ys; in behuff synre huysvrouwe ind synen erven, sonder alle ergelyst; vurbehelten mynen genedichen lieve Here vurschreve ind alleman syns gneden rechts. In orkonde der waerheyt heb ich Heynrich vurschreve, als syn Stadhelder, mynen seghel ter konden onderen dissen brieff gehanghen. Int jaer ons Here vyftienhondert ind eyn, des Dynsdaghe na Sinte Remeysdagh ( = 8 oktober). Werner op Aldenghoor met oneerlijke bedoelingen. Hiermee was een nieuw adellijk geslacht, dat van Van Pallant, op Aldenghoor gekomen; of beter gezegd, binnengedrongen, want mijns inziens was deze Werner een hoogstonridderlijk mens; was hij reeds bij zijn in bezitname van Aldenghoor oneerlijk en onoprecht, en moet hij beschouwd worden als een indringer, als een usurpator. Vooral in het 48
licht van zijn doen en laten tot aan zijn dood, krijgt zijn eerste daad, die Aldenghoor betreft, een wrange bijsmaak. Het Aldenghoor Archief schijnt hem vrij te pleiten van oneerlijke bedoelingen daar het zegt, dat Werner zich deed belenen met al de goederen van Arnold II “in bhuff synre huysvrouwe ind synen erven”; ja, het zegt zelfs uitdrukkelijk, dat hij het deed “sonder alle arglyst”! Zelf zou ik daar nog aan toe willen voegen, dat de tijdsomstandigheden schijnen gemaakt te hebben, dat er een manspersoon op Aldenghoor heer was. De schrijver van “De Heerlijkheden van het land van Luik”, verhaalt namelijk, dat juist in die tijd de roofridderfamilie van De La Marck van Maaseijk grote verwarring veroorzaakten in het graafschap Horn; dat rond 1500 weer andere rovers van die verwarring gebruik maakten om zich onder meer meester te maken van het kasteel Ghoor (te Neer), vanwaar zij de omliggende plaatsen ongestraft plunderden; dat Bisschop Jan van Horn, toen ook graaf van Horn, het in het jaar 1500 op zich nam om hen te verdrijven en inderdaad, nog wel persoonlijk, het kasteel Ghoor na 5 dagen strijd innam. -66Is de onrust van de tijd juist de reden misschien, dat Gertrudis’ moeder een tweede echtgenoot nam; heeft zij wellicht ook daarom Werner verzocht zich te doen laten belenen met Aldenghoor, om het zo des te beter te bewaren voor het meisje Geertruud? Tot zover lijkt inderdaad alles erop te wijzen, dat Werner “sonder alle argelyst” was. Aan Gertrudis wordt Aldenghoor onthouden. Maar hoe is het dan te verklaren, dat Werner zelfs na het huwelijk van Gertrudis in 1514 de goederen niet overdroeg aan de gemaal van zijn stiefdochter? En er staat nog wel uitdrukkelijk in het huwelijkscontract, 1) Ook aan haar echtegnoot. dat Gertrudis al de bezittingen van haar vader als bruidschat meeneemt! Werner heeft Gertrudis nooit Vrouwe van Aldenghoor laten worden (zij stierf vóór 1530) en liet haar echtgenoot wachten om in de rechten van zijn vrouw te laten treden tot zijn eigen dood! Werner toont weinig belangstelling voor Aldenghoor. Daarbij komt nog, dat Werner toonde, dat vanaf het allereerste begin Aldenghoor hem bitter weinig interesseerde: metterwoon was hij nooit op Aldenghoor; vertoefde met zijn echtgenote slechts korte pozen te Haelen in al die 34 jaar! Zeker, zijn positie als drossaard van de hertog van Gulik maakte het wenselijk, dat hij op zijn kasteel te Wassenberg bleef, maar dat kan géén excuus zijn voor het feit, dat hij 7 jaar lang (van 1501 – 1508) de roofridders van Maaseijk ongestraft liet plunderen rond Aldenghoor; toen liet hij kasteel en dorp op schandelijke wijze in de steek. Hieruit mogen wij, dunkt me, rechtmatig de conclusie trekken, dat de laatste argumenten zwaarder wegen, dan die ten gunste van Werner; dat de woorden uit de Reliefacte van 1501 sonder alle argelyst eerder het vermoeden van Werner’s onridderlijkheid bevestigen, dan weerspreken. Ontrouw aan het katholieke geloof. Achteraf bezien, kan Werner’s ontrouw aan Aldenghoor ons echter weinig spijten! Want deze heer heeft ook om andere, veel gewichtiger redenen een slechte naam achtergelaten. Werner van Pallant is afvallig katholiek, is ketter geworden door met het in zijn tijd opkomende Protestantisme mee te doen. 1) zie pg. …
49
-67Het is jammer te moeten constateren, dat de éérste van Aldenghoor’s heren, die met de Protestantse Kerkelijke Revolutie in aanraking kwam, ook met die beweging is meegegaan, maar het verheugd ons toch, dat hij dit verraad aan zijn Katholiek Geloof niet op Aldenghoor heeft gepleegd. Ja, Werner is met de zogenaamde “Hervorming” meegelopen ….. al raakte hij later uit de pas! Aanvankelijk een vriend van de Lutherse richting, schonk hij later, rond 1530, aan de Doopsgezinde zienswijze zijn instemming. In het boek van W. Bax: Het Protestantisme in het bisdom Luik. 1) lezen we , dat Werner tot die verandering werd over gehaald door de ˝Wassenbergse predikanten˝ zoals Campanus, doch vooral Kloprijs, Vinne, Slachtscaep, van Rothem, Fabricius en Rol, die dikwijls de gasten waren op het kasteel van de drost van hertog Johan III van Gulik. Lange tijd liet Werner een schare avondmaalgangers toe; hielp vele predikanten in hun moeilijkheden, stelde één van hen aan als zijn huiskapelaan, enz. Of zijn eerste vrouw, Alverda van Oest tot Hillenraedt, ook hervormingsgezind was, staat niet vast+ wél zijn tweede echtgenote Johanna van Bronkhorst / Battenburg, een nog jonge vrouw, met wie hij op zijn oude dag, in 1533, huwde. (Alverda was in 1531 overleden.)
Zijn verdiende straf. De oneerlijke, ontrouwe Werner van Pallant heeft echter zijn verdiende straf voor zijn plichtsverzuim ontvangen. Heel zijn leven, als Heer van Aldenghoor verging het hem slecht! (Van 1501 – 1508 gebrandschat) Het begon al dadelijk in 1501. Vreemde potentaten, met name de rovende De La Marcks van Maaseijk, vielen in de jaren 1501 – 1508 Werner onophoudelijk lastig in zijn Haelens gebied, wat de heer duur kwam te staan. Dit valt af te leiden uit de aantekeningen van zijn rentmeester op Aldenghoor, Jan van Schinne, gemaand van Wyck. Elk jaar gedurende de infame periode ˝bracht hij zijn principaal Werner van Pallant, drost te Wassenberg, 16 gulden in rekening wegens brandschat.˝ Daarvan halden sy de pachters’ alle jaer in, van myn jonkere gulde onder hoen gelegen, van brandschat XVIg ulden. (Aldenghoor Archief.) (Moet schapen wegvoeren.) In 1507 werd de onrust in zijn gebied zó groot, dat Werner het raadzaam achtte om zelfs zijn schapen weg te laten brengen; gedeeltelijk naar Wassenberg, gedeeltelijk naar Hillenrade in Swalmen bij zijn schoonvader. 1) Zie 1.c. dl. I. pg. … hoofdstuk IV ˝Gulik˝, vooral pg. …
-68De rentmeester tekent in dat jaar aan, dat hij 5 stuver uitgegeven heeft aan de postbode van Roermond, die hem behulpzaam was geweest bij de doortocht van de schapen van zijn heer door Roermond. Item, der stadtboede van Ruēmonde geĝ in der vede, dat hy myns Joncherē scaep van allen hoevē door dy stadt leyde; V stuver. (Aldenghoor Archief.)
50
Moet vernederende overeenkomst met Brandheer sluiten. In 1508 heeft Werner aan die onhoudbare toestand voor zijn domein en voor zichzelf een einde gemaakt door een verstandige, zij het een vernederende stap: door namelijk een compromis te sluiten met zijn Brandheer, hetgeen geschiedde te Maaseijk zelf; dus “in het hol van de leeuw”. De Brandheer blijkt echter toch nog een beetje menselijk gevoel gehad te hebben, want hij gaf Werner als troost een vrijgeleide brief! Werner zelf maakte het slikken van die vernedering lichter door op dezelfde dag ….. een flink portie spijs en dank te verwerken in het Maaseijkse wijnhuis! Toen kon hij er beter tegen! Zijn rentmeester deelt ons omtrent deze gebeurtenis het volgende mee: Op dinsdag na Sint Servaasdag ( = 13 mei) 1508 is mijn principaal naar Maaseijk gereden om aldaar met Jonker Everard van Arensberg overeen te komen wegens brandschat. Jonker van Pallant heeft bij die gelegenheid in het wijnhuis acht gulden Roermondse munt gegeven; weshalve de rentmeester nog zes gulden en één stuver te betalen bleef. (De verbouwereerde Werner schijnt dus niet eens voldoende geld in zijn zak gehad te hebben!) Tegelijkertijd, zegt Jan van Schinne verder, betaalde hij aan Jonker Everard van Arensberg 44 Hornse gulden brandschat. Noch heb ich vā beveel myns Jonckhere Joncher Everaert vā Arēborch gegevē van myns Joncherē hoevē in dē lande vā Hoerne geleghē te brandschat XLIIII Hoernse guldē makē aen Ruēmūndischen geld XLII gulden XVIII stuver. (Aldenghoor Archief). Andere tegenslagen. Ook nog andere tegenslagen kreeg Werner van Pallant te incasseren. Zo bijvoorbeeld bleef zijn huwelijk zonder kinderen, zodat de heerschappij van de Van pallants op Aldenghoor noodzakelijkerwijze van korte duur zou zijn. Daarenboven werd zijn echtgenote vóór hem uit het leven weggerukt en tenslotte: zijn waardigheid als drossaard van Gulik werd hem een jaar voor zijn dood afgenomen en nog wel op een voor hem zeer eerloze manier. -69Drost af: en verbannen. Zijn oppositiegeest, vooral op godsdienstig gebied, was daar de oorzaak van. Lange tijd had heer Johann III, hertog van het verenigde Gulik-Kleef-Berg, zijn drost stil laten begaan. Want, zegt Bax, de hertog was achtenswaardig om zijn vredelievendheid en rechtvaardigheid, en tegenover de opkomende Hervorming geleid door de voorzichtige en bemiddelde geest van Erasmus. Tien jaar lang bleef de hertog weifelend in zijn houding, totdat hij in 1534 besloot – niet uit godsdienstige overtuiging, maar uit politiek oogpunt! – om de Wederdopers en de andere sectarissen uit te drijven. Werner van Pallant, die de wereldlijke overheid geen medezeggingschap toekende in geloofszaken, ging in oppositie. Zowel hierom als om zijn verregaande hervormingsgezindheid werd hij als drossaard afgezet en ook uit het land verbannen. Zo moest hij in 1534 zijn post en kasteel in het hertogdom Gulik opgeven. Sterft in wereldlijke en ….. geestelijke ballingschap 8 oktober 1535. Waar hij zijn laatste levensjaar sleet, is onbekend; naar Aldenghoor zal hij in elk geval wel niet gekomen zijn, want Werner zal zich volop bewust zijn geweest, dat hij, in een "kwade reuk" gekomen bij zijn leenheer en zijn Haelenaren, in die katholieke omgeving geen plezierig uur te verwachten had. Temeer, omdat in zo´n katholieke omgeving de stem van zijn geweten wel moest gaan spreken en dat schijnt hij te hebben willen vermijden. Er wordt tenminste nergens met een woord gerept over een verandering van zienswijze; nog minder over zijn terugkeer tot het ware Geloof. En zo is Werner, die op 8 oktober 1535 overleed, zowel in geestelijke als in wereldlijke ballingschap gestorven.
51
Opvolging Na de dood van de kinderloze Werner van Pallant was er over de opvolging op Aldenghoor niet de minste moeilijkheid. Iedereen was zich ten volle bewust, dat nu eindelijk het recht kon zegevieren! En het recht wees op Gertrudis, erfdochter van de rond 1500 overleden Arnold II van Ghoor d´Aldengoor, tevens stierfdochter van Werner. Doch Gertrudis had bij haar huwelijk Aldenghoor met al zijn toebehorende goederen als bruischat in handen gelegd van haar gemaal, Dirk van den Boetzelaer. De Van Den Boetzelaers Hij was het dus, die nu zijn rechten kon laten gelden; bij de dood van Gertrudis, rond 1530, was trouwens nóg eens bepaald, dat hij alle rechten van Gertrudis erfde. -70Ook de leenheer was zó overtuigd van Dirk´s rechtmatige aanspraken, schijnt zelfs er zózeer op gestaan te hebben, dat het onrecht van tientallen jaren werd hersteld, dat hij nog op dezelfde dag van Werner´s overlijden, Dirk Van Den Boetzelaer heeft beleend met Aldenghoor. Zodoende kwam Aldenghoor c.a. op 8 oktober 1535 in het bezit van een ander adellijk geslacht: Van Den Boetzelaers.
52
-71-
HOOFDSTUK 6 OVER ALDENGHOOR ALS RIDDERSLOT IN VOLLE GLORIE De Haelense linie van de Van Den Boetzelaers. De Van Den Boetzelaers d´Aldenghoor Met Dirk Van Den Boetzelaer kwam een tak van het Boetzelaer geslacht naar Haelen en Aldenghoor, waar wij met recht trots op gaan. Gesproten uit een familie, die zich roem en macht en aanzien, en rijkdom en welstand had verworven in het land van Kleef (waar het stamslot stond) en die zich ook in de Nederlanden her en derwaarts had ingewerkt, werkte de Haelense linie zich nóg hoger op. Want niet alleen stonden de Van Den Boetzelaers d´Aldenghoor op de bres voor de rechten van hun standgenoten, maar ook die van hun onderdanen; niet alleen voor handhaving van het Katholicisme in eigen gebied, doch eveneens voor de instandhouding ervan in Europa beijverden zij zich; niet alleen toonden zij zich trouw aan Aldenghoor door het met hand en tand verdedigen tegen antipaapse aanvallen in de loop van de 80-jarige Oorlog, maar bovenal toonden zij zich trouw in hun eigen Katholieke overtuiging niettegenstaande al hun overige familieleden afvalligen werden en geweldige druk uitoefenden op de Haelense Boetzelaers. Ja, achtereenvolgende Heren Van Den Boetzelaer d´Aldenghoor hebben onnoemelijk veel goed gedaan en een weldoende invloed doen uitgaan, zowel materieel als godsdienstig, vanuit hun Haelense burcht. Waardig en groots, nobel en edel als zij waren, verdienen zij in de ware zin de erenaam Ridders en hebben zij hun Aldenghoor tot een waar Ridderslot gemaakt. Dat zulke Heren onze volle aandacht waardig zijn, behoeft geen betoog; temeer omdat zij een betrekkelijk lange tijd te Haelen hebben vertoefd (ruim 90 jaar, namelijk van 1535 tot 1628) en dat nog wel in een periode, die zowel godsdienstig als politiek van grote betekenis is. Omdat verschillende van de grootse eigenschappen van de Haelense Heren uit deze familie hun verklaring vinden in de geschiedenis van het Boezelaer geslacht, lijkt het mij billig en nuttig om – alvorens we verder gaan met het wel en wee van Aldenghoor – een kort woord in te lassen over de oorsprong, namelijk van het Boetzelaer geslacht en over zijn voornaamste wederwaardigheden tot op de dag, dat een telg uit deze voorname familie Heer op Aldenghoor werd. -72Het Geslacht Van Den Boetzelaer (tot 1535) 1) Het geslacht Van Den Boetzelaer (oorsprong en geschiedenis tot 1535) Het geslacht Van Den Boetzelaer, nu geheel op Nederlandse bodem, is oorspronkelijk van Kleef afkomstig. Daar is het stamslot De Boetzelaer, (ook wel Boitselar, Botzelaer genoemd) te vinden ten zuidoosten van Kalkar in het kerspel Appeldorn Richterampt und Kreis Cleve. Als oudste heren uit deze familie noemt Des Tombe in de Verkorte Genealogie van de van de Boetzelaers 2): Heer Rutger (1326 – 1340) NN. En diens zoon Wessel (1327 – 1357) Christina van Appeltern; zij waren welgestelde heren, want behalve slot De Boetzelaer behoorden vele heerlijkheden, zowel in Kleefsland als daarbuiten aan dit geslacht.
53
Rutger en Wessel I. De gewapende bijstand van de elkaar opvolgende heren, merendeels als ridders vermeld, wordt zeer op prijs gsteld door de graaf van Kleef ( in 1417 door keizer Sigismund verheven tot hertog), wie zij inderdaad in vele omstandigheden als zegslieden of mey het zwaard bijstonden. Dat zij machtige potentaten waren, blijkt wel duidelijk uit het feit, dat deze leenmannen het meer dan eens waagden om tegen hun landsheer op te staan. Rutger II. Zo bijvoorbeeld Rutger, zoon van de laatst genoemde heer, die al een heel lastige seigneur was; hij maakte ruzie met de stad Kalkar, met de aartsbisschop van Keulen, met zijn eigen zoon Wessel en tenslotte met de graaf, die heer Van Den Boetzelaer daarom in 1397 uit zijn bezittingen ontzetten 3). Rutger, die overigens als een beroemd krijgsman bekend staat in de geschiedenis van zijn tijd 4), had het zozeer verprutst bij zijn heer, dat ook zijn zoon Wessel (1397 – 1439) en zijn kleinzoon Rutger (1439 – 1460) niet beleend werden met het stamslot, doch dat slechts “in bewaring” ontvingen. Wessel II en Rutger III. Deze beide laatsten leefden dan ook soms in onmin met de graaf/hertog! Toch bekleedden zij voorname posities in diens land, het opperschenkersschap bijvoorbeeld, hetwelk sedert 1417 eeuwenlang erfelijk is geweest in het geslacht Van Den Boetzelaers. 1) Naar J.W. des Tombe. Vollediger verslag in zijn De kastelen Aldenghoor en Tassigny in verband met het geslacht Van de Boetzelaer; vooral pg. 2 – XI. 2) Zie pg. ….. 3) Boetzelaer Archief. 4) Slichthorst pg. 161.
-73Intrede in Holland (1433). De Boetzelaerfamilie deed in 1433 zijn intrede in Holland onder laatst genoemde Rutger, de echtgenoot van Elburga van Langracken Asperen. Hij verwief namelijk heerlijkheden in ZuidHolland, zoals Asperen (1433), Langerack en Goudriaan (6 april 1439), Langestein en Nieuwpoort (eveneens in 1439) en, in Gelder, kocht hij Weijenhorst bij Nijkerken 1). Van toen af waren de Van Den Boetzelaers mannen van macht en aanzien, in Kleefsland als in Holland. Los van Kleef! Rutger kwam door de rijke goederen van zijn vrouw los te staan van Kleef en vast te zitten aan de grafelijkheid van Holland; hij werd een aanzienlijk edelman van het Bourgonische Huis. In 1452, gedurende de zogenaamde Gentse Oorlog, sloeg Philips van Bourgondië hem bovendien tot Ridder. Zo kreeg het geslacht Van Den Boetzelaer vaste voet in Holland. Vele van Rutger’s nakomelingen hebben in ons land gewichtige posities bekleed en het aanzien van de naam verhoogd. En nóg bloeit de oude stam, in 1433 uit Kleefsland overgeplant, in volle luister in ons vaderland. Allen die nu de naam Van de Boetzelaer dragen (onder andere onze minister van Buitenlandse Zaken in het Kabinet Beel), kunnen Heer Rutger (III) Van Den Boetzelaer tot hun directe voorvader rekenen. Wessel III Een bewijs dat de Hollandse bezittingen veel waardevoller waren is de handelswijze van Rugter’s zoon Wessel, die – afziende van zijn eerstgeboorterecht – het Kleefse erfschenkersschap en de Kleefse lenen aan zijn jongere broer Zweder overliet ( in1471) en voor zich de Hollandse lenen behield. 2)
54
Zweder Hij heeft waarschijnlijk toen reeds meer toekomst gezien in een verhouding tot de machtige hertog van Bourgondië, dan in die van leenman van de hertog van Kleef. In alle geval, zegt Des Tombe, moet men tenminste Wessel niet voor zó belangeloos aanzien, dat hij zijn eerstgeboorterecht – als weleer Ezau – voor een schotel linzen aan zijn jongere broer zou overdoen! 3) Ouders van Dirk I Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor. Deze Zweder nu, heer Van Den Boetzelaer ( van 1471 tot zijn dood in 1505) en diens echtgenote Hadewich van Schulenborch, Vrouwe van Ter Möl (1) en – of Ter Meulen, later ook Schulenborch genaamd – dochter van Dirk en Henrica van Kuinre, werden de ouders van Dirk Van Den Boetzelaer die in 1535 heer op Aldenghoor werd. Daarmede zijn we weer terug op het hoofdthema uit de 16de eeuw; op ……. : 1) Leenactenboeken Hertogdom Gelre, Overkwartier, pg. 12. 2) Boetzelaer Archief: Verdragen van 1471 en 1474. 3) Het woord “eerstgeboorterecht” moet hier verstaan worden als van een oudere, niet van oudste broer. Rutger’s oudste zoon was Johan, heer Van Den Boetzelaer van 1460 – 1469; doch hij overleed zonder kinderen. Toen werd Wessel heer van het stamslot, en deze schonk het aan Zweder.
-74Aldenghoor onder beheer van de Van Den Boetzelaers (8 oktober 1535 – 5 april 1629) Dirk I Van Den Boetzelaer 1535 – 1546). Dirk I Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor ( 8 oktober 1535 – 1546) Welkom te Haelen. Des daags vóór St. Dionysius’dach, den achtsten dach Octobrus, in het jaer onses Heeren doe men schreeff duysent vyf hondert en dertich moet aan Dirk I Van Den Boetzelaer wel een groots onthaal bereid zijn! Een kleurrijke versiering langs de weg van Horn naar Haelen, die de stoet moest volgen vanaf het kasteel van de leenheer; een bonte mengeling van wimpels en bloemen in het dorp en langs de kasteellaan; een vrolijk vlaggengewapper van de burchttoren, maar vooral opgeluchte en vrolijke mensen met overblijde gezichten zullen hem ongetwijfeld het welkom toegeroepen hebben. Er was ook rede tot feest en blijde, ja trotse vreugde voor de Haelenaren van toen! Immers: - eindelijk was de indringer, de onrechtmatige bezitter van Aldenghoor dood en kon hij Aldenghoor en Haelen niet langer in opspraak brengen wegens zijn lafheid, onridderlijkheid en ontrouw aan het Geloof; - eindelijk, na 35 jaar lang wachten, kreeg Aldenghoor weer een residerende heer; - en wat een voornaam en aanzienlijk man! Klinkende titels waren de zijne, zoals heer van het slot De Boetzelaer, heer van Ter Meulen, erfschenker van Kleef, landdrost van Kleef, heer van de Kleefse lenen, heer van Oudegein; daar kreeg hij nu bij: heer op Aldenghoor en heer van de nevenbezittingen te Haelen, Nunhem, Neer, Horn, enz.; - de toekomst was ook al gewaarborgd, want met Heer Dirk kwam zijn 20 jarige zoon als een recht erffgenaem; - veilig en beschut voelden zij zich, in elk opzicht, want der Here Johan van Hoerne, Grave tzo Hoerne en Heer van Weert enz. doit condt (allen luyden, die dese openen brieff sullen sien off hoeren lesen), dat Dirk Van Den Boetzelaer een veste und vrome Heer is. Ja, de dorpsmensen konden tevreden en gerust zijn, en veel, veel zullen zij die dag nog gepraat hebben over hun nieuwe heer op Aldenghoor. En Dirk zelf, na bezit genomen te
55
hebben van zijn Haelense burcht, zal allicht gegrepen hebben naar de Verheffingsbrief, om nu nog eens rustig zijn officiële belening met Aldenghoor en appendenten over te lezen. -75Verheffingsbrief van 8 oktober 1535. Het Aldenghoor Archief heeft die oorkonde voor ons bewaard; de volledige tekst luidt: Wyr Johan Greff tzo Horne, Heeren tzo Weert, tzo Althenae, tzo Cortesschem, tzo Avelghem, tzo Bocholt und tzo Brugge; Erffvoocht des lands van Thooren unde Nederitter, doen condt unde bekennen, midts dezen, dat voor ons, onsen Stadhelder Johan van Waes, Johan van Baexem, Willem van Edinghen onsen Rentmeester unde meer andere onzer mannen van Leene comen und erschenen ys der veste und vrome Diederich, Heer tzo den Boetselaer unde Ter Meulen, Erffschenks des lants van Cleve, unde heeft aen ons opgehalden unde untfangen voor hem selven als voor zyn tocht, unde voor Diederich van den Boetseler synen altstens oen als een recht erffgenaem: Vyer pundige leen, daer Werner van Pallant tot desen dach leenmann off ghewesen ys, den wyr nu syns eydts verdreghen hebben. Und syn die vorschreve vier leenen, te weten: a) dat huys ende hoeff T’Overhaelen, geheyten Aldegoir mit alle syne toebehoren; b) eenen hoff tzo Nunhem, geheyten den hoff Ter Beeten; c) eenen hoff tzo Neer, geheyten den Hoff tzo Hoenschem; d) ende noch eenen hoff tzo Horne, gelegen op Rutichhoven. Ende hebben de vorschreve Heer van den Boetseler mitten vier pundighe leen, overmits ons Stadhelder unde mannen van Leene, doen beleenen naer gewoente onser Greffschaps Horne, beheltelich ons unde ydermans rechts; unde hy heeft ons behoorliche hulde unde eyt gedaen, als een man leenschuldich ys synen Leenheere te doen. In kennissen der waerheyt hebben wir Johan, Greff-vorschreven, onsen zeghel hier aan doen hangen; -76unde ich, Johan van Waes Stadthelder, Johan van Baexem unde Willem van Edinghen, als mannen van Leene, hebben ook – ter konden – onse seghelen by zeghel ons genedighen Leenheere doen hangen. Den achtsten dach Octobris, in ’t jaer duysent vyff hondert vyff en dertich.
Dirk Van Den Boetzelaer vóór 1535. Willen we aantonen, hoe Dirk I Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor zulk een machtig en rijk man is geworden en hoe hij aan zijn vele bezittingen en functies kwam, dan moeten wij een ogenblik teruggrijpen naar zijn levengeschiedenis van vóór 1535. Ouders Dirk dan is geboren als zoon van Zweder, heer Van Den Boetzelaer van 1471 – 1505, in 1481 beleend als erfschenker van Kleef en in het jaar daarop als heer van de Kleefse goederen (in 1461 was er namelijk een verzoening tot stand gekomen tussen Zweder’s oudste broer Johan en de hertog van Kleef, waarna de Van Den Boetzelaers hun vroegere lenen weer ontvangen hebben. 1) Geboortejaar. Zijn moeder was Hadewich van Schulenborch, Vrouwe van Ter Meulen. Dirk’s geboortejaar moet haast wel 1486 geweest zijn, hetgeen af te leiden is uit het feit, dat hij niet in 1505 (het sterfjaar van zijn vader) , doch pas in 1507 is beleend met De Boetzelaer, met het
56
erfschenkersschap en de Kleefse lenen in opvolging van Zweder; die “vertraging” is namelijk hoogstwaarschijnlijk toe te schrijven aan het feit dat Dirk in 1505 nog onmondig was. Kleefse bezittingen. Goede naam bij de hertog. Als heer van de Boetzelaerbezittingen in Kleef schijnt hij de oude luister van zijn naam, die door de twisten van zijn voorouders enigszins was getaand, weer vernieuwd te hebben, zegt Des Tombe. Zeer terecht opgemerkt, want in 1522 zien we hem met hertog Jan van Kleef de privilegiën bezegelen van de Kerk te Emmerik en door zijn leenheer benoemd worden tot Landdrost van Kleef. 2) In 1523 wordt de belening met al de familiegoederen hernieuwd. 3) En in zijn kwaliteit van landdrost mag Dirk het belangrijke verdrag mede tekenen en bezegelen, dat opgemaakt werd tussen de hertogen van Kleef, Karel van Gelre en Willem van Gulik (waarbij bepaald werd, dat de laatste als beschermer van Gelre zou optreden en na het overlijden van Karel van Gelre als erfheer in dat hertogdom zou worden erkend. 4) 1) Boetzelaer Archief. 2) Dr. Scholten: Die Stadt Cleve, pg. 147. 3) Boetzelaer Archief. 4) Deze brief met vele zegels, waaronder dat van Dirk van Den Boetzelaer ….. en twee transfixbrieven berusten in het Archief van Nijmegen. Zie: Algemeen Nederlands Familieblad, jaarg. VI, pg. 210 en jaarg. VII, pg. 28.
-77Dit alles wijst op een goede verstandhouding met zijn leenheer. Huwelijk met Gertrudis van Ghoor d’Aldenghoor: 29 september 1514. Inmiddels was Dirk Van Den Boetzelaer in het huwelijk getreden met de rijke Gertrudis van Ghoor d’Aldenghoor, het enigst kind en daarom erfdochter van Arnold II en Alverda van Oest tot Hillenraedt. Op St. Michielsdag (dus 29, en niet 28) september 1514 was het huwelijkscontract opgemaakt, waardoor Dirk uitzicht kreeg op waardevolle domeinen in het land van Horn. Achter op de perkamenten brief, die de huwelijksvoorwaarden bevat, staat: Huwelijkscontract. Houlic contract, tussen H(eere) Diederik van Boetzelaer ende Gertrudis van Goer opgericht; voor ihn goede naerrichtunge te vinden voor het huys van Aldenghoor mit dessen appendenten; ook wegens Melenborg baembs, die welke mit ten houlick gebracht is in den anno 1514. Item is te sien, dat die Spieck alle tyds aen het huys Aldenghoor gehoort heeft. Aan het stuk hangt het zegel van Dirk, gedeeld a) Boetzelaer, de drie weerhaken; en b) Sculenborch: 3 klimmende leeuwen. In het stuk zelf verklaart de bruid mede te brengen van vader’s kant het goedt als nemelycke yrs vaders: dat Huys To Half, gelegen in den lande van Heurne, myt synen wyheren, aeclanden, weide, mit herlicheden ind oich die beymden tzo Melenborch; Item der tzo den hof tzo Overhalen, by den voors. Huyse gelegen; myt derden deel der tyedens (= tienden); und daby syne Laetbank, den syne, enz. enz. Aldus het Aldenghoor Archief. Kwestie van de “laatbank”. Des Tombe 1) vraagt zich af, wat toch met die “laetbank” bedoeld kan zijn en of het misschien slaat op de Leenbank te Ophoven nabij Maaseik. Daar, zegt hij, bestond een leenbank, “course censale”, de Boetzelaers-bank geheeten. Toen hij in zijn tijd inlichtingen 57
vroeg over die Boetzelaersbank, was het antwoord, dat A.F. van Beurden hierop gaf te Roermond, in alle opzichten aannemelijk. Hij betoogt (zo gaat Des Tombe verder 2), dat in het graafschap Horn, waartoe Aldenghoor behoorde, meerdere leenbanken waren, onder andere te Pol bij Wessem en op de Koppelberg te Dieteren. 1) Zie zijn Kastelen Aldenghoor en Tassigny, enz. pg. 15, waar hetzelfde contract uit het Aldenghoor Archief aangehaald wordt. 2) Id. pg. 12.
-78De Boetzelaers, eigenaars van Aldenghoor en van een groote hoeve lands onder Ophoven, waren de grootste grondbezitters en leenmannen van Horn, en hebben waarschijnlijk door dit overwicht hun naam gehecht aan de leenbank, die onder hun goederen ressorteerde. Hierbij valt op te merken, dat het inderdaad geenzins onmogelijk is, dat er te Ophoven nabij Maaseik een leenbank bestaan heeft, ofschoon mij dat niet bekend is: ook de naam "Boetzelaersbank" ben ik nergens anders tegengekomen. Maar dat met het woord "laatbank" in het huwelijkscontract van Dirk Van Den Boetzelaer en Gertrudis van (Alden-)Ghoor een leenbank buiten Haelen kan bedoeld zijn, lijkt mij zeer onwaarschijnlijk, zo niet uitgesloten. Mijn redenen daarvoor zijn de volgende: 1) In 1558 wordt door Dirk II een zekere Johan Cruder van Wassenberg benoemd tot stadhouder van zijn Laatbank van Aldenghoor. Per sé sluit die bewoording een andere plaats niet uit, maar 2) sedert 1479 was er te Haelen een "Heuftbank"; had Haelen haar eigen schepenbank, als centrale plaats en als centrale rechtbank van het graafschap Horn. 1) Dat doet mij aannemen, dat ook met "Laatbank van Aldenghoor" die van de centrale bedoeld is. Tot zover in antwoord op Des Tombe. Tegenover A.F. van Beurden zou ik echter nog willen opmerken, dat volgens mij, zijn uitleg en bewering aangaande Bank en Bezit van de Van Den Boetzelaers te Ophoven hoogst gevaarlijke symptomen van zijn bekende "fantasie-ziekte" toont. Immers, nergens wordt in de mij bekende bronnen ooit van een Hof te Ophoven gerept. Waarvan acte. In alle geval kreeg Dirk niet dadelijk het beheer over de bruidschatgoederen van zijn vrouw integendeel, hij heeft lang moeten wachten, want die hem ervan af hield, Werner van Pallant, blies niet gauw zijn laatste adem uit! 2) 2) Zie hierover uitvoeriger: pg. 64 – 66. 1) Onder andere bij name genoemd in het charter van 5 april 1629; zie pg. …..
-79Zoon Dirk. Wat Gertrudis haar man echter wél bracht, in 1515, was Dirk meer waard, dan een eventueel snelle overdracht van de Haelense goederen; zij schonk hem een zoon; een stamhouder en erfgenaam dus! Slechts één kind. Diederik of Dirk, was ook zijn naam. Meer kinderen zijn uit dit huwelijk niet geboren; als we daar een verklaring voor willen zoeken, dat moet het mijns inziens in Gertrudis’ leeftijd gezocht worden. Immers, als we alleen maar de “regeringsjaren” vergelijken van de wederzijdse grootvader en vaders, komen we al tot de rechtmatige conclusie, dat Gertrudis minstens een twintig jaar ouder was dan Dirk, en deze was er al 28 toen zij huwden.
58
Dood van zijn echtgenote. Of moeten we óók nog aannemen, dat Gertrudis al heel spoedig na 1515 is overleden? Definitieve gegevens bestaan er niet over; wél is het zeer opmerkelijk, dat in 1525 Dirk vermeld staat als tegenwoordig zijnde met zijn moeder (Gertrudis wordt niet genoemd) bij het opmaken van zijn huwelijksvoorwaarden van zijn zus Elburga met Dirk van Wylich, heer van Dietforst en erfhofmeester van Kleef. 1) Is dit een indicatie, dat Gertrudis toen althans reeds ter ziele was? Hoe dan ook, zij was zeker vóór 1530 overleden, want in dat jaar vinden we Dirk als hertrouwd. Alyt van Harf zijn 2 de vrouw. Op 10 maart 1530 werd hij namelijk beleend met Oudegein als “voogd en momber van Alyt van Harff, zijn huisvrouw, ten haren behoeve”. 2) Deze 2 de echtgenote van Dirk V Van Den Boetzelaer was de dochter van Godert van Harf en van Anna van Renesse van Rhijnauwen; bij haar huwelijk had zij de titel van “Vrouwe van Oudegein”. 3) 3 kinderen uit dit 2de huwelijk. Uit het magescheid (erfdelingsverdrag) van 1541 4) blijkt, dat uit deze tweede echtverbintenis drie kinderen geboren zijn, namelijk Johan, Gertruid en Cornelis. Weer uitbreiding van bezit. Behalve uitbreiding van zijn gezin, verwierf Dirk ook uitbreiding van bezit. Ja, alwéér! In 1531, na de dood van zijn eerste schoonmoeder, kwamen goederen in het land van Wassenberg aan hem, waarAlverda de usufruct van had gehouden. 5) Terecht kan Dirk Van Den Boetzelaer gehouden worden voor een man, die rijk was aan aardse goederen, rijk in macht, rijk in aanzien, rijk aan levenservaring. Maar het voornaamste is, dat hij zijn karakter had gestaald en uitgegroeid was tot een vest en vrome Diederich, 1) Dr. Schouten: Die Stadt Cleve, pg. 136 – 138. 2) Leenregister Keyzer Karel, tussen folio 37/45 (Ridderhofsteden). 3) Oudegein: een ridderhofstee, herhaalde malen herbouwd, tussen Jutfaas en IJselstein gelegen. De buurt “Gein” onder Eiteren werd in 1217 door bisschop Otto van Lippe tot een bijzondere kerspel, en in 1294 tot stad verheven door Johan van Sierck; als stad een belangrijk handelspunt; in 1423 werd daar een nonnenklooster gesticht; is veel geteisterd door oorlogsrampen, onder andere in 1225, 1333 en 1702 (door de Hollanders), vooral echter tijdens de Spaanse Beroerten. 4) Boetzelaer Archief: De Tombe, pg. 16. 5) Verslag Rijksarchief Limburg, 1910.
-80Heer op Aldenghoor 8 oktober 1535. zoals de heer van Horne getuigt, toen Dirk Van Den Boetzelaer eindelijk op 8 oktober 1535 leenman werd van de rijke bruidsschatgoederen van zijn eerste vrouw, Gertrudis; leenman van Aldenghoor en zijn appendenten te Haelen, Nunhem, Neer, Horn, enz.
Die titel kan hem niet betwist worden. Dirk V Van Den Boetzelaer, voortaan Dirk I Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor genoemd, heeft als nieuwe heer van Aldenghoor al dadelijk ….. een aanval te verduren, al is de aanvaller niet te formidabel! Het offensief wordt ingezet door ….. de historicus Des Tombe die namelijk beweert (l.c., pg. 16), dat Dirk de titel “Heer van Aldenghoor” eigenlijk niet toekomt. Hij schrijft: Toen Dirk dit leen verhief, als een lijftocht, was zijn echtgenote reeds overleden en was dus feitelijk niet hij, maar zijn zoon heer van Aldenghoor, al genoot ook hij de vruchten ervan. Het verweer is eenvoudig: Des Tombe heeft de verheffingsbrief van 8 oktober 1535 verkeerd gelezen. Daar staat: Unde heeft ….. untfengen voor hem selven als voor syn tocht, unde voor … synen altsten soen. Zeker, dat Dirk’s zoon heer op Aldenghoor 59
zou zijn, als deze meerderjarig werd, ligt voor de hand; dat was hij echter nog niet. Hij zou het worden in het jaar er na. In 1536 dus zou de jonge Dirk de titel kunnen gaan voeren; tot dan toe had de vader de titel, ook rechtens. De heer van Horn heeft echter in 1535 de verheffingsacte zó geformuleerd, dat in het volgend jaar geen nieuw verhef noodzakelijk was, als een vriendelijke geste voor de lang uit zijn rechten verdrongen Van Den Boetzelaers. Dat is mijns inziens de juiste interpretatie van de bewoording van de oktoberoorkonde. Heeft de graaf soms ook bedoeld om de jonge Dirk een vingerwijzing te geven? Om hen namelijk te suggereren, dat het minstens passend was, dat hij ook na zijn meerderjarig worden de titel aan zijn grote vader zou laten? In feite is dat in alle geval geschied, want bij de belening van de jonge Dirk op 7 mei 1547, door de nieuwe heer van Horn, lezen we, dat hij wordt beleend met de goederen dair Diederich, Herr van den Boetzeler – derer seele Gott genedich – tot diesen dage lehnman aff gewesen is. 1) Het is trouwens ook zeer begrijpelijk, dat de jonge Dirk zijn machtige vader, die hoog in aanzien stond in het hele graafschap, de titel heeft laten behouden, vooral na de moeilijke jaren, die Aldenghoor en Haelen hadden doorgeworsteld; vooral ook dunkt mij, omdat hij mogelijk godsdienstige moeilijkheden voorzag voor deze streek. 1) Zier hierna pg.
-81Dan zeker heeft Dirk – zelf een buitengewoon edelmoedig, ridderlijk en vurig katholiek, zoals we laten zullen aantonen – Aldenghoor en Haelen liever aan zijn veste und vrome vader gelaten. Dirk I ’s adres aan de gravin-weduwe van Horn 1545. Tot godsdienste strijd is het gedurende de laatste levensjaren van Dirk I nog niet gekomen in zijn domein. Wel bleek het noodzakelijk om in de bres te springen voor de rechten van de Ridderschap in het graafschap Horn; zijn optreden in de kwestie is beslist veelzeggend. De moeilijkheid werd veroorzaakt door ….. een vrouw, zij het dan ook een Edele ind Waelgeboeren Gnedige leve Frauwe, namelijk Anna van Egmond, gravin-weduwe van Horn. 1) De gravin had een verbod uitgevaardigd om myt hals ind hoerne wyntloepe te jaegen ind oick vloch-wildtbraedt te schete, dat is: om met geweer en jachthoren te jagen op wild, dat in de wind loopt, en ook om gevogelte te schieten. Protest van de Ridderschap volgde prompt; na gezamenlijk beraad besloten de Ridders van het gehele graafschap, om de heer van Aldenghoor de protestnota te laten opstellen: wel een bewijs, dat Dirk I hoog in aanzien was. Dirks adres aan de gravin-weduwe, gedateerd St. Catrynendag ( = 30 april) 1545, komt met kracht op tegen het verbod, in naam van de Hornse Ridderschap. Het vertoog is gebaseerd op voornamelijk vier argumenten: 1) de adel in andere graafschappen mogen het wel; 2) het verbod schendt hun eigen oude vrijheden en gebruiken; 3) zij hebben pas woensdags voor Allerheiligen een bede van de gravin ingewilligd; 4) de gravin heeft destijds beloofd hun oude herkomen, vrijheden en gebruiken te handhaven.
60
Bevredigend was het geschrift zeker voor de Ridders, want de argumentatie is pakkend en logisch, daarbij ook dringend; en ….. het zesvoudig aanhalen van “onze rechten worden geschonden” en het zesvoudige beroep op hun eigen rechten klinkt zelfs uitdagend. 1) Het Huis van de Van Hornes was in het jaar 1540-1541 uitgestorven met graaf Jan van Horne, die als broer van de kinderloze Jacob III, overleden in 1531 (zie pg. 59), beleend was met het graafschap sedert 1531, doch óók kinderloos stierf. Zijn echtgenote, Anna van Egmond (vroeger getrouwd geweest met Joseph de Montmorency) trad toen tijdelijk op als landsvrouwe.
-82Of de gravin-weduwe er gunstig door gestemd werd, en wat zij gedacht heeft van de overigens uiterst beleefde en van onderdanigheid getuigende schrijver, vermeld de geschiedenis niet, doch ….. laat zich gissen! De tekst uit het Aldenghoor Archief. De volledige tekst van het protest, zoals het Aldenghoor Archief dat bevat, laten we volgen. Edele ind Waelgeboeren Ghnedige leve Frauwe. Unsse underdenige, schuldige ind gentz guitwillige deinst sy U(w) G(nedige) tho voerens bereitt. Gnedige leve Frauwe. So U.G. myt hals ind hoerne wyntloeps te jaegen, ind oick Vloch-wildbraedt to schetē, uvtgescheiden op malx erfftael, in aeffbruck unsser lofflicher waelhergebrachter alder vryheit, ind sonder erkentenyss gebuerlix rechtener - durch ungegrunte aenbrenge - , in U.G. land hebben verbeten lathen, des wyr unss geinssyns tot U.G. versien hedden; so in allen bygeleen Fursten - ind Herrenlanden, ind insonderheit daer de graeffschap van Hoernet tho Leyn gande is, den aedell thogelaeten wyrt myt hals ind hoerne wyntloeps tho moegen jaegen, weir nu saeck dat – selve ind unsse alde lofflich vryheit ind gebruick, daermitt der Adell vur dem gemeynnen huysman gevryt syn soll, thorecht ind mit waerheit U.G. aenbracht weit worden. U.G. ass eyn lofliche Graeffin, solde in aufbruck der vors. Unser alder vryhei tind gebruick datselve gebst ungern hebben geschien laetnen; sunderlicken in aensien doe U.G. de bedestuyr van den Leinluiden op Wondag vor Allerhilghen, ge. Tho Horern un der Borch, gunstigen thogelathen weerdt. Dat U.G. to(en) denselven maell oick den leinluiden thogesacht hebben, unss by den -83vurss. Alden herkomen, gebruick ind vryheiten guetlicken tho halden. Wae dan U. uyt verss. orsaecken voege, hebben datselve gebot durch die verderffliche aenbrengers in wyerckunge tho brengen, off unse by unsser aedelicker vryheit ind gebruick tho hanthaeffen, wyllen U.G. guitelicken bedencken, so dat zelve gebot - uns bedunckens – U.G. kuycken doch wenich meyr dan van alders, profiteren solde. Dem nae in unsse underdenige deinsticke bede: U.G. wyllen uns vermoege U.G. tho seggen, by der vorbenoemder unsser alder waelhergebrachter vryheit ind gebruick guetlich hanthaeffen; So wyr uns des, in aller genaden, genslicken vertroesten tot U.G. Got waelfaerende – by eynere guetlicker wederbeschreven antwort, uns by brengen tho werden – tho langen tyden, gespaeren moet.
61
U.G. underdenige ind gantz guetwillige gemein Ritterschap, Leinluide der Graefschp van Hoerne. Testament en dood. Het indienen van dit protest-geschrift is de laatste handeling van Dirk I Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor, welke vermeld staat. Het volgend jaar is hij overleden. Zijn testament was reeds lang te voren opgemaakt: al in 1541. De bepalingen van dat magescheid hielden in, dat: 1) Dirk (uit het 1ste huwelijk) de Boetzelaer kreeg en het erfschenkersschap in Kleef; 2) Johan Ter Hölen zou hebben; 3) Ieder van de dochters 3.000 gulden bruidschat ontvangen; 4) Zijn (tweede) vrouw getocht wordt. Magescheidvrienden hierbij waren: Dirk van Wylich, heer van Dietforst (zwager); Peter van Bocholt, abt in Gladbach; Herman van Wachtendonck; Hendrik Boers, genaamd Glysleger, kanselier van Kleef; Johan Schenck, hun lieve oom en neve+ en Gerlich van Rijswijck, richter te Alden-Calcar. 1) De kinderen uit het 2 de huwelijk hadden geen aandeel in wat overbleef; in het land van Horn. Aldenghoor en appendenten kwamen rechtens alle aan de enig wettige erfgenaam: Dirk II. Begraven bij Boetzelaer (1546). Overleden op 26 februari 1546, werd Dirk I Van Den Boetzelaer d´Aldenghoor begraven te Appeldorn bij het stamslot De Boetzelaer, ten zuidoosten van Gelder. 1) Boetzelaer Archief.
-842) Dirk II Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor (1547 – 1573) Dirk II (1547 – 1573). Zijn lenen. De enige zoon van Dirk I en van Gertrudis van Ghoor d’Aldengoor, sedert 1541 heer Van Den Boetzelaer, heer van de Kleefse lenen en erfschenker van de hertog van Kleef, trad na de dood van zijn vader in zijn eigen rechten en in zijn vaders lenen; uitgezonderd voor de heerlijkheden Ter Mölen (dat in 1541 aan zijn halfbroer Johan was toebedeeld) en Oudegein (dat zijn stiefmoeder behield). De officiële belening met de Hornse lenen, met Aldenghoor en nevenbezittingen dus, vond een jaar later plaats, op 7 mei 1547, door de nieuwe graaf van Horn Philips de Montmorency; de officiële belening met de Kleefse rechten, met het stamslot namelijk en het erfschenkersschap, volgde in 1548. 1) In hetzelfde jaar 1548 werd hij, evenals zijn vader, begiftigd met het ambt van landdrost van Kleef. 2) In 1550 tenslotte verkreeg Dirk II ook nog de belening met Den Hoff Ter Smitten, ten Zutphense leenrechte, en met twee lenen, die hij van Willem van Sculenborch had aangekocht. 3) Hij evenaarde dus zijn vader in ambten en bezit.
62
Verhefacte van 7 mei 1547. Van de belening met Aldenghoor en appendenten treffen we weer een oorkonde aan in het Aldenghoor Archief. Wir, Philips van Montmorenzy, Greve tho Hornes; Heer tho Weert, Althena, Cortessen, Bocholt ende Bruegel; Erffvoigt des lants van Thoren ende Neeritter, doin kont ende bekennen mitz dies – allermennichlhen, dat vur ons, unssen Stathelder – ter tyt Leonart van Lair – ende unssen lehnmannen Johan van Baexem en Reyner van Nuenhem, vort mehr anderen, kommen und erschenen ist den ehrenfeste ende frome Dederich, Heer tzo dem Boetzelaer, Erfschenk des Furstenthums Cleve; ende hefft aen ons upgehalden, ontfangende – vur hem und synes lyves erven – vier pundige lehnen, dair Diederich Heere von dem Boetzelaer – derer Seele God genedich – tot diesen 1) Boetzelaer Archief. 2) M.S. Van Spaen. 3) Boetzelaer Archief.
-85dage lehnman aff geweist is; nemelich: 1) dat huys ende hoff tho Overhaelen, geheiten Aldenghoor mit alle seyne rechten en thobehoren; 2) den hoff Ter Beeten; 3) den Hoff Hoensschen; 4) und den hoiff up Rutichhoven. So hebben wir den gedachten Heer van den Boetzelaer mit deesen vier lehnen, overmits Stathelder und Lehnmannen, doin belehnen nach rechter und gewoinheit unser Graffschap Hornes; vurbehalt ons und jederman syns recht. Ende heefft ons behoirliche hulde ende eidt gedaan, als ein man van lehn gebuert tho doin. Gegeven den sevenden dag May 1547. 1) P.S. Noot aangaande Philips de Montmorency Het geslacht De Montmorency van Horn en Philips de Montmorency. De in de voorgaande genoemde graaf van Horn, is dezelfde persoon, die wij uit onze Vaderlandse Geschiedenis kennen als de graaf van Hoorn; gewoonlijk wordt hij daar in één adem genoemd met Lamoraal, graaf van Egmond. Egmond en Hoorn op 5 juli 1568 onthoofd op het schavot te Brussel, als slachtoffers van Alva’s dwingelandij: zo leerden we vroeger! Inderdaad is Philips de Montmorency één van de voorvechters geweest voor onze vrijheid en onafhankelijkheid. Hij was de eerste van zijn geslacht, die de grafelijke waardigheid in Horn bekleedde. Hoe zijn geslacht in Horn terecht kwam? Dat zit zo: De familie van de Van Hornes – die vanaf de 12 de eeuw tot 1450 de hertogelijke, en sedert 1450 de grafelijke titel voerde in het land van Horne – had als laatste mannelijke telg Jan van Horn, beleend in 1531. Deze heer was gehuwd met Anna van Egmond, die de weduwe was van Joseph de Montmorency. Daar hij geheel kinderloos was, schonk Jan van Horn op 28 november 1540 bij testament het graafschap Horn aan de zoon van Anna van Egfmond uit haar eerste huwelijk; aan zijn stiefzoon dus. 1) In 1548 werd een tweede, eensluidend stuk opgemaakt, waaronder staat: Exhibitur in probatione van het 1° en 2° artikul; per copie 18 Juni 1605. Aldenghoor Archief.
63
-86Deze nu was de reeds vermeld Philips de Montmorency; de echtgenoot van Walburga van Nieuwenaer, die later ook in deze streek berucht werd als sterke bevorderaarster van het Protestantisme. Toen Jan van Horne kort na het opmaken van zijn testament stierf (eind 1540 of begin 1541), trad echter eerst Anna van Egmond op als gravin-weduwe; zoals wij reeds zagen in verband met de protestnota van Dirk I Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor (pg. 81) gedateerd 30 april 1545. Pas ná die datum schijnt onze Philips de Montmorency het bestuur over het Hornse graafschap van zijn moeder te hebben overgenomen. NN ______________________│_____________________ │ │ (schoon? -) zoon Jacob I Vincent graaf van Horn tot 1466 graaf van Meurs │ graaf van Horn 1487 – 1492 __________│______________ ____________________________ │ │ │ Jacob II Jan van Horn Frederik graaf van Horn ex-provoost van Luik graaf van Meurs overleden 1531 graaf van Horn 1531 – 1540/1541 │ kinderloos eerder │ Anna van Egmond …Joseph de Montmorency __________ │ Margaretha │ gehuwd met Willem │ graaf van Werde │ 1492 - ?: graaf van Horn ________│_________ Philips de Montmorency overleden 5 juli 1568 graaf van Horn 1546 – 1569 Walburga van Nieuwenaer -87Zijn gezin. Maar keren we terug tot Dirk II. Mocht hij zich verheugen in veel en groot aanzien wegens zijn talrijke lenen en ambten, met des te meer reden kon hij zich verheugen over zijn gezin, want zijn vrouw schonk hem twee zoons en vier dochters; een flink kindertal was de trots van deze dóór-en-dóór katholieke ridder van Aldenghoor. Grafzerken in het Kruisherenklooster St. Agatha te Cuyk en St. Agathen delen ons mee, hoe Drk’s ega heette en wie haar ouders waren; daaruit maken we op, dat Dirk huwde met Ermgard (Irmengarda) van Wylich , dochter van Otto, heer van Grubbenvorst en Grondstein, drost van Gennep en Hetter in Kleefsland, en van Elisabeth van Buderich, erfdochter van Grondstein.
64
De namen van de zes kinderen zijn: 1) Dirk, de oudste zoon, later gehuwd met Geertruid van Poll; 2) Zweder, de jongste zoon en opvolger van zijn vader op Aldenghoor; 3) Elisabeth, gehuwd met Dirk Knipping tot Hackfort 1); 4) Gertrud; 5) Hadewich; en 6) Averada, die eerst huwde met Paulus van Assendelft, heer van Besoijen 2) en later hertrouwde met Arnold van Aeswyn. 3) Dirk II als Katholiek. Maar, al interesseren ons de gegevens over het gezin en de macht van Dirk II Van Den Boetzelaer d´Aldenghoor, toch is er nog iets anders, dat onze belangstelling, ja onze waardering en respect voor deze heer in veel hoger mate opwekt. En dat is de schitterende manier, waarop Dirk II zich kweet van zijn plicht als Katholiek edelman. Daarin torent hij hoog uit boven velen van de Limburgse adel uit zijn tijd, daarin staat hij, samen met zijn jongste zoon Zweder, boven al de leden van zijn geslacht zowel vóór als ná hem. We zouden daarom Dirk II ontzettend veel te kort doen, als we niet zouden uitweiden over dit heerlijk thema in zijn leven. En het doet ons goed, als eerste, deze glorievolle bladzijde uit zijn geschiedenis te mogen schrijven. Haelen en Aldenghoor vooral hebben recht op het verhaal van Dirk II´s ridderlijke houding in een allerbelangrijkste zaak op een uiterst moeilijk en kritiek moment. We gaan de feiten laten spreken, en komen daarbij het eerst terecht in het jaar 1560. 1) M.S. Van Spaen 2) Hadewich en Averade en haar eerste man worden onder andere genoemd in en Acte van Notaris St. van Schadenbroeck te Utrecht, gedateerd 11 maart 1630, in connectie met hun hypotheek op De Boetzelaer, waarvan 8 oktober 1591 rente betaald wordt. 3) Alverada en haar tweede echtegnoote vinden we vermeld in een Acte bij Notaris van Brecht, eveneens te Utrecht, gedateerd 20 juli 1624. Beiden zijn begraven te Breukelen+ Alverada overleed op 10 mei 1622 en Arnold op 12 december 1621, 69 jaar en 6 maanden oud.
-87(Los verhaal) Dirk II en de strijd om het behoud van het katholieke geloof Een afvallig Doninicaan in Haelen ! 1560. Uit dat jaar bereikt ons ineens het ontstellende bericht, dat een poging wordt gedaan om de parochianen van Haelen voor het Protestantisme te winnen, en dat gaat nog wel uit van een afvallige priester. In het boek van Bax Het Protestantisme in het bisdom Luik 1) lezen we namelijk het volgende: Van onze bisschop (Robert van Berghen, bisschop van 1557 – 1564) ontvangt de gravin, in 1560 een brief, (zonder datum), waarin Haar wordt medegedeeld, dat een afvallige predikheer zich te Haelen binnen het graafschap ophoudt en aan het herderlijk werk in de parochie zelfs deelneemt. De bisschop, hevig verontrust over deze gebeurtenis, geeft in krachtige termen uiting van zijn ontsteltenis. Hij noemt het Une chose fort scandaleuse, dont l’exemple dissimulé porait provoquer d’autres, que ne puis souffrir ou endurer. (Een zeer ergeniswekkende zaak, wat wel eens zou kunnen leiden tot andere dergelijke pogingen, en dat kan en mag hij niet toelaten en laten voortduren.) Het slechte voorbeeld, in Haelen gesteld door die ex-Doninicaan, mag daarom beslist niet over het hoofd gezien worden.)
65
Als logische conclusie dringt de bisschop er dan ook op aan, die nieuwgezinde pater te doen arresteren en over te leveren aan de drossaard van Stockheim. Dit was in april 1560. Maar waarom schreef de bisschop aan de gravin, de hervormingsgezinde en later zelfs fel Calviniste, Walburga van Nieuwenaer? Waarom niet rechtsstreeks aan de graaf, Philips de Montmorency zelf? Het antwoord is, dat Philips zich toen juist in Spanje bevond. 2) In de omstandigheden was zijn afwezigheid allesbehalve prettig voor de bisschop. Of de arrestatie en uitlevering werkelijk plaats vond door deze gravin, weet ook Bax niet te melden. Dirk II verdrijft hem. Maar ….. toch raakte Haelen het lastig en gevaarlijk sujet van een ex-Doninicaan kwijt, en de man, die hiervoor zorgde was de heer van Aldenghoor, Dirk II Van Den Boetzelaer; hij verbande de wolf in schaapsklederen uit zijn domein en redde aldus Haelen uit een groot geestelijk gevaar. 1) Nijhoff, Den haag, 1941; dl. II (1557 / 1612 ) pg. 41. 2) Camille Tihon in zijn La principauté et de diocèse de Liège sous Robert de Berghes acht het waarschijnlijk, dat de gravin van Horn de brief in april 1560 ontving, toen haar man, Philips de Montmorency zich in Spanje bevond. (Ook aangehaald door Bax in een voetnoot.)
-89Dirk II en de Calvinistische Reformatie. In de jaren, die volgden, moest Dirk II als heer van Aldenghoor nog scherper stelling kiezen ter verdediging van het zielenheil van zijn onderdanen. Hij stond echter sterk als een rots; ja, het vechtersbloed van de Van Den Boezelaers schijnt hem toen juist voortgestuwd te hebben als nooit te voren, tegen alle moeilijkheden in. En die waren er veelvuldig! Immers, in de jaren rond 1560 was heimelijk het Calvinisme de Nederlanden binnengedrongen vanuit Frankrijk, of hier gebracht door Nederlanders, die te Genève gestudeerd hadden. Daar vele stadhouders en stadsbesturen de plakkaten tegen de felle Calvinistische predikanten niet toepasten, werden de laatsten met de dag brutaler. Daarbij kwam nog, dat de politieke strijd tegen Spanje (Philips II) de godsdienststrijd van de Calvinisten bevorderde. Vooral leden van de lage adel, waaronder verschillende Limburgse heren, werkten indirect mee aan het drijven van de reformatoren. Één van de naaste adellijke buren van Dirk II van Aldenghoor behoorde ook tot die klasse, namelijk Alard van Ghoor uit Neer. Tot overmaat van ramp ontpopte de gravin van Horn, Walburga van Nieuwenaer, zich ook als een felle Calvinste; moeder van Philips de Montmorency, Anna van Egmond, was eveneens niet afkerig van de nieuwe richting. Zo werd in het jaar 1566 ook het graafschap Horn het toneel van Calvinistische woelingen, die hier ook tot de beruchte Beeldenstorm leidde, onder andere te Weert. Het begon steeds benauwender te worden rond Aldenghoor: aanslagen op de kerk te Meijel en Nederweert, onder persoonlijke leiding van de gravin! ; in september het openlijk optreden van de Calvinisten en een Beeldenstorm te Roermond; tenslotte (voor Dirk II een klap in het gezicht en één van zijn meest bittere levenservaringen) ontrouw aan het katholieke Geloof en aan de katholieke zaak binnen de boezem van zijn eigen huisgezin: de oudste zoon Dirk werd een vriend van de godsdienstrevolutie! Toch vocht Dirk II zich door alles heen: hij liet zich niet intimideren door zijn Calvinistische omgeving, maar hij bleef trouw als een waar ridder; brak volkomen met Alard van Ghoor, die openlijk de zogenaamde “hervorming” liet preken in Meijel; sloot tenslotte, zijn ontrouwe zoon uit van opvolging te Haelen en op Aldenghoor.
66
Zo dan – mogen we gerust zeggen – is het mede aan de trouw van Dirk II te danken, dat in Haelen en omliggende plaatsen, in zijn domein, de “hervorming” zich niet heeft kunnen gelden. -90Dirk II en het katholieke wereldgebeuren. Het pleit voor Dirk II’s katholiciteit, dat zijn belangstelling en offervaardigheid ook uitging naar het katholieke wereldgebeuren. Juist daarom is, als illustratie van deze bewering, de oorkonde uit het jaar 1567, in het Aldenghoor Archief, zo interessant. We treffen daar, een jaar na het bewogen 1566, namelijk een brief aan, in hoogsteigen persoon door Philips de Montmorency geschreven aan Dirk Van Den Boetzelaer van Aldenghoor. De voorvechter van onze onafhankelijkheid, die toen ook Admiraal der Nederlanden was, spreekt in dat geschrift als graaf van Horn zijn leenman aan over een “Turckenhilff”: een geldelijke bijdrage tot de ondersteuning van de oorlog tegen de Turken. Het gehele Heilige Roomse Rijk - waaronder Horn hoorde via Luik - had deze bede ingewilligd; niemand, geestelijke noch wereldlijke, was ontheven van de bijdrage, die berkend was tegen één gulden per elke honderd gulden vermogen. Wat het meeste treft in de grafelijke brief – waarschijnlijk het laatst bestaande bericht van de ongelukkige Philips! – is de bewoording; Philips de Montmorency geeft aan deze – toch officiële brief - zulk een persoonlijk karakter, dat men wel móet concluderen, dat Dirk II op zeer vriendschappelijke voet stond met zijn leenheer; en – dit is hier het voornaamste – dat Philips het er voor hield, dat de heer van Aldenghoor als een goed katholiek ook gaarne en met blijdschap zijn bijdrage gaf om de voortzetting van de oorlog tegen de Turken te helpen vergemakkelijken. Daarom loont het de moeite de tekst uit het Aldenghoor Archief te kopiëren. Hier volgt dan de zogenaamde “Turkenbrief”. De “Turkenbrief” van 22 april 1567 Unsern freundlichen Gruszn zuvor. Edler, besunder-güther Freund und Getreuwer. Nach dem Ir unzueiffel gutwissen tragen welcher maissen im vorgangnen 66 Jar ein Truckenhilff bewillibht, dar innen niemandt geistlichs und weltlischs stands van einigen underherlichkeiten, lehnen odr. Sunst anderen gutheren, so in einichs oberhern oder sunst anderen 1) des Romschen heilihen Reichs stands, Lant und Gebite gelegen sindt, ord. Empfangen werden – eximirt sein soll; unde dann die gewonliche anschlege vore in hundert gulden guts werth - es sei am gereiden odr.erbschafft – ein gulden belaufen. 1) Bij Des Tombe, die deze oorkonde ook geeft (l.c. pg. 29, Bijlage I) zijn de woorden gut-heren, so …… anderen uitgevallen!
-91So ist unser freundlich gesinnen, das Ir solchs steur, nae gewisser gelegenheid unnd wirden euer underherrlichkeit lehn odr, sunst andere eurer Guther – gereit odr. Ungreit – in meine Graffschaft Horn gelegen, inwendig ’s monats frist nach uberantwortung dieszer schreiben, in henden meines gegenwertigen Drossaerts von Horn oder desselben stadthelder auff unnsen Hauss Horn, crafft des heilgen Reichs abscheit, gewesslich lievert. Unnd willet euch, dem wir freundlich zu willfaren erbieten, hieran nicht hindern lassen, wie wir unns des gentzlich zu euch versehen. Geben zu Weert, den XXII Arilis Ao. 1567.
67
(handtekening) Philips von Montmorency, Graff zu Horn; Fryherr zu Nyvell; Herr zu Weerdt, Althena & Cortessem; Ritter von dem Orden des gulden flies; admirall der Nederlanden. Enkele maanden na de “Turkenbrief” was Dirk’s leenheer de gevangene van ….. Alva (9 september 1567) en werd bijna een jaar nadien onthoofd (5 juli 1568) in verband met de opstand en een eerste inval van Willem van Oranje in de Nederlanden. De Prins poogde – tevergeefs – vaste voet te krijgen in Luik in oktober; wat wél lukte, was het vergrijp van zijn tuchtloze troepen aan katholieke kerken! Dit laatste moet Dirk II ongetwijfeld ontsteld hebben; maar de storm luwde, Goddank, spoedig: in oktober nog moest de Prins zijn leger ontbinden. Erger werd het in 1572, toen Limburg volop zijn deel kreeg in de oorlogsellende; het toneel van de strijd kwam vervaarlijk dicht bij Haelen! De Prins van Oranje had zijn hoofdkwartier gevestigd op kasteel Hillenraedt te Swalmen en leidde van daaruit verschillende bestormingen op Roermond, dat na een heldhaftige verdediging moest capituleren bij de vijfde aanval (5 juni 1572). Wat Roermond toen meemaakte, was vreselijk! Dee Geuzenbenden vierden hun godsdiensthaat, hebzucht en moordlust bot, vooral ten opzichte van de priesters (de 23 HH. Martelaren van Roermond); daartoe nog aangespoord door de predikanten, die het leger vergezelden. Het Calvinistische gevaar stond weer voor de deur (er achter waren aan deze zijde van de Maas al vele geestverwanten!), maar ….. het vond Dirk, heer van Aldenghoor paraat! Wat hij hoorde over de gruwelen, moet hem wel overtuigd hebbe, evenals zijn onderdanen, van de algehele juistheid van het katholiek offensief, dat hij in 1560 inzette. Zijn dood 1573. Laten we hier volstaan, wat het leven van Dirk II betreft. Trouwens over Dirk’s laatste jaren is weinig opgetekend. Hij stierf in 1573 (zijn vrouw elf jaar later) in de ouderdom van 58 jaar. Uitstekend had hij zich gekweten van zijn plicht als katholiek; het goede in de familietraditie had hij hoog gehouden. En Aldenghoor heeft hij eer aangedaan. Zweder (1574 – 1606). 3) Zweder Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor (1574 – 1606) Een alleszins waardige opvolger kreeg Dirk II in zijn jongste zoon Zweder. De oudste zoon werd immers op verlangen van zijn katholiek strijdvaardige vader uit diens katholiek domein uitgesloten. Erfdeling. Uit Haelen verwijderd door naar de Kleefse bezittigen te zijn verwezen, moest de jonge Dirk aan zijn broer Zweder Aldenghoor met alle appendenten overlaten. Deze regeling werd definitief vastgelegd, in tegenwoordigheid van de moeder, door het magescheid van 1574. Hierbij dan erfde Dirk het stamslot De Boetzelaer, het erfschenkerschap van Kleef en de hof Ter Smitten; Zweder (ook wel Assuerus genoemd) kreeg Aldenghoor. Na de dood van hun moeder, in 1584, werd dit nogmaals bevestigd. 1) Vermindering van de macht voor Aldenghoor’s heer. Hierdoor werd De Boetzelaer en Aldenghoor, en wel voorgoed, gescheiden; dus werd de macht van Haelen’s kasteelheer veel geringer, dan die van zijn vader en grootvader. De
68
Haelense tak van de Van Den Boetzelaers zou spoedig om nog andere en grondiger redenen van zijn verdere familie gescheiden worden; óók voorgoed. Die vermindering van aanzien, door de afscheiding van de Kleefse waardigheden en bezittingen, behoeft Aldenghoor niet te betreuren. Integendeel!; temeer omdat Haelen’s kasteel nu een heer vestigde, even edel, nobel en groots als Dirk II; een heer die Aldenghoor’s erkentelijkheid ten volle verdient; een heer, die het duizend maal beter “deed”, dan Dirk’s oudste zoon gedaan kon hebben. Ja, in onze ogen is Zweder Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor in alle opzichten ver boven zijn oudere broer verheven. - Dirk, aangetrokken door de rijke bezittingen van zijn echtgenote Geertruid van Poll, erfdochter van Leeuwen in de Betuwe, heeft spoedig de eeuwenoude Kleefse bezittingen in de steek gelaten en zich gevestigd in Holland; Zweder daarentegen hield de familietraditie in het land van Horn hoog. - Dirk ging, zoals zijn vader al had voorzien, daar in Holland officieel tot het Protestantisme over, (nog wel uit gunstbejag!) en werd zelfs leider van de “hervormings”beweging in Noord-Nederland, zeker om als zodanig in staatsambten benoemd te worden; Zweder echter bleef het katholieke geloof trouw, zijn gehéle langzaam aan ketters wordende familie ten spijt. - Dirk werd opstandeling tegen zijn wettige heer, doch Zweder bleef zijn wereldlijke opperheer getrouw. Zijn moeilijkheden. Zijn karaktervastheid staat Zweder inderdaad hoog te prijzen. Hij heeft gelegenheid genoeg gehad om daar blijk van te geven; en onder moeilijke omstandigheden! Het was geen benijdenswaardige tijd voor Zweder om heer op Aldenghoor te zijn; daar was de politiekgodsdienstige strijd tegen Spanje de reden van! 1) M.S. Van Spaen.
-93De 80-jarige oorlog in het Limburgse. Eigenlijk had de strijd van de Nederlandse Gewesten tegen Spanje Zweder’s rust op Aldenghoor niet mogen storen, want het gehele graafschap Horn was, als onderdeel van Luik, keizerlijk land! Doch de grilligheid van de toenmalige staatkundige grenzen in deze streken maakte, dat in werkelijkheid het Hornse land bijna geheel omsloten was door staten en staatjes, die wél in de strijd waren betrokken. Zo kwam opnieuw het spook van de oorlog het graafschap Horn benauwen. Bekend zijn bijvoorbeeld de krijgsoperaties van Alexander Farnese, de hertog van Parma. In 1577 begon hij zijn militaire actie in de Maaslanden vanuit een kamp boven Echt. Vandaar trok hij noordwaarts, overschreed de Roer, viel Roermond aan en stak bij Beesel de Maas over; dat was dus een 5 km ten noorden van Haelen! Vervolgens rukte hij op naar Weert (wat ook ingenomen werd); maar in die opmars moet Parma wel vlak langs of zelfs dóór Haelen gekomen zijn! Van staatkundige grenzen trok men zich weinig aan – het kon hier ook haast niet anders – en de keizer zou er trouwens weinig tegen hebben kunnen doen, áls die inderdaad zich had kunnen bekommeren om deze verre uithoek van het Rijk; daarbij hij was óók een Habsburger! Later verontrustte Parma ook de Staatse bezettingen van Gelder, Wachtendonck en Venlo (dat stand hield tot 1586!). Ook Roermond had nieuwe aanvallen te doorstaan. Is het te verwonderen, dat – zelfs tot aan de kalmere periode van het Twaalfjarig Bestand – rondtrekkende krijgsbenden deze streken veel te lijden gaven? Haelen en Aldenghoor’s aandeel in de oorlogsellende.
69
Ook Haelen en Aldenghoor kregen veel te verduren. Het spreekt haast vanzelf! Het krijgsvolk toch was belust op het innemen van versterkte huizen, om een wijkplaats te hebben tegen de aanvallen van de verbitterde en getergde bevolking, en ….. men vond er meestal veel buit! In alle archieven vindt men inderdaad aantekeningen van het in veiligheid brengen van kisten, kasten, sieraden en kleinodiën op den adelicken huyse. Alleen om die rendenen al zullen de rondzwervende benden ook Aldenghoor niet met rust hebben kunnen laten. Daarbij komt nog, als het Staatse soldaten of huurlingen betrof, dat men de “paap” van Aldenghoor, die bovendien aan de Habsburgse kant stond, een nóg begeriger object moest vinden. Tellen we dit alles bijeen, dan zal het wel niemand verwonderen, dat kasteel Aldenghoor veel belegeringen te verduren heeft gehad, waarbij veel schade is aangericht aan het huis en goed van Zweder Van Den Boetzelaer. Welnu, voor de juistheid van deze redenatie hebben we een bewijs ….. uit het Aldenghoor Archief. -94Daar vinden we een document, dat inderdaad een bevestiging inhoudt aangaande de grote schade, welke juist wegens zijn omvang haast alléén door belegering veroorzaakt kan zijn. Zweder’s request van 15698. Het bedoelde charter is Zweder’s Request van 1598, waarin de heer van Aldenghoor uitdrukkelijk zegt, dat zijn leen en huys Aldenghoor vroeger ( en op het volgende woord komt het aan) geruïneerd is geworden. Verder vraagt hij zijn leenheer daarin, om zijn huis te mogen herstellen en geauthoriseerd te worden om een molen te bouwen op de beek, die daar voorbij stroomt. Aantwoord van de heer van Horn. Het antwoord op dit verzoek komt pas in juli 1600. Nogal laat!, maar die andere acte uit het Aldenghoor Archief, gedateerd 1 juli 1600, móet – om zijn inhoud – wel het antwoord zijn. De toenmalige graaf van Horn laat namelijk weten in die brief, dat door den Edlen, lieven, getreuwen Sweder van Boetzelaer ende 1) Aldenghoor is vertoent en dienstlich versocht: dat hij tot sterkungeende verbetering onses lehen van Aldenghoor, leynich aen onsen huyze Hoern, hem willen consenteren by synen huyse op te timmeren etc. een oliemolen op een beekje, dat in de Peel ontspring. Belang van deze twee documenten. Deze twee documenten, die van 1598 en 1600, zijn voor onze bronnen van rijke informatie: 1) Ten eerste verzekeren zij ons, dat de Heer van Horn Zweder Van Den Boetzelaer inderdaad erkende als heer van Aldenghoor. (Dit is van belang, omdat we geen verheffingsacte vinden, waarbij Zweder door zijn leenheer in zijn rechten op het hem toebehorende bezit van zijn vader bevestigd wordt. Wel heeft Zweder hoogstwaarschijnlijk reeds in 1574 na het magescheid van dat jaar Aldenghoor officieel in leen ontvangen, maar de verheffingsacte schijnt verloren geraakt te zijn. Ten gevolge ven bestormingen vanhet kasteel misschien? De acte van 1600 stelt ons echter nu gerust en is voldoende bevestiging van het erfdelingsverdrag tussen Dirk en Zweder.) 2) Ten tweede blijkt uit de aangehaalde stukken, dat reeds vóór 1598 Aldenghoor zeer ernstige schade heeft opgelopen. (Zoals al is opgemerkt, zal die door Zweder gemelde ruïnering van het kasteel op de lijst van de verwoestingen van de 80-jarige oorlog moeten worden gebracht.)
70
1) Moet dit “ende” niet “d’” zijn? Immers De Boetzelaer was toch aan Dirk ten deel gevallen. Of had Zweders broer soms, bij zijn vertrek naar Holland, het familiebezit in Kleef aan Zweder gegeven? Waarschijnlijk is dat helemaal niet, want later blijkt, dat de heren te Haelen, juist om hun vasthouden aan de katholieke godsdienst, in minachting staan bij de overige familie.
-953) Vervolgens valt er uit af te leiden, dat Zweder van plan is Aldenghoor te herstellen. (Hij herbouwde het kasteel echter niet in zijn oude omvang, maar in de trant van het tegenwoordige slot; door de afscheiding van de Kleefse bezittingen in 1574 was deze heer van Aldenghoor ook zeker niet in staat om al te grote herstel- of herbouwkosten te dragen). 4) Het voorgenomen werk zou echter, zo lezen we verder, voor een groot deel bekostigd kunnen worden door een nieuwe bron van inkomsten voor Zweder; de op te richten watermolen. Dat de oprichting van zo’n molen voor de heer van Aldenghoor geen kleine winsten in het vooruitzicht stelde, blijkt wel uit de condities, die de bisschop als heer van Horn maakte. Zelf bezat hij tussen kasteel Horn en het dorp Haelen een windmolen, waar sommige dorpen en ingezetenen van het graafschap genoodzaakt waren te laten malen; daarom vreesde hij schade voor zijn bedrijf van de watermolen, waar Zweder om vroeg. Hij voorzag in deze mogelijke consequentie door bij het verlenen van de vergunning tot oprichting van de molen te Haelen te bedingen, dat Zweder hem 18 malder rogge in goed koren als erfpacht gaf te betalen. Vervolgens – om bij distructie, devolutie, verval of onderganck derselve moelens, of by foute van jaerlige betaeling dieselve te doen verhalen – eist de heer van Horn niet geringe onderpanden; te weten: de watermolen zelf; een hof te Roggel in (het graafschap) Horn gelegen; en een kleine hof, genaamd Rutichoven, even by ons huys tot Hoern gelegen. De molens in het graafschap Horn. Al dit gedelibereer over molens, in de brief van juli 1600, vestigt als vanzelf onze aandacht op de molen in het graafschap. Het is de moeite waard om er nog enkele interessante dingen bij te vertellen. In het jaar 1394, op Onze Lieve Vrouwedag Purificationis (2 februari) gaf Willem VIII (heer van Horn, zijn beekmolen te Overhalen in erfpacht uit aan Hendrik den Molenaar, voor 14 malder rogge ’s jaars. De molenaar werd door de vertegenwoordiger van de heer, de scholtis, beëdigd en zwoer die eed in de toegangsdeur, staande met de ene voet binnen de molen en met de andere er buiten. De beedigde molenaar had het recht van onderzoek en van beslagname, als de onderhorigen van de heer zich onttrokken aan molendwang; dat is, aan de verplichting om hun graan te laten malen op een molen van hun heer. -96Ontduiking van de molendwang werd streng gestraft; en aan de straf ontkwam men niet licht, want ….. waar de geldbuidel van de heer in proces geraakte met de nalatige onderdaan, won de heer zeker het pleit, omdat de laatste de enige rechter was! Ging de betaling van schulden of boeten niet al te snel, dan liet de heer het huis van zijn onderdaan in beslag nemen door het te “peinden” (een huis werd “gepeind”, doordat de justitie de rinck der deur en de heil, het hangijzer van de schoorsteen, aanraakte); de schuldenaar werd dan ook in de “stok” gezet, die ook op Aldenghoor niet ontbrak. 71
Op 10 september 1455 gaf graaf Jacob I, zoon en opvolger van Willem VIII, 6/7de van voornaamde erfpacht ten huwelijk aan zijn nicht Oda, dochter van Reinhard van Haelen, die trouwde met Adam Vogels, Deze kocht op St. Hubertusdag (3 november) 1483 het andere 1/7de van graaf Jacob II, zodat in 1489 Hendrik Vogels, scholtis in Maasland, de gehele erfpacht van de molen over kon nemen. 1) 2) Onze Zweder Van Den Boetzelaer d´Aldenghoor verplaatste deze watermolen na 1 juli 1600 van Overhalen naar Haelen. (De oude molen heeft gestaan tegenover het huis “De Spyker“, waar er nog overblijfselen van te vinden zijn in het water. De verplaatste molen kwam te liggen tegenover het kasteel; werd geheel opnieuw opgetrokken in 1778 en door de laatste baron De Keverberg in 1888 grondig gerestaureerd.) Zweder heeft ook de toenmaals bestaande windmolen verplaatst van de ene berg naar de andere. De eerste berg ligt tegenover het Haeler/Broek naar de kant van Horn (de plaats is nu bouwland, op het kadaster nog de Molenberg geheten, thans bezit van de familie Schreurs van Klein-Melenborg. Er zitten op 1½ meter diepte nog mergelblokken en fundamenten in de grond, al is bij de opgravingen in de jaren 1848, 1849 en 1919 reeds veel weggehaald.) De andere berg ligt, een duizend meter van de eerste verwijderd, tussen de gemeentegronden: is nu begroeid met struiken. De gehele omgeving tekent zich af door een cirkelvorm van stenen, die in de grond zitten. In het begin van de vorige eeuw is deze molen afgebroken en naar Buggenum verplaatst. De genoemde molens, voorheen in het bezit van de heren van Horn, hadden de bemaling van de dorpen Horn, Beegden, Haelen en Buggenum. 2) 1) De familie Vogels, één van de oudste Haelense families, woonde op de Vogelhof, een tweelening goed; deels behorend tot Ghoor en deels tot Horn. In 1757 werd het eigendom van Rudolf Caspar, baron De Keverberg. 2) Naar A.F. van Beurden in Limburgs Jaarboek, 1897, pg. 35; en Slanghen± Bijdragen, dl. II, pg. 211, 241, 254.
-97Zweder’s verdere handelingen, enz. Na al hetgeen we reeds over Zweder gehoord hebben in verband met de 80-jarige oorlog, ruïnering van kasteel, plannen tot heropbouw, activiteit rond de molens in het graafschap enz., willen we toch niet nalaten om ook nog weer te geven, wat Des Tombe over deze telg uit de Boetzelaerfamilie weet te vertellen; 1); alleen arrangeer ik meer volgens tijdsorde. 1582. Van Zweder dan valt verder mede te delen, dat hij “in 1582 een stuk land ruilde met de kerkfabriek ( = het kerkbestuur) van Haelen. Matthias Vogels was toen pastoor en Willem van Elderen, aartsdiaken van Kempenland, stemde in die ruil toe. In mei 1610 werd deze ruil bekrachtigd door de aartsdiaken Hendrik van Reuschenberg, neef van Zweder.”2) Het betrof de “Wedum”, dat is het pastoreel huis van Haelen. 1589. “3 maart 1589 erfde Zweder een hoeve lands in het Sticht Utrecht: de “Gulden Hoeve” bij Werkhoven 3) van Jacob van Zuylen van Nyvelt, 4), zijn neef.”5) ”Jonkheer Sweder Van Den Boetrzelaer krijgt uitstel van 4 maanden, om te verheffen sekere hoeven lants, hem aengekomen by testament 6) van Jonkheer Jacob van Zuylen van Nyvelt, Heer van Hoevelaken”, is de officiële lezing in het Utrechtse Leenregister. 7) 1590 en 1592. In 1590 had zweder een proces met de graaf van Berg 8) en op 22 februari 1592 leende de “Edele, Erntfeste Schweder van den Botzler zu den Aldenghoor” 800 Brabantse guldens van de “erent-tugentsame” Gertruid van Triecht, de weduwe van wijlen Tilman Fronhoven. 1) L.c., pg. 20 en 21.
72
2) Aldenghoor Archief. 3) In een brief van 1126 Weaconde genoemd; in 1480 door Utrechtenaren gebrandschat. 4) Genoemde Jacob was een zoon van Arend van Zuylen van Nyvelt, die gehuwd was met Cornelis Van Den Boetzelaer, Zweder´s tante. In 1568 was Jacob minderjarig; Frederik van Zuylen van Nyvelt was zijn voogd; 3 december 1568 werd hij beleend met Geresteijn, Hoevelaken en de Gulden Hoeve; 27 juli 1582 beschreven in de ridderschap van Utrecht; 1585 (aanwezig op de Gulikse Bruiloft) bij het huwelijk van de hertog van Kleef, (waar ook Zweder´s echtgenote tegenwoordig was); 25 april 1567 (moet zijn 1587) te Düsseldorf vermoord. Hij zou verloofd geweest zijn met Anna, Sweders dochter van Cuylenborch, maar van dit huwelijk is niets gekomen: zie Buchel, E., kasteel Hardenbroeck. 5) Zweder en Jacob waren "neven", in zover zij dezelfde grootvader hadden: Dirk I Van Den Boetzelaer d´Aldenghoor; maar geen volle neven, want Jacob´s moeder, Cornelia, was slechts een halfzuster van Zweder´s vader Dirk II. 6) Volgens Acte bij Notaris Nic. Verduyn te Utrecht, 4 oktober 1617, heeft Jacob van Zuylen van Nyvelt dit testament gepasseerd voor Notaris Hughes te Utrecht, d.d. 31 juli 1583. 7) Leenregister van het Sticht, A.A. fo. 134. 8) M.S. Van Spaen.
-98Adriaan Poeyn of Poin zijn rentmeester, negociëerde deze obligatie tegen 50 Brabantse guldens ad 20 stuver rente en stelde als onderpand alle gerede goederen op de (Ingen)hoff te Melick 1). Dit geschiedde voor schepenen van Melick en Herkenbusch. 2) 1598 en 1600. Uit 1598 dateert, zoals we reeds weten, Zweder’s request voor heropbouw van huis en goed Aldenghoor, waartoe zijn leenheer hem machtigde op 1 juli 1600. Baron De Crassier vermeldt nog, dat Zweder op 21 Maart 1601 Aldenghoor verhief ..... door overlijden van zijn vader Dirk. Is hier misschien kwestie van een tweede belening en verheffing? Wat dan volgt: door overlijden van zijn vader Dirk lijkt mij een grote vergissing. Dirk, de vader van Zweder, was reeds in 1574 overleden!; of méér dan een vergissing? De Crassier zelf zegt immers elders, dat Dirk zeker vóór 1592 door Zweder werd opgevolgd; maar dat was hij misschien vergeten! In alle geval is hij verkeerd ingelicht omtrent het stervensjaar van Zweder’s vader. 1602. In 1602, op 17 mei, overleed de echtgenote van de heer van Aldenghoor: Barbara van Bylandt (of: van den Bilant), dochter van Johan, heer van Spaldorp en dorst van Gennep, en van Christiuna van Wachtendonck. 3) 1606: zijn dood. Zweder zelf stierf in 1606, na eerst nog in hetzelfde jaar verheven te zijn tot baron door de hoogste wereldlijke authoriteit: door zijn alleropperste leenheer, de keizer van het grote Duitse Heilige Roomse Rijk: Rudolf II. 4) Verherffing tot baron. Deze verheffing tot baron vormt een waardig slot aan het leven van Zweder Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor, want hij was een echt ridder; 32 jaar lang een trouw beschermer van zijn onderdanen tegen geweld; een waardig heer van Aldenghoor, het toevluchtsoord voor Haelen; een nobel edelman, die zelf pal stond en zijn onderdanen pal deed staan in trouw aan de katholieke zaak. Zijn kinderen. Uit Zweder’s huwelijk met Brarbara van Bylandt waren twee 5) kinderen geboren: een zoon Dirk, die zijn vader opvolgde als heer van Aldenghoor, een dochter, die Ermgard is genoemd. Beide zijn van grote interesse voor de geschiedenis van Aldenghoor. Deze keer
73
zullen we de dame voor laten gaan; trouwens ook om historische redenen komt Ermgard het eerst aan de beurt. 1) Niet Aldenghoor zelf, zoals Baron de Crassier en het Verslag Rijksarchief 1910, pg. 18-19, willen beweren. 2) Aldenghoor Archief. 3) In het handschrift van Cortenbach (archief van Maastricht) lezen we: “Johan à Byland in Halt, dominus in Spaldorp, x ( = gehuwd met) Christina à Wachtendonck, = (hadden als kind) Barbara, uxor Assueri à Boetzeler in Aldenghoor; ipse obiit 1602 – 17 May”. Zie ook Jaarboek Nederlandse Adel, 1890, pg. 103 – 104. 4) Dus niet: Ferdinand; die regeerde van 1619 – 1637. Rudlof van 1576 – 1612. 5) Volgens De Cassier: drie, wat ik niet kan beamen.
-99Freule Ermgard, Zweder’s dochter. FREULE ERMGARD VAN DEN BOETZELAER, Zweder’s dochter: DE HELDIN VAN ALDENGHOOR Allen in 1624 vermeld. Over Ermgard Van Den Boetzelaer, Zweder’s dochter, staat weinig of niets geboekstaafd in de historische documenten. Het enige, waarover zij ons inlichten omtrent haar, is ….. dat Ermgard inderdaad heeft geleefd; en het enigste bewijs, het enigste absoluut zekere bewijs, dat we daarvoor vonden, was in het M.S. Van Spaen, hetwelk een aantekening bevat over haar ….. dood en begrafenis. Zij overleed te Utrecht, op 21 Februari 1624, en werd 1 Maart d.a.v. begraven te Appeldorn in Kleefsland, bij het stamslot De Boetzelaer, zo heet het daar. Goed, laat dit het enigste gedocumenteerde bericht zijn over Zweder’s dochter; het is tóch van grote waarde. Want, gezien in verband met andere historische gegevens over Aldenghoorin-die-tijd, helpt het ons aan voldoende bewijsgrond om met recht uit te mogen maken en te verzekeren, dat het Ermgard is geweest, die haar naam heeft “vereeuwigd” door een heldhaftige verdediging van Aldenghoor; en dat zij alléén recht kan hebben op de erenaam: “De Heldin van Aldenghoor”. Zie hier, waarop deze bewering berust. 1. Volgens de overlevering is er een freule Van Den Boetzelaer geweest, die door haar heldhaftig gedrag, Aldenghoor van totale ondergang heeft gered; was een freule Van Den Boetzelaer de dappere vrouw, die tijdens een bestorming van Haelen’s kasteel door vreemde krijgsbenden zich zó heldhalftig gedroeg, dat – om harent wil – aan de verwoesting een einde werd gemaakt door tussenkomst van de aanvoerder van de belegeraars. Dat zou de reden zijn, waarom de tegenwoordige toren gespaard is gebleven en alléén niet het lot van de andere drie torens heeft gedeeld tijdens die beruchte, voor Aldenghoor zo fatale nachtelijke aanval. De volksmond heeft sindsdien deze moedige freule Van Den Boetzelaer de “Heldin van Aldenghoor” genoemd. Welnu, mijn overtuiging is, dat het volksverhaal inderdaad op historische gronden is gebaseerd; op de gebeurtenissen namelijk van vóór 1598. -100We kennen immers reeds het request van Zweder Van Den Boetzelaer, Ermgard’s vader, aan zijn leenheer de graaf van Horn (zie pg. 94), waarin hij ons verzekert, dat “het leen en huys Aldenghoor vroeger geruïneerd is geworden”. Dit request van 1598, berustende in het Aldenghoor Archief, kan moeilijk een fictie zijn, temeer omdat een tweede document uit hetzelfde Archief (de óók reeds genoemde brief van 1 juli 1600) Zweder’s klacht bevestigd. We hebben al uiteengezet, dat dit “ruïnering” van het kasteel van Zweder Van Den Boetzelaer
74
d’Aldenghoor wel haast op niets anders kán slaan, dan op de verwoestingen, die werden aangericht bij bestormingen van kastelen en burchten door rondtrekkende krijgsbenden, die deel namen aan de 80-jarige oorlog. Daarbij komt, dat de Annalen van Aldenghoor’s Geschiedenis nergens anders dan in de documenten van 1598 en 1600 spreken van verwoesting en wederopbouw van Aldenghoor. Als nu op een ándere tijd, dan gedurende Zweder’s beheer over Haelen’s burchtslot, wérkelijk een ándere, twééde verwoesting van Aldenghoor zou hebben plaats gehad, zou dan zo’n gewichtig feit onvermeld gebleven zijn in Aldenghoor’s Archief? Wij houden het daarom voor zeker, dat de bestorming en verwoesting, waarvan sprake is in het Volksverhaal, juist is; tevens dat daarmee verwezen wordt naar het laatste kwartaal van de 16de eeuw. 2. Wat hierna het voornaamste is in het Volksverhaal, is het optreden van een freule Van Den Boetzelaer. Welnu: dat is geenszins onwaarschijnlijk! Geschiedenis kent meer manmoedige vrouwen!; laten we volstaan met te wijzen op een tijdgenote van Zweder en Ermgard, Kenau Simons Hasselaar (1526 – 1568/1569), de heldhaftige burgeres van Haarlem tijdens het beleg van die stad in 1573. Dat een freule Van Den Boetzelaer óók heeft deelgenomen aan de strijd tegen bovengenoemde ruïneuze aanval op Aldenghoor, is dus zeer aannemelijk. 3. Als we deze beide punten in het oog houden, namelijk de omstandigheden van de tijd en plaats én de aannemelijkheid van een optreden van een freule Van Den Boetzelaer, dan moeten we wel concluderen, dat Ermgard Zweder’s dochter de echte Heldin van Aldenghoor is. 4. En dat haar alléén die erenaam kán toebedeeld worden, valt én uit het voorgaande af te leiden én uit het feit, dat Zweder geen andere dochter had, én uit de omstandigheid, dat Zweder’s vier zusters niet in aanmerking kunnen komen, omdat zij niet op Aldenghoor vertoefden: deels waren zij reeds vóór 1574 uit Haelen weg wegens haar huwelijk, deels verlieten zij Aldenghoor in 1574 om met Dirk naar Kleefsland en Holland te gaan. -101Iemand zou misschien nog op kunnen merken: “Als het dan zo zeker is, dat Ermgard Zweder’s dochter de Heldin van Aldenghoor is, waarom zeggen de documenten van 1598 en 1600 daar dan niets over?” Waarop wij zouden antwoorden: “Heel logisch; dat optreden van Armgard deed in die brieven niets ter zake en een aparte vermelding van een toen zo algemeen bekend feit had bovendien juist om zijn algemene bekendheid geen reden van bestaan in die officiële zakenbrieven.” Doch: genoeg hierover! Laat ons liever wat bekomen van al dit geredeneer door kennis te maken met:
75
HET VOLKSVERHAAL OVER DE HELDIN VAN ALDENGHOOR Het Volksverhaal over de “Heldin van Aldenghooir”. In de tweede helft van de 16 de eeuw stond het kasteel Aldenghoor van Haelen nog machtig en groots in het Limburgse landschap. Krácht ging uit van de vier stevige hoektorens, van de hoge muren en rijzige wallen; en beschermend lagen de grachten om de sterke vierkante burcht. Maar toen de 80-jarige oorlog losbartste, braken spoedig angstige dagen aan. In 1568 en 1572, 1576 en 1577 kwam het oorlogsgeweld steeds angstwekkend dicht bij Aldenghoor. Gelukkig had Haelen toen nog geen directe last van de krijg, maar in de jaren daarop werd het erger. Wel verplaatste het toneel van de strijd zich naar elders, doch het land van Limburg blééf in angst en onrust wegens rondtrekkende krijgsbenden. Om hun willekeur kregen zij behoefte aan wijkplaatsen, waar ze bescherming konden vinden tegen de getergde bevolking; en ze waren belust op grote buit, die ze daar meenden te zullen vinden. Ook op Aldenghoor kregen zij het gemunt! En hier speelde hun haat van alles wat katholiek en Spaansgezind was een rol. Doch de kasteelheer van het “paapse huys”had zijn burcht in staat van verdediging gebracht, geholpen door zijn dochter, freule Van Den Boetzelaer, die als een andere Kenau met mannenmoed was bezield. -102Zij samen hadden de sterksten en moedigsten uit hun horigen verzameld en waren klaar om zonder talmen en zonder ophouden een rechtstreekse belegering en aanval te beantwoorden; zij slaagden dan ook om, keer op keer, de vijand af te doen deinzen. Maar op zekere dag kwamen de woedende krijgsbenden wéér voor de muren van Aldenghoor en deze keer onverwacht. Op een sombere dreigende avond, zo verhaalt de overlevering, raasde een storm langs de torens en gierde over de kantelen. Alles lag in diepe rust, afgemat en moe van het lange, spannende wachten; alleen de schildwacht trad loom langs de muren en zelfs op hem drukte de slaap. Toen begon plotselijk, verradelijk in het duister, de aanval. De vijand beklom de wallen en bestormde de muren. De heldenmoed van de verdedigers, in allerijl toegesneld, was echter groot en de bestormers hadden geen spoedig succes! Lang daverden de schoten der kartouwen over de Buggenumer vlakten en weerkaatsten in de Haelense bossen. Doch de woede en kracht van de bestormers nam toe; hun kanon- en werpgeschut beukten met vernielende kracht op muren en gebouw, en de brandpijlen met hun smeulende en sissende koppen drongen onder de harde daken. In het nauw gedreven door het vuur en het geweld, was het kleine getal Aldenghoorstrijders tenslotte niet opgewassen tegen de woeste benden. De bestormers vermoordden de koene verdedigers, vernielden de wallen, muren en torens en lieten het gebouw in vlammen opgaan. Slechts één toren van het burchtslot bleef over. Dat die éne toren het lot van de andre drie niet deelde, dankt hij aan het heldhaftig gedrag van freule Van Den Boetzelaer! Terwijl de woedende krijgsbenden het kasteel belegerden – zo verhaalt de overlevering – stond freule Van Den Boetzelaer onversaagd temidden van de mannen, vuurde ze aan en streed zelf dapper mee. Man na man viel en stierf de heldendood rond haar, doch nog steeds stond daar de edele vrouwe, een schrikwekkend zwaard in haar maagdelijke handen, dat aanvaller op aanvaller de dodelijke slag toebracht. Toen de bestormers reeds een deel van het kasteel hadden vermeesterd, trok de freule, daar zij zich in geen geval aan haar vijanden wilde overgeven, zich terug in de thans nog bestaande toren. -103-
76
Daar wachtte zij, met één van haar kamerjuffrouwen, de dingen af. Zo gauw echter de aanval op haar wijkplaats werd ingezet, verdedigde zij zich weer en nu met de moed der wanhoop! Zij bood zúlk een weerstand en verdedigde de toren zó heldhaftig, dat de bevelhebber, haar kloekheid, dapperheid en majestueuze houding bewonderde, aan zijn soldaten bevel gaf de strijd te staken. Hij beloofde de rest van het kasteel te sparen en gaf aan de freule een vrijgeleide, welke aangenomen werd. Tot zover de overlevering. Hierna volgt Heldengedicht (blz. 105) Kritiek op andere weergaven van het optreden van Ermgard Van Den Boetzelaer. Dat in het weergeven van de Overlevering aangaande Ermgard Van Den Boetzelaer Zweder’s dochter de meeste details op fantasie berusten, ligt voor de hand. In de verschillende Sagen- en Legendenboeken, die de historische kern van Ermgard’s optreden verwerken tot een sage of legende, wordt echter té veel en té ver afgeweken van die historische kern. Daarom heb ik mezelf het recht gegeven, mijn geschiedkundige kritiek daarop van invloed te doen zijn op het Volksverhaal-in-zijn-nieuwe-vorm; “nieuw” is het vooral ten opzichte van de tijdsbepaling en – bijgevolg – van de “daders”. Er is reeds voldoende duidelijk aangetoond, dat alléén de tijd vóór 1598 historisch verantwoord is en dat alléén rondtrekkende krijgsbenden, die deelnamen aan de 80-jarige oorlog, de “daders” kunnen geweest zijn; waarbij we tevens hebben laten doorschermeren, dat niet Spaanse, maar allerwaarschijnlijkst in dienst van de Nederlandse “Opstand” zijnde krijgslieden die bepaalde bestormingen en ruïnering van Aldenghoor op hun geweten hebben. De Sagen- en Legendenboeken van een Welters (1877), van een Pierre Kemp (1925), van een Sinnighe (1938) enz. hebben het echter eensluidend over een bestorming gedurende de Dertigjarige oorlog (gedoeld de grote internationale Europese Oorlog dus); en noemen Zweden als de belegeraars. Hetzelfde vindt men beweerd in Aardrijkskundige Woordenboeken onder “Haelen” of onder “(Alden)Ghoor”; bijvoorbeeld in dat van J.J. van der AA, uit het jaar 1878. Daarmee stemt ook het uit 1851 daterende boekje: “Beschrijving van het hertogdom Limburg” van G.W. Poell overeen. -104In één woord: “Dertigjarige Oorlog” en “Zweden” is alles wat de klok slaat! Imponerend is de zogenaamde “eensluidenheid” echter helemaal niet. Integendeel! Het bewijst alleen, dat alles terug gaat op één-en-dezelfde, maar nooit vermelde bron. De meest redelijke veronderstelling, dunkt mij, moet zijn, dat die bron ….. de volksmond is. Doch de volksmond, vooral na verloop van tijd, bekommert zich in haar verhalen niet om de historiciteit van details! En we mogen haar zeker niet laten opwegen tegen een officiële Archiefacte! Trouwens, in het geval van Aldenghoors belegering en ruïnering zijn “Zweden uit de Dertigjarige Oorlog” ten enemale absoluut uitgesloten, zelfs als mogelijkheden! Voorgaande bewijzen tonen dat al aan, maar voor wie graag nóg een argument wil, willen we daar nog wel dit aan toevoegen: geen Zweed kan tegen Ermgard Van Den Boetzelaer of tegen welke freule Van Den Boetzelaer opgetreden zijn. Vóór 1630 immers nam Zweden geen deel aan de Dertigjarige Oorlog, en in 1630 was Ermgard Zweder’s dochter al zes jaar dood en begraven, en ….. was Aldenghoor al twee jaar door de Van Den Boetzelaers verruild aan een ander geslacht!
77
Tot slot laten we nog de aardige berijming van deze langbesproken geschiedenis volgen, zoals die in H. Welters’verzameling van Limburgse Sagen, Legenden enz. te vinden is; wel wat lang, maar de moeite waard om gelezen te worden. Als we ook dáár de woorden “Noorman” en “Zweed” in gedachte vervangen door “Man uit of in dienst van Holland’s Noorden, dan ….. Neen, leest maar vlug en vergeet een ogenblik alle kritiek!! (Volgt: “Helden van Aldenghoor”; pg. 105 – 107).
-105, 106 en 107DE “HELDIN VAN ALDENGHOOR” Door L. v.d. Steeg (I) 1. A) Ten zuiderzij van Haelen daar staat een schoon kasteel; in ’t rimpelend nat verdubbelen zich muren en kasteel.
6. Wel zeilen trotse zwanen voor vijvers en door vliet; wel huwt aan ’t windgelispel het voog’lenkoor zijn lied.
2. Veel slanke torenspitsen daar glanzen aan ’t oog, en schitteren als bliksems aan ’s hemels blauwe boog.
7. B) Maar ach, waar is die luister, die pracht van vroeger tijd? Toen heerstet gij in d’omtrek en straaldet wijd en zijd?
3. Hoog steekt gij, burchtslot, tussen geboomt’ uw gevel uit; en als een zilveren melkweg het water u omsluit.
8. Toen klonken oorlogszangen, trompet en hoorngeschal; toen kletterden de zwaarden op muur en hoge wal?
4. Op struiken en bossage gaat zefier blij ten dans; en om Uw hoge transen vlecht klimop een krans.
9. Ach hoe Uw lof en luister daar plotseling verdween! Zijt gij die trotse veste, zo hecht en sterk voorheen?
5. Wel spuiten de fontijnen de schoonste regenboog; wel strelen roos en lelie het reukgevoel en ’t oog.
10. O zie, de jaren rollen terug op hunne baan; een wereld van voorhenen biedt zich mijn blikken aan.
78
11. Wie zijnt gij, trotse veste, die daar zo statig praalt, bekroond met hechte torens, met dan en wal omstraald?
19. Ontwaakt! Daar komt de Noorman met ijselijken spoed; bloedgieriger dan de ijsbeer dorst hij naar mensenbloed”.
12. “t Is Aldenghoor, het burchtslot der freule Boetzelaer; zij, engelin in vrede, heldin in het gevaar.
20. “Ontwaakt! Gij droomt van lauw’ren! en om U grijnst de moord! Daar holt, daar stormt de vijand; daar bonst hij op de poort!”
13. Zij was een bloem, gesproten uit rein en edel bloed; geen maagd bezat heur schoonheid, geen man haar heldenmoed.
21. “Moord” galmt het als een donder door ’t stille van de nacht, en schudt de burchtzaat wakker, op aanval niet bedacht.
14. C) De slaap heerste over d’aarde – het was een bange nacht - ; de wind ging, aaklig huilend, ter snelle wolkenjacht.
22. “De Zweed is aan de poorten”, zo gilt men, bleek van schrik; men voelt dooreen in doodsangsten met uitgedoofde blik.
15. Hij gonsde om dak en tinne van Aldenghoor’s kasteel, en dwarrelde, als ’n nachtspook, om toren en kanteel.
23. E) Onthust vliegt men te wapen – het was ook meer dan tijd – men klimt op muur en toren ten onverbidd’ren strijd.
16. Elkeen genoot de ruste, ter sluimering afgemat; slechts hoorde men de schildwacht, die langs de muren trad.
24. Zij slingeren op Noren én steen én staal én lood; geen schutter mist zijn doelwit: elk boogschot is de dood.
17. De slaap woog op zijn wimpers en drukte zwaar als lood; stil was het in de zalen, als heerste daar de dood.
25. De Noorman grimt van woede en zwaait de taaie knots, en ramt en beukt de poorte, al hagelt pijl en rots.
18. D) “Wat slaapt en droomt gij rustig, o fiere heldenschaar? Ontwaakt!; rondom U spoken de dood en ’t lijfsgevaar!
26. Schrikwekkend zijn zijn blikken; zijn vuist is als metaal. Gevoelloos is zijn harte; koud, als het kille staal.
79
27. Met tijgerbloed in d’aderen, slechts hunkerend naar moord, bloeddorstig als de pijlen, die drillen op het koord.
35. Wat kan de kracht der wanhoop, hier, tegen d’overmacht? De knots suist als een stormwind; versplintert spriet en schacht.
28. F) Daar kraakt de deur! springt open voor ’t wild en woest geweld. Wie kan die springvloed temmen, die toomloos binnen snelt?
36. G) Daar liggen nu die helden, door ’s vijands hiel vertreên; en in die kring van doden staat nog de maags alleen.
29. Een kreet van veugde barstte de ruige borsten uit; doldriftig vliegt men binnen, belust op bloed en buit.
37. Zal zij die wrede tijger verbidden om genâ ? opdat hij met zijn klauwen haar eerloos nedersla?
30. Maar vast als stalen wallen staat daar een heldenschaar; te middenin – manmóedig – de freule Boetzelaer.
38. O neen!; heur maagden-harte is te edel, is te fier! Zij vlucht in één der torens met heur kamenier.
31. De Noorman stormt hen tegen, maar valt in ’t puntig staal; en deze heg van speren stelt aan zijn woede paal.
39. Daar volgde haar de vijand met roodbebloedde spriet; gelijk de forse sperwer, die op een duifje schiet.
32. Zij kampen onverschrokken, veel zwakker in getal, maar toch: níet minder dapper; niet minder staan zij pal.
40. O, zie de woestaard deinzen; een maagd stelt zich te weer! Elkeen, die haar durft nad’ren, hij tuimelt roerloos neer!
33. Nu regenen de slagen; men strijdt met staal en vuist. Het zwaard klooft helm en schedel; de knots plet en vergruist.
41. Het waren twee heldinnen, de eredood bereid; géén vrouwen! slechts gewapend met heur aanvalligheid.
34. Doch woester slaat de Noorman, de bloedreuk port zijn woed. Elk slag, elk stoot is dodend; hij plast en waadt door ’t bloed.
42. H) Maar ach, haar arm – te tenger – deed niet het hart gestand. Schuimbekkend stromt men binnen, het moordstaal in de hand!
80
43. Ach, zal het zwaard doorboren die harten, vol van moed? Zal dat gespuis zich laven aan heur onschuldig bloed?
47. Neen, ducht niet voor Uw leven, o onversaagde vrouw! Wij hebben ook een harte; wij zijn ons glorie trouw.
44. Maar neen! Daar springt kloekmoedig der Zweder veldheer bij , en werpt met forse slagen het moordgespuis opzij.
48. Ik schenk U vrije aftocht “ en spaar uw edel bloed, want ook de woeste Noorman schat deugd en heldenmoed.
45. “Houdt op soldaten”, roept hij met klem, en rood van woed. “Ja, lafaards, ja valt neder voor zulk een heldenmoed!
49. I) Het hechte slot zonk neder, vernield door vuur en zwaard; alleen bleef als gedenkzuil de toren nog gespaard.
46. Durft gij de handen leggen, o beulen, aan een máágd, die meer moed in heur harte, dan gij te samen, draagt?
50. J) Thans praalt een heerlijk lustslot op ’t saamgezonken puin; maar nog staat er de toren met zijn vergrijsde kruin.
51. Hij maant nóg Limburgs zonen te strijden, in het gevaar, met moed ….. voor ’t erf der vad’ren, als freule Boetzelaer. -1084) Dirk III Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor (1606 – 1628/29) Dirk III, (1606 – 1628/29). Nu zullen we onze geschiedenis tijdens de Van Den Boetzelaers gaan vervolgen, tevens besluiten met Zweder’s zoon en Ermgard’s broer: Dirk III Van Den Boetzelaer, de laatste van zijn geslacht op Aldenghoor. Overzicht. Wat zullen we, na het verhaal van Ermgard’s manmoedig gedrag, gaan verhalen van deze Dirk? Zullen we hem kwalijk nemen, dat hij ogenschijnlijk minder moedig is geweest, in zoverre hij jarenlang ….. een verstokte vrijgezel is gebleven? Ja, Drik III heeft eerst de roem nagestreefd en daarna pas de liefde. Hij begon als heer op Aldenghoor; vierde feest met zijn vrienden, toen hij et adelsdiploma ontving en zich voortaan “vrijheer” mocht noemen; breidde zijn bezit uit door aankoop van de heerlijkheid Moriamez, dat in Luik ligt; maar – eindelijk dan toch – verkocht hij in 1627 zijn hart aan een ….. jeugdige Thornse stiftdame! Doch zij was uit de zuidelijkste hoek van Belgisch Luxemburg afkomstig en dat had gewichtige
81
gevolgen! Met geladen berusting in de zachtdwingende wil van zijn nog zo jeugdige echtgenote, liet Dirk zich door haar overhalen om samen naar dat verre zuiden te trekken en Aldenghoor te verlaten; dat was in 1628. Och, het hoeft ons niet te verwonderen, dat de zoveel oudere heer zich liet leiden: ze waren toch immers al een jaar getrouwd! Trouwens, eerlijk gezegd, speet het Dirk niet om wat verder van zijn familie weg te gaan, want deze was al geheel “verketterd” en wilde totaal niets weten van dit “stijfkoppig paaps” familiestuk uit Haelen. In 1629 had Dirk het ruilverdrag met zijn opvolger bekrachtigd en bezegeld. Datzelfde jaar vertrok hij uit Aldenghoor en leefde voortaan in de heerlijkheid en op het kasteel Tassigny, waar hij nog zes jaar genoot van zijn oude dag. Hebben we met dit kort overzicht ons ál te gemakkelijk van Dirk III afgemaakt? Verneemt ge gaarne nog iets naders over Dirk’s titels, huwelijk en ruil van Aldenghoor? Goed dan! Hier zijn de verdere details. -109Titels van Dirk III. De titels, welke deze Dirk Van Den Boetzelaer heeft gevoerd, zijn de volgende: Heer van Aldenghoor, Vrijheer van Boetzelaer, Baron en Heer van Moriamez en tenslotte Heer van Tassigny en Sapogne. We zullen zien, met welk recht hem deze benamingen in de documenten worden gegeven. Heer van Aldenghoor werd hij in 1606, in opvolging van zijn vader Zweder. Hij verhief Aldenghoor echter pas op 7 maart 1610 en nogmaals op 8 juli 1628. Deze titel voerde hij tot 1629, het jaar waarin hij zijn Haelense heerlijkheid verruilde. Vrijheer van Boetzelaer heeft Dirk verkregen als 2 de titel in een onbekend jaar. Het houdt in, dat hij een “adelsdiploma” moet hebben ontvangen. Dit is in het Aldenghoor Archief wel niet meer te vinden, maar toch is het goed te bewijzen, dat hij deze titel voor zich en zijn nakomelingen heeft ontvangen. Want in een ruilverdrag, gedateerd 2 december 1625, tekent Dirk zelf met “Dederich Freiher van Boetzeler”. Daarbij: zijn zegel op die erfwissel is er een indicatie van, daar het schild, beladen met drie horentjes, gedekt is door een kroon. 1) Ook de officiële bekrachtiging van het ruilverdrag met zijn opvolger op Aldenghoor, gedateerd 5 april 1629, noemt Dirk Vrihere”. Baron en Heer van Moriamez werd hij op 29 november 1624, toen hij de heerlijkheid, ook een Luiks leen, kocht van Carl Diederich, Vrijheer van Pallandt (die haar had gekregen van Francisca van Merode, weduwe van een Werner van Pallandt. 2) Dirk verkocht Moriamez echter reeds op 4 februari 1631, en wel aan Gislain van Nédorchel, domheer te Doornik. 3) Heer van Tassigny en Sapongne, eindelijk werd de titel van Dirk III in 1629, door zijn ruil van Aldenghoor tegen de heerlijkheid en het kasteel Tassigny & Sapongne, gelegen in het graafschap Cluny, op de grens van Frankrijk en Belgisch Luxemburg. En dit brengt ons op het voor Aldenghoor betekenisvolle ruilverdrag van 1628/29. 1) De genoemde “wandel off Erffbuytinge” van 2 december 1625 had plaats tussen de Heer Diderich, frijherr Van Den Boetzelaer tot Aldenghoor” enerzijds en Jonkheer Walraven van Erp, heer tot Erp, en Juffrouw Margriet van Gryn, weduwe van wijlen Jonkheer Willem van Erp, genaamd Warrenberch, anderzijds. De familie Van Erp verkreeg een stuk land, groot 1105 roeden, in het Swaertvelt onder Haelen gelegen, tegen een evengroot stuk land, eveneens te Haelen, op de Vaert gelegen. Deze acte werd door beide partijen getekend en bezegeld met hun “pitzieren”. Dirk’s zegelafdruk is geheel gelijk in vorm aan een afdruk van een nu nog gebruikelijke zegelring. (Des Tombe, 1.c. pg. 23). Naar Aldenghoor Archief. 2) Borman: Fiefs de Namur; dl. I, pg. 200; zie ook Genealogie van Pallandt. 3) Ib., dl. IV, pg. 78.
-110Ruilt Aldenghoor tegen Tassigny. 82
De ruilacte aangaande Aldenghoor sloot Dirk III Van Den Boetzelaer met een Francois de Mauléon, ridder, baron de la Bastide (een plaatsje in Gascogne nabij de Pyreneeën, waar hij oorspronkelijk vandaan kwam) en heer van Tassigny. Deze ruil, in 1628 gesloten, werd bekrachtigd door het leenhof van Horn – op 5 (niet 4) april 1629 – in de volgende vorm: De “erfwisselbrief” van 5 april 1629. Wir, Reiner van den Camp, Scholtis (1), Mathys Gerarts en Jan Cremers: Schepenen der Heufftbank 2) Haelen, in het graafschap Horne gelegen, oironden en certificeren hiermede voir die gerechte waarheyt, wie dat op huyden, dagh dato onderschreven, personalicken voor ons syn gecompariert unde erschenen: der wohl geboren heer Heer Diderich Vrihere von der Boetzelaer ende maxim Heer tot Tassigny etc., geassisteerd met die wohl geborene Vroue Johanna van Merode, respective Vroue van den Boetzelaer ende Moriame, vrouwe tot Tassigny, syn Egemalinne; die welcke hebben becandt ende beleden, wie dat syluden een contract van erffbuytinghe hadden gemaakt ende opgericht mit die wohl geboren Heere Francois de Mauleon, Ridder, vriheere tot Labastier (waarschijnlijk: La Bastide) en de vrouwe Catharina de Salles, eheluden; nopens die heerlicheyt Tassigny; alsoo in der voegen dat voor-gemelten vrijheere ende vryvrouwe tegen voirgescreven heerlicheyt Tassigny aen welgemelten Catherina de Salles, haer luder ervenn ende naecomelinghen, het riddermessigh goet Aldenghoor met alle appendenten ende dependenten van dien, ende tot profyt derselven solde cedieren ende inruymen; en, om te voldoen hetzelve aen hunder syden, hefft welgemelten vryheer en vryvrouwe voirsc. Opgedraeghen in onsen haden: all sulcke scepengoederen, en geyn vuytgescheyen ( = en geen enkele uitgezonderd), tot den huyse Aldenghoor gehoerigh, gelyck dieselve onder dese graefschap ende dingbanck gelegen souden moghen syn, 1) Scholtis: is een officier van justitie; een “wandeld” officier, belast met het opsporen van misdrijven en het strafbaar stellen daarvan. 2) Heufftbank: sedert 1479 had Haelen haar eigen schepenbank of gerechtshof; het was de centrale plaats en de centale rechtbank in het graafschap Horn.
-111met enbegrepen alle scepengoederen gehoerende onder den hoff tot Nuynhem ende Haelen; ende dat tot profyte van welgemelten Heer Francois de mauleon ende vrouwe Catharina de Salles, eheluyden, haerluyder erven ende naecommelinghen. Ende hebben den Heerw.Heer Jaques Pyvoet, pastor to Huly, haerbeyden volmechtige, achtervolgents syne constitutie wesende de dato den 25 Febr. Lestleden, voir ons gebleeken, ende in naem derselver daerin doen richten, eerven ende gueden, naerdat welgemelten vryheere ende vryvrouwe, so voir hun als voir haer luyder erven ende naecommelinghen, haer luyden daervan ontrecht, onterfft ende ontguet hadden, gelyck sulx alles naer gewoonheyt deses landt ende banckrechten behoirlycken was te gescieden; Beheltlich den Heer ende jederman syns goeden rechts. Soodat wyr, schepenen, erkennen die overdracht en goedinghe aen welgemelten Heere Francois de Mauleon ende vrouwe Catharina de Salles, eheluden, terecht gescidt te syn ende hebben over sulcx deses voir Stadthelder ende mannen van Lehn. In kennis der waerheyt van alle puncten voirsc., so hebben wy, Scepenen, dese attestatie onsen gesworen secretaris doen onderscriven, ende dieselve met onsen gemeynen scepenenamptszegel corriboriert ende befestight; op den vyfden dagh des monats Apryles, anno sestienhondert negen en twintich. Aldenghoor Archief. 83
Redenen van vertrek. De redenen, die Dirk III Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor genoopt hebben om het “huys en goed”, dat vier generaties lang in zijn geslacht is geweest, van de hand te doen, kan men slechts gissen. -112Aldus, leidt de geschiedvorser J.W. Des Tombe (1.c., pg. 23-24) zijn zeer aannemelijke verklaring in, die wij op de voet zullen volgen; want, op een paar kleine uitzonderingen na, kunnen wij zijn opgaaf van redenen geheel onderschrijven. Waarschijnlijk is de religie niet vreemd geweest aan het besluit (van Dirk III), zegt hij. De Boetzelaers hadden nu bijna allen hun vaderland (Kleef) verlaten om in de Verenigde Provinciën nieuwe bezittingen te aanvaarden; en zij hadden zich aldaar door naam en fortuin een voorname positie geschapen, maar ook hadden bijna allen het katholieke geloof afgezworen; ja zelfs stonden de nakomelingen van de oude tak, die van Langerack en Asperen, aan het hoofd van de hervormingsbeweging in Nederland. En zij, die nog in Kleefsland woonden, onder andere Odilia van Flodrop, echtgenote van Floris Van Den Boetzelaer, waren ijverige voorstanders van de nieuwe leer in die streken. De tak Aldenghoor echter bleef katholiek en scheidde zich, waarschijnlijk meer dan anders het geval zou zijn geweest, van hun protestantse familieleden af. (Het lijkt waarschijnlijker, dat de scheiding van de niet-Haelinezen uitging, hetgeen bijvoorbeeld eigenlijk reeds bewezen wordt door wat Des Tombe zelf laat volgen). Het is opmerkelijk, zo lezen we verder, dat in geen enkele bestaande genealogie van de Boetzelaer melding gemaakt wordt van de nakomelingen van onze Dirk, Heer van Aldenghoor. (a) Van Spaen, in zijn M.S.genealogie van dit geslacht, noemt Dirk als zoon van Zweder en vermeldt hem als Heer van Aldenghoor, maar ….. zwijgt over zijn huwelijk en zijn nakomelingschap. Wel kent hij het bestaan van een zekere Dirk Baron Van Den Boetzelaer Baron van Tassigny, en doemt diens vrouw Johanna van Merode, dochter van Philips en Anne van Merode van Moriamez, maar acht die Dirk waarschijnlijk zoon van Gideon, Heer van Langerack, en van diens eerste vrouw Johanna van Pallandt. Ook omtrent de nakomelingen van deze Dirk geeft Van Spaen geen inlichtingen. (b) Het Archief van de familie van Boetzelaer zwijgt eveneens over diens tak en (c) ook andere gedrukte of ongedrukte genealogiën (bijvoorbeeld die van) Beekman, Luiscius, Kok en andere, vermelden niets anders, dan dat een tak van het uitgebreide geslacht van Boetzelaer in Luxemburg gevestigd was en daar Markiezen van Tassigny genoemd werden. De Heren van Boetzelaer, die (in 1629) Tassigny verkregen hadden, waren dus spoedig bij hun familie in Holland vergeten, en werden niet meer in de geslachtslijsten genoemd. -113Deze verwijdering zal dus, naar ik denk, te wijten zijn aan het verschil in religie en het daaruit voortvloeiend verschil in politieke denkwijze. Maar deze verwijdering zal ook de reden geweest zijn van Dirk’s besluit om Aldenghoor te verlaten. Wat dan volgt: De herhaalde belegeringen van dit kasteel en het verwoesten van zijn erf en goed zullen anderdeels aan zijn besluit evenmin vreemd geweest zijn, dat zien wij liever geschrapt, om reeds herhaaldelijk aangehaalde gronden. Eindelijk, zo concludeert Des Tombe terecht, zal zijn huwelijk met een in de Zuidelijke Nederlanden thuishorende dame invloed gehad hebben op de keuze van een nieuw verblijf.
84
Dirk III’s nieuw verblijf. Dirk III Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor is dus in 1629 uit Haelen vertrokken en kwam te wonen op kasteel Tassigny in de gelijknamige heerlijkheid in de gemeente Sapogne. Volgens het Gemeenteverslag van die plaats 1), opgemaakt in ongeveer 1883 was het oude kasteel Tassigny een flink slot, gelegen in een prachtige vallei, il est situé dans un vallon riant et arrosé de belles eaux (la Marche) qui y forment néamois quelques marais. C’est un gros pavillon flanqué de quatre tours carrés. Echtgenote en zoon. Zijn huwelijk in 1627 gaf aan Dirk als levensgezellin op zijn “oude” dag Johanna Yolande van Merode Pietersheim, stiftdame te Thorn, 2) zij was op 28 februari 1602 geboren als dochter van Philips, Heer van Merode – Pietersheim, Heer van Isselmonde enz., en van Anna van Merode. Burchtgravinne van Montfort en Vrouwe van Hanesur – Fuse. 3) Zij was veel jonger dan haar echtgenoot, die naar onze schatting 4) rond 1575 moet geboren zijn (het juiste jaar is onbekend). Uit hun huwelijk is één kind, een zoon, geboren, die de naam kreeg van Philip Conrad. Hij is de laatste mannelijke afstammeling uit deze tak van de Boetzelaerfamilie; zoals de “Verkorte Genealogie van het Boetzelaergeslacht” uitwijst. 1) Sapogne, département des Ardennes, Arrondissement de Sédan, Canton Carignan. De bibliografie van de gemeente bevat onder andere : Annales d’Yvois Cavignan ; Géographie des Ardennes, par Jean Hubert; Chroniques de l’Abaye Orval, par Jantin. 2) « Geschichte der Familie van Merode » door E. Richardson; uitgegeven te Praag door H. Dominicus. Zie ook: Gemeenteverslag Sapgne, “Chroniques ….. d’Orval” par Jantin, pg. 335. 3) Prof. A. Drakenbosch: M.S. Genealogie Merode; Butkens: Trophées de Brabant, II, pg. 53. 4) Alleen van Dirk II is het geboortejaar bekend, namelijk 1515. Rekenen we nu twee geslachten verder, dan komt men tot rond 1575.
-114Dood van Dirk en echtgenote. We besluiten ons relaas over Dirk III Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor met het overlijdensbericht van hem en van zijn echtgenote. Dirk stierf in 1635 (volgens Des Tombe in 1685, wat klaarblijkelijk een drukfout is); zijn echtgenote overleed, op 77 jarige leeftijd, op 14 november 1679. Beide liggen begraven te Orval, dat in de buurt van Tassigny is gelegen, twee mijl van Montmedy; waarschijnlijk zegt Des Tombe, is het graf in de abdij van genoemde plaats Orval. Afscheid van de Van Den Boetzelaers d’Aldenghoor. Hiermee dan, nemen we afscheid van de Van Den Boetzelaers d’Aldenghoor, die ruim 90 jaar te Haelen vertoefden. Als laatste saluut aan dit geslacht, waar dorp en kasteel met rechtmatige trots en welgemeende dankbaarheid op terug kunnen zien, laten we de Genealogie van de Van Den Boetzelaers volgen. Mogen hun namen, nog eens vluchtig gezien, in onze gedachten terugroepen en in onze herinnering achterlaten: de nobele en edele geest van de beste Ridders van Aldenghoor. (Volgt: De Genealogie van het Boetzelaergeslacht). -115Verkorte GENEALOGIE of Geslachtslijst van de VAN DEN BOETZELAERS (Des Tombe, I. c. pg. 30, met enkele audities etc. ; tevens met opgaaf van verband met voorgaande geslachten op Aldenghoor.) 85
Rutger (1) 1326 / 40 NN. ┌─────────────────┐ Wessel (1) 1327 / 57 Otto 1347 / 60 Anna van Appeltern Alverne van Geijsteren ──────┬────── Tak die later Toutenburg Rutger (2) en gegoed was in 1397 uit zijn ambten bezat, Drenthe en Overijssel en etc. ontzet. Graafschap Berg. Uitgestorven. Elis. Van Bylandt ─────┬───── Wessel (2), 1397 / 1439 Heer op de Boetzelaer. 1. Bata van Gemen (overleden kinderloos 1390) 2. Lutgard van Rechteren, genaamnd van Heeckeren ┌────────────────────┬───────┬────────┐ Rutger (3) Sweder Johan Diderick Heer van Asperen; 1433 Dirk Heer op de Boetzelaer 1439 / 60 Heer van Langerack, Goudriaan, Langestein & Nieuwpoort; 1439; Heer van Weyenhorst: 1440; Ridder van Bourgondië: 1452 Elburga van Langerack & Asperen ┌────────────┬───────────────┬─────┬┬┬┬┬┬┬┬┬┐ Johan Wessel (3) Sweder nog negen Heer van Angemende & Heer van Dorn & Heer van de anderen! Zeddam: 1457; Ulrichskapelle; Boetzelaer: Heer van de Boetzelaer en van Zeddam & 1471 / 1505 Kleefse lenen: Angemende: 1461; erfschenker 1460/61 – 1469. van Boetzelaer & van Kleef: (kinderloos) Kleefse lenen: 1469 / 71; vanaf 1481; van Asperen, Langerack & Heer van de Kleefse Nieuwpoort: 1479 lenen: vanaf 1482. ←—————————↑ Judith Moll Hadewich van de Schulenborch / van Ledtberg Ter Molen (overleden na 1525) ─────────────── ┌─────────┬──────────────┐ Tak van Asperden en van Thijske Eylbrech (oudste) DIRK I VAN DEN BOETZELAER Langerack; (bastaard) (Elburga) D’ALDENGHOOR nog in leven; Heer Van Den Boetzelaer en Kleefse PROTESTANT Dirk van Wylich lenen: 1507; Heer van Dietforst; Heer van Ter Molen, erfschenker van Kleef: 1507; Landdrost van Kleef: 1525; Heer van Oudegein: 1507 / 30; Heer van Wassemberg: 1531; Heer van ALDENGHOOR met ap- en dependentiën: 1535 / 46
86
-116Daniël IV van Ghoor d’Aldenghoor (1428 / 51) │ Arnold II van Ghoor d’Aldenghoor (1451 / 99) ….. (1501) Werner van Pallant Alverada van Oest tot Hillenraedt Heer van Aldenghoor: 1501 / 35. │ (kinderloos) │ 1) Gertrudis van Ghoor (1515) d’Aldenghoor 2) 1530 Aleyd van Harf de Oudegein ───────┬─────── ┌───────────┬───────────┐ DIRK II Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor Johan, heer van Geertruid Cornelia (geb. 1515; overl. 1573). Ter Molen: 1541 Zelfde bezit etc. als zijn vader, en Oudegein: 1560 Engelbert Arend van beheerder Oudegein / Ter Molen Haecke van de Zuylen van Heer van Aldenghoor: 1547 / 73 Anna van Rossum Rutenborch Nyvelt, Heer van Gerestein ERMGARD (Irmengarda) van Wylich ─────┬───── Grubbenvorst & Gronstein Jacob van Zuylen van Nyvelt, (overleden: 1585) 1568: Heer van Geresteyn & ┌───────┬──────┬─────┬────┬───────┐ Hoevelaken & van de Gulden Dirk ElisaGeerHade- Alerada ZWEDER Hoeve. 1587, 25 / 7: vermoord; Heer beth truid wich.(overl.1622) Van Den (kinderloos); Van Den Boetzelaer erf.deel aan Zweder van Boetzelaer Dirk 1) Paulus van d’Aldengoor Aldenghoor etc.; naar Knipping Assendelft 1574 / 1606 Holland tot 2) Arnold van Heer van Hacfort Aeswijn Aldenghoor Geertruid van Pollandt Barara van Bylandt ───┬─── Vrouwe van Spaldorp PROTESTANT & Gennep Tak uitgestorven (overleden: 1602) Einde 17de eeuw ┌──────────────┬───────────────┐ (NN. ?) DIRK III Ermgard Van Den Boetzelaer de Heldin van D’Aldenghoor Aldenghoor 1606 / 1629 Heer van Aldenghoor (overl.: 1624) (overleden: 1635?) (1627) Johanna Yolanda van Merode (geb.: 1602; overl.: 1635?) vanaf 1629: Heer & Vrouwe van Tassigny & Sapogne ─────────────────┬──────────────── Philip Conrad (niet Nicholas) LAATSTE mannenlijk afstammeling van deze tak Provoost van Chiny (1670) ┌───────────────────────┬──────────────────────┐ Anne Thérèse Jeanne Yolande (1684) Eugène Albert Baron de Beck, vicomte d’Anthennes (1687)
87
┌───────────────────────┬──────────────────────┐ Anne Thérèse Jeanne Yolande (1684) Eugène Albert Baron de Beck, vicomte d’Anthennes (1687) ┌───────────────────────────┐ Isabelle, baronne de Beck NN. Eugène Albert Baron de Wal. Baron de Woest
88
-117HOOFDSTUK 7 EEN VLUCHTIG BEZOEK AAN ALDENGHOOR DOOR EEN RUSTELOOS TYPE Of: ALDENGHOOR ONDER BEHEER VAN FRANÇOIS DE MAULÉON Van 5 tot ….. 14 april 1629 Het 6de adellijk geslacht op Aldenghoor. De man, die op 5 april 1629 het ruilverdrag met Dirk III Van Den Boetzelaer d’Aldenghoor had bezegeld voor het leenhof te Horn, bracht het zesde adellijke geslacht binnen de muren van Haelen’s burcht. Voor velen onbekend. Het verblijf van François de Mauléon is echter voor velen onbekend; verschillende schrijvers over Aldenghoor weten in het geheel niets af van deze François als Heer van Aldenghoor. De schepenacte of erfwisselingbrief, die we uit het Aldenghoor Archief overnamen (zie pg. 110) bewijst echter reeds voldoende, dat zij onvolledig zijn ingelicht: een nieuw bewijs voor de waarde van de kennis van een historisch document! Als is de duur van François de Mauléon’s verblijf kort, zeer kort geweest, toch dient hij in de rij van Aldenghoor’s adellijke bezitters te worden opgenomen.
“Zwever” uit een “zweversfamilie”! De opvolger van de Van Den Boetzelaers als Heer van Aldenghoor was een rusteloos type. Hij had beslist zwerversbloed in zijn aderen! François’grootvader Blaise de Mauléon, die gehuwd was met Antoinette du Châtelet, had de bal aan het rollen gebracht. Eerst woonde hij in Gascogne, waar hij Heer was van La Bastide, een plaatsje in de Pyreneeën; later duikt hij op in het noordoosten van Frankrijk, in de buurt van Lotharingen, en wel in de functie van drossaard van de landstreek Le Barrois. De vader van onze François, die de reis van zuid naar noord had meegemaakt, vertrok naar (Belgisch) Luxemburg, toen hij huwde met Catharine de la Mothe, wier moeder “Madeleine van Tassigny” was. François zelf, die Tassigny erfde, ging – de familietraditie getrouw – alweer verder noordwaarts door Tassigny te verruilen tegen Aldenghoor; maar ook in het graafschap Horn zat hij nog niet rustig. Hoor maar! -118De onderhandelingen over de ruil van Tassigny tegen Aldenghoor begonnen in 1628; op 5 april 1629 liet hij zich met de Haelense bezittingen officieel belenen, maar ….. alsof die daad hem gruwelijk speet, maakte hij daarna belachelijk korte metten Aldenghoor! Reeds in hetzelfde jaar, neen: in dezelfde maand (april) verkocht hij het pas verworven bezit aan Jonkheer Lambert de Keverberg, die in de gemeente Hisbeck bij Venlo woonde op Huize “Middelbeck”. Zegge en schrijve NEGEN DAGEN na zij officiële belening ging François de Mauléon weer verder op zijn aardse rondzwervingen! (Hij liep nog door tot Pappenhoven, waar hij de dood vond). De haast, waarmee François de Mauléon uit Aldenghoor is vertrokken, schijnt de reden te zijn, waarom aan alle schrijvers over dit kasteel, één uitzondering daargelaten, het verblijf, zelfs het bestaan van hem is ontgaan. Zoals de ruilactie van 5 april 1629 echter duidelijk aantoont, is het foutief om de Van Den Boetzelaers te laten opvolgen door de Keverbergs.
89
François de Mauléon moet er tussen gevoegd worden, zij het dan ook met een officiëel verblijf van slechts negen dagen. Lang heeft men ook gegist naar jaar en datum van de nieuwe verwisseling van Heer op Aldenghoor; dit betreft natuurlijk hen, die van François de Mauléon als Heer te Haelen hadden kennis genomen. Des Tombe, de gelukkige uitzondering van hierboven, die aan de hand van het Aldenghoor Archief François verblijf te Haelen bewees, weet aangaande zijn vertrek alleen dit te zeggen: Naar alle waarschijnlijkheid heeft François de Mauléon deze bezittingen niet lang in eigendom gehad. De Heer Henri de Mauléon, vicomte de MazièresMauléon had hem namelijk vanuit Parijs bericht, dat de tak van het geslacht de Mauléon, waartoe François behoorde, veel van verandering hield. De conclusie, die Des Tombe daaruit trok, is juister gebleken, dan hijzelf ook maar had kunnen vermoeden. Om de datum, die zo lang in het onzeker was, een officiëel kleedje te geven, besluiten we met een enkele regel uit de Horns leenregisters: Heeft Jonkheer Lambert de Keverberg dit leen gecocht en daervan eydt gedaen; 14 April 1629. De Hornse hofschrijver heeft wellicht gebromd, omdat hij een nieuw document moest maken, zo kort na dat van de 5 de april; wij, en velen met ons misschien, zullen eerder mompelen: “Waren alle hoofdstukken maar zo kort! -119Appendix bij Hoofdstuk 7: Afkomst van François de Mauléon, Heer van Tassigny van ? tot 1629; Heer op Aldenghoor van 5 – 14 april 1629. Didier Le Gouverneur, Heer van Tassigny (vermeld 1441) │ Nicolas Le Gouverneur, Heer van Tassigny; Secretaris van Karel V & van Philips II Françoise de Marbais _______NN.________ NN., Madeleine de Tassigny Blaise de Mauléon, Heer van La Bastide, later drost van Le Barrois Jean de la Nothe kamerheer van de Hertogin van Lorraine Antoinette de Châtelet Catharina de la Nothe Louis Charles de Mauléon François de Mauléon Tot 1629 Heer van Tassigny 5 – 14 april 1629 Heer van Aldenghoor (gedood voor Pappenhoven)
90
-120Tweede deel
HOOFDSTUK 8 ALDENGHOOR ONDER HET BEHEER VAN DE KEVERBERGS (1629 tot 1903) Inleiding Duur van hun verblijf. Het geslacht De Keverberg is het zevende en het laatste in de rij van Aldeghoor’s adellijke bezitters; tevens het geslacht dat het langst achtereenvolgens op dit kasteel verbleef. Bijna drie eeuwen, vanaf 14 april 1629 tot 9 januari 1903 namelijk, was daar Huis en Goed te Haelen hun eigendom. Enkele karakteristieken van de Keverbergfamilie. De Keverberg d’Aldenghoor vormen samen een wonderlijk geheel; een familie waarvan de leden wonderlijk-veel eigenschappen gemeen hebben, of althans punten van overeenkomst vertonen, terwijl zij daarentegen de verwondering wekken om hun verschillen of zelfs tegenstellingen. Naast rustige en onopvallende figuren vindt men energieke en op de voorgrond tredende Heren; naast de kalme en onstuimige werker; naast de bescheiden type een eerzuchtige. Aan rijkdom van bezit paart eenieder even grote edelmoedigheid, maar op de adeldom van karakter treft men ook één jammerlijke uitzondering aan; op dezelfde manier zullen we één persoon aantreffen, die de Keverberg traditie van trouw aan de wereldlijke overheid onderbreekt, tevens een, die de familie onteert door ontrouw aan zijn Goddelijke Heer. In het algemeen echter zijn de Heren De Keverberg d’Aldenghoor mannen geweest, op wie kasteel en dorp met trots kunnen terugzien; hun naam, hun adel, hun daden hebben Aldenghoor en Haelen eer, veel eer aangedaan; zij hebben macht en invloed gehad in het land van Limburg; zij hebben zonen en dochters voortgebracht, waar Kerk en Staat trots op gaan; zij verdienen dank en erkentelijkheid van de inwoners hunner heerlijkheden wegens de verdediging van de -121belangen hunner onderdanen, wegens vaak moedige verdediging en bescherming tegen buitenlandse dreiging of tyrannie, wegens hun sterk-ontwikkeld sociaal gevoel, wat hen kapitalen deed besteden tot leniging van de noden onder de mensen. Géén erg uitgebreide familie! Misschien krijgt de lezer reeds de indruk, dat er wel heel wat De Keverbergs geweest moeten zijn, in die lange tijd, dat dit geslacht op Aldenghoor vertoefde. Toch zou dat idee niet juist zijn! Ook hier is wel een merkwaardige tegenstelling te constateren tussen de opeenvolgende geslachten. Er zijn een paar heren De Keverberg d’Aldenghoor geweest met zeer grote kinderschaar; maar ook enkele met tamelijk kleine gezinnen; ja er zijn er, die slechts één kind hadden of zelfs géén! Al zal het aantal De Keverbergs, die we gaan ontmoeten, dus niet zo bijster groot zijn, is het toch wel redelijk en verantwoord om reeds te voren het idee van verscheidenheid te wekken. Het verhaal van hun leven en daden zal de juistheid ervan bewijzen!
91
Een STERK geslacht! Frappant is ongetwijfeld ook, dat De Keverbergs een sterk geslacht is geweest. In de 274 jaar van hun verblijf zijn er slechts zeven elkaar opvolgende Heren te noemen. (Wellicht een aanwijzing, dat het op Aldenghoor te te Haelen wel uit te houden is!). Hun geschiedenis is wél-gedocumenteerd. Bij deze algemene inleiding op de geschiedenis van Aldenghoor-onder-de-Keverbergs moet ons nóg iets van het hart. Het valt ons namelijk moeilijk de lezer niet te laten delen in een grote vreugde; en wel de vreugde van te kunnen mededelen, dat vooral dit laatste gedeelte het best gedocumenteerd kon worden, dat daarom in de nu volgende periode de geschiedschrijving van Aldenghoor zeer veel wint. Veel tot nu toe bestaan hebbende twijfels konden worden opgelost; correcties op voorgaande geschriften zijn aangebracht, veel waardevolle addities enz. vonden hier hun plaats. Want nu beginnen de nieuwe, nog ongebruikte bronnen speciaal het Haelens’ Kerkarchief - met volle kracht hun onschatbare inhoud uit te spuiten. -122§ 1. Over de oorsprong, de familienaam en de voorvaderen van de Baronnen de Keverberg van Aldenghoor 14de eeuwse stamvader. de De oorsprong van het De Keverberg-geslacht ligt in de 14 eeuw; en onder de illustere Heren van Heinsberg, Blankenberg, Looz(n) en Chiny is het, dat hun eigenlijke stamvader gezocht moet worden. De 1ste Heer van Heinsberg etc., die als oudste voorvader van Afstamming uit de Heren van Heinsberg, De Keverbergs zijn intrede doet in de Geschiedenis, is Thierry van Heinsberg enz., als zodanig het eerst vermeld in 1336. Deze Thierry moge tot een roemvol geslacht behoren…., hij moge in De Keverberg-familie met haar vele en uitgebreide vertakkingen een nageslacht maar een onwettige! hebben, dat roem en eer heeft verworven of althans náám gemaakt…., tóch kan dit doorluchtige heerschap zich moeilijk beroemen op dit stamvaderschap! Er kleeft namelijk een smet aan; hij had eigenlijk de stamvader niet mógen zijn! Want hoogstwaarschijnlijk, ja wel zeker, is het een natuurlijke zoon van hem, die De Keverbergs heeft voortgeplant. Dit leidt men af uit het feit, dat Thierry van Heinsberg één van zijn zonen allesbehalve rijkelijk heeft bedeeld; aan één zoon vielen namelijk slechts enkele allodiale bezittingen ten deel rond het dorp Meeuwen (dat in de Kempen van het graafschap Loon gelegen is). Door deze geringe toebedeling kwam deze zoon – en later natuurlijk ook diens familie – op een tweederangs plaats te staan in vergelijking met de illustere en souvereine positie van het Huis Heinsberg. Welnu, uit deze grote tegenstelling concludeert men, niet ten onrechte, dat Thierry’s reden voor de geringe bedeling van die ene zoon alléén maar geweest kan zijn, dat die zoon een onwettig kind van hem was. 1) En om het verband met De Keverbergs hiervan aan te duiden, zij hierbij verteld, dat De Keverbergs diens afstammelingen zijn door diens tweede zoon, Arnold. Degenen, die gaarne nog historische getuigenissen van oudere schrijvers willen horen, verwijzen we naar 2 boeken uit de 17 de eeuw, die een betrouwbare indruk maken. Uit het jaar
92
1) Deze bastaard uit het Huis Heinsberg moet de naam GODEFRIDUS gedragen hebben; wat op zijn beurt afgeleid wordt uit het veelvuldig voorkomen van de naam “Godefridus” bij de nakomelingen van vooral diens oudste zoon Walter.
-1231677 is er het boek “Beschrijving van de stad Dordrecht” (waar een tak van de De Keverbergfamilie zich vestigde) van de hand van de oude genealoog Matthias Balen; twee jaar later publiceerde G.I. Kramer zijn “Akademische Beiträge zur Gulich- und Bergischen Geschichte”, hetwelk onder andere handelt over de Heren van Heinsberg. De laatste bevestigt in het 1 ste deel van zijn werk, wat Matthias Balen schreef, namelijk: “Het geslacht van De Keverbergs is in al zijn vertakkingen een onderdeel van het geslacht Merven, dat op zijn ….. beurt z’n oorsprong vindt bij de Heren van Heinsberg, Blankenberg, Looz en Chiny, waarvan de eerste als zodanig in 1336 wordt vermeld.”(Ter verduidelijking van deze getuigenissen moeten we even aanstippen, dat de onwettige zoon van Thierry van Heinsberg zich naar het dorp Meeuwen dadelijk “Heer van Meeuwen” noemde; dat de naam Meeuwen ook geschreven wordt als Meuwen, Nieuwen, Meven of … Merven; dat zijn geslacht daarom ook het geslacht Merven heet.) Beide 17de eeuwse schrijvers bevestigen dus, dat De Keverbergs afstammen van de Meeuwen- of Merventak van het geslacht Heinsberg. Op deze gronden dan moeten we erkennen, dat De Keverbergs het bastaard nakroos zijn van Thierry van Heinsberg. Verdere afstamming wel wettig. Ter wille van de goede naam van De Keverbergs voegen we hier echter meteen aan toe, dat de nakomelingen van die onwettige spruit allen uit wettige huwelijken zijn voortgekomen; althans wat betreft de tak, waaruit De Keverbergs d‘Aldenghoor stammen. Samenvattend, kunnen we over de oorsprong van De Keverbergs van Aldenghoor dus zeggen, dat hun geslacht teruggaat tot de 14de eeuw als het wettig nakroost van de Van Meeuwens of Mervens. Ontwikkeling tot de naam Keverberg. De familienaam “De Keverberg” is een stukje geschiedenis op zich; interessant genoeg om de tot standkoming ervan te verhalen. De oorspronkelijk naam, waarbij de oudste voorvaderen van de latere heren van Aldenghoor zich lieten noemen, was De van Meeuwens of Van Mervens. Boven is reeds duidelijk gemaakt, hoe die benaming ontstond. Ongeveer anderhalve eeuw later raakte de naam “De Keverberg” aan die van Van Meeuwen verbonden, of vastgekoppeld, zodat men sprak van “De Van Meeuwens de Keverberg” -124Dit is als volgt in zijn werk gegaan: ….. Godefridus, de eerste Heer van Meeuwen, had als kleinzoon Arnold van Meeuwen, die vóór 1437 als Heer van Hasselt, Opoeteren en Habrouck overleed. Deze Arnold nu was gehuwd met Elisabeth Keverbergs, ( de erfdochter - waarschijnlijk – van een familie de Keverberg, welke tegen die tijd uitgestorven was. Hierdoor ontstond dus het eerste contact tussen de familienamen Meeuwen en Keverberg; met mag beide namen sedert dat huwelijk 1) van Arnold van Meeuwen en Elisabeth Kyverberghe dikwijls in één adem genoemd hebben, aaneen geschreven worden ze zeker niet, althans niet officieel. Dat gebeurde pas een halve eeuw later. Van Jan van Meeuwen, die van 1479 tot 1503 het vaderlijk erfgoed beheerde, 93
wordt voor het eerst officieel gezegd dat hij ook ”De Keverberg” is genoemd. Zijn officiële benaming luidde Jan Van Meeuwen de Keverberg. Bij diens jongste zoon René (of Renier), in 1554 overleden, staat ”De Keverberg” reeds op de eerste plaats; hem betitelde men officieel als René De Keverberg van Meeuwen, of nog eenvoudiger De Keverberg Meeuwen. Dit vindt men ook bij zijn nakomelingen. Tenslotte heeft de naam ”De Keverberg” de oorspronkelijke familienaam Meeuwen geheel verdrongen er werd er voor gesubstitueerd. Dit vindt men al bij René´s kleinzoon Lambert, die slechts zelden de tweede naam ”Meeuwen”, ”van Meeuwen” of ”genaamd Meeuwen” aan zijn officiële titel toevoegt. Meestal laat hij zich gewoonweg ”Lambert de Keverberg”, zonder meer, noemen. Bij de allerlaatste fase in het ontwikkelingsproces van deze familienaam is ……. Aldenghoor gemoeid! De zojuist genoemde Lambert de Keverberg is namelijk dezelfde, die in 1629 door aankoop Heer van Aldenghoor werd. Hij heeft toen aan zijn titelatuur de naam van zijn kasteel toegevoegd: sedert 14 april 1629 noemt hij zich Lambert de Keverberg d’Aldenghoor. In deze benaming is geen verandering meer gekomen. 1) Zie voor nadere bijzonderheden over dit huwelijk – waaromtrent tot nu toe alleen maar gissingen zijn gemaakt – hieronder pg. 12.
-125Al de afstammelingen van Lambert hebben gedurende hun verblijf te Haelen en tot op de dag dat het geslacht is uitgestorven in 1903, zich altijd genoemd: De Keverberg d’Aldenghoor. Al met al is deze naamsontwikkeling wel een zeer merkwaardig geval; en het verdient ook nog eens opgemerkt te worden, alhoewel het meer een toevalligheid is, dat het proces definitief zijn beslag heeft gekregen met en door Lambert de Keverberg, de stichter van de linie De keverberg d´Aldenghoor. Voor we nu een relaas geven van de familie en het geslacht De Keverberg als eeuwenlange bezitster van Aldenghoor, mogen we wel enkele bladzijden wijden aan de voorvaderen van de adellijke heren van Haelen´s kasteel; zo zullen we een beter en duidelijker beeld krijgen, uit wat voor familie zij stamden. (Dus over tot…) § 2 De voorvaderen van de Baronnen De Keverberg d´Aldenghoor (of: het oud-adellijk geslacht De Keverberg, genaamd Meeuwen. 1) Stamvader. Godefridus, eerste heer van Meeuwen, hebben we al voldoende besproken als stamvader van het gehele Keverberggeslacht; hij is inderdaad ook de man, in wien de Haelense tak der Keverbergs hun oorsprong vindt. Oudste voorvader. 1) Zijn jongere zoon Arnold van Meeuwen is echter de oudste voorvader, want langs hem gaat de lijn, welke naar Aldenghoor loopt; niet langs Walter van Meeuwen, die de stichter is van een geheel andere linie, van de linie Meeuwen – Ten Verne Bree namelijk, welke zich in veelvuldige vertakkingen geweldig uitbreidde, (die van Maastricht, Dordrecht en Eupen bijvoorbeeld behoren daartoe). Zowel Arnold als zijn oudere broer Walter zijn vermeld in de officiële leenregisters van het Hof van Curingen; een document uit 1379 noemt Arnold als Walter’s broer .2)
94
Volgens een oude genealogie is “onze” Arnold tevens de stamvader van de linie Meeuwen – Habroeck – Opoeteren. 1) Zie: a) ”Anuaire de la noblesse Belgique”, 1865, waar ridder Ch. De Borman deze familie in al haar vertakkingen bespreekt. b) Eg. Slanghen´s correcties op voorgaande, in ”Bijdragen”, dl. 2, pg. 23 en in ”Publications” tome XVI, 1879. c) Nederlands Adelsboek, 1904. d) De op bovengenoemde gebaseerde en uitgewerkte Genealogische Tabel van het Keverberg geslacht, in de Appendix van dit werk. 2) ”Reliefs de la Salle de Curinge” ; archiefstukken bewerkt door Bn. Van Spaen.
-126Verdere voorvaderen van De Keverberg d’Aldenghoor. 2) Zijn zoon Arnold II van Meeuwen is de persoon, die het eerst in aanraking kwam met de naam “Keverberg”, en wel door zijn huwelijk. Met verwijzing naar Arnold’s huwelijk raken we een onderwerp aan, dat een probleem – en daardoor een bron van gissingen – is voor degenen, die iets over de Van Meeuwens hebben geschreven, De voornaam van Arnold’s echtgenote is wel aan hem bekend: zij staat vermeld als “Vrouwe Elisabeth” in de leenregisters van Curingen (leenreg. J. de Heinsberg I, folio 49 verso).Verder komt men gewoonlijk niet, behalve dan de oudrentmeester van Aldenghoor, Eg. Slanghen; hij suggereerde reeds, dat haar familienaam mogelijk “Keverberg” zou kunnen zijn. Hij schrijft: 1) De naam “Keverberg” was oorspronkelijk verbonden met die van Meeuwen; ongetwijfeld vanwege een huwelijk van een Meeuwen met de erfdochter van een familie De Keverberg, welke tegen die tijd uitgestorven was. In verschillende verheffingsacten uit de jaren 1411, 1421 en 1422 komt onder de vazallen van het graafschap Looz een zekere Godfried de Keverberg voor ( Keverberg ook geschreven als Kivorberch of Kevelberch). Hij schijnt een vreemdeling in dit graafschap geweest te zijn en feitelijk thuis gehoord te hebben, ófwel in het graafschap Juliers, waar de familie De Keverberg nog bezittingen had in de 16 de eeuw, ófwel in het land van Valkenburg, waar men een cijnshof vindt met de naam “de Keverberch”; (dit laatste) gelegen onder de Hoofdbank van Heerlen en in 1448 verheven door een Gerard Monich de Keverberch, kelner te Wittem. Men vermoedt nu, dat de dochter van deze Godfried als erfdochter van Keverberg de echtgenote Elisabeth is geweest van Arnold van Meeuwen, die vóór 1437 als heer van Hasselt, Opoeteren en Habrouck overleed. Men hoort het: ook Slanghen kan slechts een vermoeden uiten; overigens een vermoeden, dat verbazend dicht bij de waarheid ligt. 1) Slanghen: “Het graafschap Hoensbroeck”, pg. 53/54.
-127Omtrent de vader van voornoemde Elisabeth kunnen ook wij geen beslissing geven, maar wat het overige betreft wel. Daarover wordt ons namelijk zekerheid verschaft door Jos Habets’uitgave van “De Archieven van het Kapittel der Hoogadellijke Rijksabdij Thorn”. 1) Charter No. 352, gedateerd 16 maart 1449 spreekt over “Raes, zoon van Claes Bornman van Baexen als wettig man en momber (= voogd) van Marie, dochter van … Arnt (= Arnoldus) van Meeuwen en van …. Elisabeth Kyeverbergs; charter No. 353 (van 22 februari 1450) zegt
95
nogmaals van diezelfde Raes Bornman, dat hij is “witlichman ende momber Marien Aernst, dochter Van Meeuwen ende Elisabeth Kyeverbergs”.Hier wordt dus een Elisabeth de Keverberg genoemd als vrouw van Arnold; van de Arnold ook in kwestie, want Elisabeth’s echtgenoot is wel vóór 1437 overleden, terwijl de charters afkomstig zijn uit de jaren 1449 en 1450, maar dat is géén bezwaar. Ook al vermelden de genoemde archiefstukken niet, dat Elisabeth de Keverberg toen reeds weduwe was, is vergissing onmogelijk, daar er na 1437 geen enkele andere Arnold van Meeuwen heeft bestaan. Zo dan wordt ons het onomstotelijk historisch bewijs geleverd, dat Arnold II van Meeuwen het eerste contact heeft beleefd van de namen Meeuwen en Keverberg. Wat voor deze Aldeghoor-Geschiedenis bovendien nog interessant is in de aangehaalde charters, is het feit dat beide stukken medebezegeld zijn door Gherit Haeck van Thorn. 2) Deze heer was namelijk de schoonzoon van de toenmalige heer op Aldenghoor, Daniel IV van Ghoor. Al hadden de Van Meeuwens, de directe voorvaderen van De Keverbergs d’Aldenghoor, in de jaren 1449/1450 nog in de verste verte niets uit te staan met Haelen’s kasteel, dan is het toch wel frappant, dat ze toen reeds indirect met Aldenghoor in aanraking zijn geweest; het moge dan ook op een zeer indirecte manier geweest zijn! Uit het huwelijk van Arnold en Elisabeth zijn ons drie kinderen bekend. 1) MARIE, gehuwd met Raes Bornman van Baexem; beide genoemd in de zo juist besproken charters. 2) GODEFRIDUS, daar eveneens vermeld; in de eerste charter als zwager van Raes, in de tweede onder de naam Godert. Hij werd ook Goert genoemd. Over hem straks meer als voorvader van de Keverbergs. 3) Johan of Jan, die ook al een plaats heeft gevonden in diezelfde archiefstukken van Thorn. 1) uitgegeven in 1889 bij Martinus Nijhoff, Den haag; verder aangehaald als “Archieven Thorn”. 2) zegel: slangenkruis met drakenkoppen, en op de helm 2 slangen; omschrift: “s.(igillum) gerart haec van toren”.
-128Van hem is verder beschreven, dat hij op 20 juni 1437, na de dood van zijn vader, de laathoven Habroeck en Hasselt verhief. (Reliefs de la Salle de Curinge; register J. de Heinsberg, dl. II, folio 92 en 92 verso). Na de dood van zijn schoonvader verhief hij op 16 maart 1445 nog verschillende andere feodale goederen (id., folio 90 verso). Hij is na 1457 gestorven; kinderloos naar het schijnt. Zijn echtgenote heette Christina Struwen. Wat de bezittingen van Arnold II van Meeuwen aangaat: uit de leenregisters van Curingen valt op te maken dat hij Heer geweest moet zijn van Habroeck, van Hasselt en Opoeteren tesamen. 1) (1) In 1423 staat hij ook vermeld als kapitein-kwartiermeester van Hasselt. Uitdrukkelijk vermelden zij Arnold alléén als heer van Habroeck; de andere bezittingen worden in zijn verheffingsacte van 1 december 1422 slechts met algemene termen aangeduid; “evenals al de andere goederen, die hij in leen hield van het graafschap” lezen we daar. Arnoldus dictus de Meuwen relevavit in Curingen, anno domini Mc CCCC.XX.II., a novo domino mensis decembris primo; bona feodalia subscripta, videlicet terras et nemus iacentia in territorio de Nyel et Vroedelingen prope Loz, et omnia alia bona feodalia qui tenuit a comite Lossenti in feodum; Presentibus domino Arnoldo de Steyvorst, domino Arnoldo de Crayenhem, Watero Knoep et Henrico Printhege.” (reg. J. de Heinsberg, dl. I, folio 49 verso). Dat tot “al de andere goederen” Hasselt en Opoeteren behoren, is af te leiden uit dezelfde bron; latere chartes namelijk geven aan, dat Arnold Hasselt naliet aan zijn echtgenote (reg. id., fo. 54 verso 2) en Opoeteren aan zijn oudste zoon (reg. id., dl II fo.9 verso 3), terwijl Jan Habroeck erfde (reg. id., dl. II, fo. 92) (zie boven).
96
2) “Domicella Elysabeth, relicta quondom Arnoldi de meeuwen, relevavit in Curingen-una com Theodorico de Cyney, suo quoad hoc mamburno (voogd) – sibi data per dominum per reportationem waltari Grommen; curiam unem mansionaqriorum, sittam apud Hasselt; salvo .. etc.” 3) zie hieronder, onder Godefridus.
Uit deze laatste stukken laat zich ook het jaar van Arnold’s overlijden min of meer vaststellen. -129Wel is de overdracht van Hasselt aan Elisabeth ongedateerd, maar het stuk, waarbij Jan dit goed overneemt van zijn moeder, heeft als datum: 20 juni 1437. Daar Elisabeth al weduwe was, toen zij het verwierf, moet Arnold II van Meeuwen dus wel vóór 1437 zijn gestorven. 3) GODEFRIDUS van Meeuwen is als oudste zoon van Arnold II de volgende voorvader van de Keverbergs van Aldenghoor. Op 22 september 1438 heeft hij de laathof, gelegen te Opoeteren, verheven; was zijn aandeel in de vaderlijke erfenis. De verheffingsacte is dit keer niet in het Latijn gesteld, maar in de volkstaal. Het luidt zo: Goedert van Mewen ontfinc te Eycke, in ’t jaere XIIIIc ind XXXVIII des XXII dais in Septembri – overmits ( = door bemiddeling van) vercrigenisse ind opdragenisse Derics van Chiney – eynen laethoff gelegen ’t Opoeteren, dat selve die voirscreven Derick voertyden ontvangen hadde in behoeff der voirscreven Goederts inde syne medegederingen als onmundige kyndere wilnere ( = wijlen) Arnts van Mewen; beheltelic etc. …… Dair wairen by als Manne: godert van Vlodroppe, Jan van Enaten, Merten Oerne, Arns van den Molen, Goreswyne Savelants ind meer anderen. Reg. J.v. Heinsberg, tom. II, folio 9 verso). Deze Heer van Opoeteren huwde Ida van Eelen, uit welke echt twee kinderen geboren zijn: 1) JAN, die volgt, en 2) NN, echtgenote van Hendrik van Kessel, die in 1481 als getuige optrad bij het huwelijkscontract van zijn zwager. Godefridus is vóór 1479 gestorven. 4) JAN van Meeuwen werd na de dood van zijn vader Heer van Opoeteren. Hij zou dat blijven tot 1503. Van deze Jan wordt het eerst officieel gezegd dat hij bijgenaamd is De Keverberg. Op 16 oktober 1479 heeft hij te Curingen zijn verheffingsacte getekend, als leenman van Louis de Bourbon 1), voor Opoeteren en bijbehorende goederen. 1) Louis de Bourbon, in 1455 op 17 jarige leeftijd prinsbisschop van Luik geworden, was een creatuur van zijn oom Philips van Bourgondië, die Luik wenste in te lijven om de Maas te bereiken. In 1455 had Philips dit doel bereikt, en was hij heer en meester in Luik geworden, daar de weinig energieke prinsbisschop Jan van Heinsberg VIII was afgetreden uit ontmoediging over de ontevredenheid van zijn onderdanen. De Luikenaars wilden Philip’s neef Louis de Bourbon wel niet erkennen als hun nieuwe prinsbisschop, maar moesten toch bukken voor de Bourgondische overmacht. (In 1477 kwam na de dood van Karel de Stoute de bevrijding: haar overheersing duurde daarna tot de Frans overheersing 1794).
-130Joannes de Meuwen relativit, anno XIIIIc LXXIX mensis octobris die XVI, Curingen mansionariorum cum omnibus et singu lis suis pertinentibus, sitam in Opoeteren, post obitum Godefroid de Meuwen, suis patris. Salvo etc. … …
97
Presentibus domine Wilhelmo de Hamalia, dmo (domino) de Eldris, militibus, et pluribus aliis. (Reg. L. de Bourbon, fo. 158 verso). Met Margaretha Borman, dochter van Daniël en Margaretha van Chiney, sloot Jan een huwelijkscontract op 28 augustus 1481, ….. dat echter pas op 6 februari 1487 voor de schepenraad van Opoeteren gerealiseerd werd. (Het origineel hiervan vindt men in ….. het Aldenghoor Archief!). Jan Stierf in 1503, een jaar na de geboorte van zijn jongste zoon René. Margaretha overleefde hem meer dan 35 jaar! Het juiste jaar van haar overlijden is niet bekend; zij leefde nog op 22 augustus 1539, daar zij toen haar zoon René voordroeg voor het feodale leen van de hof van Habroeck, (leenreg. Van 1536/44, folio 37); maar de moeder was gestorven, toen Rene op 12 mei 1541 Habroeck feitelijk verhief (zie pg. 132). Zij had de hoge ouderdom van 80 jaar bereikt en werd begraven in de kerk van Opoeteren. Jan en Margaretha Jan en Margaretha hadden zes kinderen het levenslicht geschonken: 1) DANIËL, die de hoeven Opoeteren en Hasselt respectievelijk op 24 maart en 16 augustus 1504 verhief, echter met vruchtgebruik voor zijn moeder (register Jan de Horne, folio 106 verso). Hij stierf vóór 12 maart 1525. 2) JAN, die in opvolging van zijn broer, op 12 maart 1525 Opoeteren en Hasselt verhief. Hij huwde met Clara, erfdochter van Raedt (kasteel Raedt – vroeger Rode – te Sint Laurentsberg bij Aken; laatst bewoond geweest door de gravinne van Nassau, die daar in 1864 stierf). Door zijn huwelijk met Clara van Raedt is deze Jan van Meeuwen, bijgenaamd De Keverberg, stamvader geworden van de linie Keverberg – Raedt van Aldenghoor; op 26 februari 1691 zal namelijk een afstammeling van deze Jan een huwelijk aangaan met Joanna Maria Elisabeth de Keverberg d’Aldenghoor, toen de erfdochter van Haelen en haar kasteel. 3) GODEFRIDUS, de derde zoon, werd kanunnik te Aldeneyck; van 1539 tot 1544, en te Looz in 1545. Hij had met Gertrudis Boyer van Tongerloo een onwettige zoon, Hendrick. -1314) IDA, de oudste dochter, ( na 1545), echtgenote van Bernard van Gressenich, de kasteelheer van Montfort van 1525 tot zijn dood in 1541; zij zijn de stichters van de families Mombeek en Boschgraven. 5) MARGARETHA, gehuwd met Arnold Nys, burgemeester van Maaseyck, was de tweede dochter. 6) RENÉ, geboren in 1502, is het laatste kind van Jan en Margaretha. Hij werd de stamvader van verschillende linies De Keverberg – Meeuwen, onder andere die van Ter Steeghe (bij Grubbenvorst), Neunhof (bij Eynaten), Lintzenich (kasteel bij Zulpich); tevens is hij het, langs wie de lijn naar Aldenghoor verder zal lopen. Over hem dus straks meer. Tussen de kinderen van Jan de Keverberg en van Margaretha Borman vond Sint Dionysiusdag (= 9 oktober) 1545 een erfdeling plaats te Achel, op het huis “Tgen Broeck” “yn dye grote kamer”. Alleen de oudste, Daniël, was er niet bij, omdat die ….. al lang overleden was. Dat blijkt uit het feit, dat 20 jaar vroeger, op 12 maart 1525, zijn broer Jan Daniël’s laathoven van Hasselt en Opoeteren heeft kunnen verheffen. Trouwens in de verheffingsacte van 1525 staat tweemaal uitdrukkelijk dat Jan ze ontving “nae doet syns broders Daniël van Meeuwen”. (Reliefs de la Salle de Curange, vol. 1524 tot 1536, folio 7 verso). Daniël wordt daarom ook niet met name genoemd onder de deelgenoten; wel vemeld zijn : de drie gebroeders, Jan, Godefridus en René; hun zus Ida, weduwe van Bernard van Gressenich; Arnold Nys, als echtgenoot van hun zus Margaretha (abusievelijk Catharina genoemd) en tenslotte Arnold van Moerbeek als mombor (= voogd) van zijn vrouw en van
98
zijn vrouw’s moeder. (Wie deze Arnold van Moerbeek is en in hoeverre hij belanghebbende was, is ons niet duidelijk). Tevens wordt nog vermeld, dat deze erfdeling plaats had in het bijzijn van Mr. Simon van den Broeck, de man van Ida’s enigste kind Johanna. Welke regeling hier is getroffen, hebben we niet opgetekend gezien; ook de genealogiën vermeldden niets, waaruit men ook maar enkele bijzonderheden gegevens zou kunnen afleiden. Is het officiële stuk, of een gedeelte ervan, misschien verloren gegaan? Wat daar ook van zij, wij gaan verder, en wel met die der deelgenoten, die ons het meest interesseert, in verband met de Aldenghoorgeschiedenis: dus met René. -1325) RENÉ DE KEVERBERG, GENAAMD Meeuwen; dat was zijn officiële titel: hier is het dus zover gekomen, dat de oorspronkelijke familienaam op de tweede plaats is gedrongen door “De Keverberg”. Deze René dan, die in 1502 geboren was te Roosteren, ging eerst in de Rechten studeren en behaalde daarin het Licentiaat. Op 22 augustus 1539 werd hij door zijn moeder voorgedragen voor het feodale leen van Habroeck, zoals het leenboek van Curingen voor de jaren 1536/44 vermeldt op folio 37: Den XXII Augusti anno 1539 1heeft Jouffrou Margriet van Merven, nae doet harens vurgengers Goert Bormans zeliger, tot haeren vurganger den Stadhelder gepresenteert: haeren zoon Mr. Renart van Mewen van den hoeff van Haeckbrouck, by Burchloon gelegen, mit allen zynen tubehoerden landen, bossche, bemden; nae tenoer ende luyt der leenheregisteren; etc. Pas twee jaar later, op 12 mei 1541, toen zijn moeder intussen overleden was, kon Renier de hof van Habroeck voor zich en de zijnen verheffen. Anno XVc ende XLI, den XII May, heeft meester Reyner de Merven ontfangen, voor hem ende zyne megeringe, den hoeff van Hagebroeckx by Looz gelegen, etc. Register 1536/44 folio 49). Intussen was René in het huwelijk getreden en wel met Mathilde van Hulsberg genaamd Schaloum tot Herten, dochter van Jan, heer van Meldert en van Jeanne Hulsberg – Bervoets; dit geschiedde in 1539, het jaar dat zijn moeder hem voordroeg voor Habroeck. Misschien heeft zij dat wel bedoeld als haar huwelijkscadeau! In alle geval schijnt er ook hier een speciale sterke band bestaan te hebben tussen moeder en jongste telg; dat is men althans geneigd af te leiden uit het plaatsen van de grafsteen op moeder’s graf door René en uit de inscriptie daarop. Immers, toen de moeder van Jan, Godefridus, René enz. in de kerk van Opoeteren begraven was, deed de jongste zoon de grafsteen plaatsen (welke nog bestaat) boven haar laatste rustplaats; waarom juist Renier? We zouden het eerder verwacht hebben van Jan, die behalve de oudste zoon ook de Heer van Opoeteren was. Er staat echter uitdrukkelijk vermeld, dat René dat heeft gedaan. -133Ook de bewoordingen van de inscriptie spreekt duidelijk van de wederzijdse liefde. Margaretha Borman, o m n i u m c h a r i s s i m a, a m p l e x a liberos primo et ultimo genitos Daniëllem ac Renatum a Kiverbergh, nata annos LXXX obdormivit in Domino, anno Jesu Salvatoris, dimido aetatie in viduitat longe integerrima exacto R e n a t us vivus monumentum mortalitatis stirpi suae cunctisque posuit. (Vertaling: Margaretha Borman, een allerliefste (moeder is – na haar oudste en jongste kinderen, Daniël en René de Keverberg omhelsd te hebben – op leeftijd van 80 jaar in den Heer ontslapen in het jaar van Jesus de Verlosser (geen jaartal ingevuld!?), nadat zij de helft van haar leven doorgebracht had in een meest ongerepte weduwestaat. De in leven zijnde René heeft het grafmonument geplaatst voor zijn geslacht en voor allen: voor al haar kinderen.)
99
Ongetwijfeld is René’s woordkeus een getuigenis van zeer grote piëteit. Ook om andere redenen is de inscriptie merkwaardig. Eerstens om het feit, dat René zichzelf “De Keverberg” noemt, wat we in de registers van Curingen boven aangehaald niet vinden; vervolgens zal het opgevallen zijn, dat volgens de tekst ook Daniël door zijn moeder omhelsd is, voordat ze ontsliep. Maar Daniël was toch al dood in 1525, zoals boven (pg. 131) is bewezen! De moeilijkheid moet ongetwijfeld ondervangen worden door de veronderstelling, dat die moederlijke omarming met betrekking tot Daniël niet letterlijk op te vatten is; met andere woorden: er kan alleen een omarming in de geest, een liefdevol terugdenken aan haar vroeggestorven kind bedoeld zijn. Trouwens, wordt deze uitleg niet door de beginwoorden van de slotzin niet duidelijk aan de hand gedaan? De woorden: “de in leven zijnde, nog levende René” wijzen in die richting, ja ….. zijn alleen begrijpelijk, als we ze zien als tegenstelling met de overleden Daniël. Van het bericht over zijn moeder’s dood stappen we meteen over naar een ander doodsbericht; nog wel dat aangaande ….. René zelf. Van hem valt namelijk weinig meer te melden; behalve dan dat hij zijn laatste vier levensjaren nog een voorname positie heeft bekleed, en wel als edelman aan het leenhof van Curingen. -134Op 15 augustus 1554 dan is René de Keverberg overleden, in de leeftijd van 52 jaar; hij werd bijgezet in het familiegraf te Opoeteren. Hij liet vier kinderen na, die toen allen nog zeer jong waren (hun vader was pas in 1539 getrouwd); het verwondert ons daarom niet, dat ze pas op 21 oktober 1568 een erfdeling hielden. Hun namen waren: 1) GASPAR, waarover straks; 2) JEANNE, geboren in 1545; gehuwd met Hendrik Walscharts, zoon van Jan en Barbara van Montferrant; zij is overlden na 1602; 3)MARGARETHA, geboren in 1548; later kanunnikes te Vliermaal; 4) HENDRIK, geboren in 1553(?). 6) GASPAR DE KEVERBERG – MEEUWEN, de oudste zoon van René, is de zesde in de rij van voorvaderen van De Keverbergs d’Aldenghoor. Over hem valt weinig te vertellen. Door een plotse grote lacune in ons bronnenmateriaal is er over de twee laatste voorouders weinig zekers. We kunnen slechts enkele genealogisch bijzonderheden (die niet eens volkomen betrouwbaar schijnen, hier en daar) doorgeven. Volgens de schaarse gegevens dan is Gaspar achtereenvolgens gehuwd geweest met Agnes van Dript Ter Steeghs en met Catharina van Hove. Uit de eerste echtverbindenis werden vijf, uit de tweede twee kinderen geboren. Zij heetten: 1) Cornelia, gehuwd met Joannes Adolphus van Nydeggen, Heer van Boerlo te Blerick. 1) 2) Willem. Op zeer jeugdige leeftijd gestorven; zo ook 3) Renier en 4) Catharina, beiden overleden in 1599. 5) Hans van Everhard die volgt. 6) Caspar, gehuwd met a) Judith de Gelder van Aerssen, die in 1627 stierf, zonder kinderen na te laten; in 1629 hertrouwde Capar met b) Elisabeth de Roest van Emsenbroeck; zij overleed te Opoeteren op 27 december 1631; uit dit huwelijk is één zoon, Jan Edmund, geboren te Opoeteren op 14 mei 1631, maar één week voor zijn moeder is de kleine gestorven. Tenslotte is de zwaar getroffen Caspar een derde maal gehuwd, en wel met
100
c) Marie Agnes de Rhoe de Sipperman; van haar had hij één dochter. Madeleine Mathilde Marie, die in 1668 huwde met Otto Vogels. Caspar zelf is gestorven op 15 september 1651 en begraven in het familiegraf te Opoeteren. 7) HENDRIK, de jongste: geboren in 1593 (?); in 1626 kapitein, later sergeant-majoor in keizerlijke dienst; gehuwd met NN. De Gramont. 1) Hun zoon, Arnold Schenk van Nydeggen, als Heer van Boerlo overleden in 1652, was gehuwd met a) Gertrudis Vosch; b) Anna NN.; c) Helena van Haeren, overleden na juni 1664, dochter van W. van Haeren, die van 4 september 1595 tot 27 september 1606 stadhouder, scholtis en rentmeester van het G=graafschap Horn was. (Aldus J.J.M.H. Verzijl in Maasgouw, 61ste jaargang, aflevering 6, pg. 90 en 91, november/december 1947 onder: “Genealogie van het adellijk geslacht Van Haeren te Grubbenvorst, Blerick, Haelen en Neeritter.)
-135Uit deze genealogische bijzonderheden kunnen we, wat de voorlaatste voorvader van De Keverberg d’Aldenghoor betreft, wel afleiden, dat Gaspar de Keverberg veel, zeer veel tegenslag en huiselijk verdriet heeft meegemaakt; met zijn eigen kinderen was hij niet fortuinlijk, maar ook maakte hij veel leed mee in het jonge gezin van zijn naamgenoot. Tot nu toe vonden wij Caspar alleen officieel vermeld in 1590, toen hij als één der “magen” zijn zegel hing aan de acte van verdeling van 18 juni 1590 tussen de kinderen van Elisabeth van Erp – Wersebig (?) en Rutger van Pollart, Heer van Warenberg. 8) HANS EVERARD de Keverberg, de enige overlevende zoon uit het eerste huwelijk van voorgaande, noemen we tenslotte als laatste voorvader. We kennen hem alleen als Heer van Ter Steeghe en echtgenoot van Catharina van Cruchten. Zij beiden zijn de ouders van Lambert de Keverberg, die van François de mauléon Aldenghoor kocht in 1629. Hiermee bereiken we dan wederom het tijdstip, waarop Lambert de Keverberg als eerste van zijn geslacht Aldenghoor betrad. Het wel en wee van dit Keverberggeslacht op en rond Haelen’s kasteel, gedurende een periode van bijna drie eeuwen, ….. dát zal hoofdzaak zijn van de langste etappe van onze speurtocht. -136-
§ 3. DE KEVERBERGS D’ALDENGHOOR ALS HEREN TE HAELEN (van 14 april 1629 tot 5 april 1680) Lambert de keverberg, 1629 – 1664. Ouders 1) LAMBERT de Keverberg, Heer vanAldenghoor van 14 april 1629 tot 29 oktober 1664, is de eerste in de rij van De Keverbergs te Haelen; hij was geboren (in ?) als zoon van Hans Everard de Keverberg, genaamd Meeuwen en van Catharina van Cruchten. 1) Voor zijn
101
komst naar Haelen was hij door de Paltzgraaf van de Rijn tot gouverneur van Düsseldorf aangesteld geweest; hij bezat toen ook enkele kastelen in het land van Gulik. Woonplaats Zij woonpaalts was echter, zeker in 1628, weer in het graafschap Limburg. We vinden hem dan namelijk in de gemeente Hinsbeek bij Venlo op huize “Middelbeek”. Hij kreeg tot 10 juli 1628 octrooi om zijn leengoederen te belasten tot vertimmering van dat huis Middelbeek; een gunst, hem verleend in de Raad van Gelderland door koning Philips IV van Spanje. 2). Wien het hertogdom Gelderland toebehoorde. Echtgenote Was die verandering van Midellbeek ter wille van Elisabeth van Pollaert tot Exaeten, dochter van Andries van Pollaert en Barbara van Eyck, met wie Lambert in dat jaar 1628 in het huwelijk trad? En is tenslotte haar smaak of ambitie soms de drijfveer geweest van hun aankoop van Aldenghoor met bijbehorende goederen in 1629? Aankoop van Aldenghoor Of was het het idee van Lambert de Keveberg zélf om zijn jonge echtgenote meesteresse te maken van een groter en rijker bezit dan Middelbeek was? Verband tussen huwelijk en aankoop van kasteel Aldenghoor te Haelen bestond er gewis; want, zoals Ch. De Borman en Baron Louis de Crassier zeggen, Lambert verwierf zich Aldenghoor en siège de marriage. Hoe dan ook, Jonkheer Lambert de Keverberg heeft dit leen gekocht ende daer van ehdt gedaan 14 April 1629. Hierdoor werd hij de stichter van de Haelense linie van het Keverberggeslacht. Bouwstoffen voor zijn Haelens leven. Over zijn 35-jarig verblijf te Haelen zouden betrekkelijk weinig bijzonderheden te verhalen zijn, als we alleen zouden letten op de vermeldingen van zijn persoon in de charters uit die tijd; als we echter de voornaamste familieaangelegenheden en het meest vermeldenswaardige uit de tijdsomstandigheden erbij betrekken, dan is een enigszins duidelijk beeld wel te geven. 1) Niét de zoon van Gaspar de Keverberg en Agnes cab Dript, zoals Baron de Crassier zegt; deze waren zijn grootouders. 2) Koning van Spanje van 1621 tot 1665.
-1371629 Voor Lambert De Keverberg en Elisabeth Pollaert was hun komst naar Haelen in 1629 ongetwijfeld een feestelijk gebeuren. “Heer en Vrouwe van Aldenghoor” was toen al een benijdenswaardige titel! Het zelfde jaar hebben zij nogmaals kunnen feesten, wegens het tweede huwelijk van Lambert’s broer (oom?) Caspar. Leed en zorg 1631. Doch ook het leed bleef hen die eerste jaren niet gespaard, noch de zorg. Van de ene kant zullen ze zeker mee gerouwd hebben met dezelfde Caspar, aan wie in acht dagen tijds èn enigst kind èn echtgenote ontviel (respectievelijk op 20 en 27 december 1631); van de andere kant moet het hem zwaar gevallen zijn, dat hun eigen huwelijk maar steeds kinderloos bleef. Zorg, bange zorg moet ook hun hart vervult hebben wegens de nog steeds voortwoedende oorlog tussen Spanje en de Republiek der Nederlanden. Welliswaar viel het hele graafschap Horn buiten het gebied van de oorlogsvoerende partijen, maar het lag er dan toch midden in en ….. rondtrekkende soldaten namen het zo nauw niet met de grenzen; vooral hier in het land van Limburg was dat trouwens een onmogelijkheid! 102
1632 Vanaf 1632, het jaar van Frederik Hendrik’s befaamde tocht langs de Maas, moet men hier daadwerkelijk weer gesidderd hebben voor het oorlogsspook. De belegering van Roermond (waarbij Ernest Casimir van Nassau dodelijk werd gewond) en de inname van de stad in de nacht van 5 op 6 juni 1632 bracht het krijgsrumoer al heel erg dicht bij Haelen en Aldenghoor. Tevens daagde daarmee het “Protestantse gevaar” weer op, dat ook aan deze zijde van de Maas zijn terugslag zou kunnen hebben, zoals in de eeuw daarvoor. Immers, in de veroverde gewesten stelden de Saten-Generaal van de Republiek overal predikanten aan. Ofschoon de handhaving van de Katholieke Godsdienst, beloofd voor de opmars, officieel doorgevoerd werd, handelden de Protestanten dikwijls in strijd met de officiële regeringsverklaring van Holland; trouwens, de Staten zijn zelf ook niet vrij te pleiten van een oogluikend toestaan van onrechtvaardige geloofsvervolgingen, wraakgerichten en brandschattingen, die lange tijd voortduurden. Dit alles moet in deze streek een onrustig en onzeker gevoel minstens gebracht hebben. -138En dat men in en rond Aldenghoor terècht hevig verontrust was, en de gedachte aan gevaar voor geweldenarijen niet tot het rijk der hersenschimmen behoorde, is duidelijk af te leiden uit de gebeurtenissen te Nunhem in 1653. 1635 Daar hebben in genoemd jaar de Hessische soldaten, die deel uit maakten van de Maastroepen van Frederik Hendrik, een onbarmhartige terreur uitgeoefend; de kloosterlingen van Sint “Elisabethsdal” behoorden tot de meest-getroffen slachtoffers. Door een brutale plundering verjoeg men de kanunniken van Windesheim uit hun Nunhems klooster. Wat daarmee gepaard ging voor de geestelijken en ook voor de bevolking van Nunhem en omgeving, verhaalt de kroniek niet, doch laat zich gemakkelijk indenken. 1635 – 1648. Bij die ene daad is het bovendien niet gebleven; het is een bekend feit, dat die Hessische soldaten meer dan 12 jaar lang, van 1635 tot 1648, hebben huisgehouden in Midden-Limburg. 1645 Voor deze streek is, naast de plundering te Nunhem, het meest berucht geworden: de brand en plundering te Neer in 1645. Op 11 augustus staken de soldaten Neer aan vier hoeken in brand, waardoor het welvarende Maasdorp onnoemelijk veel gestuit werd in zijn opbloei; twee maanden later, op 9 oktober 1645, haalden de bandieten een ander staaltje van verregaande bandeloosheid uit te Neer: de plundering namelijk van het Norbertinessenklooster “Keijserbosch”, wat dat adellijk convent te staan kwam op een schade van ruim 30.000 gulden; ook het Allerheiligste werd onteerd in de kloosterkerk. 1) Het laat zich maar al te goed indenken, wat een ontsteltenis zulke gruweldaden hebben teweeggebracht in deze omgeving. Dat Aldenghoor zelf of zijn Heer lastig gevallen zijn of te lijden hebben gehad van de Hessische huurtroepen, staat nergens beschreven. Wellicht zijn zij met de schrik vrij gekomen. 1636 - 1637 Een ander zeer opmerkelijk feit uit deze jaren is, dat er verschillende heksenprocessen gehouden zijn in het land van Horne; en nog wel onder leiding van Lambert’s rentmeester op Aldenghoor, Adriaan Poeyn (of: Poen); deze was toen, evenals ten tijde van Zweder van Den Boetzelaer, namelijk luitenant-drossaard van Horn; vanaf 1617 tot 1636. Vele vrouwen uit de
103
buurt ondergingen de doodstraf (levend verbranden; aan een staak wurgen en dan verbranden, of onthoofden met een zwaard) om haar zogenaamde “duivelse kunsten”. 1) Een en ander naar de artikelen van J. Emonts in “Maas- en Roerbode”(“Onrustige dagen: Klooster Keyserbosch verbreedt zijn grachten”) en in “Limburg”, 12 Nov. 1948 (“Keyserbosch: het adellijk convent in Neer.”)
-139In mei 1622 had het eerste geval zich voorgedaan. De andere executiedagen waren 30 november 1636 en 30 januari 1637. Ook dit is weer tekenend voor de onrust der tijden! De zonzijde. Er waren echter ook zonnige dagen voor Lambert de Keverberg weggelegd! Wat hem wel het meest verblijd moet hebben, is dat in 1639 – op 4 januari – hem een erfelijke zoon en stamhouder geboren werd; Johan Caspar noemde hij zijn eerste spruit. 4 januari 1639. In de loop der jaren kwamen er nog vier zoons en vier dochters bij! (straks noemen we hen allemaal op). 1643 In 1643 staat lambert beschreven als lid van de Hornse Ridderschap van Vijf; tesamen met onder andere Jan de Keverberg tot Raedt van Nunhem, een ver familielid van de Heer van Aldenghoor uit een andere linie van hetzelfde geslacht (door een huwelijk met Barara van Eyck, douarière Van Pollaert tot Exaeten, kwam deze Jan van Keverberg in al heel nauwe familiebetrekkingen te staan met Lambert van Haelen; Barbara van Eyck was namelijk diens ….. schoonmoeder!). 1) 1644 Uit een charter van 23 juli 1644 leren we verder, dat Lambert nog een andere meevaller toebedeeld wer; hij verwierf bij Vrouwe Margaretha van der Lip, genaamd Hoen, vergunning om de hoeve Luttelvorst – leenroerig aan het Huis Grubben te Grubbenvorst – te mogen belasten met ƒ 1819,-. 1646 Tenslotte deelt Peter Rosen, aartsdiaken van Kempenland, ons mee, dat hij in september 1646 te Haelen is geweest voor de kerkvisitatie en daar uitvindt, dat de Heer de Keverberg – rechtens bezit van Aldenghoor – één derde van de tiende had: 2) Op het gebied van bezitsvermeerdering is het deze Heer van Aldenghoor al heel voorspoedig vergaan. Uit het latere erfdelingsverdrag blijkt, dat deze Lambert zich had opgewerkt tot een man van groot fortuin. Daar immers vinden we een indrukwekkende lijst van bezittingen, die er als volgt uitziet: 1. kasteel Aldenghoor te Haelen 2. de hoeve te Overhaelen, nabij Aldeneyck 3. de twee molens 4. de hoeve “Beuckelt” te Neer 5. de “Molengriend” te Maasbracht 6. het huis “Middelbeek” te Hinsbeek 1) Jan de Keverberg tot Raedt was eerst geuwd geweest met Julienne (de Collaert?) van Nunhem, schoonzus (?) van Jan van Waas, die 16 maart 1627 Heer te Nunhem was geworden en vóór 29 januari 1659 overleed. Na 1643 komt Jan de Keverberg niet meer voor in de verheffingsregisters. 2) Jos. Habets: Geschiedenis ….. Bisdom Roermond etc., dl. I, pg. 37c, waar onder andere staat: “Dominus de Keverbergh habet tertiam partem decimae, pastor (toen Mart. Pleneus, pastoor te Haelen van 1 Januari 1635 tot 1670) aliam tertiam et aliam alii diversi inter se.”
104
-1407. de “Borghoff” te Hinsbeek 8. het huis “Ter Stege” te Grubbenvorst 9. de hoeve “Luttelvorst” te Velden, met de tienden en de visserij aldaar 10. de laatbank te Horst 11. een gedeelte van het Veer te Venlo 12. de pachten in de stad en de begeving van het bodeambt aldaar 13. de hoeve te Well 14. de “grote Heyerhoff” te Breijel; tenslotte 15. de Vogelsanckmolen en de “kleine Heyerhoff” met de gerechtigheid op de Schans te Breijel. Noemen we, in verband met de “zonzijde” van Lambert’s leven, wat hem het meest aan het hart lag: zijn talrijke kinderen. 1. JOHAN (Jan of Hans) GASPAR, die zijn vader opvolgt; over hem dus straks meer. 2. ANDRIES, later Heer van Middelbeek en man van Anna Maria van Holtrop, Dame van Elwijst en Vrouwe van Elmpt; overleden op 17 december 1674, zonder kinderen achter te laten. 3. CATHARINA, die 14 maart 1668 huwde met Johan Frederik de Rohe, genaamd Opsinnich. 4. ANNA ELISABETH, vrouw van Martin Willem de Rohe, genaamd Opsinnich, die haar ontviel in 1683. 5. JAN BADUIN ANTOON, later in keizerlijke dienst als luitenant, stichter van de linie Keverberg – Neuhof, echtgenoot van Maria Joanna Catharina Godefrida Couchen de la Tour; hij overleed in 1684. 6. JAN EVERARD, overleden te Breijel op 3 juni 1688 en 5 juni begraven te Haelen. 7. MARIA, later kloosterdame. 8. BARBARA, later kloosterdame. 9. ANNA SOPHIA, later ook kloosterdame. Bij het lezen van deze namen en de gegevens erbij zal het zeker opvallen, dat er geen geboortedatums vermeld staan; dit bleek een onmogelijkheid, daar het Haelens Dooparchief “pas” begint in 1676. Wat verder uit Lambert de Keverberg zijn leven te Haelen is te melden, draagt het stempel van de dood in zich! -141 Dood van echtgenote 1652. Stierf in 1651 zijn broer Caspar, in 1652 trof Lambert een veel smartelijker verlies door het heengaan van zijn echtgenote, Vrouwe Elisabeth de Keverberg geboren Van Pollaert tot Exaeten. Zij overleed op 18 augustus 1652, zoals de allereerste inscriptie in het Haelense Dodenregister ons vertelt; onder die datum leest men: Mortua est Generosa domicella Keyverbergh, pie in D(omi)no moritate. 1) Opmerking: Dit overlijdensbericht moet wel op Lambert’s echtgenote slaan, hoewel het woord “domicella” misschien eerder aan een dochtertje zou doen denken. Dit laatste wordt echter beslist uitgesloten door het feit, dat de meisjes, die allen na 1640 geboren waren, of getrouwd of in het klooster getreden zijn; de datum, augustus 1652, sluit haar dus allen definitief uit als toen overleden.
105
Kinderen toen allen nog zeer jong. Wat moet het voor Lambert de Keverberg een extra reden tot treuren geweest zijn, dat de kinderen al zò vroeg hun moeder moesten missen; de oudste was pas ruim 13 jaar, zodat het negende en jongste kind al héél klein moet geweest zijn. Tevens plaatste het hemzelf voor een groot probleem. Over Lambert verder niets bekend. Het lijkt wel, of de smart een dichte sluier heeft getrokken over de 12 jaar, die hem als weduwnaar nog gelaten zijn. Over zijn persoon vinden we na 1652 althans weinig of niets meer. In 1656 komt Lambert voor het laatst voor in de registers van zijn tijd; 11 januari 1656 staat hij nog vermeld, als hij mede zijn zegel hangt aan het koopcontract van hans Melchior van Ellenborn betreffende een deel van de goederen van Waremberg. Een ogenblik treedt hij ons opnieuw voor de geest als hij zijn kinderen vraagt te luisteren naar het ontwerperfdelingsverdag. Geen gedetailleerde opgaaf of vermelding van de juiste regeling hierbij is ons onder ogen gekomen; we weten slechts, dat het geschiedde op 16 februari 1662 – toen de meeste van de kinderen nog minderjarig waren – in het bijzijn van Diderich van Pollart, Jan George van Loon en Willem Borman van Grathem. Dood van Lambert 29 oktober 1664. Twee jaar later, op 29 oktober 1664, is Lambert de Keverberg d’Aldenghoor overleden. 2) 1) Het lijkt me toe, dat Pastoor Pleneus met het woord “moritata” een nieuw werkwoord aan de woordenschat van het Latijn heeft toegevoegd! 2) Zijn overlijden niet vermeld in het Haelense Dodenregister, daar dit pas vanaf 1670 volledig is. Daarvóór slechts één inscriptie uit 1652, twee uit 1653, één uit 1665.
-1422de De Keverberg d’Aldenghoor 1665 – 1690. 2) Johan (of Hans) Caspar de Keverberg, Heer van Aldenghoor van 1665 tot 1690, volgde als oudste zoon zijn vader Lambert als zodanig op: een Heer, die grootse momenten beleefde, maar ….. nog groter ontgoochelingen. Toen Johan Caspar zich als Heer te Haelen installeerde (1664), was hij 26 jaar oud en reeds gehuwd. Echtgenote (1663). In 1663, een jaar voor de dood van zijn vader, had hij zich in het echt verbonden met MARIA HILDEGONDA VAN GREVENBROECK van Swinsbergen, dochter van Corneille, Heer van Helvoort en Vrededael, en van Anna van Eyck. (Van dit huwelijk vindt men in het Haelense Huwelijksregister dat toch in 1636 begint, géén vermelding, omdat het register tussen 1658 en 1670 niets registeert). Dochter 1664. Ook hadden zij al een dochter, de in 1664 geboren JOHANNA MARIA ELISABETH. Dit gezin kwam dan na 29 oktober 1664 metterwoon op Aldenghoor. Verheffing (1665). Johan Caspar heeft dit leen enkele maanden later, op 11 februari 1665, verheven en werd daardoor officieel de tweede De Keverberg op het Haelense kasteel. Zoon (1665). Nieuwe vreugde en rechtmatige trots vervulde hem, toen in datzelfde jaar een zoon en een stamhouder geboren werd, vernoemd naar zijn grootvader van vader’s kant en naar de oom van moeder’s zijde, ontving hij de namen van LAMBERTUS JOSEPH.
106
Dood van echtgenote 1665. Doch ….. heel spoedig daarna, op 12 juli 1665, werd het jonge, frisse gezin uiteengerukt door de dood van de edele Vrouwe Maria Hildegonda. 1) Haar begrafenis vond plaats in de kerk van Haelen. 2) Deze plotselinge scheiding wierp een diepe schaduw over het leven van de nieuwe Heer van Aldenghoor; temeer omdat hij nog verscheidene andere harde slagen te verdragen kreeg. Andere tegenslagen. Zo bijvoorbeeld moest deze vader hulpeloos toezien, hoe zijn enigst zoontje voortdurend ziek en in pijn was, ja bijna verstandeloos bleek te zijn. Ongetwijfeld heeft hij opbeuring en kracht gezocht bij zijn 2 de echtgenote, Vrouwe NN. De Coleyn, maar een nieuwe ontgoocheling voor hem was, dat dit tweede huwelijk kinderloos bleef. In 1668 maakte hij op 14 maart het huwelijk mee van zijn zus Catharina en in 1674 stond hij aan het sterfbed van zijn broer Andries; over hem persoonlijk echter staat ruim tien jaar niets opgetekend. 1) Niet vermeld in het Haelense Dodenregister, dat pas vanaf 1670 volledig en regelmatig doorgaat; daarvoor slechts één inscriptie uit 1652, twee uit 1653, één uit 1665. 2) Gebouwd in 1423; afgebroken in 1858 en, behale de toren, geheel nieuw opgetrokken in 1858/59; opnieuw afgebroken na de verwoesting ervan door de Duitsers op 15 november 1944.
-143De grote gebeurtenis van 15 december 1679: Haelen een zelfstandige heerlijkheid. Doch als tenslotte in 1670 zijn naam weer in de documenten verschijnt, is het om een grote en voorname gebeurtenis te verhalen, die èn voor hemzelf èn voor de inwoners van Haelen verstrekkende gevolgen had. Tot grote vreugde van Heer en onderdanen werd op 15 december 1679 Haelen verhaeven tot een zelfstandige heerlijkheid ….. en verkocht aan Johan Caspar de Keverberg van Aldenghoor: hierdoor werd hij – en zijn opvolgers, tot de Franse Overheersing – souverein heer en meester in hun gebied en over hun onderdanen: een grote vermeerdering van macht en aanzien. De schaduwzijde van 1679. Het schijnt echter Johan Caspar’s lot geweest te zijn om na elke grote gebeurtenis in zijn leven een gevoelige terugslag te krijgen. Zo ook nu weer; het grote jaar 1679 kreeg een bittere bijsmaak voor hem door enkele tragische sterfgevallen in zijn familie. Was op 17 december 1674 zijn oudste broer, Andries de Heer van Elmpt en Middelbeek gestorven 1), nu was het zijn zwager en diens echtgenote. Dood van zwager en diens echtgenote. Nog tijdens de onderhandelingen over de aankoop van de heerlijkheid Haelen werd Johan op 20 oktober (1679) opgeschrikt door het bericht dat de broer van zijn eerste vrouw Jan van Grevenbroeck en diens echtgenote een jammerlijk ongeval was overkomen op de Maas bij Ool; waarbij de eerste was verdronken en de teede, ofschoon gered, dodelijk ziek geworden was. De Heer van Aldenghoor liet zijn zwager op 24 oktober in het familiegraf in de kerk van Haelen bijzetten; en wel naast zijn eigen echtgenote. 1679, 20 Oct.: Submersus est ad mosam in Ool nobilis Dominus Joês a Grevenbrouck; et sepultus 24 ta eiusdem (mensis) in ecclesia nostra prope sororem suam, conjugem Domini de Keverbergh. (Register Mortuorum in Haelen. 1) Op 20 oktober 1679 is in de Maas te Ool verdronken: de Weledelgeboren Heer Jan de Grevenbrouck; en de 24ste oktober van dezelfde maand is hij in onze kerk begraven naast zijn zuster, de echtgenote van Heer de Keverbergh.
107
Twee dagen na die begrafenis overleed ook zijn schoonzuster; zij werd echter in Roermond begraven. 1) Reg.Mort, in Haelen, I, 17 december 1674, leest: Ecclesiae sacramentis rite et pie susceptis, obiit in Domino Ruramundae: nobilis D(dmi)nus Andreas Keverbergh, Dmus temporalis in pago de Elmpt; ibidem sepultus, hic natus. Na het plechtige en godsvruchtige ontvangen van de Sacramenten der Kerk, is te Roermond in de Heer overleden de Weledelgeboren Heer Andreas de Keverberg, wereldlijk Heer in het dorp Elmpt; daar is hij ook begraven, hoewel hier geboren!
-143Toch heeft ze een plaatsje gevonden in het Haelense Dodenregister, waar over haar staat opgetekend: Op 26 Oct. 1679 ontsliep godsvruchtig in de Heer: de Weledelgeboren en brave echtgenote van de verdronken Heer van Grevenbroeck; aan het verdrinkingsgevaar ontsnapt, bereidde zij zich vier dagen (op de dood) voor te Roermond; en daar is zij ook begraven. 1) Dood van de enigste zoon 1679. Veel pijnlijker werd nog Johan Caspar getroffen, in de maand december van datzelfde jaar 1679, door het overlijden van zijn enigste zoon Lambert (22 december). In de 14 jaar van zijn jonge leven had deze knaap niet veel zonneschijn kunnen brengen op Aldenghoor; vanaf zijn prilste jeugd was hij niets anders geweest dan het zorgenkind van zijn vader. Bijna verstandeloos, steeds ziek en in pijn kon de kleine Lambert zijn vader weinig of geen verlichting brengen in zijn zorgen; nooit klonk een gulle lach van de jongen hem in zijn oren; nooit kon hij hem of zijn tweede moeder boeien met zijn kinderlijk of jongensachtig spel; nooit was hij een speelkameraadje voor zijn enigst zusje. Men zou haast durven zeggen, dat de Heer en Vrouwe van Aldenghoor zelfs gewenst hebben, dat de Hemel zich over het ongelukkige kind zou ontfermen; door het een eeuwig geluk te schenken. Toch moet vooral het vaderhart gebloed hebben bij het sterfbed van deze enigste jongen, die de stamhouder had kunnen zijn. Dit sterven was wel een bittere tegenstelling met het grote gebeuren van de week daarvoor: 15 december souverein Heer van Haelen geworden, was Johan Caspar op 22 december zonder mannelijke nakomelingen; zo liep dus de souvereiniteit van de De Keverbergs van Haelen gevaar eenmaal, en wie weet hoe spoedig, misschien zelfs voor zijn geslacht verloren te gaan. Dit maakte deze scheiding dubbel zwaar. En zo eindigde 1679 voor de Heer van Aldenghoor en Haelen met een droevige Kerstmis en een huis vol rouw. 1679, 22 Dec. Obiit nobi(lis) Lambertus Josephus de Keverbergh, filius D(omi)ni Gasparis de keverbergh, a teneris annis sensibus orbatus, thysibus (sic!) aliisquecorporis afflictionibus immersus. Op 22 december 1679 overleed de Weledelgeboren Lambertus Josephus de Keverbergh, zoon van Heer Gaspar de Keverbergh; die vanaf zijn prilste jeugd geesteszwak was en overstept door hoestbuien en andere lichamelijke smarten. (Reg. Mort. In Haelen, I d.d.) 1) 1679, 26 Oct. Pie obdomivit in D(omi)no nobilis et pia conjux submersi D(omi)ni de Grevenbrouck; de submersionis periculo erepta et per quatriduum Ruraemundae se disponens ibidemque sepulsa.(Reg. Mort. In Haelen I.)
145Ananlyse van de verheffingsacte van 1679. Maar komen we nog eens terug op Haelen’s verheffing tot zelfstandige heerlijkheid. Door de prinsbisschop van Luik, de wettige Heer van het graafschap Horn, kwam dit tot stand. Het
108
was op zich niets nieuws, omdat het toen zeer gebruikelijk was dorpen tot Heerlijkheden te maken; de reden was gewoonlijk ….. geldverlegenheid. Het te gelden maken van de Haelense heerlijkheid was daar ook een uitvloeisel van. Voor 1.000 kronen werd Johan Caspar de Keverberg van Aldenghoor de eigenaar 1); echter niet onvoorwaardelijk; integendeel: een analyse van de acte van belening van 15 december 1679 noemt niet minder dan een twaalftal bepalingen, welke we hier laten volgen. De Prins-Bisschop van Luik, Maximiliaan Hendrik verpandt aan zijn zeer dierbare en Trouwe Jan (=Johan) Jaspar (=Gaspar) de Keverberg de heerlijkheid van het dorp Haelen, in het graafschap Horn, op de volgende condities: 1. De Heerlijkheid Haelen zal in leen gehouden worden van de Bisschoppelijke Tafel van Luik; men zal prompt 1.000 patacons moeten betalen aan de tresaurier-generaal van de Prins. Verheffing zal voor twee daalders geschieden en zal plaats hebben voor het Souvereine leenhof van Luik. 2. De onderdanen van Haelen zullen de dienstbaarheden ( = herendiensten) en corveeën verrichten voor de pandheer, in plaats van ze voor de Prins te doen. 3. De pandheer zal gedurende verpanding de cijnsen genieten. 4. De pandheer zal in het bezit zijn van een bepaald aantal goederen van nader aan te duiden communes en er een jaarlijkse cijns van 6 stuivers per goed invoeren. Hij zal de helft mogen nemen van de goederen van de communes om het leen te beteren. 5. Hij zal het bezit hebben van de visvijver, genaamd “Groten Beler” ( = de Bedelaar?) zonder de onderdanen ongemak te verschaffen. 6. Hij zal het jachtrecht hebben, voor zover dat de prins toebehoort; met uitsluiting van allen, behalve de drossaard en de ontvanger voor hun persoon en leven alleen. 1) Zie Slanghen in “Publications” XVI pg. 48 en Baron de Crassier in “Publ.”, dl. LXV, pg. 384 – 386. Niet aan Rudolf de Keverberg, zoals men og al eens vermeld vindt. Trouwen in 1679 leefde er niemand van die naam; de enige op wie de (foutieve) vermelding kan slaan is Johan Caspar’s neef Rudolf de Keverberg uit de linie Keverberg – Raedt, maar deze was al in 1676 gestorven.
-1467. Hij zal een particulier gerecht en onderhorig Hof kunnen vestigen, vanwaar men zal appeleren aan het hoge gerecht van Horn. 8. De tegenwoordige drossaard zal in functie blijven; zijn opvolgers zullen tegen misdaden, die lijfstraffen verdienen, vervolging instellen op kosten van de pandheer. Om deze reden zal deze hen kunnen verplichten. De pandheer alleen zal de geldstraffen en boeten genieten en zal de executies te Haelen mogen doen. (Hiertoe heeft de galgenberg, aan de binnenweg van Haelen naar Horn, gediend). 9. De pandheer zal genieten: alle andere rechten, voorrechten, vrijheden en exempties, welke andere pandheren bezitten. 10. De rente, opgeleverd door de gelden afkomstig uit het tegenwoordige pand, zal verschuldigd zijn aan de pandheer. 11. De pandheer zal geen aanspraak mogen maken op enige exemptie van onderdak, doortocht, dienstverrichtingen, bevoorradingen of andere eisen en requisities van krijgslieden, hetzij in het dorp Haelen of in andere, afhankelijk van het graafschap Horn; ofschoon het geheel naar verhouding verdeeld moet zijn volgens de oude reglementen. 12. In geval van onenigheid over hetgeen voorafgaat over de pandopheffing, zal de Kamer van Financiën souverein rechter zijn. De Prins beveelt en legt op aan al zijn onderdanen van het genoemde Haelen en aan anderen, om voornoemde Heer de Keverberg te beschouwen en te achten als hun 109
pandheer, vazal van de Prins; om hem de gewone en ingeburgerde eerbewijzen, eed van trouw en onderwerping te brengen. Want dit is onze serieuze wil. Gegeven te Luik, onder ons graties zegel, in onze Rekenkamer, den 15 de van de maand December 1679. (Aldus de "Archives Royales de Liège, Chambre des Finances, CIX, 55 v°" .) Deze verpanding werd 3½ maand later officieel bekrachtigd door het Feodale Hof van Luik. -147Op 5 April 1680 verheft de Heer Jan Caspar de Keverberg te Luik de heerlijkheid Haelen, in leen lopend van Zijne Hoogheid en van zijn Cathedrale Kerk en diens feodale hof. ("Archives Royales, Cour feodale; reg. 108, 319".) Gevolgen: groot! De bepalingen op zich doen reeds uitkomen, dat een diepingrijpende verandering in de positie van de Heer van Aldenghoor hierdoor zijn beslag had. Kort samengevat, komen de gevolgen neer op het volgende: 1. Ten eerste: Dat de Heer van Aldenghoor, voortaan geen ondergeschikte positie meer bekleedde, behalve in laatste instantie; onafhankelijk van Horn, was hij nu zelf heer en meester in zijn gebied. 2. Ten tweede: dat hij voortaan net slechts Heer van Aldenghoor was te Haelen, maar Heer van Aldenghoor én Haelen. 3. Ten derde: dat er een verandering in de officiële titelatuur plaats vindt; in plaats van Heer van Aldenghoor te Haelen noemen De Keverbergs zich voortaan: De Keverberg d’Aldenghoor én Haelen. 4. Tenslotte ligt hierin opgesloten dat de Geschiedenis over Aldenghoor zich verruimt; het terrein wordt wijder, doordat van nu af aan meer de nadruk moet vallen op de lotgevallen van Haelen zelf, omdat dat nu behoort aan de adellijke bewoners van Aldenghoor. Inderdaad zullen we hier meer rekening mee houden, ofschoon de wederwaardigheden van Kasteel en Heren het hoofdthema van deze schets blijven. -148-
§ 3.
DE KEVERBERG D’ALDENGHOOR ALS HEREN VAN HAELEN (5 april 1680 tot 16 mei 1795)
Johan Caspar de Keverberg: 1 ste souverein 1665/80 – 1690. JOHAN CASPAR de Keverberg d’Aldenghoor en Haelen, eerste souverein Heer, heeft nog 10 jaar in die capaciteit te Haelen vertoefd. Uit zijn laatste 10 levensjaren zullen we nu eerst datgene verhalen, wat hij in die functie verrichtte of meemaakte, om daarna te besluiten met zijn familiebelevenissen in diezelfde jaren. Neer tijdelijk aan Aldenghoor. Tot zijn souverein gebied behoorde, behalve Haelen, ook Neer. Dit eveneens tot heerlijkheid verheven dorp was hem al in 1678, op 5 november, verkocht. 1) Tot één jaar voor zijn dood bleef Johan Caspar Heer over Neer; toen, op 12 februari 1689, heeft hij het weer van de hand gedaan en het op zijn beurt verkocht aan de adellijke Heer van Croy.
110
Vice-stadhouder van Horn. Zijn macht en aanzien nam nog toe, dordat hem het vice-stadhouderschap van Horn werd verleend; als zodanig vinden we hem op 30 september 1682 vermeld. Ruzie over zijn aanstelling van een burgemeester en griffier te Haelen (kost geld!). Een nogal zelfbewust optreden schijnt het gevolg geweest te zijn van zijn verwerven van een voornamer positie. Hij eigende zich de benoeming toe van een burgemeester en een griffier te Haelen! Hierin stond hij trouwens niet alleen, want de Heren van Roggel en Heythuysen deden hetzelfde. Dat leidde tot een conflict, waarin tenslotte de prinsbisschop van Luik bemiddeld optrad. De heren kregen wel gelijk, maar ….. de interventie moest betaald worden; met een verhoging van de pandprijs tot een bedrag van 200 daalders en 500 Brabantse guldens per jaar. Geen onvoordelige transactie voor de berooide prins! Het Luiks Archief beschrijft onder 2 juli 1683 de overeenkomst als volgt: Aangaande de moeilijkheden, ontstaan tussenn de Heren van Haelen, Heythuysen en Roggel enerzijds, de Heer van Beegden en Mr. Winckens, griffier van het graafschap Horn, anderzijds: De burgemeesters, aangesteld door de Heren van Haelen, Heythuysen en Roggel zullen gehandhaalfd blijven, maar ..... ieder van deze Heren zal 200 daalders moeten betalen in vermeerdering van pandprijs, te voldoen aan de Heer van Beegden. 1) Door wie is ons onbekend; in alle geval niet door “een zekere Olieslagers”; die treedt pas een eeuw later op.
-149De griffiers, aangesteld door de voornoemde Heren van Haelen, Heythuysen en Roggel, zullen gehandhaafd blijven .,... mits betaling door elk aan de kamer van Financiën van 500 Brabantse guldens in vermeerdering van de pandprijs. Aldus (wordt er lakoniek aan toegevoegd) is elke moeilijkheid absoluut gesust. (Archives Royales de Liège, Chambre des Finances CIX, 68, Vo. Et 69) De zegels van Haelen. Een andere interessante daad, die Johan Caspar als souverein Heer van Haelen stelde, was het geven van zijn zijn eigen zegel aan Haelen en aan de Haelense schepenbank ( = gerechtshof); dit met verdringing van het Hornse zegel, dat toen reeds ruim twee eeuwen in gebruik was. Dit voorval deed zich voor in 1687. Het Keverbergzegel bleef bijna tweehonderd jaar in zwang; tot het de 11de januari 1867 op zijn beurt plaats moest maken voor het tegenwoordige, dat veel op het oude gelykt. 1479 - 1687 We laten hier volgens wat de “Publications” over deze zegels van Haelen vertelt. 1) Het Hornse zegel van Haelen (haar in 1479 gegeven, toen deze plaats centraal gerechtshof van het graafschap Horn werd) stelt een kerkgebouw voor met gedekte middel- en 4 zijtorens; tegen de muur rust een schild, beladen met 3 horens (2 boven, 1 onder) uit het blazoen van de graven van Horn. Het randschrift luidt: “Sigillum ville (= villae) ….. (= de) Halen.” Middellijn 3/8 cm. Dit zegel bleef van 1479 tot 1687. Naderhand schijnbaar gebruikt door de schepenen van Horn; men vindt het aan een perkament van het jaar 1709). Voor afbeelding zie hiernaast. Het Keverbergzegel van de Haelens schepenbank dat in 1687 het Hornse moest vervangen, vertoonde een wapenschild waarop rechts de toren van een kerk en links het wapen van de De
111
Keverbergs d’Aldenghoor: een omgewende leeuw van zilver, getongd en gekroond met goud, op een veld van keel. 1) Zie: “Notice Historique” in Publications, dl. XXXV, nieuwe serie XV2, 1899; pg. 169 – 171.
-150Het schild is gedekt door een ridderhelm met pluimen, waaruit de leeuw van het schild wassend als helmteken te voorschijn komt. Alles omgeven door het randschrift: “Gerichtssegel des (sic!) Herrlichkeit Haelen”. Middellijn 3/7 cm.
1867 Het nieuwe koninklijke zegel van 11 januari 1867 voor de gemeente Haelen heeft het wapen met zijn kleuren en metalen als volgt omschreven: Een schild van zilver, beladen met een kerkgebouw van keel, waarop en surtout een schild van zilver, beladen met drie horens van keel, geplaatst twee en een; alles omgeven van het randschrift: Gemeente-bestuur van Haelen. Limburg. (Aldus, zoals de ministeriële acte zegt: “Gelet op het Koninklijk besluit van den 20 Febr. 1816, no. 69; van den 3 Jan. 1818, no. 91, en op het besluit van den Souvereinen Vorst van den 21 Dec. 1814, no. 32.” Gedaan te ’s Gravenhage, den 11 Jan. 1867. De minster van Justitie: Borret). Voor een afbeelding zie hierboven. Opmerking: De horens op het wapenschild van Haelen, welke op de oorspronkelijke tekening op koehorens gelijken, zijn door de wapentekenaar (in de “Publications”) vervangen – zeer terecht – door jachthorens; deze laatsten versieren altijd het wapen van Horn, dat de basis is van het Keverbergzegel en daarom ook moet uitkomen in het tegenwoordige zegel. Transacties te Roosteren. Tenslotte vermelden we nog Johan Caspar’s transacties te Roosteren: meer omwille van de volledigheid, dan uit belang of verband met Aldenghoor. 1) 1657 Zijn eerste transactie aangaande Roosteren greep reeds plaats in 1657 toen hij pas 19 jaar oud was. Op 30 januari 1657 staat zijn naam voor het eerst vermeld in de leenregisters van het leenhof van Gelderland, gevestigd te Roermond; omdat hij toen verhief den Weerd en Vissery, gelegen te Roosteren in het ambt van Montfort; zulks voor en ten behoeve van zijn neef Rudolf de Keverberg tot Raedt. Philips, bij de gratie Gods Coninck van Castilliën etc., doen condt, dat voor onse lieven getrouwen Cancellier onses Vorstendoms Gelre, ende Stadhouder van onsen leenen aldaar (nl.:) Heere Judocus van den Kerckhove, ende mannen van leen hierna beschreven, erschenen is:
112
-151Hans (= Johannes = Johan of Jan) Caspar van Keverbergh; Ende heeft uyt crachte van procuratie, ihme gegeven by Rudolph van Keverbergh genannt van Meuwen, te leen ontfanfen: den Weert en Visserye, gelegen tot Roosteren, in de Ampte van Montfort, ons als Hertoghe van Gelrelant ten Gelderschen rechte met 15 goldgulden te verhergewaden leenroerich; by overlyden van Jan van Keverbergh genamt Meeuwen lest erdedicht, ende heeft den voorschreve Hans Caspar van Keverbergh in name, vanwege ende tot behoeff als boven hiervan manschap ende eedt ghedaen; ende gelooft alles verner te doen, dat een getrouwe leenman synen leenheere te doen schuldich is; desgelycks de voorschreve Rudolf van Keverbergh genant van Meeuwen ende synen erven, ons, onse erven ende naecomelinghen Hertoghen voorschreven, altyt soo - dick des noot gebeurt ende ’t selve leen erledicht – oock doen sulle ..... beheltelyck in alles ons als Hertoghe van Gelre, ende eenen iederen synen goeden rechten ..... sonder arch of list. Hier syn over ende geweest onse mannen van het leen: Johannes Bosman Adt. Voor onsen hove in Gelderland, ende Gerard van Baarlo. Des het oirkonde hebben wy Conink onsen segel aen desen brieff doen hanghen. Gegeven bin onse Stadt Roermonde, den dertichsten dach van Januari, in het jaere ons Heeren duysent seshondert seven en vyftig. 2) 1676 Na de dood van Rudolf de Keverberg – Raedt (1676) verhief Johan Caspar andermaal het leen de Weert en de Vissery te Roosteren; nu ten name van zijn neef’s zoon Karel Emmanuel de Keverberg – Raedt, Heer van Lintzenich (dezelfde die Johan’s opvolger zou worden op Aldenghoor!). Dit geschiedde te Roermond op 5 september 1676 ten overstaan van Jacob van Gutshoven, ridder, Canselier des Hertogdoms Gelre; Johan Roosen en Johan Batta, leenmannen. 3) 1682. De derde en laatste tansactie aangaande hetzelfde leen volgde 6 jaar later, in 1682. -152Toen verkochten de voogden van Karel de Keverberg – Raedt van Lintzenich, namelijk Johan Caspar van Aldenghoor en Haelen en Gothard van Merode – Hauffalize, de bovenvermelde bezittingen alsmede een deel van de Eerhof aan de advocaat Arnold van den Bergh. (Bij deze verkoop wordt erbij verteld, dat De Weert te Roosteren ook Meeuwenhof werd genoemd; dat er verschillende rechten aan verbonden waren, onder andere het “recht van sepulture in de kerk van Roosteren; verder dat het belast was met 7 koppen haver en 7½ stuiver cijns aan het armbestuur aldaar, benevens 3 koppen haver en 3 stuiver cijns aan Jonker Clandt.” Verder officiële vermeldingen van de Heer van Aldenghoor en Haelen vonden we niet. Weer harde slagen en veel zorg. Wat de familieaangelegenheden betreft, in deze zelfde periode van zijn laatste 10 jaar op Aldenghoor, daar moeten we alweer vaststellen, dat Johan Caspar veel leed en zware zorg doormaakt.
113
Dood van 2de echtegnote 1680. Allereerst is er te vermelden het overlijden van zijn tweede echtgenote op 3 augustus 1680: het feit dat dit voorviel zo kort na zijn officiële verheffing tot souverein Heer van Haelen, is een tragische omstandigheid. De inscriptie in het Haelens Dodenregister luidt: 1680, 3 Aug. Pie obdormivit in D(omi)no praenobilis Domina in Halen dit Colyn, conjux D(omi)ni de Keverbergh; sepultaque ante Domunculam, venerabili de causa quod in sepulchro proprio non erat locus; unde locus ibidem sepulturae concessus absque consequentis ullius iuris habendi ad dictum locum suosque sepeliendi. Op 3 augustus 1680 is godsvruchtig in de Heer overleden: de Hoogweledelgeboren Vrouwe in Haelen, genaamd Colyn, echtegnote van Heer de Keverbergh; en zij is begraven vóór het Kleine Huisje (ons onbekend, waarop dit kan slaan) {met poltood ernaast: Brandspuithuis, voorheen huis van het weermannetje} om de loffelijke reden, dat er geen plaats was in de eigen grafkelder; daarom werd dáár een begraafplaats toegestaan, (echter) zònder dat men hieruit de gevolgtrekking mag maken dat men enig recht heeft op deze plaats en dat men er de zijnen mag begraven. (Reg. Mort. In Haelen, I). 1) 1) Dit is, naar ons weten, de enige bron, die inlichtingen geeft over het tweede huwelijk van Johan Caspar. We vonden het nog door niemand vermeld; de tekst van het Dodenregsiter is echter duidelijk genoeg, ook al wordt de voornaam niet vermeld. Deze inscriptie lost nog een andere onduidelijkheid op; waarover straks.
-153Dood van 2 broers en 2 zwagers. Andere sterfgevallen in de familie waren: in 1683 zijn zwager Martien Willem Rohe, de echtgenoot van Johan’s zus Anna Elisabeth; in 1684 zijn broer Jan Balduin Antoon de Keverberg; in 1685: zijn zwager de Eerwaarde Heer de Grevenbroeck van de orde van St. Benedictus, overleden op Aldenghoor op 7 juni 1685, 7 Juni obiit R(everendus) D(ominus) de Grevenbroeck in castro de Aldenghoor, ordinis Sti Benedicti.; tenslotte; op 5 juni 1688 vond te Haelen de begrafenis plaats van Johan’s broer Jan Everhard de Keverberg, die 3 juni te Breijel was overleden. 1685, 5 Junii despultus est hic e regione sanctuarii sine consequentia ulteriore: praenobilis Dominus Joês Everardus de Keverberg; obiit (die) 3ia in Breyel. 1) Zorg over de opvolging. Wat Johan Caspar echter het meest heeft gekweld, en wat door al die sterfgevallen nog sterker naar voren drong in die laatste jaren, was ….. de zorg over de opvolging. Zijn enigste zoon was dood, zodat zijn dochter Joanna Maria Elisabeth de wettige erfgename geworden was. Deze thans huwbare dochter kon wel eens willen gaan trouwen met iemand uit een andere familie; maar dan zouden de erfgoederen van De Keverbergs van Aldenghoor en Haelen overgaan op een ander geslacht: voor Johan Caspar een waar schrikbeeld. Ongetwijfeld moet hij gehoopt hebben, dat zijn dochter haar keus van een echtgenoot zou doen binnen de familie De Keverberg, zij het dan ook uit een andere linie; dan zou zijn geslacht althans blijven op Aldenghoor. Wel wist hij maar al te goed, dat zijn dochter als katholiek niet zomaar, zonder meer, kon huwen met een familielid; doch jij zal even goed geweten hebben dat de Kerk om een zwaarwichtige reden als deze – het behoud namelijk van de erfgoederen voor de familie – dispensatie kon verlenen, en het ook zou verlenen tot op zekere graad. Met deze mogelijkheid voor ogen, heeft Johan Caspar wel zeker, met zachte drang, de keus van zijn dochter mede bepaald! Veel mogelijkheden waren er niet, zodat het probleem van die kant minder ingewikkeld was. Onder de rechtstreekse mannelijke afstammelingen van Lambert de Keverberg, stichter van de linie De Keverberg – Aldenghoor, waren er slechts twee mogelijke kandidaten: de twee ongehuwde zoons nl.van de Johan’s broer Jan Everard (de andere broers waren gestorven zonder kinderen achter te laten); die twee waren dus volle neven van Joanna. In de zijlinies kwam alleen in aanmerking de zoon 114
van zijn neef Rudolf de Keverberg – Raedt, Heer van Lintzenich sedert zijn vader’s dood in 1676. 1) Beide plaatsen in “Reg. Mort. In Haelen I.”
-154Deze De Keverberg – Raedt had met Johanna dezelfde voorvader, namelijk de in 1503 overleden Jan van Meeuwen, de eerste die officieel de naam “Keverberg” droeg. Op deze kandidaat is de gezamenlijke keus van vader en dochter gevallen (of bepaald!); de dispensatie werd aangevraagd en verkregen. Zo verloofde Johanna Maria Elisabeth de Keverberg, erfdochter van Aldenghoor en Haelen, zich met de Heer van Lintzenich: Karel Emmanuel de Keverberg – Raedt. 1) Wat een geruststelling voor Johan Caspar! De trouwdag van Heer Karel en Johanna werd tenslotte vastgesteld op 26 februari 1691. Dood van Johan Caspar: 20 december 1690. De vader heeft die vreugdedag niet meer mogen beleven: twee maanden voordien is hij, in de nog betrekkelijk jonge ouderdom van 50 jaar, overleden op 20 december 1690, veertien dagen voor zijn 51 ste verjaardag. Obiit praenobilis D(omi)nus Joannes Casparus de Keverbergh, d(omi)nus de Halen; et sepultus (ad)navem et lapidem pastorum sine ulla tamen consequentia ulteriore, lezen we onder voornoemde datum in het Haelense Dodenregister. 2) De vertaling ervan luidt: Op 20 december 1690 overleed de Hoogwelgeboren Heer Johan Caspar de Keverbergh, Heer van Haelen; en hij werd begraven in het schip (der Kerk) in de nabijheid van het pastoorsgraf, echter zonder dat er enig recht uit voortvloeit voor de nakomelingen nl. die plaats van begraven als hun familiegraf te beschouwen. Dit dan was (en is!) het einde van Johan Caspar, de 1ste souverein van Haelen; een Heer, die voortdurend de hardheid van het leven heeft gevoeld, maar toch gerust en tevreden zijn hoofd neer kon leggen: de erfgoederen immers en de souvereiniteit van en over Aldenghoor en Haelen waren voor zijn geslacht thans bewaard. 1) Raedt (vroeger Rohe): kasteel te St. Laurensburg bij Aken. Lintzenich: kasteel bij Zulpich. 2) De juiste datum van zijn overlijden is door Baron Louis de Crassier (die de Haelense Bronnen niet kent) toch goed aangegeven. Hij heeft het afgeleid uit het feit, dat de 1ste echtgenote van Johan Caspar haar “obit heeft in de kerk van Haelen, die de datum van zijn afsterven geeft en de wapens draagt van De Keverbergs en van de Grevenbroecks.”
155Johanna Maria Elisabeth erfdochter en Meesteresse van Aldenghoor en Haelen: 20 december 1690 – 17 april 1692. 2) JOHANNA MARIA ELISABETH de Keverberg werd, na het overlijden van haar vader, als erfdochter en feitelijke (tijdelijke) Meesteresse van Aldenghoor en Haelen: en, strikt genomen, is zij dat geweest van 20 december 1690 tot 17 april 1692. Immers, toen Johan Caspar was gestorven, was er geen mannelijke opvolger, die in Johan’s rechten trad of kon treden; zelfs Johan’s verloofde niet, want ook toen gold als adagium: “Verloofd is nog niet getrouwd!” Hoogstens kon de Heer van Lintzenich, Karel Emmanuel de Keverberg – Raedt, zich als “heir-apparent”, als de waarschijnlijke erfgenaam beschouwen.
115
Pas bij zijn huwelijk met de erfdochter van Aldenghoor en Haelen zou hij als haar wettige echtgenoot in de rechten treden van de overleden Johan Caspar. Haar huwelijk: 26 februari 1691. Daarop heeft hij inderdaad niet lang behoeven te wachten; want de echtverbintenis is, daar de datum al lang vastgesteld was, reeds twee maanden na de begrafenis van Johann’s vader gesloten. Anno 1691, 26 Febr. 10, celebrarum est matrimonium inter praenobilis Dominum Carolum Emanuelem de Keverbergh et praenobilim Dominam Joannam Elisabetham de Keverbergh, dominum et dominam de Halen, vigore dispensationis Romani (Romanae!) super 2° et 3° consanguinitatis gradu mixto, praesentibus et consentientibus consanguineis. 2) Op 26 februari is het huwelijk gesloten tussen de Hoogweledelgeboren Heer Karel Emmanuel de Keverbergh en de Hoogweledelgeboren Vrouwe Johanna Elisabeth de Keverbergh, Heer en Vrouwe van Haelen, krachtens dispensatie van Rome in de 2de en 3de graad, gemengd, van bloedverwantschap; in tegenwoordigheid en met instemming van de bloedverwanten. Gevolgen Door dit huwelijk kwam Aldenghoor en Haelen c.s. rechtens in de linie Keverberg – Raedt – Lintzenich, en daarmee waren de erfgoederen van Lambert en Johan Caspar de Keverberg voor het geslacht De Keverberg bewaard. Geboorte van stamhouder op 16 december1691. Nog hetzelfde jaar kwam er verdere borgstelling en beveiliging hiervan door de geboorte van een stamhouder, die binnen 10 maanden na het sluiten van het huwelijk van Karel en Johanna ter wereld kwam. Vol vreugde wordt dit door de pastoor opgetekend, als volgt: 1) Dus niet 28 of 18 februari, zoals men dikwijls vindt. 2) Registrum Matrimonio junctorum Halense, pars I, ab anno 1636.
-156Anno 1691. 16 Xbris natus est primogenitus praenobilis D(omi)ni Carolis Emanuelis de Keverbergh, fil(ii) unigeniti de Linsenich, et praenobilis D(omi)nae Joannae Mariae Elisabetae de Keverbergh, filiae unigentae in Aldenghoor; qui baptizatus est 18 Xbri; et datum est illi nomen defuncti avis ui Rudolphi de Keverbergh dictus 1) Meuwen D(omi)ni de Linsenich, et defuncti avis ui Caspari de Keverbergh domini de Aldenghoor et Halen; et susceptus est de sacro baptismatis fonte a consanguineo suo praenobili Dno Pollaert, dno de Exaten, locopraenobilis Do(mi)ni Gottardi Baronie de Merode et Ho(u)ffalize, dni de Frensen, Guderschem necn(on) Grahtem etc., qui fuit proximus illi sanguine conjunctus; et ex parte altera: ab avia sua praen(obili) dna Margaritha Alexandrina de Colyn, dna in Linsenich. In het jaar 1691 is, op 16 december, geboren de eerste zoon van de Hoogweledelgeboren Heer Karel Emmanuel de Keverbergh, enigste zoon van Linsenich en van de Hoogweledelgeboren Vrouwe Johanna Maria Elisabeth de Keverberg, enigste dochter op Aldenghoor; hij is 18 december gedoopt en hem werd de naam gegeven van zijn (in 1676) overleden grootvader Rudolf de Keverberg, genaamd Meuwen, Heer van Linsenich, en van zijn (in 1690) overleden grootvader (Johan) Caspar de Keverberg, Heer van Aldenghoor en Haelen; en hij werd uit het heilig doopvont opgenomen door zijn bloedverwant de Hoogwelgeboren Heer Pollaert, Heer van Exaeten, ter vervanging van de Hoogwelgeboren Heer Gottard Baron van Merode en Houffalize, Heer van Frensen, Gudderschem en van Grathem etc., die zijn naaste
116
bloedverwant was; en van de andere zijde door zijn grootmoeder de Hoogwelgeboren Vrouwe Margaritha de Colyn, Vrouwe in Linsenich. 1) Het feit dat de grootmoeder persoonlijk als meter optrad, toont wel, dat Oma zeer ingenomen was met de geboorte van het-stamhouder-zijnde-kleinkind. Natuurlijk! Haar vreugde daarover was echter van korte duur, in zoverre dat zij zelf drie maanden later overleed. Dood van Heer Karel’s moeder. 1692, 18 Martii, obiit praenobilis D(omi)na Mararita Alexandrina de Coleyn, Dna in Linsenich. Op 18 maart 1692 overleed de Hoogweledengeboren Vrouwe Margaretha Alexandrina de Coleyn, Vrouwe van Linsenich. 2) Karel Emmanuel verheft Aldenghoor en Haelen. Karel’s moeder heeft zodoende niet meer de dag beleefd, dat haar zoon zijn officiële erkenning als Heer van Aldenghoor en Haelen kreeg van de prinsbisschop van Luik; dit geschiedde namelijk door zijn verheffen ervan op 17 april 1692. Officieel is deze datum tevens het einde van Johanna’s tijdelijke alleenheerschappij “als Meesteresse van Aldenghoor en Haelen.” Voortaan voerden ze samen de “secepter”! 1) Excerpta ex Registro Baptismali de Haen; pars Ia, ab anno 1676. 2) Reg. Mort. In Haelen.
-157Karel Emmanuel I: 1692 – 1732 ( 1743). 3) KAREL EMMANUEL I de Keverberg d’Aldenghoor, Haelen en Lintzenich (Heer daarvan van 17 april 1692 tot 14 juni 1732; overleden 10 juni 1743). Levensloop. Karel Emmanuel de Keverberg de Raedt, die een nieuwe tak vertegenwoordigt, was op 14 januari 1661 geboren; en wel als zoon van Rudolf de Keverberg – Raedt en van Margaretha Alexandrina de Coleyn, erfdochter van Lintzenich. Daar zijn vader in 1676 was overleden, was hij reeds Heer van Lintzenich, toen hij op 30 jarige leeftijd in het huwelijk trad met de erfdochter van Aldenghoor & Haelen; op 17 april 1692 Heer van Aldenghoor en Haelen geworden, bleef hij dit 40 jaar lang, tot hij namelijk afstand deed op 14 juni 1732 ten behoeve van zijn oudste zoon. En daarna leefde hij nog 11 jaar, waarvan 10 jaar als weduwnaar; hij stierf tenslotte op 82 jarige leeftijd. Officiële vermeldingen. Uit de veertig jaren, dat deze Karel Emmanuel de Keverberg – Raedt – Lintzenich Heer was van Aldenghoor en Haelen, is het opvallend, dat zijn naam zeer sporadisch voorkomt in nietkerkelijke acten, terwijl hij daarentegen zeer veelvuldig vermeld wordt in het Haelense Kerkarchief. 9 kinderen. Behalve de reeds genoemde Rudolf Caspar zijn nog 8 kinderen geboren uit het huwelijk van Karel Emmanuel I en Johanna Maria Elisabeth de Keverberg. Op Aldenghoor nieuw leven. Niet minder dan zes zoons en drie dochters zagen tussen 16 december 1691 en 17 januari 1703 het levenslicht op de Haelense burcht, Aldenghoor, dat onder zijn laatste Heer nogal stil en doods was geworden, verjongde als het ware; nieuw leven werd haar ingeblazen; leven
117
werd er ook uitgeblazen door de sterke, gezonde longen van die kinderschaar, welke kamers en zalen deed weerklinken van zijn heldere, schaterende kinderstemmen. De namen van deze levenmakertjes zijn: 1) RUDOLF CASPAR GODHARDUS BONIFACIUS, geboren 16 december 1691; op 14 mei 1739 gehuwd met Judith Cornelia Maria van Merwijck; van 1732 tot 1761 Heer van Aldenghoor, Haelen, etc. in opvolging van zijn vader. Over hem later uitvoerig. -1582) ANNA MARIA ELISABETH, geboren 15 januari 1693, doch reeds twee maanden daarna overleden. 3) JAN FREDERIK LAMBERT, geboren 10 januari 1694; later kloosterling te Corbie. 4) CORNELIS HENRICUS EVERARDUS, geboren 10 maart 1695; tien dagen later overleden. 5) BARBARA ALEXANDRINA CHRISTINA, geboren 6 januari 1698; later kloosterdame te Hocht. 6) JAN ANTOON (niet Willem) JOSEPH, geboren 21 augustus 1699, later priester. 7) JAN LEDWIJK ANTOON (niet Theodoor) MICHAEL, geboren 27 september 1700; later kapitein van de Bisschop van Luik; ongehuwd. 8) ANDREAS THEODOOR EDMOND JAN, geboren 2 januari 1702; later kanunnik te Leuven. 9) MARIA ANNA ELISABETH, geboren 17 januari 1703; ongehuwd. Vele foutieve dingen over hen hier gecorrigeerd. Over deze kinderen is heel wat verkeerds geschreven!; tenminste wat betreft hun namen, volgorde van geboorte, nog meer wat hun aantal aangaat. Sommige genealogiën noemen althans nog zes kinderen op, maar Louis Baron de Crassier maakt het toch al te erg: hoewel overigens tamelijk goed, ja het best ingelicht over Aldenghoor, spreekt hij van zegge en schrijve één kind! Daarbij laat hij de moeder ruim 30 jaar vóór haar dood sterven! Dit soort gissingen of vergissingen is in dit geval wel te verklaren: immers, een blik op boven gegeven levensbijzonderheden van dit edel negental laat zien, dat slechts de oudste is gehuwd; de overige acht komen om reden van hun ongehuwd zijn al direct minder in aanmerking voor vermelding in officiële registers; nòg minder omdat van die acht twee heel vroeg stierven en de overigen door hun “geestelijk” leven aan het oog van de wereld werden onttrokken. Vooral door het Haelense Kerkarchief. Niettemin blijft het een feit dat er negen kinderen waren; waarvoor als beste bewijs dient: het Doopregister van de parochie Haelen. Daar vindt men tevens betrouwbare correcties van de door anderen gegeven volgorde van geboorte, van benamingen, van familieleden enz. van deze kinderen. Tenslotte bevat die bron wetenswaardige details over de juiste datums van hun doopsels, over hun peters en meters, de titelatuur van verschillende families enz. Alleen de spelling van sommige adellijke namen schijnt weleens een puzzel te zijn voor pastoor Joannes Tielens. Daar deze laatste van 1681 tot 1727 pastoor was te Haelen, is hij het geweest, die persoonlijk alle negen doopbewijzen van deze kinderen De Keverbergs heeft ingeschreven; hetgeen hij deed op zeer leesbare wijze, in vlotte vorm en passende stijl. -159-
118
De negen doopbewijzen. We laten deze doopbewijzenvolgen wegens hun grote waarde als bronnen van informatie en correctie; na elke letterlijke kopie plaatsen we onze vertaling. (Alleen de punctuatie, welke in het origineel geheel ontbreekt, hebben wijzelf toegevoegd; ter verduidelijking.) 1° Anno 1691. 16 Xbris natus est PRIMOgentius ..... enz.: zie boven. 2° Anno 1693. 15 Januarii nata et 16 bap(tiza) est SECUNDOgenita praenobilis D(omi)ni Caroli Emanuelis de Keverbergh et d(omi)nae Joannae Mariae Elisabethae de Keverberg ; Et datum est illi nomen ANNA MA(RI)A ELISABETH; et suscepta est de s(ancto) Baptismatis fonte ex una parte a praenobili Dno. Joanne Balduino Antonio de Keverbergh de Nieuwenhof, loco praenobilis dni. Jo(ann)is Francisci de Grevenbroeck Dni. de Vrededael; et ab altera parte a praenobili Dna. Joanna Adelheydi de Hardenradt, loco praenob. Dnae. Annae Mariae de Holtrop, dna. de Elmpt. (obiit tertio aetatis suae mense.) Vertaling : Op 15 januari 1693 is geboren en op 16 januari gedoopt : het tweede kind van de Hoogweledelgeboren Heer Karel Emanuel de Keverberg en van Vrouwe Johanna Maria Elisabeth de Keverberg ; en haar werd de naam gegeven van Anna Maria Elisabeth; en zij werd uit het H. Doopvont opgenomen: van de ene kant door de Hoogweledelgeboren Heer Jan Balduin Antoon de Keverberg van Nieuwenhof (= neef van haar moeder) ter vervanging van de Hoogweledengeboren Heer Jan Frederik van Grevenbroeck, Heer van Vredendal (= verwant van de 1 ste moeder van haar moeder); en van de andere kant door de Hoogweledelgeboren Vrouwe Johanna Adelheid de Hardenradt, ter vervanging van de Hoogweledengeboren Vrouwe Anna Maria van Holtrop, vrouwe van Elmpt (= tante van haar moeder). (Zij is overleden in haar derde levensmaand.) -1603° Anno 1694. 10 Januarii natus est ex praenobili Dno. Emanuela de Keverberg, dni. temporalis in Halen, Aldenghoor en Lintzenich, et praenobili dna. Maria Elisabeth de Keverbergh, conjuges (sic!) : praenobilis J(HANN)ES FREDERICUS LAMBERTUS de Keverbergh, qui bap(iza)tus est undecima Januarii; et susceptus est sub fonte baptismatis, loco praenobilis Dni. Frederici de Obsinnich dictus (sic !) Roe, Dnus. Temporalis in Elmmt, Hege etc., per R(everen)dum Bartholemeum. nomen JOES habet ex praenobili Dno. Joanni de Keverbergh dicto Meuwen, quondam dno. In Raedt, qui fuit pro-avus praedicti infantis; nomen FREDERICI a praedicto dno. de Elmmt; et nomen LAMBERTI tenet loco praenobilis Dni. Lamberti de Keverbergh, dni. quondam in Aldenghoor, qui fuit proavus matris infantis. Patrina fuit praenobilis Dna. Clara de Keverbergh, dicta Meven, filia quondam in Raedt.
119
Vertaling : Op 10 januari 1694 is geboren uit de Hoogweledengeboren Heer (Karel) Emanuel de Keverberg, wereldlijk Heer in Haelen, Aldenghoor en Lintzenich, en de Hoogweledelgeboren Vrouwe (Johanna) Maria Elisabeth de Keverbergh, echtgenoten: de Hoogweledelgeboren Johannes Fredericus Lambertus de Keverberg, die 11 januari is gedoopt. En hij werd uit het doopvont opgenomen, ter vervanging van de Hoogweledelgeboren Heer (Jan) Frederik de Obsinnich genaamd Rohe, wereldlijk Heer in Elmpt, Hege, enz. (= zwager van moeder”s vader) door de Eerwaarde Heer Bartholemeus. De naam JAN heeft hij van de Hoogweledelgeboren Heer Jan de Keverberg, genaamd Meeuwen, eertijds Heer in Raedt, die de overgrootvader was van het voornoemde kind. De naam FREDERIK (heeft hij) van de bovengenoemde Heer van Elmpt, en de naam LAMBERT voert hij in plaats van de Hoogweledelgeboren Heer Lambert de Keverbergh, eertijds Heer in Aldenghoor, die de grootvader (niet overgrootvader) was van de moeder van het kind. Meter was de Hoogweledelgeboren Vrouwe Clara de Keverbergh, genaamd Meeuwen, eertijds freule op (kasteel) Raedt.1) 1) Waarschijnlijk een zus van Heer Karel Emmanuel; hij had er verscheidenen, van wie één abdis van Schweinheim.
-1614° Anno 1695. 10 Martii natus est et undecima bap.tus QUARTgenitus sub nomine CORNELI HENRICI EVERARDI, qui undecima setatis suae die obiit. In baptismo susceptus fuit per praenobilem Dnum. Melchiorum de Ellerborn, dnum. de Waerenbergh et praenobilem reverendam Dominam Sophiam de Keverbergh, religiosam in Nievreberxh. 1) CORNELI inde nomen duzit ab abavio suo ex parte matris Cornelio de Grevenbroeck. Vertaling: Op 10 maart 1695 is geboren en op de 11 de gedoopt: het vierde kind; onder de naam CORNELIS HENRICUS EVERARDUS, die op zijn elfde levensdag is gestorven. Bij het doopsel was hij opgenomen door de Hoogweledelgeboren Heer Melchior de Ellerborn, Heer van Waerenbergh, en door de Hoogweledengeboren Vrouwe Sofia de Keverbergh, religieuse in N. (tante van zijn moeder). De naam Cornelis heeft hij gehad door vernoeming naar zijn overgrootvader van moeder’s zijde: Cornelis van Grevenbroeck. 5° Anno 1698 6 Januarii bep.ta est BARBARA ALEXANDRINA CRISTINA, QUINTOgenita przenobilis Dni. Caroli Emanuelis de Keverbergh, dni. De Haen; et de fonte baptismatis suscepta (per) praenobilem Dnum. Joannem Franciscum de Keverbergh filium de Nieuwenhof, et praenobilem ac reverendam Dnam. Annam Sophiam de Keverbergh, religiosam in Nieuwenerck. et data sunt illi nomina Barbara Alexandrina Cristina: primum barbara A PRAENOBILI Dna. Barbara de Scherpenzeel, vidua de Grevenbroeck, dna. temporalis in Mirlo; et secundo (sic!) a praenobili Dna. Alexandrina Colyn, dni. Rudophi de Keverbergh dni. de Lintzenich,
120
quondam conjuge; tertium autem a praenobili Dna. Cristina Ketteler, uxore Dni. Edemundi de Rohe, Domini temporalis in Mldelbeke etc. Vertaling: Op 6 januari 1698 is gedoopt BARBARA ALEXANDRINA CRISTINA, het vijfde kind van de Hoogweledengeboren Heer Karel Emanuel de Keverberg, Heer van Haelen. 1) Zal moeten zijn “Nieuwenerck”, als onder 5°.
-162En zij werden uit het doopvont opgenomen door de Hoogweledelgeboren Heer Jan Frans de Keverberg, zoon van (de vorige Heer van) Nieuwenhof; en door de Hoogweledelgeboren en Eerwaarde Vrouwe Anna Sofia de Keverberg, religieuse in Nieuwenerck (hierboven reeds genoemd onder 4°); de tante dus van haar moeder) en haar zijn de namen gegeven Barbara, Alexandrina, Cristina; de eerste Barbara naar de Hoogweledelgeboren Vrouwe Barbara de Scherpenzeel, douarière van Grevenbroeck, de wereldlijke Meesteresse van Mierlo; en de tweede naar de Hoogweledelgeboren Vrouwe K(Margaretha) Alexandrina Coleyn, eertijds de echtgenote van Heer Rudpf de Keverberg, Heer van Lintzenich (dus naar de grootmoeder van vader’s zijde); de derde naam naar de Hoogweledelgeboren Vrouwe Cristina Kettler, echtgenote van Heer Edmund de Rohe, wereldlijk Heer in Middelbeek, etc. 6° Anno 1699. 21 Augusti bap.tus est JOANNES ANTHONIUS JOSEPHUS a przenobilibus parentibus et conjugibus, scilicet: praenobili Dno. Carolo Emanueli de Keverbergh, dno. ex Lintzenich, et praenobili Dna. Joanna Maria Elisabeta de Keverbergh ex Aldenghoor; dnus. Et dna. Temporalis in Halen. Patrinus : preanobilis Dns. Joannes Guilelmus de Merode, dnus. ex Frens(en) ; Patrina : praenobilis Dna. Joanna Maria Cristina CoHon (Couchon) de la Tour, dna. ex Nieuwenhoff. Vertaling : Op 21 augusus 1699 werd gedoopt JAN ANTOON JOSEF, gesproten uit de Hoogweledelgeboren ouders en echtgenoten: de Hoogweledengeboren Heer Karel Emanuel de Keverberg, de uit Lintzenich afkomstige Heer, en de Hoogweledelgeboren Vrouwe Johanna Maria Elisabeth de Keverberg uit Aldenghoor; de wereldlijke Heer en Vrouwe in Haelen. Peter was de Hoogweledengeboren Heer Jan Willem de Merode, Heer van Frensen; Meter was de Hoogweledelgeboren Vrouwe Johanna Maria Cristina Couchon de la Tour, Vrouwe van Nieuwenhof (de aangetrouwde tante van zijn moeder). -1637° Anno 1700. 29 7bris bap.tus est SETIMOgenitus infans praenobilis Dni. et Dominae de Keverbergh ; et datum est illi nomen JOANNES LUDOVICUS ANTONIUS MICHAEL.
121
susceperunt illum de fonte baptismatis praenobilis Dnus. Joes Carolus Jeger, dnus. in Lochtenbergh, et praenobilis Dna. Mechtildis Sophia de Pollaer, dna. in Adendril. Vertaling : Op 29 september 1700 is het zevcende kind gedoopt van het Hoogweledelgeboren Heer en Vrouwe de Keverberg ; en hem werd de naam gegeven JAN LUIS ANTOON MICHAEL; uit het doopvont hebben hem opgenomen de Hoogedelgeboren Heer Jan Karel Jeger, Heer in Lochtenbergh, en de Hoogedelgeboren Vrouwe Mechtildis Sofia de Pollaert, Vrouwe in Adendril. 8° Anno 1702. 2 Januarii baptus (est) OCTAVOgenitus fil(ius) praenobilis Dni. Caroli Emanbuelis de Keverberg, dni. temporalis in Linsenich, Halen et Aldenghoor, et praenobilis Dnae. MariaeElisabetae de Keverbergh, et datum ê ( = est) illi nomen ANDREAS TEODORUS EDMUNDUS JOANNES, susceptores praenobilis Dnus. Joannes Adamus de Bock, dnus. in Patteren en Waerenbergh, et praenobilis Dna. Joanna Adelheijdis de Hardenraet, dna. in Birk et Barlo. Vertaling: Op 2 januari 1702 is gedoopt het achtste kind, een zoon, van de Hoogweledelgeboren Heer Karel Emanuel de Keverberg, wereldlijk Heer in Lintzenich, Haelen en Aldenghoor, en van de Hoogweledelgeboren Vrouwe (Johanna) Maria Elisabeth de Keverbergh. En hem werd de naam gegeven André, Theo, Edmund, Jan. Zij die hem uit het doopvont opnamen, waren de Hoogweledelgeboren Heer Jan Adam de Bock, Heer in Patteren en Waerenbergh en de Hoogweledelgeboren Vrouwe Johanna Adelheyd de Hardenraet, Vrouwe in Birck en Baarlo (ook genoemd onder 2°). 9° Anna 1703. 17 Januarii bap(tiza)ta est NONAgenita fil(ia) praenobilis Domini Caroli Emanuelis de Keverbergh, dni. temporalis de Halen et Lintzenich, Aldenghor etc., et praenobilis Donae. Mariae Elisabetae de keverbergh, et datum est illi nomen MARIA ANNA ELISABETA. Susceptores : praenobilis Dnus. Cornelius van Grevenbroeck, Dnus. in Schwinsbergen, et praenobilis dna. Florentina Maria van Eyck, nata van Grevenbroeck, dna. in Mierlo. Vertaling: Op 17 januari 1703 is gedoopt het negende kind, een dochter, van de Hoogweledelgeboren Heer Karel Emanuel de Keverbergh, wereldlijk Heer van Haelen en Lintzenich, Aldenghoor, enz., en van de Hoogweledelgeboren Vrouwe (Johanna) Maria Elisabeth de Keverberg, en haar is de naam gegeven MARIA ELISABETH; zij die haar uit het doopvont opnamen, waren de Weledelgeboren Heer Cornelis van Grevenbroeck, Heer in Schwinsbergen, en de Hoogweledelgeboren Vrouwe Florentina Maria van Eyck, geboren van Grevenbroeck, Vrouwe in Mierlo. Katholiciteit van de familie De Keverberg. Dit dan zijn de geboorte- en doopbewijzen van de kinderen uit dit rijkelijk gezegend gezin. Een gezin, dat op zijn beurt zijn Schepper rijkelijk diende. We tellen immers niet minder dan
122
vier van de zeven overlevende kinderen in de geestelijke staat of geestelijke dienst. Dit zegt ons inziens veel van de geest, die onder deze ouders en kinderen leefde. Terecht mogen we hier nog eens opmerken, dat de Heren van Aldenghoor en hun kinderen merendeels ijverige en trouwe katholieken waren. We hebben dat reeds gezien in de eerste eeuw na de zogenaamde “reformatie”; nu valt dat weer op, en ook de latere heren, mevrouwen, freulles en jonkers zullen Aldenghoor eer aan doen, niet alleen door de adel van hun bloed, maar vooral door de adel van hun geest en leven. -165Karel Emmanuel als “geestelijk” vader. Als we nog eens een ogenblik blijven toeven bij het Haelense Kerkarchief, dan is dat om Heer Karel’s geestelijk vaderschap te benadrukken. Het Doopregister toont namelijk aan, dat Karel Emmanuel I soms als peter van kinderen uit de parochie optreedt. Eens doet hij dat in hoogsteigen persoon: 1697, 5 Maji bap(tiza)tus est Antonius fil(ius) Petri Joesten et Corneliae uxoris; suspectores praenobilis dnus. Carolus Emanuel Keverbergh, dnus. in Halen, Lintzenich etc., et Cristina Joesten! Eens door middel van een plaatsvervanger: 1706, 13 Xbris bap.tus est Rudolphus fil(ius) Jo(hann)is Alerts et Jocaminae uxoris; susceptores DRIANUS Cernarts loco praenobibis dni. Caroli Emanuelis de Keverbergh, dni. de Halen etc., et Joanna Daniëls. Eenmaal tesamen met zijn jongste dochter, beide door middel van een plaatsvervanger: 1730, 16 9bris bap(tiza)ti sunt gemelli: Bendictus, fil. ligt (imus) Godefridi Willekens et Mariae Keucken, quem susc(eperunt) Joes Bastiaen noe (nomine) praenobilis Dni. Caroli Emanuelis de Keverbergh, et praenobilis dni. Caroli Emanuelis de Keverbergh et Mechtildis Keucken; et Scolastica filia legit, praedictorum parentum, (quam) susc. Wilhelmus Keucken et Jos ( = Joanna) Raetten noe ( = nomine) praenobilis Dnae. Annae Mariae de Keverberg. Karel Emmanuel I als Heer van Aldenghoor en Haelen enz. Overgaand tot wat Karel Emmanuel I meemaakte als Heer van deze heerlijkheid, komen we allereerst terecht bij een document uit het Luiks Archief van het jaar 1701. Dat verhaalt ons dat Karel’s macht uitgebreid werd, al moesten de koorden van de beurs daarvoor los! 15 maart 1701: Mits 300 daalders of pattacons ter vermeerdering van hun respectivelijk pand, zal ieder der drie voornoemde Heren (namelijk van Halen, Heythuysen & Roggel) dezelfde rechten bezitten, welke de pandheren van Beegden en Neer genieten; dat wil zeggen: dat zij in het bezit zullen zijn van het criminele gerecht in hun respectivelijke lenen, als Heren, met uitzondering over de drossaard; en dat bovengenoemde drossaard zich niet het bevel over de troepen zal mogen aanmatigen, tenzij bij gelegenheid van algemene marsen van de bewoners van het graafschap. (Archives Royales de Liège: Chambre des Finances, CIX 97.) -166Zijn 2 de verhef van Aldenghoor. Een volgend officieel geluid brengt ons al in 1724, als Karel Emmanuel op 11 december Aldenghoor opnieuw verheft.
123
De aanklachtbrief van 1725. Uit 1725 horen we een hartverscheurende kreet uit de mond van de 64 jarige baron; een jammerklacht over “de aller enormste injurieuze woorden”, welke twee onderdanen naar zijn adellijk eerbiedwaardig hoofd hebben geslingerd! Trillend van verontwaardiging roept hij de “eersaeme Heeren” Scholtis en Schepenen op om daarover streng recht te spreken, volgens zijn aanklacht (welke hier volgt): 14 Mei 1725. Eersaeme Heeren, Den Hooghed.Hooggeb. Heere Baron van Keverberg, Heere deser Heerlijckheyt Halen, exponeert, ende geeft – alhyer in Recht claegende – te kennen, hoe dat hij niet sonder het aldergrootste gevoelen heft verstaen, dat seckeren Hendrik Relis, geasisteert met syne moeder – beide onderdaenen en ingesetenen deeser Heerlijckheyt – sich niet en heft ontsien; maar soverre verstout, dat hy op genacht en dach gehouden alhyer tot Halen den 7 deeser maent Mey voor U.E.H. Scholtus en Scheppenen, die Banck gespannen synde, HEFT GEVOMEERD DIE ALLER ENORMSTE INJURIEUZE WORDEN jegens hem, Heere Exponent, synen wettigen Heere, aen wyen hy – als alle onderdaenen – alle Respect en onderdaenigheyt schuldig zyn (is!); EXCLAMERENDE ALTA VOCE 1° dat hy den gebiedenden Heere deeser Heerlijkcheyt niet meer en estimeerde als eenes VERKENS SWYN; ende 2° dat eenen verkensswyn beter was als den Heere; ende 3° dat den Heer niet meer conduite en hadde als eenen verkensswyn; en dergelycke wiedaenige stroissine injuriën, den Heere Scholtis Jacobi voor syne Heere Principalen volgens syne plichte opneemende; ende waervoor deesen moetwilligen pertubateur en invaseur deeser Justitie hadde moegen behooren in flagante in Hechtenisse genoomen worden, ende aenstonds ter Rollen hebben doen stellen. Soo is deesen moetwilligen ULTRO soo temeraire -167Geweest, van ILLICO syne geëvomeerde in juriën voor deese justitie staende te haelden ende Ter Rollen te verclaeren: het voorgaende geseyt te hebben OP PRETEXT, DAT EENEN VERKENSSWYN HEM NOYT EN SOUDE GEDAEN HEBBEN HETGEEN DEN HEERE VAN HAELEN, Exponent claeger, HEM SOUDE GEDAEN HEBBEN. Ende alsoo dusdanige contumelie ende enormste injuriën niet alleen intolerabel syn voor eenen gebiedenden Heere, als streckende oock tot eenen opstant ende excitement tot Rebellie van andere dergelycke moetwillige ende losse gesellen, op welcke geen Regres in Bonis en is; ende is eene notoire perturbatie ende invasie deeser justitie – ende van haere Authoriteit – in hunne Gerichtscamere; wiedaenige alsoo ten hoogste ter herten streckende ende den Heere Scholtis Jacobi – officii nomine – oover dusdanig crime sich beneffens synen Heere Principalen als officier adjugerende, seggende den gemelten Hendrik Relis te hebben, tegen op heden, extraordinarie laeten gedaegen; soo Jan Janssens, gerichtsbode van Halen, relateren om deese crimineel aenclagte ende haar vervolg aen te hooren; ende op denzelven alsoo primo claegende concludeeren en contenderen, dat den beclaegden ter oorsaken deese feyte en injurie dat gecondemnert worde tot al sulcke straffe, anderen ten exempel, als het Recht in alle Rigeur tegen dusdaenige delinquenten in statueeredende, mede in alle lossen, des te meer omdat synen vader oock oover eenigen tyd desgelycke injuriën schandelyck gecomiteert heft tegen synen Heere, tegen andere eerlycke luyden meer, waarover alnog proces indecis hangt; ende omdat die gebondenheyt ende boosheyt in deesen tyde sich soo verre uitstreckt, dat er
124
meenige straetenschendereyen inschlaen van de gelaesen ende andere insolentiën – by nacht ende ontyden geplegt worden. Beider in progressie te deduceeren ist nodig. Des alsoo U Eersaeme Heeren ordonnantie naer Recht versoeckende; ende U.E.H. off(icieren) benig(?) implorerende, met Limitatie van anderen, extra-ord(inarië) dach en ure tot vervolg deeser, so cort het Recht eenigsins vermaeg; protesteerende van hunne speciale vacatiën alhyer en tot consultatie van Rechtsgeleerde en voorders alle onkosten geschiet ende te geschieden. -168Transport van 2.000 daalders waarde! Om de jammerende baron wat te ontnuchteren en zijn gloeiende toorn enigszins te doen bekoelen, zullen we hem even herinneren aan een zeer zakelijke transactie met zijn oudste zoon; een verhandeling, welke …. gebrek aan contanten verraadt bij “den Hoogweledelgeboren Heere deeser Heerlijckheyt! Het is misschien wel een brutaliteit uit deze democratische eeuw om zo’n hoogadellijke heer zulke een burgerlijk-koude douche te geven; maar we kunnen het nu eenmaal niet helpen, dat het originele stuk in ons bezit is en we het dus willen weergeven. De notariële acte heeft als titel ( op de achterzijde!): Note van Transport van de Groote Thyende ( = tiende) van Halen in dato den 4° 7bris 1726. De inhoud is als volgt: Op heden Den 4den 7bris ( = september) 1726 syn voor my ondergesc(reven) not(ari)s binnen die stadt Peer resideerende, in de presentie der getuygen hier onder te noemen gecompareert Den HoogEd:Hooggeb.Heere Carel Emanuel Baron van Keverbergh van Aldenghoor en die HoogEd.Hoog(g)eb: vrouwe Mevrouwe Joanna Maria Elisabetha Baronesse van Keverbergh sijne gemalinne; dewelcke hebben verclaert: opgenomen ende reëlyck ontvangen te hebben uyt handen van hunnen aldsten sone Den HoogEd.Hoog(g)eb. Heere Rudolphus Caspar baron van Keverbergh ende Aldenghor – eene somme van twee duysent pattacons ( = daalders), waer mede sy gedencken te redimeren ende af te quyten sekere lasten oft Renthen, welcke sy hebben ten laste opgenomen; voor welcke somme sy, gemelde Heeren ende vrouwe comparanten, verclaeren mits dese ( = door middel hiervan) te cederen ende transporteren sekere groote thiende aen het huys Aldenghoor annexe, hun toebehoorende; curreguerende alsoo Den hooggemelden hunnen oudsten sone in hun volcomen Recht ende gerechticheyt der selve groote thiendens, om de selve van nu aff in Eigendom te genieten, ende te behalden; -169Waer van aen hem, gemelden Heere hunnen oudsten sone, present ende accepterende – hebben die Documenten, welcke sy aengaende dese groote thiende waeren hebbende, overgelevert; renuntiërende – mis dese – volcomelyck aen allen Recht, ’t welck sy des aengaende soo van possesie als eijgendom waeren hebbende; belovende des aengaende niets meer te behalden noch te pretenderen, oft te laeten pretenderen-onder-obligatie, van hunne Respé(ctievelyke) persoonen ende goederen, hebbende en verkrygende, van wat nature de selve mochten wesen; met consent, in Realisatie deses, voor alle Heeren, Hoven ende Rechters competent, oft waer noodich – daertoe een ieder den last willende aenveirden constituerende. Waerover hebben in myns, No(tari)s, handen behoorlyck stynilatie gedaen, begerende etc. aliasque pro ut in amplicri et meliori forma.
125
Aldus geschiedt ende gepasseert op dato als boven, ten huyse van den Eerenf(est)e Heer Pet(ru)s Amb: van de Cruys, der Rechten Licentiaet ende Advocaet, Drossaerdt der stadt ende Gemeynde Peer; present den selve Heer Drossaerdt van de Cruys ende Hr. Somon Aechten, als geloofwaerdighe getuygen tot dese geroepen ende gebeden, diew(elcke) de minute deser – neffens Die HoogEd.Hooggeb.Heere ende vrouwe comparanten – met den HoogEd.Heere cessionaris ende acceptant dese eijgenhandich, beneffens my notaris (aldus doorgehaald!) hebben onderteeckent. et erat signatum: Carel Emanuel de Keverbergh D’Aldenghoor ; J(ohanna) M(aria) E(lisabeth) De Keverbergh D’Aldenghoor; Rudolph Caspar de Keverbergh D’Aldenghoor; P.A. van de Cruys; Simon Aechten. Deinde subsignatum: J.Fabri, not(ar)s publ(icus) ad p(rae)m(i)ssa Neq(uisi)tus, in fidem subs(igna)tum. (w.g.) Johannes Fabri nota publicus ad pmissa Requisitus per Copiam in fidem subt. Afstand in 1732. Tenslotte heeft Karel Emmanuel I de Keverbg, Heer van Aldenghoor, Haelen, Lintzenich enz. afstand gedaan van het bestuur en het beheer van de familiegoederen ten behoeve van zijn oudste zoon Rudolf Caspar. -170Motieven voor afstand. Hij was zelf oud, té oud geworden, nu hij zijn 71 ste verjaardag gepasseerd was. Hij en zijn 68 jarige echtgenote zullen een rustige oude dag gewild hebben, ook omdat hun kinderen – behalve juist hun oudste zoon – een definitieve levensbestemming gevonden hadden; hadden zij niet, door hun kiezen voor de geestelijke dienst, een bestaan vrij van wereldse zorgen? En was Rudolf Caspar niet oud en wijs genoeg om hun wereldse zorgen over te namen? Deze ouders konden het haast niet gunstiger gewenst hebben, daar hun jongste dochter, die gehuwd was, hun terzijde kon en zou staan gedurende de verlangde rust in hun levensavond. Een capabele zoon als opvolger, een eigen kind als verzorgster, de anderen op een verheven bestemming: het ogenblik voor terugtreden lag hierom voor de hand. Rudolf kreeg dan ook opdracht van zijn vader om het pandleen te verheffen; hetgeen geschiedde op 14 juni 1732, zoals we leren uit de Ärchives Royales de Liège (Cour féodale, reg. Folio 325, Vo)”. Rudolf Capar’s verheffing. 14 Juni 1732 verhief Rudolf Caspar de Keverberg op het feodale hof van Luik, in naam van de Heer Karel Emanuel de Keverberg zijn vader, in eigendom “de main à bouche” en als nieuw Heer de heerlijkheid Haelen mijn zijn appendenten en aangehorigheden, zoals die verpanding is geweest door wijlen Zijn Hoogheid S. Maximiliaan; in leen lopend van zijn voornoemde Hoogheid, van zijn Cathdrale Kerk van Luik en van hoogstdesselfden Souvereine feodale hof. Na deze afstand bleven Karel Emmanuel en moeder Johanna Maria Elisabeth toch op Aldenghoor wonen; wat voor Rudolf verre van een bezwaar, eerder een verlichting was: hij was namelijk nog ongetrouwd! Maar ….. Aldenghoor heeft nu een nieuwe Heer; laten we daarom een nieuw chapiter beginnen, met deze als hoofdpersoon.
126
-171Rudolf Caspar 1732 – 1761. 4) RUDOLF CASPAR Gothardus Bonifacius 1), baron de Keverberg, Heer van Aldenghoor, Haelen, Lintzenich etc. van 14 juni 1732 tot 16 augustus 1761. Aldenghoor’s nieuwe Heer was reeds 40 jaar oud ….. en nog steeds een (verstokte?) vrijgezel! Op 16 december 1691 geboren op het kasteel en de 18 de daar aan volgend gedoopt in de parochiekerk van Haelen, 14 juni 1732 de feitelijke Heer geworden van Aldenghoor, Haelen en Lintzenich: dat is eigenlijk alles, wat we van deze 40-jarige ongehuwde Heer weten tot nu toe.. Weinig bronnen over hem. En ….. veel kunnen we daar niet aan toevoegen over zijn bijna 30 jaar op Aldenghoor, want de bronnen zwijgen in alle talen over hem. Het Haelense Kerkarchief is praktisch de enige bron van voorlichting. Over Rudolf Caspar zullen we daarom haast alleen “huiselyk” nieuws vernemen; maar dan toch wat “nieuws”, in zo verre dat men tot nu toe deze voorlichting niet kende. Vanaf 1732 inderdaad de “Heer”. Wat direct opvalt in het Haelse Kerkarchief is, dat het Rudolf Caspar de titel “Heer” pas 11 jaar later, na de dood van diens vader, toekent! De oude Karel Emmanuel blijft vermeld als “dominus”, terwijl Rudolf tot 1743 alleen als “baron” wordt betiteld. Dit is ongetwijfeld gebeurd uit reverentie voor de oude heer; geheel juist is het echter niet, want de titel “dominus” kwam rechtens zeker aan Rudolf toe sedert 1732. Immers de verheffingsacte van 14 juni van dat jaar spreekt duidelijk van Rudolf’s ontvangen van de heerlijkheid in EIGENDOM en ALS NIEUW HEER. Rudolf Caspar woonde dan als Heer op Aldenghoor samen met zijn ouders en zijn jongste zus. Zijn moeder ontviel hem echter reeds 7 maanden na zijn verheffing. Dood van Johanna Maria Elisabeth 16 januari 733 (zijn moeder) Op 16 januari 1733, ’s morgens om 5 uur, is zij de eeuweige rust ingegaan, voorzien van de Heilige Sacramenten der Stervenden. 1733, 16 Jan.: Hora quinta matutina obiit generosa ac przenobilis D(omi)na Joanna Maria Elisabetha de Keverbergh, Domina in Haelen, Eccl(aes)iae sacramentis rite promunita. Een volgende inscriptie in het genoemde Archief plaatst ons, eerlijk gezegd, voor een verrassing! 1) De laatste twee namen “Gothardus Bonifacius”, die niet vermeld worden in het Doopregister, vindt men in het Dodenregister onder datum 16 augustus 1761. Als derde naam melden anderen soms “Godefridus”; hetgeen dus foutief is.
-172Huwelijk met Judith Cornelia Maria de Merwijck van Kessel. Uit het jaar 1739 vernemen we namelijk, dat Rudolf Caspar ….. toch nog een bruid en vrouw gevonden heeft; al was hij toen reeds 47 jaar oud. Zijn uitverkorene kwam uit het naburige Kessel, dat onder baron Caspar de Merwijck en Anna van Lynden van Croonenburg stond. Hun dochter: JUDITH CORNELIA MARIA DE MERWIJCK DE KESSEL voegde zich aan Rudolfs zijde. De huwelijkssluiting vond plaats op 14 (niet 18) mei 1739 en wel in alle stilte! 127
Huwelijksafkondigingen zijn er namelijk niet geweest en de inzegening was ook niet in Kessel of Haelen, maar in de kloosterkapel van de Paters Minderbroeders te Maaseijck; één van de paters van dat convent leidde de eenvoudige plechtigheid. Deze maakte ook de kerkelijke acte op en zond deze door aan de pastoor van Haelen, die ze inschreef in het Haelen’s Archief; echter zonder de ondertekening van voornoemde pater of van zichzelf (een fout, Mijnheer Pastoor!) Huwelijksacte. Anno 1739. Obtenta despensatione in tribus bannie et ut coram quocumque presbytero contrahant, attestor infrascriptus: me hac 14 maij 1739 in conventu nostro fratrum minorum Recoll(ectioni)s Mosaecusi – visis litteris dimisscrialibus a suis respective parochie – matrimoniali vinculo copulasse in Domino: praenobilem ac generosum Dominum RUDOLPHUM CASPAREM BONIFACIUM baronem de Keverbergh ET praenobilem ac generosam Domicellam JUDITH CORNELIAM MARIAM baronissam de Merwijck. Testibus Henrico Schander et Ida Jonckert. Vertaling: Anno 1739. Ik, ondergetekende, getuig dat ik – nadat zij dispensatie verkregen hadden in de drie Roepen en (verlof bekomen) om voor welke priester dan ook te trouwen – heden 14 mei 1739 in ons klooster van de Paters Minderbroeders Recollecten te Maaseyk, na de van hun respectievelijke pastoors afkomstige verlofbrieven te hebben gezien, door de band van het huwelijk in de Heer verbonden heb: de Hooggeboren en Hoogweledele Heer Rudolf Caspar Bonifatius baron de Keverbergh en de Hooggeboren en Weledele Freule Judith Cornelia Maria baronesse de Merwijck. Met als getuigen Hendrik Schander en Ida Jonckert. De redenen van deze stille soberheid bij dit huwelijk laten zich gemakkelijk gissen. -173Zoon geboren 27 maart 1740. Tien maanden later werd uit deze echt een zoon geboren, die bij zijn doopsel de namen ontving van KAREL EMANUEL CASPAR JOSEPH. Pastoor Fredericus (niet: Johannes) Stellingwerff, parochieherder in Haelen van 1727 tot 1749 tekent deze gebeurtenis op de volgende manier aan: 1740, 27 Martii bap(tiza)tus est Carolus Emanuel Caspar Josephus, fil. Legi. Perillustries ac generosi Dni. Rudolphi Casparis baronis de Keverbergh, dni. temporalis in Aldenghoor, Halen etc., ac perillustris ac generosae Dnae. Judith Corneliae Mariae baronissae de Merwijck de Kessel; suc(perunt de fonte baptismatis) perillustris ac generosus Dnus. Carolus Florentinus Melchior baro de Bock, dns. in Waerenbergh, loco perillustris ac generosi Dni. Caroli Emanuelis baronis de Keverbergh, ac perillustris ac generosa Dna. Henrica Beatrix de Jeger de Pasbogaert et Ecckert, loco perillustris ac generossae D(o)m(i)cellae Theodorae Mariae Josephae baronissae de Merwijck de Kessel, canonisse in Munsterbilsen. Vertaling : Op 27 maart 1740 is gedoopt KAREL EMANUEL CASPAR JOSEPH, wettige zoon van de HoogWeledelgeboren en Hoogedele Heer Rudolf Caspar baron de Keverberg, wereldlijk Heer van Aldenghoor, Haelen enz., en van HoogWelgeboren & Hoogedele Vrouwe Judith Cornelia Maria baronesse de Merwijck de Kessel. Uit het doopvont hebben hem opgenomen: de HoogWelgeboren en HoogEdele Heer Karel Flrorentinus Melchior baron de Boch, Heer van Waerenbergh ter vervanging van de Hoogwelgeboren en HoogEdele Heer Karel Emanuel baron de Keverbergh en de Hoogwelgeboren en HoogEdele Vrouwe Henrica Beatrix Maria de Jeger de Pasbogaert en
128
Eeckert ter vervanging van de Hoogwelgeboren en HoogEdele Freule Theodora Maria Josepha baronesse de Merwijck de Kessel, kanonnikesse in Munsterbilsen. Dood van de echtgenote en moeder: 1 mei 1740. Klinkt er niet een blij geluid in die titelatuur? Maar toch: nog geen anderhalve maand later was Aldenghoor, en geheel Haelen erbij in diepe rouw: Mijnheer de Baron en zijn grijze vader stonden vol smart gebogen over het doodsbed van de moeder van de kleine Karel. 1 mei was het, dat de edele mevrouw de barones ontsliep. Alsof de woorden hem te kort schoten, tekende de pastoor het zeer beknopt in het Dodenregister op: 1740, 1 Maij praenobilis ac generosa Domina Judith Cornelia Maria baronissa de Merwijck (obiit). -174Andere zorgen kwelden Rudolf Caspar nog hetzelfde jaar: bij de grenzen van zijn heerlijkheid zat de ….. Pruis! Deze dreigde, in zijn geldverlegenheid, het graafschap Horn oorlogsschattingen op te dringen, die dus ook Rudolf’s gebied zouden treffen. De Staten van Horn kwamen snel bijeen en Baron de Keverberg aanvaardde op 19 september (1740) de lastige taak om als één der afgevaardigden te onderhandelen met de Pruissische troepen, gekwartierd te Maaseyck. De onderhandelaars kregen volmachten om zodanige overeenkomsten te treffen, als dienstig waren om de gevreesde oorlogsschattingen te voorkomen. (Jammer genoeg worden we niet ingelicht, in hoeverre zij succes hadden). Dood van zijn vader: 10 juni 1743. 2½ jaar later, op 10 juni 1743, overleed ook zijn vader Karel Emmanuel, in de gezegende ouderdom van 82 jaar. 1743, 10 Junii (obiit) praenobilis ac generosus Dominus Carel Emanuel de Keverberg, baro; in sua vita Dnus. temporalis in Halen. Rudolf verhief daarop Aldenghoor en Haelen opnieuw op 30 oktober 1743; en wel “over het hoofd van zijn zoon Karel Emanuel Caspar Josef” (een zinswending waarvan de draagwijdte ons nogal raadselachtig toeschijnt!). Niets bekend uit de jaren 1743 – 1761. Intussen was het stil, akelig stil geworden op Aldenghoor en diezelfde stilte schijnt als een sluier te hangen rondom de laatste 20 jaar van Rudolf Caspar op Aldenghoor. Uit die jaren is ons totaal niets bekend! Van zijn jongste ongetrouwde zus is geen spoor te ontdekken, noch van een andere dame of freule, die zich belast zou hebben met de opvoeding van de jonge Karel. Heeft de vereenzaamde, reeds grijzende vader zijn kleine jongen misschien toch weg doen halen uit die beklemmende stilte op Haelen’s burcht?; hem toevertrouwd aan familieleden om bij hen, in hun eigen huiselijke kring, een passende opvoeding te ontvangen? We weten het niet, maar een verhaal uit deze tijd (waarover straks) wil het ons doen geloven. Hoe het ook zij, zekere berichten over de jaren 1743 tot 1761 zijn er niet. Alleen de aankoop van Vogelhof( 1757). Ja toch; alleen dit, dat Rudolf in 1757 het familiebezit heeft uitgebreid door het aankopen van de Vogelhof, (waarvan nu nog een gedeelte bestaat als huize “De Spyker”).
129
-175Testament en dood van Rudolf Caspar (1761). De laatste berichten over Rudolf Caspar dateren uit het jaar 1761; zij waarschuwen ons, dat het einde nadert en inderdaad volgt. Er is dan sprake van het maken van zijn testament, op 7 juni; zijn enigst kind wordt algemeen erfgenaam, terwijl kleinere legetaties aan anderen ten deel vallen. Zo bijvoorbeeld werd aan de kerk van Haelen vermaakt: “24 kannen olie voor het tabernakel, om te branden des daags en des nachts”; de levering van deze olie is een ononderbroken traditie gebleven bij De Keverbergs d’Aldenghoor. 1) Het laatst vinden we Rudolf’s naam vermeld in het Dodenregister: 161, 16 Augusti vitae functus est praenobilis ac generosus Dnus. Rudolphus Caspar Gothardus Bonifacius de Keverberg, dnus. in Halen - Lintzenich ; toparcha de Halen. Op 16 augustus 1761 heeft zijn leven voleindigd: de Hoogwelgeboren Hoogedele Heer Rudolf Caspar Gothars Bonufacius de Keverberg, Heer in Haelen en Lintzenich; plaatselijk hoofd van Haelen. Hij was 69 jaar en 8 maanden oud, alleen een toen juist meerderjarige zoon nalatend. Aanhangsel: SAGE VAN “HET VURIGE ROS VAN GHOIR” 2) De volksmond laat uit deze tijd-van-vóór-de-Franse-Revolutie het verhaal dateren over “Het vurig Ros van Goor”. Het gaat uit van de veronderstelling, dat “Aldenghoor een tijd lang onbewoond is geweest voor de Franse Revolutie”. Die veronderstelling is, zelfs als we hem beschouwen buiten de sage om, niet eens zo gek. Als onze gissing juist is, dat de kleine Karel Emmanuel bij familie is opgevoed, dan laat het zich heel goed indenken, dat Heer Rudolf Caspar de eenzaamheid van Aldenghoor dikwerf ontvluchtte; soms wellicht voor langere tijd. Dan zeker was het een pracht tijd voor de volksfantasie om verhalen te weven rond die verlaten burcht; een prachttijd dus voor spookachtige gebeutenissen! ….. 1) Aldus bijvoorbeeld “Haelens Kerkregister van Schuldbekentenissen, folio 171, uit het jaar 1881. Geheel gequoteerd onder genoemd jaar (zieg. Pg. ….. ). 2) Vergelijk “Limburgs Sagenboek” van Pierre Kemp; 1925. “Limburgse Legenden, Sagen enz.” van H. Welters.
-176Sage van het Vurige Ros van (Alden)Ghoir. Hier is het verhaal, als verteld door de volksmond: Voor de Franse Revolutie was het slot Ghoir of Aldenghoor bij Haelen een tijd lang onbewoond. Wanneer de burchtklok middernacht sloeg, viel de zware valbrug vanzelf neer. Dan kwam er een vurig paard de burchtpoort uitgevlogen en rende door de donkere winternacht de velden in. Op een winteravond zaten in een herberg te Buggenum enige boeren bijeen te praten. Het gesprek kwam ook op het vurig paard van Aldenghoir. Onder de bezoekers van de herberg was er ene, die veel op de loerjacht ging en niet voor een klein beetje vervaard was. Deze wilde, in een halfdronken stemming, wel iets meer weten van het spook van Ghoir en vroeg, of er iemand uit het gezelschap lust had, het met hem te wagen om het spook eens van meer nabij te gaan zien. Daar niemand zin bleek te hebben om mee te gaan, verzekerde hij hun, dat 130
hij het ook alleen durfde. Zijn kameraden rieden hem dat ten zeerste af, maar hij zwoer nog diezelfde nacht te gaan. Hij ging ook, maar .... werd nooit teruggezien. Wel vond men ’s morgens zijn geweer voor de burcht van Goir in de sneeuw liggen. Het heette, dat het vuurspook hem meegenomen had en met hem in de grond verzonken is. (Volgens een andere lezing is er sprake van een vurige wagen, door één of meerdere vurige paarden getrokken; overigens met hetzelfde noodlottige gevolg!). Berijming van deze sage. Een berijming van dezelfde sage bestaat eveneens. Met “dichterlijke” vrijheid laat de rijmelaar (meer is het niet!) zijn fantasie nog wat verder werken; hier is zijn geestesproduct: 1. Op zijn hechte muren trots, met water rond omstroomd, verheft zich d’oude burcht van Goor in ’t lommer van het geboomt. 2. Daar huisd’ een ridder koen en stout, alom gevreesd in ’t rond, zijn naam, vervloekt als hij; gleed slechts met schrik van ’s dorpers mond! -1773. ’s Nachts, als de burchtklok twaalf sloeg, viel immer keer op keer, met náár en vreeselijk gedreun de zware valbrug neer. 4. En dat gedreun klonk aaklig dof door Ghoor’es akkers heen; dan was geen dorper in ’t land, die nog in ’t veld verscheen. 5. Dan was het, of brak de duivel zelf uit d’eeuwgen kerker los; dan hoorde men alleen gesnuif en hoefgetrap van’t ros. 6. Dan vloog een schitt’rend vuurgevaart, in onbesuisden draf, de slotpoort uit, de velden door, langs Ghoorés heerbaan af. 7. ’t Was winteravond, ’t veld besneeuwd, en laat in’t avonduur; te Bug’num, bij waard Hein, werd druk gekout om’t knappend vuur.
131
8. ’t Was zondag, en de dag van God zo ook een dag van rust. De stenen bierkroes ging in’t rond; men rookt’en dronk naar lust. 9. De ouden hadden steeds het woord, maar rustig en bedaard. De jong’ren hoorden willig toe, in kring rondom geschaard. 10. D’ene spraak van d’oude tijd: “’t Was anders toen in’t land; de heer was vader van zijn volk, het volk zijn rechterhand.” 11. Van lieverlee kwam het gesprek op làter tijden neer; dan las men op hun droef gelaat: het deed hen allen zeer. 12. Maar weldra dreef het geestesvocht – al zag de toekomst zwart – de wolken van het voorhoofd weg; de droefheid uit het hart. 13. Dan praatte men met minder vrees van feiten van de dag; dan werd de tong weer los; dan zei men, wat men daaglijks zag. -17814. Dra kwam de vuurge wagen voor. Jan Dirkszoon naam het woord. Jan Dirkszoon, slank en sterk, bekend voor zonder vrees in’t oord. 15. “Wie uwer heeft er moed in’t lijf; wie waagt het stuk met mij? ‘k Wil weten wat er achter zit. Wie vreest geen spokerij?”
16. De ouden sloegen saam een kruis, de jong’ren keken op. “Waar is uw hart?”, voer Dirkszoon voort, “zegt iemand uwer “top”?
132
17. Vannacht nog weet ik waar’t hem schort. Ik heb een hart in’t lijf; al kwam de duivel uit de hel, ik waag alléén ’t bedrijf.” 18. En allen zegen, jong en oud; zij keerden huiswaarts weer. Jan Dirkszoon ook ging huiswaarts mee; híj haalde zijn geweer. 19. ’t Was kwart voor twaalf reeds; hij schreed door’t veld geheel alleen. De sneeuwjach tstoof hem in’t gezicht, maar keerde niet zijn schreên. 20. Daar slaat de burchtklok middernacht! De zware brug valt neer; een schitt’rend vuur verlicht de burcht; Jan Dirkszoon grijpt ’t geweer. 21. De bodem dreunt; de nacht wordt dag; Jan Dirkszoon ziet een paard geheel van vuur; het stampt en trapt in onbesuisde vaart. 22. Het snuift de vlammen uit de muil, de vuurpijl uit ’t oog; en nadert als een blisemstraal, die’t donderzwerk ontvloog. 23. En Dirkszoon huivert; Dirkszoon schrikt; ’t bloed keert naar het hart hem weer. Het roer ontglipt zijn forse hand, Jan Dirkszoon zijgt ter neer. -17924. Des ’s morgens vond men in de sneeuw, nabij de burcht van Goor, ’t geweer van onze kloeke held, maar van hemzelf geen spoor.
25. “Het vurig ros van’t oud kasteel (zo zei men in het rond) nam Dirkszoon mee, en is met hem verzonken in de grond.”
133
Nog iets spookachtigs. Tragisch, nietwaar? Zo doen paarden, spóókpaarden althans. Nu we het toch over vurige paarden hebben: de volksmond zegt eveneens over Aldenghoor, dat er ’s nachts om twaalf uur boven een bepaald venster twee gloeiende paardenkoppen verschijnen. (Trouwens, we kunnen ze u, ….. als ge durft, laten zien!). Volgens de overlevering zijn die gloeiende paardenkoppen een herinnering aan de brand en ruïnering van het kasteel vóór 1600, maar ….. zouden we daarbij niet veeleer terug moeten denken aan het vurig ros? Of willen ze ons beduiden, dat die andere lezing juister is, welke spreekt over twéé vuurspuwende paarden met een al evenzeer vuurspattende wagen? Prakkezeer eens over deze suggestie: je weet immers nooit wat geesten je vertellen willen! En, heus, gooi dit niet zomaar van je af, want spoken zijn zeer gevoelig. Veronachtzaam ze niet, spot er niet mee, want dan is je nachtrust niet langer verzekerd. Neem deze raad en waarschuwing aan van ons; wíj hier op Aldenghoor weten maar al te goed, wat spoken zijn, wat ze doen, wat hun hebbelijkheidjes en gevoeligheden zijn. Wij spreken van ondervinding. Op de tweede etage hebben we zelfs nog een spookkamer (compleet!). Ja, we leven te midden van een geestenwereld hier; en we zijn niet eens bang. Ook niet voor die barones, die ’s nachts als een witte gedaante langs de grachten waart; zij boet – zegt ze – voor haar misdaad van kerkschennis. Ze heeft namelijk op een keer, toen de baron afwezig was, de kapel laten afbreken en de heilige vaten en gewaden verborgen, ….. op een zolder. We geven toe: het is wel erg geheimzinnig, griezelig en tragisch soms; maar we zijn immers de rechtmatige opvolgers van koene ridders. Zij hebben ons geleerd ongestoord te leven te midden van het spook. Het geheim is voor een ieder te ontdekken, die met aandacht leest over de HEREN en RIDDERS de Keverberg. -180Karel Emmanuel 1761 - 1810. 5) KAREL EMMANUEL II Caspar Joseph, baron de Keverberg; heer van Aldenghoor, Haelen, Lintzenich & Buggenum, van Neer, Ghoor, en Kessel (ten dele), van Cochenheim en Waerenberg. Heer op Aldenghoor van 16 september 1761 – 7 februari 1810. Inleiding en overzicht. Baron KAREL EMMANUEL II was de zoon van het enigst kind van Rudolf Caspar baron de Keverberg, heer van Aldenghoor, Haelen en Linzenich van 1732 tot 1761, en van Judith Cornelia Maria de Merwijck de Kessel. Hij was geboren en gedoopt op 27 maart 1740; had als wicht van één maand zijn moeder verloren en was wees geworden op 16 augustus 1761. Als jongeman van juist 21 jaar trad hij in de rechten van zijn vader. Verheffing. De jonge Karel Emmanuel II verhief het pandleen reeds een maand na zijn vader’s overlijden: op 16 september 1761 (later heeft hij nogmaals verheven op 15 mei 1771, 19 oktober 1784 en 24 april 1794). Verblijf van 50 jaar. Bijna 50 jaar lang heeft deze baron op Aldenghoor vertoefd; sedert zijn huwelijk in 1767 lief en leed delend met zijn ega, die hem nog zes jaar overleefde. Rijke Geschiedenis.
134
Lief en leed: beide in ruime mate aanwezig en na te wijzen in hun langdurig verblijf te Haelen. Laten we gaan delen in de vreugde van Karel over zijn huwelijk; over hun beider kinderen; over de toename van zijn bezit, titels en invloed. Maar we gaan dan ook onze sympathie betuigen bij zijn zorg over de onveiligheid der tijden, door Bokkenrijders en dievenbenden verzoorzaakt; vooral echter delen in het grievende leed, dat de tijd van de Franse Overheersing hem, zijn gezin en zijn Haelense onderdanen brengt. Huwelijk 1767. Het eerste wat ons belangrijk toeschijnt na zijn verheffing tot souverein Heer van Haelen, Aldenghoor en Linzenich, is zijn huwelijk. Als levensgezellin koos hij zich ANNA MARIA JOSEPHINA barones DE WEICHS DE RÖSBERG. Zij was op 28 november 1742 op het kasteel Rösberg, in Pruisisch Rijnland, geboren; als dochter van Ferdinand Joseph baron de Weichs de Rösberg, opper jachtmeester van het keurvorstendom Keulen, lid van de Ridderschap van Keulen en Berg, begiftigd met het Grootkruis van de Orde van Beieren; en van Maria Carolina, gravin van Velbrück en Garath, begiftigd met het Sterrekruis. De huwelijksinzegening van Karel Emmanuel II van Aldenghoor en voornoemde Anna Maria Josephina de Weichs de Rösberg vond plaats te Keulen. -181Het Haelens Kerkarchief heeft jammer genoeg geen kopie van de huwelijksacte. 4 kinderen. Uit deze echt werden vier (niet drie) kinderen geboren. 1) KAREL LODEWIJK (of Louis) WILLEM JOSEPH, geboren op 13 maart 1768 op kasteel Aldenghoor; 14 maart gedoopt, niet in de kerk, maar eveneens ten kastele; later heer van Kessel door erfenis van zijn oudoom Willem Antoon baron de Merwijck de Kessel, die overleed in 1798; collaborateur met de Franse Overheersers; dáárom, om zijn liberale ideeën en geloofsafval door zijn vader uitgesloten van de erfopvolging op Aldenghoor; groot en beroemd staatsman onder en in dienst van Koning Willem I; vader van de laatste baron van Aldenghoor en als zodanig stichter van de linie Keverberg d’Aldenghoor de Kessel (daarom later uitvoerig besproken; zie pag. ….. ); tenslotte toch verzoend met de Kerk, gestorven op 30 november 1841. 2) KAREL FREDEIK JOSEPH, geboren op Aldenghoor op 18 juli 1769; later heer op Aldenghoor als opvolger van zijn vader, als laatste van de linie Keverberg – Lintzenich d’Aldenghoor en voorlaatste van alle De Keverbergs (zie daarvoor pg. … ). 3) FERDINAND JOSEPH, geboren 17 februari 1771; overleden op 9 maart van hetzelfde jaar (deze is gewoonlijk niet vermeld in de genealogieën; waarschijnlijk omdat hij niet is opgevallen wegens zijn vroegtijdige dood). 4) CLEMENTINA FRANCISCA FLORENTINA JOSEPHA, geboren op 6 november 1773 op Aldenghoor; later (laatste) abdis van het adellijke stift Bedburg bij Kleef; bracht haar laatste levensjaren door in Haelen op het kasteel en is daar gestorven op 25 november 1839. Ter verificatie en tevens om de interessante bijzonderheden erin, laten we hier weer de doopbewijzen uit het Haelen’s Doopregister volgen; juist zoals ze opgetekend zijn door de Zeer Eerwaarde Heer Johannes Meijnen, pastoor te Haelen van 1749 tot 1773, en – wat de dochter betreft – door pastoor J.F. Rosa, parochieherder van Haelen van 1773 tot 1823.
135
(Degenen, die Latijn lezen, zullen er enkele merkwaardige zinswendingen kunnen constateren!) -1821º) 1768 14a Martii CAROLUS LUDOVICUS WILHEMUS JOSEPHUS, fil. leg. primogentius (baptizatus est) in castro de Halen cum licentia illustrissimi Domini de Stockhem, vicarii generalis Leodiensis; (fil. leg.) praenobilis ac gene rosi Domini Caroli Emanuelis Casparis Josephi Baronis de keverberg, domini temporalis in Aldenghoor, Haelen et Neer, etc., ac praenobilis (et) geerosae Domini Annae Mariae Josephae Baronissae de Weiche in Roesberg, conjugum; suppletae sunt ceremoniae in ecclesiae parochiali de Halen, diocesis Leodiensis, anno Domini 1771 mensis Augusti decima tertia die; et susceperunt Martinus Scheeren nomine perillustrium ac generosorum Dominorum Joannis Ludovici Baronis de keverberg et Wilhelmi Baronis de Merwijck, domini in Kessel, regis Borussiae majestatis conciliarii intimi et sacrae caesariae majestatis camerarii etc., et Maria Anna Nabelin nomine perillustris ac generosae Dominae Carolinae baroniesse de Weichs, natae comitissae de veldbrück et Garath. Vertaling: Op 14 maart 1768 is KAREL LOUIS WILLEM JOSEPH met toestemming van de Hoog Eerwaarde Heer de Stochem, vicaris-generaal van Luik, gedoopt op het kasteel van Haelen als eerstgeboren wettige zoon van de HoogWelgeboren en HoogWelEdele Heer Karel Emmanuel Caspar Joseph baron de Keverberg, wereldlijk heer in Aldenghoor, Haelen en Neer enz., en van de HoogWelEdelGeboren en HoogWelEdele Vrouwe Anna Maria Josephina de Weichs de Rösberg, echtelieden; de doopplechtigheden zijn toegevoegd in de parochiekerk van Haelen op 13 augustus van het jaar des Heren 1771; en hem hebben (uit het doopvont) opgenomen Mart. Scheeren in naam van de HoogWelGeboren & HoogWelEdele Heren Jan Lodewijk de Keverberg (zijn oudoom van vader’s kant) en Baron Willem van Merwijck, heer van Kessel (zijn oudoom van moeder’s zijde), geheimraadsheer van Zijne Majesteit de Koning van Pruisen en Kamerheer van Zijne Heilige Keizerlijke Majesteit ( = van Z.M. de keizer van het HEILIGE Roomse Rijk) enz., en Maria Anna Nabelin in naam van de HoogWelGeboren en HoogWelEdele Vrouwe Carolina baronesse de Weichs de Rösberg, geboren gravin van Veldbrück en Garath ( = de grootmoeder van moeder’s zijde). -1832º) 1769, 18a Julii (baptisatus est) CAROLUS FREDERICUS JOSEPHUS secundogenitus filius legitimus perillustris ac generosi Domini Caroli Emanuelis Casperis Josephi baronis de Keverberg, domini temporalis in Aldenghoor, Halen, Neer etc., ac perrillustris ac generoses Dominae Annae Mariae Josephae baronissae de Weichs ex Roesberg; Quem susceperunt perillustris ac generosus Dominus Philippus Wilhelmus baro de Dalwig, canonicus in Thorn, nomine illustrissimi Domini Caroli Francisci comitis de Veldbrück et Garath, perillustrium ecclesiarum Sti. Martini monasterii et Sti. Lamberti canonici, Hasbanise 1) archidia (co)ni; ac serenissima principissa Christiana de Salm Salm, cano(nissa) in Thorn, nomine perillustris ac generosae Dominae Fredericae comitissae de Hoensbroeck, nataer baronessae de Weichs ex Roesberg. Vertaling: Op 18 juli 1769 (is gedoopt) KAREL FREDEIK JOSEPH de als tweede geboren wettige zoon van de HoogWelGeboren en HoogWelEdele Heer Karel Emmanuel Caspar
136
Joseph baron de Keverberg, wereldlijk heer in Aldenghoor, Haelen, Neer enz., en van de HoogWelGeboren en HoogWelEdele Vrouwe Anna Maria Josephina baronesse de Weichs uit Rösberg; hem hebben (uit het doopvont) opgenomen de HoogWelGeboren en HoogWelEdele Heer Philip Willem baron van Dalwig, kanunnik in Thorn, in naam van de Doorluchtige Heer Karel Frans graaf van Veldbrück en Garath, kanunnik van het klooster St. Martinus en St. Lambertus, aartsdiaken van (of: te) Hesbaai (Hesbayes) en de hoogverheven vorstinne Christina van Salm Salm, kanonnikes in Thorn, in naam van de HoogWelGeboren en HoogWelEdele Vrouwe Frederica, gravin van Hoensbroeck, geboren barones de Weichs uit Rösberg. 3º) 1771, 19a Febr.: a me pastore (baptizatus est) in capella domestica propter mussitatum et teneritudinem, quia nondum erat completa octo mensium: fil. leg. perillustris ac generosi Domini Carolis Emanuelis Casperis Josephi baronis de Keverbergh, domini temporalis de Aldenghoor, Halen, Neer; ac perillustris ac generosae Dominae Annae Mariae Josephinae baronissae de Weycks ex Roesberg, qui matrimonium contraxerunt Colonise. I) Voormalig graafschap aan de Midden-Maas, België, Luik.
-184Vertaling: Op 19 februari 1771 is door mij, de pastoor, in de huiskapel – om het niet ruchtbaar te maken en wegens de zwakte (van het kind), daar er nog geen acht maanden om waren – gedoopt: de wettige zoon van de HoogWelGeboren en HoogWelEdele Heer Karel Emmanuel Caspar Joseph baron de Keverbergh, wereldlijk heer in Aldenghoor, Haelen, Neer; en van de HoogWelEdele Vrouwe Anna Maria Josephina de Weichs de Rösberg, die te Keulen getrouwd zijn. Dit te vroeg geboren kind bleek geen voldoende levensvatbaarheid te hebben; 19 dagen later is het gestorven. 1771, 9 Martii obiit perillustris ac generosus dominus (sic!) FERDINADUS JOSEPHUS, aet. ( = aetatis) suae 19 dierum. 4º) 1773, Mensis 9-bris sexta die CLEMENTINA FRANCISCA FLORENTINA JOSEPHA, fil. leg. prenob(il)i sac generosi Domini Caroli Emanuelis Casparis Josephi baronis de Keverberg, toparcha de Halen et Neer, Domini in Aldenghoor, Cochenheim etc., et praenobilis ac generosae Dominae Annae Mariae Josephinae, baronissae de Keverberg, natae, baronissae de Weichs ex Rösberg, q.m.c. ( = qui matrimonium contraxerunt) Coloniae. suscipientibus serenissimo principe Christiano de Hessen – Rheinsfels – Roshenbourg, perillustris metropolitanae ecclesiae Coloniensis canonico, loco illustrisimi ac reverendissimi Domini Wilhelmi Francisci, sacri Romani imperii comitis ab Ottingen – Belderin, metropolitanae ecclesiae coloniensis canonici capitularis et episcopi chori; ac serenissima principissa Clementina Francisca Ernestina de Hesse – Rheinsfels – Roshenbourg, perillustris capituli thorensis canonissa. Veraling: 1773, 9 november (gedoopt is) CLEMENTINA FRANCISCA FLORENTINA JOSEPHA, wettige dochter van de HoogWelGeboren en HoogWelEdele Heer Karel Emmanuel Caspar Joseph van Keverberg, plaatselijk heerser van Haelen en Neer, Heer van Aldenghoor, Cochenheim enz., en van de HoogWelGeboren en HoogWelEdele Vrouwe Anna
137
Maria Josephina baronesse de Keverberg, geboren barones de Weichs de Rösberg, die te Keulen gehuwd zijn; -185haar hebben (uit het doopvont) opgenomen de hoogstverheven vorst Christiaen van Hessen – Rheinfels – Roshenbourg, kannunik van de hoogwaardige metropolitaankerk van Keulen, ter vervanging van de doorluchtige en zeereerwaarde Heer Willem Frans, graaf van het Heilig Roomse Rijk uit Ottingen – Balderin, kapittel-kanunnik van de metropolitaankerk van Keulen en leider van het koor; en de hoogstverheven vorstinne Clementina Francisca Ernestina van Hessen – Rheinfels – Roshenbourg, kanonnikes van het hoogwaardig Kapittel van Thorn. Hoog aanzien van Karel Emmanuel. Uit deze doopbewijzen blijkt onder andere wel heel duidelijk, dat de nieuwe Heer van Aldenghoor zich in zeer hoge en voorname kringen kon bewegen sedert zijn huwelijk met de Duitse barones De Weichs de Rösberg. Wat een klinkende titels immers bij al die peters en meters van hun kinderen. Omgetwijfeld is het aanzien van de Heer van Aldenghoor flink gestegen, dank zij zijn voorname echtgenote. Maar Karel Emmanuel II is zelf, als het ware, het antwoord niet schuldig gebleven. Hij heeft ook zelf veel bijgedragen tot vermeerdering van zijn macht en aanzien; hij heeft zich namelijk een serie titels verworven, waarvoor hij de familie enz., van zijn echtgenote niet langer naar de ogen hoefde te zien. Oude en Nieuwe titels. Begonnen als Heer van Aldenghoor, Haelen & Lintzenich, verbond hij aan zijn naam achtereenvolgens de titels Heer van Neer (1768), van Buggenum (1768), van Cochenheim ( tussen 1771 en 1773), van Waeremberg (1793), van de goederen van kasteel Kessel en van enkele rechten van kasteel Ghoor; de laatste respectievelijk in 1798 en ± 1780. Hoe hij die nieuwe titels verworven heeft? Dat is als volgt in zijn werk gegaan. Eerst dan met betrekking tot Neer; daarover worden we ingelicht door de Koninklijke Archieven van Luik, 1), waarin we lezen: Op 7 mei 1768 verkocht de Edelgeboren Heer Jan (Arnold Joseph) Olieslagers 2), oudburgemeester van Maastricht aan Karel (Emmanuel Caspar Joseph) Baron de Keverberg, Heer van Aldenghoor, de heerlijkheid Neer voor de som van 3.000 daalders baar geld, of 12.000 Brabants-Luikse guldens, zó als ze op 24 maart 1679 verpand was geworden. 1) Archives Royales de Liège, Chambres des Finances, CX, f, 176, 2) zoon van Jan Leonardus Olieslagers, burgemeester van Maastricht, sedert 1756 door aankoop heer van Neer geworden.
-186Op 16 mei 1768 namen de baron de Keverberg en de barones de Weichs, zijn gemalin, daadwerkelijk en actueel bezit van de heerlijkheid van Neer in tegenwoordigheid van de schepenen, burgemeester en van alle dorpers, op het luiden der klok daartoe speciaal hier bijeengekomen onder de Linden. Zoals we gezien hebben, noemt het Doopbewijs van hun oudste zoon, gedateerd 14 maart 1768, Karel Emmanuel II reeds als Heer van Neer; wat in strijd lijkt met de datering van het Luikse Archief. Die tegenstrijdigheid is echter slechts schijn; immers het Doopbewijs voornoemd is duidelijk op een latere datum ingeschreven, daar er tevens sprake is – gewoon 138
tussen de tekst door – van het toevoegen van de plechtigheden in 1771. De andere drie doopbewijzen van 1769, 1771 en 1773 noemen de Heer van Aldenghoor eveneens als Heer van Neer. De titel “Heer van Buggenum” dateert eveneens van het jaar 1768. Dit op 13 december 1679 tot heerlijkheid verheven dorp werd aan Karel Emmanuel II verkocht op 11 februari 1768 door de graaf de Horion van Nunhem, alweer volgens het Luiks Archief .1) In 1768, de 1ste februari heeft zijne Exellentie Mr. Karel graaf de Horion, hoofddrossaard van het graafschap Horn, heer van Peel – Pol – Panheel – Ghoor en Coloster enz., met toestemming van zijn echtgenote Maria Anna gravin van Veldbrück (misschien de zus? van de moeder van Karel Emmanuel’s moeder) verkocht en overgedragen de heerlijkheid Buggenum in het graafschap Horn, die welke hij bezit als pandhouder van de Prins van Luik, aan de HoogEdele en HoogwelGeleerde Heer Karel baron de Keverberg, Heer van Aldenghoor en Haelen etc., voor een som van 800 daalders ( = 3.200 Luikse guldens) in goede munten van goud en zwaar zilver, Luikse koers. Pas in het najaar, op 17 november 1768 nam Karel Emmanuel bezit van de heerlijkheid met al de gebruikelijke plechtigheden. Maar reeds in mei 1769 werden hem de 800 daalders ingelost, ongetwijfeld door familieterugkoop, door de gravin van Arberg van Vaengin, geboren Ferdinanda Louise de Horion, zus van de verkoper. Daarbij handelde zij in naam van haar moeder, de gravin Douarière de Horin, geboren Veldbrück – Gerath. 1) Archives Royales de Liège, Chambres des finances, CX, f. 178.
-187Zij werd plechtig geïnstalleerd op 13 juni 1769. ( Na de dood van de douarière, 11 juni 1778, moet graaf de Horion opnieuw bezitter geworden zijn van Buggenum). Lang heeft Baron de Keverberg de titel van Heer van Buggenum dus niet gehad. Toch heeft hij weer aandeel gekregen in die heerlijkheid in 1782, want we lezen in de vermelde bron 1) 10 juni 1782, tenslotte, hebben de administrateurs van den edelen Karel Frans de Horion voor notaris Jacques te Luik verkocht aan Willem Antoon Baron van Merwijck en Kessel en aan Karel de Keverberg d´Aldenghoor: de heerlijkheid Buggenum in het graafschap Horn voor leen 3.200 Brabants/Luikse guldens. (Dus de oude som van de eerste verkoop). Dat de doopbewijzen van hierboven deze titel niet vermelden voor Karel Emmanuel II volgt uit de dateringen en de opmerking over de inschrijving van het eerste doopbewijs. Heer van Cochenheim ± 1771. Dat Karel Emmanuel II ook Heer van Cochenheim was, staat nog niet genoemd in het Doopbewijs van 17 februari 1771, maar wel in dat van 6 november 1773; tussen die jaren moet Karel Emmanuel II het dus verworven hebben. Op 22 augustus 1797 geeft dezelfde bron nogmaal aan, dat Karel er Heer van was.
139
Over zijn verkrijgen van Warenberg (Waeren- of Waeremberg) is tot nu toe nooit iets definitiefs gezegd, behalve dat men het eens was, dat dit kasteel vóór 1800 zijn eigendom moet geworden zijn. Wij hadden het geluk, de originele koopacte-met-zegel in ons bezit te krijgen; welke wij hier gaarne kopiëren. Ze luidt als volgt: Alsoo Mijnen Eheheere den Hooigh welgebooren Jonck-Heere Petrus Josephus de Crequihannicart de goederen van Warrenberg verkocht heeft aen den Heere Baron van Keverberg, welckers act van vercoop voor Notaris Sal gepasseert worden (ist); Soo ben daer in consenteerende en mits deser authoriseerende en Consenteerende den Eerw. Heere Vicaris van Leveroy Du Pont om denselven acte beneffens Mijnen Eheheere te passeere en onderteekenen. Oirconde dese onderteckent op heden den 5 8-ber (oktober) 1793 op ’t Huijs Warrenberg, en met ons aengeboorene Waepens bekrachtigh(t). De Crequij Van Marcke. (hier de plaats van het zegel) De Lummen. 1) 1es Archives Royales de Liège, Protocol du E. Jacques, Liège, 1781.
-188Het zegel, nog goed bewaard, heeft een horizontale middellijn van 2.7 cm en een vertikale middellijn van 2.2 cm; nog te onderscheiden zijn: twee schilden met ridderhelm; boven elk van beiden. Het linkse schild, dat boven recht en onder ovaal is, heeft vier dubbele rijen punten met rechts daarvan een dikke streep als de hoofdletter I; het rechtse schild, dat een vierhoek is met één punt aan de helm hangend, vertoont een fier-opstaande leeuw met kop naar links. Van het randschrift dat wel te onderscheiden is, zijn echter alleen de letters “…….. MARC” duidelijk leesbaar. (Voor het geheel zie de afbeelding hiernaast; verder de fotocopie van het document zelf.) Niet aanwezig. Het kasteel Waerenberg is in de 19 de eeuw in een pachthoeve veranderd; in 1905 werd het door de erfgenaam van de laatste baron van Aldenghoor te koop aangeboden met als inzetprijs ƒ 7.850,-; het was toen 25 ha 36 a 29 ca groot. Baron van Goor & Kessel (dispuut hierover) Tenslotte wordt Karel Emmanuel II de Keverberg d’Aldenghoor : Heer van Goor” en “Heer van Kessel” genoemd. Deze titels worden hem echter door anderen betwist 1); (onder andere door Slanghen (in de vorige eeuw tijdelijk rentmeester op Aldenghoor!) en door de niet minder ervaren Louis Baron de Crassier. Zij beweren, dat niet deze Karel LOUIS deze titel heeft verworven; wel door erfenis van zijn oom (moet zijn: oudoom) Willem Antoon baron van Merwijck, die onder andere Heer was van Kessel en Ghoor. Karel LOUIS nu, zo redeneren zij verder, is nooit Heer van Aldenghoor geweest (wat zeer juist is) dus zijn onder Karel EMMANUEL de Keverberg, vader van voornoemde Karel Louis, Ghoor en Kessel nooit met Aldenghoor verbonden geweest. 1) Zie bijvoorbeeld Slanghen “Bijdragen … etc. “ dl II, pg. 222; en DeCrassier in “Publications” … 1931 en 1935 (pg. 435) onder “Neer” .
140
-189Hiertegenover houden wij staande, dat Karel EMMANUEL II de Keverberg wel degelijk recht heeft op deze titels! De volgende bewijzen spreken voor zichzelf. (bewijzen) - Het Kerkelijk Doodenregister van Haelen kent aan K. Emmanuel de titel toe onder de datum 7 februari 1810, 16 juli 1835, 30 november 1841 en 24 september 1852. - Hetzelfde is te zeggen van den Gemeentelijke Overlijdensacten onder de datum 9 februari 1810, 21 december 1816. - Id. in de Kerkelijke Huwelijksregisters op 1 mei 1821 en de Gemeentelijke Huwelijksacte, gedateerd 24 mei 1821. Wat Kessel betreft bestaat er bovendien nog een gerechtelijk processtuk (in ons bezit) van 25 juli 1846, waarin aanspraak wordt gemaakt – in naam van de toemalige Meesteresse van Aldenghoor – op enkele stukken Maasgrond te Kessel, “die reeds 50 jaar in het ongestoorde bezit van de familie De Keverberg zijn.” Al deze historische bewijzen laten bij ons geen spoor van twijfel over over de vraag, of Karel Emmanuel II heer van Aldenghoor en Kessel is geweest. (Verzoening van beide opinies.) En toch …. : de volle waarheid ligt, in zovele gevallen, ook hier in het midden! Waarmede wij willen zeggen, dat Slanghen, Crassier enz. alleen maar een fout begaan, door deze titels aan Karel EMMANUEL te ontkennen, maar overigens volop gelijk hebben met hun bewering, dat diens oudste zoon Karel LOUIS de Keverberg Heer van Ghoor en Kessel is geweest. Beide, zowel Ghoor als Kessel zijn namelijk TWEEHERIG geweest. In Kessel bezat de vader, Karel Emmanuel, alleen de “goederen van kasteel Kessel”, zoals het Haelense Dodenregister onder de datum 16 juli 1835 ter verduidelijking zegt; te Ghoor had dezelfde Karel Emmanuel slechts castrale en censale rechten. Feitelijk echter kreeg hij door dat gedeeltelijk bezit toch het recht op vermelde titel; waarvoor bovenstaande acten garant zijn. Dit is dan de oplossing van de strijdvraag en tevens de verzoening van beide beweringen. Als nadere toelichting laten we de gedetailleerde regeling aangaande Ghoor en Kessel volgen, zoals die in die jaren werden getroffen. Regeling met betrekking tot Ghoor in bijzonderheden.) Met betrekking tot Ghoor dan zijn deze bijzonderheden te melden: Reeds verscheidene jaren vóór 1780 hadden baron de Merwijck de Kessel, diens oomzegger Karel Emmanuel de Keverberg d’Aldenghoor, K.J. Waegemans, schepen van Roggel, en Leonard Tobben van Neer een overeenkomst gesloten om kasteel Ghoor en bijbehorende goederen te kopen van de in geldverlegenheid zittende graaf de Horion van Nunhem, die onder andere ook Heer was van Ghoor. -190Welnu, rond 1780 werden zij inderdaad de kopers van alle bijbehorende goederen (feodaal, allodiaal en censaal) onder Neer, Nunhem en Buggenum. Baron Willem Antoon de Merwijck de Kessel, die reeds enige rechten op Ghoor had, (als geldschieter?) zou volgens de voornoemde overeenkomst het kasteel hebben en diens ingesloten ruimte, grachten, de ermee verbonden prerogatieven als jachtrecht en veenderijrechten, en het feodale hof. De andere drie heren kregen de collatie van het castrale beneficie 1) en van de kapel in de kerk van Neer 2), alsmede het censale hof.
141
Derhalve was het baron Willem Antoon de Merwijck de Kessel, die na de dood van graaf Karel de Horion Ghoor verhief (8 januari 1784) met ap- en dependenten; HIJ nu maakt Karel LOUIS de Keverberg, de oudste zoon van Karel Emmanuel II van Aldenghoor, toen 15 jaar oud, tot “helder” van kasteel Ghoor en later tot zijn erfgenaam. Zo werd Karel LOUIS de Keverberg ook Heer van Ghoor, dus later dan zijn vader, maar van een voornamer deel. (Ghoor is onder zijn afstammelingen gebleven tot 1903, dat is: tot de dood van zijn oudste zoon Karel George Clemens Joseph. Door erfenis is deze laatste echter ook Heer van Aldenghoor geweest, zodat Ghoor en Aldenghoor inderdaad eveneens een tijd lang verenigd zijn geweest in de hand van één De Keverberg. Maar die vereniging in één hand viel niet onder Karel Emanuel II, over wiens titulatuur we hier aan het uitweiden zijn; in zíjn tijd was Ghoor, wat de Keverberg betreft, tweeherig. 3) 1) en 2) In het Kerkarchief van Neer vindt men een beschrijving van “HET BENEFICIE VAN GHOOR” van de hand van pastoor J. Stiels; ze dateert van ± 1800. Dit kan een toelichting worden, indien beter gearrangeerd; wat wij hier trachten te doen! Over het castrale beneficie lezen we: “Op het kasteel is, ab immemorabili, een mooie kapel geweest en altaar en priesterwoning. (Daaraan verbonden was) een beneficie sub invocatione B.M.V. et Sti. Georgii, wat zeer rijk begiftigd was met tienden, geldrenten en erfpachten, zowel te Neer als te Heythuysen gelegen…..” Met betrekking tot de andere beneficie: “In 1552 heeft Goddardus van Drakvelt ( = Gothardus van Drakenfels, zoon van de gelijknamige echtgenoot van Elisabeth de Montfort geboren Van Ghoor) een kapel gebouw aan het koor van de kerk; daarin werd een beneficie van St. Anna gefundeerd, waarvoor verscheidene erfpachten in Meijel en elders gelegen, gegeven werden. “Later werden deze twee beneficie verenigd” (maar het is onbekend wanneer) “en omdat de kapel op Ghoor in 1772 instortte en de kapel aan de kerk werd veranderd – werd de geunieerde beneficie in 1780 op gezag van de aartsdiaken overgebracht naar het St. Catharina-altaar in de kerk van Neer.” Tijdens de Franse overheersing boette dit beneficie veel van haar belang in, omdat “door de revolutie de tienden … in Heyhuysen verloren gingen, welke elk jaar 20 malders opbrachten; daarom waren er weinig erfpachten meer over.” (3) Ook het kasteel Ghoor was van betrekkelijk weinig waarde, daar het reeds lang onbewoond en daardoor in verval geraakt was. In 1796 “moest” het zelfs afgebroken worden; een gedeelte van de bijgebouwen werd tot pachthoeve verbouwd, welke nog bestaat. (In het weiland nabij de pachthoeve zijn nog fundamenten van het oude slot te vinden.) Via Karel LOUIS de Keverberg is die pachthoeve in het bezit gekomen van Aldenghoor’s laatste baron. Diens erfgenaam, Baron Hugo de Weichs de Rösberg, heeft ze in 1904, op 25 oktober, door notaris Rutten van Heythuysen te koop aangeboden; tezamen met de 45 ha grond en het jaarlijks inkomen van ƒ 1.900,-, tegen de inzetprijs van ƒ 47.000,-.
-191De bijzondere regeling aangaande Kessel. Tenslotte wacht het “geval Kessel” nog op een nadere bespreking. In het kort komt het hier op neer: In 1798 stierf Baron Willem Antoon van Merwijck onder andere Heer van Kessel zonder nakomelingen. De opvolging was reeds lang te voren, bij testament van 5 november 1770 geregeld volgens deze bepalingen: a) Karel LOUIS de Keverberg d’Aldenghoor (toen 2½ jaar oude zoon van de toenmalige heer van Aldenghoor, Karel Emmanuel II; kleinzoon van Baron Willem’s zus Judith Cornelia de Merwijck de Kessel, die was overleden op 1 mei 1740; dus zijn achterneefje zou na de dood van zijn oudoom Heer worden van zijn roerende goederen; het kasteel Kessel, doch zonder aanhorige landerijen; de Graven hof; de Maastol en de heerlijkheid Kessel. b) Zijn overige bezittingen zouden komen, en in gelijke delen worden toegewezen, aan zijn oomzegger en enigste zoon van zijn overleden zus voornoemd: Karel Emmanuel II baron de Keverberg, toenmalig heer van Aldenghoor enz., en aan baron Willem’s neef en nicht, de baron en barones d’Olne, woonachtig op kasteel Oijen te Baarlo. 142
-192Dit testament ging dus in in 1798, en de Heer van Haelen, onze Karel Emmanuel II, kreeg toen als zijn portie “de goederen van kasteel Kessel”; aldus omschreven in Haelens Dodenregister onder de datum 16 juli 1835. Om die reden dan. Maar ook alléén voor dat gedeeltelijk bezit te Kessel, voegde hij aan zijn verdere titulatuur “Heer van Aldenghoor Haelen enz. enz. “ toe “en van Kessel “. Als we dus de draagwijdte van deze laatste titel goed in het oog houden, is elke verwarring of meningsverschil uitgesloten. Terecht mogen we, als conclusie van het geheel, zeggen, dat Aldenghoor, Haelen, Lintsenich, Neer, Buggenum, Cochenheim, Ghoor, Waerenberg en Kessel een indrukwekkende lijst van bezittingen vormen, welke Karel Emmanuel II bestempelen als een rijk heer. Functies ten onrechte toegeschreven aan Karel Emmanuel II. Alsof dit niet genoeg was, schrijven sommigen aan deze zelfde heer Karel de Keverberg, nog ettelijke hoge functies toe; onder andere zou hij lid van de Ridderschap van Gelderland zijn geweest; lid van de Krijgsraad en Marscommissaris van de Pruisische troepen; later onder het Franse Regime, president van het Electoraal College van het Kanton Horst. Doch dit is onjuist; niet aan hem, maar aan zijn oudste zoon, Karel LOUIS dienen die toegeschreven te worden. Alweer naamsverwarring dus! Had men bij het noemen van de adellijke personen maar altijd minstens twee van hun voornamen genoemd, dan ware veel moeilijkheid voorkomen! Eenvoud van de familie. Deze aan voorname familierelaties, aan bezittingen en aanzien zo rijke familie wist blijkbaar ook eenvoudig te zijn; tot drie maal toe vinden we haar adellijke leden vermeld onder de peters en meters van gewone burgermensenkinderen. De eer werd speciaal gegeven (om welke reden is niet na te gaan) aan een familie Mertens. De drie vindplaatsen zijn: 12 april 1777, 7 februari 1781 en 22 augustus 1797, in het Haelense Doopregister. -1931777, 12 april (is gedoopt) Karel Jos Willem, zoon van M. Mertens en Joanna Engels. Peter: WelEdelGeboren Heer Karel Louis Willem Joseph de Keverberg (de toen 10 jaar oude oudste zoon op Aldenghoor) en meter: de WelEdelGeboren Vrouwe Maria Josephina de Weichs de Rösberg. 1781, 7 februari: Maria Josepha, dochter van M. Mertens en Joanna Engels. Peter (Karel Frederik Joseph) de toen 11 jarige tweede zoon’ en meter: freule Clementina Francisca Florentina Josepha (toen 7 jaar). 1797, 22 augustus: Clementina Josepha, dochter van M. Mertens en Dorothea Jeucken. Peter: Karel Emanuel Caspar Joseph de Keverberg, toparcha de Haelen et Neer, Dominus de Aldenghoor, Cochenheim etc. door Karel Frederik Joseph. Meter: Clementina Francisca Florentina Josepha door (moet dit andersom zijn?) Maria Anna Josephina baronesse de Weichs de Rösberg.
143
b) Spelling van de naam Keverberg zonder "h" van nu af in zwang. Een andere vorm van eenvoud of beter van vereenvoudiging, is opvallend in de spelling van de naam De Keverberg. Vindt men in de officiële acten zo goed als altijd een "h" als eindletter van de familienaam, tijdens deze Karel Emmanuel II komt daar verandering in. Dan schrijft men in plaats van Keverbergh (mèt "h") gewoonlijk Keverberg (zonder "h"); vooral sedert ± 1790 schijnt dat gebruikelijk geworden te zijn. Al treft men daarna nog een enkele maal de oude spelling, de vereenvoudigde of nieuwe wordt dan toch zeker overheersend. (Wij hebben voor de uniformiteit steeds deze laatste gevolgd, behalve waar we de andere vorm in officiële documenten vonden). In een eigenhandig geschreven schuldbekentenis ten behoeve van zijn dochter Clementine - het enige originele stuk, dat wij in ons bezit hebben van de hand van deze Karel Emmanuel II - schrijft deze baron ook "De Keverberg" zonder "h"; dat was op 10 januari 1791. "Vereenvoudige spelling" in het Frans (!) in de Schuldbekentenisbrief van 10 jan. 1791. Met Verwijzing naar die schuldbekentenis bekruipt ons de lust één van Karel Emmanuel´s manieren om “vereenvoudigde spelling” te schrijven, te laken! Het betreft het ….. Frans, dat hij daarin schrijft. Een paar uitzonderingen daargelaten, laat hij alle accenten weg! Daarbij permiteert hij zich nog vele andere “vrijheden”, wat een leraar in het Frans, tegenwoordig tenminste (!), minstens grijze haren of zelfs een bezwijming zou bezorgen ( en voor Karel zelf het predicaat “slecht”)! -194Men oordele zelf, door het grote aantal fouten, op elf regels, op te merken. Het stuk heeft de volgende redactie: Als titel (op de achterzijde) … Obligation appartenant personellement à Clementine de Keverberg. En nu de tekst : Je sousigné declare par les presentes etre redevable a ma fille, Clementine de Keverberg, dúne somme capitale de quinze milles florine, argant de Cleves ; ces argens-prevenantes de la succession de son oncle feu, Le Tresorier de Liege et prevot de Heusine – ont eté employé par moi au remboursement des differen.s capiteaux, effectere sur la terre de goor. dont je lui promet par les presentes de payer les interest de l’anné courante et suivantes jusqu’au remboursement a quatre pour cent, faisantes ses cent francs de Cleves per an ; du temp cependant qu’elle resters avec noud elle se contente de trois pour cent annuel-ement. En foi de quoi j’ai signé la presente et muni du sceau de mes armes. Fait a gueldres ce 1 Janvier 1791. Charle Emanuel de Keverberg. (plaats van het zegel) Vertaling: Ik ondergetekende verklaar hierbij, aan mijn dochter Clementine de Keverberg verschuldigd te zijn de kapitale som van ƒ 15.000,- Kleefse munt; deze gelden – voortkomend uit de nalatenschap van wijlen haar oom, de schatbewaarder van Luik en de prevoost van Hausine – zijn door mij gebruikt geworden ter aflossing van de verschillende geldsommen, die betrekking hebben op het land van Ghoor; hierbij beloof ik haar daarvan de interest te betalen van het lopende en volgende jaar tot aan de aflossing à 4 %, hetgeen 600 Kleefse francs per jaar maakt.
144
-195Gedurende de tijd, evenwel, dat zij bij ons zal blijven, (ze zou spoedig naar het klooster gaan) stelt zij zich tevreden met jaarlijks drie procent. Ter getuigenis waarvan ik deze (schuldbekentenis) heb getekend en voorzien van het zegel met mijn wapens (mijn wapenzegel). Gedaan te Gelder deze 10de Januari 1791. (w.g.) Charle Emanuel de Keverberg. De schaduwzijde van het“bewind” van Karel Emmanuel II. II. Maar : we hebben nog een belofte in te lossen ! We hebben gezegd óók te willen delen in de zorg van deze Heer van Aldenghoor en diens echtgenote. Inderdaad hebben Baron Karel Emmanuel II en barones Anna Maria de Keverberg, geboren Weichs de Rösberg, vanuit Aldenghoor een zeer rumoerige en onrustige, een zenuwslopende en onzekere tijd meegemaakt; een tijd, welke hen ook menigmaal persoonlijk harde slagen toebracht. Daar is bijvoorbeeld de 3de Bokkenrijdersbende 1) welke de Justitie in 1762 op het spoor kwam, maar toch doorwerkte tot ± 1780; deze bende moge Aldenghoor en Haelen zelf niet bezocht hebben, toch maakte ze ook hier de gemoederen onrustig. Vrees, schrik, onzekerheid en opwinding vloeiden er noodzakelijkerwijze uit voort. Daarna was het een beruchte, grotendeels uit Joden (associatie verkeerd!!) bestaande dievenbende met Meersen als centrum, welke de Limburgse streken verontrustte. En deze lieden opereerde ook te Haelen en omgeving van 1780 tot 1795. Daarvoor hebben we de getuigenis van een tijdgenote, Marie Grooters, die dit mondeling aan haar kleinkind Petrus Schreurs mededeelde; deze op zijn beurt heeft die verhalen op schrift gesteld en ten dele ook gepubliceerd in kranten-artikels; waardoor hij als Haelen’s dilettant-historicus een zekere vermaardheid heeft gekregen. 2) Welnu dan, zijn grootmoeder vertelde: “… dat men in die tijd alle vensters van tralies voorzag tegen die dieven en tegen een ander soort onwelkome lui, “broodvragers” genoemd. Velen werden echter ontdekt, zegt ze, en dan gevonnist op kasteel Horn. De Justitie, die gewoonlijk korte metten maakte met zulke onrustverstoorders, liet hen terechtstellen op de “Galgenberg”. Vanuit haar huis “Klein Melenborg” (de familie Schreurs woont er nóg heeft zij zulke terechtstellingen meerdere malen zien plaatsgrijpen. 3) 1) zie voor deze tijd: Beaujan “Geschiedenis van Limburg”, pg. 162 – 163. 2) Petrus Schreurs, geboren 15 september 1848; overleden 23 april 1940. Ook van zijn onuitgegeven geschiedkundige verzameling hebben we gebruik mogen maken. 3) Gelegen op de binnenweg Haelen – Horn, gemeente Haelen; iets over de spoorlijn, links van de weg.
-196Of die dieven en broodvragers ook Aldenghoor hebben lastig gevallen, weten we niet; er zijn geen vaststaande berichten daaromtrent. Veel echter was het leed, dat de Franse Tijd veroorzaakte. Voor de familie De Keverberg was wel het ergste dat de komst van de Fransen een naaste aanleiding werd (de oorzaak hiervan zat dieper) voor een ernstige, dieptreurige familietragedie: openlijk verzet van de oudste zoon, Karel Louis de Keverberg, tegen zijn vader; het collaboreren van dezelfde zoon met de overheersers; diens openlijke geloofsafval. Daarnaast werd Karel Emmanuel, als adellijke heer uit een 14de eeuws riddergeslacht, diep gekrenkt in zijn eer en stand, om van de overige gevolgen als verlies van goederen, zware belastingen, gehate vorderingen enz. maar niet eens te spreken! Zijn positie als man van adel, zijn brok levenswerk van machtuitbreiding
145
en adellijke titels verwerven, ja zijn souvereiniteit: het ging alles teloor. Men degradeerde hem ook tot … citoyen; tot een gewoon, allerdaags, aan allen gelijke BURGER. Wegens deze totaal-nieuwe verhouding, waarin de heer van Aldenghoor door de Franse Tijd komt te staan, wijden we een apart hoofdstuk aan de Keverbergs van Aldenghoor als citoyens, als burgers. -197§ 4.
De Keverbergs d’Aldenghoor, gedurende de Franse Overheersing, als burgers (1792 tot 1814)
De Franse Tijd 1792 – 1814. I) Ten tijde van KAREL EMMANUEL II CASPAR JOSEPH (van 1792 tot 1810). Inleiding: begin en duur. Onder Baron Karel Emmanuel II Caspar Joseph de Keverberg valt de beruchte tijd van de Franse overheersing in de Nederlanden. Reeds in december 1792 werd Aldenghoor door de Fransen bezet; vanaf die 9de december tot in 1813 heeft ook Haelen zeer sterk onder de druk gestaan van het Franse bewind; uitzondering slechts van een ruim jaar. Wat deze tijd betekend heeft voor Aldenghoor, zijn adellijke bezitters en hun onderdanen: dat willen we wat nader toelichten. 1) A. De voorboden van een nieuwe tijd (1792 – 1795) Ideeën van Karel Emmanuel II over de Franse Revolutie. Toen de Franse Revolutionairen in 1792 hun vleugels begonnen uit te slaan, had de heer en meester op Aldenghoor zijn ideeën over het Revolutionaire Frankrijk reeds gevormd. Immers, al enkele jaren lang waren ook op Aldenghoor steeds weer berichten gekomen over de geweldadige revolutionaire omwenteling in Frankrijk. Als men van adel, als ridder van den bloede, als souverein heer moest de Baron de Keverberg wel een afschuw hebben voor de gezagsberoving van Koning Lodewijk XVI door mannen, die zich opwierpen als verdedigers van de rechten van het volk. Evenzeer verfoeide hij de vernietiging van de feodale rechten, van de adellijke privileges, van de latere afschaffing zelfs van de adelstand. Met afschuw ook nam hij kennis van het weerzinwekkende werk van de demagogen, die het volk opzweepten en het meesleurden in ergerlijke straatrevoluties; die het land van Frankrijk in een ontstellende anarchie deden vervallen. Niet meer luisterend naar het wettig gezag. Met minachting zag hij als vorst-in-het-klein neer op de grondwetten-fabricerende Constituante; maar zijn verontwaardiging kende vooral geen grenzen, omdat men zich daar vergreep aan de Kerk. 1) Vergelijk: Beaujan, 1.c.pg. 164-174.
-198-
146
Zijn vurig katholiek hart sloeg en bonsde in zijn binnenste bij het vernemen van de onteigening van de kerkelijke goederen, van de openstelling van de kloosters en vooral van de verlaging der Kerk tot een staatsinstelling. De beruchte Constitution du Clergé, het daarop volgende schisma en de priestervervolging betreude hij ten zeerste. Hoe diep voelde ook deze katholieke edelman de ironie van de in Frans als dekmantel gebruikte leuze van “liberté, fraternité et égalité”. Toenemende ongerustheid van de baron. Bange bezorgdheid en angstige voorgevoelens moeten zich langzamerhand meester hebben gemaakt van de baron. Wat zou de toekomst nog meebrengen voor zijn dierbaren in en rond het kasteel? Voor hemzelf en zijn stand? Waren er in de landen rondom Frankrijk niet veel, in zijn oog, dwazen die de gebeurtenissen daar luide toejuichten? Hoevelen, ook hier in het prinsdom Luik hij wist dat – hoopten door Frankrijk dezelfde “vrijheid, broederschap en gelijkheid” te verkrijgen? Des te gevaarlijker die hoop, omdat men in Europa de oorlogstrom reeds deed roffelen!; om de oorlogszuchtige stroming in Frankrijk zelf….. ja, moest men nu zeggen: tègen te gaan of …. aan te moedigen? Iedereen was hebzuchtig en daarom oorlogszuchtig. De bewindvoerders in Frankrijk stuurden aan op oorlog; de partijen wilden oorlog tegen Europa en ….. Europa zelf beloofde zich reeds een rijke buitverdeling in Frankrijk. Op die beklemmende onzekerheid kwam het jaar 1792 nog antwoord geven. Spoedig hoorde men van een Frans ultimatum aan Oostenrijk – waartoe de ZuidelijkeNederlanden, dus ook Luik en Haelen, behoorden - van een dreigend OostenrijksPruisisch antwoord en toen, in april nog, OORLOG! Een Franse aanval op de Zuidelijke Nederlanden volgde onmiddellijk, maar mislukte gelukkig. Men ademde hier weer wat vrijer. Akelig langzaam echter gingen de geallieerden te werk, tot grote teleurstelling van al de haters van de Franse revolutie. Wilde, haast ongelofelijke geruchten over bloedige binnenlandse onlusten in Frankrijk en over grote schare vrijwilligers voor de revolutionaire legers sijpelde hier door. Val van het Franse koningschap, succesvol oprukken van de geallieerde legers, Septembermoorden, Valmy, terugtocht van de geallieerden, uitroeping van de Republiek: welk een spannende, welk een onstellende berichten! -199Steeds onbehaaglijker werd het ook in en rond Aldenghoor. Men wist het reeds: de Fransen waren voor de tweede maal de Zuidelijke Nederlanden binnen gevallen, nu met het ene succes na het andere; stad voor stad viel. Op 6 november was de beslissende slag van Jemappe geweest, door Dumouriez gewonnen. Overal in de Zuidelijke Nederlanden kon men bezettingstroepen verwachten. Hier in het noordelijk deel van Luik zou het nog wel enige tijd duren, maar de onzekerheid, het wachten was feitelijk nog erger en drukkender. Elke dag werd het benauwder. De Brusselse Regering, zo hoorde men, was 11 november naar Roermond gekomen; in de volgende dagen stroomden steeds meer vluchtelingen in deze richting; 30 november week de Brusselse Regering zelfs uit naar Duitsland …. De Fransen waren in aantocht. Bezetting van Aldenghoor 9-12-92 en Haelen. Voor Aldenghoor kwam de fatale dag op 9 december 1792. Op die dag rukten Franse troepen Haelen binnen en bezetten meteen het kasteel. Zeker, de zenuwslopende spanning was ten einde, maar wat hield de toekomst in? Tot groot genoegen van de baron waren zijn onderdanen nogal nuchter, toen de Franse soldaten voor de kerk de vrijheidsboom plantten, er om heen dansten en probeerden vriendschappelijk met de bevolking aan te pappen. Moeilijker te verkroppen was het, dat een
147
vijandelijke bezetting zich op Aldenghoor genesteld had…. Ja, het Kerstfeest van dat jaar verliep natuurlijkerwijze in gedrukte stemming. Bedenkelijker werd de situatie op 27 december 1792, toen generaal Dumouriez een proclamatie uitvaardigde, waarbij het volk van de Zuidelijke Nederlanden opgeroepen werd om een “Nationale Conventie” te stichten, naar het Franse voorbeeld. Kiezer was een ieder, die de burgereed aflegde en schriftelijk afstand deed van adeldom, gilderechten en andere privileges. Voor onze baron om van te rillen! Karel Emmanuel de Keverberg schreef niets! En zijn onderdanen? Men voelde weinig sympathie, ja, steeds groeiende afkeer voor de Fransen, want ….. ook hun pastoor kwam in het gedrang en dat duldde het goedkatholieke volk van Haelen niet. Overal in de land eisten de commandanten van de priesters de eed van trouw aan de Franse Republiek; als ze weigerden werden ze tot verraders verklaard! Dat zette veel kwaad bloed, zòzeer zelfs, dat Dumouriez het nodig vond de Franse regering te schrijven, dat zij bezig was de bevolking tegen zich in het harnas te jagen. -200Intussen ….. keerden de krijgskansen. De Oostenrijkers hadden bij hun terugtrekken de Zuidelijke Nederlanden nog niet opgegeven! 3 maart 1793 werden de Fransen bij Swalmen en 4 maart bij Merum en Montfort verslagen; zo viel 5 maart Roermond weer in handen van de Oostenrijkers. Hoop leefde overal op. En het onverwachte gebeurde: 18 maart leed Dumouriez zijn nederlaag bij NEERWINDEN! Al eerder had hij zijn neus gestoten voor Willemstad, dat verdedigd was geworden door een oude bekende van Aldenghoor: een ….. Van Den Boetzelaer. Spoedig na Neerwinden volgde de algehele ontruiming van de Zuidelijke Nederlanden door de Franse legionairen. DE EERSTE KOMST VAN DE FRANSEN HOORDE TOT DE HISTORIE. Blij schudde ook Haelen en Aldenghoor de Franse bezetting van het Franse juk van zich af! Terugkeer van de Fransen in 1794. Ruim een jaar later, 26 juni 1794, Jourdan’s overwinning te FLEURUS! De Fransen hadden de Zuidelijke Nederlanden heroverd! Ze kwamen terug, en ditmaal voor vele jaren. Hun tweede komst zou inderdaad heel wat meer te betekenen hebben. Diepgaande veranderingen. Toen bij het Haags Verdrag van 16 mei 1795 de tegenwoordige provincie Limburg grotendeels aan Frankrijk werd afgestaan (staatsrechtelijk pas bekrachtigd bij de verdragen van Campo-Formio, 17 oktober 1797, en Lunéville, 9 februari 1801), werd de Franse republikeinse wet ook in deze landen de richtsnoer. Dat gaf aanleiding tot zeer diepgaande veranderingen: waar ook Aldenghoor’s heer de dupe van werd. Zo a) werden de laatste overblijfselen uit de feodale tijden, zoals herendiensten, tienden, heerlijke rechtspraak, heerlijke jachtrechten en banmolens, afgeschaft; b) alle uiterlijke kentekenen van adel moesten worden weggenomen (alle adellijke wapens op kastelen en schepenbanken verdwenen op die manier en c) de adelstand zelf moest ook al verdwijnen; natuurlijk d) hielden eveneens de heerlijkheden op te bestaan. Zeker, dit bevatte ook heel goede elementen en hief sommige zeer rechtmatige grieven van het volk op. Maar dit alles hield toch ook in, dat ook de Heer van Aldenghoor enz. enz. enz. zijn souvereine positie kwijt was; dat hij gelijkgeschakeld werd met zijn onderdanen! pardon: zijn vroegere onderdanen! Voor hem beslist een hele degradatie en vernedering om doodgewoon BURGER te zijn!!
148
-201B.
“Burger” de Keverberg en de Franse bezetter.
Waardig gedrag van Karel Emmanuel II van Keverberg. Karel Emmanuel de Keverberg, Haelens nieuwste burger, kon het verleden niet vergeten! Gedwongen om zijn adeldom te verloochenen, bleef het bij een uiterlijk zich neerleggen bij een onvermijdelijk bevel. In zijn hart bleef hij de edelman; hij bleef ridderlijk, ook in zijn gedrag. De Heer op Aldenghoor gedroeg zich in dezelfde mate welwillend, als de Fransen, tot 1799, willekeurig en weerzinwekkend. Aldenghoor werd een schuilplaats en toevluchtsoord voor onschuldige slachtoffers, terwijl de “bevrijders” daarentegen jacht maakten op jongelui voor de militaire dienst; op priesters om hen te dwingen tot een eed van trouw aan de Republiek en van haat tegen koningschap en adel; op kloosterlingen door hen uit hun huizen te verdrijven, in naam van de “vrijheid”. Toen Baron de Keverberg d’Aldenghoor daarenboven nog zag, dat zelfs de openbare godsdienstuitoefening sterk werd belemmerd, de ontruimde kerkgebouwen ontheiligd en andere anti-godsdienstige maatregelen genomen werden, was hìj vast besloten zijn beschermende hand uit te strekken over allen en ieder, die het zou vragen of nodig hebben. Karel Emmanuel II en de Zusters van Nunhem. Met slechts enkele voorbeelden willen we dit illustreren. Welk een groot vriend vonden de Zusters van Nunhem niet in hem gedurende al die jaren! Op 30 oktober 1796 verdreven, door in beslagname, van haar klooster beroofd, kregen de 20 verjaagde zusters onmiddellijk het aanbod van de heer De Keverberg om het hem toebehorende kasteel Waerenberg te betrekken. Blij werd het geaccepteerd, te meer, daar geen franc huur werd gevraagd; trouwens in de kleine twintig jaar, dat de Zusters er toefden hebben ze er altijd als gasten gezeten. Een ander bewijs van zijn vriendschap voor de Zusters was Karel’s tegenwoordigheid met zijn familie, bij gelegenheid van het bezoek van de bisschop van Luik – Mgr. Zeffelt – die 6 november 1803 op Waerenberg kwam voor visitatie. Tot 5 mei 1803, de dag waarop de overgebleven Zusters terugkeerden naar het moederhuis in Ommel, hebben deze Zusters op Waerenberg gewoond. Noot: Te NUMHEM heette het klooster “Maria-schoot”(Sinus Mariae); het was gelegen terzijde van het Nunhems kasteel, daar waar thans de kantoren van de zaadteelt van J. Meddens zijn gevestigd. Als klooster heeft het bestaan van 1734 tot 1798. De Zusters die het bewoonden stonden bekend onder de naam “Zusters van Ommel”; haar eigenlijke naam was “De dochters van de 3de regel van St. Franciscus); ze hebben bekendheid verworven als trouwe bewaaksters van het miraculeuse Mariabeeld van Ommel.
-202(Geschiedenis van de Zusters van Ommel en Nunhem.) Uit onze notities over Nunhem geven we, geheel in het kort, haar geschiedenis. Gesticht door een zekere Maria Joosten (5 juni 1539 gaf de bisschop van Luik daartoe volmacht), kregen zij in 1598 beschikking over een kapel nabij haar klooster; daarin bevond zich een genadebeeldje van de Heilige Maagd, dat veel toeloop van volk had. Sedert 1648, toen Brabant voorgoed “Staats” gebied werd, werd haar klooster te Ommel met ondergang bedreigd; wegens het staats verbod aan kloosters om postulanten aan te nemen. Daar ontduiking van dit onrechtvaardige bevel oogluikend werd toegestaan, konden ook de Zusters van Ommel, nog voortbestaan. In 1706 echter werd haar klooster verkocht en de kopers 149
waren, stiekem….. de Zusters zelf! Stilletjes bleven ze samenwonen, tot 1731; toen kwam een ultimatum uit Den Haag om binnen drie maanden het klooster te ontruimen en zelf het Staats gebied te verlaten. Binnen die drie maanden was de oplossing in haar probleem gevonden. Graaf de Horion van Nunhem had een deel van zijn grond aan haar verkocht voor de bouw van kerk en klooster, tevens kregen zij, tot voltooiing van die gebouwen, kasteel Ghoor te Neer toegezegd, dat ook zijn bezit was. De aardige beschrijving van haar vertrek uit Ommel en van haar aankomst te Neer (30 januari 1732), die een tijdgenoot ons geeft, moeten we hier voorbijgaan; ook het verslag van haar vestiging te Nunhem in 1734 en van de Franse willekeur in 1796 en 1798. We volstaan met verder alleen te vermelden, dat het klooster te Nunhem en ook de kerk! daarbij – veranderd werden in ….. een pachthoeve! De Zusters met het miraculeuze beeld trokken toen naar WAERENBERG, …welke haar door den Heer baron de keverberg, als eigenaar van hetzelve, tot een verblijfplaats goedjongstig wierd aengewezen; en alwaer zij zedert hunne kloosterlijke pligten volgens tijd en plaats getrouwelijk volbrengen, onder de bestiering van den Eerwaarde Heer P. Danen, hunner laetsten Rector. (Uit dankbaarheid voor de welwillende geste van Aldenghoor’s Heer, heeft deze Rector tevens dienst gedaan voor de inwoners van het kasteel te Haelen). 1) Hoe het kwam is moeilijk te zeggen, maar feit is, dat op Waerenberg de 20 zusters haar getal snel zagen minderen. 1) Petrus Daenen, geboren te Maastricht op 16 januari 1742; op 22 jarige leeftijd priester gewijd; van 1764 tot 1773 kapelaan te Acht; vanaf 1773 rector van den Zusters te Nunhem en op Waerenberg, tot 1810; overleden op 29 september 1810 en 2 oktober daar aan volgend begraven, beide te Haelen.
-203In 1813 waren er nog maar twee overlevenden. Vandaar werd Waerenberg als klooster opgeheven (5 mei 1813) en keerden de twee zusters met het miraculeuse Mariabeeldje naar Ommel terug. 1) ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------Karel Emmanuel II en de PATERS van Nunhem. Ook de PATERS van Nunhem mochten de welwillende bijstand ondervinden van Karel Emmanuel II. In 1798 zagen de Windesheimers van klooster St. Elisabeth zich in een lastig karket gewikkeld, omdat de Fransen hen “vrijwillige” de aankoop aangeboden van drie molens in de gemeente Haelen, nl. de Leu- of St. Ursulamolen, de St. Elisabethmolen en de watermolen te Nunhem. De paters, onzeker van hun toekomst onder zo’n “vrijheidslievend” Frans bewind en wantrouwig aangaande de ware bedoeling van de “beschermers”, wendden zich tot de baron van Aldenghoor om raad. Deze hielp hen uit de moeilijkheid door de drie molens op zijn naam te laten overschrijven. Daarmee aanvaarde hijzelf het risico van het “aangeboden” bezit verbonden in die omstandigheden. De afspraak was echter, dat in werkelijkheid de paters eigenaars bleven en de molens terug zouden ontvangen “als het gevaar voorbij was”. Inderdaad werden deze goederen bij het einde van de Franse overheersing teruggeven, zonder dat een vergoeding geëist werd voor het gestane risico. Karel Emmanuel II en de ondergedoken priester (1798). Dat Baron Karel Emmanuel boverdien “ondergedoken” priester herbergde en onthaalde; dat hij kerkgoederen van Haelen heeft weten te ontrukken aan het begerig oog van de Fransen: daarover bestaat een aardig verhaal. De al eerder genoemde Marie Grooters, die juist 150
in die jaren op het Haelens kasteel diende en er ook woonde (van 1790 tot 1801), vertelde het ons door middel van haar kleinzoon, Petrus Schreurs. 2) Het was in 1798, toen de Franse Republiek in Limburg en andere landen haar verderfelijke grondstellingen onder de leuze van vrijheid, gelijkheid en broederschap verspreidde, dat ook te Haelen alle godsdiensten waren verboden. De klokken waren gelukkig uit de toren gehaald en verborgen; het kruis met de haan werd weggestopt op het kasteel in de turfbergplaats en is niet ontdekt geworden. 1) Zie verder Limburgs’ Jaarboek XXXIII, 1926; 4de aflevering, pg. 1 tot 8; en Jos Habets “Geschiedenis van het tegenwoordig Bisdom Roermond..”, dl. III, pg. 708, 709. 2) Marie Grooters, geboren te Neer op 25 april 1776 en overleden te Haelen op 1 november 1865. Onder de titel:”Uit Grootmoeder’s tijd en leven” vindt men veel verhalen van haar in Peterus Schreurs’ “Geschiedkundige Aantekeningen".
-204De priester werden hevig vervolgd; vooral diegenen die weigerden de eed van haat aan het koningschap te zweren. Dat deden slechts enkele priesters. Ze kozen liever de vervolging en het lijden met de verbanning, dan ontrouw te worden aan hun plicht en roeping. Soms gebeurde het, dat geestelijken zich verborgen hielden om nog enige tijd hun bediening uit te oefenen, al was dat met gevaar voor eigen leven; of ze zochten hier of daar een schuilplaats om aan een gevangenschap te ontkomen. Zo heeft zich op een late avond van het bovengenoemde jaar (1798) het volgende geval zich voorgedaan op het kasteel Aldenghoor. Een priester uit een omliggend dorp klopte aan, om er een schuilplaats te vinden en werd welwillend ontvangen en onthaald. Maar spoedig werd hij door Gendarmen, die al lang naar hem gezocht hadden, ontdekt op het kasteel. Daar het uur al ver gevorderd was en hij zich reeds naar zijn slaapkamer had begeven, zon men op een middel om hem nog te doen ontvluchten. In alle haast ging de dienstmeid Marie (dat is dus de vertelster zelf!) het hem boodschappen. Zij klopte aan de kamerdeur; waarvan de priester ten zeerste ontstelde, zodat hij haar deed opmerken, dat het niet paste op dit uur bij een geestelijke te verschijnen. Maar toen hij hiervan de reden vernomen had, riep hij: “Maak gauw, maak gauw dat ik hier wegkom”. Het mocht hem evenwel niet gelukken te ontsnappen. Hij werd door de Gendarmen achterhaald, die hem wegvoerden in dit nachtelijk uur. Intussen werd door de heren van het kasteel hun een rijtuig aangeboden om hen in dit late uur naar Roermond te brengen; (wat gebeurde) ….. onder geleide van de Gendarmen, die aan beide kanten naast de wagen liepen. Daar hij door grote spoed en haast van alles ontbloot was, werd hem de dienstmeid nagestuurd om hem nog wat schoon lijnwaad te brengen; hetwelk door de Gendarmen werd toegestaan. Zij achterhaalde de wagen op 10 minuten afstands van het kasteel, op de weg naar Horn, aan het Kruis onder de lindeboom. Zij reikte de priester het goed aan, waarin inderhaast een aantal goudstukken genaaid (!!) was; waarvoor hij haar hartelijk zijn dank betuigde. -205Toen ging hij de lijdensweg op van zovele andere priesters: naar het Franse eilandje Ré (aan de Franse Westkust, tegenover La Rochelle, aan de mondig van de Loire); en later als banneling naar de strafkolonie Cayenne (ten Z.O. van Nederlandse Suriname). 1798 een berucht jaar.
151
Dat doet ongetwijfeld weldadig aan, in Baron Karel Emmanuel zo’n sympathie te vinden met de verdrukten; en het is geen toeval, dat de drie gegeven verhalen allen hun beginpunt hebben in 1798; dat de baron in dat jaar vooral zulk een hulp in de nood was. Het jaar 1798 was namelijk een berucht jaar, waarin de ellende als het ware zijn toppunt bereikte. Ja, het was een angstige tijd; daarvoor hebben we nog een getuigenis, en wel van de Eerwaarde Heer H.J.Fr. Vandijck, die ruim 40 jaar te Haelen werkte, eerst als kapelaan, toen als pastoor. 1) Hij schrijft over ditzelfde jaar 1798: De schrik zat er in bij het volk; roof, en vernielzucht, van kerk en goederen was aan de orde van de dag. De weldenkende lui hielden zich zeer stil uit angst; niemand trok zich de geroofde zaken aan. De pastoor J.F. Rosa moest naar de vreemde vluchten. (Dit laatste vindt bevestiging in het Haelens Kerkarchief: het handschrift van deze pastoor en zijn ondertekening houdt in het Dodenregister op na 11 juni; in het Doop- en Huwelijksregister na 15 en 16 oktober van dit jaar 1798). Iedereen, zo vervolgde Vandijck, was op zijn eigen lijf bedacht. De jongelui in de parochie trokken er vandoor, om toch maar aan de militaire dienst te kunnen ontkomen. De invoering van de Loting dateert inderdaad uit 1798, evenals het algemene banvonnis tegen de onbeëedigde priesters. (4 november). Vooral de Commissaris van het Departement van de Nedermaas, waaronder Haelen viel, heeft die nieuwe priesterjachten georganiseerd in de jaren 1797 en 1798; wat hij deed uit verbolgenheid wegens het lijdelijke verzet van de Katholieke Limburgers tegen de Franse Nationale Feestdagen, welk verzet hij aan de afgezette priesters toeschreef. Ja, in het algemeen werden juist de priesters beschouwd als dé grote onruststokers tegen de Franse Republiek: welke beschuldiging ons zeker niet verwondert, want “l’Histoire se repète”!! Met dat al voelde de bevolking zich tot in het uiterste getergd, temeer omdat ook kleine opstandjes wreedaardig in bloed gesmoord geworden waren. 1) H.J.Fr. Vandijck, geboren te Antwerpen op 23 mei 1783; priester gewijd te Münster op 7 februari 1810, kapelaan te Haelen van 14 februari 1810 tot 13 februari 1823, waarna pastoor te Haelen tot zijn dood op 27 oktober 1854.
-206Wanhopige toestand. Het is ook niet te verwonderen, dat men tot wanhoopsdaden kwam; want behalve Conscriptie, gijselaarssyteem, godsdienstvervolging, roof en vernieling waren daar de voortdurende vorderingen van vee, graan en stro, alles betaald met waardeloze assignaten (papiergeld), en de zware belastingen. (Daar kon Aldenghoor’s Heer ook van meespreken!). Wij kunnen dat alles, na de ondervinding van de oorlogsjaren (1940-1945) ons maar al te goed realiseren. In verband met de zware geldheffingen geven de “Publications” (dl. LXIX; troisième série, tome 14; 1933, pg. 248) nog een interessant bericht. Het toont, dat De Keverbergs van Aldenghoor ook de durf hadden zich te laten gelden tegenover de bezetter zelf. Uit 1796 wordt baron Karel de Keverberg genoemd als leider van de oppositie van de Municipaliteit van Maaseik; tegen verhoging van de gedwongen lening, die de Fransen als een zware financiële last opdrongen aan onder andere het gehele Departement van de Nedermaas (als zodanig opgericht bij wet van 1 oktober 1795. De departementale administratie had de aanslag van de Kantons Hasselt en Tongeren verlaagd met ƒ 39.000,- ; maar de Kantons van Weert, Heyhuysen en Maaseik met dat bedrag verhoogd. Baron de Ceverberg las (toen) in de Municipaliteit een uitvoerig betoog tegen die verhoogde aanslag voor, dat door de vergadering werd aangenomen en aan de administratie gezonden.
152
Dit verzet had in zoverre succes, dat de departementale administratie de lijsten van aanslagen introk en geheel ging herzien. Enkele maanden later, op 27 juli 1796, werd de eerste aanslag voor het Kanton Maaseik verlaagd met 46.095 livres. In dit succes had Aldenghoor dus zijn aandeel; hoewel wij niet als zeker Karel Emmanuel als de oppositieleider durven aanwijzen; wij menen, dat het meer waarschijnlijk diens oudste zoon Karel LOUIS is geweest, die – het moge dan later, onder Napoleon zijn - Onderprefect van het Departerment van de Nedermaas zou worden. Hoe dan ook, het was in alle geval een De Keverberg van Aldenghoor. -207Aan het drukkende stelsel der overheersende Fransen kwam althans enige verlichting door Napoleon’s machtsovername in Frankrijk. Sinds 1799. Ondanks alle schaduwzijden bracht Napoleon rust en zekerheid, vooral wat de uitoefening van de godsdienst betreft. Door zijn Concordaat van 1801 – ook hier van kracht – werden de godsdiensten weer volop mogelijk. De verbannen priesters had hij al dadelijk verlof tot terugkeer gegeven. Ook Haelens’ pastoor J. F. Rosa vond zodoende de weg terug; en wel heel spoedig! Reeds dadelijk na de val van het Directoire in november 1799 zocht hij zijn parochie weer op – hij zal dus niet al te ver uitgeweken zijn! Het is wel toevallig, dat precies op de dag van Napoleon’s machtsovername, 24 december 1799, zijn naam weer voorkomt in het Haelens’ Kerkarchief! Met zijn enthousiaste parochianen – de familie De Keverberg incluis – vierde hij een blij Kerstfeest. Ook de op Aldenghoor gearresteerde priester is, ofschoon pas in 1805, teruggekeerd (een uitzondering, want van de ruim 1600 gedeporteerde priesters, waarvan 384 uit de Zuidelijke Nederlanden, zijn de meesten van kommer en ellende omgekomen). Zijn terugkeer naar Haelen vormt het interessante slot van de vertelling van Marie Grooters. Zeven jaar na deze dag (van arrestatie), zegt zij, zijn andere tijden aangebroken. Op een schone Meimorgen doet de dienstmeid Marie van het kasteel een boodschap te Roermond in het Posthuis “De Keizer”. Opeens wordt zij door een onbekende, die pas was aangekomen, toegeroepen: “Dag Marie, dag Marie”. Het was een hoogbejaarde priester met witte haren en een gelaat, dat getuigde van veel lijden en ontbering, maar ook van vrede en gelatenheid. Hij stak haar de hand toe, want hij herkende haar nog uit de tijd van zijn gevangenneming op het kasteel; betuigde haar nog zijn dank voor de bewezen diensten, vertelde haar al zijn leed en zijne ontberingen, en ….. vertrok met haar wederom naar het kasteel Aldenghoor. Daar kwam hij, na een afwezigheid van zeven lange jaren, geheel onverwachts aan; werd liefderijk en met veel belangstelling ontvangen, en kon, na al zijn smartelijk lijden in Cayenne, nog enkele jaren een welverdiende rust genieten. -208De “maire” van Haelen: 1801. Hoewel we van de Franse tijd eigenlijk al voldoende gehoord hebben, voegen we er nog twee bijzonderheden aan toe; omdat ze Karel Emmanuel, als man van adel, nogal persoonlijk griefden. Allereerst is er de aanstelling van een “maire” of burgemeester over Haelen en Nunhem samen, in 1801. Een zekere MARTIN STOCKS, een Fransgezind burger kreeg die functie. Niet dat hijzélf dat geambieerd heeft: en leeftijd (hij was toen al 61) én haat voor het republikeins gedoe hebben hem daarvan weerhouden. En tóch……. : dat over het gebied waar hij zo lang “de scepter over zwaaide” een ánder zeggingsmacht kreeg, zat Aldenghoor’s Heer
153
dwars, dat die ander een burger was vond hij bovendien onuitstaanbaar; dat zat hem erg dwars! Als later zijn oudste zoon Karel Louis, tijdelijk het burgemeester ambt in Haelen bekleedt, is dat feitelijk een bron van nóg groter ergernis voor hem; hij beschouwt het allesbehalve als een eer voor de familie, omdat zoonlief, te veel de “nieuwe orde” was toegedaan. Daarmee was de maat nog niet eens vol. Maar toch….. Verlies van Lintzenich. Het zelfde jaar is baron Karel Emmanuel II toch beslist helemáál uit zijn vel gesprongen!; niet zozeer over het verlies van zijn kasteel te Zülpich, genaamd Lintzenich, al was dat dan ook het stamslot van de tak De Keverberg – Linntzenich. Neen, over een ogenschijnlijk veel onbeduidender zaak. Op 30 december 1801 moet hij een stuk tekenen, waarbij hij het rapen van dorre takken en dennenappelen in zijn bossen moest toestaan als een recht van de burgers. De brief van 30 december 1801! Zijn vroegere onderdanen moesten daarvoor zekere tegenprestaties leveren, zodat het allemaal niet zo onredelijk was. Dat zag deze heer ook wel in. Maar in de bewóórding van het document, dáár zat hem de knoop. Zijn degradatie tot gewone burger was al erg genoeg; dat hij echter dat grievende woord – plus nóg een stel insinuerende uitdrukkingen – tot vervelens toe te lezen en te onderschrijven kreeg, dat was teveel gevraagd; dat stuitte hem, de oeraristocraat al te zeer tegen de borst. En toch, hij moest! Het hierop betrekking hebbende document is tweetalig. We laten het hier volgens; nogmaals, niet om de belangrijkheid ervan, doch alleen als illustratie, hoe men deze man-van-adel heeft gekrengt in zijn eer. Als zodanig verdient het niet onopgemerkt voorbijgegaan te worden. De teksten zijn, evenals hieronder, naast elkaar geplaatst; het departementaal stempel staat aan het begin, een gemeentestempel vormt het sluitzegel. -209République Française. Vrijheid----- Gelijkheid. Op heden, den negenden Nivôse Tiende jahr der Republiek, is conveniert tüsschen onderschreevene, te weeten: van eene kannt dien Br. Carl Emanuel de Keverberg, rentenier ende grootgrondbezitter tot Halen, en van andere kant den Bgr. Martinus Stocks, Mayer van Haelen en Nunhem ingevolge hem den 5 de deeser door alle inwohnehere van Haelen gegeevens macht, als volgt; in welckers nahmen hij te contracteeren declareert: den Br. C. E. de Keverberg permitteertaan alle inwohnders van Haelen van te mogen samelen, ende raapen alle dorre tackenen appelen van daenenholt, die aefgevallen sijn in sijne daenen bosschen onder Haelen geleegen; ende daet duijrende drie dagen, in iedere decade in die eerste sess maenden, te reecken van den tienden Vendemiaire ( = 1 oktober) tot den tienden Germinal ( = 1 april) ende geduirende drij daegen in ieder twee decaden van die andere sess maenden van het jahr, iedere reize den geheelen daegh; ende sülc onder clauselen en conditiën als volgt: Primo, daet daer tegens die inwohnders van Haelen tot hünnen laest overnehmen, te dien voor den Br. De Keverberg, syne familie en domestiquen wohnende op zijn huis Aldenghoor, alle personelle diensten te voet en met kharren en paarden: te weeten die pionniersdiensten, wachten, patrouillen, conveyen, verbeeteringen der weeghen, kairvrachten en andere, waar van hij, sine familie ende domestiquen sullen bevriet blieve.
154
Secundo, daet die jenen die welcke droegh holt op dännen shnupp haelen niet mogen groen of dieth holt meede nehmen, nogh kappen, nogh heijd schneijden, nogh spellen of streutsel sameln. Ook sall hum niet gepermiteert sijn van haecken, bielen, heepen,of mutsen meede te nehmen; alles onder straffe als bij de wett tegens die holt dieven bepaelt is. Tertio, daet die daegen bepaelt süllen worden op die welcke die inwohnders van Haelen holt – als boven geseijd is - künnen haelen; op alle andere daghen blijft het ongepermiteert en strafflijck. Quarto, sall diet arrangement van een jahr tot het ander plaets grieppen tot wederroopinghevan d’een of die andere contracteerende partijen, die welcke jaerlix in dien termijn van dien termijn te reeckenen van dien eersten tot den tienden Vendiaire en niet anders – door beijde parteijen: en well door die mehrderheijd der inwohnders van Haelen door hünnen Meijer, als door de Br. De keverberg sall konnen geschien; waer niet, deesen accord als gecontinueert aengesien woerd. Quinto, deesen accord, in die twee taelen gepasseert, sall aen dien boerger onderprefect tot ratificatieovergesonden woorden, aen welcken dien Meijer als reeds sinen rapport naer Ruremond gesturrt heft; ende naer der hand tot die kennisse van jeder eenen gepubliceert woorden. Sexto, die inwohnders van Haelen die vrijdaeghen ende dienstdaeghen van ieder weeck daer sess wintermaenden ende dien woensdagh voor die sess somermaende gekoosen hebbende, sullen sie volgens het tied van het jahr op deeze ende geene andere daghen het holt moegen raepen als boven. Aldus geschien, onderteijkent ende van beijden kannten goot gekooren tot Haelen, dien dagh, maend ende jahr als boven. Liberté-----Égalité Ajourduy neuvième jour du mois de Nivose an Dix de la République française une & indivisible, il est convenu entre les soussingés, savoir d’une part le citoyen Carles Emanuel de Keverberg, Rentier-propietair à Haelen, d’autre part le citoyen Martin Stocks Maire de Haelen et Nünhem d’après l’autorisation qui lui à été donnée le cinque de ce mois, par tous les habitans de Haelen réunis à cett effet, eu nom desquels il contracte ainsi qu’il suit : Le citoyen De Keverberg accorde et permet a tous citoyens domiciliés à Haelen la faculté de chercher des brancjes de bois sec et des bouttons de sapine, dans ses fôrêts de sapins situé sous Haelen, et cela trois fois par decades. Les six mois d’hiver à compter du dix Devendemiaire, juisques au dix Germînal et trois fois en deux decades pendant les autres six mois de l’année, chaque fois un jour, e cela aux clauses & conditions cy après en savoir : Primo que les habitans de Haelen se chargant de faire pour luy, sa famille e ceux, qui occupent avec luy sa maison ditte Aldenghoor, les ervices personels a pied, ou avec cheveaux, tels que service de pionniers, gardes, patrouiles, corvées, racomodages de chemins, charriages et autres dont luy, sa famille, ses domestiques et cheveauxseront exemptes. Secundo les individues, qui y iront chercher du bois sec, n’oserant sous les peines portées par les lois contre les voleurs du bois, prendre ny coupperr du bois verde, n’y charger du gros bois n’y coupper dela bruyère, n’y se servir de hache, coutteaux ou autre instruments tous comme ; ils n’oserant point prendre les epingles abbatus des sapins ainde de né point de oter ces engrain nouiriture.
155
Tertio qu’il serat determinés des jouré fixes par decades, auxquels euls ils pourront ramasser le bois se necessaire aux abbrevers ( ?) Quarto le présent arragement serat sensé continué d’année en année jusques à revocation de la part d’une des parties contractantes ; lesquels la majorité des habitans de Haelen par l’organe du maire d’une part, et le citoyen de Keverberg d’autre part pourront chaque année dans le présent arrangement ; jautte de quoi il at continué de fait. Cinquo le présent arrangement fait et conclu dans les deux langues afin que les clauses et conditions soyent connues et plubliés, serat soumis de suitte à l’arrondissement de Ruremonde quel le maire en a deja fait son rapport. Sexto les habitans du dit Haelen ayant fixes chaque mardi et ventredi pour les mois d’hiver et les muredi pour les autres six mois, les jours susdits seront selon là saison les seules fixés pour ramasser le bois. Ainsi fait, conveneu et signé des deux parts, à Haelen ce jour mois et an, que dessus, (w.g.) Charles Emanuel de Keverberg M. Stocks, maire de Haelen et Nunhem Temoins : Jean van de Wyer -211Hierna kunnen we snel afscheid nemen van Karel Emmanuel de Keverberg, want uit de jaren 1802 tot 1810 staat niets vermeldenswaards over hem opgetekend. Dood van Karel Emmanuel II: 7 februari 1810. We zoeken daarom zijn overlijdensbericht op, dat luidt: Anno millesimo octingentesimo decimo, mensis februarii septima die obiit Dominus Carolus Emanuel Caspar Josephus de Keverberg, Proprieterius d’Aldenghoor, Kessel, Ghoor et Warrenberg, maritus Mariae Annae Joseph(in)ae de Keverberg natae De Weichs ex Roesberg; omnibus morientium sacramentis munitus; et octava die eiusdem mensis et anni a me infrascripto sepultus est in Haelen in coemeterio ecclesiae eiusdem loci. (Reg. Mort. II: 1808 – 1846) J.F. Rosa, succursalis in Haelen. Vertaling : Op 7 februari 1810 stierf de Heer Karel Emmanuel Caspar Joseph de Keverberg, eigenaar van Aldenghoor, Kessel, Ghoor en Waerenberg ; echtgenoot van Maria Anna Josephina de Keverberg, geboren deWeichs de Rösberg, voorzien van alle sacramenten der stervenden ; en de 8ste van dezelfde maand en hetzelfde jaar is hij door mij ondergetekende begraven te Haelen op het kerkhof van dezelfde plaats. W.g. J.F. Rosa, pastoor te Haelen. Opvallend in de bewoordingen van dit overlijdensbericht, is de afwezigheid van elke adellijke titel. Het doet eigenlijk wat onsympathiek aan! Hoe kon pastoor Rosa, die zelf veel geleden had door de bezetter, diens verordening inzake adellijke titulatuur naleven? Neen, ten opzichte van de overledenen getuigt het, ons inziens, van enige gebrek aan piëteit; ten opzichte van de familie is het evenmin fijngevoelig geweest. Daarbij: “op het kerkHOF” ook een nieuwigheid; dus niet meer in de kerk! Dit maal een onvermijdelijk gevolg van een verstandige Napoleontische maatregel. De aangifte van overlijden geschiedde ter Gemeentesecretarie pas op 9 februari; dus ná de begrafenis!
156
Overlijdensakte van Charles Emanuel Caspar Joseph de Keverberg, aangegeven 9 februari 1810 6 u. n.m. oud 69 j. 10 maanden. overleden 7 februari 1810 3 u. v.m. zoon van Rudolf Caspar de Keverberg en Judith Cornelia Maria de Merwijck de Kessel. (Getekend) Charles Louis Guillaume Joseph de Keverberg Charles Fréderic Joseph de Keverberg Deze ondertekenaars zijn de twee oudste zonen van de overledene. -212Erfenis aan de tweede zoon. Wat de nalatenschap betreft: Karel Emmanuel II heeft zijn goederen in en rond Haelen – niet echter zijn titel!! – nagelaten aan zijn tweede zoon, Karel Frederic Joseph; hij, niet zijn oudste broer, werd zodoende de opvolger te Haelen en op Aldenghoor. Volgens de gewone gang van zaken zou Aldenghoor met aangehorigheden zeker aan Karel LOUIS gekomen zijn, Maar deze was sedert 1798 reeds Heer te Kessel (zie boven; pg… ) en met die uitvlucht heeft de vader hem gepasseerd; ongetwijfeld expres, want Karel Emmanuel’s oog vond in zijn oudste géén welgevallen. Diens meegaan met de “nieuwe orde” had de edele oude heer misschien nog willen vergeven, doch voor de godsvruchtige, ridderlijke vader was het een onmogelijkheid zijn erfgoederen toe te vertrouwen aan een renegaat! Aldenghoor, dat de eeuwen door diepgelovige katholieke heren had gehad, was een noveler heer waardig. Die kreeg hij inderdaad in Karel Frederic Joseph. II
Franse Tijd: ten tijde van Karel Frederic Joseph (1810 – 1814).
Over de persoon van Aldenghoor’s voorlaatste heer straks; hier nog een enkele bijzonderheid uit de “Franse Tijd” tijdens Karel Frederik Joseph de Keverberg; en wel over de Napoleonsweg, waar hij de voltooiing van zag, over de kasteellaan, die hij toen liet aanleggen. Aanleg van de Napoleonsweg 1812 – 1814. De “Napoleonsweg”, de rijksweg welke door en langs Haelen loopt, dankt inderdaad zijn naam aan de Franse keizer. Zoals algemeen bekend is, liet deze veel heerbanen aanleggen uit oogpunt van werkverschaffing, met uiteindelijk doel: economisch, politiek en militair voordeel er van te hebben! Met betrekking tot de weg in kwestie diende in 1802 ir. Cavenne een rapport in bij de regering te Parijs; daarin zegt hij: “dat een weg, die Frankrijk zou verbinden met Pruisen, zeer gewenst was uit politiek en militair oogpunt. De weg zou het best lopen over Maastricht, Maaseik, Roermond en Venlo.” Dit plan werd in overweging genomen; doch pas van 1812 tot 1814 is het stuk Maastricht – Maaseik – Ittervoort (daar komt ze op tegenwoordig Nederlands gebied) naar Venlo aangelegd. (Als zodanig vormde het een onderdeel van de grote weg die Parijs met Hamburg zou gaan verbinden over Wesel, Münster, Osnabrück en Bremen.) -213-
157
Ten behoeve van de aanleg van dit weggedeelte werden gronden tussen Maastricht en Venlo onteigend. Het grond werk en grondvervoer werd gedaan door Spaanse krijgsgevangenen; waarna de bekiezeling met stenen. In 1814 was het werk hier voltooid en kon onder andere ook de baron eens een extra rijtoertje maken op de nieuwe weg! Met de vergoeding voor de onteigende gronden is het intussen niet zo vlot gegaan. Nog in 1817 dienen de burgemeesters van Venlo, Baarlo, Neer, Nunhem, HAELEN, horn, Neeritter, Kessenich protesten in. Aanleg van de Kasteellaan. Toen de Napoleonsweg in volle gebruik was genomen, werd een prachtige kasteellaan aangelegd. Zoals oude foto’s nog laten zien, groeiden de dicht bij elkaar geplante eiken tot indrukwekkende hoge bomen uit. Aan de rechterkant van de laan, gerekend vanaf de hoofdweg, werd nog een heg geplant terwijl de linkerzijde open bleef ter wille van een vrijer gezicht op het kasteel. (Jammer zijn de tot reuzen uitgegroeide eiken verdwenen, een verlies zolang de tegenwoordige laan zich niet tot “iets meer” imponerends heeft ontwikkeld.)
Einde van de Franse Tijd. Nog tijdens de aanleg van bovengenoemde weg en laan hadden de zaken in Europa een keer genomen. De tocht terug uit Rusland, Leipzig, de oorlog der geallieerden in Frankrijk zelf ….. dat alles had er toe geleid, dat ook hier de Franse Tijd een einde nam en dat op 1 augustus 1814 ook de Zuid-Nederlandse gewesten – wwaronder geheel Limburg – aan de souvereine vorst Koning Willem I werd toevertrouwd. Bij Koninklijk Besluit werd de provincie Limburg samengesteld uit de landen van Overmaas, Gulik, Opper-Gelder, LUIK, het land van Loon enz. Daarmee brak een andere tijd aan, óók voor de adellijke “burger” van Aldenghoor.
158
HOOFDSTUK 9 §5
DE KEVERBERGS D’ALDENGHOOR ALS ADELLIJKE GROOTGRONDBEZITTERS (1814 TOT 9 JANUARI 1903).
Inleiding: Nieuwe positie sedert 1814. Nieuwe positie van de De Keverbergs: 1814 Onder het koninlijk gouvernement van het Huis Oranje-Nassau hebben ook de De Keverbergs van Aldenghoor ten dele hun oude positie herwonnen. In de officiële lijst van edelen van de Nederlanden werd Karel Frederik Joseph de Keverberg ingeschreven onder de titel Baron; welke hij op al zijn afstammelingen mocht overdragen. Daarmede verwierven De Keverbergs dus weer de adelstand. Máár ….. hun souvereine positie herkregen ze niet! De heerlijkheden immers bleven afgeschaft; zodoende betekenden de heren De Keverberg héél wat minder, dan hun adellijke voorzaten, speciaal die vanaf 1679; het verschil is zelfs hemelsbreed! Inplaats van de onafhankelijke, souvereine heren waren ze niets meer dan adellijke groot(grond)bezitters geworden. Wel genoot de adel in het Koninkrijk der Nederlanden nog vele voorrechten, maar overigens waren ze even veel staatsburger als de andere onderdanen; zodoende moesten sedert 1814 ook de adellijke heren met trots, eeuwenoude stambomen volop delen in de lasten van het land! Als adellijke grootgrondbezitters bleven De Keverbergs echter vermogende en rijke heren. Niet alleen behoorden de kastelen Aldenghoor, Ghoor, Waerenberg met de goederen van kasteel Kessel aan hen, maar daarbij hadden zij uitgestrekte landerijen en bossen, vele pachthoeven, huizen, enz. enz. Aan deze heren in deze kwaliteit gaan we de volgende bladzijden wijden. -2151)
KAREL FREDERIK JOSEPH baron de Keverberg d’Aldenghoor, Ghoor, Waerenberg en Kessel (1810/1814 tot 1835).
Karel Frederik Jopseph 1-2-1810 – 16-7-1835. Karel Frederik Joseph de Keverberg voorlaatste heer van Aldenghoor, was geboren en gedoopt op de 18de juli 1769; als zoon van Karel Emmanuel Caspar Joseph de Keverberg en van Anna Maria Josephina de Weichs de Rösberg. 1) Als knaap reeds kwam hij in aanmerking voor een priesterlijke prebende in het kathedrale kapittel van Luik. Vandaar legde hij zijn bewijzen van adellijke afkomst over, welke op 2 mei 1786 als voldoende werden verklaard. Maar op 21 jarige leeftijd gaf hij zijn theologische studies op en deed 15 april 1791 afstand van zijn domheerschap, hetwelk hem door de Paus was verleend, ten gunste van François graaf van Phaff. Daarna keerde hij naar Aldenghoor terug. (géén collaborateur) Van hem wordt soms gezegd, dat hij onder het Franse bewind lid was van de Algemene Raad van het departement van de Nedermaas; hetgeen alweer op een naamsverwisseling berust. Niet hij, Karel Frederik, was dat, doch zijn oudste broer Karel LOUIS, van wie we al meermalen gehoord hebben, dat hij “ontspoord” was!
159
Sedert 7-2-1810 heer van Aldenghoor c.s. In 1810 werd hij volgens de wil van zijn vader, die 7 februari van dat jaar overleed, diens opvolger als heer en beheerder over huis en goed Aldenghoor met alle bijbehorende goederen (dat is: te Haelen, Nunhem, Buggenum, Neer, Kessel, maar niet te Lintzenich). Verdere titels en functies. In 1814 herkreeg hij de erfelijke titel van Baron, doordat hij als zodanig ingeschreven werd in de eerste officiële lijst van Edelen van de Nederlanden; later werd hij onderscheiden met de rang van Ridder van de Nederlandse Leeuw; werd hij Lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal; lid van het Syndicaat des “Koninkrijk der Nederlanden” en actief president van de Ridderschap van de provincie Limburg, (hetwelk bestond van 1815 tot 1849). Al met al “verzamelde” Karel Frederik Joseph de Keverberg van Aldenghoor dus een indrukwekkende titelatuur! 1) Voeg hier toe: De opvoeding van de kinderen De Keverberg was in die jaren, tot 1780, toevertrouwd aan de Jezuïet Petrus Todeman. Habets !.c. IV, pg. 97) noemt hem tenminste “paedagoog op kasteel Aldenghoor, tot 1780” (nadien pastoor te Heythuysen).
-216Stil op Aldenghoor de hele 19de eeuw. Op Aldenghoor zelf ging het minder goed; inzoverre dat het daar nogal stil was ….. en bleef (zelfs gedurende de gehele 19 de eeuw!). De familie De Keverberg werd klein! Baron Karel’s oudste enigst overlevende broer zat als gouverneur in Vlaanderen; sedert 29 juni 1814 was die weduwnaar; wel werden uit diens tweede huwelijk 4 kinderen geboren, maar tot de dood van de vader in 1841 was er weinig of geen contact met Aldenghoor van die kant; natuurlijk wegens hun ongodsdienstigheid. De enigste zus van de baron was in het klooster te Kleef; toen dat in 1823 opgeheven werd, is zíj wél naar Aldenghoor teruggekomen en bleef daar tot haar dood. De oude moeder van Aldenghoor’s Heer was na het overlijden van haar echtgenoot op het kasteel te Haelen gebleven, maar zij overleed zes jaar lataer, vlak voor Kerstmis 1816. Anno millessimo octingentesimo decimo sexto mensis decembris die vigisima prima obiit Noblilis as generosa Domina Maria Anna (moet zijn: Anna Maria) Joseph(in)a baronissa de Weichs ex Rösberg, vidua, praenobilis ac generosi Domini Caroli Emanuelis Casparis Josephi Baronie de Keverberg, proprietari d’Aldenghoor, Kessel, Ghoor et Waerenberg, sacramentis poenitentiae et extremae unctionis munita; et me infrascripto die vigesima tertia eiusdem mensis et anni sepulta est in caemetorio ecclesiae hujus loci. (Reg. Mort. II) J.F. Rosa, succursalista in Haelen. Vertaling: Op 21 december 1816 overleed de Welgeboren en Weledele Vrouwe Anna Maria Josephina barones de Weichs de Rösberg, weduwe van de HoogWeledelGeboren en HoogWeledele Heer Karel Emmanuel Caspar Joseph baron de Keverberg, eigenaar van Aldenghoor, Kessel, Ghoor en Waerenberg; na gesterkt te zijn door de sacramenten der Biecht & des Oliesels; en zij werd door mij, ondergetekende, op de 23 ste van dezelfde maand en hetzelfde jaar begraven op het Kerkhof van de Kerk van deze plaats. (w.g.) J.F. Rosa, pastoor te Haelen. Op de dag van de begrafenis werd ter Gemeentesecretarie hiervan acte opgemaakt om 8 uur ’s morgens; aangifte en mede ondertekening van de acte geschiedde door baron Karel 160
Frederik zelf, samen met zijn huiskapelaan, Pater Henry Nobis. De moeder was 74 jaar en 22 dagen oud geworden. -217Geen kinderen meer geboren op Aldenghoor gedurende de 19de eeuw. Wat de stilte op Aldenghoor had kunnen breken, zou een kindertal hebben moeten zijn, maar ….. baron Karel Frederik is, hoewel twee maal getrouwd, zonder enige afstammeling gebleven (het is wel zeer opvallend, dat er gedurende de gehele 19de eeuw geen enkel kind geboren werd in de familie De Keverberg van Aldenghoor. De laatste De Keverbergbaby op Aldenghoor geboren is Clementine Francisca Florentina Josepha de Keverberg, enigste zus van baron Karel Frederik Joseph. Over wie we nu vertellen; en Clementine zag het levenslicht op 6 november 1773! Nadien is er op Aldenghoor nóóit meer een wiegje klaargemaakt!!). De twee Huwelijken van Karel Frederik Wat de huwelijken van baron Karel Frederik betreft: zijn eerste echtgenote was MARIA ALEXANDRINA BARBARA barones VAN HEEREMAN VAN ZUYDTWYCK, die op 28 maart 1820 overled te Keulen. In het jaar daarop trad de baron, intussen bijna 52 jaar, in het huwelijk met een naaste familielid van zijn overleden vrouw: namelijk de toen 30 jarige MARIA AGNES ENGELBERTINA barones VON KERCKERINCK – BORG; zij was de dochter van baron Clemens August de Kerckerinck – Borg (overleden op 24 januari 1805) en van Maria Alexandrina de Heereman van Zuydtwyck, toen te Münster woonachtig. Zoals gezegd waren beide huwelijken kinderloos. Verantwoording van het 1 ste huwelijk. Van het 1 huwelijk hebben we geen officiële acte kunnen vinden; toch staat dat onomstotelijk vast, hoewel ontkend of minstens verzwegen door de meesten. Het Haelens Huwelijksregister, zowel van Kerk als van Gemeente, onder de datum van 21 mei 1821 en het Dodenregister onder de datum 16 juli 1835 en 21 december 1852 laten geen twijfel bestaan; daar wordt namelijk telkens Karel Frederik’s eerste gemalin met name genoemd of anders op zijn eerste huwelijk duidelijk gewezen. Als afdoende bewijzen kunnen die acten, onder genoemde jaren, in dit geschrift nageslagen worden. De Huwelijksacten van 1821 volgen echter nu onmiddellijk, en wel het eerst die uit het kerkelijke register. ste
De acte van het tweede huwelijk 1821. Kapelaan H.I.Fr. Vandijck die in 1821 de stokoude pastoor Rosa reeds in alle aangelegenheden verving, heeft met grote nauwgezetheid en preciese nauwkeurigheid de juiste en volledige inlichtingen in het Kerkarchief geboekstaafd; wat des te meer is te waarderen, daar het tweede huwelijk in het buitenland werd gesloten. Hij schrijft: -218Anno millessimo octingentesimo vigesimo primo mensis maji die prima, factis in respectivis Ecclesiis tribus proclamationibus antenuptialibus, cum dispensatione super alic detecto impedimento, matrimonium contraxerunt Monasterii in Ecclesia parochiali Beatae Mariae Virginis Trans aquas coram Reverendo Domino Schlathölter, dictae ecclesiae sacellano: Generosus Dominus Liber Baro Carolus (Fredericus) Josephus de keverberg d’Aldenghoor, Kessel, etc. VIDUUS perillustris ac generosae Dominae Mariae Alexandrinae Barbarae Heereman De Zuydtwyck, parochianus de Haelen, necnon perillustris generosaque libera Baronissa Maria Agnes Engelbertina De Kerckerinck – de Borg, parochiana dictae Ecclesiae
161
B.M.V. Trans Aquas; praesentes et testes fuerunt Generosi Domini Liberi Barones Clemens de Kerckerinck in Borg. Ite constat ex duplicibus litteris testimonialibus, una de die decima maji anni 1821 et altera de vigesima octava eiusdem mensis et anni, datis Monasterii a Reverendo admodum Domino Schlatstölter, parochiae B.M.V. Trans Aquas Sacallano. In quorum fidem attestor, nomine J. F. Rosa pastori. H.I. Fr., Vandijck, Vicarius in Haelen. (Reg. Matr. II, 1808 - 1833) Vertaling: 1 mei 1821 zijn te Münster in de parochiekerk van O.L.Vrouw Over het Water voor de Eerwaarde Heer Schlathölter, kapelaan van genoemde kerk, nadat in de respectievelijke kerken de drie vóórhuwelijkse afkondigingen (de roepen) zijn gedaan, met te Rome verkregen dispensatie voor het beletsel van aanverwantschap en zonder dat enig ander beletsel is ontdekt, in het huwelijk getreden: de parochiaan van Haelen de Weledelgeboren Vrijheer Baron Karel (Frederik) Joseph de keverberg van Aldenghoor, Kessel, enz. WEDUWNAAR van de HoogWelgeboren en HoogEdele Vrij Vrouwe Baronesse Maria Agnes Engelbertina de Kerckerinck de Borg, parochinane van genoemde Kerk van O.L.Vrouw over het Water; als getuigen waren tegenwoordig; de HoogWelgeboren Vrijheren Baronnen Engelbertus Karel en zijn broer Maximilaan Clemens de Kerckerinck de Borg. -219Aldus staat vast uit der dubbele getuigschriften, de één van 10 mei 1821 en de ander van de 28ste van dezelfde maand en hetzelfde jaar, gegeven te Münster door de Zeereerwaarde Heer Schlatstölter, kapelaan van de parochie O.L.Vrouw over het Water. Voor de betrouwbaarheid waarvan ik als getuige optreed in naam van de pastoor J.F. Rosa. (w.g.) H.I.Fr. Vandijck, plaatsvervangend pastoor te Haelen. Door deze acte dan worden beide huwelijken van Baron Karel Frederik duidelijk bewezen. Zelfde huwelijk uit gemeentearchief. Ook de gemeentesecretaris heeft zich de juiste gegevens doen verschaffen. 24 mei 1821 heeft men de volgende, haast nóg nauwkeuriger huwelijksacte opgesteld en ingeschreven: Van den Hoogwelgebooren Edelmogende Heer den Heer Baron Carel Frederik Joseph de Keverberg van Aldenghoor en van Kessel enz. enz., Lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal en van het Syndicaat des Koningcrijke der Nederlanden, Ridder van het (sic!) Orde van den Nederlandschen Leeuw, president van het Ridderschap der provincie Limburg, heer van verscheijdene kasteelen en heredyen, woonende te Haelen en aldaar gebooren op het adelijk huis Aldenghoor den 18 Juli 1769; oud 51 jaeren, ZOON VAN den Hoogedelgebooren heer Carel Emanuel Caspar Joseph Baron de Keverberg van Aldenghoor, Goor, Kessel, Warrenberg, Haelen, Buggenum en Neer enz. enz., Ridderheer van het hertogdom Gelderland en gedeputeerde van de Ridderschap bij de Koninklijke Pruisische Regeering tot Gelder, overleden op zijn kasteel Aldenghoor den 7 Februari 1810,
162
EN VAN de Hoogwelgeboorene Vrouwe Baronesse Anna Maria Joseph(in)a de Weichs van Roesberg, overleden op Aldenghoor den 21-12-1816, WEDUWNAAR VAN wijlen de Hoogwelgeboorene Vrouwe Maria Alexandrina Barbara Baronesse de Heereman van Zuydtwijck, zijne wettige echtgenoote, overleden (te) Keulen, Koninklyke Pruisische provincie van de Neder-Rhyn, den 28 Maart 1820; MET De Hoogwelgeboorene Vrouwe Maria Agnes Engelbertina Baronesse de Kerckerinck van Borg, kanunnikesse van het hoogadelijk wereldlijk stift van Hohenholde, oud 30 jaeren, geboren te Münster in Westphaelen, 7 Januari 1791 -220DOCHTER VAN Wijlen Baron Clemens August de Kerckerinck van Borg, kamerheer van Sijne Majesteijt den Roomschen Keijser, overleden te Münster 24 Januari 1805, EN VAN Maria Alexandrina de Heereman van Zuydtwijck Baronesse-douarière de Kerckerinck van Borg, woonachtig te Münster. 1 Mei 1821 zijn zij getrouwd in de parochiale Kercke van Onze Lieve Vrouwe te Münster. Vroomheid van dit echtpaar. Aldenghoor heeft in deze baron en barones een “vergoeding” gevonden voor de teleurstellende afwezigheid, het te betreuren ontbreken van een levenslustige jeugd binnen of rondom het kasteel. Het heeft Haelen’s ridderslot namelijk ook nu niet ontbroken aan nobele harten; aan edele zielen. Pastoor Vandijck heeft het niet kunnen nalaten getuigenis af te leggen van de deugdzaamheid van dit echtpaar, dat een voorbeeld was voor de hele omgeving; van de vaderlijke en moederlijke liefde jegens hun medemensen, die ze als het ware als hun kinderen beschouwden. Baron Karel Frederik blonk vooral uit, zegt hij, door zijn meeleven met, en milddadigheid jegens de armen en noodlijdenden; in één woord door zijn liefde tot de naaste; hetgeen hij verder toonde door raad te geven in zakelijke aangelegenheden, door weduwen en kinderen te helpen, door geschillen bij erfenissen bij te leggen. En van de baronesse wordt getuigd, dat zij bijna dagelijks naar de H.Mis ging, zeer dikwijls communiceerde, anderen troostte in lichamelijke en geestelijke nood: een sieraad voor haar familie en zelfs voor alle tijdgenoten. 1) Gunsten aan de Kerk. Hun gunstbetoon en milddadigheid heeft, haast natuurlijker wijze, ook de Kerk van Haelen mogen ondervinden. Daarvan enkele voorbeelden: Van de Baron vertelt het Haelense Kerkrekeningenregister (dat 1 januari 1830 begint) het naleven van een twee generaties oude loffelijke gewoonte de Heer Baron van Keverberg als eigenaar van het kasteel Aldenghoor en van de molens levert jaarlijks 24 kannen olie, oude maat – nu berekend aan 32 liters of kannen nieuwe maat – volgens testament van edele voorzaten, om in de godslamp vrbrand te worden; (deze) wordt gewoonlijk omtrent Lichtmis (2 februari) of in de maand Februari in nature geleverd en ook verbrand voor het Allerheiligste Sacrament.
163
1) Aldus in Reg. Mort. Haelense, II, onder de datum 16 juli 1835 en 24 september 1852.
-221(barones) De Barones op haar beurt heeft de Kerk van Haelen een blijvende gedachtenis geschonken door middel van een zelfvervaardigd schilderstuk, voorstellende “De Heilige Lambertus preekt voor het volk”; Barones Maria Agnes heeft dat gemaakt tussen 1825 – 1830. In de voorlaatste Kerk (die van 1423 tot 1858 bestond) had men haar geschenk in het midden van het eikenhoutkleurige, met goud afgezette Renaissance hoofdaltaar geplaatst. In de op 15 november 1944 verwoeste kerk had het een wel wat onwaardige plaats: achter in de kerk, rechts van de ingang, waar het een vroegere zij-ingang bedekte! Pastoor Kissels (1917 – 1924) heeft het door een Corn. Rats doen herstellen “in zijn oorspronkelijk staat en luister”. Eerlijk gezegd was die “luister” niet zo heel hoog aan te slaan, althans volgens het oordeel die het schilderstuk weinig of geen kunstwaarde toekenden; vooral ook omdat de hoofdfiguur, de H. Lambertus, door een betere hand geschilderd scheen en de overige figuren eerder een ongeoefende meisjeshand verrieden. Voor de parochianen van Haelen was het echter minstens een aantrekkelijk en stichtend stuk; daarbij graag gezien als een waardig souvenier aan de vrijgevige, behulpzame, edelmoedige familie De Keverberg. Persoonlijk hadden wij er om deze redenen veel waardering voor; “hadden”, want ….. jammer genoeg is het bij de verwoesting van de Kerk in november 1944 geheel verloren gegaan. (freule) Nog een derde bewoner van Aldenghoor heeft in die tijd zich niet onbetuigd gelaten tegenover de Kerk; en wel de enige zus van de Baron: Freule Clementine de Keverberg, die sedert 1823 weer op Aldenghoor verbleef (sedert de opheffing namelijk van het adellijk stift Bedburg te Kleef, waarvan zij de laatste abdisse was). Beminnelijk in de omgang en medelijdend van aard als zij was, hielp zij de parochie door moedertje te zijn voor de armen en noodlijdenden; de pastoor verraste zij zo af en toe, bijvoorbeel;d 4 augustus 1827, met geldschenkingen; en op 9 januari 18939 – toen er twee nieuwe klokken gewijd werden door de deken van Roermond, de latere bisschop Johannes Augustinus Paradis – trad zij welwillend op als meter van de “Lambertus” klok. (Van haar is ook het rooddamasten vaandel van het St. Agathagilde, waarvan de baronnen De Keverberg d’Aldenghoor de beschermheren waren sedert de oprichting op 7 mei 1700; ook dit geschenk is tijdens de laatste oorlog feitelijk verloren gegaan, daar het toen onherstelbaar onderkomen is.) -222Huiskapelaan 1807 – 1828. Het kerkbezoek van de vrome baron, barones en freule was tot 1828 ….. niet veelvuldig!!! Om de eenvoudige reden, dat er toen op Aldenghoor een eigen huiskapelaan was! Het is wel opvallend, dat pas deze baron Karel Frederik voor het eerst regelmatig een huiskapelaan gehad heeft. We hebben uit de tijd van vóór 1800 al gehoord van de Jesuiet Petrus Todeman als “paedagoog op kasteel Aldenghoor tot 1780” (blz. 215); die zal natuurlijk in de huiskapel de H. Mis opgedragen hebben. Bovendien weten we al, dat de Eerwaarde Heer Petrus Daenen, de rector van de Zusters op Waerenberg, dienst deed op het kasteel te Haelen; dat zal echter zo maar af en toe geweest zijn (pg. 202). Wat trouwens ook wel blijkt uit het feit, dat nog enkele jaren vóór diens dood een Lambertus Reijmaers als huiskapelaan werd aangesteld; al in 1807 staat hij in het Kerkarchief als zodanig vermeld. 1) Deze geestelijke was geboren te L(h)ouppertingen op 28 april1762; was kanunnik-regulier van St. Elisabeth van de Orde van de H. Augustinus, een Windesheimer “vita et integritate
164
morum commendabilis”. In 1808 is er al weer een ander: Pater Marianus Vincken, geboren 9 augustus te Reusrath in het graafschap Berg”; deze bleef op Aldenghoor tot zijn dood (25 april 1816). Dan, van 1816 tot 1828, Pater Henricus Nobis, een Capucijn; tot 1814 was hij biechtvader (niet rector) op Waerenberg geweest, waarna 2 jaar pastoor te Neer (niet Nunhem). Op bijna 66 jarige leeftijd is hij op 2 februari 1828 overleden in het kasteel. 2) Hierna houden alle verwijzingen naar huiskapelaans op Aldenghoor weer even plotseling op! Baron Karel Frederik heeft de genoemde vijf Eerwaarde Heren allen meegemaakt, doch alleen de laatste twee waren zijn huiskapelaans. Bezoek aan de parochiekerk. Maar ook in de jaren, dat er een huiskapelaan was, ging de familie De Keverberg natuurlijk naar de parochiekerk van haelen ter kerk; althans zeker op de grote feestdagen. Het privilege van een eigen huiskapel heeft immers altijd beperkingen in die zin. 3) Trouwens, in de oude kerk hadde De Keverbergs een eigen plaats en wel in het prachtige eikenhouten gestoelten links. 1) Uit 1807 en 1809 bestaat een “Notitia omnium Sacerdotum degentium sub jurisdictione succursalis de Haelen”, ook genoemd “Catalogus Sacerdotum qui habent domicilium sub jurisdictione succursalistae de Haelen”, welke L. Reijnaerts, P. Daenen en M. Vincken noemen met enige personalia. 2) Het Rg. Mort. Haelense, II noemt eveneens P. Daenen (29 september 1810), M. Vincken (25 april 1816) en H. Nobis (2 februari 1828), daar deze drie te Haelen overleden en begraven zijn. 3) Vergelijk bijvoorbeeld dat van 29 oktober 1835,( pg. ….. )
-223Een andere aanwijzing in die richting is, dat tegen de gewelven van het koor van de oude kerk 4 wapenschilden van het kasteel hingen, eveneens aan de linkerkant. (Met het afbreken van de oude kerk in 1858 zijn ze naar het kasteel teruggegaan; na de dood van de laatste baron op 9 januari 1903 openbaar verkocht bij de boedelveiling van 10 juli 1905!) Vanaf februari 1828 werd de familie De Keverberg natuurlijk weer regelmatig in de parochiekerk gezien; de barones zelfs bijna dagelijks volgens de getuigenis van de pastoor; bij wie freule Clementine zich, gezien haar karakter, gewoonlijk wel aangesloten moet hebben. Voor de kinderen van Haelen was dat ….. een buitenkansje! Het was namelijk gebruik geworden dat de kinderen het grote afsluithek van het kasteel gingen openhouden “als de heren en juffrouwen uit de kerk huiswaarts keerden”.; en ….. dat werd steeds met een gift beloond! Maar al had het kasteel dan zijn eigen plats in de Kerk, toch (of juist daarom) betaalde de baron een jaarlijkse kerkrente. De rentmeester Antoon Joosten stortte een bedrag van ƒ 11 en 8½ stuiver Kleefse munt, hier berekent in Nederlandse munt à 44½ cent per Kleefse gulden, samen ƒ 4,97. Tot 1825 heeft genoemde rentmeester die som stipt afgedragen, zoals het Register uitwijst. Nadien komt die aantekening niet meer voor, omdat de verschuldigde som toen tegen 20 maal de waarde van de rente werd afgekocht. Baron de Keverberg en zijn Weledele Zuster de somme van 11 gld. 8½ stuiver; het kapitaal tegen 20 maal de waarde der rente, berekend à 200 francs, zijnde met deszelfs interest tot St. Andries 1835: 210 francs, hier in ontvangsten gesteld; en kapitaal en rente op den ouden registerfolios 3, 8, 13 uitgewischt. Hier berekend in Nederlandsch ƒ 100,73 1/3. 1835. Ontvangen wegens de rente schuldig door den Heer.
165
Dood van Karel Fred. Joseph 16 juli 1835. Uit hetzelfde jaar 1835 heeft het Kerkarchief nóg een inscriptie over deze baron … in het Dodenregsiter! Inderdaad: 16 juli 1835 is Baron Karel Frederik de Keverberg overleden, op 2 dagen na 66 jaar oud. Op de 20 ste d.a.v. werd hij, als eerste, bijgezet in het familiegraf, dat hijzelf in 18030 had laten maken. Anno millesimo octingentesimo trigesimo quinto mensis Julii die decem sexta placide in Domino obdormivit Praenobilis et generosus Dominus Carolus Fredericus Josephus Baro de Keverberg d’Aldenghoor, filius et haeres Dominorum olim temporalium in Haelen, Aldenghoor, Neer, Kessel; proprietarius de Aldenghoor, Goor, Bonorum Castelli Kessellensis et Waerenberg; a Primis nuptiis Viduus Praenobilis ac generosae Dominae Mariae Alexandrinae Barbarae Baronissae Heereman de Zuydtwyck, et in secundis nuptiis maritus Praenobilie generosaeque Dominae Mariae Agnetis Engelbertinae Baronissae De Kerckerinck – borg ; qui Dominus, post diuturnam segritudinem patienter a se sustentam, variis virutibus – et praecipus charitatis in proximum dando ipsi bonum consilium in rebus temporalibus, ad juvandoque viduas et pupilles, et aliminandis litibus inter haeredes et miseratione et largitate in pauperes et infortunatos per piam sacramentorum Poenitentiae, Vistici et extremae unctionis, cum plena resignatione et conformatione divinae (susceptionem) voluntati se ad ultimam mortis horam praeparavit ; cujus corpus a me infrascripto in monumento, ad latus septemtrionale Ecclesiae hujus loci domini sumptibus quinque ab annis facto ; maximo concursu populi, non solum hujus sed et aliorum adjacentium locrum, die quarta post eius obitum, vigesima eiusdem mensis et anni sepultus est, Requiescat in Pace. H.J.F. Vandyck, pastor in Haelen. Dicti Praenobilis et generosi Domini mortui solemnes exequiae habitae sunt in Ecclesia hujus loci die vigesima septima mensis Julii, e jusdem anni 1835. H.J.F. Vandyck. Vertaling: 16 juli 1835 is vredig in den Heer ontslapen de HoogWelGeboren HoogWelEdele heer, Heer Karel Frederik Joseph baron de Keverberg d’Aldenghoor, zoon en erfgenaam van de voormalige wereldlijke heren van Haelen, Aldenghoor, Neer, Kessel; eigenaar van Aldenghoor, Goor, de goederen van kasteel Kessel en Waerenberg; van zijn eerste huwelijk hweduwnaar van H.W.G. en H.W.Ed. Vrouwe Maria Alexandrina Barbera Baronesse Heereman van Zuydtwyck, en in zijn tweede huwelijk de echtgenoot van H.W.G. en H.W.Ed. Vrouwe Maria Agnes Engelbertina Baronesse De Kerckerinck – Borg; -225deze heer heeft zich na een langdurig, geduldig door hen gedragen ziekte met volle overgave en instemming met de wil van God zich op zijn laatste levensuur voorbereid door het godsvruchtig ontvangen van de Sacramenten der Biecht, Heilige teerspijze en Heilig Oliesel; (hij blonk uit) in verschillende deugden en wel speciaal in de liefde tot de naaste door deze goede raad te geven in tijdelijke aangelegenheden en door weduwen en kinderen te helpen en door twisten onder erfgenamen weg te ruimen; ook in medelijden en vrijgevigheid jegens armen en minderbedeelden; zijn stoffelijk overschot werd door mij ondergetekende op de 4de dag na zijn overlijden, de ste 20 van dezelfde maand en hetzelfde jaar, in de aan de oostzijde van de kerk van deze plaats
166
gelegen graftombe, welke 5 jaar geleden op kosten van genoemde heer is gemaakt, bijgezet; onder zeer grote toeloop van volk, niet alleen van deze plaats, maar ook van andere naburige plaatsen. Hij ruste in vrede. (w.g.) H.J.F. Vandijck, pastoor te Haelen. De plechtige uitvaartdienst van voornoemde HoogWelgeboren en HoogWelEdele overleden Heer is gehouden in de kerk van deze plaats op 27 juli van hetzelfde jaar 1835. (w.g.) H.J.F. Vandijck. Met deze waardige overlijdensacte mogen we het rijke leven van Baron Karel Frederik Joseph de Keverberg sluiten. Testament Rest ons alleen nog te vermelden, dat hij bij testament als erfgenaam had aangewezen KAREL GEORGE CLEMENS JOSEPH de Keverberg DE KESSEL, oudste zoon van zijn toen 67 jarige broer Karel Lodewijk Joseph al meermalen genoemd. Met deze reserve echter, dat zijn weduwe tot haar dood het vruchtgebruik zou hebben van alle goederen. Met andere woorden: sedert 16 juli 1835 kwamen Aldenghoor c.s. rechtens toe aan zijn neefje uit Kessel, maar de baronesse-douarière bleef de actuele bezitster van Aldenghoor en bijbehorende goederen. “Aldenghoor onder de edele meesteresse Maria Agnes Engelbertina, van 1835 tot 1852”, zal daarom het nu volgende onderwerp van bespreking zijn. -2263) MARIA AGNES ENGELBERTINA baronesse-douarière DE KEVERBERG, geboren Kerkerinck – Borg, meesteresse van Aldenghoor, Goor, Kessel en Waerenberg (1835 tot 1852) Aldenghoor 2de maal onder een dame: 1835 tot 1852. Inleiding Sedert 16 juli 1835 stond Aldenghoor, voor de tweede maal, onder het beheer van een adellijke dame; dit maal zou het tamelijk lang zo blijven: tot 24 september 1852. Er zij nogmaals op gewezen, dat het testament van haar overleden echtgenoot haar tot bezitster, niet als feitelijke erfgenaam aanstelde. In die zin moeten we de term “eigenares” verstaan, welke haar tijdgenoten (zoals de schrijver G.W. Poell en pastoor Vandijck 1) haar toekennen. Veel leed, maar moedig gedragen. Baronesse Maria Agnes heeft een zorgelijke en moeilijke tijd doorgemaakt als douarière: wegens ziekte, sterfgevallen in de familie en onder het personeel, eenzaamheid, betwisting van haar rechtmatig bezit enz. Met grote berusting en overgave aan God’s Wil heeft zij het echter gedragenterwijl er af en toe ook andere troost en sterkte haar toebedeeld werd; zoals het zeer gewaardeerde gezelschap – al was het kort – van haar lieve schoonzus, het verkrijgen van een nieuw privilege voor een eigen huiskapel, de bouw van een nieuwe huiskapel, het getuige zijn van bekeringen in de familie, meterschap over Haelense kinderen. Rond de kapel op Aldenghoor ziekte
167
Of het was uit verdriet over de dood van haar echtgenoot, weten we niet, in alle geval begon de nieuwe meesteresse van Aldenghoor met ziekelijk te worden. Gelukkig echter had zij nog haar schoonzus, freule Clementine de Keverberg bij zich. Beide dames konden door deze omstandigheden heel moeilijk aan hun vrome wens van veelvuldig kerkbezoek voldoen. Daarom rijpte in haar het plan om weer het privilege van Mishoren enz. in de eigen slotkapel aan te vragen. Met succes werd haar correspondentie met de Bisschop van Luik bekroond; reeds in oktober van ditzelfde jaar 1835 kwam pastoor Vandijck haar het volgende document overhandigen: 1) G.W. Poell in “Geschiedenis van ’t tegenwoordige hertogdom Limburg”, in 1851 uitgegeven. Pastoor Vandijck in het Haelense Dodenregister, II, onder de datum 24 september 1852.
-227Nieuwe consessie voor huiskapel: 29 oktober 1835. Cornelius Miseratione divina et sanctae sedis Apostolicae gratia Episcopus Leodiensis Dilectae nobis in Christo praenobiuli Dominae Baron(issae) de Keverberg d’Aldenghoor Salutem in Domino, Ut ex gravibus causis animum nostrum m0ventibus, exquisito praevie desuper R. pastoris in Haelen consilio, sacrosantum Missae Sacrificium in oratorio castrali, infra limites praedictae parochiae sito, decenter juxta sacros canones ornato, ab omnibus profanis usibus libero, supra et infra quod non dormiatur, mediante lapide portabili per Presbyterum a nobis approbatam celebrare/possitia/facere/ et valeatis pro vestra, familiae vestrae, amicorum advenientium ac domesticorum absolute necessariorum opportunitate facultatem et licentiam proviscrie, ea tamen lege et expressa conditione, sub poens mullitatie, ut adque die aut Dominica aut festiva ibidem fiat ad unius horae quadrantem instructio christiana seu concionando seu catechisando seu saltem per lectionem Evangelii ejusdem diei cum ipsius explicatione. Concedimus et imperatur praesentibus, ad biennium valituris; exceptis ab hac permissionis majoribus anni solemnitatibus, Nativitatis scilicet Domini, Paschalis, Pentecostes, Dominicis Festo Sacramentissimi Corporis Christi assignatae, Assumptionis B.M.V., et omnium Sanctorum ; exclusis insuper extraneis et domesticis non absolute necessariis, quos ad sudiendum ibidem Dominicis festivisque diebus sacrum-sub poenae praesentiae nullitats-admittere prohibimus, juribus Ecclesiae loci Haelen in omnibus semper salvis. Ob motiva specialia etiam praenobili Dominae ejusdem familiae piissimis mebris permittimus in praedicto sacello infra hebdomodam, vel etiam ob infirmam valetudinem die Dominica ordinaria, ad sacrum Synaxin accordere. Datum Leodii, sub signo sigilloque solitis necnon Secretarii nostri subscriptione, hac 29a mensis Octobris 1835. + Cornelius, Ep. Leod. De mandato Rme E.C. : Bremans, secret. Concordantiam originali attestor R.J.FR. Vandijck, pastor in Haelen. (in “Appendix Reg. Mort. II) -228Vertaling:
168
CORNELIUS, door de goddelijke goedertierenheid en de gunst van het Heilige Apostolische Stoel BISSCHOP VAN LUIK, aan de door ons in Christus beminde hoogedelgeborene Vrouwe Baronesse de Keverberg d’Aldenghoor, zaligheid in den Heer; om gewichtige redenen, die ons er toe bewegen na de daaromtrent ingewonnen raad van de ZeerEerwaarde Heer Pastoor van Haelen, kunt en moogt u ter wille van uw eigen gemak en dat van uw familie, van gaande-en-komende vrienden en van het striktnoodzakelijk dienstpersoneel het Hoogheilig Misoffer doen opdragen met gbruik van en draagbare altaarsteen – door een priester die onze bevestiging heeft ontvangen, in uw binnen de grenzen van genoemde parochie gelegen slotkapel, daar die overeenkomstig de heilige rechtsbepalingen behoorlijk is versierd, vrij is van elk profaan gebruik en er noch boven noch onder geslapen wordt. De bevoegdheid daartoe en de toestemming daarvoor staan wij onder voorbehoud toe en verlenen wij door deze bepaling en onder de nadrukkelijke voorwaarde, op straffe van vervallen van de toestemming, dat op elke zondag of feestdag daar gedurende een kwartier onderricht in de katholiek leer gegeven wordt, hetzij door middel van een preek, hetzij door cathecismusuitleg, hetzij door minstens het voorlezen van het Evangelie van dezelfde dag met uitleg daarvan. Dagen waarop deze permissie niet geldens is, zijn de Hogere feestadegn, te weten Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Sacramentszondag en Allerheiligen. Verboden is de tegenwoordigheid van buitenstaanders en het niet noodzakelijke dienstpersoneel; wij verbieden hen toe te staan op daar op zondagen en feestdagen Mis te horen; hun Mishoren daar zal ongeldig zijn. De rechten van de kerk van het dorp Haelen immers zijn altijd in alles voorbehouden. Gegeven te Luik - onder de gewone ondertekening en zegel; bovendien met ondertekening van onze secretaris – op deze 29ste dag van de maand oktober 1835. (w.g.) + Cornelius, bisschop van Luik Op bevel van de Hoogw. Bp. Cornelius Bremans, secretaris Ik sta borg voor de overeenstemming met het origineel. H.J.Fr. Vandijck, pastoor te Haelen. -229Dit privilege van oktober 1835 is geen voortzetting van een vroegere, zoals uit de bewoording blijkt; na 1828, toen de laatst-bekende huiskapelaan stierf, moet het toenmalige dus verlopen of ingetrokken zijn. Het door Mgr. Van Bommel verleende voorrecht is telkens na 2 jaar vernieuwd; de eerste twee keren door hemzelf: Prorogatio praedictae facultatis data est ad biennium, Leodii, 28 Oct. 1837 et Oct. 1839 per Rdum. Dnum. Cornelium, Ep. Leod. 1) In 1836 is deze bisschop van Luik als gast en logé (op Aldenghoor) door Baronesse Maria Agnes en freule (Clementina) ontvangen. Na een visitatiereis naar Horst gemaakt te hebben, wilde Monseigneur op de terugreis Haelen aan doen om in de Haelense parochiekerk te preken; voor de nacht ging hij echter naar het kasteel. De laatste keer, dat Mgr. Van Bommel het bovengenoemde privilege verlengde, was het voor een nieuwe kapel. In 1838 had Mevrouw De Keverberg orders gegeven voor de bouw van een andere slotkapel, nu aan de Zuidzijde van het kasteel (waar ze zich nog duidelijk aftekent tegen de buitenmuur, vlak bij de overdekte gang die thans het oude kasteel verbindt met de nieuwbouw). Er was een langzaam aflopend plat dak op en aan de achterkant, daar waar het altaar stond, was ze driekantig rond; de vensters hadden ronde bogen in Romaanse
169
stijl. In de kapel was het altaar zeer rijkelijk voorzien van relequieën van verschillende Heiligen; er was ook een kruisweg. In januari 1839 was men klaar voor de inwijding. Zorg voor inwijding. Mevrouw de Barones heeft er bij de bisschop van Luik op aangedrongen, dat dit zo spoedig mogelijk zou geschieden; haar beweegredenen voor die haast, ziekelijkheid en verlangen om dagelijks het Heilig Misoffer bij te kunnen wonen en veelvuldig ter Heilige Tafel te kunnen gaan, kennen we reeds. De bisschop gaf onmiddellijk de machtiging en opdracht –daar voor te zorgen aan de deken van Roermond, die op zijn beurt, de pastoor van Haelen machtigde, daar hijzelf was verhinderd. De wederzijdse correspondentie (weer in “Appendix Re. Mort. Haelensis) licht dit nader toe. 1) Mgr. Cornelis van Bommel (1780 – 1852) was een van de hoofdleiders van het verzet tegen het caesaropapisme van onze koning Willem I. Als bisschop van Luik, sedert 1829, maakte hij zich zeer verdienstelijk door de voortreffelijke organisatie van zijn bisdom, het stichten van vele colleges – ook in Nederlands Limburg – en zijn ijveren voor het herstel van de Katholieke Universiteit van Leuven (1835). Bekend is hij ook als stichter van het Kleinseminarie Hageveld.
-230Correspondentie over de inwijding. De machtiging van de bisschop luidt aldus: Liège, 26 janvier 1839. Monsieur le Doyen, Comme les dames Barones de keverberg ont très bonnes raisons de sésirer que leur nouvelle chapelle soit bénitele prutôt possible, nous vous sutorisons pa la présente à la bénir, et-au cas que vous fussiez empêché par indisposition, par la crue des eaux ou sutrementcette autorisation vaut pour le curé, que vous aurez bien vouler désigner à votre place. Agréez, monsieur le doyen, nos salutations affectueuses. Corneille, Év. De Liège. À monsieur le doyen de Ruremonde. Vertaling : Mijnheer de Deken, Omdat de dames Baronessen de Keverberg zeer goede redenen hebben om te verlangen, dat haar nieuwe kapel zo spoedig mogelijk ingezegend wordt, geven wij u bij deze volmacht om die in te zegenen; in geval u verhinderd mocht zijn door ongesteldheid, door het wassen van het water of anderszins, dan geldt deze volmacht voor de pastoor, wien u wel zo goed wilt zijn in uw plaats aan te wijzen. Ontvang, mijnheer de Deken, onze hartelijke groete, Cornelis, bisschop van Luik. De deken had inderdaad redenen genoeg om niet persoonlijk naar Haelen te gaan. Lees maar eens het briefje, dat hij 30 januari aan Mevrouw de Barones zond: Het zou mij werkelijk aangenaam zijn Mevrouw, te kunnen voldoen aan Uw vriendelijk verzoek, ….. maar U ziet wel, dat het bijna een onmogelijkheid is; het blijft alle dagen maar 170
slecht weer, de wegen zijn haast onbegaanbaar; overigens gevoel ik mij ook niet al te goed; ik denk dus, dat het beter zal zijn om deze opdracht door te sturen aan Uw pastoor, aan wien ik ze hierbij ook geef, overeenkomstig de ingesloten brief van Mgr., onze Hoogsteerwaarde Bisschop. -231Ik hoop mevrouw de brones, dat U het mij niet kwalijk zult nemen, gezien mijn beweegredenen allen zo redelijk zijn …. 1) En aan de pastoor van Haelen schreef de deken (onder aan de brief van de bisschop !) : Wegens het slechte wee en mijn zwakke gezondheid stel ik den Eerw. Heer Vandijck, pastoor te Haelen, aan om in mijn plaats genoemde kapel te zegenen. 30 januari 1835 J.A. Paradis, Deken. Inwijding en toewijdingvan de nieuwe kapel: 7-2-1839. Binnen een week na de ontvangst van deze machtiging heeft de pastoor de inwijdingsplechtigheid verricht; op 7 februari 1839. Hiervan maakte hij de volgende acte op: Enerzijds krachtens de verleende mactiging van Zijne Hoogwaardige Excellentie, Heer Cornelis bisschop van Luik, en verder krachtens de afvaardiging van de Hoogeerwaarde Heer J.A. Paredis, Deken van het district Roermond, heeft op 7 februari 1839 ondergetekende, pastoor van de parochiekerk – ook wel genoemd succursaalkerk – van Haelen de huiskapel ingezegend van het adellijk slot Aldenghoor; welke kapel gedurende het afgelopen jaar van de fundamenten af is opgetrokken en opnieuw opgebouwd. Dit geschiedde met assistentie van enige Zeereerwaarde buurtpastoors, daartoe bijeengeroepen, en vande Eerwaarde Heer J.H. Ganzen, kapelaan van genoemde kerk. Ondergetekende heeft de kapel toegewijd aan de Allerheiligste Naam van de Almachtige God tot diens meerdere eer en glorie; tevens ter ere en onder aanroeping van Maria, de Allerheiligste en Onbevlekte Maagd en Moeder van God en van onze Heer en Zaligmaker Jesus Christus. Alles volgens de gewone gebruiken van de Heilige Katholieke Roomse Kerk. Ook heeft ondergetekende daar op dezelfde dag voor de eerste maal het H. Misoffer opgedragen. Het is tot nagedachtenis van deze toewijding en inzegening, dat hij in getuigenis daarvan ondertekent: H.J.Fr. Vandijck, pastoor te Haelen onder het disctrict van Roermond. 1) De originele brief en acte luiden: 1)
Ruremonde, 30 janvier 1839. Madame la Baronne, Il me serait assurement agréable de pouvoir satisfier à votre invitation amicable ….., mais vous voyez Madame, qu’il y a prèsque impossibilité : le mauvais temps contenue toujours, les chemins sont prèsque impractable, d’ailleurs je ne me porte pas trop bien ; je pense donc qu’il vaura mieux de transmettre cette commission à Mr. votre curé à qui je le donne par le présente selon la lettre ci-jointe de Mgr. Notre reverendisimi (sic !) Evèque.
-232J’espère, Madame la Baronne, que vous voudriez bien prendre en consideration mes allegations toutes raisonnables et me croire votres tout devoué serviteur, ainsi que de madame votre belle-sœur. Le curé Doyen de Ruremonde J.A. Paradis. À Madame la Baronne
171
de Keverberg d’Aldenghoor 2) Actus Beneditionis. Anno millesimo octingentesimo trigesimo nono mensis Februarii die septima, vigore ab altera parte datae autorisationis illustrissimi ac reverendissimi Domini Dmi Cornelii Episcopi Leodiensis et ulterioris deputationis Rdi et ampli Domini J.A. Paradis, Decani districtus Ruraemundensis: infrascriptus Ecclesiae parochialis / alias dictae succursalis / de Haelen Rector-convocatis et assistentibus e vicina aliquibus Rdis Dnis pastoribus et Revdo Dno J.H. Ganzen Vicario dictae Ecclesiae-consuetis Romanae Catholicae Ecclesiae ritibus, Sanctissimo Domini Dei Omnipotentis ad majorem ejus gloriam et in honorem subque invocatione Beatissimae ac Immaculatae Virginis Matrisque Dei ac Domini Salvatoris nostri Jesu Christi Mariae, sub titulo gloriosae ejus conceptionis: dicavit et benedixit sacellum domesticum praenibilis castelli de Aldenghoor, anno ultimo elapso e fundis erectum et noviter aedificatum; ac ibidem pro prima vice supradicto die sacrosanctum Missae sacrificium celebravit. Quod in futuram hujus dictationis et benedictionis memoriam attestando subsignavit. H.J.Fr. Vandijck, pastor in Haelen sub disctrictu Ruraemundensis. Hiervan schrijft de pastoor de volgende vertaling in het Frans: Traduction du latin de l’acte, de la Bénédiction de la chapelle domestique du château d’Aldenghoor. En l’an huit cent trente neuf, au mois de fevrier le septième jour : vigueur de l’autorisation de son Illustrissime et Reverendissime monseigneur Corneil Evêque de Liège, et de la dessignation ulterieure du tres Révérend sieur J.A. Paradis, doyen du district de Roermond, la soussigné curé de l’église paroisiale / dite succursale / de Haelen – assistans par convocation les Rev. Sieurs curés de l’environ et le Rev. Sr. J.H. Ganzen vicaire de la dite église – a dedié et beni selon les rites ordinares de l’ Église Romaine Catholique, au saint nom de Dieu nomnipotent à sa plus grande gloire et en l’honneur et sous l’invocation de la tres sainte et Immaculée vierge et mère de Dieu, notre Seigneur Jesu Christ, Marie ; sous le titre de sa glorieuse conception : la chapelle du tres noble château d’Aldenghoor, l’année dernièrement ecoulée de fond erigée et nouvellement batie ; dans la quelle jour la première fois il a dit la sainte Messe. C’est ce qu’en attestan pour la mémoire à venir de cette decication et benediction sousscrit H.J. Vandijck, curé de Haelen sous le district de Roermond.
-233Ook voor deze nieuwe kapel gold het privilege van 1835, door Mgr. Van Bommel verlengd in 1837 en 1839. Nadien is het immers telkens opnieuw verlengd, nu echter vanuit Roermond, en wel op 7 oktober 1841, 16 oktober 1843, 24 oktober 1845, 26 oktober 1847, 26 oktober 1849 en 2 november 1851; onder de laatste baron nogmaals voor twee jaar: op 24 oktober 1853. Op 11 oktober 1855 echter werd verlenging verleend voor drie jaar, en die driejarige vernieuwing bleef gebruikelijk tot de afbraak van de kapel in 1872. Aldus het Haelens kerkarchief (Appendix Reg. Mort. II) Ulterius per Rdum Ep. Hilensem Administratorem Apostolicum Limburgensem Ruraemundae die 27 October 1853. J.A. Paredis, Eps. Ruraemundensis. Quod attestor: H.J.Fr. Vandijck, Pastor in Haelen en verder: Baro de Keverberg d’Aldenghoor seorsum a J.A. Paredis, Episcopo Ruraemundae 11a Oct. 1855 AD TRIENNIUM valiturum sub eisdem clausulis et conditionibus. In initio instrumenti ad vocem “Sacrificium” additum erat “Unicum et non plura eadem die. J.A. Paredis. L.F.H. Princen, deservitor in Haelen. Sterfgevallen onder het personeel: 1836/1839. Intussen hadden zich op Aldenghoor enkele sterfgevallen onder het dienstpersoneel voorgedaan: 7 mei 1836 stierf George Hermans, jager van de heren van Aldenghoor. 172
6 juli 1837 overleed de huisknecht Walter Schram, die vele jaren trouwe dienst op het Haelens kasteel achter de rug had. 15 juni 1838 werd Petrus Gielens, boerenwerkman op Aldenghoor plotseling uit dit leven weggenomen, doordat hij te Kessel in een kolk geraakte en verdronk. Zo vertelt onze pastoor Vandijck. We laten dit niet onopgemerkt voorbijgaan, omdat Mevrouw de Barones die sterfgevallen zeker niet als toeschouwster slechts heeft meegemaakt. De edele Maria Agnes Engelbertina, daarbij zelf weduwe, heeft ze integendeel met volle daadwerkelijk sympathie voor de achterblijvenden doorleefd; heeft voor de zielenrust van de overledenen gebeden. Het kan niet anders bij iemand, wier karaktertrek het was een medelijdend hart te tonen. -234Dood van haar schoonzus, Clementine de Keverberg, 25 nov. 1839. Maar welk een diep leed trof haar in 1838! Dat jaar, zo vreugdevol begonnen door het tot stand komen van de nieuwe kapel en de inwijding daarvan, datzelfde jaar bracht haar diepe rouw: door het zeer smartelijk verlies van haar beminnelijke schoonzus, freule Clementine, op 25 november. Sedert het begin van de zomer was deze ernstig ziek geworden en had veel pijn te verduren gehad. Ziekte en pijn hadden haar krachten langzaam aan gesloopt en zo naderde het uur van sterven. Zeker, zij had een braaf en deugdzaam leven geleid; haar heengaan was niet zonder een zeer goede voorbereiding geweest; het kwam ook niet onverwachts. Maar toch ….., Vrouwe Maria voelde het als een groot persoonlijk verlies. Niet het minst omdat haar karakters in zovel opzichten overeen kwamen, vooral in godsdienstzin. Juist het laatste echter, haar eigen diep beleven van het Heilig Geloof, zal Mevrouw de Barones ook de kracht gegeven hebben om dit nieuwe, zware kruis met moed en overgave te dragen. De pastoor schreef de volgende overlijdensacte; waarvan de bewoording Vrouwe Maria’s oordeel over haar schoonzus goed weergeeft: Anno millesimo octingentesimi trigesimo nono mensis novembris die vigesima quinta hora undecima nocturna placide in Domino obdormivit Praenobilis en generosa Domina Clementina Francisca Florentina Joseph(in)a Baronissa de Keverberg d’Aldenghoor, olim abatissa de Betburg, Cliviae, quae-ornata variis virtutibus et praecipus filialia erga parentes pietate, erga proximum affibilitate, et erga pauperes et misirabiles indigentes misericordia – per quattuor menses dolorose pectore laborans; et praeter quod ultimis S. Matris nostrae Ecclesiae sacramentis muntia fuerit, variis vicibus SSmo. Eucharistiae sacramento refecta, in patientia ac plena resignatione et confirmatione in Deum Creatorum, et Redemptorem - suum ad ultimum habitum se praeparavit: cujus corpus a me infrascripto, assistentibus Rdis. Dnis Pastoribus et vicariis et vicina, cum consuetis caereminiis sepultum est in tumulo ad latus praenobilisfriatris sui, in caemetorio hujus Ecclaesiae erecto, die vigesima nona ejusdem mensis et anni ; solemnes exequiae celebratae fuerint die undecima decembris poxime sequentis. Requiescat in pace. H.J.Fr. Vandijck, pastor in Haelen. Vertaling: Op 25 november 1839 is, te elf uur ’s Nachts, kalm in de Heer ontslapen: de HoogWelgeboren en HoogWelEdele Vrouwe Clementina Francsica Florentina Josepha Baronesse de Keverberg d’Aldenghoor, vroeger abdisse van bedburg te Kleef.. -235-
173
Zij blonk uit in verschillende deugden, en vooral in een kinderlijke toewijding tot haar ouders, in beminnelijkheid jegens de naasten en in medelijden met de armen en ongelukkige noodlijdenden. Gedurende 4 maanden lijdende aan een pijnlijke borstziekte en, behalve dat zij gesterkt is geworden door de laatste Sacramenten van Onze Moeder de Heilige Kerk, ook meerdere malen verkwikt door het Allerheiligste Sacrament van de Eucharistie, heeft zij zo – met geduld, en in volle overgave aan en een zich schikken naar God haar Schepper en Verlosser – zich voorbereid op haar laatste woonplaats. Haar stoffelijk overschot werd door mij, ondergetekende, geassisteerd door de Eerwaarde Heren pastoors en kapelaans uit de buurt, in het familiegraf – dat op de begraafplaats van deze kerk is opgericht – met de gewone plechtigheden begraven, naast haar HoogWelEdelgeboren broer, op de 29 ste van dezelfde maand en hetzelfde jaar. De plechtige Uitvaartdienst is gehouden op de 11 de december daar aan volgend. Zij ruste in vrede. H.J.Fr. Vandijck, pastoor te Haelen. Verlatenheid van de douarière. Na de begrafenis van Freule Clementina zal het op het kasteel erg leeg en stil geweest zijn voor Vrouwe Maria. Misschien heeft Karel Lodewijk de Keverberg van Kessel, toen met zijn gezin woonachtig in Den Haag, zich in Haelen vertoond met echtgenote en kinderen; wellicht ook niet, wegens hun niet-katholieke levenswijze. In alle geval zijn die enige enkele De Keverbergs, als ze in die dagen op Aldenghoor geweest zijn, zeker weer spoedig vertrokken. Zo was de douarière De Keveberg, thans 48 jaar oud pas, alleen; alleen met haar verdriet. Wat voor doel had het leven, kon het leven nog hebben voor haar? Deze vraag zal in het hoofd van de vrome, godsvruchtige Vrouwe van Aldenghoor heus …. Níet opgekomen zijn. Voor deze nobele figuur was ook toen het leven geen probleem; integendeel – het kan bijna niet anders – zij moet wel een grootse taak als de hare beschouwd hebben: de taak om op Aldenghoor, ja voor de bekering van dat hele gezin van De Keverbergs: voor die ontrouwe zwager, voor diens Anglikaanse echtgenote, voor hun Anglikaans-opgevoede, hoewel katholiek gedoopte kinderen. -236November 1840, 1841 en 1842. Intussen ging geen het leven zonder schokken verder, tot dat de maand november weer kwam; weer een lijkstoet uit Aldenghoor vertrokken (13 november 1840 overleed Johanna Engels, oud 46 jaar, kokkin van Aldenghoor); weer die herinnering aan het verscheiden van freule Clementine (de eerste jaargetijde in de Kerk), maar ….. daarnaast: vreugde! Want juist toen ontving de Baronesse het verblijdende nieuws dat haar zwager bezig was met godsdienstige overwegingen en meer christelijk begon te leven. Was dat niet een begin van bekering? Met spanning heeft de Vrouwe van Aldenghoor op nadere berichten over dat proces van ommekeer gewacht; met spanning, want de gezondheidstoestand van haar zwager werd steeds bedenkelijker Zij wachtte en …. bad. Novemner 1841. Opnieuw deed november zijn intrede; het was november 1841 geworden, een maand vol gebeurtenissen met betrekking tot de familie in Den Haag. Achtereenvolgens kwamen op Aldenghoor de berichten dat op 2 november’s avonds Mevrouw’s zwager gebiecht had; dat hij 8 november zijn dwalingen officiëel had herroepen; dat 9 november – en dit was droevig nieuws – diens jongste zoon was overleden (de bijna 14 jarige Ernst de keverberg werd van Den Haag naar Haelen overgebracht en daar op 15 november begraven in het familiegraf van de Keverbergs; de jonge baron was voor zijn dood verzoend met de Kerk, wat ongetwijfeld een verheugend feit is). Op 24 november ontving de vader verder het Heilig Oliesel en de algemene absolutie; tenslotte, op 31 (!) november kwam de tijding dat hij daags te voren
174
godsvruchtig in de Heer was ontslapen. Ook zijn stoffelijk overschot werd naar Haelen overgebracht en 6 december daar aan volgend in de Keverberggraftombe bijgezet; het was namelijk Karel Louis’uitdrukkelijke wens geweest om tenminste ná zijn dood weer met zijn familie van Aldenghoor verzoend en verenigd te zijn. (Overlijdensacten over Ernst en Karel Louis de Keverberg.) Ter verificatie van bovengenoemde bijzonderheden volgen de overlijdensacten van de jongste zoon van Karel Louis de Keverberg en vabn hemzelf; Pastoor Vandijck is weer de gedienstige getuige. Anno miilesimo octingentesimo primo mensis Novembris die nona obiit in Domino Hagae Comitis praenobilis juvenis Baro Ernestus, qui – natus die decima quarta Decembris anni miilesimi octingentesimi vigesimi septimi in Hensington comitatus Ozonise in Anglia catholice baptizatus fuit; filius praenobilis Domini Caroli Ludovici Josephi Baronis de Keverbergh de Kessel, consiliarii Majestatis suae Regiae Nederlandicae, et conjugis suae(!) Mariae Lodge; munitus sacramentis confessionis et extremae unctionis, iuxta hic insertum testimonium: infrascriptus testor Ernestum de keverbergh sacramentaliter confessum, necnon extrema unctione munitum pie in Domino obilisse nona novembris 1841. Datum Hagae Comitis 10 Novembris 1841. (signatum) G. Elzen, Pastor. Corpus nobilis praedicti defundi Hagae Comitis transvectum in Haelen a meinfrascripto die decemia quinta eiusdem mensis anni sepultum est, post peractum funebre officium, in caemetorio Ecclesiae hujus loci, id est; in tumulo praenobilis familiae. Signo et pro extractus attestationis susceptorum sacramentorum ver(it)a(t)i concordantia. H.J.Fr. Vandijck, pastor in Haelen. Vertaling: Op 9 november 1841 is te Den Haag in den Heer overleden de Hoogweledelgeboren jongeling Baron Ernst, die – geboren op 14 december 1827 te Hensington, graafschap Oxford, in Engeland – katholiek gedoopt was; zoon van de Hoogweledelgeboren Heer Karel Louis Willem Joseph Baron de Keverberg de Kessel, de raadsheer van zijn koninklijke Nederlandse Majesteit, en van Maria Lodge zijn echtgenote; hij was gesterkt door de Sacramenten van de Biecht en het Oliesel, volgens de hier ingevoegde getuigenis: Ik ondergetekende verklaar, dat Ernst de keverberg, na sacramenteel gebiecht te hebben en bovendien door het Heili Oliesel gesterkt te zijn, godsvruchtig in den Heer is overleden te Den Haag op 9 november 1841. Gegeven te Den Haag 10 november 1841. (w.g.) G. Elzen, pastoor. Het stoffelijk overschot van voornoemde Weledelgeboren afgestorvene is, na van Den Haag naar Haelen overgebracht te zijn, door mij ondergetekende op de 15de van de zelfde maand en hetzelfde jaar begraven – nadat het Dodenofficie gehouden was – op de begraafplaats van de kerk van deze plaats; dat is: in de grafkelder van de Hoogweledelgeboren familie. Ik teken tevens voor de overeenstemming met de waarheid van het uittreksel van het getuigschrift over het ontvangen van de sacramenten. H.J.Fr. Vandijck, pastoor te Haelen. En wat de vader van deze Ernst betreft, het volgende: -238-
175
Anno millesimo octingentesimo quadragesimo primo mensis Novembris die trigesima obiit in Domino Praenobilis ac generosus Dominus: Dominus Carolus Ludovicus Wilhelmus Josephus Baro de Keverberg d’Aldenghoor et Kessel, filius primogenitus praenobilium Dominorum Baronum d’Aldenghoor, Goor, Kessel et Waerenberg etc. Caroli Emanuelis Casparis Josephi de Keverberg uxorisque ejus Annae Mariae Josephae de Weichs et Roesberg; viduus e primis nuptiis praenobilis Dominae Baronissae de Loë ex Wissen, et maritus Mriae Lodge; qui fuit in vita sus subprefactus Cliviae, praefectus Osnaburgi, postes gubernator Antwerpiae et Gandavi, et ultima consiliarius Majestatis suae Regiae Nederlandicae Hagae Comitis; munitus omnibus morientium sacramentis juzta testimonium authentocum Rdi. Dni. G. Elzen Pastoris Hagae Comitis, cujus copiam hic insero: Infrascriptus testor praelustrissimum Dominum Baronem de Keverberg de Kessel sacramentis extremis munitum pie in Domino obiisse trigesima Novembris Hagae Comitis 2 Decembris 1841. Signatum erat: G. Elzen Pastor. Actatas septuagesimi tertii anni, octavimensie, et decimi sexti diei: cujuscorpus Hagae Comitis in Haelen transvector a me infrascripto die sexta mensis Decembris ejusdem anni, post peractum solemne funebre officium ac missam sepulturae, sepultum est in tumulo dictae praenobilis familiae in cemetrorio juxta Ecclesiam hujus parochiae. Subsigno et pro extractus veritatis attestatione susceptorum sacramentorum Rdi. Dni. G. Elzen, Pastoris Hagae Comitis, et sepulturae. H. J. Fr. Vandijck, pastor in Haelen. Vertaling: Op 30 november 1841 is in den Heer overleden de hoogwelgeboren en hoogweledele heer Heer Karel Louis Willem Joseph Baron de Keverberg van Aldenghoor en Kessel; eerstgeboren zoon van de hoogweledelgeboren Heer en Mevrouw Baron en Barones van Aldenghoor, Goor, Kessel en Waerenberg enz. : Karel Emmanuel Caspar Joseph de Keverberg en dienst echtgenote Anna Maria Joseph(in)a de Weichs de Rösberg; weduwnaar – in zijn eerste huwelijk – van de hoogweledelegboren Vrouwe Baronesse (Sophia Elisabeth Charlotte) de Loë uit Wissen en echtgenoot van Mary Lodge; tijdens zijn leven was hij onderprefect te Kleef, prefect te Osnabrück, later gouverneur van Antwerpen en Gent en tenslotte raadsheer van Zijne Koninklijke Nederlandse majesteit te Den Haag; -239Hij was gesterkt door alle sacramenten der Stervenden, volgens het authentiek getuigschrift van de Eerwaarde Heer G. Elzen, pastoor te Den Haag; een afschrift ervan voeg ik hier in: Ik, ondergetekende, sta borg, dat de hoogweledelgeboren Heer Baron de Keverberg van Kessel, gesterkt door de Laatste Sacramenten godvruchtig in den Heer is overleden op 30 november 1841 te Den Haag. 2 december 1841 (gegeve). Het was ondertekend met: G. Elzen, pastoor. De overledene was 73 jaar, 8 maanden en 16 dagen oud. Zijn stoffelijk overschot, van Den Haag naar Haelen overgebracht, is door mij ondergetekende op 6 december van hetzelfde jaar – na het plechtige Dodenofficie en de begrafenismis – begraven in de grafkelder van genoemde hoogweledelgeboren familie, op het kerkhof, tegen de kerk van deze parochie aan. Ik onderteken tevens in getuigenis van de echtheid van het uittreksel aangaande het ontvangen van de Sacram,enten van de hand van de Eerwaarde Heer G. Elzen, pastoor te Den Haag, alsmede in getuigenis van de begrafenis. H. J. Fr. Vandijck, pastoor te Haelen.
176
Bekering van mevrouw’s familie te Den Haag. Het moet een onbeschrijfelijke vreugde geweest zijn voor Mevrouw de baronesse van Aldenghoor, dat zowel haar jongste neefje als haar zwager, tenslotte verzoend met God, de Kerk en de familie, vredig zijn gestorven. Nog méér vreugde mocht zij smaken in het volgende jaar, in november 1842 (alwéér november!!; die maand is voor deze baronesse een betekenisvolle geworden! November 1839, 1840, 1841 en nu opnieuw november 1842; toevallig, en ….. frappant!). Wat was het geval? Dat ook de echtgenote Mary Lodge en de tweede zoon, de 17 jarige Frederik de Keverberg, het goede voorbeeld van Heer Karel Louis volgden door de wijde poort van de Katholieke Kerk (weer) binnen te gaan. Intens gelukkig spoedde Haelen’s meesteresse zich naar Katwijk, waar de jonge Frederik de Keverberg studeerde op het gymnasium der Jesuieten. In de kapel van dat college was zij getuige van de 1sye Heilige Communie van haar neefje en van het ontvangen van het Heilig Vormsel door diens moeder. In “Studiën” lezen we (jg. 46, blz. 66): Op de 6 de en 7 de november 1842 had in Katwijks kapel een merkwaardige gebeurtenis plaats; de jeugdige Frederik de Keverberg de Kessel uit Maastricht (moet zijn: uit Kessel) deed toen zijn 1ste Heilige Communie. Hoewel Rooms gedoopt, was hij door zijn moeder, een Anglikaanse, volgens de leer harer kerk opgevoed. -240Na echter eerst zelf bekeerd te zijn, was zij met haar schoonzuster van Aldenghoor getuige van het geluk haars zoons, en ontving zij zelve uit handen van Mgr. Bisschop van Curium het Heilig Vormsel. 1)
De laatste 10 jaar. Over de laatste tien jaren van de Douarière-barones van Aldenghoor staat slechts weinig opgetekend. (Goede verhouding met Kesse.l) In het algemeen moeten het gelukkiger jaren zijn geweest met minder verdreit en zorg dan daarvoor. Zeker heeft zij in deze jaren veel plezier gehad van het verblijf van haar schoonzus en kinderen te Kessel) na de dood van de vader waren zij op kasteel Kessel gaan wonen); bezoek van die kant was nu zelfs veelvuldig. Dat haar oudste neef Karel George, zich toen reeds op Aldenghoor vestigde, blijkt niet, wel schijnt deze toekomstige Heer van Haelen het bestuur over de goederen van Aldenghoor en bijbehorende eigendommen reeds op zich te hebben genomen. Wat nog zorg heeft gebaard voor Mevrouw de Keverberg is enerzijds het overlijden van haar huisknecht, Jacobus Timmermans, op 26 oktober 1843; anderzijds vooral het feit, dat haar rechtmatig bezit te Kessel werd betwist. (Bezit te Kessel aan haar betwist 1846 vv.) Uit 1846 liggen twee brieven voor ons, één van 25 juli en de ander van 4 augustus; beide zonder ondertekening, doch duidelijk van de hand van Frederik de Keverberg, destijds nog student in de Rechten aan de Universiteit van Leijden; trouwen op één der brieven staat aan de achterzijde “Fred.” En de schrijver noemt zich “neef van Mevrouw de Douarière de Keverberg van Aldenghoor!” Het gerecht te Roermond wordt in die brieven verzocht een
177
proces aanhangig te maken aangaande twee stukken Maasgrond te Kessel tegen drie inwoners van de gemeente Kessel. De met name genoemde drie “heren” traden nl. sedert begin juni 1846 zeer eigenmachtig op; opgestookt door de burgemeester nàmen zij dat “SEDERT 50 JAAR IN ONGESTOORD BEZIT ZIJNDE EIGENDOM VAN DE FAMILIE DE KEVERBERG” en wel “op de onbewezen grond, dat die twee stukken Maasland gemeentegrond zijn”. 1) Wat dan volgt, behoeft correctie: Frederik’s vader, Charles Louis de Keverberg, had zich ten jare 1838 (moet zijn: 1841) bekeerd bij gelegenheid van de plechtige eerste steenlegging (moet zijn: consecratie) der h. Theresiakerk te ’s Gravenhage, toen de Eerwaarde Heer Van Vree de feestrede hield. Vergelijk: Bongaert’s “Geschiedenis van de Theresiakerk, blz. 130.
-241De hele kwestie lijkt ons té omslachtig en te onbelangrijk om die twee brieven te kopiëren en het proces verder na te gaan. Van belang is echter alleen dit: dat daar “in naam van de bezitster van Aldenghoor” aanspraak wordt gemaakt op dat land te Kessel; het toont opnieuw, dat de goederen van kasteel Kessel inderdaad bij Aldenghoor hebben behoord. Interessant genoeg om op te merken is tenslotte nog, dat op 9 mei 1848 door de Hoogeerwaarde J.A. Paredis het Heilig Vormsel werd toegediend te Haelen, bij welke gelegenheid Mevrouw de Keverberg optrad als meter van de 42 meisjes en Baron Karel George de Keverberg als peter van de 40 jongens. Onus patrini confirmatorum in ae suscepit Praenobilis Dominus Carolus Baro de Keverberg d’Aldenghoor, et onus matrinae confirmatarum praenobilis Domina Douariaria Maria Agnes Engelbertina Baronissa de Keverberg d’Aldenghoor, nata De Kerkerinck – Borg. Opvallend is, dat Karel George hier reeds “VAN ALDENGHOOR” genoemd wordt; wat wel te verstaan moet worden in die zin, dat hij réchtens die titel voerde, hoewel hij pas definitief op Aldenghoor zich vestigde in 1852, het jaar waarin zijn tante overleed. Dood van Maria Agnes Engelbertina de Keverberg 24-9-1852. Met haar overlijdensacte besluiten we het relaas over de edele, grote, sterke vrouw Vrouwe Maria Agnes Engelbertina de Keverberg d’Aldenghoor, geboren baronesse De Kerkerinck – Borg. 24 september 1852 stierf zij, op 61 jarige leeftijd. De overlijdensaangifte ter Gemeentesecretarie geschiedde door de baronnen de Keverberg Karel en Frederik. Haar begrafenis vond plaats op 27 september, waarna Pastoor Vandijck er de volgende acte van opmaakte: Anno millessimo octingentesimo quinquagesimo secundo mensis Septembris die vigesima quarta, circa undecimam ante-meridianam pie in Domino obdormivit Maria Agnes Engelbertina proprietaria Baronissa de Keverberg de Aldenghoor, Goor, Kessel, Waeremberg; nata De Kerkerinck-Borg Monesterii in Westphalia die septima Januarii anno millesimo septingentesimo nonagesimo primo; ante suppressionem canonissa praenobilis conventuae de Hohenholten; quae matrimonio juncta fuit praenobili generosoque Domino Baroni Carolo Frederico Josepho de Keverberg de Aldenghoor etc. viduo perillustris Dominae Baronissae Mariae Alexandrinae Barbarae Heereman de Zuydtwyck; vidus a decima sexta julii anni millesimi octingentesimi treigesimi quinti; -242que – per quotidianam (scilicioet in sanitate constituta) devotamque assistentiam sacrossancto missae sacrificio, frequentem etiam hebdomadalom SS. Sacramentorum 178
susceptionem ac misericordiae corporalis et spiritualis aliarumque virtutum exercitis – omni laude dignissimus solatium, ornamentum et exemplar praenobili familiae suae omnibusque conpemporaneis, praecipue Parochianis hujus loci; tanden tacta febri gastrica juncta periculoso anterioris astmatis malo, ducbus ante obitum diebus extremis S. Matris Ecclesiae sacramentis munita fuit; cujus corpus a me infrascripto, assistentibus vicinis Rdie. Pastoribus et vicariis, die vigesima nona esjusdem mensis ac anni, peractis funebri officio et missae sacrificio, deponium est in tumulo praenobilis familiae in coemeterio hujus Ecclesiae, et die vigesima septima octobris ejusdem anni exequiarum solemnia celebrata sunt. H. J. Fr. Vandijck, pastor in Haelen. Requiescat in pace, Amen. Vertaling: Op 24 september 1852 is, te ongeveer 11 uur ´s morgens, godvruchtig in den Heer ontslapen MARIA AGNES ENGELBERTINA eigenares-barones DE KEVERBERG DE ALDENGHOOR, Goor, Kessel en Waerenberg; als Baronesse DE KERKERINCK-BORG geboren te Munster in Westphalen op 7 januari 1791; kanonikes van het adellijk convent van Hohenholten vóór de opheffing daarvan. Zij was gehuwd geweest met de hoogweledelgeboren en hoogweledele Heer Baron Karel Frederik Joseph de keverberg de Aldenghoor en.z, de weduwnaar van de hoogweledelgeborenVrouwe Baronesse Maria Alexandrina Barbara Heereman de Zuydtwyck; vanaf 16 juli 1835 was zij weduwe. Door haar dagelijkse (als ze tenminste gezond was) en devote aanwezigheid bij het Hoogheilig Misoffer, haar zelfs wekelijks ontvangen van de H. Sacramenten, en door de beoefening van de lichamelijke en geestelijke barmhartigheid en andere deugden, was zij een alle lof overwaardige troost, een sieraad en een voorbeeld voor haar adellijke familie en alle tijdgenoten, vooral voor de Parochianen van dit dorp. Toen zij aangetast werd door een buikkoorts, waar nog de gevaarlijke kwaal van ingekankerde asthma bij kwam, werd zij tenslotte twee dagen voor haar sterven versterkt door de Laatste Sacramenten van Onze Moeder de Heilige Kerk. -243Haar stoffelijk overschot werd door mij ondergetekende, met de assistentie van de Eerwaarde pastoors en kapelaans uit de omgeving, op de 29 ste van de zelfde maand en hetzelfde jaar – na het Dodenofficie en het H. Misoffer – bijgezet in de grafkelder van de hoogwelgeboren familie op de begraafplaats van deze kerk. En op de 27ste oktober van hetzelfde jaar werd de plechtige Uitvaartdienst gehouden. H.J.Fr. Vandijck, pastoor te Haelen. Zij ruste in vrede. Amen. Hiermee zijn we dan gekomen tot de bespreking van Baron Karel George Clemens Joseph de Keverberg van Aldenghoor enz., die als laatste van zijn geslacht op het kasteel van Haelen heeft geresideerd; met wiens dood op 9 januari 1903, het tot op de 14de eeuw teruggaande geslacht van De Keverbergs in mannelijke lijn geheel zou uitsterven. -244-
179
3) KAREL GEORGE CLEMENS JOSEPH baron DE KEVERBERG D’ALDENGHOOR, laatste heer van adellijke bloede op het kasteel van Haelen. (1852 tot 9 januari 1903). Karel George Clemens Joseph de Keverberg: 1835 / 52 – 1903. Inleiding: Inleiding. (Van 1835 erfgenaam; 1852 volop heer van Aldenghoor e.a.) In 1852 had de dood een einde gemaakt aan een 17-jarige Vrouwe- “heer” schappij op Aldenghoor. De aloude burcht kwam toen wederom en ….. voor het laatst onder een residerend heer. Zo had de laatst overleden, kinderloze baron Karel Frederik Joseph de Keverberg, heer op Aldenghoor van 1810 tot 16 juli 1835 het gewild. Inderdaad: pas ná de dood van de Douarière-barones Maria Agnes Engelbertina de Keverberg, geboren De Kerckerinck de Borg trad de erfgenaam in zijn volle rechten; pas op 24 september 1852 werd KAREL GEORGE CLEMENS JOSEPH DE KEVERBERG de Kessel ten volle “heer” van Aldenghoor met alle daaraan verbonden goederen. Uit de linie De Keverberg DE KESSEL. Hierdoor was Aldenghoor dus tóch in de linie De Keverberg DE KESSEL terechtgekomen! In 1810 had Karel Emmanuel II zijn oudste zoon, sedert 1798 heer van Kessel, van opvolging te Haelen uitgesloten als iemand die Aldenghoor onwaardig was; zijn tweede zoon echter had bij gebrek aan andere opvolgers, zich in 1835 gedwongen gezien toch een De Keverberg DE KESSEL als erfgenaam aan te wijzen voor Aldenghoor: de oudste zoon van die 1 ste heer De Keverberg de Kessel; een keuze, welke door verandering van omstandigheden echter gerechtvaardigd was, en ….. een goede zou blijken.
Over het nog levendige herinnering. De laatste baron was meer dan 50 jaar op Aldenghoor. Met de bespreking van deze 50-jarige periode zullen we een tijd bereiken, waarover nog veel persoonlijke herinneringen bestaan onder de oudste mensen van vandaag; zullen we de persoon hebben te belichten van een baron, over wie nog in leven zijnde mensen verhalen vertellen, welke ze putten uit eigen ervaring of die van hun ouders. Tegenstrijdige verhalen Die een onwaar beeld geven! dikwijls! En, omdat de meeste in omloop zijnde vertellingen betrekking hebben op het laatste twintigtal jaren van de baron, komt deze er wel wat “berooid” van af! Het is inderdaad waar, dat baron Karel George de Keverberg in zijn hoge ouderdom tamelijk zonderling is geweest. Daar alléén op te letten, zou echter een geheel verkeerd beeld geven, zowel van de oude heer baron als van deze laatste adellijke telg in zijn geheel. Ja, vooral dit laatste: het beeld van zijn leven, wordt er door verwrongen. -245Een levensbeeld stelt hem pas in het ware licht. Wij hebben persoonlijk met veel mensen uit Haelen en omgeving gesproken, die ofwel nog in dienst zijn geweest bij baron Karel George, ofwel hem meer indirect hebben gekend en gezien hebben. Al hun herinneringen reiken niet ver genoeg terug; beperken zich daarbij nog tot de in het oog lopende dingen. Ze vertellen ons niet over het vele en omvangrijke goed, dat deze baron op minder luidruchtige wijze deed in die periode, laat staan in de tijd daarvoor. Gelukkig ontbreekt het ons niet aan geschreven berichten aangaande zijn gehele leven, die
180
ruim voldoende zijn om de laatste heer van Aldenghoor in een meer waarheidsgetrouw licht te stellen. Dit willen althans trachten te doen. Schema daarvoor. Daarvoor zouden we achtereenvolgens willen gaan vaststellen: over het MILIEU waaruit Baron Karel George voorkomt; over zijn JEUGD- & VORMINGsjaren; over zijn ruim 50 JAAR OP ALDENGHOOR. Aangaande dit laatste verhalen we: zijn persoonlijk optreden naar buiten; - de gebeurtenissen in het kasteel en de toestand daar; - de verbeteringen en/of veranderingen rond Aldenghoor; - tenslotte het voor en tegen uit de laatste twintig jaar. We zullen dan zeker tot de conclusie komen, dat - ondanks de onloochenbare schaduwzijden en zonderlinge eigenaaardigheden – de periode van 1852 tot 1903 in Aldenghoor’s geschiedenis een gedenkwaardige is; en zeker géén onwaardig slot van de tijd van zijn adellijke heren. A) Het MILIEU, waaruit hij voortkomt: Milieu, waaruit hij voortkomt(geboorte en doop) KAREL GEORGE CLEMENS JOSEPH de Keverberg d’Aldenghoor de Kessel werd op 12 augustus 1823 te Brussel geboren en nog dezelfde dag katholiek gedoopt; als wettige zoon van de hoogweledelgeboren Heer Karel Lodewijk (Willem) Joseph Baron de Keverberg, Ridder van de Koninklijke Orde van de Belgische Leeuw en lid van de Raad van State (onder koning Willem I), afkomstig uit Haelen in de provincie Limburg, EN van de hoogweledelgeboren Vrouwe Maria Lodge uit Hillington in Engeland, echtgenoten. -246Als zijn peter trad op de hoogweledelgeboren heer Karel de Selby, gevolmachtigd minister van de Koning van Denemarken in het Belgische Rijk; deze was echter niet persoonlijk bij de doop aanwezig, doch liet zich vertegenwoordigen door de kleine Karel’s oom uit Aldenghoor, Karel Frederik Joseph de Keverberg, de toenmalige heer te Haelen (wiens opvolger hij zou worden). Als meter had hij “de Eerwaarde Vrouwe Clementine Francisca Florentina de Keverberg, abdis van het adellijk stift Bedburg in Kleef; zijn tante dus, wier “klooster” nog datzelfde jaar zou worden opgeheven. Op zij was niet persoonlijk aanwezig, doch liet zich vervangen door de hoogweledelgeboren Vrouwe Melanie D’Ambremce. Voor de juistheid van dit geboorte- en doopbewijs hebben we een dubbele getuigenis; die van de toenmalige pastoor van de O.L.Vrouwe Kerk te Brussel en van de Haelense pastoor J.H. Timmermans; deze laatste, parochieherder alhier van 1877 tot 1885, heeft in 1882 een copie uit Brussel aangevraagd en ingeschreven in het Haelense Doopregister. Doopbewijs. Copia Anno Domini 1823 die 12 Augusti baptizatus est: Carolus Georgius Clemens Josephus, filius legitimus Praen. Domini Caroli Ludovici Josephi Baronis de Keverberg, equitis ordinis regii Leonis Belgici, stus consiliarii, ex Haelen Provinciae Limburgensis, et Praen. Dnae Mariae Lodge ex Hillington in Anglia, conjugum ; natus hodie, quem susceperunt Praen. Dnus Carolus de Selby, minister plenipotens regis Danorum in regno Belgico, per procurationem Praen. Dni Caroli Frederici Josephi de Keverberg ; et Praen. Dna Melania D’Ambremce nomine Rev. Dominae Clementinae Florentinae Franciscae de Keverberg, abbatissa nobilis capituli de Bedburg in Cleves.
181
Quod attestor : P. Lamders, Pastor Eccl. Parochialis B.M.V. Philisterrae Bruxellis. Haelen, 26 Martii 1882. In fidem : J.H. Timmermans, pastor. Doopbewijs wijst op het milieu ! Dit archiefstukje roept ongetwijfeld al dadelijk veel vragen op; te Brussel geboren? Een Engelse moeder? Een Déénse minister als peter? De vader lid van de Raad van State der Nederlanden? ….. hoe is dat allemaal te verklaren? Ja, we staan zelfs verwonderd over het katholiek doopsel!; was de vader dan niet afvallig katholiek, zoals reeds meermalen gezegd? -247Een bevredigend antwoord op deze vragen houdt de uiteenzetting in van het milieu, waarin de kleine Karel werd geboren; daarvoor moeten we wijzen op de maatschappelijke positie waartoe de vader zich had opgwerkt, en bij de ontwikkeling van diens ideeën op godsdienstig gebied. Er bestaat een uitstekende en merkwaardige levensschets over deze vader van Aldenghoor’s laatste baron, waarin beide zijden van de kwestie goed worden belicht. (1) Deze schets zullen we gebruiken naast onze eigen bronnen. Toenmalige maatschappelijke positie van Karel’s vader; ( eigenschappen). Aangaande de maatschappelijke positie van Karel Lodewijk Willem Joseph baron de Keverberg de Kessel lezen we, dat hij zich als jonge man vooral interesseerde voor de filosofie; die studie ontwikkelde zijn verstand in grote mate en leidde tot een verwerven van een diepe en veelzijdige kennis. Daar hij bovendien een grote werklust bezat en sterk verlangde om zich nuttig te maken voor zijn land, werd hij als het ware voorbestemd om zich reeds vroegtijdig te wijden aan de openbare zaak. Ook zijn adellijke afkomst en de steeds toenemende macht en invloed van zijn vader, Karel Emmanuel II Aldenghoor te Haelen hielpen hem omhoog. (Carière vóór 1794.) Zijn politieke carière een aanvang in 1790, toen hij op 22 jarige leeftijd Lid werd van de Ridderschap van het Pruisische deel van het Hertogdom Gelder daartoe behoorde namenlijk de heerlijkheid Kessel, waarvan hij de erfgenaam was (en dat in 1798, na de dood van zijn oudoom Willem Antonius van Merwijck de Kessel, zijn actueel bezit werd). 2) (Id. onder het Franse regiem.) De komst der Fransen heeft Karel Lodewijk een ogenblik geremd; niet lang echter, want hij kon de verleiding niet weerstaan functies aan te nemen van de bezetter. Zo werd hij onder het Franse regiem: Lid van de Algemene Raad van het Departement van de Nedermaas 3); president van het electoraal college van het Kanton Horst en burgemeester ad-interim van de gemeente Haelen/Nunhem; vervolgens van 1805 tot 1811 Onderprefect van het arrondissement van Kleef en tenslotte vanaf maart 1811 tot 1813, prefect van het Hanzedepartement van de Boven-Eems, waarvan Osabrück de hoofdstad was. 1) “Notice Historique” in het bekende “Journal historique et littéraire” van Kersten (Liège, Tom. X, pg. H.) ; dit wordt in de “Nieuwe Koerier” van 2 december 1916 bijna letterlijk weergegeven door de Zeereeerwaarde Heer J.H. de Rijs, toen Rector van de Ursulinnen op Aldenghoor, onder de titel “’n Verdienstelijk Limburgs Staats- en edelman”. 2) voeg toe: tevens werd hij lid vande krijgsraad en marscommissaris van de Pruisische troepen.
182
3) Als zodanig heeft, hoogstwaarschijnlijk, hij geldafersing in het Kanton Maaseyck helpen voorkomen (zie pg. 206).
-248(Franse onderscheidingen.) Zijn werk vond grote waardering bij de Fransen. Dit blijkt niet alleen uit de promoties, maar ook uit de hoge onderscheidingen, die hem van die kant te beurt vielen. Zo vereerde de hertog van Leuchtenburg, Eugène de Beauharnais (de stiefzoon van Napoleon) hem met de Gouden Medaille van Eer (26 juni 1809. 1) Gedenkschrift met betrekking tot opname in het Legioen van Eer 28 juni 1809. 1) Hiervan bestaat nog, ten dele, het feestelijk gedenkschrift met opdracht en (verloren) tekst van P. Conrads en versieringen van J.F. Scheuren. De opdracht, in het Latijn gesteld, geeft telkens het jaartal 1809 in Romeinse cijfers, roodgedrukt. PraenobILI = 52 à KeVerberg = 5 aD HonorIe egIoneM = 1552 aCCepto ….. 28 Junii = 200 + 1809 eCCe sIC DIVes MerItIs = 1809 CrVCIs MICat RaDIIs = 1809 AVrea CrVX radians Vegeto De CorDo BenIgnI non aVro Vera VirtVte RefVLget
= 1809.
Vertaling: Aan de hoogweledelgeboren De Keverberg, in het Legioen van Eer opgenomen op 28 juni. Zie zo schittert hij, rijk aan verdiensten, met de stralen van het Kruis. Het Gouden kruis, dat prijkt op (zijn) leveustig, liefderijk hart, schittert niet van schijngoud (maar) van ware deugd.
(In dienst van Willem I.) Het behoeft ons niet te verwonderen dat deze De Keverberg onder koning Willem I meerdere gewichtige posten mocht beleden. Door zijn bekwaamheid en scherpzinnigheid had hij bewezen een uistekend staatsman te zijn; door zijn meegaan met de Fransen had hij getoond een volgzaam iemand te zijn. Juist zulke mannen kon de autocratische Willem I gebruiken bij de opbouw van zijn nieuw, vergroot Rijk. -249(Functies onder Willem I.) Reeds dadelijk, in 1814, werd baron De Keverberg de Kessel gouverneur van WestVlaanderen met Antwerpen als zetel; in 1817 gouverneur van Oost-Vlaanderen met Gent als residentie; deze laatste functie tot 1819, het jaar waarin de koning hem benoemde tot Lid van de Raad van State, wat hij bleef tot zijn dood in 1841. De koning had een trouw en ijverig dienaar in hem; vooral op gebied van staatkunde, administratie en economie leverde De Keverberg zeer verdienstelijk werk, waarvoor hij de hoge onderscheiding kreeg van Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw. (werken) Het was inderdaad, want de koning en de staat profiteerden van zijn werk, niet het minst van zijn werk als schrijver; baron De Keverberg zelf verwierf er vermaardheid door, want men
183
prees hem in wijde kring om de scherpte van zijn verstand en de omvang van zijn kennis. Zie hier, waarop zijn schrijversroem berustte: Als een degelijk staatkundige openbaarde hij zich in zijn “Réflections sur la loi fondamental, qui se prépare pour le Roiaume des Pais-Bas”. (Beschouwingen over de in voorbereiding zijnde Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden), uitgegeven te Kleef in 1815, een klein boekje van 109 bladzijden. 1) En aan zijn driedelig werk “De l’état du royaume des Pays-Bas” (Over de staat van het Koninkrijk der Nederlanden)!; in 1834 uitgegeven te ’s Gravenhage ls verdediging van het gouvernement van koning Willem I; vooral bedoeld als weerlegging van het geschiedkundige proefschrift “Essai sur la Révolution Belge” (Geschrift over de Belgische Revolutie) van de sterk bevooroordeelde en eenzijdige M. Nothomb. 2) Als bekwaam administrateur en econoom verscheen van zijn hand: een proefschrift over de armoede van Oost-Vlaanderen en een werk over de kolonie Frederiksoord, enz. Als bevoegd, gewaardeerd en dikwijls door de koning gevolgd raadseer stelde hij op: “Project de Rapport de la Commission nommée par le Roi pour l’Amélioration dDu Régime Des Prisons, rédigé par le Baron de Keverberg, l’un des Membres de la dite Commission” (Rapport over de verbetering van het gevangeniswezen) 3) 1) In ons bezit; handtekening van zijn zoon “Frederic baron de Keverberg de Kessel, château de Kessel” 2) De Duitse uitgave “Vom Königreichen der Niederlande, durch den Freiherrn von Keverberg” (Stuttgrat 1836) in ons bezit. Dit bevat de twee eerste delen van de Franse tekst van 1834 in 392 bladzijden; het derde deel met de archiefstukken ontbreekt aan onze collectie. 3) Eveneens in ons bezit.
-250De schrijver merkt zelf op, dat dit met slechts enkele veranderingen door de commissie is aangenomen en, na vertaald te zijn, aan Zijne Majesteit is aangeboden op 29 juni 1821. Het beslaat 210 pagina’s handschrift en is gevolgd door een “Projet d’Arrêté” van 102 Artikels in 39 pin’s handschrift; bovendien nog door “Pièces annexées au Project d’Arrête”, hetgeen behelst: een Staat van de Huizen van Bewaring en Gevangenissen in het Koninkrijk, en een Staat van te verschaffen benodigheden voor de gedetineerden. Benoemd tot lid van de ‘Commision de l‘Indigence”, beschreef hij het ”Rapport sur les Enfants trouvés e abandonnés, rédigé par Mr. Mettelerkamp”(55 pagina’s handschrift, in het Nederlands) en voegde er van zichzelf aan toe: “Une note particulière du Baron de Keverberg” (24 pagina’s handschrift, in Frans). Zijn zienswijze vond ondersteuning in het weer door hemzelf uitgeschreven aanhangels “Trois pièces à l’appui de la note du Baron du Keverberg, relatives au Rapport sur les enfants trouvés et abandonnées”, (dit aanhanels bevat een Tabel van betalingen, het Ontwerpcontract en de inlossing van een kapitaal van ƒ 4.800). Het geheel is gedateerd 26 mei 1825. 1) Als lid van dezelfde commissie schreef hij het “Rapport sur les dépôts de Mendicité, rédigé par le Baron de Keverberg”; het eerste deel van 2 mei 1825 beslaat 140 pagina’s handschrift in het Nederlands, terwijl deel twee, ongedateerd, 207 bladzijden heeft in het Frans. 2) Tenslotte is hem als ld van de Commission des Monts-de-Piété” , waarvan de eigenlijke redactie behoort bij Mr. De Galoste; het beslaat 110 pagina’s handschrift, gevolgd door het ‘Projet d’Arrété, rélatif au Rapport que précède” : 57 Artikels in 25 bladzijden handschrift. 3)
184
(Dus had Aldenghoor’s laatste baron een beroemde vader.) Wie zou hierna nog kunnen twijfelen aan de hoge positie van de vader van Aldenghoor’s laatste baron? In 1823, toen dat kleinebaronnetje Karel George ter wereld kwam, was zijn vader’s faam reeds lang gevestigd; had hij de voor hem hoogste ladder reeds breikt. Het is darom ook niet te verwonderen, dat een buitenlands minister peter was bij de doop van de eerste zoon van ’s konings gunsteling; is het evenmin niets bijzonders, dat die gebeurtenis te Brussel plaats greep, omdat de vader als ’s konings radsheer namelijk moest zijn, waar de regering zetelde (dat was toen om beurten te Den Haag en te Brussel). Maar ….. over de moeder hebben we nog niet gehoord. 1) Dit boek over “Vondelingen …. In ons bezit. 2) Dit boek over “De Bedelaarshuizen” in ons bezit. 3) Dit boek over “De Banken van Lening” in ons bezit.
-251Met andere woorden: met wie was de befaamde baron de Keverberg de Kessel getrouwd? 1 ste huwelijk van Karel’s befaamde vader. In eerste huwelijk met SOPHIE LOUISE CHARLOTTE barones van LOË-WISSEN, kanonikes te Freudenburg; zij was op 26 maart 1786 te Mheer bij Maastricht geboren als dochter van Gerard Antonius Edmund Zweder, graaf van Loë-Imstenraedt, heer van Mheer enz., en van Maria Alexandrina Maximiliana Adolphina, gravin van Merfelt. Een grafelijke dochter voor een baron! Zij waren getrouwd te Weeze in 1811, op 19 december, toen Karel Louis de Keverberg juist prefect geworden was van het Departement van de Boven-Eems. Hij was toen reeds 43 jaar oud; zij pas 25! Uit dit huwelijk zij echter geen kinderen geboren. Op 29 juni 1814 twee-en-eenhalf jaar na hun trouwdag, is de baronesse te Weeze overleden. De moeder van Karel. Als gouverneur van Oost-Vlaanderen (1817 – 1819) trad hij voor de tweede maal in het huwelijk; en wel te Brugge, op 30 maart 1818, met de ….. 23 jarige MARY LODGE. Zij was geboren op 11 april 1794 te Rochedale, graafschp Lancaster, in Engeland; als dochter van John Lodge, Esq., en van Francess Croft. (Over de stand van deze familie weten we verder niets.) Een mondelinge overlevering zeg, dat deze Mary lodge een ….. actrice was!! Waarvan we overigens geen bevestiging hebben kunnen vinden. Hoe dan ook, zij is vijf jaar na haar huwelijk de moeder geworden van Aldenghoor’s laatste adellijke heer: op 12 augustus 1825 schonk zij het levenslicht aan haar 1ste kind: KAREL GEORGE CLEMENS JOSPH. Dit gebeurde, zoals gezegd in Brussel. Karel’s broers en zus. Merkwaardig genoeg zijn Karel’s twee broers en enige zus alle drie in Engeland geboren! FREDERIK HENDRIK KAREL ERNST op 22 juli 1825 te Stonai in het graafschp Oxford; GORGE FRANS ERNST op 14 december 1827 te Hensington; ELFRIDA op 29 december 1832 te Little Hampton; beide laatsteplaatsen ook in Oxford. Wat de redenen van Mary Lodge zjn geweest om telkens naar het vaderland en de familie te gaan, is een puzzel. Ook zij katholiek gedoopt. Evenals Karel te Brussel katholiek gedoopt werd (zie pagina 245/246), zo ook de in Engeland geboren kinderen. Omtrent Frederik’s katholiek doopsel hebben niet minder dan vier personen zich vergewist; zij het pas in ….. 1855! De bewijsstukken liggen in het Haelens Kerarchief, onder deze bewoording: 185
Het volgende uittreksel uit het Doopregister van de kapel van Stouer in het diocees Birmingham he ik van de hoogweledelgeoren baron de Keverberg (dit is Haelen”s laatste adellijke heer) ontvangen. -252Op 22 juli 1825 is geboren en op de 25ste daar aan volgend gedoopt FREDERIK Hendrik Karel Ernst de Keverberg, zoon van Karel Lodewijk Willem Joseph en van Mary Baronesse de Keverberg vroeger Lodge, echtgenoten. Peter was Henricus Croft; meter Albinia d’Aubrismé, in wier plaats (optraden) Johanna Ceimptill en Maria Boatan. (Het dopen is verricht) door mij J.B. Mesmaine, pauselijk missionaris. Ik, H. Birks, apostolisch missionaris in het diocees Birmingham, sta borg dat voornoemd uittreksel in alles met voornoemd Register overeenstemt. Als bewijs daarvan heb ik dit getuigschrift met eigen hand ondertekend. Stouer, 25 oktober 18255; H. Birks, ap.miss. Gezien voor Legalisatie der Handtekening van de Weleerwaarde Heer H. Birks, R.K. Priester te Stouer in het graafschap Oxfordshire, waarvan de echtheid mij voor voldoende bewijs is geleken. Souda, de 5de november 1855.De Consul-Generaal J.W. May. Voor de eensluidendheid van het kopie: L.F.H. Prinsen, pastoor te aelen. (1) Sequens extractum e Registro baptiamali capellae de Stouer in Diocesi Birminghamiensi a praenobili Baron Carolo de Keverberg accepi: Die 22a Julii A.D. 1825 natus et 25a eiusdem mensis et anni baptizatus fuit Fredericus Henricus Carolus Ernestus de Keverberg, filius Caroli Ludovici Gulielmi Josephi, et Mariae Baron(issae) de Keverberg, Germania (sic!) olim Lodge, conjugum. Patrimus fuit Henricus Croft. Matrina Albini d’Aubrismé, vice quorum Joanna Ceimptill, Maria Boatan. A me J.B. Mesmaine, miss. Aps. Ego Henricus Birks, missionaries apostolicus in Diocesi Birminghamiensis, attestor praedictum extractum in omnibus esse conforme cum Rigistro. In cujus fidem huic testimonio mea manu subscripsi: Stouer, die 25a Octobris A,D, 1855. H Bris, miss. Ap. Gezien voor legisatie etc. (als boven; ook in het Register is dit deel in het Nederlands. Als slot:) Pro Copia confirmi: L.F.H. Prinsen, deservitor i Haelen. -253Van de derde zoon, GEORGE Frans Ernst, zegt zij overlijdensbericht uidrukkelijk: “Hij was katholiek gedoopt” (Catholice baptizatus fuit); zie pagina 235 en 236. Van ELFRIDA vonden we geen officiële doopakte, maar haar katholiek doopsel mogen we rederlijke wijze veronderstellen, gezien het geval met haar drie broers. Hun katholiek doopsel een verrassing wegens …..
186
het godsdienstig milieu, waarin Karel geboren werd. Dat dus alle vier kinderen katholiek zijn gedoopt is ongetwijfeld een verrassend, ja haast vreemd feit! Met dit te zeggen hebben wij voor de geest en verwijzen wij naar de godsdienstige zijde van het milieu, waarin Aldenghoor’s laatste baron geboren werd en ….. opgroeide. (Vader: afvallige, zie pagina 182) Met Karel’s vader was het toen zeker het ergst gesteld, wat godsdienstzin betreft. Op 13 maart 1768 geboren op Aldenghoor, was hij daags daarna in de privékapel gedoopt; drie en een half jaar later pas, op 13 augustus 1771, deed hij zijn eerst intrede in Haelen’s parochieker voor het toevoegen van de doopplechtigheden! Zijn ouders, Karel Emmanuel II en Vrouwe Anna Maria de Weichs de Rösberg, geven hem een zeer godsdienstige opvoeding. Als jongeman reeds verloor hij echter zijn geloof, als gevolg van zijnfilosofische studies. Zijn jeugd viel namelijk samen (wij quoteren nu bovengenoemde Levensschets) met de meest gevaarlijke periode van de wijsbegeerte van de 18de eeuw. De omstandigheden brachten Karel Louis in de verderfelijke school van de professoren van de Universiteit van Bonn, en later in die van Kant. Kant kende hij persoonlijk en hij stond zelfs in vertrouwelijk verkeer met hem, evenals met enkele andere bekende filosofen van die tijd. Zo raakte hij verdwaald, ging het licht van de Openbaring voor hem uit, en werd enkel de rede zijn gids. Toch bleef hij te midden van zijn rationalistische dwalingen de godsdienstige overtuigingen van anderen eerbiedigen. Meermalen beloofde hij zelfs aan zijn vrienden, dat hij eerlijk het licht van het geloof zou volgen, als dat voor hem helder en klaar zou schijnen; ….. iets wat hij intussen voor onmogelijk hield. Zijn jaren verliepen grotendeels in de beweging der wereld, temidden van de verleiding van een bedorven tijd en ….. in vergetelheid van zijn godsdienstige plichten. Het noodlottig voorbeeld van een groot aantal personen zonder eigenlijke beginselen stijfde en weerhield hem in zijn ongelovigheid. -254Moeder een Anglikaanse. Was de vader onverschillig geworden voor het katholicisme, Karel’s MOEDER was nìet godsdienstig onverschillig: zij was een Anglikaanse, en een vasthoudende. Zij heeft tenminste doorgedreven dat de kinderen opgevoed werden in de Anglkaanse leer. In dit opzicht moet de veel jongere moeder haar bij 30 jaar oudere echtgenoot de baas geweest zijn! Toch moeten deze ouders de consequenties van het katholiek doen dopen van de kinderen gekend hebben; vandaar lijkt het heel moeilijk hen vrij te pleiten van woordbreuk. Even moeilijk als het is te doorgronden, waarom zij het katholiek doopsel van alle vier kinderen hebben toegelaten. Als het alléén om Karel ging, zou men gaan denken aan kansberekening voor diens “opvolging” op Aldenghoor, waar toen geen andere wettige erfgenamen waren. Nu het alle vier kinderen betreft, is het een raadsel; vooral wanneer we daar die godsdienstge opvoeding in Anglkaanse geest naast zetten. Als conclusie is men geneigd over te hellen tot het idee dat Karel’s ouders toen weinig principieel waren in godsdienstig opzicht. Zo dan waren de verhoudingen, toen Aldenghoor’s laatste heer het levenslicht zag: hij werd geboren uit ouders die maatschappelijk hoog in aanzien waren tot bij de koning toe, maar die in godsdienstig opzicht dat aanzien niet waardig en waard waren. B) JEUGD & VORMINGSJAREN Jeugd van Karel George d’Aldenghoor.
187
Uit de jeugdjaren van Karel George de Keverberg van Aldenghoor weten we feitelijk niets, behalve dan dat zijn opvoeding van godsdienstig oogpunt bezien Anglkaans was. 1) 1)Voeg toe: en dus in sterke afwijking is geweest van de Keverbergtraditie.
Natuurlijkerwijze heeft de vader gezorgd voor degelijk onderwijs; of dat thuis gebeurde in Den Haag (waar de fanilie meestal woonde, vooral sedert 1830), of op en school aldaar, weten we niet. Een feit, dat we al kennen, is dat Karel op 11jarige leeftijd erfgenaam werd van zijn oom te Haelen, Karel Frederik Joseph de Keverberg van Aldenghoor enz. Als we letten op de jeugdige leeftijd van zijn neefje, wordt het nog duidelijker, waarom er toen bepaald werd, dat de tante van de aangewezen “opvolger” in het bezit van Aldenghoor werd gelaten. In 1835 kon Karel dus rustig thuis blijven! -255Vormingsjaren, verdere studies. Na zijn Lager onderwijs moet Karel een soort gymnasiumstudie gevolgd hebben; gezien hij als jongeman verschillende jaren aan de Universiteit van Leuven geweest is, als student in de rechten. Nog vóórdien echter speelden zich in de huidelijke kring te Den Haag gebeurtenissen af, die van verstrekkende betekenis zijn geweest voor de gehele familie De Keverberg. Ook op Karel maakten zij een blijvende indruk; alles speelde zich af van 1840 tot 1842, toen hij tussen de 17 en 19 jaar – dus voor indrukken zeer rijp – was. Bekering van de hele familie; dood van vader en broer 181 tot 1842. Het begon met de verandering van inzichten van de vader ten opzichte van de godsdienst, gevold door diens terugkeer tot de Katholieke Kerk, diens godsvruchtig afsterven, voorafgegaan door Karel’s jongste broertje Ernst, de plechtige begrafenissen van hen te Haelen, en dan – o wonder – de bekering van zijn moeder, de terugkeer tot de katholieke Kerk van Frits, Elfrida en hemzelf. En de Oneindige Goede God, Die neemt en …. geeft in overvloed, bezorgde hen alen ook de vreugde van hun algehele verzoening met Aldenghoor, hun stamslot. En, als ware het een symbool van dubbele hereniging, toen volgde het vertrek uit Den Haag en de vestiging in het goede katholieke land van Limburg, niet ver van Aldenghoor: te Kessel namelijk op het familiekasteel aldaar. Vestiging te Kessel Tenslotte: het feest van de Eerste Heilige Communie en moeder’s ontvangen van het Heilig Vormsel. (Vergelijk pagina 236 tot 240). Is het wonder, dat zoveel grootse voorvallen binnen twee jaar tijd, een levendige indruk hebben nagelaten; op arel vooral wegens diens leeftijd? Een levendige indruk en een ….. blijvende voor hem; daar zorgde de moeder voor, die haar kinderen een voorbeeld werd in de leer en het onderhouden van de plcihten van onze Heilige ""Moeder de Kerk. De stoot tot al deze gelukkige veranderingen was uitgegaan van de bekering van de vader: nagedachtenis aan hem en zijn vroom afsterven bleef, naast Gods genade, voor moeder en kinderen de krachtbron die hen deed volharden en groeien op het goede pad. Daarom alleen reeds mogen wij u aanraden de mooie treffende bekeringsgeschiedenis van baron Karel Louis de Keverberg de Kessel eens na te lezen. Wat Vrouwe Mary Lodge en kinderen als een kostbare schat in hun hart bewaarden, geven wij hier weer; in hoofdzaak volgens de “evenschets” al eerder genoemd. (Zie pagina 247, voetnoot.) -256-
188
De bekeringsgeschiedenis van Karel’s vader. De merkwaardige bekering van deze merkwaardige Limburgse edelman is een proces geweest, dat vooral in zijn laatste levensjaar ( =1840-1841) tot verdere ontwikkeling en rijpheid kwam. Karel Louis de Keverberg, de raadsheer van oning Willem I," …. had, zou men zeggen, steeds een goede en zonnige carrière gehad, maar "met dat alles bracht de Voorzienigheid hem tegenspoed: lange en veelvuldige ziekten, die hem tijd verschaften om veel na te denken, ook over de godsdienst; een tijd, die hij ook in dit opzicht goed benutte. Hij had daarbij steeds veel zorg besteed aan het welzijn der armen, en aan de instellingen van liefdadigheid. " Ook dankte menig talenvolle jongeling aan hem, een groot liefhebber en bevorderaard van kunsten en wetenschappen, zij artistieke opleidig. God wilde blijkbaar zijn goede wil en liefderijkheid rijkelijk belonen. Hij gaf hem op zijn wegen en aan zijn zij de vrienden die hem nu en dan de gedachte aan het andere leven in herinnering brachten; die hem Gods bewonderenswaardige en voorzienige leiding omtrent zijn zieleheil zacht, maar ernstig voorhielden. Baron de Keverberg bleef niet doof en ongevoelig voor hun vertogen. Sinds meer dan een jaar (dat is sedert noember 1840) hield hij zich gestadig bezig met godsdienstige overdenkingen en onderzoekingen; in die mate, dat hij geregeld de eerste uren van de dag aan besteedde. Hij verzuimde ook niet de hulp af te bidden van de Vader van het Licht en van de Waarheid om zijn Plannen nopens hem te kennen. Maar nog steeds was alle duisterheid van zijn geest niet verdreven, en het goddelijk geloof had de weerstand van zijn hart nog niet overwonnen. Evenwel effende zich de weg des Heren en het ogenblik, dat de genade ging zegevieren, naderde. De 13 de oktober 1841 had de plechtige consecratie plaats van de nieuwe kerk van de Heilige Theresia te ’s Gravenhage, bediend door de Paters van de Sociëteit van Jesus.Hoewel lijdende aan een zware ongesteldheid, wilde baron de Keverberg daarbij aanwezig zijn, en hij wilde zich door niets en niemand laten afhouden. Deze plchtigheden troffen hem innig en geweldig; en bij de zegen van de bisschop zag men hem eerbiedig, als door een onweerstaanbare drang bewogen, het heilig kruisteken maken. Van nu af was het de baron een genoegen de bedienaars van de godsdienst te ontmoeten en zich vertrouwelijk met hen te onderhouden. Ht bewonderenswaardige boek van de "Navolging van Christus" werd zijn geliefkoosde en dagelijkse lectuur. Het was tengevolge van één van deze lezingen, en na een nacht doorgebracht te hebben in overpeinzing van het gelezene, dat hij eensklaps de ogen opende voor het Licht. -257Hij ontwaakte als uit een diepe slaap en hij openbaarde terstond zijn vast besluit, voortaan te leven als christen. Zijn ziektetoestand was intussen zeer verergerd. Meneer de Keverberg had van Zijne Excellentie Monseigneur Cappaccini de welwillende toezegging, dat de diensten van zijn heilige bediening elk uur van de dag en de nacht te zijner beschikking waren. De baron ontbood Monseigneur de Nuntius op 2 november des ’s avonds; hij legde een algemene biecht af van de zonden en afdwalingen van zijn leven’s Anderendaags bracht één van de Paters van de Theresiakerk de Heilige Teerspijze en bevond, tot zijn diepe ontroering, hoe De Keverberg was veranderd in een man vol van geloof, hoop en liefde. Op voorstel van Zijn Excellentie Monseigneur Cappaccini haastte zich de gelukkige bekeerling een terugroeping van zijn dwalingen te tekenen, en de verplichting op zich te nemen met Gods hulp naar best vermogen de ergernissen te herstellen, die hij door zijn weinig-katholiek gedrag hd gegeven; tevens om de rest van zijn leven te wijden aan de dienst
189
van God en de heiliging van zijn ziel. Dit stuk dat wij om zijn uitvoerigheid achterwege moeten laten, is een krachtig en welsprekend bewijs van zij oprechte terugkeer naar de “heilzame beginselen van de katholieke godsdienst”, en van de afzwering van de geheel en al “valse en antichristelijke ideeën”, waartoe hij te kwader ure, en zoláng en zovér, was afgedwaald; een bewijs ook van zijn groot berouw, zijn groot vertrouwen en zijn liefdevolle dankbaarheid jegens de goddelijke barmhartigheid en goedheid. Het stuk is getekend te ’s Gravenhage, 8 november 1841. Het was, ter verificatie, mede ondertekend door Frederik, graaf van Loë (broer van zijn eerste vrouw).” Daags daarna, op 9 november, stierf zijn jongste kind, Ernst, bijna 14 jaar oud; echter, tot grote troost van de vader, na ook verzoend te zijn met de H.Kerk en na het ontvangen der H. Sacramenten der Stervenden. Diens begrafenis in het familiegraf van de Keverbergs van Aldenghoor te Haelen kon de steeds verzwakkende baron niet bijwonen. “Eindelijk, de 24 ste van dezelfde maand, ontving Baron de Keverberg met een levendig geloof en met grote godsvrucht het Heilig Oliesel en de generale absolutie. De 30ste november osliep hij, na met vurigheid zijn ziel in handen van de Schepper te hebben aanbevolen, zacht en kalm in de Heer.” -258“De 5de (moet zijn: de 6de) december, werd hij onder grote toeloop van het volk, te Haelen bij Roermond, begraven; op het katholieke kerkhof aldaar, waar alle overleden leden van zijn familie rusten, met wie hij had verlangd verenigd te worden na zijn dood. 1) De 7 de december werd een plechtige uitvaartdienst gehouden in de St. Theresiakerk te ’s Gravenhage, met al de luister, die pasten aan de hoge posten die hij had bekleed, en aan de troostvolle omstandigheden , die zijn christelijke dood hadden vergezeld. Moge dit gelukkig voorbeeld (zo besluit de Schets) niet nutteloos voorbijgaan; dit voorbeeld, dat des te opmerkelijker en schitterender was, wijl De Keverberg wijd en zijd bekend was om de scherpte van zijn kennis, evenzeer als de flinkheid en vastheid van zijn karakter”. Nagedachtenis van de vader van Aldenghoor’s laatste baron. De nagedachtenis aan Karel Louis de Keverberg de Kessel, vroeger zoon van Aldenghoor en vader van Haelen’s laatste kasteelheer, leeft nog voort; enerzijds in zijn Werken (zie pg. 249-250), anderzijds door zijn borstbeeld in de vesibule van het Museum van Schilderijen te Antwerpen (waar hij staat onder de verschillende gouverneurs van de provincie Antwerpen; die functie van gouverneur heeft ook hij immers bekleed, en wel van 1814 tot 1817); tenslotte nog door het bekende gravure-portret van 1840, waarop hij staat afgebeeld als een echt krasse 70jarige grijsaard, wiens trekken en houding zijn adellijke afkomst duidelijk verraden. (Exemplaren hiervan zijn onder andere te zien in het Gemeentehuis van Haelen en Kessel, en op Aldenghoor.) 2)
190
De familie De Keverberg en het prtret van Karel Louis. In hoeverre men de nagedachtenis van Karel Louis de Keverberg heeft gëeerd door zijn voorbeeld te volgen is natuurlijk niet na te gaan. Behalve dan, dat als eersten diens eigen echtgenote en kinderen dat grootse voorbeeld volgden. Wat zullen zij dikwijls in dankbaarheid hebben opgezien naar dat schone portret van de echtgenoot en vader. Wat zullen zij allen zich nog dikwijls verheugd hebben, dat hij zijn portret had laten maken nog zo kort voor zijn vroom afsterven. Familieportretten van 1840. Het is frappant, dat er in 1840 familie portretjes gemaakt zijn van hen allemaal; wij beziten er kopieën van, behalve die van Elfrdida. De originele gravures van Karel’s moeder (toen 46 Jaar) van zijn toen 15 jarige broer Frederik, van de 13 lentes tellende Ernst en van Karel zelf op 17-jarige leeftijd zijn van klein formaat, maar zeer fijn en ik kleur uitgevoerd. 1) Voor Overlijdensacte zie pg. 238-239. 2) Impe de la Société des Beaux Arts; J.A. Kruseman d’Amsterdam pinxt. .; aan de achterzijde worden de meeste door hem beklede functies genoemd.
-259Mary Lodg moet, te oordelen naar dat portret, een vrouw van zeldzame schoonheid en gracie geweest zijn (wel lijkt ze daar nogal jong voor haar toemalige leeftijd! Overigens wel zeer begrijpelijk!). Van Elfrida is ons nooit een portret onder ogen gekomen. 1)
Naar Kessel. In 1842, kort na het overlijden van de baron, is deze familie De Keverberg zich gaan vestigen op het kasteel Kessel; moeder, dochtertje en twee zoons. Verdere studies van Karel en Frederik. Karel en Frederik echter moesten hun studies voortzetten: Frederik ging naar het Instituut te Katwijk, toen juist een Jezuietencollege geworden met een eenvoudig gymnasiaal programma; hij was één van de eerste zes leerlingen. Karel heeft géén succes. Karel ging nog wat verder ploeteren aan de Universiteit van Leuven. Het was inderdaad een geploeter van de oudste zoon van die intelligente oude Heer de Keverberg. De Rechten was een té zware opgaaf voor Karel. Eerlijk gezegd, heeft hij niet veel succes gehad; de professoren tenminste beschouwden de resultaten als niet in aanmerking komend voor het predicaat “succesvol”. Karel zelf heeft altijd gedacht, dat hij wel voldoende geleerd had om advokaat te kunnen spelen; wat hij later dan ook heel veel heeft gedaan door als adviseur op te treden; en dat op die manier ten nutte te maken van zijn studie gaf hem zoveel plezier, dat alleen de gelegenheid daartoe voor hem een voldoende beloning was; zijn advies was ….. gratis! Frederik wel! Toch zal deze erfgenaam van het rijke Aldenghoor zijn broer Frederik wel eens benijd hebben. Frederik namelijk doorliep én Katwijk én de universiteit van Leiden, waar hij ook Rechten studeerde, met groot succes. Al op 22-jarige leeftijd, op 9 juni 1848, behaalde hij zijn Doctorsbull. Na die promotie vestigde hij zich, voorgoed, te Kessel. 1848 – 1852 allemaal in Kessel. 191
Karel was intussen ook al lang weernn terug op het familiekasteel, zodat moeder met kinderen weer allemaal bijeen waren; dat bleef zo van 1848 tot 1852. Ideaal, zou men misschien denken. Mis! Het boterde zo af en toe niet al te goed tussen Frederik en de anderen. Soms onderlinge ruzie! Het werd zo af en toe ruzie, vooral tussen Karel en Frederik. Van Karels kant wellicht ook wel was naijver op de succesvolle, en daardoor wat arrogante, jongere broer; mar de eigenlijke reden lag toch anders: verschil van inzicht, en godsdienstig en politiek; verschil van karakter ook. 1) De originelen zijn in het bezit van de Heer Jean Breukers, directeur van de Eiermijn te Roermond; hij gaf ons welwillend permissie voor het doen maken van kopies.
-260Verschil van politiek inzicht. De doctor had in Leiden veel sympathie opgedaan voor het liberalisme; en hij streed ervoor, vooral in dat beroemde jaar 1848, zoals onder andere zijn 30 juridische theses uitwijzen. 1) Hij, de adellijke telg, sprak zich openlijk uit voor het directe kiesrecht, ja, ten gunste van de gehele Grondwetswijziging van 1848; in één woord: democratisering en vrijheid op alle gebied was zijn ideaal. Daartegenover stond het conservatisme van Karel, dat hij bleef aanhangen. De moeder steunde Karel, de dochter stond achter moeder. Neen, de meerderheid op kasteel Kessel was tegen de vrijzinnige ideeën van die tijd. Maar Frederik was nog niet democratisch genoeg, of juist tevel democraat!, om zich bij het meerderheidbesluit ten kastele neer te leggen! Vandaar de wrijving; toch, het staat vast, die jaren was er besslist geen kwestie van ernstige ruzie (dat was helaas, gereserveerd voor latere tijd). 1852: Karel met moeder en zus naar Aldenghoor. Van de andere kant vonden Karel’s moeder en zus het toch ook weer verkieselijker en prettiger om in 1852 niet op kasteel Kessel te blijven wonen samen met Frederik; zij gingen met Karel mee naar ….. Aldenghoor. Ja, 1852 bracht de grote verandering voor Karel. 24 september 1852 immers stierf zijn Tante op kasteel Aldenghoor: Vrouwe Maria Agnes Engelbertina, douarière-barones de Keverberg, geboren baronesse De Kerckerinck-Borg. Hij zou volgens de wil van Baron Frederik Karel Joseph haar plaats innemen op het kasteel van Haelen; zijn volledige rechten gingen u in. Voortaan was zijn naam: Karel George Clemens Joseph de keverberg d’Aldenghoor de Kessel. Karel George Heer op Aldenghoor. Baron Karel George was toen 29 jaar, uitgegroeid tot een man; tot een man met een degelijk gevormd karakter. Zelf was hij zich bewust, dat zijn vormingsjaren voorbij waren en hem nu een levenstaak wachtte. Met moed en energie ging hij er zich op toe leggen. 1) Een gedrukt exemplaar ervan in het Latijn is in ons bezit.
192
-261C) HEER OP ADENGHOOR (1852 tot 9 januari 1903) 50 JAAR HEER OP ALDENGHOOR Karakter in 1852 en volgende jaren Karel george Clemens Joseph Baron de Keverberg d’Aldenghoor de Kessel: Haelen’s nieuwste – en laatste - kasteelheer! Tot wat voor een man was hij uitgegroeid; wat sedert Aldenghoor zijn vaste “residentie” werd? Als antwoord hierop zouden we een vergelijking willen maken tussen de ons reeds bekende vader en Karel zelf. Welnu: Beide mannen toonden flinkheid en vastheid van karakter, die hen deed leven volgens hun eerlijke overtuiging. De laatste baron, als jongeman tot de Kerk teruggekeerd, bleef dan ook zijn leven lang trouw aan zijn plichten; toonde bovendien hart te hebben voor de katholieke zaak door veelvuldige diensten en hulpverlening. Evenals zijn vader had ook deze De Keverberg de wil om nuttig te zijn voor anderen; ja, dat schijnt hij als zijn levenstaak te hebben gezien en dat heeft hij dan ook verwezenlijkt enerzijds door veelvuldig dienstbetoon, anderzijds door grote liefdadigheid. Zo zal Karel George (we hoorden het al) als oudstudent in de Rechten jarenlang gratis advies geven te Haelen en Roermond aan degenen, die in tijdelijke aangelegenheden een pleitbezorger nodig hadden; trad hij op als beschermheer van kinderen, schuttersgilde enz.; bracht hij vele verbeteringen aan op zijn goederen ter wille van de pachters; plaatste hij de voortbrengselen van zijn prachtige kwekerij ter beschikking van anderen. Voor zijn vader deed hij niet in edelmoedigheid onder: zo was hij buitengewoon liefdadig tegenover de kerk, de parochianen van Haelen, de armen en zieken vooral (kapitalen heeft hij daaraan gespendeerd); goed was hij voor zijn huispersoneel en pachtboeren. Met zijn vader had hij ook gemeen man van activiteit te zijn, steeds er op uit de hem ter beschikking staande middelen van geest en goed veelvoudige vruchten te doen afwerpen. Zo is het zijn verdienste de stimulans te zijn geweest van de grootse ondernemingen rond Aldenghoor, van bekwaam bestuur van zijn uitgebreide bezittingen. Toch was Karel George hierin merkbaar verschillend van zijn persoonlijk-bekwame vader; hij had diens scherpzinnige, diepe en veelzijdige geest niet. Het persoonlijk werk van Aldenghoor’s laatste heer kan daarom bij lange niet vergeleken worden bij de uitslag van het grootse, dat de dienaar van Willem I tot stand bracht. Temeer, omdat Karel George vele jaren niet over al zijn verstandelijke vermogens beschikken kon; wat beovendien door nog anderen uitgebuit werd soms. Zodoende zijn er inderdaad, grotendeels buiten zijn schuld, mistoestanden binnengeslopen, bleven er dinge bestaan, die te wensen overlieten. Het zou echter onrechtvaardig zijn teveel te benadrukken, wat hij niet helpen kon of toeliet, onder de verkeerde invloed van anderen. -262Natuurlijk had deze heer ook zijn persoonlijke tekortkomingen – een aurool krijgt hij niet, heus niet – maar overigens mogen wij hem gerust bestempelen als een nobel, ridderlijk figuur. Het verhaal van zijn doen en laten moge het bevestigen. D) HET PERSOONLIJK OPTREDEN VAN KAREL GEORGE NAAR BUITEN Aangifte van Tante’s overlijden en ….. betaling bij de pastoor. 1852. Zijn eerste daad als nieuwe baron van Aldenghoor was, hoe kan het anders, een gang naar het Gemeentehuis: samen met zijn broer Frederik ging hij officieel aangifte doen van het
193
overlijden van zijn Tante. En in dezelfde gang zal hij de begrafenis geregeld hebben, waarvoor hij enkele dagen later ….. de rekening moest betalen; wat overigens nogal meeviel! Het Kerkregister zegt: 1852: ontvangen wegens de begrafenis van de weledele vrouwe Mevrouw de Keverberg de Kerckerinck-Borg ƒ 4,41. In 1853 trad hij in correspondentie met Zijne Excellentie Monseigneur J.A. Paredis, vroeger deken van Roermond, toen 1 ste bisschop van dit diocees sedert en door het Herstel van de Hiërarchie in Nederland. Op 24 okotber verkreeg de baron diens welwillende permissie tot instandhouding van de privékapel: het privilege tot het doen lezen van één H. Mis per dag werd namelijk verlengd voor twee jaar. Op aandringen van pastoor princen echter vroeg en verkreeg Karel George op 11 oktober 1855 dezelfde volmcht voor drie jaar; en deze driejarige periode bleef gehandhaafd tot de afbraak van de kapel in 1872 (zie pg. 233). Peter van gevormden: 1854. In nog persoonlijker contact met de bisschop kwam de baron, en ook zijn moeder en zus, op 10 mei 1854. Toen “diende Z.H.Exc.Mgr. Paredis namelijk het H. Vormsel toe aan 102 kinderen uit Haelen, 30 uit Nunhem, 7 uit Buggenum en 208 uit Neer. Peter van al die jongens was Baron arel de Keverberg; meter van de meisjes van Haelen, Nunhem en Buggenum was freule Elfrida, terwijl de moeder als zodanig optrad voor de meisjes van Neer. Onus Patrini omnium istorum confirmandorum in se suscepit Praenobilis Dominus Carolus Baro de Keverberg d’Aldenghoor; et onus matrinae confirmandarum Parochiarum de haelen, Nunhem et Buggenun praedicti Dni baronis soror Domicella (= Elfrida); praedicti Donini Baronis Mater ( = Mary Lodge). 1) -263Dit is de tweede keer dat Karel George peter was bij het toedienen van het H. Vormsel; de eerste maal namelijk op 9 mei 1848 (zie pg. 241). Bij andere gelegenheden zoals in 1860, 1865 en 1870, vermeldt het “Register van gevormden” hem niet meer. Verfraaing van Aldenghoor’s omgeving. In 1854 begon de Baron ook met zijn uitvoering van de plannen tot verfraaiïng en verbetering rond het kasteel. Buitenvijver Zo is er in dat jaar de buitenvijver tot zijn tegenwoordige staat vergroot. Er was slechts een heel klei rond eilandje, hetwelk toen meteen is veranderd. De broer van Baron Karel, Frederik van Kessel, had het toezicht en leidde de werkzaamheden. De benodigde grond werd gehaad van het veld tegenover de vijver; de “hap” toen gemaakt, tekent zich nog duidelijk af. Kwekerij ± 1860. Een prachtige boomkwekerij werd in die jaren aangelegd, daar waarnu de grootste appelboomgaard is. Allerhande soorten sierheesters en sierhouten vonden er een plaats. Levering aan het Munsterplein van Roermond: 1866. Daarbij heeft Roermond, bij de aanleg van het Munsterplei in 1866, de beplanting ten geschenke gekregen van de baron. A.F.van Beurden tekent dit aldus aan in zijn verhandeling over “Roermonds Verleden”: “Den 21 sten April 1866 gewerd het gemeentebestuur een aangename verrassing van de hooggeboren familie van baron de Keverberg d’Aldenghoor te
194
Haelen. Deze gaf ene verzameling van 200 keurige gewassen ten geschenke tot versiering van het Munsterplein, dat volgens het plan van Dr. J. Rosen, leraar, werd aangelegd. 2) Bovendien iet de baron tegen de westzijde van het kasteel een broeikas bouwen; deftig “serre” genoemd! Daarin werden tal van zeldzame planten en veel bloemen gekweekt; onder andere volop gebruikt voor de versiering van de slotkapel. (Na 1900, gedurende het verblijf van de Zusters Ursulienen op Aldenghoor, is dit onding afgebroken. Het bedierf de aanblik op het kasteel van de tuinzijde geheel en al, zoals de oude foto’s duidelijk aantonen. Ook nu nog is aan de achtermuur heel goed zichtbaar, waar de “serre” gestaan heeft.) Maar de Baron was er toen trots op! 1) Registrum Confrmatorum I; 1848 – 1878. 2) “Limburgs Jaarboek”, 22 j. (1916), 3de afl., pg. 142.
-264De tuin, vroeger een model van sierlijkheid met loverlaantjes, warme en koude assen enz., werd onder deze heer wel wat verwaarloosd. De goede man schijnt meer gevoeld te hebben voor “zeldzaamheden” dan voor het gewone. (Thans bijna uitsluitend moestuin.) “Loverslane” verlengd: 1879. De “overdekte” lange laan, welke tegenwordig van het ene uiteinde der tuin naar het andere loopt, heeft die volle lengte pas gekregen in de winter van 1879 – 1880. Toen heeft men die laan met de helft verlengd; de steunbomen haalde men uit het Ghorer Bos en uit een heg tegenover de Elzenhof. Ook nu is het een grote aantrekkelijkheid om daar te wandelen tussen die knoestige, knobbelige, schijnbaar weggekankerde, maar toch nog zo levenskrachtige stammen; indertijd door ijzeren stangen gewongen “rond” te groeien vormen ze als het ware een dak boven het hoofd van de wandelaar. Vooral als de bladeren er aan zijn, is het een fantastisch geheel; een altijd heerlijk koele plek bij zelfs het warmste weer. (Naar aanleiding van het daar aantreffen van een vrijend paartje, heeft een Mill-Hiller deze loverlaan omgedoopt in “lovers-lane”; en die naamsverandering is warempel blijven bestaan!). De ijzeren bruggen: 1897. In diezelfde winter werden er nieuwe, ijzeren bruggen over de beek gelegd. De baron liet de ijzeren bruggen en barrièrs in 1879 maken op een fabriek te Luik. Op 1 november arriveerde het hele geval aan het station te Haelen. Petrus Schreurs vertelt, hoe hij zelf heeft helpen lossen en voor de baron ƒ 68,50 aan vrachtgeld heeft betaald. Kort daarna, zegt hij, zijn de bruggen over de beek gelegd. Die bij de molen noemde de baron de “Kastanjebrug” en de ander, hoger op gelegen, de “Passiebrug”. (Deze laatste is in 1942 afgebroken, omdat hij – in verband met demping van dat gedeelte vn de beek, dat bij normalisatie slechts een zijarm geworden was – zijn nut had verloren. Op de plaats, waar de vroegere Passiebrug lag, is thans het oplopend pad naar “de Calvarieberg”, aangelegd in de winter van 1947 – 1948.) IJzeren tuinhekken: uit 1880 vv. De ijzeren tuinhekken, drie in getaal, dateren uit de jaren 1880 – 1882. Het metselwerk, nodig voor de plaatsing ervan, werd verricht door de meestermetselaar Petrus Stoks, die toen wel ruim 50 jaar in dienstvan de familie De Keverberg was. De oude baas heeft er toen veel tijd en energie aan besteed; wat nu nog alleen af te leiden is uit die ene poort, welke nog door hem
195
ontworpen en vervaardigde torentjes heeft, variëteit van vorm, de ingemetselde wapensteentjes enz. geeft het geheel een soort artistieke aanblik. -265Ja, die Petrus voelde goed aan, wat bij een kasteel hoort! Alle drie poorten waren in die trant, maar twee hebben in onze “prozaïsche, moderne” tijd bij de jongste restauraties veel aan schoonheid ingeboet. Algeheel herstel van de molen in 1888. Een algehele vernieuwwing van de molen, die bij het kasteel ligt, werd door de baron voorgeschreven in 1888’; de toen ingemetselde gedenksteen bewijst het nog. Toenmaals had deze molen een reusachtige bemaling: alle pachtboeren van de baron en de meeste boeren van Haelen, Buggenum en Horn gigen er toen heen, zodat de wekelijkse bemaling het bijna ongelofelijke getal van 10.000 kilo bedroeg.
Afbraak van de kapel 1872. Deze bouwende en vernieuwde Karel George heeft echter ook aan ….. afbraak gedaan. De slotkapel, in 1838 gebouwd, werd in 1872 onder de mokershamer gebracht; na slechts 33 jarige dienst dus. Het altaar met zijn vele relequieën werd op de bidkamer geplaatst; de kruisweg in de vestibule (!) gehangen en later ten geschenke gegeven aan de Zusters in Neer. De fundamenten heeft men ten dele in de grond laten zitten: “met het aanleggen va een afvoer achter het kasteel, in de winter van 1945 – 1946, ben ik ongeveer in het midden tussen gracht en kasteel op een nogal zware fundering terecht gekomen, die dezelfde richting had als het kasteel; ze zal plusminus 75 cm dik zijn en zit met de bovenkant niet zover onder de grond”, aldus naar de aantekeningen van Broeder Raphaël, (die in januari 1950 naar Afrika vertrok na een 17-jarige trouwe en ijverige dienst op Aldenghoor). De achtermuur van het gebouw laat duidelijk zien, waar de slotkapel gestaan heeft. Het is onbegrijpelijk, waarom er zo spoedig tot afbraak overgegaan moest worden; de baron zal wel gezonde redenen hebben gehad, maar ons is nooit een redelijke verklaring ter ore gekomen. Dit zijn wel de voornaamste veranderingen, door baron Karel George aangebracht. Petrus Schreurs had het meeste ervan als persoonlijke herinneringen opgeschreven en zo doorgegeven. -266Voortzetting van familietradities. Handhaving van prijzenswaardige familietradities behoort ook tot de daden van de laatste baron de Keverberg. Godslampolie. Zo bijvoorbeeld levert het Kerkenrekeningen Register overtuigende bewijzen omtrent zijn instandhouden van de jaarlijkse levering van de olie voor de Godslamp van Haelens Kerk. Uit de jaren 1873, 1874 en 1875 staat het opnieuw nadrukkelijk vermeld; tevens met notering van het verschuldigde bedrag in geld, als men niet in natura gaf. Een vernieuwde bekrachtiging van deze toen reeds 120 jaar bestaande costume gaf de baron zelf op 5 februari 1881. We lezen in het voornoemde register:
196
Register: Titels van Eigendommen en schuldbekentenissen; folio 171. Blijkens uiterste wilsbeschikking van Rudolf Caspar Bonifatius Godard Baron van Keverberg tot Aldenghoor, dato zevende Juni 1700 één en zestig, is onder andere gelegeteerd aan de Roomsch Katholieke Parochialen Kerk van Haelen eene levering van vier-en-twintig kannen olie voor het tabernakel om te branden des daags en des nachts. Deze levering geschiedt niet in eens, maar bij gedeeltes. Deze levering moet geheel plaats hebben gehad elk jaar vóór den zestienden Augustus, omdat de uiterste wilsbeschikker op dien dag op het kasteel Aldenghoor gemeente Haelen overleden is. De ondergeteekende Karel Georges Clemens Joseph, baron de Keverberg d’Aldenghoor verklaart, dat de levering van voorschreven oliën heeft plaats gehad door tussenkomst van de respectieve molenaars van den Vogelmolen, die daartoe verplicht zijn geworden krachtens hunne huurcontracten. Dat derhalve deze leveringen hebben plaats gehad tot voldoening van bovengemelde last, en derhalve deze dient tot vernieuwing van titel overeenkomstig de huurcontracten van bovengemeld Vogelmolen. De doorhaling van het woord Haelen, hierboven in dit geschri ft, goedgekeurd. Kasteeel Aldenghoor, gemeente Haelen, den 5 Februari 1881. Le B(ar)on De Keverberg d’Aldengoor. -267Geeft aan de St. Agathagilde ….. Traditioneel in de Keverbergfamilie was ook de zorg en het beschermheerschap over Haelens schuttersgilde “St. Agatha”. Deze Broederschap onder bescherming van St. Agatha en St. Lambertus was opgericht in het jaar 1700; op 9 mei van dat jaar had baron Karel Emmanuel I (niet Rudolph Caspar: 1732 – 1761) aan de gilde het eerste reglement gegeven, en wel in zijn kwaliteit van Beschermheer. Dit beschermheerschap is altijd in de familie De Keverberg gebleven. Tot hun voornaamste rechten behoorden de vaststelling en, zo nodig, vernieuwing van het Reglement; bovendien recht van uitspraak en beslissing bij meningsverschillen of geschillen onder de leden. In de loop der jaren is het doel van de schuttersgilde veranderd, doch de rechten van de beschermheer bleven dezelfde. Oorspronkelijk bedoelde deze gilde “het Allerheiligste Sacrament te beschermen, de orde gedurende de goddelijke diensten te handhaven tegen rustverstoorders en – door de wettige overheid daartoe opgeroepen – tot bescherming van Kerk en Vaderland”. Artikele 2 van het Reglement; ten tijde van Baron Karel George echter streefde de gilde na: “Het bevorderen der vriendschap onder de leden; het erlangen van vaardigheid in het schieten met de buks, en tevens het H. Sacrament op de jaarlijkse grote processie als erewacht te vergezellen”. De laatste formulering vinden we in het Reglement van 28 juni 1884, door de laatste baron op verzoek vastgesteld. Een nieuw reglement: 28 juni 1884. Overwegende het door de Officieren der Broederschap aan mij gedane verzoek tot vaststelling van een nieuw reglement, Overwegende dat voor den eerste keer een reglement aan de broederschap is gegeven door wijlen den heer Rudolph Caspar (moet zijn: Karel Emmanuel I) Baron de Keverberg, vader van mijn (over) grootvader d.d. 9 Mei 1770; dat na zijne dood het reglement is vernieuwd geworden door wijlen den Heer Karel (II) Baron de Keverberg, mijn grootvader, d.d. 24 Mei 1779 en later door wijlen den Heer Karel Frederik Joseph Baron de keverberg d; Aldenghoor, mijn oom, d.d. 12 Mei 1822;
197
dat het blijkt, dat de Broederschap altijd aan de leden van de familie de Keverberg, wonende op het kasteel Aldenghoor te Haelen, het recht heeft toegekend van de broederschap te regeren -268regeren en in geval van verschil tussen de Broeders te beslissen; dat ook door mij dit reglement vernieuwd is en bekrachtigd geworden den 5 Mei 1850 ….. ZO IS HET, dat ik ondergeteekende Karel George Clemens Joseph Baron de Keverberg d’Aldenghoor, Beschermheer der Broederschap wonende te Haelen, na den raad der leden van het bestuur der Broederschap te hebben ingewonnen, heb goedgevonden het reglement nogmaals te vernieuwen en vast te stellen, als volgt: (Dan komen 18 Artikelen over: Patronen, de doelstelling, de vereisten voor het lidmaatschap, het Bestuur, het jaarlijkse openbare schieten, de jaarvergaderingen, de geldelijke bijdragen, de benoeming van de korporaals, het verplichte bijwonen van de H. Mis, het tenue, de bestraffing van overtredingen, de boeten, het beheer van de financiën, het deelnemen aan concours, de schadevergoeding, enz. …..) Aldus gedaan en vastgesteld te Haelen ten huize Aldenghoor op heden den 28 Juni 1800 vieren-tachtig. Het bestuur der broederschap, De Beschermheer (w.g.) H. Waijen, Majoor. J. Peeters, Kapitein. (achterzijde) Baron C.J. Karel De Keverberg Aldenghoor, Haelen bij Roermond. 1) 1) Op voordracht van de Minister van Justitie, Zijne Exc. E.E. van Raalte, van de 30ste december 1905 heeft Hare Majesteit Koningin Wilhelmina de Vereniging en de Statuten opnieuw goedgekeurd en erkend op 4 januari 1906. En dezelfde minister opdracht gegeven tot uitvoering van dat besluit. (Staatsstuk van 4 januari 1906 No. 18, Uittreksel) en (Staatscourant van 1 februari 1906, bijvoegsel V 54.). De Koninklijke goedkeuring is in 1936 verlopen; werd na de laatste oorlog(W.O.II) opnieuw aangevraagd.
198