Akademie Nieuws december 2005
door Ileen Montijn
Bezoek aan het NIAS in Wassenaar
Schaamteloos elitair – zoals het hoort In een royale villa met wat bijgebouwen aan de bosrijke rand van Wassenaar, niet ver van de zee, is het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences gevestigd. Een oord waar gerenommeerde onderzoekers een jaar de tijd krijgen om zich ongestoord aan de wetenschap te wijden, een boek te schrijven, elkaar te inspireren. Het oudste voorbeeld van zo’n oase waar beoefenaren van de wetenschap van dromen, is het uit 1930 stammende Institute for Advanced Study in Princeton in de Verenigde Staten. Het NIAS werd opgericht in 1970, en in 1988 ondergebracht bij de KNAW. Momenteel is het onderzoek er dankzij fellow Sophie de Schaepdrijver in meer dan een opzicht elitair, en van de rector mag dat zo blijven. ‘Het is ook angstaanjagend, iets te moeten kiezen om te doen in het leven. In de negentiende eeuw waren heel veel mensen blij dat zij dat niet hoefden, maar konden rentenieren, desnoods van een klein kapitaaltje. Zij moesten dan voorzichtig leven, maar konden dat doen in veiligheid, en tevens respectabiliteit.’ Historica Sophie de Schaepdrijver vertelt over haar onderzoek naar rentenierdom in Europa. De werktitel is The little pedestal, (‘het kleine opstapje of fundament’), ontleend aan George Gissings beroemde roman uit 1891, New Grub Street. Die gaat over een literator die zich een ongeluk schrijft om geld te verdienen voor een leven op stand met zijn ambitieuze vrouw. Had hij maar, verzucht de man, the little pedestal of a decent independence om te kunnen uitstijgen boven de platte strijd om het bestaan. De Schaepdrijver, geboren in Kortrijk en gepromoveerd bij de Amsterdamse socioloog (en oud-NIAS-fellow) J. Goudsblom, heeft een baan aan de universiteit van Pennsylvania in de VS. Van 1 september 2005 tot 1 juli 2006 heeft zij de tijd gekregen om aan haar onderzoek te besteden: een jaar dat zij doorbrengt in Wassenaar, als fellow van het NIAS. Voor de vijfendertigste keer arriveerden hier afgelopen september rond veertig wetenschappers uit binnen- en buitenland, in een lommerrijke omgeving met alle academische faciliteiten onder handbereik.
Rentenieren doen zij bepaald niet, deze personen wier uitverkiezing door het NIAS er op wijst dat zij behoren tot de internationale crème van de sociale en geesteswetenschappen. Als zij het moeilijk vinden om te kiezen, is het omdat zij wel zo véél zouden willen doen. Zo draagt Sophie de Schaepdrijver ook nog een ongeschreven boek met zich mee over de bezettingservaring in België, van 1914 en 1918, in het verlengde van haar succesvolle boek
Sophie de Schaepdrijver (foto Hans van den Bogaard)
De Groote Oorlog. Het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog (eerste druk 1997). ‘De ervaring van in een bezet land te leven, die Nederland in ’40-’45 zo getekend heeft, is voor België in de Eerste Wereldoorlog vrijwel onbelicht gebleven. Ik loop al een tijd rond met dit boek, dat ik in het Engels zou willen schrijven; ik hoop er volgend jaar aan toe te komen.’
Societyfiguur Eerst zijn nu de renteniers aan de beurt, een welhaast vergeten groep mensen die, even sterk als de ondernemers en de proletariërs, het sociale en culturele klimaat van negentiende-eeuws Europa bepaalden. Haar oogmerk is een vergelijkende studie over vier landen – Frankrijk, Engeland, België en Nederland, tussen 1800 en 1930. ‘Het ultieme voorbeeld is de Franse rentier. In 1900 waren het er een half miljoen, allemaal mensen die leefden in de aurea mediocritas, de gulden middenmaat, zoals Horatius het noemde. Pas heel geleidelijk begon omstreeks deze tijd de wereld te verwachten dat ook een heer iets zou doen, zich nuttig zou maken.’ ‘Toen ging men het rentenierschap een beetje meewarig bekijken. Kort na 1900 stuurde André Gide, die bij de Nouvelle Revue Française werkte, aan een zekere Marcel Proust zijn manuscript terug, ongelezen! omdat hij zeker wist dat zo’n societyfiguur met eigen geld niet serieus kon worden genomen als literator. Iets waarvoor hij zich trouwens naderhand wel heeft geëxcuseerd.’ Literatuur is een belangrijke historische bron voor De Schaepdrijver – en voor haar persoonlijk veel meer dan dat, zo blijkt als zij erover vertelt. ‘Ik gun mijzelf ook die negentiende-eeuwse romans, al was het maar omdat mijn allereerste historische onderzoek (naar de migratie naar Brussel omstreeks 1850, IM) zo zwaar kwantitatief was. De Comédie Humaine zit vol met het rentenierschap, terwijl Balzac zelf één en al ambitie was, en schreef om den brode. Nee, ik vlieg die boeken niet alleen door op zoek naar feitjes of types; men moet de context voelen. Veel historici lezen geen romans, zij geloven niet in fictie, alsof je alles letterlijk zou moeten nemen. Maar de literatuur geeft je sterke beelden, waardoor je het leven in een periode beter begrijpt.’ Haar studeerkamer op het NIAS kijkt uit op het groen. Een erker van de bibliotheek is nog net te zien uit het raam, en biedt aldus uitzicht op enig menselijk leven. Bureau, computer, twee stoelen, divan en honderden
boeken vullen het vertrekje. De Schaepdrijver werkt hier overdag. Anders dan veel andere fellows logeert zij niet in een van de gastenkamers, maar woont zij met man en kinderen in een NIAS-huis in het dorp Wassenaar. De Schaepdrijver hoort bij een nieuwe generatie fellows, die tegelijk met hun partner hier vertoeven, en met dezelfde status. Haar man Ronnie Hsia – zij noemt hem in het voorwoord van haar beide boeken een ‘groot historicus’ – is Amerikaan, geboren in Hong Kong en hoogleraar aan Pennsylvania State University. Hij doet onderzoek naar de Europese missie in China van de zestiende tot de achttiende eeuw.
Een zekere hevigheid Hun twee kinderen, Mathilde en Eduard, gaan naar de lagere school in Wassenaar. Dat betekent dat zij als ouders, hoe academisch bevoorrecht ook, worstelen met dezelfde kinderopvangproblemen als alle werkende echtparen in Nederland. De Schaepdrijver denkt met weemoed aan haar geboorteland België, zo dichtbij en in dit opzicht zo veel beter georganiseerd. Kinderopvang biedt het NIAS nog niet. Maar in veel andere opzichten heeft het instituut grote veranderingen ondergaan sinds zijn oprichting door de taalkundige E.M.Uhlenbeck in 1970. In de jaren zeventig waren de fellows nog in overwegende mate mannen, die zich zo goed en zo kwaad als het ging schikten in het kluizenaars- of kostschoolleven (beide termen vielen regelmatig) dat het NIAS ze, terwille van hun onderzoek, bood. Zonder e-mail of internet waren zij afhankelijk van de bibliotheekservice, die overigens nog steeds bestaat, om boeken uit de Leidse universiteitsbibliotheek en de Koninklijke Bibliotheek in
André Gide stuurde een zekere Marcel Proost zijn manuscript terug, ongelezen! Den Haag te krijgen. Reizen was minder makkelijk dan tegenwoordig, wat aan het sociale leven op het instituut een zekere hevigheid gaf. Die is sindsdien verminderd; de sfeer is zakelijker geworden, en de hevigheid is nu veeleer te zoeken in de academische wedijver, in een wereld waar ‘rustig aan je onderzoek werken’ al bijna een anachronistisch idee is. Maar wel een idee dat zo ergens, dan wel op het NIAS kan worden verwerkelijkt.
Akademie Nieuws december 2005
De spectaculaire ontwikkeling van computers, online catalogi, e-mail en internet heeft het academische bedrijf, ook op het NIAS, ingrijpend veranderd. Een andere, recentere verandering is het toegenomen aantal vrouwen onder de fellows (veertig procent dit jaar), en in het verlengde daarvan de ruimere mogelijkheden die aan partners worden geboden. Zoals universiteiten, om toponderzoekers te kunnen aantrekken, tegenwoordig ook passend werk moeten bieden aan hun partners, zo krijgen echtgenoten, ook als die zelf geen fellow worden, van het NIAS desgewenst academische faciliteiten. Eén belangrijk ding is echter bij dat alles hetzelfde gebleven: de vruchtbare interactie tussen tientallen onderzoekers van topniveau, die jaarlijks hier komen werken.
Blik van buiten ‘Ons grondidee is: vernieuwing vindt vaak op grensgebieden plaats,’ aldus de mediëvist Wim Blockmans, sinds september 2002 rector van het NIAS. ‘Aan de universiteiten, die nu eenmaal in faculteiten, instituten en afdelingen zijn verdeeld, is dat veel moeilijker. Hier zijn onderzoekers uit verschillende alfa- en gammadisciplines bijeen, en je ziet dat zich binnen een week of twee al een gemeenschap vormt. Het contact met beoefenaren van andere richtingen, de blik van buiten, werkt vaak inspirerend.’ Dat effect wordt versterkt door de jaarlijks gekozen interdisciplinaire themagroepen. Het gaat om groepen van vier tot acht speciaal uitgenodigde onderzoekers uit binnen- en buitenland, die zich een jaar lang over een onderwerp buigen. (Het komt ook wel voor dat een aanvrager van een fellowship toevallig goed in de themagroep past.) Dit jaar zijn er twee themagroepen: een over de vroegste vorming van menselijke talen, en een over de ontwikkeling van politiek zelfbewustzijn in het rijk van Karel de Grote.
lende landen bij gekomen. Universiteiten zijn massaler geworden, hebben verschrikkelijk geleden onder bezuinigingen, en een oord waar een toponderzoeker wéét dat hij een jaar temidden van andere toponderzoekers kan werken, voorziet in een dringende behoefte.’ Dat dat een schaamteloos elitair streven is, beaamt Blockmans volmondig. Het hoort bij de aard van een institute for advanced study, dat nu eenmaal betekent dat alleen de besten worden uitverkoren. Tevreden vermeldt de rector dat de fellows van de afgelopen jaren gemiddeld ieder twee boeken hebben gepubliceerd. Wat daarbij de precieze bijdrage van hun jaar in Wassenaar is geweest, is niet altijd te zeggen, maar dat er vruchten zijn afgeworpen is duidelijk. Niet dat er niet nog veel te verlangen is. Zo zou Blockmans wensen dat er meer belangstelling van juristen was voor het NIAS en zijn faciliteiten. Den Haag, een stad die zich afficheert als de juridische hoofdstad van de wereld,
Boekschrijvend vak Historici, die van nature al enigszins multidisciplinair gericht zijn en bij uitstek een ‘boekschrijvend vak’ beoefenen (zoals Blockmans het formuleert) zijn op het NIAS altijd ruim vertegenwoordigd geweest. Dat hoort bij de eigen cultuur. ‘Instituten zoals deze hebben een traditie, dat zie je ook in het buitenland. Het gaat vanzelf, het beïnvloedt ook de individuele aanvragen. ‘Overigens groeit het verlangen naar instituten als het NIAS merkbaar. Er zijn er de laatste jaren in verschil-
Wim Blockmans (foto Hans van den Bogaard)
is zo dichtbij, en heeft zo veel te bieden aan contacten en bibliotheken, dat er voor juristen uit binnen- en buitenland prachtige kansen liggen. Maar in Nederland is er het probleem dat juist de juridische faculteiten doodarm en zwaar onderbemand zijn, en moeilijk hun stafleden kunnen missen. De moeite die het Nederlandse onderzoekers vaak kost om zich vrij te maken van hun universiteit voor een jaar op het NIAS, is ook op andere vakgebieden een probleem. ‘Hun afwezigheid kost de universiteiten geld, natuurlijk – maar dat is kortetermijndenken, want een
NIAS-jaar van een staflid kan een hele vakgroep verrijken.’ De laatste jaren is hard gewerkt aan het verwerven van externe inkomsten voor het NIAS. Er zijn verschillende fellowships, ook kortdurende, die ‘van buiten’ worden gefinancierd, waarbij de toewijzing ervan altijd blijft toevertrouwd aan de selectiecommissies van het NIAS, onder auspiciën van de KNAW. Er zijn ook fellowshipsop-uitnodiging die betaald worden door derden, zoals de writer in residence (door het Fonds voor de Letteren), de journalist in residence (door uitgeefconcern PCM en het
Akademie Nieuws december 2005
Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten) en het Jelle Zijlstra fellowship (door een groep van verschillende financiële instellingen).
Snelkookpannen Juist eminente geleerden zijn soms niet in de gelegenheid een heel jaar te komen, en die kunnen dan een kortdurend verblijf genieten zoals het KB-fellowship, een gemeenschappelijk project van de Koninklijke Bibliotheek en het NIAS. Dit jaar wordt het KB-fellowship bekleed door ster-historici Robert Darnton (Princeton) en Emmanuel Le Roy Ladurie (Collège de France). Sinds kort bestaat een samenwerkingsverband met het Leidse Lorentz Center voor natuurwetenschappen. Net als het NIAS gelooft deze instelling heilig in de kruisbestuiving tussen verschillende disciplines – ook al werkt die in de bètavakken weer een beetje anders. Hier verblijven onderzoekers geen jaar, maar nemen zij deel aan korter durende workshops, snelkookpannen waar ideeën worden uitgewisseld met niet altijd te voorspellen resultaat. Het plan is om onderzoekers van NIAS en Lorentz Center bij elkaar te brengen om thema’s uit de vele grensgebieden tussen hun vakterreinen te behandelen. Cognitie bijvoorbeeld, iets waar zowel wiskundigen als psychologen zich mee bezig houden. Er zijn, zo vertelt rector Blockmans, in de komende jaren verschillende
fellows te verwachten die zich bewegen op de fascinerende brug tussen die gebieden. “No duties, only opportunities,” dat was het motto van het eerste instituut voor Advanced Study in Princeton. Blockmans’ voorganger Henk Wesseling bracht het in herinnering in zijn rectorale afscheidsrede, eind 2002. Dat principe wordt in Wassenaar nog steeds gehuldigd. De deelnemers zijn tot niets verplicht – behalve serieus bezig te zijn met datgene waarin zij goed zijn – en kansen
Overal en altijd kunnen vonken overspringen op vruchtbare interactie zijn overal. Of het nu bij de lunch is of tijdens een lezing, in de pauze van een zomerse volleybalwedstrijd of ’s avonds laat in de Common Room (waar een paar beschilderde klompen met hoge hakken staan, die ooit zijn geschonken als aanmoediging om het NIAS wat vrouwvriendelijker te maken) – overal en altijd kunnen vonken overspringen. Zelfs de staf van het NIAS, zo verklaart Sophie de Schaepdrijver, bestaat uit heel bijzondere mensen. Iedereen, staf en wetenschappers, lijkt zich bevoorrecht te voelen hier te werken. Er zijn niet zo veel plekken op de wereld waarvan je dat kunt zeggen.