: nood kennis .anden
Santa Maria en subsidiariteit
:s van a.k oolc lem: 1 1ag op omdat ce' en ~Iaten,
l plan !enken op de tsstaat ulatie;sende onder .gende macbppararentie; meenerroriwijzen Lk van >litiek, !rtaald instelor bet ograrn n. Het 1g van a. Het vraagt sspunt
omiscb
Ten koste van een dode en enkele gewonden, benevens bet ongemak van de zesbonderd passagiers, heeft Henrique Galvao door zijn avontuur met de Santa Maria het Iicht van de voile publiciteit weer eens gericht op de staat van dictatuur bij onze bondgenoot Portugal. Te oordelen naar diverse uitlatingen in pers en radio is dit schijnsel overigens niet onvertroebeld geweest, en het meeste dat gezegd of geschreven werd verviel in het gebruikelijke zwart-witschema. Salazar is een rechtse dictator, dus een fascist, en een gezonde haat tegen alles wat fascistisoh is, leidde dan tot een bejubelen van de kerels, die deze streek uithaalden. Men vond het wat jammer, dat de zaak tenslotte als een nachtkaars is uitgegaan, zonder enig heroiek vertoon. ZeHs als het juist was de situatie zo te kenschetsen, dan zou het tach beter zijn enige voorzichtigheid te betrachten met de stelregel: de vijanden van mijn vijanden zijn mijn vrienden. Voor mij ligt een boekje uit 1938 van deze zeHde Galvao '0 Imperio' (Het Imperium) en tenzij hij zijn toenmalige politieke denkbeelden al even grondig heeft verloochend als zijn toenmalige aanhankelijkheid aan Salazar (wat twee heel verschillende dingen zijnl), is er geen reden om te veronderstellen, dat een regering-Galvao een voor ons gevoel beter aanvaardbare politiek met de Mrikaanse gebiedsdelen zou voeren dan de regering-Salazar. Van de gewenste opvoeding tot zelfstandigheid zou evenmin sprake zijn. Maar afgezien van deze onzuiverheid heeft het gebruikelijke zwart-wit-gepraat over deze zaak bovendien nog het veel ernstiger nadeel, dat het ons oog sluit voor een hoogst merkwaardige ontwikkeling, waarvan we ook voor onze eigen binnenlandse politiek bet een en ander kunnen leren. Het is wei heel simpel om te zeggen: Salazar is een fascist en zijn regiem moet dus maar zo gauw mogelijk vervangen worden door een democratic. Maar zo simpel is de geschiedenis niet. Portugal is een land zonder enige ervaring met wat wij onder democratic verstaan. Het heeft die nooit gekend. AI wat er zich in de jaren tussen 1910 (val de monarchie) en 1926 (begin van de rni105
litaire dictatuur) voor heeft pogen uit te geven, is onmiddellijk te gronde gegaan in straatgevechten, verkiezingsgeknoei en staatsgrepen. Salazar, die één dag, in 1921, als· parlementslid het parlement in werking heeft gezien, heeft zijn leven lang de vaste overtuiging beleden, dat de parlementaire democratie, hoe geschikt misschien ook voor de landen van noordwest Europa, voor Portugal onbruikbaar is vanwege de karakter-eigenaardigheden van het Portugese volk. Het zou dezerzijds van weinig waardering voor de Portugezen getuigen, als we hun blijvende ongeschiktheid voor een democratisch bestel voetstoots aanvaarden. Maar te denken dat het land, zonder enige democratische b·aditie en zonder enige democratische vorming, enkel door het ten val brengen van Salazar zich eensklaps in een welgeschapen democratie zou veranderen, is hopen op een wonder. De toekomst blijft weinig rooskleurig. Wat is er dan feitelijk aan de hand? Salazar heeft in 1928 de vrijwel onbeperkte macht in de schoot geworpen gekregen door een militaire dictatuur, die paal ·e n perk had gesteld aan de ergste wantoesil:anden uit het verleden, maar zelf economisch vastliep. Hij vormt in de moderne geschiedenis het uni·eike verschijnsel van een man, die een dergelijke macht verwierf zonder strijd, zonder persoonlijke vijanden. Niemand or1tkent dat hij uiterst begaafd is, niets in zijn opb·eden heeft van het b·aditionele type dictator en in de jaren na 1928 enorm veel tot stand heeft gebracht. Maar aan de andere kant zullen alleen zijn fervente aanhangers nog durven ontkennen, dat zijn bewind nu hopeloos is vastgelopen en dat het karakter van politiestaat - tien jaar geleden nog nauwelijks aanwezig- zich steeds scherper en onaangenamer openbamt. Armoede en sociale wantoestanden zijn nauwelijks verminderd. Hoe komt dat? Salazar is geen fascist. Er is een grondig principieel verschil tussen zijn staaÜ'1mdige opvattingen en die van Franco. Hij heeft nooit veel sympathie voor Hitier getoond en weerhield Franco van een militair samengaan met Duitsland. Hij karakteriseerde het regiem van Mussolini in 1935 als een 'heidens cesarisme' en heeft daar nooit een woord van teruggenomen. Salazar is een fervent belijder van het subsidim·iteitsbeginsel, maar hij heeft dit op een merkwaardig eenzijdige wijze geïnterpreteerd. En hier begint ·d e politieke les voor onszelf. Salazar heeft het subsidiariteitsbeginsel namelijk verstaan op een wijze, waarop het ook in ons land nog wel eens in publicaties uit KVP-kringen gehanteerd wordt. Het wordt dan niet gelezen als: de Staat moet zich onthouden van wat de lagere organen of de particulieren in feite
106
~llijk
te staats· t parle:e over;eschikt ., voor 5heden ugezen mocra~t land, :atisohe !lSklaps {)p een 928 de
ndoor 1 ergste ep. Hij ·a n een er pers, niets tin de aan de ~n ont· lat het ~ aan· moede ~
prinie van t weer· karak· s cesa·
zel£ kunnen doen, maar als: de Staat moet zich onthouden van wat de lagere organen of de particulieren in principe zelf kunnen doen. Salazar's ideaal was dus door de overheid de voorwaarden te Iaten scheppen voor de zelfwerkzaamheid van de burgers. Daarom maakte hij de munt gezond, legde hij wegen, 5p{)Orwegen, telefoonleidingen aan, bouwde vliegvelden en havens, bruggen, stuwdammen en irrigatiewerken, zorgde overal voor electrificatie. Maar de verwachte reactie bleef uit. Het particulier initiatief en de volksontwikkeling waren te gebrekkig om de geboden kans te grijpen. En in plaats van hieruit af te leiden, dat onder deze omstandigheden de overheid dus een uitgebreider taak had, volhardde hij stug en koppig in zijn systeem van staatsonthouding. Intussen is een generatie opgegroeid die de afschuwelijke toestand van voor 1926 niet meer gekend heeft, en die sleohts ziet, dat Portugal arm en achter blijft. De ontevredenheid groeit, en deze onder politiek ideale omstandighelen begonnen dictatuur bewijst dat zelfs dan een dictatuur op den · duur verschraalt en verzuurt. Zelfs de beste mensen kunnen een dictatuur niet schoon houden. Er zijn in Portugal democraten en socialisten. Ik geloof niet dat het avontuur met de Santa Maria hen feitelijk veel verder helpt. Misschien zouden zij wei sterk gediend zijn door contaoten met politieke geestverwanten in het buitenland, die hen de weg zouden kunnen wijzen naar een constructieve samenwerking, waarin socialisme niet hoeft samen te vallen met anticlericalisme en dernocratie bepaald iets heel anders is dan anarchie, maar stage zelfdiscipline vraagt. Is hier wellicht de kans voor een positieve bijdrage van de Partij van de Arbeid? DR. E. BRONGERSMA
ginsel, e'inter· r heeft il'aarop 1e n ge~ zich n feite
107
I
- -
--
------
w
1. de Kadt
ta1
ffil
De onechte crisis
da
blt co
De bekende verontschuldiging voor dat 'onechte' kind, waarvan de moeder immers verklaarde dat het 'maar zo'n kleintje' was, zou men met enig recht ook kunnen toepassen op de crisis die eind december 1960 uitbrak en begin januari 1961 alweer tot het verleden behoorde. Zowel naar de duur, als naar de resultaten - de ongewijzigde terugkeer van het kabinet De Quay- was het 'een kleintje'. Maar was het ook een 'onechte' crisis, in die zin dat ze noch in de bedoelingen van de verwekkers ervan - de Protestantse fracties en minister Van Aartsen- had gelegen, noch een erke1ming heeft gekregen in die politieke zin, waalin een kabinetscrisis een ernstige aangelegenheid is, die men niet opgelost heeft als men daarna maar weer een gezicht trekt also£ er eigenlijk niets gebeurd is? Dat de clisis bij verrassing kwam is bekend genoeg. Ze verraste niet aileen allen die op een routine-behandeling van de betreffende begroting hadden gerekend, maar zelfs sommigen die, ook in de namiddag, niet konden geloven, dat er, in d e late avond, inplaats van een compromis, een ontploffing zou ontstaan. Met de uitdrukking 'routine-behandeling' is dan ook niets denigrerends bedoeld. Ze kan inhouden dat men van de kant van het parlement niet tevreden is met het aantal woningen dat volgens de plannen van de regering ter beschikking zou komen voor de groepen met de lagere inkomens. E'n, in wat men dan h et 'gemeen overleg' tussen kabinet en kamer noemt, kan de regering het door haar voorgestelde kwantum woningen wat vergroten, terwijl de kamermeerderheid afziet van de door haar gestelde eis om het aantal met b.v. 5000 te vergroten. Men vindt dan elkaar bij 2500, terwijl aileen de oppositie blijft vasthouden aan 5000 of nog meer, doch tenslotte overstemd wordt. Dat is de normale gang van zaken, die aileen verbroken wordt, als een belangrijk deel van de kamermeerderheid zich bij de oppositie voegt, of zelf de leiding van de oppositie neemt. Maar dan wordt het meningsverschil over een concrete maatregel, tot een verschil van opvatting over het regelingsbeleid en over de opvattingen die voortvloeien uit de politiek die de tot dan bestaande kamermeerderheid voerde. 108
ch de ffil
bl bt sp WI
dt m
df
h< ee dt gr d! st
M hi 0( 1"E
ht 0 dl tc 01
VI
kt li: w eJ It
n
w
de 1en
ber bevii-
je'. de en
geige aar tste 1de
na/an ing (an :1 is ter ms. n er NO-
de :en. astDat
een itie >rdt ~hil
die ler-
Wat ik het 'onechte' van de december-crisis noem, is, dat de protestantse partijen wei bereid waren zich te distanci(hen van de kamermeerderheid waartoe ze tot dusver behoorden en van het kabinet dat op die kamermeerderheid aangewezen was, maar niet bereid bleken te zijn uit die houding de parlementaire en constitutionele consequenties te trekken. Men moet dit soort zaken natuurlijk niet verwarren met die machinaties die regelmatig in bet parlement plaatsvinden, waarbij delen van de regeringsmeerderheid tegen regeringsvoorstellen stemmen, wetend dat ze in die gevallen t6ch in de minderheid zullen blijven, om op die kinderachtige manier zowel de kool van hun beginselen (die dan ook 'kool' zijn) als de geit van de regering te sparen. Dat spelletje was aan de orde vlak v66r bet debat over de woningbouw, toen een tijdelijke regeling van de kinderbijslag aan de orde kwam. Toen kon de WD met de 1inkerzijde' tegenstemmen, wetend dat ze toch in de rninderheid zou blijven. Als ze, zoals dat bij de 'toto' bet geval was, moest vrezen dat een dergelijke houding bet Kabinet zou aantasten, dan zorgt ze er wei voor dat een voldoend aantal van haar !eden anders stemt, om op die manier de regering te redden. In dat soort politiek is de beer Oud een groot man, maar het onbehagen dat tegen dit soort politiek en de daorbij b ehorende grote mannen bestaat, is groeiend, ofschoon nog steeds te klein. Men zou dus de protestantse partijen onrecht doen als men hun houding bij bet woningbouw-debat toeschreef aan de behoefte om ook eens op bet een of ander gebied met de beer Oud te concurreren, terwijl hun falen dan voort zou spruiten uit bet feit dat de beer Bruins Slot in dat soort spelletjes even onhandig is als de beer Oud gehaaid. W ant terwijl de liberale bijdrage aan bet woningdebat - als men zoiets een bijdrage mag noemen - duidelijk aantoonde dat de woningnood de rninste van de zorgen is die in de ouderwets-liberale kringen bestaat, waar immers aileen de huurverhogingen en de vooruitzichten voor de bouwondememers werkelijk ernstig worden genomen; bij de aanhangers van een christelijk-sociale politiek moet het tergend langzaam verdwijnen van de woningnood in Nederland een blijvend gevoel van teleurstelling en verbittering achterlaten. En nu hebben die christelijk-socialen het wei slecht getroffen met een anti-revolutionaire n1inister als de beer Van Aartsen, die reeds bij bet vrijmaken van de bedragen die indertijd geblokkeerd waren voor woningverbetering, duidelijk had Iaten merken, dat hij
109
maling had .aan gezag en wet, en zich aileen maar interesseerde voor de vrije kapitaalsomloop. Niet dat de toenmalige blokkering, uitvinding van de.heer Romme, zo'n bewondering verdiende; maar de wijze waarop de wetsontduikers beloond en de wetsgetrouwe burgers gehoond werden, was kenmerkend voor de geest waarin de heer Van Aartsen, daarin bijgestaan door de C,H-minister van Justitie, Beerman, 'sociaal' bedoelde regelingen, ondergeschikt achtte aan de vrije beweging van het 'kapitaal'. In de wittebroodsweken van het anti-socialisme hebben trouwens aile christelijksociale partijen de ogen gesloten voor dit teken aan de wand. Het beleid van de heer Van Aartsen is zich in die richting blijven ontwikkelen. Op zichzelf behoort hij tot de betere ministers van het kabinet De Quay. Hij heeft tenminste enige kennis van zaken betreffende de aangelegenheden waarmee hij zich bezig houdt en hij kan er op vlotte, ofschoon te langdradige en te veel aandacht voor qijkomstigheden eisende, wijze over spreken. Te midden van ministers die hun eigen, verkeerde, politiek, niet begrijpen, maakt hij dus geen slecht figuur. Maar een verkeerde politiek is bet, als men tenminste de opheffing van de woningnood primak stelt en niet de combinatie van huurverhoging en vrije woningbouw. Ik weet wei dat van liberale kant juist die oombinatie van hogere buren en vrije bouw als voorwaarde voor bet oplossen van bet woningprobleem wordt gesteld, en dat de geestdriftigste aanhangers van die methode verkondigd hebben dat we op die wijze wei tot een woningbouw van honderdduizend woningen per jaar zouden kunnen komen. Maar, afgezien van de overspanning van de bouwwmarkt waartoe dit zou leiden, is niet aileen bet aantal woningen beslissend, doch ook bet aantal mensen dat de prijs of de huur voor die woningen kan betalen. De Nederlandse werkelijkheid is dus, dat bij de verkiezingen van 1959 het beeindigen van de woningnood een belangrijke plaats in de programs en meer nog in de propaganda had gekregen. Veel moeilijker is natuurlijk na te gaan in hoever de kiezers die op die partijen stemden, dit in belangrijke mate deden om daardoor die woningnood aan te tasten. Men kan wei aannemen dat de kiezers van de VVD minder bewogen waren door de hoop dat de vrijheid op woningbouwgebied op den duur honderdduizend woningen per jaar zou opleveren, dan door de hoop eindelijk verlost te worden van socialistische bemoeizucht; en eigen mensen een belangrijke rol in bet komend kabinet te zien spelen. Maar men moet 66k aannemen dat voor de KVP-kiezers de aan110
kon gez, den de' wei nis star ster besl E van
wa~
van stig een I dit vas! te I gm rin! voo bes hoo voo de
De de par vaa die gro gev ger noc 19E 19{ gee nin nin we1
., e
T
e n n
:t :-
n n 11
.t
.k ·r 11 :1
e r n
.I e
e s t t
:l n I•
kondiging dat het woningbouwbeleid van Witte zou worden voortgezet, dat er in de toekomst zeker 90.000 woningen per jaar zouden worden gebouwd en dat het nieuwe socialisten-vrije kabinet de woningnood in de komende vier jaar geheel zou likwideren, toch wel enige betekenis moet hebben gehad. Zeker had zoiets betekenis voor de ijver waarmee KVP-arbeiders als propagandisten op stap gingen, en Katholieke arbeiders toch maar weer op de KVP stemden; al spelen in die kringen andere factoren tenslotte een beslissehder rol. En blijkbaar heeft de strijd tegen de woningnood, die als een van de belangrijke onderdelen van de christelijk-sociale politiek was gemarkeerd, ook een belangrijke rol gespeeld bij de kiezers van deAR en bij die van de CHU, voor zover die kiezers afkomstig zijn uit de kring van de Christelijke Vakbeweging of uit overeenkomstige groepen. De betekenis van het nogal terughoudende PvdA-program op dit gebied was van minder belang, omdat irnmers al van te voren vast stond dat de kans van die partij om via de regering het beleid te bemvloeden, uiterst gering was, terwijl de betekenis van een grote parlementaire oppositie voor de be!nvloeding van de regeringspolitiek op concrete punten, het kiezerskorps niet duidelijk voor ogen kan hebben gestaan. Irnmers wie wist dat we, na de bestedingsbeperking, in een langdurige periode van uitbundige hoogconjunctuur zouden terechtkomen? Juist daarom waren de voorspiegelingen, met name van de KVP, inzake de opheffing van de woningnood, nogal aan de uitbundige kant. De werkelijkheid is intussen geweest dat, terwijl de bestrijding van de woningnood een nogal hoge plaats innam bij de voornaamste partijen die weldra het Kabinet De Quay zouden moeten aanvaarden en zouden gaan verheerlijken, van een hoge prioriteit voor die woningbouw in het algemeen en van de .woningbouw voor de groepen met de lagere inkomens in het bijzonder, geen sprake is geweest. De werkelijkheid was, dat de bouwproduktie in het algemeen meegegaan is met de algemene produktie-stijging en dus nooit een prioriteit heeft gehad, terwijl de woningbouw, die in 1957 ongeveer 35% van de totale bouwproduktie bedroeg, het in 1960 moest stellen met 30%. De woningbouw kwam dus in het gedrang, inplaats van een prioriteit te krijgen. En binnen die woningbouw kwam, door het beleid van het nieuwe kabinet, de woningwetbouw, de bouw van de goedkoopste woningen dus, nog weer eens extra in het gedrang. Inplaats van de aangekondigde Ill
voc nai
mi:
Ec bij de hru nig
zij1 laa da1 del M~ VaJ
Ro
Informatie De Gaay Fortman
zw bij hac an1
' . . . en eentie van Ziilstra, en eentie van Homme, en eentie van Berghuis, en eentie van de Koningin, en eentie van MI]' - de V olkskrant
eni de
OV(
90.000 woningen van de KVP, bevonden we ons op een peil van 80.000; en de begroting kondigde aan dat we op dat peil zouden blijven, zoals ze ook aankondigde dat van een offensief tegen de eigenlijke woningnood, d .w.z. van een flinke vergroting van het aantal woningen voor smalle beurzen, geen sprake zou zijn. Het was te verwachten dat dit beleid weinig toejuichingen zou oogsten. Dat gebeurde dan ook, want behalve de woordvoerder van de VVD, was er nauwelijks een spreker die een goed woord voor de heer Van Aartsen over had. Maar waar moest dat op uitlopen? Tenslotte had het beleid van de minister van woningbouw-remming een redelijke plaats binnen de kabinetspolitiek die, voor zover het haar totaal betmf, bij de algemene beschouwingen de geestdriftige instemming van de VVD en de warme instemming van de andere regeringspartijen had gekregen. Het kabinet, zo kon men daarna lezen en horen, was versterkt uit die algemene beschouwingen te 112
oef &a anc cri: wo
Ma var str: wil OPJ
stn wo ver ker sla! bot - '
voorschijn .gekomen. Met name de voorzitter van de anti-revolutionaire partij, de beer Berghuis, had dit met nadruk vast:gesteld. Technisch berust de leiding van het kabinet dan ook bij de ARminister van Financien, prof. Zijlstra, en bij de CH-minister van Economische Zaken, de heer De Pous; voor zover het niet berust bij de KVP-minister van Buitenlandse Zaken, de beer Luns, die, na de cocktail-affaire, de minister-president, prof. De Quay, zo hardhandig op diens plaats van mislukte chef de reception en lichtzinnig bemoeial had gezet. De consequenties van de heer Luns, met zijn Nieuw-Guinea-spel, zullen we eerlang wel ondervinden, en dat laat ik dus voor nu buiten beschouwing, na vastgesteld te hebben dat alle regeringspartijen blijmoedig met hem naar bet onvermijdelijk fiasco blijven huppelen.
an
en de tet [et ·gD, ~er
tte retar in'n'e
na te
Maar de consequenties van de heren Zijlstra en De Pous '(benevens van hun werkelijke minister van Sociale Zaken, staatssecretaris Roolvink), lagen blijkbaar vele leden van de Protestantse partijen zwaar op de maag, ofschoon slechts weinigen hunner zich daarvan bij stemming (motie Burger) of bij uitingen (interpellatie Suurhoff) hadden gedistancieerd. Bij de begroting van Landbouw had de anti-revolutionaire beer Biesheuvel zijn wrevel te kennen gegeven over een aspect ervan, namelijk dat, als de regering dan eindelijk enige concessie deed, dit niet geschiedde door de argumenten van de AR of de CH, maar doordat van KVP-zijde druk werd uitgeoefend. En dit aspect, de positie van de AR-fraotie en van de CHfractie ten aanzien van bet Kabinet enerzijds en van de KVP-fractie anderzijds, heeft ongetwijfeld een belangrijke rol gespeeld bij de crisis die random de motie van de AR beer Van Eibergen, bij de woningbouw-zaken, ontstond. Maar wat willen de pmtestantse partijen dan eigenlijk? lnplaats van tevreden te zijn met de belangrijke rol die hun ministers, Zijlstra ·e n De Pous, en staatssecretaris Roolvink, in dit Kabinet spelen, willen ze, tegelijkertijd, die machtspositie en de voordelen van een Qppositie tegen de minder aangename kanten van bet beleid-Zijlstra. Doch ook deze koek kan niet tegelijkertijd bezeten en gegeten worden. Wie de belastingverlagingen (die t6ch al zo moeilijk te verwezenlijken zijn, zoaJs minister Zijlstra duidelijk heeft doen blijken), wie die belastingverlagingen wil, benevens de grotere armslag voor de ondememers, die moet niet tegelijke1tijd een woningbouw-politiek verlangen, die niet aileen extra uitgaven zou vereisen - wat de belastingverlagingen moeilijker zou maken - maar ook
113
een beheersing van de kapitaalmarkt ten gunste van de woningbouw, wat al ·e venzeer tegen de ,vrijheids"-politiek van bet Kabinet zou ingaan, als een controle van de bouwondememers, die in dit verband ook nodig is, het ·e veneens zou doen. Anders gezegd, ook de motie Van Eibergen zou het bouwbeleid niet in sociale zin saneren; daarvoor zou nodig zijn een politiek, op het hele financiele, economische en sociale gebied, die een koerswijziging zou betekenen, in de richting van de kabinetten waarin de socialisten zitting hadden. En dat wil men nu weer helemaal niet. Maar als men geen koerswijziging wil, doch aileen maar concessies wil afdwingen van een regering die men als geestverwant beschouwt, doch die men op een bepaald punt te weinig toeschietelijk vindt, dan moet men van te voren weten hoe ver men wil gaan en waarheen men wil gaan. Want zoals Cromwell al, tot nut van antirevolutionaire nazaten en aile anderen, gezegd heeft: Niemand gaat verder dan hij die niet weet waarheen hij gaat. Dat was bij de anti-revolutionaire fractie klaarblijkelijk het geval. De motie Van Eibergen bedoelde niet een ander beleid, ze bedoelde nog minder de val van het Kabinet of zelfs maar dat van de minister. Ze bedoelde een concessie. Maar de regering deed een concessie. Ze verklaarde zich bereid de motie Andriessen-Oud te aanvaarden, waardoor 2500 goedkope woningen werden toegevoegd aan het aantal van de begroting, terwijl over de andere 2500 in goedgunstige zin zou worden beslist als, later in het jaar, de omstandigheden het toelieten. Tussen dat aanbod en de vraag van 5000 direct, door de motie Van Eiber.gen, bestond geen verschil waarover men <>nder geestverwanten messen trekt. Dat ·de protestanse partijen t6ch hun motie handhaafden, moet dus een andere beweegreden hebben. Die ligt voor de hand. De protestantse partijen waren bij minister Van Aartsen geweest en hadden daar een volstrekte weigering gekregen, want Van Aartsen had, gei'nstrueerd door Zijlstra, vastgehouden aan wat in zijn begroting stand. Ongeveer gelijktijdig waren de KVP-voormannen bij De Quay geweest en hadden daar betoogd dat ze zonder een concessie de begroting zouden moeten afwijzen en dat ze dus in ieder geval 2500 woningen erbij moesten hebben. Dat De Quay die boodschap overbracht aan Zijlstra en dat deze wel bereid was voor de KVP te doen wat hij voor zijn eigen anti-revolutionairen niet wilde doen, is wei gebleken. Wie het goed met zichzelf voorheeft in de N ederlandse 'kleinste' politiek - en dat heeft prof. Zijlstra ongetwijfeld - moet de KVP ontzien. Maar
114
C C ~
.). (_.
dit dit bru toe: one ner die oon din ool< me: Do ont kur ger gev wa: dm l
t t
k :-
,,
!-
g
~s
jk :n j-
at
11. le .s:srln
dg::1:,
en en en bij
eira, lig !aT
.e n :en lat ;en
oed en 1ar
Kerstkaart van de KAB ... ... aan de minister van Bouwnijverheid - de V olkskrant
dit maakte de protestantse partijen 'hels', indien het geoorloofd is dit woord met betrekking tot zulke hemel-verwan'te partijen te gebruiken. En hun gemoedsstemming werd er niet door verbeterd, toen de beer Andriessen van de KVP zijn motie indiende, medeondertekend door de liberale beer Oud, die best gelukkig had kunnen zijn zonder die extra 2500 goedkope woningen, maar die, nu die vrijgevigheid onvermijdelijk was, ook wel meteen in de feestcomrnissie wilde zitten. En zo werd de motie Eibergen een ontlading van de toom tegen de eigen ministers, de KVP en de liberalen, ook al was het dmdelijk dat bij die ontlading het .platform waarop men zelf stond, in de lucht zou vliegen. Doch dat dit platform mee moest vliegen, wordt nu van vele zijden ontkend. De heer Van Aartsen, zo zegt men dan, had eenvoudig kunnen verklaren dat hij de motie Van Eibergen, als ze werd aangenomen, naast zich neer zou leggen. Ja, hij zou zelfs verplicht zijn .geweest dit te verklaren, menen de staatsrechtgeleerden, want hij was immers minister in een buiten-parlementair Kabinet en hij had dus eigenlijk 'geen boodschap' aan de llitspraken van de Kamer. Het betoog sluit, maar het is onzinnig. Want niemand houdt vol: 115
dat hij hetzelfde had moeten doen inet de motie Andriessen-Oud. Wie het 66k voor dat geval volhoudt, beweert eigenlijk: dat bij een buiten-parlementair Kabinet de volksverteg!mwoordiging buiten werking is gesteld. Maar een Kamer, die zichzelf respecteert, zai, als een minister een motie, die de volksvertegenwoordiging voldoende belangrijk acht, negeert, de begroting van die minister verwerpen en dus die minister - en als die ·minister kabinetspolitiek voert, ook het Kabinet - de laan uitstmen. Doet een volksvertegenwoordiging dat niet, dan schakelt ze zichzelf bij voorbaat uit. En de mededeling van de AR-fractieleider dat men er in berust zou hebben dat minister Van Aartsen, na aanvaarding van de motie Van Eibergen, die motie naast zich neer zou hebben gelegd - een mededeling die in het debat na de Tegeringsverklaring van het 'Kabinet-De Quay-in-hersteld-verband' werd gedaan- is dus in aile opzichten bedenkelijk. Want ze bewijst dat de motie Van Eibergen aileen maar bedoeld was als gebaar. Op een radicaal gebaar volgt, in deze mentaliteit, een afwijzend gebaar; waarna de twee augmen glimlachend elkaar passeren, omdat ze, ieder op hun manier, het volk met gebaren hebben tevreden gesteld. Als zoiets geen uitholling van de democratie en van het parlementaire stelsel is, dan zou ik gaarne vernemen waar die dan wei begint. Men behoeft natuurlijk niet tegen een begroting te stemmen, ais een motie die men ter verbetering ervan indient, wordt verworpen. Maar als zo'n motie wmdt aangenomen en ze wordt door de minister afgewezen, dan zal, tenzij het om kleinigheden gaat, de we~gering van een minister om een Kameruitspraak ernstig te nemen, op zichzelf al tot een zwaar conflict dienen te leiden. Dat minister Van Aa·r tsen dus, bij het indienen van de motie Van Eibergen, de 'vertrouwenskwestie' stelde, was m.i. niet aileen geoorloofd, doch zelfs noodzakelijk. Het getuigde van een ernstig nemen van Kameruitspraken. En ook de andere uitspraak van ·minister Van Aartsen, nl. dat hy zou heengaan ais de anti-revolutionaire fractie in grote meerderheid voor de motie Van Eibe:rgen stemde, lijkt mij aileen maar behoorlijk. De bewering dat hij dit behoorde te negeren, omdat het Kabinet immers buiten-parlementair is, is aileen maar sterk op het terrein der constitutionele scholastiek, waarop pmf. Oud een autorite it is. Op het terrein der politieke wetenschap is het even grote nonsens als in de werkelijke politiek, waar zulke ficties als ~met partijverhoudingen heeft men aileen iets te maken in parlementaire Kabinetten', geen grotere kracht hebben
116
dan stel1
I klru Tin~
hee Tekt hen een van pos Ma rna: aan als bin van
:r die Ollil
anc VOO
gen van 66k reo per terde2 aan tan bes ralt
kw: de inv 1
te}Q ker tije het
n
J, 1r~k ~e ~r
n-
m sele m .r;
.e, ex-
el n, lf-
ie ie .e-
an ~e
teisire
le, de is ~k,
1e~k,
:ITs
en
dan b.v. 'ik ken aileen de mensen die zich officieel aan me voorgesteld hebben'. Laat men dus de scholastiek voor wat ze is, dan waren de verklaringen van minister Van Aartsen en de daaropvolgende verklaring van minister-president De Quay volkomen op hun plaats. De heer De Quay is in het zadel gezet met de belofte dat hij kon rekenen op de steun van vier partijen. Als twee daarvan zich tegen hem wenden, en als die twee, bovendien, samen met de oppositie, een meerderheid tegen hem vormen, in een zaak, die hij,' op gezag van minister Zijlstra, ernstig meent te moeten nemen, dan is zijn positie onhoudbaar geworden. Maar dan is de houding van de protestantse partijen ook aileen maar verdedigbaar: als ze de bedoeling hadden een eind te maken aan het Kabinet De Quay. En d.at is aileen maar weer verdedigbaar, als ze de bedoeling hadden, hetzij aan te sturen op een nieuw kabinet samen met de PvdA, hetzij te adviseren tot een ontbinding van het parlement met nieuwe verkiezingen. Natuurlijk waren nog vele andere oplossingen mogelijk, maar die lagen buiten de sfeer van de protestantse partijen. Zij konden onmogelijk streven naar een Kabinet van hetzelfde type maar met andere mensen. Want zolang de KVP als onmisbaar wordt gezien voor een Kabinet van dit type, kan men niet verwachten dat deze genoegen zai nemen met het verwijdel'en van De Quay, onder druk van een minderheid in de huidige combinatie. Reconstructie zou 66k de wens van de KVP moeten zijn, wil ze uitvoerbaar zijn. Maar reconstructie, dat heeft ook de heer Van Riel tenslotte wel begrepen, die tevens als voorwaarde heeft: het verdwijnen van de minister-president, betekent een moreel faillissement voor de partij die deze minister-president aan de bondgenoten, aan het volk en zelfs aan zichzelf heeft opgedrongen. En evenmin in de sfeer der protestantse partijen ligt het overwegen van een oplossing, die hierin zou bestaan dat de KVP, na ai die ervaringen met protestanten en liberalen, een samenwerking met de PvdA als het minste van de vele kwaden zou gaan zien. Het ligt trouwens 66k niet in de sfeer van de conservatieve voormannen, die in de huidige KVP de grootste invloed hebben. Blijft over een zakenkabinet, wat in Nederland aileen maar betekenen kan: een kabinet van conservatieve liberalen, samenwerkend met liberalistische conservatieven uit de confessionele partijen; een kabinet dat sociaal en economisch nog erger zou zijn dan het Kabinet De Quay.
117
In de protestantse wereld is hier en daar de gedachte naar hoven gekomen, dat het gewenst zou zijn de KVP te Iaten zien, dat ook z6nder haar geregeerd kan worden. Maar die .gedachten zijn door Bruins Slot, evengoed als door Berghuis, onmiddellijk afgewezen. Ze konden dus geen rol spelen bij het tot stand brengen van de regeringscrisis door de motie van Eibergen, zou men zo zeggen; al ligt het voor de hand dat bij een deel van de protestantse Kamerleden die voor de motie Van Eibergen stemden, de weerzin tegen de overheersende positie van de KVP heeft meegespeeld.
Maar al deze overwegingen lagen blijkbaar buiten het 'denkraam' van de leiders der Protestantse partijen, toen ze tot het doorzetten van de motie Van Eibergen besloten. En blijkbaar lag oak de weerstand die in de AR-partij zou worden opgeroepen door het optreden van de Kamerfractie, buiten de factoren waarmee de heer Bruins Slot rekening hield toen hij tot zijn daad kwam. Voor een deel van deAR is blijkbaar Zijlstra nog steeds de verpersoonlijking van de christelijk-sociale politiek. Men kon dus niets begrijpen van een conflict, waarbij de fractie onder Ieiding van Bruins Slot juist die politiek verdedigde, terwijl Zijlstra hoe langer hoe meer tot verdediger van een liberalistische economische en sociale politiek is geworden. Wie het wei begrepen, waren de senatoren Berghuis, Diepenhorst en Algra, die van de verwarring gebruik maakten om hun conservatieve opvattingen een meerderheid in de partij te doen verkrijgen, daarbij verzekerd van de steun van figuren uit het verleden als Schouten en Gerbrandy. Of Zijlstra deze overwinning helemaal aangenaam vindt, moet men in twijfel trekken.
ein doo
He De seE
hoi VOl
w.
jui in ke1 ge. he· op lei ko bo ge
Er Rc w:
K,
·dil bli ni• tol
Maar die overwinning bleek spoedig een feit. Aan prof. De Gaay Fortman viel nude taak toe, om de overwinning van de conservatieven in zijn eigen partij te bekronen met het herstel van een kabinet, onder onbekwame Ieiding, overvloeiend van onbekwame figuren. Een kabinet, dat een Nieuw-Guinea-politiek voert, waarvan prof. Fortman zowel de versletenheid als de uitzichtloosheid kent. Een Kabinet, waarin de liberalistische opvattingen op sociaal en economisch gebied de overhand hebben op de christelijk-sociale opvattingen die hijzelf nog steeds verkondigt. Het pleit evenzeer voor zijn hulpvaardigheid, als het tegen zijn politieke vaardigheid pleit, dat hij die taak op zich nam. Maar in een situatie, waarin de protestantse fracties reeds geschrokken waren van hun eigen courage, had hij geen al te grate moeite tot een oplossing te komen, die een
118
de ge te1 slf ov be de le1 za in
hE de
n k
einde maakte aan de onechte crisis, de crisis die niet bedoeld, niet doordacht en niet doorgezet werd.
IT l.
n
n r-
'n lS
r-
ts ~r
Het zou de moeite waard zijn te vernemen op welke grond prof. De Gaay tot voortzetting van de politiek van prof. De Quay adviseerde. Maar in de regeringsverklaring werd ons dat helaas onthouden. W·e hoorden aileen dat de motie Van Eibergen niet uitgevoerd zal worden en dat de protestantse partijen daarin berusten. We hoorden van de kant dier partijen dat ze die motie nog altijd juist vinden. Maar wat is de betekenis van een juiste motie, als men in het terzijde schuiven ervan berust? Dat de positie van de betrokken kamerfracties daardoor sterker is geworden zal wei niemand geloven. Maar de positie van de partijen die deze kamerfractie tot het feitelijk intrekken van die motie dwongen, is er ook niet sterker op geworden. Evenmin zal de concessie die de KVP wist te verkrijgen, ertoe leiden dat de woningcrisis tot een oplossing is gekomen. De KVP komt uit deze crisis te voorschijn, met wrokkende protestantse bondgenoten aan de ene kant, en met een overijverig liberaal bondgenoot aan de andere. Dat maakt haar positie er niet beter op.
:n
etg
rm
ra 'el
lY a:a-
fian lt. en
·P•or dt, ~s
~e,
en
En het Kabinet De Quay? De sterke ·ministers, Zijlstra, De Pous en Roolvink, hebben in feite het vertrouwen van hun eigen geestverwanten verloren. Ze regeren aileen nog maar bij ·de gratie van KVP en liberalen. Maar ze zullen niet meer heengaan, tenzij ze direct daartoe gedwongen worden. En dat is de conclusie, die blijkbaar het hele kabinet genomen heeft. Kabinetspolitiek wordt niet meer gevoerd, noch parlementaire politiek. Wie de ministers tot heengaan wil dwingen, zal blijkbaar de ene minister na de andere moeten verwijderen. Zoals ik het reeds elders zei: we hebben geen 'kabinet' meer, maar een 'holding company' van departementen, met prof. De Quay als enig aandeelhouder. En hem krijgt men slechts weg, hetzij bij de volgende verkiezingen, hetzij doordat de overtuiging in aile partijen (behalve in de WD die het moet hebben van de nationale zwakheid), dat dit kabinet eigenlijk een schande voor het land is, sterk genoeg wordt om de sluimerende gevoelens tot een daad te doen groeien. Dan krijgen we een echte crisis. Maar ik twijfel eraan of zelfs een Nieuw-Guinea-crisis voldoende zal zijn om ons van dit beschamende kabinet te verlossen. Ik zie ze in zo'n geval nog tot 'nationale heiden' worden. Want ofschoon men beweert dat het belachelijke doodt, de werkelijkheid is dat het dodelijk is. Voor zijn omgeving.
119
W. Drees Jr.
De vroege capitulatie van
1940
'The margin between victory and defeat pr()1)ed to be very narrow indeed: it was no wider than the English Channel - no wider than one street in Stalingrad - no wider than the Solomons' Slot. 'Roosevelt and Hopkins' door Robert E. Sherwood. Blz. 140. Holland nog goeddeels in Nederlandse handen Op 14 mei 1940 was het hart van ons land nog niet bezet. Van de vijf grootste steden waren er vier zonder Duitsers. Het gros van het Ieger stand, met wapens in de hand, achter de waterlinie en in Z.-Holland. De Afsluitdijk had een Duitse aanval afgeslagen. In de havens waren Nederlandse en Engelse eenheden actief (mijnenleggen, vernielingen). Op die dag heeft Nederland (zonder Zeeland) gecapituleerd. Was de kabinetsinstruotie, die tot deze beslissing leidde, juist?
Het oordeel van de Enquete-commissie De capitulatie is een feit, voltooid verleden tijd. Het oordeel over de capitulatie is een maatstaf voor houding in de toekomst en daarom van belang. Doorvechten betekende bombardementen, schade en leed voor burgers en militairen. Het kon ook een bijdrage betekenen tot de overwinning. Afwegen van nadelen op korte termijn tegen voordelen op lange termijn is een vaker voorkomend probleem. Het loont om te trachten ons inzicht in deze problematiek te vergroten. De grote literatuur over de meidagen 1 vermeldt de nadelen van doorvechten en acht de capitulatie juist. Een analyse van de voordelen van doorvechten, c.q. het verder beperken van de capitulatie b.v. door uitzondering van Den Helder, ontbreekt. Dit artikel zal het oordeel van de Enquete-commissie bespreken. Dit luidt: 'is de commissie van oordeel, dat dit (de capitulatie) op dat 1 Luitenant-Generaatl H. F. M. Baron van Voorst tot Voorst 'De Oorlog' in Onderdrukking en Verzet, deel 1; Luitenant-Generaal J. J. C. P. Wilson 'Vijf Oorlogsdagen';' Enquete-commissie Regeringsbeleid 1940-1945, deel 2A, blz. 127.
120
1.
d: d: m to
c:h gr kt
W•
is,
gE de m
tij in tr• G: g~
'W ge H
d2 in
fn to·
.
~·
-----
...
-
moment onvermijdelijk was teneinde land en volk te sparen voor een onoverzienbare catastrofe, die militair beschouwd van geen betekenis geweest zou zijn'.
Doorvechten militair van geen betekenis? De Enquete-commissie kan met de woorden 'militair van geen betekenis' drie verschillende zaken bedoelen, t.w.: 1. Nederland zou tach zijn bezet; 2. De oorlog zou tach in 1945 zijn gewonnen; 3. Voor de Geallieerden (en daarmee voor Nederland) maakte doorvechten niets uit.
l
t t
e
1. Dit is juist. Voor het afwegen moet men echter verder zien dan de korte termijn en de betekenis voor de Geallieerden - en daarmede ook voor Nederland - bekijken. 2. De oorlog is inderdaad toch gewonnen. Voor het afwegen moet men zich echter verplaatsen in de toestand van mei 1940 toen nog niet bekend was hoe alles verder zou lopen en elke bijdrage tot de overwinning van gewicht was . (Bovendien zou een grotere Nederlandse bijdrage de offers van de bondgenoten hebben kunnen verlichten.) 3. Aileen de derde interpretatie komt overeen met de letterlijke woorden van de commissie, en behandelt de vraag die van belang is, nl. of doorvechten voor de Geallieerde zaak nut zou hebben gehad. Zoals uit het volgende blijkt, meent de auteur dezes dat doorvechten militair nut zou hebben gehad. Nederland had op 14 mei geen vliegtuigen, weinig luchtdoelmunitie, geen tanks. Rotterdam (ten noorden van de Maas) ging tijdens het bombardement verloren. De waterlinie was weinig geinundeerd. In het vlakke land konden de Duitse vliegtuigen de troepen goed zien. Het veldleger was teruggetrokken uit de Grebbelinie en stand aan de waterlinie. Het uit Brabant teruggetrokken Hie legerkorps bevond zich in de Alblasser en de Tieler Waard. In Z.-Holland had het Ie legerkorps tegen parachutisten gevochten en een (lichtbewapend) pantserafweerfront om Den Haag gevormd. 'Tach was het nodig rekening te houden met de mogelijkheid dat de vijand Rotterdam zou overmeesteren. Daarom werd reeds in de vroege morgen (13 mei) de vorming van een pantserafweerfront bevolen, dat met een ruirne boog om Den Haag zou lopen tot de Oude Rijn en dat zo goed mogelijk werd voorzien van pant121
serafweermiddelen en van artillerie. De grote passieve kracht van ons polderland zou ons nu te bulp komen.' 2 Voorts waren er kleine groepjes in de havens en op de Z.-Hollandse eilanden. Indien niet was gecapituleerd zouden de Duirt:sers - naast bet uitvoeren van bombardementen b.v. op Utrecht- te land hebben aangevallen, o.a. van Rotterdam uit. Het veldleger zou in de rug zijn aangevallen. Gezien de materiele overmacht van de Duitsers en bet ontbreken van een verdedigingslinie zou het veldleger spoedig zijn verslagen. Ook Den Haag had niet lang kunnen standbouden, en de troepen acbter de Lek weinig Ianger (al kon opbla.zen van bruggen de aanval vertragen). Utrecht en Z.-Holland zouden vermoedelijk in een twee dagen gebeel zijn bezet, ook N~ord-Holland, al is het denkbaar dat de stelling Den Helder het nog iets }anger had uitgehouden. Dit zou de Duitsers weinig of geen vliegtuigen hebben gekost, maar wei tanks, vermoedelijk enige tientallen. Bovendien zouden Duitse troepen, tanks en vliegtuigen in deze periode gebonden zijn gebleven aan het Nederlandse front. Het binden van b.v. 200 vliegtuigen kon voelbaar verscbil maken voor de bondgenoten (bet aantal Du:itse vliegtuigen op 15 mei was ca 3000). De bommen waarvoor Utrecht is gespaard zijn nu naar Belgie en Landen vervoerd. De Duitsers bescbikten bij hun aanval op West-Europa over een kleine drieduizend tanks. Op 29 mei waren zij bijna de helft kwijt 3 • Elke vernielde tank was van belang. Indien de Geallieerden nog 1500 tanks hadden kunnen vernielen had dit Europa miljoenen mensenlevens gespaard. Als conclusie mag worden gesteld dat doorvechten militair wel betekenis zou hebben gehad. Het vergroten van de kans op de eindoverwinning was van enorm belang. De tweede wereldoorlog is met kleine marges gewonnen. Onoverzienbare caU!strofe? De Enquete-commissie stelt dat doorvechten tot een onoverzienbare catastrofe zou hebben geleid. Is dat zo? Het gaat hier om doorvechten gedurende enkele dagen, niet om jaren partisanenstrijd. Onderscheid kan gemaakt worden tussen de verliezen bij militairen en bij burgers. De ervaring in de vijf dagen wekt de indruk 2 'De Oorlog', biz. 198. 3 Major L. F. Ellis 'The war in France and Flanders 1939-1940', Landen, 1953, blz. 227. 122
d: OJ Vt
in
1!
Vt
w Vt
gt in Vt
al to st' ef
H
Ir in To dt bt dt se he eE ar sl1 er ec va w: 0]:
an dr
......
)
dat de militaire verliezen - hoe erg het verlies van elk mensenleven op zich ook is - in de bewegingsoorlog van beperkte omvang ble~ ven. De opperbevelhebber zou vermoedelijk doorgevochten hebben indien bombardementen op steden waren uitgebleven. 4 Wat de burgerij betreft kan worden opgemerkt, dat bommen in 1940 licbt waren. Brandbommen konden vrij wat materiele scbade aanrichten (Rotterdam-centrum verloor in 1940 bijna 1% van bet Nederlandse woningbestand). Een dergelijk bombardement kostte bonderden mensenlevens. Elk mensenleven is kosthaar. Een verlies van 1 op 1000 in oorlogstijd kan ecbter moeilijk een catastrofe worden genoemd. Bombardementen gedurende enkele dagen doorvecbten zouden duizend, rnisscbien tienduizend, burgers bebben gedood. Erg, maar niet meer dan in twee weken worden geboren, in een maand sterven, veel minder dan vielen in bongerwinter, verzet of deportaties. Het is de vraag of het woord 'catastrofe', dat algemene ramp, algehele wijziging van een situatie betekent, van toepassing is. Evenzo met bet woord 'onoverzienbaar'. Spaanse steden, Warscbau en Rotterdam gaven een indruk van hetgeen bij een bombardement gebeurde. Het afwegen
k
lndien men de toestand op 14 mei 1940 overweegt, dan is de indruk dat de Enquete-commissie bet probleem eenzijdig stelt. Tegen de nadelen van bet doorvecbten moeten de voordelen worden afgewogen. Dan rijzen vragen als: hoeveel kan men over hebben voor bet vernielen van een Duitse tank? Het antwoord hangt af van de situatie. Op een kritiek punt in de oorlog, b.v. bij El Alamein, kunnen een paar tanks van beslissende invloed zijn. Waar bet gaat om het leven en bet geluk van honderden miljoenen mensen ·gedurende enige generaties zijn op een kritiek punt (b.v. slag om Engeland 1940) enorme offers verantwoord. De meidagen van 1940 waren ook kritiek, al is het tenslotte meegevallen door de geslaagde evacuatie bij Duinkerken en de bereidheid van Engeland tot taai doorvecbten. AI~ men ecbter geen speciale boge waarde wil toekennen aan bet vernielen van Duitse tanks in die dagen, dan zou tocb een soort 'gemiddelde' waardering op zijn plaats zijn . Men zou zich kunnen afvragen of op 14 mei niet elke tank b.v. duizend Ievens waard was omdat anders 2000 Duitse tanks de basis zouden leggen voor de onderdrukking en dood van miljoenen Europeanen. Ook zou men een 4 Enquete-commissie, deel 2A, blz. 99 en 105. 123
vergelijking kunnen maken met de offers die in Oost-Europa zijn gebracht om het Duit.se Ieger tot staan te brengen.
Doorvechten zou ook andere voordelen hebben kunnen opleveren, b.v. a) evacuatie van soldarten uit de havens naar Engeland; b) evacuatie vissersschepen en vluchtelingen; c) evacuatie van de K.L.M.-vliegtuigen op Schiphol 5 ; d) meer tijd voor vernielingen 6 •
I n (
I v
De beslissing De minister van Defensie bracht op 13 mei een capitulatie ter sprake. De opperbevelhebber, en ook vice-admiraal Furstner, wilden oorspronkelijk doorvechten. Generaal Winkelman 'kon het standpunt van de beer Dijxhoorn niet aanvaarden, daar volgens hem tot bet uiterste weerstand moest worden geboden' 7 • Minister Dijxhoorn vond de meerderheid van bet kabinet aan zijn zijde. Minister Van den Tempel was bet eens met de opperbevelhebber. Achteraf, bij hun verklaringen voor de Enquetecomrnissie, hebben zowel generaal Winkelman als dr. Van den Tempel er de nadruk op gelegd, dat destijds bet gevaar voor de burgerbevolking nog niet aan de orde was. Zij vonden dat voor bombardementen moest worden gezwicht. 'Om twee of drie uur te winnen kan men niet een paar steden Iaten vernietigen.' 8 De tijdwinst was echter vermoedelijk dagen. De term 'vernietigen' suggereert dat de .steden van de aardbodem verdwenen. Destijds betekende een bombardement minder, namelijk ernstige schade aan een dee! van de stad. De opperbevelhebber heeft de wens van de regering (strijd voortzetten maar zonder 'nodeloze offers', ·dus niet: strijd tot het 5 Drie vliegtuigen, met honderd man, en draaiende motoren, werd op de avond van 14 mei verboden om naar Engeland te vliegen. Vgl. A. Viruly's bijdrage 'Och, ligdy ihier verslagen' tot 'Ontluisterde Mei', Amsterdam 1960. 6 'Some demolitions were ·also effected in the ports, but only IJmuiden, with the effective co-operation of the Dutch Fortress Commandant, was blocked effectively. At other places delays imposed on the starting of preparations prevented the completion of the work .. .' (Ellis, biz. 51). · Honderd Duitse transportvliegtuigen zijn na de capitulatie hersteld. (Vijf oorlogsdagen, biz. 270). 7 Enquete-commissie, deel 2A, biz. 99 en 105. 8 Van den Tempel, ibidem biz. 106.
124
g 1
a
ti
B v.
b ll I tt
..
..... _ ...
--~~-·
1. : !'
I
.~
l
I'
uiterste) loyaal uitgevoerd en is daarna vooraan gegaan in het verzet. De vraag is of deze kabinetsinstructie juist is geweest. De woorden 'zonder nodeloze offers' spreken op zich vanzelf. Deze toevoeging betekende een bewuste aanwijzing niet hardnekkig door te gaan .
Conclusie De voornaamste beslissingen van Nederland in de meidagen 1940 waren juist. Er is weerstand geboden, de strijd overzee is voortgezet onder leiding van Koningin en Regering. Doorvechten na 14 mei is bezien in het licht van: a) voorkomen van een bezetting (conclusie: is niet mogelijk); b) aansluiting bij bet front van de Geallieerden (conclusie: aileen doorvechten in Zeeland); In de beschouwing van de Enqu~te-commissie over de capitulatie is geen aandacht geschonken aan: c) schade aan Duit.se tanks; d) onthouden van Duitse vliegtuigen en tanks aan de strijd in Belgie en N.-Frankrijk; e) tijdwinst voor vernielingen en voor evacuatie van soldaten, vluchtelingen en vissersschepen; f) invloed die bet voorbeeld van de Vesting Holland kon hebben op Belgie en Parijs; g) uitzondering van de havens althans van de stelling Den Helder. Op 14 mei trok Nederland een doom uit de flank van het Duitse leger. Het was bet begin van Engelandvaart, zelfmoord, terreur, verzet, en bet lange wachten.
I
125
I
v
B. Stokvis
ti
d
Herziening van ons echtscheidingsrecht
b c
d
li Echtscheiding - Divorce - Ehescheidu.ng, Geschriften van de prof. mr. B. M. Teldersstichting, Den Haag, Martinu.s Nijhoff, 1960, 148 pag. Tot de voorbereiding van een wijziging van onze echtscheidingswetgeving kan deze publikatie van de Teldersstichting stellig het hare bijdragen. Zij geeft op duidelijke wijze uitdrukking aan de in brede lagen van ons volk levende onvoldaanheid inzake het in Nederland geldende materiele en formele echtscheidingsrecht, inzake een velen onbevredigende rechtsvorming in strijd met de bewoordingen van de wet. Ret is een geschrift, geschraagd door statistisch belangwekkend materiaal, dat zonder schokkende nieuwe vergezichten te openen, het arsenaal der bekende grieven en bezwaren opnieuw rangschikt en etaleert, daarbij zich onthoudend van een dieper gravende analyse van pro en contra, welke men in het bijzonder met betrekking tot bepaalde aspecten en facetten van het probleem toch node mist. Met reden gaat het Rapport der Teldersstichting er van uit, dat onze in 1838 tot stand gekomen wettelijke bepalingen op het stuk van de huwelijksontbinding, zien op een andere samenleving, op andere maatschappelijke verhoudingen en normen, dan die welke wij, een en een kwart eeuw nadien, kennen. De zedelijke inzichten en de rechtsopvattingen van onze tijd zijn niet meer die van de wetgever van destijds. Tussen levend rechtsbewustzijn en geschreven recht is hier een diepe kloof gevallen. Anderzijds zullen principiele wijzigingen in ons door levensbeschouwelijke tegenstellingen gekenmerkte, verzuilde land moeilijk te realiseren zijn. 1 Alvorens in te gaan op de essentiele vragen, die op het terrein
v
b E ir a 0
n
li n
v d n
sc z.
SC
d
1!
N u;
w
m Vl
1 Hierop wees minister mr. L. A. Donker in zijn brief van 10 januari 1953 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Bijl. Hanrll. Tweede Kamer Stat. Gen., 1952-1953, 2846, no. 6). De minister spreekt aileen over het materiiHe ec!htscheidingsrecht; - voor het formele geldt echter met betrekking tot de belangrijke vraagstukken, geheel hetzelfde.
126
ec gt
sc
- ... ---
-~--~-
~
van het echtscheidingsrecht rijzen, is het gewenst enkele statistische gegevens te releveren, die de besproken uitgave behelst, en die ons inzicht in de materie kunnen verdiepen. Allereerst de cijfers betr. de echtscheidingsfrequentie in Nederland. Anders dan van confessionele zijde dikwijls is gesuggereerd, bewijst de statistiek, dat het aantal echtscheidingen, dat in 1946,- van 4598 over 1945 -, was gestegen tot 10.116, sedertdien zich in gestadig dalende lijn beweegt, en in 1958 met 5280 tot op ongeveer de helft terugviel; zulks ondanks de bevolkingstoename in die periode. 2 Verder blijkt uit een overzicht van het aantal echtscheidingen in 13 Europese landen 3 , dat Nederland in 1957 met 0.48 per 1000 inwoners, op Schotland (0.33) en Ierland (0.07) na, geheel onderaan in de reeks staat. Deze cijfers tonen aan, dat de toestand te onzent allerminst catastrofaal is; doch bovendien, dat de feitelijke mogelijkheid in onze rechtspraktijk van echtscheiding bij ondertinge toestemming de veelvuldigheid der huwelijksontbinding niet in alarmerende mate heeft bei:nvloed. 4 Hierbij sluit aan, dat recente onderzoekingen met name in de Verenigde Staten en in Duitsland overtuigend hebben aangetoond, dat tussen de echtscheidingscijfers en de wetgeving niet een natuurlijk verband bestaat, dat het getal der wettelijke echtscheidingsgronden de frequentie van het verschijnsel niet noodzakelijkerwijs influenceert in die zin dat uitbreiding van die gronden vermeerdering en inperking vermindering van het aantal echtscheidingen zou bewerkstelligen. • Men kan hieruit mitsdien concluderen, dat verruiming van echtscheidingsmogelijkheid door uitbreiding van de wettelijke granden voor echtscheiding, de stabiliteit van het huwelijk niet aantast, ·.~~'
• • • •. . . . . . .
\)
-
:~~ ~,41~ ~~J~; :~;1f5.m
.w .. . .
Men zie CBS, Echtscheidingen in Nederland 1900-1957, Zeist 1958 en Jaarcijfers voor Nederland 1957-1958, Zeist 1960. 3 Crude divorce rates, in Demographic Yearbook 1958, United Nations, New York 1958. -Rapport Bijlage III, pag. 117. 4 Het uiterst belangwekkende probleem welke factoren te dezen wel een overwegende rol spelen, moet ik in het kader van de onderwerpelijke beschouwing passeren. Te vermelden zullen ruer zijn onder meer: economische omstandigheden, sociaal milieu, godsdienstige opvattingen, verschil in kerlrelijke gezindte en leeftijdsverschil tussen de echtgenoten. Stellig heeft ook de emancipatie van de vrouw gevolgen gehad. Het Rapport laat niet na op deze achtergronden van het eohtscheidingsvraagstuk summier de aandacht te vestigen. 5 Onder aanhaling van enige literatuur releveert het Rapport dit eveneens. (pag. 36 t.e.m. 38). 2
127
en dat de op zodanige uitbreiding gerichte drang tot vernieuwing van ons echtscheidingsrecht, geen bedreiging vormt voor de in beginsel als blijvend gedachte levensgemeenschap tussen twee mensen, welke het huwelijk is. Het zou trouwens met de gezegde stabiliteit treurig gesteld zijn, indien het anders ware! Vermeerdering bij de wet van de echtscheidingsgronden betekent niet anders dan verbreding van de mogelijkheid tot gerechtelijke antbinding van mislukte huwelijken, waarvan de gedwongen instandhouding noch maatschappelijk, noch zedelijk gewenst kan worden geacht. Het Rapport der Teldersstichting schaart zich, naar te verwachten was, aan de zijde van hen die een gematigde vernieuwing van ons sedert 1838 niet meer gewijzigde materii:He echtscheidingsrecht zouden willen bevorderen. Nagestreefd wordt een regeling 'welke voldoende waarborgen biedt voor het huwelijk als maatschappelijke instelling, maar die anderzijds niet z6 streng is, dat het gevaar voor misstanden ontstaat.' (pag. 66) In concreto wordt allereerst voorgesteld invoering van emstige. huwelijksontwrichting als algemene echtscheidingsgrond. Zulks in navolging en geheel op de voet van artikel142 van het Schweizerisches Zivilgesetzbuch, 6 en indachtig aan de bij artikel 52 sub 6° van de Huwelijksordonnantie Christen-Inlanders Java, Minahassa en Amboina (NI Staatsblad 1933, no. 74) als echtscheidingsgrond ge'initieerde 'onheelbare tweespalt tusschen de echtgenooten'. Verzuimd wordt hier voldoende in het licht te stellen, dat met het constateren door de rechter van de objectief vaststaande mislukking van het huwelijk, de klassieke gedachte van eenzijdige schuld bij een van de echtgenoten is losgelaten. Verzuimd wordt tevens er op te wijzen, dat zulks een belangrijk voordeel kan betekenen in die gevallen, waarin het 'schuld'-moment als maatstaf onzuiver is en onredelijk werkt, omdat de gedragingen van de 'schuldige' partij het gevolg zijn van gedragingen van de 'onschuldige'. Nagelaten wordt tenslotte te motiveren waarom het gewenst is naast de nieuwe zeer ruime mogelijkheid van echtscheiding zonder 6 Dit artikelluidt: 'Ist eine so tiefe Zerriittung des ehelichen Verhaltnisses eingetreten, dass den Ehegz.tten die Fortsetzung der ehelichen Gemeinschaft nicht zugemutet werden dad, so kann jeder Ehegatte auf Scheidung klagen. Ist die tiefe Zerriittung vorwiegend der Schuld des einen zuzuschreiben, so kann nur der andere Ehegatte auf Scheidung klagen.'
128
schuld, te handhaven het stelsel van de bestaande, speciale, op de schuld-gedachte gebaseerde echtscheidingsgronden. Deze handhaving is van belang voor casusposities waarin bewezen zijn tot echtscheiding reden gevende concrete feiten, doch niettemin het huwelijk niet grondig verworden is . Voorts vormen de uitdrukkelijk door de wet omschreven gronden een richtsnoer voor de rechter, wiens 'freie Ermessen' zij inperken. 7 Ten onrechte dus menen de rapporteurs voor het behoud der bekende gronden geen ander argument te kunnen aanvoeren dan 'de traditie'. (pag. 79) Het Rapport geeft verder in overweging aan de geldende bijzondere echtscheidingsgronden toe te voegen: 'ernstige ontucht', en 'blijvende ernstige geestesziekte'. Op het voetspoor van het (niet genoemde) Ontwerp tot Herziening van het Burgerlijk Wetboek, 1886, wordt voorgesteld de term 'kwaadwillige verlating' te wijzigen in 'kwaadwillige weigering tot samenwoning', die na verloop van drie jaar (thans vijf jaar) tot huwelijksontbinding zou moeten kunnen leiden. (art. 231 Ontwerp 1886) Van meer betekenis is het denkbeeld, naast overspel als nieuw echtscheidingsmotief in de wet op te nemen 'ernstige ontucht, gepleegd door de ene echtgenoot met een derde.' In deze vorm kan dit voorstel, dat zonder differentiatie natuurlijke en tegennatuurlijke ontucht gelijkwaardig naast elkander plaatst, tot bedenkingen aanleiding geven. Dat tegennatuurlijke ontucht met overspel op elm lijn is te stellen wordt meer en meer erkend. In het bijzonder geldt dit voor homoseksuele handelingen: onnatuurlijke ontucht met dieren is minder frequent. s Op een geheel ander vlak echter is de natuurlijke ontucht tussen personen van verschillende sekse gelegen. Deze beweegt zich langs een lange scala van gradaties tussen weinig belangrijke handelingen, en zeer ingrijpende, normale vleselijke gemeenschap en daarmede overspel dicht benaderende, gedragingen. . De sa.menstellers van het rapport vorderen dat de ontucht 7 Zie Stokvis, Echtscheiden, Loahem, z. j. pag. 46-48. 8 Zelfs zij die op gr.o nd van confessionele overwegingen overigens principieel gekant zijn tegen uitbreiding van eahtscheidingsmogelijkheid, zijn geneigd tegennatuurlijke ontucht als echtscheidingsgrond te aanvaarden, zu1ks omdat he t woord 'pomeia' in Matth. XIX, 9 niet slechts overspel in enge zin, doch ook gelijkgeslachtelijke ontucht omvat. Zie A. C. G. van Proosdij in Ned. Juristenblad 1930, pag. 33. Voorts bet 'Rapport inzake een nadere regeling betreffende de eahtscheiding', in 1949 samengesteld door een Commissie benoemd door het Centraal Comite 'Van Antirevolutionaire Kiesverenigingen. (pag. 23)
129
'ernstig' zij. Doch wat is hier 'ernstig'? Waar ligt de grens tussen wel en tussen niet een echtscheidingsgrond opleverende ontuchtige handelmgen? De rechter, ieder wett~lijk directief missende, zou zich voor zeer moeilijke beslissingen zien geplaatst. Daargelaten nog h~t gevaar van :reohtsongelijkheid voor de justiciabelen. Uiterst belangrijk bovendien is, dat de rechter, waar geen onderscheid wordt gemaakt tussen natuurlijke en tegennatuurlijke ontucht ook bij deze laatste zou kunnen gaan onderscheiden tussen 'ernstige' en 'niet-ernstige' vormen, en slechts in eerstbedoelde gevallen echtscheiding toelaten. Verkeerdelijk: want tegennatuurlijke ontucht in welke vorm dan ook, betekent een dusdanige onherstelbare schend,ing van de grondslagen van het huwelijk, ,dat ook minder ernstige manifestaties de andere echtgenoot het recht op echtscheiding behoren te geven. De samenkoppeling van natuurlijke en onnatuurlijke ontucht brengt ten slotte het gevaar, dat diegenen die uitsluitend laatstgemelde misdragingen als echtscheidingsgrond zouden willen aanvaarden, het in het Rapport verdedigde algemene begrip 'ernstige ontucht' zouden moeten afwijzen, waarmede tevens de door hen als echtscheidingsgrond op zich zelf aanvaardbaar geachte tegennatuurlijke ontucht overboard geworpen zou zijn. Overigens, de tegennatuurlijke ontucht is belangrijk genoeg om als afzonderlijke grand voor huwelijksontbinding in de wet te worden toegelaten. Te verwonderlijker mag het heten, dat het Rapport hieraan met geen enkel woord uitdrukkelijk aandacht geeft. - In het Oud-Vaderlandse recht hestand de onmiskenbare neiging om tegennatuurlijke ontucht met overspel gelijk te stellen. Het Pruisische Landrecht (II, I, Par. 672) verklaart onbeschroomd: 'Sodomiterei und andere unnatiirliche Laster dieser Art, werden dem Ehebruche gleichgeachtet'. Bij ons te Jande vermeldde het antwerp voor een Burgerlijk Wetboek van 1816 in artikel 463 als echtscheidingsgronden o.m. 'overspel of onnatuurlijke ontucht', en dat van 1886 in artikel 230 naast overspel: 'onnatuurlijke ontucht, gedurende het huwelijk gepleegd.' Het geldt bier een verre van onbelangrijke zaak. Volgens dE'. laagste min of meer betrouwbare schattingen vormt het aantal der homoseksuelen 2 a 3 pet. van aile mensen. Stelt men, om ieder verwijt van overdrijving te ontgaan, dit percentage op 1 pet. dan betekent zulks dat ruim 100.000 Nederlanders met de bewuste afwijking behept zijn. Dit getal stemt in het hier behandelde verband tot nadenken, wanneer men zich realiseert dat een aan130
m
ht
h< te in m
hl m
m Vf v~
gJ
be e< w m
w
te
de 01
re ne
k: d: cL hi dl ef
dl 01
ge in Ul
D P! lll
dl he
merkelijk deel der homoseksuelen huwt, hetzij op medisch advies 9 , hetzij omdat zij zelf te goeder trouw in het huwelijk genezing hopen te vinden, hetzij om hun ware geaardheid voor de wereld te camoufleren. Men zal de, om welke reden ook, huwende geinverteerden zeker op meer dan 10 pet. van alle homoseksuelen mogen schatten. Dit !evert in een land als Nederland circa 10.000 huwelijken op, die a priori tot mislukking zijn voorbestemd. In niet mindere, - eerder zo mogelijk nog in meerdere -, mate toch dan overspel in een normale echtvereniging, tast in de hier bedoelde verbintenissen de door de homoseksuele partner met een persoon van hetzelfde geslacht bedreven ontucht, de fundamenten van het huwelijk aan. De wetgever die, door deze ontucht niet als echtscheidingsgrond te erkennen, dwingt tot continuering van de huwelijksbetrekking, beschermt de homoseksueel ten koste van zijn normale echtgenoot. Daar eerstgenoemde zich niet aan overspel in de wettelijke zin schuldig maakt, kan laatstgenoemde uitsluitend met medewerking van de ander echtscheiding verkrijgen. Die medewerking wordt dikwijls in het geheel niet, en somtijds slechts ten koste van ongemotiveerde contraprestaties verleend. Geval A: de homoseksuele man bewilligt in echtscheiding mits hij als niet onderhoudsplichtig eiser kan optreden tegen zijn vrouw, die in rechte schuld aan niet door haar gepleegd overspel moet op zich nemen. Geval B: de aan een homoseksuele vrouw gebonden man, kan alleen tot echtscheiding geraken door er in toe te stemmen, dat zijn echtgenote tegen hem, die nimmer overspel heeft bedreven, als eiseres optreedt, waarbij zij alimentatie vordert. In het ene geval dus een gedwongen afstand van levensonderhoud door de daarop in feite rechthebbende vrouw, in het andere geval een afgedwongen verplichting tot betaling van levensonderhoud door de hiertoe in feite niet gehouden man; in beide gevallen de onoorbare figuur dat de onschuldige partner in een proces als gedaagde de schuld aan gefingeerd overspel moet dragen, terwijl in werkelijkheid de eisende partij de huwelijkstrouw heeft ge9 Lange tijd hebben onoordeelkundige medici het huwelijk als universeel genee&rniddel voor .gelijkgesiaahtelijke neigingen aanbevolen. Dr. F. S. Meijers, Mijn ervaringen betreffende zedenrnisdadigers, Lezing Psychiatrisch-}uridisch Gezelschap, Verslag no. 16, pag. 18 zegt tekenend:: 'DaJt deze bijzondere therapeutische huwelijksltendens onder deskundigen geen aanhangers telt, maar integendeel als gevaarlijk en in hoge mate onverantwoordelijk moet worden beschouwd, behoeft geen nader betoog.
131
broken door gelijkgeslachtelijke ontucht. Ik zwijg ovtJr die, niet zeldzame casusposities, waarin degedragingenvandehomoseksuele man voor de heteroseksuele vrouw aanleiding worden tot overspel harerzijds, als wanneer zij in een echtscheidingsproces de rol der ontrechte gedaagde toegewezen krijgt. Het is duidelijk: de geldende wet sanctioneert te dezen onrecht. Op de wetgever rust hier de plicht tot voorziening. Kort zal ik zijn over de in het Rapport verder naar voren gebrachte stelling, dat 'krankzinnigheid in bepaalde gevallen een grand voor echtscheiding moet kunnen opleveren.' (pag. 80) Het juridisch weinig houvast biedende criterium zou hier wezen de vraag of tussen de echtgenoten al dan niet nog geestelijk contact mogelijk is. De ziekte zou ten minste drie jaren achtereenvolgens moeten hebben geduurd en een voortzetting van het huwelijk redelijkerwijs van de andere echtgenoot niet zijn te vergen. Het Rapport wil niet de eis stellen, dat de geestesziekte ongeneeslijk is. lO Slechts in het voorbijgaan wordt 'liederlijk gedrag' als mogelijke echtscheidingsgrond genoemd. Deze wordt echter noch aanbevolen, noch afgewezen. Ieder betoog op dit stuk ontbreekt. Overigens kleven aan 'liederlijk gedrag' wanneer men dit in de wet zou willen brengen ter vervanging van het begrip 'overspel' 11 niet geringe bezwaren. Enerzijds is 'liederlijk gedrag' ruimer, anderzijds enger dan 'overspel'. Ruimer: omdat daaronder vallen behalve overspelige, ook homoseksuele en heteroseksuele ontuchtige handelingen, maar bovendien een eindeloos gevarieerde reeks van binnen het kader van het huwelijk ontoelaatbare gedragingen als voortgezet drankmisbruik, geregeld misbruik van verdovingsmiddelen, gewoonte van hazardspel, van exhibitionisme, en dergelijke. Enger: omdat 'liederlijk gedrag' vereist continu'iteit der misdragingen. Eenmaal gepleegd overspel vormt in de geldende wet grand tot echtscheiding; het betekent echter niet 'liederlijk gedrag', hoogstens een liederlijke gedraging. Bekend is hoe moeilijk in geval van tegenspraak de bewijslevering van een enkele daad van overspel in de praktijk reeds is. Zou nu de wet uitsluitend van 'liederlijk ge10 Sprekende argumenten tegen krankzinnigheid als eahtscheidingsgrond, biedt C. Ten Hagen, Schuld als factor bij de echtscheiding, Socialisme en Democratie, 1949, pag. 230-231. 11, Dit beoogde de KVP-senator mr. dr. P. J. Witteman, blijkens zijn betoog in Handl. Eerste Kamer Stat.-Gen., 1956-1957, pag. 2189. Zie ook Stokvis, Liederlijk gedrag als eahtscheidingsgrond, Ned. Juristenblad 1957, pag. 548 e .v.
132
dr ov tir w~
rec be va
eel te
w.
aaJ Bu
D€ do. COl
lin me scl: cin het be~
wil
zae eel: eer uit1 zicl ing W€ arrc ger een
de l dat ond spr: feit• voe: pia~
(de De
drag' spreken, dan zou men minstens twee daden opleverend overspel, - gepleegd binnen een niet te ruim tijdsbestek (de continui:teit) -, moeten bewijzen. Aldus zou huwelijksontbinding, ook waar deze zedelijk en sociaal alleszins gerechtvaardigd is, onredelijk worden bemoeilijkt. Een wezenlijke verbetering van de bestaande wettelijke regeling wordt verkregen door op de voet van het Ontwerp Burgerlijk Wetboek 1886 'liederlijk gedrag' als echtscheidingsgrond niet in de plaats van, doch naast 'overspel' .!fi•l 8 te stellen. Weinig bevrediging schonk mij het Rapport in zijn beschouwingen aangaande de problemen opgeroepen door het feit dat artikel 263 Burgerlijk Wetboek in rechten systematisch wordt gefrustreerd. Deze bepaling stelt ondubbelzinnig: 'Echtscheiding kan Dimmer door onderlinge toestemming plaats hebben.' In de realiteit echter constateert men een rechtsvorming, die echtscheiding bij onderling goedvinden, in strijd met de wettelijke regeling, terdege mogelijk doet zijn. Deze merkwaardige discrepantie tussen geschreven recht en rechtswerkelijkheid bestaat bier te lande reeds circa driekwart eeuw. De wetgever heeft in aanmerking nemende het belang van het huwelijk als maatschappelijke instelling, de beslissing over de ontbinding hiervan niet willen overlaten aan de willekeur van de individuele huwelijkspartners. Doch de rechter zag zich gedwongen in ons te beperkte mogelijkheden behelzende echtscheidingsrecht een veiligheidsklep te openen, waardoor langs een omweg kon worden bereikt wat de wetgever nadrukkelijk had uitgesloten. Reeds in 1882 sprak de Nederlandse Juristenvereniging zich met 54 tegen 11 stemmen uit v66r toelating van echtscheiding ingevolge minnelijke overeenkomst, bij de wet. Op 22 juni 1883, Weekbl. v. h. Recht no. 4924 wees de Hoge Raad een beroe.m d arrest, waarbij ons hoogste rechtscollege besliste, dat de enkele gerechtelijke bekentenis van de gedaagde partij voldoende is om een eis tot echtscheiding toe te wijzen. Hetzelfde geldt indien de gedaagde verstek laat gaan. Ret begrijpelijke gevolg is geweest, dat in de overgrote meerderheid der gevallen, echtscheiding na onderlinge overeenstemming tot stand komt bij gebreke van tegenspraak door de gedaagde van de tegen hem of haar gestelde feiten. In de circa 1000 echtscheidingsprocessen, die ik als advocaat voerde, vond in naar schatting 80 pet. huwelijksontbinding aldus plaats. De aangevoerde echtscheidingsgrond is meestal overspel (de andere wettelijke gronden zijn in feite vrijwel niet hanteerbaar). De ervaring leert, dat te dezen gefingeerd overspel tot de hoge 133
uitzonderingen behoort; de met name van confessionele zijde gemanifesteerde opwinding over een 'grote leugen' is ongefundeerd: de 'grote leugen' is als regel een 'grote waarheid', zij het dan ook niet zelden een verborgen waarheid. Een andere zaak is, dat men kan toegeven, dat de bestaande toestand, waarbij rechtersrecht het wettelijk recht buiten werking stelt, weinig elegant is. Hoe hierin wijziging te brengen? Het Rapport erkent enerzijds, en terecht, dat men de door het arrest van 1883 gesanctioneerde modus procedendi, die 'in ons rechtsleven een vaste plaats heeft gekregen' (pag. 41) niet zonder meer kan afschaffen (pag. 67). Anderzijds W(ijst bet Rapport 'onderlinge overeenstemming van de echtelieden' als echtscheidingsgrond af (pag. 71, 84 en 120). Tot een voor het bestaande recht bevredigende oplossing komt het geschrift niet. Toch is deze niet ver te zoeken. Indien men de moed opbrengt tot schrapping van artikel 263 BW, houdt men de toch niet meer te onderdrukken hierboven omschreven praktijk in stand en ontneemt men daaraan het odium van wetsontduiking; er is dan tevens geen noodzaak tot het te dezen formeren van een uitdrukkelijke nieuwe echtscheidingsgrond, waarvan bij voorbaat vaststaat, dat die in brede groeperingen van ons volk op ernstig verzet zal stuiten. Het invoeren van een verplichte bewijslevering in echtscheidingsgedingen, en het aldus langs procesrechtelijke weg bemoeilijken van de echtscheiding zou ernstige bezwaren met zich brengen. Het Rapport ziet dit in (pag. 67) voor wat betreft het geldende recht, doch verlangt indien de echtscheidingsmogelijkheid wettelijk zou worden verruimd, merkwaardigerwijs dat 'niet aileen het wettig bewijs moet worden geleverd, maar de rechter ook in gemoede overtuigd moet zijn dat de gestelde grond voor echtscheiding bestaat.' (pag. 83). Deze opvatting mag curieus heten, wanneer men bedenkt, dat destijds zelfs de CH-minister van Justitie Mulderije verklaarde 12: ' ... dat echtgenoten, die een huwelijk bij onderling goedvinden ontbonden wensen te zien, desnoods overspel zullen fingeren of zullen pogen door vermoedens of door meinedige getuigen het bewijs van overspel te leveren, zelfs tot het overspel werkelijk zullen overgaan, indien zij anders hun huwelijk niet ontbonden zouden zien.' Inderdaad vermeerdering van overspel en meineed, daarbij toeneming van concubinaat en van het aantal overspelige kinderen, 12 Bijl. Handl. Tweede Kamer Stat. Gen. 1951-1952, 848, Stuk no. 5. 134
~
c c I!
l: I! I
s
I e 0 S•
il e E ir p
d
rn l! et g( C(
l! di OJ
lis Rc Vc
is hier van een wettelijke bewijsplicht te verwachten. Ik zwijg dan nog van te vrezen opbloei van de weinig verheffende vroegere Engelse praktijk der 'hotel-divorces', waarbij in feite geen overspel wordt gepleegd, doch het nachtelijk samenzijn van een der echtgenoten, meestal de man, met een persoon van de andere sekse, - die soms van dit 'gezelschap houden' haar beroep maakt - , in een hotelkamer wordt geconstateerd. 13 Ten slotte maant bier tot onthouden de leerzame, doch meer dan teleurstellende ervaring opgedaan op Cura9ao, waar in de jaren 1944-1948 een regeling gold, houdende dat aan de eisende partij in echtscheidingszaken bewijs van de gestelde feiten door de rechter moest worden opgelegd. - Ret blijft onverklaarbaar, dat de samenstellers van het Rapport, dit alles wetende, niettemin voor een toekomstig echtscheidingsrecht verplichte bewijslevering vorderen.
)
11
,£ :t
k
n
Ik zwijg over het interessante vraagstuk inzake de betekenis als echtscheidingsgrond van door de andere echtgenoot toegestaan overspel; - ik zwijg over het vraagstuk der 'lichtvaardige echtscheidingen' 14 (in een meer dan 35-jarige advocatenpraktijk heb ik wei liohtvaardige huwelijken, maar' niet een lichtvaardige echtscheiding gezien); - ik passeer de scheiding van tafel en bed. En slechts in het voorbijgaan wil ik wijzen op het laatste, mijns inziens belangrijkste hoofdstuk van het Rapport, betreffende een pensioenregeling na echtscheiding. Rier wordt de gedachte uitgewerkt, dat de vrouw na echtscheiding recht behoudt' op dat deel van het weduwenpensioen tot de vorming waarvan zij tijdens het huwelijk heeft bijgedragen.' (pag. 99) Bij hertrouwen van de man, betekent dit een verdeling van het pensioen tussen zijn gewezen echtgenoten. Ret Rapport vermeldt niet dat reeds eerder rnr. J. de Vrieze in Nederl. Juristenblad 1954 pag. 275-276 het denkbeeld van een zodanige splitsing van een weduwenpensioen opwierp. Evenmin wordt de aandacht gevestigd op het in 1957 verschenen Eind-rapport van de Staatscommissie voor de Pensioenwetgeving, ingesteld bij KB van 22 juni 1949, no. 12, dat in Bijlage B, Desiderata sub. 8 erkent 'dat zich op dit punt moeilijkheden kunnen voordoen,' doch 'geen aanvaardbare oplossing' ziet.
1,
13 Men leze het iboeiende hoek 'Holy Deadlock' van A. P. Herbert. 14 Zie hierover M. Ch. de Jong, Echtscheidingswetgeving, Socialisme en Democratie, 1947, pag. 159, 160. In andere zin mr. dr. C. J. R.
5.
Roogenroc, Liohtvaardig huwelijk vaak oorzs.ak van echtscheiding, De Volkskrant 17-9-1960.
ij
135
Aan het slot van deze beschouwing wil ik nog iets van algemene aard naar voren brengen. De Staat, die waarborgen wenst te scheppen voor de stabiliteit van het burgerlijk huwelijk, doet onjuist die waarborgen bij uitsluiting te zoeken in het tot stand brengen van een strak geheel van stringente wettelijke regelingen. Niet door wetsbepalingen, die de huwelijksontbinding bemoeilijken, doch door vorming van de mens, opvoeding van de mens tot het huwelijk, kan men de duurzaamheid der echtverbinding bevorderen. Opvoeding van de jonge man, opvoeding van het meisje, tot de verantwoordelijkheid, tot de zorgen, tot de plichten en rechten van de huwelijkstaak. Opvoeding door de ouders, opvoeding door de school, opvoeding door de kerk, opvoeding door jeugd-organisaties, opvoeding door goede, de geest zuiverende lectuur. Eerst dan, eerst als men het tot rijpheid groeiende jonge geslacht heeft weten te doordringen van de onvergankelijke waarde van het huwelijk als levensgemeenschap, als bron van het waarachtige mensengeluk, eerst dan zal men in werkelijkheid hebben bijgedragen tot de bestendiging van deze peiler der maatschappelijke orde.
1:.36
A. Hijmans
Gemengde huwelijken
Dr. B. van Leeuwen, OFM: 'Het gemengde huwelijk'. Pastoraalsociografisch onderzoek naar huwelijken van katholieken met nietkatholieken in Nederland. Uitg. bii Van Gorcum en Comp., Assen 1959, 424 blz. In dit ondanks heel veel cijfers en vele tabellen (127), grafieken (23) en cartogrammen (6) boeiende werk, verschenen als een publikatie van het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut, geeft de auteur de resultaten van een godsdienstsociografisch onderzoek naar 'het gemengde huwelijk'; nader bepaald: naar de huwelijken van katholieken met niet-katholieken in Nederland. Hierbij wijst hij er op, dat grotere aandacht voor de gemengde huwelijken van protestanten en onkerkelijken, mede ter vergelijking met de katholieke gemengde huwelijken, wei wenselijk geweest zou zijn, maar bepering was nu eenmaal geboden. Slechts in geringe mate is het gemengde huwelijk in het algemeen en het kerkelijk gemengde huwelijk in het bijzonder tot nu toe object van wetenschappelijk onderzoek geweest. De auteur heeft zich nu in dit onderzoek niet bepaald tot een !outer kwantitatieve beschrijving. Hij heeft, op uitgebreide wijze gebruik makend van statistische gegevens, duidelijk sprekende wetmatigheden geconstateerd en dan voorzichtig gepoogd hiervan een verklaring te geven, zich hierbij bewust, dat deze verklaring niet veel verder kan komen dan hypothese en waarschijnlijkheid. Om hier meer zekerheid te krijgen zou dit nu afgesloten onderzoek gevolgd moeten worden door een sociaal-psychologisch onderzoek, dat een antwoord zou kunnen geven op een aantal vragen, die in het verloop van deze studie gesteld en slechts bij wijze van hypothese beantwoord worden. De wenselijkheid van het bedoelde sociaalpsychologisch onderzoek komen we enige malen tegen. Het werk is ingedeeld in 5 hoofdstukken: I Het gemengde huwelijk in Nederland in de 17e en 18e eeuw; II Gemengde huwelijken van katholieken in de 19e en 20e eeuw; III De gevol137
gen van het gemengde huwelijk; IV De pastorele houding tegenover het gemengde huwelijk; V Samenvatting en besluit. Daar voor de 16e, 17e en 18e eeuw statistische gegevens totaal ontbreken, blijft voor deze periode het kwantitatieve aspect geheel in het duister. Vele synoden van Frankrijk en van de zuidelijke Nederlanden hebben in de afwijzing van de gemengde huwelijken en in de versterking van de weerstand bij clerus en volk een duidelijke en leidende positie ingenomen: de gemengde huwelijken worden door deze synoden ten strengste afgewezen en formeel verboden. Voor de katholieke kerk in de positie van onderdrukte minderheid in Nederland betekende het gemengde huweUjk een groat gevaar. Vanuit Rome werd de afwijzing van de gemengde huwelijken gestimuleerd en verscherpt. In de declaratie van 1741 komt voor enerzijds een soepele houding ten aanzien van de geldigheid van eenrnaal voor de Overheid gesloten huwelijken, anderzijds een strenge afwijzing met opdracht aan de zielzorgers om de katholieken zoveel mogelijk van gemengde huwelijken te weerhouden en deze zo krachtig mogelijk te verhinderen. W at de afwijzing van gemengde huwelijken betreft hestand er een gelijkgezinde houding bij de protestanten en ten dele ook bij de Overheid. De hfdst. II en III zijn voor de algemene lezer wel het oelangrijkst. Als bronnen van onderzoek (hfdst. II) stonden de auteur tweeerlei statistieken ten dienste: 1. de burgerlijke overheidsstatistiek, waarin de cijfers van gemengd huwende katholieken; 2. de kerkelijke statistiek, waarin de cijfers van gemengd gehuwde katholieken. Het wordt ons duidelijk, dat de gegevens dezer beide bronnen volstrekt onvergelijkbaar zijn, en verder dat de gegevens van de kerkelijke statistiek onaanvaardbaar grote verschillen kunnen vertonen naar gelang van tijd en plaats. Hierbij wijst de auteur er dan op, dat de kerkelijke statistiek slechts zeer betrekkelijke waarde heeft. Opvallend is de daling in het percentage gemengd huwende katholieken. Deze deling is in vergelijking met de jaren 1914 en 1915 nog niet aanwezig in de jaren 1935 en 1936, begint in de daarop volgende jaren en neemt vooral vanaf 1940 duidelijke vormen aan. Buitenlandse gegevens doen het bijzondere van deze daling nog sterker uitkomen. Om toch even een indruk te geven van de gecompliceerdheid van bet vraagstuk het volgende: de genoemde daling kan het gevolg zijn a) van een verbetering van kerkelijke mentaliteit onder katholieken en van een duidelijker inzicht in het kwaad van ge138
r
l (
l I
'c r
'
s t
c ~
(
t \
s r
i i t
e l i: f (
e 0
e n d il tl 1"1
k
mengde huwelijken; b) van geloofsafval van een aanzienlijk aantal katholieken. En de zaak wordt tenslotte nog gecompliceerder c) doordat tengevolge van genoemde afval het aantal gemengde huwelijken ook kan stijgen, wanneer nl. deze afgevallen katholieken met katholieken huwen. De conclusie is, dat in de daling van bet percentage gemengd huwende katholieken tegengestelde oorzaken samenwerken. De verklaring van de genoemde daling moet voor een groot deel gezocht worden in toenemende onkerkelijkheid, waardoor met name in de grote steden een aantal personen met slechts een rest van katholieke gezindheid de grens naar de onkerkelijkheid overschrijden en dus, volgens het criterium van hun actuele meningsuiting, bij gelegenheid van de burgerlijke huwelijkssluiting geen gemengd, maar een homogeen onkerkelijk huwelijk sluiten. Zo ontstaat er een zuivering van de amorphe massa van de nominale gemengde huwelijken. Het aantal geregistreerde gemengde huwelijken neemt a£ en krijgt hierdoor meer reele zin. AI moet hier nu ter verklaring in de eerste plaats aan de negatieve factor van de ontkerstening gedacht worden, zo blijft er volgens de auteur toch reden voor een gematigd optimisme. Ondanks het feit, dat de verstedelijking voortschrijdt is er toch een daling of althans een stabilisering van bet aantal gemengde huwelijken in vergelijking met de huwelijken van twee katholieken. Interessant is wat de auteur onder het begrip 'indifferentieindex' bijeengebracht heeft (blzz. 109-126); deze indifferentieindex is het resultaat van de vergelijking tussen de zuiver kwantitatieve kans op gemengde huwelijken en het werkelijke percentage, en geeft dus uitdrukking aan de mate van indifferentie tegenover het gemengd huwen. Door toepassing van deze indifferentie-index is het mogelijk steden en gebieden met een uiteenlopende confessionele structuur te vergelijken. Onder de gemengd huwende katholieken blijkt in Nederland een permanente meerderheid met katholieke vrouw. Na boeiende overwegingen ter voorlopige verklaring van dit verschijnsel blijft er een probleem over, waar de sociografie als zodanig geen raad mee weet en zo blijkt o.a. hier de noodzakelijkheid van aanvulling door een sociaal-psychologisch onderzoek. Om nu een aanwijzing in deze richting te geven: uit een door het Mgr. Hoogveld-Instituut gehouden enquete is gebleken, dat in de persoonlijke bezwaren tegen het gemengd huwen juist de moeilijkheden met betrekking tot de opvoeding van kinderen, tezamen met de aantasting 139
van de eenheid en harmonie van bet huwelijk verreweg de belangrijkste rol spelen. Een regionale en locale analyse van de totale cijfers laat zien, dat bet gemengde huwelijk in Nederland in hoofdzaak een stedelijk verschijnsel is; dat tussen de steden onderling aanzienlijke verschillen bestaan en dat bet gemengde huwelijk buiten de steden bijna niet voorkomt. Gemengde huwelijken, onkerksheid en onkerkelijkheid hebben een gemeenschappelijke bodem in de stedelijke samenleving (deze beide, door Kruijt bet eerst in 1933 in een sociografisch onderzoek gebruikte termen van onkerksheid en onkerkelijkheid komen we begrijpelijkerwijs in dit hoek herhaaldelijk tegen). Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de gevolgen van de gemengde verkering en die van bet gemengde huwelijk (hfdst. III). Het komt voor, dat de verkering wordt uitgemaakt juist vanwege bet gemengde karakter er van. In welke mate dit bet geval is en welke motieven hiertoe leiden, is onbekend. Een vrij groot aantal gemengde verkeringen, leidt tenslotte tot een homogeen huwelijk, doordat een van de beide partijen overgaat tot de gezindte van de andere. Er is in de gemengde verkeringen een onmiskenbare tendens tot homogeniteit; deze tendens werkt door ook na de huwelijkssluiting en kan in bet verloop van de gemengde huwelijken op overtuigende wijze aangewezen worden Verder blijkt de frequentie van echtscheidingen bij gemengde huwelijken veel grater te zijn dan bij huwelijken van twee katholieken of protestanten. De ongelijkheid in bet gemengde huwelijk veroorzaakt een innerlijke labiliteit, die gemakkelijk leidt of tot ontbinding van het huwelijk Of tot opheffing van de verschillen. Het is begrijpelijk, dat dit laatste in de meeste gevallen leidt tot gemeenschappelijke indifferentie en onkerkelijkheid: de gemengde huwelijken vertonen een tendens tot nivellering naar bet niveau van de onkerkelijkheid, maar de verschillen vallen ook weg, doordat de ene partij overgaat tot de kerkelijke gezindte van de andere. De overgang van gemengd naar homogeen huwelijk, hoe dan ook, is een algemeen verschijnsel, inhaerent aan het karakter van bet gemengde huwelijk De samenhang tussen gemengde huwelijken en echtscheidingen is in twee richtingen aantoonbaar: 1. gemengde huwelijken leiden frequenter tot echtscheiding dan huwelijken van twee katholieken, en 2. uit echtscheidingen komen naar verhouding meer gemengde huwelijken voort: de kans op een gemengd huwelijk ru\ een echt-
140
s h a
b k 1 t' o v n
r v v 1 g g iJ
g I
r k v 4
r g } d k n v v v n g e
r
scheiding is aanzienlijk groter dan in bet geval van een eerste huwelijk. De relatie tussen gemengde huwelijken en ecbtscbeidingen is ook in andere landen vastgesteld. In de loop der jaren valt bij de kinderen, geboren uit gemengde huwelijken van katholieken, een sterke stijging van bet aantal kinderen zonder kerkelijke gezindte te constateren: van 1906 tot 1935 een stijging van 8.5% tot 47.6%; in 1955/'56 46.2'%. Wanneer gemengde huwelijken met katbolieke man en met katholieke vrouw vergeleken worden dan blijkt over de bele lijn de overbeersende invloed van de moeder op de kerkelijke gezindte van bet kind. Verder valt op te merken, dat door de meeste gemengde buwelijken, of deze zich nu bij de katbolieke of bij de protestantse groep aansloten, een randgebied van indifferentie werd aangekweekt, waar onkerkelijkheid gemakkelijk toegang kon vinden. Ter beantwoording van de vraag naar de religieuze situatie in de gemengde gezinnen beperkt de auteur zicb niet tot de gemengde gezinnen, maar betrekt bij oak de buwelijken van twee katbolieken in zijn onderzoek, omdat hier aileen een vergelijking inzicht kan geven. Hierbij onderscbeidt bij niet minder dan 11 gezinstypen. Een vierde van de geldige huwelijken van twee katbolieken in 5 parocbies in Den Haag beantwoordt niet aan de normen voor een katholiek gezinsleven. Tegenover drie vierde van de geldige huwelijken van twee katholieken, waarin beide paschant zijn, staan 49.2% geldige gemengde buwelijken, waarin de katholieke partij pascbant is. Er bestaat in ons land tussen de verscbillende godsdienstige groeperingen een duidelijk gedifferentieerde buwelijksvrucbtbaarheid. Een algemene vergelijking van bet gemiddelde kindertal in de gemengde huwelijken in Nederland met de homogene huwelijken toont het verrassende resultaat, dat niet aileen het verschil met de huwelijken van twee katholieken zeer groot is - wat oak wei te verwachten was - maar bovendien, dat bijna aile typen van gemengde huwelijken zich onder het niveau van de huwelijken van twee onkerkelijken bevinden. In zijn bespreking van de pastorale bouding tegenover bet gemengde huwelijk (hfdst IV) houdt de auteur zich geheel aan de gang van zaken binnen de rooms-katholieke kerk. Het sluiten van een gemengd huwelijk is voor de rooms-katholiek een grote en publieke zonde; oak al worden niet kerkelijk gesloten huwelijken 141
wei als geldig beschouwd (het kan ook zijn, dat zij voor de kerk als ongeldig gezien moeten worden) zij zijn niettemin in emstige mate ongeoorloofd. Evenals in hfdst I komen we ook bier de begrippen dispensatie en convalidatie tegen, die in het r.k. kerkelijk Ieven van groat belang kunnen zijn. Het blijkt, dat er duidelijk verschil van kerke·· lijke praxis t.a.v. het gemengde huwelijk kon bestaan tussen verschillende bisdommen. Voor de dispensatie-praxis zijn in hoofdzaak twee factoren van belang: 1. van de kant der kerkelijke overheid de bereidheid of niet-bereidheid om voorafgaande dispensatie of convaliderende dispensatie te geven; 2. van de kant der gemengd huwende katho~ lieken de bereidheid of niet-bereidheid om dispensatie te vragen of te aanvaarden of, wanneer voorafgaande dispensatie geweigerd is, achteraf convaliderende dispensatie te vragen of te aanvaarden. Aan de gecompliceerde en onhoudbare situatie, bestaande in de verschillen tussen de bisdommen, is in 1955 een einde gekomen door de invoering van een uniforme praxis voor de zeven bisdommen, volgens de normen van het kerkelijk wetboek, waarin nu een reele mogelijkheid geboden wordt tot voorafgaande dispensatie. Uit het onderscheid tussen de gevolgen van de geldige en de ongeldige gemengde huwelijken, zoals dit uit de cijfers van vroegere jaren gebleken is, trekt de auteur zijn conclusie ten aanzien van de te volgen kerkelijke praxis. In hfdst III is gebleken, dat in de ongeldige gemengde huwelijken zowel voor de gehuwden als voor de kinderen bijna geen religieus perspectief meer aanwezig is. Voor de kerkelijk gesloten o.f geconvalideerde gemengde huwelijken bleek dit anders te zijn: het oordeel hiervoor bleek, in vergelijking met de kerkelijk gesloten huwelijken van twee katholieken, niet ongunstig uit te vallen. De auteur leidt hieruit af, dat zoveel als mogelijk en verantwoord is, voorkomen moet worden, dat de gemengde huwelijken buiten ieder kerkelijk verband geplaatst worden. De verlening van dispensatie - voorafgaand aan de kerkelijke huwelijkssluiting of als convaliderende dispensatie daama - houdt wei een grate mate van risico in, maar dit is, het milieu in aanmerking genomen, waarschijnlijk niet veel groter dan bij kerkelijke huwelijken van twee katholieken. Als enig verantwoorde weg ziet hij een praxis, waarin wei tegen het gemengde huwelijk ernstig gewaarschuwd wordt, maar -tevens de weg om tot een kerkelijk huwelijk te komen duidelijk aangewezen wordt. Op deze wijze ziet hij het als mogelijk om de in ons land be-
142
(
perkte omvang van het gemengde huwelijk te handhaven en tevens de gegeven mogelijkheden tat apostolaat te gebruiken. Wij vragen ons echter af, of het wel zo zeker is, da.t er een direct causool verband bestaat tussen ongeldigheid van het gemengde huwelijk en afwezigheid van religieus besef en perspectief zowel bij de gehuwden als bij hun kinderen. Het ligt n.m.m. meer voor de hand, dat althans in vele gevallen eenzelfde geestelijke gesteldheid bij de gemengd verloofden, resp. gemengd gehuwden de oorzaak is zowel van de kerkelijke ongeldigheid van hun huwelijk op grand van het feit, dat zij geen dispensatie, resp. convalidatie willen vragen of aanvaarden, als van een voortgaand ontbreken van godsdienstig besef bij de gehuwden zelf en bij hun kinderen. In 'Samenvatting en besluit' (hfdst. V) wordt in een twaalftal punten verwezen naar de feitelijke inhoud van hetgeen in de voorafgaande hoofdstukken uitgewerkt en gemativeerd werd. Naar aanleiding hiervan nu maar een enkele opmerking. De statistiek, burgerlijke zowel als kerkelijke, gebruikt het begrip 'katholiciteit' in zeer brede zin. En het onvermijdelijke gevolg hiervan is, dat een studie, die op statistische gegevens berust, niet anders kan dan 'het gemengde huwelijk' in zeer wijde zin te nemen. Zo worden personen met een minimale kerkelijke gezindheid en hiernaast overtuigde en praktiserende katholieken onder een noemer gebracht. In de gevolgen van wel zeer uiteenlopende gezinssituaties wordt nu pas duidelijk welke diepgaande verschillen er bestaan binnen de grote groep, die incidenteel gevormd wordt random het algemene begrip van 'gemengd huwelijk'. De grate massa van de zgn. gemengde huwelijken blijkt dan, zowel wat oorsprong als ontwikkeling betreft, veel meer tot de invloedssfeer van de onkerkelijkheid dan tot die van de kerken te behoren. Op de laatste blz. laat de auteur ons geheel onopzettelijk zien wat voor de kerkelijk meelevende rooms-katholiek de eigenlijke beweegredenen is in zijn bezorgdheid over zijn gemengd huwende medegelovigen; het blijkt wel heel iets anders te zijn dan bezorgdheid over bedreigde kwantiteit van kerkleden. Van de eenzijdige afweerhouding van het verleden wil hij niet weten; hij vraagt, dat de aandacht nu gericht zal zijn im op het kerkelijk verbod en op de noodzakelijke pastorale zorg, die de gemengde huwelijken nodig hebben. In de waarschuwing van kerkelijke kant tegen de gemengde verkering en het gemengde huwelijk mogen de motieven niet eenzijdig ontleend worden aan de gevaren; deze ontbreken immers ook in de huwelijken van twee katholieken niet. De sacramentele eenheid
143
van de huwelijksband en de zin van het huwelijk in Gods scheppings- en heilsplan moeten vooropstaan en hierbij moet de zorg van de kerk voor beide partijen zichtbaar worden. De nadruk moet vallen op de motivering van het verbod en niet uitsluitend of in de eerste plaats op het verbod als zodanig, en hierbij moet een appel gedaan worden op de persoonlijke gewetensvorming. Op deze wijze blijken er in de gemengde verkering en het gemengde huwelijk mogelijkheden tot apostolaat te liggen. 'Want wat is natuurlijker- zo zegt de schr. nu- dan dat juist de eenheid van huwelijksleven ook een eenheid van overtuiging en van godsdienstigheid vraagt en dat God dit contact van katholiek met niet-katholiek inschakelt in zijn genadebedeling.' Ik houd de schr. aan zijn woord: wij moeten ons samen kunnen verblijden, indien in het gemengde huwelijk de eenheid van godsdienstige overtuiging tot stand komt, doordat de niet-katholiek groeit naar of zich verenigt met het geloof en de kerk van zijn gelovige, katholieke echtgeno(o)t(e); en omgekeerd. In dit verband gee£ ik graag een persoonlijke aanvulling: bedenkende wat het huwelijk voor de gehuwden kan betekenen, moeten wij menselijk-psychologisch gezien aanvaarden, dat een wezenlijke levensgemeenschap gelukkig ook kan bestaan tussen twee overtuigd ongelovigen of tussen twee mensen, die van geen bewuste overtuiging weten. Ik verheug mij in dit tussen hen beleefde menselijk geluk. Tenslotte zegt de schr. dan: 'De zielzorger moet waarschuwen en wijzen op de gevaren, juist voor de verwerkelijking van de christelijke huwelijkszin, maar in zijn houding moet voor katholiek en niet-katholiek tevens verschijnen het wezen van de kerk als openheid voor aile mogelijkheden, waarin Gods barmhartigheid en genade zich manifesteert'. Ret is te hopen, dat nog eens eenzelfde studie over de gemengde huwelijken zowel van protestanten als van onkerkelijken verschijnen zal en dat deze aangevuld zullen worden door sociaal-psychologische studies over het gemengde huwelijk onder de drie groepen, die hier genoemd werden. Wat het sociaal-psychologisch onderzoek betreft zou het nuttig kunnen zijn, dat de verschillende onderzoekingen van meet af aan gecoordineerd worden, opdat eenheid van werkmethode verzekerd zij. Ook over het pastorale werk van predikanten en geestelijken zou dan onderling overleg gepleegd kunnen worden. Vraagt u mij: geen aartsbisschop of synodepraeses zal het maar zo zo vinden, dat deze gedachte viaS. en D. tot hem komt. ·
144
J
l }
r
l s a n tf
k
'"
g ir m
et ZC
m
m ee ze stt a]~
l.Mannoury
Welke kant op met de kinderbij slag? De rooms-rode coalitieregering, die Nederland in afwisselende samenwerking met andere partijen dertien jaar beeft geregeerd, heeft een voorstel tot nadere regeling van de konderbijslagen ingediend, en de rooms-protestants-liberale regering, die baar opvolgde, beeft bet wetsontwerp nagenoeg in zijn gebeel gebandhaafd. Het beginsel van de kinderbijslag schijnt dus in aile belangrijke politieke partijen stevig te zijn verankerd. In bet licbt van deze feiten lijkt bet op het eerste gezicbt wat vreemd, dat de redactie bij baar verzoek om een bespreking van het onderwerp vastlegde, dat deze bespreking ook nog eens een verklaring van de zin van de kinderbijslag zou moeten bevatten. In een artikel over de mammoetwet of over bet nieuwe omroepbestel verwacbt men tocb ook geen uiteenzetting van de zin van het geven van onderwijs of van het bestaan van een omroep? Is dan niet de gedacbte van de kinderbijslag - afgezien van de uitwerking - vanzelfsprekend en indiscutabel in dit tijdperk van de sociale staat, waarin bet vrije spel der maatschappelijke kracbten alom wordt gekanaliseerd ten einde ai te verwoestende overstromingen in bet sociaal bestel tegen te gaan? En beboorde bet niet tot de zwarte bladzijde van bet individualistiscbe tijdvak, dat de kinderen uit werkelijk grote gezinnen - beboudens in de meer welgestelde kringen der bevolking - in diepe armoede moesten opgroeien? Een wet, die zo scbrijnend en dichterlijk is weergegeven in het tegelijk boertige en fijnzinnige gedicht van 'de Scboolmeester', 'De goudzoeker en de boterbam'? Ik geloof, dat bet voor een groot en toenemend deel van het Nederlandse volk inderdaad zo is. De generatie, die eerst in en na de tweede wereldoorlog tot maatschapP,elijke bewustwording is gekomen - en deze neemt natuurlijk met de dag in relatieve sterkte toe -, maakt zich naar mijn indruk van de kinderbijslag in bet gebeel geen probleem. Dat een gezin met zes kinderen niet menswaardig kan Ieven van het zelfde bedrag als een vrijgezel, kan men ook zonder grondige studie van de maatscbappijleer inzien ... met enige moeite zelfs als men zelf vrijgezel is. En dat een patroon aan een buisvader
145
niet meer voor hetzelfde werk kan betalen dan aan een 'vrije jongen' - al zal hij hem bij promotie e.d. instinctmatig een zekere voorrang geven - springt evenzeer in het oog. Dat de overheid hier ingrijpt om wat scheef is gegaan en in het vrije ruilverkeer noodzakelijk scheef moest gaan, recht te trekken, is voor de kinderen van de sociale periode een vertrouwde gedachte. Men verkijke zich niet op het feit, dat de zelfde mensen, die in het maatschappelijk !even de kinderbijslag als een vanzelfsprekende en noodzakelijke instelling accepteren, niettemin met instemming kunnen luisteren naar de opmerkingen, die Wim Kan en andere professionele of amateur-grappenmakers regelmatig over het onderwerp ten beste geven. In dit opzicht gaat het met de kinderbijslag al evenzo als met het nauw verwante thema van het huwelijk, dat insgelijks aan een brede schare humoristen brood verschaft, zonder dat nochtans een wet tot afschaffing van het huwelijk in de brede volksmassa instemming zou vinden. Van principieel bezwaar tegen de kinderbijslag is bij de jongere generatie - in het algemeen gesproken natuurlijk - geen sprake. lntegendeel, de kinderbijslag is daar naar mijn mening volkomen als een essentieel bestanddeel van onze maatschappelijke orde aanvaard. Dat neemt niet weg, dat bij een - weer in het algemeen gesproken - oudere generatie de bezwaren tegen de kinderbijslag nog wei degelijk Ieven, en dat zeker niet in de laatste plaats in socialistische kring. Die bezwaren zijn, naar het mij toeschijnt, vooral van drieerlei aard. Het eerste bezwaar wordt gewoonlijk uitgedrukt met de woorden 'persoonlijke verantwoordelijkheid'. De reeds meer genoemde Wim Kan drukt deze gedachte uit in de vorm: 'Nemen we een scooter? Of liever eerst een kind?' Men ziet dan het krijgen van kinderen als het zich verschaffen van een luxeartikel, waarmede de gemeenschap niets te maken heeft. Dat deze opvatting wei onder de schijnwerpers van het cabaret, maar niet in het nuchtere dagIicht van verstandelijke overweging steek houdt, springt m.i. in het oog. De consequentie zou zijn, dat men een kind bij verandering van inzicht ook weer tweedehands zou mogen overdoen, hetgeen zelfs de strengste aanhangers van de leer, dat de voortplanting privaail:zaak is, niet aanvaaTden. Het tweede argument, dat veelal tegen de kinderbijslag wordt aangevoerd, is dat van de overbevolking. De bevolkingsgroei zou voor Nederland een- vooralsnog potenWHe- ramp betekenen en deze bevolkingsgroei zou door de kinderbijslag in de hand worden
146
~
,..
41
g d g o i~
k v e ri b v;
_,H..__
'IIIJHET'~--_.. at. _ _
W.H HI!T" VUI'I>l! KIND Ill' I!I!H H!:I'P'INII....,. I(M>~
t J
n
n
-··IIH811'1
~
HET-.-- a:H ~
"""~--~ 'IM~~
gewerkt. Of de feitelijke grondslag van deze gedachtengang, de desastreuse werking van de toeneming der bevolking, juist is, laat ik gaame aan economen en sociologen ter beoordeling over. Voor ons onderwerp is de vraag van minder betekenis dan zij schijnt, omdat immers de geboorte van een eerste kind niet minder tot de bevolkingsgroei bijdraagt dan die van een zevende kind. Wil men de bevolkingsgroei tegengaan - wat ik niet aanbeveel - dan moet men een sanctie uitdenken die alle aanstaande ouders treft; de 'financiering' van de desondanks gevormde gezinnen is een zaak, ·die daar buiten staat. In de derde plaats speelt een rol de loondrukkende werking van de kinderbijslag.
147
Op zichzelf valt het niet te ontkennen, dat een bepaalde loonsam, die niet door kinderbijslag wordt herverdeeld, bij de grote gezinnen meer behoeften onbevredigd laat dan de zelfde som met toepassing van het kinderbijslagstelsel. De armoede van deze grate gezinnen kan in de loonstrijd een argument zijn, over welks effectiviteit men verschillend kan denken, maar dat m.i. in het arsenaal van een openhartig strijdende vakbeweging niet thuis behoort. Wanneer een bepaald loonpeil bereikbaar is, mag men de door de sociale techniek aan de hand gedane rniddelen tot een zo reohtvaardig mogelijke verdeling da.arvan niet versmaden. Alles bijeengenomen mag men zich dus verheugen dat met medewerking van zo vele p artijen, en uiteindelijk op initiatief van een socialistische minister, een definitieve vormgeving van ons stelsel van kinderbijslagen aan de orde is gesteld. Of die vormgeving zelf bijzonder gelukkig is, is natuurlijk een geheel andere vraag. De ontwnrpen opbouw van de kinderbijslagregeling is voor een groat deel uit historische oorzaken te verklaren. Zij komt neer op een zuiver verzekeringssysteem voor aile ingezetenen, dat kinderbijslag garandeert van het derde kind af. Daarnaast komt er een afzonderlijke regeling voor loonarbeiders ter verzekering van kinderbijslag van bet eerste kind af. Uit de door de Memorie van Antwoord verstrekte gegevens blijkt, dat ook in bet buitenland een dergelijke splitsing tussen de kinderbijslag voor loonarbeiders en die voor zelfstandigen wei voorkomt. Het zou interessant zijn de historische verklaring van deze tegenstelling te zoeken. Als aile sociale maatregelen neemt de kinderbijslag haar oorsprong in bewogenheid over in bet oog springende, schrijnende misstanden; bet ging dus aanvankelijk slechts om tegemoetkomingen aan grate gezinnen in die kringen der bevolking, waar een groat gezin onmiddeilijk tot naakte armoede voerde. Men vereenzelvigde- waarschijnlijk reeds toen ten onrechte, maar onder invloed van de Marxistische klassestrijdleer - loonarbeid en behoeftigheid en beperkte zich met sociale maatregelen in de regel tot arbeiders. Vandaar dat oa-k van kinderbijslag aanvankelijk aileen sprake was met betrekkmg tot loonarbeiders. Principieel is er voor deze beperking weinig te zeggen: toen in 1939 de Kinderbijslagwet tot stand kwam, werd zij verdedigd met bet oog op de technische moeilijkheid van de premie-inning bij de kleine zelfstandigen, een argument, welks betekenis toen inderdaad onmiskenbaar was. Ops bet ogenblik is de situatie juist omgekeerd. Premieheffing van zelfstandigen geschiedt reeds krachtens AOW en AWW, en al zijn er enige minder elegante
zeer
148
r 2
l l
oplossingen noodzakelijk geweest, in grote lijnen is zij alleszins mogelijk gebleken. Het wetsvoorstel gaat dan ook op de aldus ingeslagen weg voort en voert een algemene volksverzekering met premieheffing in. Als er nu echter een ding is, dat de zaak ingewikkeld en dus duur maakt, dan is het bet feit, dat naast deze algemene volksverzekering nog een afzonderlijke loonarbeidersverzekering voor de bijslag voor de eerste twee kinderen moet worden uitgevoerd. Het ligt voor de hand, dat men hiervoor een kostbaar apparaat moet opbouwen, en dat terwijl men vrijwel met zekerheid kan voorzien dat het bier toch een tijdelijke toestand zal betreffen. Immers, de kinderbijslaggedachte is in feite in ons volk aanvaard en de zelfstandigen zullen zonder twijfel het feit, dat voor hun de kinderbijslag eerst van het derde kind af begint, ervaren als een sociale achterstelling- en in wezen niet ten onrechte. Vroeg of laat zal de sociale ontwikkeling drijven in de richting van assimilatie, een assimilatie die zonder twijfel zal betekenen dat ook de zelfstandigen voor kinderbijslag van het eerste kind a£ in aanmerking zullen komen. Het is waar, dat in 1957 de regeling van kinderbijslag van het derde kind a£ 'principieel' is verdedigd op grand van de theorie van de feitelijk gemiddelde gezinsgrootte. Volgens deze theorie zou het loon zodanig moeten zijn, dat voor de eerste twee kinderen geen kinderbijslag nodig is omdat het gemiddelde Nederlandse gezin twee kinderen schijnt te tellen. De diepere zin van deze redenering is mij helaas altijd verborgen gebleven: een kostuum behoeft toch ook niet toereikend te zijn voor iemand van gemiddelde maat? Hoe dit zij, het schijnt mij een eenvoudige kwestie van sociale psychologie om te verwachten, dat de publieke opinie veeleer zal dringen in de richting van de kinderbijslag van het eerste dan van het derde kind af. Zou het geen politieke wijsheid zijn, deze toch ook redelijke en begrijpelijke drang te voorkomen door dadelijk de algemene kinderbijslag van het eerste kind af in te voeren? Natuurlijk zouden de kosten daardoor, ondanks de veel zuiniger administratie, aanzienlijk boger worden. Men kan zich voorstellen, dat deze meerdere kosten op twee manieren gedek.t zouden kunnen worden: uit premieverhoging of gedeeltelijk door een bijdrage uit de openbare kas. Ik zou deze laatste mogelijkheid zeker niet zonder meer willen verwerpen. Er zijn Ianden, zoals Engeland, die hun kinderbijslagstelsel geheel uit de openbare kas .financieren en het schijnt mij toe, dat daartegen noch praktische, noch principiele 149
bezwaren kunnen worden aangevoerd. Integendeel, de administratiekosten worden tot een minimum beperkt en de rechtvaardigheid in de verdeling der lasten kan - door middel van progressieve en gedifferentieerde belastingen - op meer verfijnde wijze worden betracht dan door middel van de niet-progressieve premieheffing. In elk geval lijkt het mij een poging waard om, desnoods ten koste van enige lastenverzwaring, in eenmaal een volledig afgerond stelsel van kinderbijslagen tot stand te brengen, dat anders wellicht eerst na vele jaren zou worden bereikt.
J
1
1
I J:
2 1: F ti
e tl
r: ~
e:
s t< ~
S<
st
g
v st
c iE
h ei p: bi
d· Vl
150
.. -
~
~
--
---
~
~-~
J.F. Engers
De reactie tegen de nieuwe bedeling Arthur M. Schlesinger Jr., The politics of upheaval, Boston, · Houghton Mifflin, 1960, $ 6.95. Dit derde deel van Professor Schlesinger's grote werk over het tijdvak van Roosevelt, beslaat slechts twee jaren, 1935 en 1936, de periode tussen de parlementsverkiezingen van november 1934 de grootste overwinning van de Democratische Partij sinds de burgeroorlog - en de Presidentsverkiezingen van 1936, waarin Roosevelt de kiesmannen van 46 van de 48 staten wist te veroveren. Merkwaardig genoeg ligt tussen deze twee hoogtepunten een tijdvak van diepe malaise, stagnatie, tegenwerking, van aarzeling en van vrees voor de toekomst. De aotie van de New Deal had tegenkrachten opgewekt, sommigen conservatief, andere extreem radicaal en, belangrijker nog, van demagogische volksmenners. Het was de tijd van de opkomst en bloei van het fascisme in Europa en Schlesinger onderzoekt in hoeverre dit zaad ook in de Verenigde Staten was opgeschoten. Het klimaat was gunstig: de economische toestand, ofschoon verbeterd, liet nog veel te wensen over; de werkeloosheid, hoewel lager, was nog steeds onrustbarend en de sociale voorzieningen nog ontoereikend. Hoewel aan dit alles gestadig gewerkt werd, was het ongeduld begrijpelijk, en aan demagogen, die van de situatie wilden profiteren, was geen gebrek. De voornaamste en gevaarlijkste van deze, Senator Huey Long viel ten slachtoffer aan een politieke sluipmoord, maar anderen stonden gereed de aldus opengevallen erfenis te aanvaarden. Dominee Gerald Smith, Pater Coughlin en de arts Townsend deden ieder hun best de sociale ontevredenheid ten hunnen gunste uit te buiten. Aangezien zij in wezen regionaal opereerden, was van eigenlijke concurrentie weinig sprake, hoewel Coughlin als 'radiopriester' een nationaal gehoor had. Hun invloed deed zich zowel binnen als buiten de partijen voelen: vele plattelandsafgevaardigden, zowel Democraten als Republikeinen dongen naar de steun van de diverse demagogen om hun herverkiezing veilig te stellen. Bij de verkiezingen van 1936 verenigden Smith, Coughlin en 151
Townsend zich in de zgn. Union Party, en stelden de isolationistische afgevaardigde William Lemke kandidaat voor het President. schap. De vuurproef, te vroeg ondernomen ·en met de verkeerde man, werd een debacle: tegen de machtige Roosevelt bracht Lemke het nog niet eens tot een miljoen stemmen en was nergens in den Iande een factor van betekenis. Schlesinger meent, dat Roosevelt de democratie had gered door het stellen van een zinvol alternatief, belichaamd in een grate persoonlijkheid. Hij wijst er, met cijfers, op dat in 1936 voor het eerst de negers in grote getalen naar het democratische kamp o-verliepen. Maar van even grote betekenis was naar mijn gevoelen het feit, dat het grootkapitaal anders dan in Midden-Europa de conservatieve Republikeinse Partij getrouw bleef, en de in verdrukking gekomen oude middenstand de voornaamste steun bleef voor de extremistische nieuwe partij. Tegen Roosevelt was ook de Socialistische Partij niet opgewassen. Invloedrijke vakbondsbestuurders, vooral in de kledingindustrie gingen naar de Democraten over, en de kwestie van samenwerking met de Communisten bracht verdere scheuring. Verband hiermee hielden de verschillen tussen de grotendeels uit Scandinavische emigranten bestaande partijafdelingen in Minnesota en Wisconsin en de club van min of meer gearriveerde Joodse advocaten in New York. De westelijke groep had bestuurservaring en verantwoordelijkheid leren kennen als gouverneurs, burgemeesters en parlementsleden; de New Yorkers waren de eeuwige oppositie. Maar er waren ook andere verschillen; het westen was isolationistisch, het oosten intemationalistisch. De hoop, die na de verkiezingen van 1932 had bestaan voor een gestadig groeiende Socialistische Partij onder Norman Thomas was na 1936 geheel vervlogen - grote gedeelten van het Partijprogramma werden inde:r:daad verwezenlijkt, maar door anderen, wier leerstelligheid alles te wensen overliet. Ook aan het Communisme wijdt Schlesinger vee! aandacht. Zijn conclusie is, dat de beruchte ondergrond, in deze jaren althans, weinig om het lijf had en dat de grate communistenhetze van Hearst en anderen in deze periode averechtse gevolgen heeft gehad. Het publiek en ook de regering kwamen tot de overtuiging, dat deze actie schromelijk overdreven was en kon worden genegeerd. Dit was juist, maar het bijkomende gevolg was, dat toen later van dezelfde zijde wederom 'wolf' geroepen werd, de bron zo verdacht was geraakt, dat men naliet er vee! aandacht aan te besteden. Aldus de .tragiek, dat het ontijdige en onnodige anticommunisme de communisten op den duur in de kaart speelde, 152
aa be
dt bf pr B1
dt Vf
pi
zi: hi
ht Stl
ee
zi: g2 St vr ju er.
dt T•
dt ui m d~
ra
dt In rir R. AI ge bi
1
s :. ::-
n
d t. s,
.n
g, e-
m m
te ti-
ene conclusie die wellicht ook voor andere tijdperken geldigheid heeft. Het is onmogelijk in een bespreking als deze meer dan een aantal hoofdzaken naar voren te brengen. Een groat deel van dit hoek behandelt de strijd tussen de regering en de Hoge Raad over de grondwettigheid van de New Deal wetgeving. Aan dit veelbeschreven onderwerp weet de schrijver echter een nieuwe interpretatie of liever een nieuwe nuance te geven. De raadsheren Brandeis, Cardozo en Stone waren het regeringsgezinde bloc in de Hoge Raad en vooral de eerste is de ridder zonder blaam in veler ogen. Geheel anders Schlesinger, die in Brandeis de kampioen van het oude voor goed verlaten Amerika ziet, de vriend van het kleine, de vijand van het grate, de man die alle overheidsbemoeiing aan de deelstaten wilde delegeren, de tegenstander van het centrale gezag. Zijn menselijke instincten waren edel, maar zijn economische inzichten volkomen verouderd. Bovendien was hij ver in de tachtig, geen vechter meer, een nostalgische oude beer, wiens invloed echter wegens zijn grote naam en zijn onomstreden onbaatzuchtigheid tot ver buiten het Hof zich deed gelden, een invloed die de schrijver uitdrukkelijk betreurt. Grootser was ongetwijfeld de visie van Benjamin Cardozo, maar zijn lichamelijke krachten liepen ten einde. Merkwaardigerwijze gaat de meeste sympathie uit naar de raadsheer Harlan Fiske Stone, oud-Republikeins Minister van Justitie, een persoonlijke vriend van zowel Coolidge als Hoover, voormalig dekaan van de juridische faculteit van Columbia, wiens opvattingen over recht en wet onbevangen en modern aandoen en die de werkelijke Ieider van het verzet tegen de conservatieve raadsheren is geweest. Tegenover deze nobele figuur, stelt de schrijver die van de President van de Hoge Raad, Charles Evans Hughes, in wiens in- en uitpraterij hij niet veel anders dan een listige advocatenslimmigheid meent te kunnen onderkennen, in wezen nog minder sympathiek dan de door economische vooroordelen bezeten conservatieve raadsheren. Evenals in de vorige delen wemelt bet van fraaie vignetten. Zo de tocht van een deputatie van bet grootkapitaal, Watson van International Business Machines, de spoorwegmagnaat W. A. Harriman, de staalkoning Myron Taylor, Swope van General Electric, R. E. Wood van Sears Roebuck, die na de vergadering van de Amerikaanse Kamer van Koophandel, waar voor de middenstand ge'inspireerd, een felle anti-New Deal houding was aangenomen, bij President Roosevelt hun verontschuldigingen kwamen aanbie-
153
den. Aan de andere kant vindt men een beschrijving van de actie van de doo-r de Duponts gefinancierde ultra-conservatieve Liberty League, voor welks karretje - niet onverwachts - de verbitterde Al Smith zich liet spannen, maar waarin ook de voorstanders van bet behoud van de gouden standaard, Dean Acheson en J. P. \Varburg een tehuis vonden. Evenmin te vergeten is de beschrijving hoe Hugo Black de door de particuliere nutsbedrijven geensceneerde actie tegen de sanering van deze bedrijven voor zijn senaatscommissie aan de kaak stelde op een wijze, die later voor reactionaire doeleinden door McCarthy zou worden nagevolgd, een ontwikkeling, die reeds toen · volledig door Walter Lippmann voorspeld werd. Tenslotte de verkiezingscampagne van 1936 tussen Roosevelt en Landon. Voor de laatste toont Schlesinger meer sympathie dan tijdgenoot en latere schrijvers hebben kunnen opbrengen. Hij ziet in hem een vooruitstrevend man uit de provincie, een ouderwetse liberaal van de beste soort, een man die vooral op bet punt van de geestelijke vrijheid zich moedig tegen de reactie had gedragen. Als woordvoerder van de conservatieve en vaak reactionaire oppositiepartij werd hij echter steeds minder zichzelve; indien hij echter gewonnen had, zou hij zijn partijgangers nog vele en onaangename verrassingen gebracht kunnen hebben. Hoewel aanvankelijk zelfs Roosevelt hem van sterker kaliber had geschat (hij had hem in augustus 1936 191 van de 531 kiesmannen toegedacht), bleek hij tenslotte geen portuur voor de President. Wie zou dat wel geweest zijn tegen een man, die bij bet einde van de campagne vol zelfvertrouwen onder donderend applaus kon uitroepen: 'Ik zou willen, dat men zou zeggen, dat tijdens mijn eerste regering baatzucht en machtswellust hun man gevonden hebben - ik zou willen, dat men zou zeggen, dat in mijn tweede regering deze krachten hun meester gevonden hadden'. Een meester voorwaar, die enkele maanden tevoren met profetische blik een even tragische als grootse toekomst aan zijn volk had voorspeld:
'There is a mysterious cycle in human events. To some generations much is given. Of other generations much is expected. This generation of Americans has a rendezvous with destiny'. Voor dit toekomstbeeld, zonder bet geheel te beseffen, had Amerika zich in 1936 uitgesproken.
154
N. Cramer
Cameralia Groen en Geel
Thorbeoke heeft het Nederlands staatsbestel eens gekarakteriseerd met de opmerking, dat een oonstitutionele monarchie geen absolute wil kent. Zij bestaat in een verband van elkander wederkerig beperkende organen, aangelegd om in vrijheid samen te werken tot een wetgeving en bestuur, welke aan de eisen van een juist rechtvaardig, nationaal verstand beantwoorden. Bij latere liberalen als Opzoomer en S. van Houten raakte dit dualisme van overheid en volksvertegenwoordiging in discrediet. In plaats van een evenwicht, construeerden zij een overwicht van de volksvertegenwoordi·ging. Geen ministerie - zo werd gesteld kan krachtig zijn, dat niet op een partij steunt. Dit staatkundig monisme, waarbij de ministers in stee van dienaren der kroon eerder als dienaren der volksvertegenwoordiging werden gezien, is - na 1887 - in een lange reeks van parlementaire kabinetten tot gelding gekomen. Tussen de beide wereldoorlogen echter, mede onder invloed van de economische teruggang, is de macht der regering weer toegenomen. Extra-parlementaire kabinetten kwamen in de mode. Het dualisme van regering en volksvertegenwoordiging vond in brede kring weer aanhang. Ook de beide kamers der staten-generaal werden geacht deel uit te maken van een evenwichtssysteem van 'checks and balances'.
s
::l
Gezichtsbedrog? Kort na de bevrijding heeft de Nijmeegse jurist Cornelissen de opvatting, dat men bier met een harmonisch opgetrokken geheel te doen zou hebben, als een 'noodlottig gezichtsbedrog' heftig bestreden. Hij bespeurde enkel een 'geordende wanorde'. Het is verleidelijk om de politieke crisis, waarin zich ons land tussen Kerstmis en Driekoningen bevond, aan deze uitdagende uitspraak te toetsen. Doch deze toetssteen dient met voorzichtigheid te worden gehanteerd. Het zou namelijk ook een noodlotig gezichtsbedrog wezen, als de politieke tegenstellingen, welke toen tussen de regeringspartijen aan het Iicht traden, werden versluierd achter een academische vraag van staatsrecht. Voor deze waarsohuwing bestaat te
155
meer aanleiding na de algemene beschouwingen der Eerste Kamer over de Rijksbegroting voor 1961. Voor dit debat bestond veel belangstelling. Hoe zou de libera,Je fractieleider Van Riel zich bijv. tegenover het kabinet-De Quay opstellen, na de berispingen van Rornme en Oud over zijn stern tegen het totowetje - als gold het 'n aanslag op het Ieven van het kabinet? Er was intern J.iberaal partijberaad gevoerd; reeds had hij - onder druk - zijn interpellatie-aanvrage tegen zijn geestverwant minister Visser over het defensie-beleid ingetrokken. Zou hij nog verder worden teruggedrongen? Wat geschiedde? De fractieleiders der KVP en CHU, Kropman en Pollema, die zelf n.b. voor het totowetje hadden gestemd, trokken zich de kritiek op de Eerste Kamer aan. 'Ik hoop, dat men nu
eindeliik eens ophoudt met bezwaren tegen deze Kamer te ventileren, die niets om het lijf hebben,' zei eerstgenoemde. En omstandig zette mr. Pollema uiteen, dat het een taak der Eerste Kamer was om elke machtspositie, welke in de staat te groot dreigt te worden, te verwerpen. Niet ten onrechte woeg Vos zich- namens de PvdA - af waarom of politieke tegenstellingen achter de verhouding tussen E.erste en Tweede Kamer versluierd moesten worden. Misschien wilden zij hun handen vrij maken met het oog op de Dierenbeschermingswet, waartegen in hun kring grote bezwaren bestonden. Doch Van Riel ·g reep de beschutting gaarne aan de politieke speculaties, welke algemeen aan zijn optreden bij het totowetje waren verbonden, tot 'scabreuze fantasieen' te verklaren. Hij trok zich terug achter de stelling, dat hij het ramrnelen met de portefeuille van minister Beerman niet als serieus had beschouwd. Doch op de interruptie van minister Cals, of hij anders v66r gestemd zou hebben, gaf hij een ontwijkend antwoord. Het dreigement van Rornme de samenwerking met de VVD te zullen opzeggen, bleek zijn uitwerking niet te hebben gernist. Van Riel aanvaardde dit althans als 'een gegeven politiek element'- al voegde hij er aan toe, dat niet hieruit de kracht van het kabinet bestond. Hij wilde zich m .a.w. schik.ken in de 'juiste staatsrechtelijke verhouding', dat wanneer het ogenblik is gekomen, waarop een kabinet moet verdwijnen, het de
taak van de Tweede Kamer is het vonnis te executeren. Ondermijnend Hij voegde er aan toe, dat dit ogenblik volstrekt niet behoefde te komen 'als het kabinet bereid is met enige constructieve fantasie te werken'. Hij wiste rm.a.w. het elan, dat ook namens de CHU als gebrek was aangeduid. Nu had de KVP-leider Kropman wei be-
156
s:
F v
Z>
v II
tl a:
v I~
p I\ p
ti 0'
d VI
d ti h
h d o· d '6 v:
Ia h v:
toogd, dat de politieke malaise bij de bevolking zelf leefde. Doch Pollema wees onomwonden de weinige bezieling, die van dit kabinet uitgaat, mede als oorzaak van bet gebrek aan politieke belangstelling aan. Ue christelijk-historische fractieleider voegde er aan toe, niet te aanvaarden, dat het houden van een grote politieke partij als de KVP of de PvdA buiten de regeringsverantwoordelijkheid gedurende min of meer langere tijd in de huidige omstandigheden in 's lands belang was. De oppositie-toon van Vos stellend hoven die van Burger, verbond hij hier de waarschuwing aan, dat de PvdA zich steeds bewust moest zijn 'eventueel wederom tot samenwerking met de andere partijen te kunnen worden geroepen'. Het antwoord van premier De Quay bruiste op dit punt niet over van elan. Hij nam aan dat hij daarmee nooit meer direct te maken zou krijgen! Van Riel betoogde meteen, dat dit CH-standpunt een emstige verzwakking was van de positie van het kabinet. Zijn fractie wenste m.a.w. de PvdA nog beslist niet terug in een kabinet! Vos gaf hem te verstaan, dat daartegen ook onzerzijds op het ogenblik enige aarzeling zou bestaan - verwijzend naar het liberale pleidooi voor verlaging van de vermogens- en successie-belasting: 'belastingverla·ging voor de kleinste, rijkste groepen van ons land.'
Prioriteitenschema Nu bevond de VVD zich met dit verlangen in een vrij geisoleerde positie. De RK-staatssecretaris Schmelzer bestreed het bij interruptie. En de nieuwe AR-fractieleider Berghuis verklaarde, in een overigens dankbaaT gestemde gouvemementale maidenspeech, dat de vergelijking van Vos inzake de hulpverlening aan de onderontwikkelde gebieden als de sociale kwestie van de tweede helft van deze eeuw - met de positie van de arbeiderswereld in de negentiende eeuw, hem wel had toegesproken. Hij herhaalde dan ook het pleidooi van zijn geestverwant, het Tweede Kamerlid Biesheuvel, voor de heffing van een speciale belasting ten behoeve van de achtergebleven gebieden. De Minister-president verwees overigens tereoht - naar zijn collega van Financien Zijlstra en diens prioriteitenschema, waarbij gekozen moest worden tussen: '6£ een verlaging van uitgaven 6£ een gedeeltelijk niet doorgaan van de voorgenomen verlaging van de inkomstenbelasting en de loonbelasting 6f het leggen van een aantal nieuwe opcenten op die belasting hetgeen praktisch op hetzelfde neerkomt.' Van Riel dikte de dominerende positie van Zijlstra ten opzichte van zijn mede-ministers - en de smeulende interne tweedracht bij
157
de ARP - nog wat aan, door te herinneren aan het ostentatief optreden van Biesheuvel bij het Landbouwdebat der Tweede Kamer met deze veelbetekenende woorden: 'Als men zo'n gevaarlijk iemand a~Y de heer Zij~ytra, kennelijk ook zo'n waardevol iemand in het kabinet heeft, is het duidelijk, dat evenwichtssituaties onder omstandigheden kunnen worden bedreigd.' Hier was kennelijk het liberaal onbehagen over de financiele obejecties van Zijlstra tegen de IJ-tunnel, de Lauwerszee indijking en de 'allesomvattende' milirtaire inspanning, waarvoor Van Riel zelf gepleit had, aan het woord.
One idea AI vielen de meningsverschillen in de Eerste Kamer dus niet weg te cijferen, zij deden toch niet vermoeden, dat- aan de overzijde van het Binnenhof - de kabinetscrisis, bij wijze van spreken, reeds voor de deur stond. Op dat moment was in de Tweede Kamer de begroting van Economische Zaken aan de orde - tegelijk met de interpellatie-Suurhoff over de moeilijkheden ·i n de metaalindustrie. Beide onderwerpen mogen in een adem worden genoemd, omdat de christelijk-historische minister De Pous bij de begrotingsbehandeling zijn RK ambtgenoot Van Rooy eigenlijk publiekelijk voorzegde, wat er op de socialistische interpellatie geantwoord moest worden. Tot dusver had de bewindsman van Economische Zaken redelijk met de oppositie op kunnen schieten, al gaf Den Uyl dan uiting aan de wijdverbreide indruk, daJt: De Pous een man ckeigt te worden van 'one idea', die haast panisch alles vanuit de wenselijkheid van prijsst~bilisatie beziet. Doch tijdens dit debat kwam De Pous plotseling voor de dag met herziene prognoses van het Centraal Planbureau omtrent het betalingsbalansoverschot voor 1961, die ongunstig afweken van de cijfers, welke hij zelf tien dagen tevoren in zijn Memorie van Antwoord aan de Kamer had verstrekt. Niet aileen van socialistische zijde - ook van AR-kant werd vastgesteld, dat de schriftelijke begrotingsbehandeling op die manier weinig zinvol was. Maar in de - aan de regering bevriende - pers werd dit .gegooohel met cijfers geprezen als een geslaagd meesterstu'kje om de interpellatie-Suurhoff de wind uit de zeilen te nemen. Formeelliep het debat inderdaad uit op een overwinning der regering; in zoverre, dat een motie, waarin op hervatting van het overleg over de metaalindustrie werd aangedrongen, door de regeringspartijen eenstemmig werd verworpen. De CNV-bestuurders in de Kamer traden nu niet zoals bij de motie-Burger tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen als dissidenten op. Maar
158
rna ge1
th2 ste lor; alg 1i zij , tot clu wil ve1 Ki1
Hit bij bij me de wa mil de hru ble var hei rna
blu var ik I I ZOii
trol tan op wa: van kw: llU2
pe11
Wi1 om
opner
lijk tnd der ele ing tiel
•eg ide ~ds
de de ie. I at m:>r~st
en an igt mun
tet IQr
en ad nt lie :le
sd :m
lg 1n
ie tr-
ns ar
materieellag de zaak ingewikkelder. De christelijk-historische afgevaardigde Kik.kert en de antirevolutionair Hazenbosch bleken thans - namens hun ganse fractie! - te mogen stellen, dat geen sterveling aannemelijk kon maken, dat een verhoging der metaallonen met 4% op 1 april a.s. in strijd zou zijn gekomen met het algemeen economisch belang maar dat een verhoging met 5% op 1 juli a.s. in overeenstemming daarmee was. Daarom verklaarden zij, liever te hebben gezien, als de regering met de metaalnijverheid tot overeenstemming zou zijn gekomen. Naar het oordeel der christelijke vakbeweging moet de loonpolitiek :rich immers ontwikkelen in een richting, waarbij de verantwoordelijkheid wordt verlegd naar het bedrijfsleven!
Kinderbifslag Hierin ligt dan ook mede de verklaring voor de geringe geestdrift bij de protestantse partijen voor de verhoging van de progressie bij de kinderbijslag, waartoe immers zonder voorafgaande overleg met het bedrijfsleven- naar beweerd werd in een onderonsjetussen de AR-staatssecretaris Roolvink en de KAB - besloten werd. Het was dan ook een zwakke zaak. Berger kon namelijk aantonen, dat minister v. Rooy recentelijk in de Memorie van Antwoord inzake de Algemene Kinderbijslagverzekering zulk een verhoging, aan de hand van een staatje, had ... afgewezen. Tegen die verwijzing bleek zelfs de welbespraaktheid van staatssecretaris Roolvink - om van zijn staatsrechtelijk inzicht in de ministeriele verantwoordelijkheid nog maar te zwijgen - niet opgewassen. 'W armeer wij bier te maken hebben met een staat, ben ik - zo verklaarde hij met verbluffende naieviteit - niet degene, die positie kiest. Ik neem kennis van deze staat, maar ik ga hem noch bestrijden noch verdedigen en ik kom dus tot een merkwaardige situatie .. !' Na diepgaand £ractie-beraad stemde de PvdA-fractie - uitgezonderd Joan Willems, die zich achter de groene gordijnen terugtrok - met de liberalen tenslote tegen dit wetsontwerp. De protestantse partijen steunden de staatssecretaris. De ARP deed dit mede op grond van de publiciteirt, welke inmiddels aan deze verhoging was gegeven. De CHU deed het zwijgend. Maar aan de overzijde van het Binnenhof, waar het wetje op 10 januari 1961 in bespreking kwam, onderscheidde de christelijk-historische senator allerlei fijne nuances bij het voorstemmen. In dit geval bleek het tussen 'benepen' en 'tamelijk' v66r te hebben gezweefd. En nadat daar Van Wingerden olijk de onbeantwoorde vraag had opgeworpen, waaTom de staatssecretaris zich in de sirtuatie had gebracht, dat 'het er 159
op leek alsaf hij de KVP een plezier wilde doen', leerde de ARsenator De Gaay Forbnan zijn geestverwant achter de regeringstafel - waar hij hem juist weer had neergezet - snaaks, dat men burgerrechtelijk 66k aansprakelijk is voor de schijn, die men heeft opgewekt. In dit geval voor de sohijn, dat de Stichting van de Arbeid te elfder ure en te gehaast was ingeschakeld. ']uist omdat ik weet, dat de staatssecretaris krachtens zijn maatschappij-beschouwing grate waarde hecht aan dit overleg, zou ik de hoop willen uitspreken, dat hij in de toekomst zijnerzijds al het mogelijke zal doen om te voorkomen, dat weer de onlust ontstaat, die nu is ontstaan.' Borstbeeld Maar hiermee is eigenlijk al op de geschiedenis voorui.t gelopen; de parlementsfilm moet teruggedraaid worden naar 20 december, toen in de rookzaal der Tweede Kamer het borstbeeld van Groen van Prinsterer werd onthuld. Tijdens de verkiezingen heeft Zijlstra nog al eens de opmerking gemaakt, dat het principieel verschil tussen liberalen en socialisten weg zou vallen bij een percentuele verhoging van het welvaartspeil. Deze korte plechtigheid riep de vraag op of het voornaamste verschil met de ARP en CHU er rnisschien een van tempo is. Enkele jaren .geleden heeft de PvdA namelijk al het borstbeeld van Troelstra aangeboden ·e n nu bleken de protestantse partijen over oude bedenkingen tegen het beeldsnijden - zij het in de persoon van de beeldhouwer Sondaar - te zijn heengestapt. Natuurlijk werd oak de principiele betekenis van Groen belioht; hoe hij bijv. krachtig zowel voor de zelfstandigheid van de rninisteries als voor de rechten van het parlement was opgekomen. De vraag ·wa:h in dit dualisme dan het moment der verzoening lag, was toen nog niet actueel en werd ook niet nader uitgewerkt, al had wijlen Buys reeds op de tragiek van dit Ieven gewezen: 'Tweemaal gedurende zijn lange leven wordt hem de gelegenheid gegeven zich door tussenkomst van de beste zijner medestrijders althans iets te verwezenlijken van het zo begeerlijke einddoel en tweemaal moet hij ervaren, dat die medestrijders zich bij zijn tegenstanders aansluiten of zich verliezen in een staatkunde hem meer dan enige andere antipathiek.' Wie iets van de parlementaire geschiedenis weet, kent 66k de conflicten: Groen-v. Bruggen; Kuypei-Lohman; Kuyper-Heemskerk. Er werd nu een nieuw conflict aan toegevoegd - bij de behandeling van de begroting van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid.
Sc 'A
OI to or ·stl Wi
in
dt za
.g( d~ n(
va tvl
af 8~
te, re: K' N• Be H
lil:
'M ni>
is zij
D1 N1 ge lin
EE Wf
sic vr uit
da
160
ARngsmen teeft 1 de
ruiat -bewil~ zal uis
1
Jen; her, :oen lstra rchil uele >de mis-
nade den
1
~en-
·oen 1 de 1en. lag, :, al ?eege: alen te-
wm aire van
Schijnheilig? 'Aile politieke partijen - zo had de Groningse hoogleraar Pen het op 26 november in een lezing voor de Stiohting ·coed Wonen' betoogd - beweren, dat alle krachten moeten worden ingespannen om de volksvijand nummer 1 - de woningnood - te verslaan. Zij ·stellen zich daarbij bloot aan het verwijt van schijnheiligheid. Het woningtekort zou best opgeheven kunnen worden, als deze taak inderdaad prioriteit had; als er maar offers voor werden gebracht. De anti-revolutionaire afgevaardigde v. Eibergen, die dit Kamerdebat opende vond, dat Pen de politici geen ,r echt had gedaan. De zaak was z.i. veel gecompliceerder. Toch betoogde 66k hij, dat de woningbouw niet de bij:wndere prioriteit in het bouwprogram had gekregen, welke nodig was; het aandeel daarvan in de uitgaven, dat in 1957 nog 35% bedroeg, dreigde immers te dalen tot beneden de 30% in 1961. Zijn fractie verlangde derhalve verhoging van het aantal gesubsidieerde woningen van 65.000 tot 70.000. De tweede spreker, de KVP-er Van Vliet, uitte zich nog feller. Uit de afnemende lijn in de woningbouw: 88.397 woningen in 1957 tot 83.632 in 1959 concludeerde deze tot een 'verslapping in de strijd tegen de volksvijand', waarvoor geen enkel excuus was aan te voeren. Hij zwaaide dan ook met een motie. Begrijpelijk, want had de KVP tijdens de verkiezingscampagne van 1957 niet beloofd, dat Nederland in vier jaar van de woningnood verlost zou worden? Bommer behoefde dus niet als Ieider der oppositie op te treden. Heel de Kamer drong aan op een boger bouwcontingent. Aileen de liberaal Schuitemaker - na een pleidooi voor huurverhoging - zei: 'Mifnerzifds zal ik daarover geen vragen stellen. Ik ben zeer benieuwd naar hetgeen de minister op hetgeen door andere fracties is gezegd, zal antwoorden. Ik hoop echter, dat de situatie zo zal zifn, dat wif vredig het Kerstfeest zullen kunnen vieren.' Duidelijk? Nu had Bommer tevoren al gewezen op de 'tevreden, bijna zelfgerroegzame toon' van de Memorie van Antwoord. Ook de mondelinge repliek van de AR-rninister v. Aartsen was niet toeschietelijk. Een zekere overschrijding van zijn bouwprogram wilde deze nog wel aanvaarden. Maar voor de verlangde verhoging der gesubsidieerde woningen bleek hij 'erg bang'. De 15.000 woningen in de vrije sector - zo was zijn redenering - kunnen in aantal ook weer uitlopen en dan kom ik op een aantal van 90.000! Uit herhaalde interrupties bleek, dat het de ARP vooral stak, dat haar minister de bouw van meer woningen in de vrije sector 161
wei over zich heen wilde Iaten komen. Hij verklaarde namelijk dat afremming daarvan voor hem een 'ultimum remedium' was, waartoe hij eigenlijk geen kans zag. Enkele malen vroegen AR-afgevaardigden hem bij interruptie of zij hem goed begrepen hadden, kennelijk in de hoop hem alsnog tot een tegemoetkoming te bewegen. Maar v. Aartsen voelde de stijgende spanning niet aan. Ten koste van zijn geestverwanten, verkoos hij een lachsucces op de tribune: 'Zoeven heb ik het duideliik gezegd en ik dacht, dat de President mii heel goed had begrepen.'
va gr.
Onaanvaardbaar? N adat de vergadering enkele mal en was geschorst, dienden ARP en CHU gemeenschappelijk de motie-v. Eibergen-v. d. Peyl in, waarop de KVP-er Van Vliet in eerste instantie had gezinspeeld. Doch deze liet zich niet meer horen. In zijn plaats verscheen zijn waarnemend fractieleider Andriessen op het spreekgestoelte. Om samen met de VVD een tussenvoorstel in te dienen, overeenkomstig het bekende recept. Evenals bij de belastingverla.ging en de loonsverhoging in de metaal moest de beslissing dan maar ten principale naar 1 juli 1961 worden verschoven. Bij Andriessen had zich namelijk de overtuiging vastgezet, dat de motie-Van Eibergen niet 'haalbaar' zou blijken. Nu had de bewindsman dit ·onaanvaardbaar' officieel nog niet uitgespmken en het was dus op zijn minst genomen verrassend, dat de KVP-fractie, die tegen zulk een vete vroeger de grootst mogelijke bezwaren had aangevoerd, dit in dat stadium tegen een motie van een regeringspartner a.h.w. uitlokll:e. Het zou - daar was in de wandelgangen vrijwel een ieder het over eens onder Rome niet gebeurd zijn; in dit falen lag een duidelijk stuk verantwoordelijkheid voor de crisis bij Andriessen. Prof. Duynstee had het goed .gezien, toen hij kort na de ziekte van Romme zioh al zorgen maakte over de Ieiding der fractie. Bommer plaagde dan ook, dat het enigszins verwarrend was 'als ik de zo duideliike conclttsies van de g.a. de heer v. Vliet terugvind in de motie-Van Eibergen en dat die motie door de g.a. de heer Andriessen dan wordt bestreden.'
GE
V ertrouwensbreuk Uit boze AR-reacties in de wandelgangen viel op te maken, dat men zich achter.gesteld voelde bij de KVP, die- achter de schermen·via minister-president De Quay een concessie had verkregen, waar die door de AR-ministers aan hun geestverwanten bij het vooroverleg was geweigerd. Er was een vertrouwensbreuk. E.r valt hierbij echter niet te denken aan latent antipapisme. Door Groen 162
tu: on
18 re1 er de D~
we als trE
scl sta
ka1 ge. op gel
di€ ter pu
zie zij1 ste ext me VaJ
he. laa in : nis
ee1
Val
Ku Zo pn
be;
:lat argeen, bean. op de
en ar-
>eh arten 1et rlS-
:tle
lealof.en ~er
un ou uk :ee al an tn~r-
·dt
en .ar )T-
ilt en
van Prinsterer werd Bruins Slot opgevoed in de opvatting, dat het grote politieke onderscheid niet is tussen rooms en onrooms, maar tussen geloof en ongeloof. Wijdde hij zijn proefschrift niet aan een onderzoek naar de houding van Groen tijdens de aprilbeweging van 1853 - of deze toen antipapist was of dat er reeds tendenzen waren, die deze later aan Kuyper de weg deden wijzen naar Rome? Maar er was kennelijk wel een beledigd zelfbewustzijn, dat zioh er tegen verzette door verwante ministers te worden geplaatst in de positie van slippendrager der KVP.
Gewetenscrisis Daar kwam bij, dat v. Aartsen ging dreigen. Zelfs als de motie zou worden verworpen - maar met een belangrijk deel der AR-fractie als voorstemmers - dan zou hij met de andere AR-ministers aftreden. Zelfs Oud, die achteraf het opb·eden der AR-fractie het scherpst veroordeelde, moest toegeven, dat dit dreigernent niet verstandig, ja staatkundig onjuist was geweest. Zelfs parlernentaire kabinetten hebben in het verleden wel eens moties naast zich neergelegd - van AR-ministers uit een kabinet-De Quay, dater prat op was gegaan, zonder binding met Kamerfracties tot stand te zijn gekomen, was deze handelwijze dus al zeer zonderling. Het verdient dan ook opmerking, dat de CH-ministers, wier geestverwanten de motie toch ook hadden ondertekend, dit dreigement niet publiekelijk onderstreepten. Oprecht betreurende, dat een kabinet, dat zijn fractie graag had zien optreden, nu zou heen gaan, verklaarde Bruins Slot, dat heel zijn fractie zich in geweten verplicht voelde voor de motie te stemmen. Tilanus, die het al meteen onbegrijpelijk noernde, dat een extra-parlementair kabinet zulke vergaande oonsequenties aan de motie verbond, sloot zich bij hem aan. Ondan.ks de vermaningen van Oud. 'Wij wensen voor te staan wat wij in de verkiezingstijd hebben beloofd,' :liO riep Hazenbosch bewogen uit. Het was de laatste zin, die hij in de volksvertegenwoordiging uitsprak. Het was in feite een beroep op de conscientie, waarvoor - naar het getuigenis van Abraham Kuyper__:. de overheid altijd moet wijken: 'Slechts een uitzondering maakt Ons Program en naar ons voorkomt niet ten onrechte. Gij moet bii uw beroep op de conscientie geen vermoeden van onachtbaarheid tegen u hebben.' Kwaad geweten? Zo werd het kabinet-De Quay verslagen op 22, december 1960, precies twee jaar nadat de breuk in de brede basis officieel was bezegeld. 163
De christelijke coalitie van groen en geel, die toen was opgeviel nu uiteen. Pen betitelde de crisis als een van de slechte gewetens. 5000 woningen meer, dat was z.i. maar een incidentele ingreep. 'Wil men ernst maken met deze inderdaad belangrijke zaak, da.n moet een geheel van maatregelen worden getroffen, die en de bouwcapaciteit verruimen en de financieringsmiddelen verschaffen. Maar dat heeft de Kamer niet gedaan. Zij heeft integendeel aan de regering duidelijk gemaakt, dat het menens is met de belastingverlaging. Zo wil men het geweten sussen op een koopje.' Overeenkomstig de regel 'wie breekt, betaalt' lag een formatieopdracht aan Bruins Slot het meest voor de hand. Doch voordat koningin Juliana haar keus had bepaald, stak in zijn kring een storm van protest op tegen het naar huis zenden van Zijlstra c.s. De gewetensbezwaren der AR-fractie werden nauwelijks serieus genomen. Tevens wreekte zich de tweeslachtigheid in de AR-voorlichting: men kan niet bij het algemeen politiek debat een kabinet plichtmatig prijzen, dat men tijdens de parlementaire rit voortdurend verguist. Ook het dualisme der gescheiden verantwoordelijkheden bleek niet diep geworteld. In plaats van een erkenning der souvereiniteit in eigen kring, ontbrandde een strijd om de souvereiniteit in de eigen AR-kring. Na het aftreden van Schouten had de jonge Donner in het maandblad AR-Staatkunde van mei 1957 gewaarschuwd, dat het wel eens spanningen zou kunnen geven nu de partij voor een veel duidelijker scheiding, principieel en personeel, tussen fractie en partijleiding stand, dan zij gewend was. Die voorspelling werd nu bewaarheid. Op de tweede kerstdag poogde voorzitter Berghuis voor de NCRV -microfoon de geschokte gemoederen te kalmeren met een oproep om 'te repareren wat gebroken is'. 'DeAR Tweede Kamerfractie draagt in het onderhavige geval tegenover het land en tegenover de AR partij grate verantwoordeUjkheid en ik moet kunnen aannemen, dat zij omtrent vragen en twijfels die alom in het land rijzen, een bevredigend antwoord zal weten te geven en dat zij tevens bereid is, als dit niet het geval mocht zijn, die op een of andere wijze te erkennen en de consequentie daarvan te aanvaarden.' ~eden,
Lijmen, ]an Door een en ander was de positie van Bruins Slot zozeer ondermijnd, dat een ander antirevolutionair, prof. De Gaay Fortman, belast werd met de opdracht te rapporteren over een spoedige op-
164
loss tiek
zou geli kab gev
AR dat
dac als 1
c
kab ken
info slot ond de vrru
'Ma elk tije1 ere I;
het ver; toOl blet te p
c
de : mid gro• jaar
Gar Wit reeJ zwa sian ven ste\ gaa:
Iossing van de crisis - met handhaving evenwel van dezelfde politieke samenstelling als die van het demissionaire kabinet. Nonnaal zou zijn geweest - zo stelde bet later Burger - indien tot de mogelijkheden zou hebben behoord tevens te onderzoeken of een kahinet ware te vonnen uit de groepen, die de meerderheid hadden gevormd, waarvoor het kabinet zei af te treden. Doch dat men in AR-kring niet rijp was voor nieuwe samenwerking met de PvdA, dat was tevoren al gebleken, toen de redactie van Nederlandse Gedachten durfde stellen, dat bet in theorie ook voordelen zou hebben als de KVP eens in de oppositie zou gaan. Ongetwijfeld stond Bruins Slot zelf aanvankelijk een sterker kabinet - door bet verwijderen van de zwakke plekken en bet rnaken van afspraken- voor de geest. Niet onwaarschijnlijk is, dat de infonnareur ook wei voelde voor een reconstructie; hij heeft tenslotte zijn kritiek bijv. op bet echec van de Karel Doorman nooit onder stoelen of banken gestoken. Zelfs Berghuis erkende later op de studenten-conferentie in Huis ter Heide, dat hij zich zelf de vraag had gesteld of bet juist was met dit kabinet verder te gaan. 'Maar wat maakte men los als men naar reconstructie streeft? In elk geval moest de samenwerking tussen de 'drie christelijke partijen gehandhaafd blijven. Als dit bij een reconstructie niet lukt, is er een strategische fout gemaakt.' Het was m.a.w. weer de KVP, die precies als destijds Romme bij bet toto-incident tegenover v. Riel, zich tegen een reconstructie verzette op straffe van verbreking der samenwerking. Ook Oud toonde zich onverzoenlijk: tijdens de parlementaire nabespreking bleek hij er vooral op uit, de AR-Kamerfractie een nederlaag in te peperen. Onder die omstandigheden bleef voor de infonnateur slechts de mogelijkheid over tussen zijn twistende geestverwanten te bemiddelen en daarna de brokstukken van bet kabinet - geel en groen - weer aan elkaar te lijmen, zoals Wim Kan hem op Oudejaar had voorgezongen. Garanties?
Wie de vaardigheid erkent, waannee bet kabinet werd gerepareerd, behoeft bet resultaat natuurlijk niet te bewonderen. De zwakke plekken werden immers niet verwijderd. Ja, in bet demissionaire kabinet ontstond bij verschillende ministers zelfs bet streven om hun positie ten koste van de 'sterke man' Zijlstra te verstevigen. Aan de latere geschiedschrijver blijft voorbehouden na te gaan of Amsterdam hieraan misschien IJ-tunnel of Nieuw-Schiphol
165
te danken zal hebben. Vast staat, dat intern over en weer garanties zijn verlangd, dat de ministers zich niet meer zo gauw door geestverwanten tot aftreden zouden Iaten inspireren. Zo meende De Quay bij zijn wederoptreden in de Kamer te kunnen verklaren, dat zijn ministerie niet zou zijn aangebleven, indien het van oordeel 'zou zijn geweest, dat op een van de saillante punten (kinderbijslag en mammoetwet) door meningsverschil in eigen kring, of om een gelijksoortige reden als zich heeft voorgedaan bii het woningbouwbeleid binnen afzienbare tijd een herhaling van de crisis mogelijk zou zijn geweest: Bij de behandeling van de begroting van 0 K en W lieten de protestanrtse fracties al blijken, dat zij zich door dit kabinetsberaad niet gebonden achten. En later legde de VVD er sterk de nadruk op, dat de RK ministers de regeling van de kinderbijslag als een vrije kwestie dienden te beschouwen ...
Driekoningen En hoe stond het tenslotte met de interne tweespalt, die de eens zo trortse, oudste politieke partij van Nederland in zulk een deerniswekkende ontreddering had gestort? Nederlandse Gedachten verklaarde, na afloop, dat vooral geen voet mocht worden gegeven aan de gedachte, dat van iets anders dan een zakelijk meningsverschil sprake zou zijn .geweest! Wat moet men daarvan denken? Och, Wim Kan zei al, dat na het lijmen, het carnavallen aan de beurt was. Driekoningenavond was in aantocht. En Shakespeare heeft in een van zijn kluchten, de nar Touchstone - precies als senator v. Bruggen het met het voorstemmen deed - allerlei nuances Iaten aanbrengen 'the degrees of the lie'. Daarbij behoorde ook de 'lie circumstantial'- oftewel het leugentje om bestwil. Dat kon er nog net mee door. Touchstone vond, dall: men zich echter boeden moest voor 'the lie direct'. Maar zelfs daar had hij nog een oplossing voor. 'Ik weet dat het is gebeurd, dat zeven vredestichters een ruzie niet konden besleohten; toen de partijen bij elkander kwamen, dacht een van hen aan een indien - bijv. 'indien jij z6 sprak, dan sprak ik z6' en zij schudden elkander de hand en waren gezworen broeders. 'Your If is the only peace-maker- much virture in It: Gold dit ook niet voor de oplossing van deze kabinetscrisis? lndien gij, fractie, zegt, erin te berusten, dat de motie niet wordt uitgevoerd, dan trek ·ik, minister, mijn ontslag-aanvrage in. Maar wat zeiden de toesohouwers? Het NIPO-onderzoek wees
166
het l had : W werd
Dam Of h
het uit, dat 39% der ondervraagden het een potsierlijke vertoning had gevonden, zinloos, kwajongensachtig of belachelijk.
Want hoe was ook al weer dat oude rijmpje, waarin verwezen werd naar kleren van de nar op Driekoningenavond:
Daar is geen zot zo eel Of hij draagt groen met geel.
167
H. Neudecker
20.QOI partij
De deserteur 1
p.airer
Sinds enige tijd is ook in Nederland bekendheid doorgedrongen met de heweging der Franse dienstplichtigen, die zich door desertie onttrekken aan het gaan naar Algerije. De organisatie van deze deserteurs, Jeune Resistance (Jong Verzet) is nu zover ontwikkeld dat ze enkele duizenden leden heeft. Ze hield enige tijd geleden haar eerste openbare kongres in Keulen. Haar beweegredenen en doeleinden heeft ze neergelegd in een oproep die ook in Nederland gepubliceerd is (verspreid door de Socialistische Jeugd van Nederland SJ, en afgedrukt in Socialistisch Perspectief van 1 september 1960). Deze ontwikkeling nu is, gesymboliseerd in d e gedachten en daden van drie Franse dienstplichtigen, beschreven in een voor enkele maanden in Frankrijk verschenen - en natuurlijk prompt verboden - hoek Le Deserteur. Het kwam uit bij de ex-illegale uitgeverij Les Editions de Minuit. De schrijver vertelt in de ik-vorm over zichzelf (Jean) en twee kameraden. Het verhaal speelt in de jaren 1957 en 1958. De drie figuren komen uit drie typische milieus. De ik-figuur is een militant lid van de communistische partij. Van zijn twee vrienden Alain en Bernard is de eerste een progressief katholiek en de tweede een onbeschreven blad (beter gezegd: een schoongeveegd blad. Beide ·spirituele families' heeft hij meegemaakt en verworpen). In Jean en Alain weerspiegelt zich het tragische falen van de CP (algemener: de socialistische en communistische partijen, vakbonden, jongerenorganisaties) en de christenheid. Jean zegt: 'Ik strijd in een revolutionaire partij die tegen het kolonialisme vecht. Ik geloof, ik weet dat ik gelijk heb erin te zijn. Tot nu toe heb ik met woorden tegen deze oorlog gestreden. Nu vragen ze me deze oorlog te voeren. Ik verwacht van mijn partij niet aileen morele hulp, doch orders voor actie. Wij zijn misschien met 10.000 of
i.
contn de za Maar mas sa aanga fend : In deser buite1 a an. Ferh~
Ov •Ik gc dat c we de benE niet' Al: ten en ze zi deze onre< dig e. als d prak1 heeft In oplm Bern naar obse: in A heid deze nen theo weel
beWI
Le Deserteur, door Maurienne. Les Editions de Minuit, Parijs 1960.
168
nisei
20.QOO communisten onder de wapenen; dat is een hele macht. De partij zou bijv. tegen ons kunnen zeggen: "Jullie bent revolutionairen, jullie moeten weigeren deze oorlog te voeren, het is een contrarevolutie". Als ze het zou doen, zou ik zeker gehoorzamen; de zaak die ik dien is belangrijker voor mij dan al het andere. Maar de CP geeft zulke orders niet, en dat is omdat de grate massa van dienstplichtigen ze tach niet zou opvolgen. Wat mij aangaat, ik kan niet in mijn eentje handelen; ik zou niet doeltreffend zijn. Ik ben dus voor het ogenblik erg in de war.' In een recente uitspraak keert de CP zich nag steeds tegen desertie op grand van een of andere uitspraak van Lenin. (De buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie is hier bepaald debet aan. De Sovjet-Unie weigert oak nag steeds de regering van Ferhat Abbas te erkennen.) Over de problemen van de linkerzijde in Frankrijk zegt Jean: 'Ik .geloof dat zolang als de Franse linkerzijde niet duidelijk zegt dat de Franse arbeidende klasse en het Algerijnse volk elkaar wederkerig moeten ondersteunen omdat zij dezelfde vijanden hebben en hetzelfde belang bij het hervinden van de vrede, de oorlog niet veel kans heeft beiHndigd te worden.' Alain spreekt uit: 'Reeds lang verwart de meerderheid der christenen godsdienst en berusting, berusting en fatalisme, en klampt ze zich vast aan de meest reactionaire instellingen, steunend op deze principes. Ik ben niet bepaald een opstandige, maar bij het onrecht van deze oorlog aanvaard ik de middelen van de opstandige. Je zult wellachen, maar ik beschouw de opstand een beetje als de genade van de ongelovige . . . Dat is het principe. In de praktijk weet ik oak niet wat ik doen moet. De kerkelijke hierarchie heeft geen duidelijk standpunt gekozen in deze oorlog'. In de kou gelaten door hun organisaties moeten ze hun eigen oplossing zoeken. Deze vinden ze samen met de 'agnosticus' Bernard, in de maanden voordat ze naar Algerije gaan . Pit gaan naar Algerije speelt vonrtdurend op de achtergrond zonder een obsessie te worden. Alain en Jean hebben nag steeds de gedachte in Algerije nuttig te kunnen zijn. Bernard hult zich in onwetendheid. 'Ik vraag me af o.f onze rol niet is reeel deel te nemen aan deze oorlog, hoe reactionair die oak is, om er beter tegen te kunnen vechten. Je moet hem niet slechts van buiten af aanvallen, theoretisch, doch zo concreet mogelijk, van binnen uit . . . Wie weet of het op de lange duur niet mogelijk zou zijn oppositiebewegingen bij de soldaten van het Algerijnse contingent te organiseren', peinst Jean. Hij kiest dan oak de officiersopleiding, en
169
FLN-aanhangers in het Tunesische opleidingskamp
wordt officier. Zijn taak wordt de psychologische voorbereiding van de dienstplichtigen op Algerije. De zinloosheid van het handelen van binnen uit - dus in het leger - dringt zich langzamerhand op. 'Er is geen enkele vergelijking tussen de atmosfeer hier en in het binnenland van Algerije. Zodra je voet zet in Algerije als militair word je een ander mens. Je moet wel. De lucht is er verpest.' Jean geeft dus instructie. Hij poogt binnen het raam van zgn. objeotief onderricht het Franse standpunt aan te tasten. Dit blijkt onmogelijk. Een voorbeeld: 'Frankrijk bouwde in Noord-Afrika prachtige scholen (foto's worden getoond). Alle kleine Europeanen bezoeken ze; ongelukkigerwijs kan slechts een op de acht Mohammedanen naar school gaan - ik zeg een op de acht -, want wij hadden niet de .tijd genoeg gebouwen neer te zetten ... We zijn erin geslaagd opmerkelijke boerderijen te stichten op een ondankbare bod em, ongelukkigerwijs profiteren bepaalde kolons er een beetje te veel van, en verdient een Algerijnse landarbeider vaak niet meer dan 30.000 frank per jaar - ik zeg per jaar -, enz. Aan het eind van deze briljante causerieen, nam mijn kapitein steevast het woord om te zeggen: ..De onderluitenant heeft zojuist een volkomen objectieve uiteenzetting gegeven. Dat is waar: objectief. Ik geloof echter dat hij de neiging heeft een beetje pessimistisch te zijn in zijn "objeotiviteit". Ik voor 170
mij be gebra Te! ciele vi jane kaans verte! Marx: We paard van"' heid hij ge •Ht ons o deze deze geen haar dight nen i! In• posit rakin het l gen. een l van Fran mee1 is dt H: echt• de .A
De 1
de
t
zijn
kam. kam
schr, schr
mij ben ervan overtuigd dat Frankrijk in Algerije voor elkaar beeft gebracht oo o enzo".' Tegenover zijn voorzicbtige pogingen tot wrikken staat de officiele loodzware propaganda die met slagzinnen werkt als: 'Onze vijand is bet Marxisme-Leninisme .. Wij zullen eeuwig op Afrikaanse bodem de spirituele waarden van bet cbristelijke westen vertegenwoordigen tegenover bet atbei:stische en totalitaire Marxistiscbe materialisme.' We zijn nu midden in de tijd van de imlividuele weigering gepaard met vrijwillig gekozen gevangenisstrafo De zinloosbeid biervan wordt men zicb zeer langzaam bewust. 'Was dit de werkzaambeid van een communist? Ik weet bet niet. Ik weet ecbt niet of hij gelijk heeft of ongelijk met zo te bandelen.' 'Het kiezen van de gevangenis is een zeer nobele daad, maar zet ons op dood spoor.' Men is zicb ecbter bewust dat de waarde van deze daad gezien moet worden in zijn tijdo 'De kameraden die deze vorm van weigering kozen, deden het omdat ze misscbien geen andere mogelijkbeid tot actie badden. En zij badden gelijk baar te kiezeno Voor ons zijn zij voorbeeldeno Maar onze omstandigbeden zijn anderso Wij zijn reeds te veel geengageerdo Wij kunnen niet meer een wezenlijk passieve oplossing kiezen.' Inderdaad ze zijn al te veel betrokken bij, bebben al te veel positie gekozen ten opzicbte van de oorlogo Zij kwamen in aanraking met een illegaal netwerk van Fransen die hulp bieden aan bet FLN, en bielpen aktief, bijvo bij illegale grensoverscbrijdingeno 'Het nare eigenlijk van de gevangenis is dat je het slecbts een keer kunt doeno Je speelt je werkzame rol slechts een dag, die van je internering.' Ze willen bescbikbaar blijven voor actie in Frankrijk zelf. In Frankrijk zelf zien ze hun taak, ook al gaan ze meest naar bet buitenland, in exiel. 'Wat wij veranderen moeten is de situatie in Frankrijk, niet die in Algerije.' Hieruit groeit de organisatie Jeune Resistance, die bet hoek ecbter niet bij name noemto Zo wordt ook de roepende stem van de Algerijnse dicbter Ferid beantwoord: 0
De stemmen die eens die van Frankrijk waren, de vrijste, sterkste stemmen, ziin die rw•g steeds franse stemmen dood? kameraden, schreeuw nee! kameraden, kameraden zeg, schreeuw het uit! schreeuw het snell o
171
0
o
De pen op papier
staa tot' doo: beh stro beo sin~
Drie vergissingen Als wij achteraf het leven van grote staatslieden beschouwen en beoordelen, zal er altijd wei betoogd kunnen worden, dat zij in hun leven een.s gefaald hebben. Het klinkt paradoxaal, maar juist hierin ligt vaak hun grootheid. Want zij faalden aileen, omdat zij niet bereikten, wat hun geest voorzag. Willem van Oranje zag voor zich de eenheid van de zeventien gewesten als een vrije, onafhankelijke staat. Hij faalde in het bereiken van zijn levensdoel. De jammerlijke breuk in de lage landen wordt nu vier eeuwen na zijn dood pas min of meer geheeld. Het falen bij de verwezenlijking van zijn ideaal, vermindert in gene dele de grootheid van visie, die de staatsman zijn leiderscapaciteiten geeft. Er zijn eohter in het leven van de grate staatslieden ook menselijke tekortkomingen. Ook de grootste leider blijft een mens, die vaak in zich hoort de verlokkende stem van eer, roem, macht, heerszucht, misschien zelfs van rijkdom. Wanneer dergelijke aanvechtingen hem op een enkel zwak ogenblik de baas worden, zal de historie een afkeurend oordeel durven uitspreken, dat op zijn zachtst een vergissing genoemd zal worden. Maar er is een zeer oude spreuk, die hier wei in acht genomen moet worden. Ze luidt: Wie goed onderscheidt, onderwijst goed. Hij, die zich aan het beonrdelen van het falen of van de vergissingen van grote staatslieden waagt, zal zich deze spreuk ter dege voor ogen moeten houden. Ik had graag gezien, dat de heer J. H . Scheps hieraan gedacht had, toen hij inS. en D . van november over dr. H . Colijn schreef en diens brochure 'Op de Grens van twee Werelden' ter sprake bracht. Hij herinnert in dit artikel tegelijkertijd aan enkele vlekken op de loopbaan van Troelstra, Kuyper, Marchant en De Geer. Over het objectief falen van Colijn zegt Scheps: 'Hierin blijft Colijn op een lijn staan met Kuyper (lintjes) en Troelstra (1918)'. Naar mijn mening is bier het zo nodige onderscheiden te veel afwezig om tot een goed oordeel te komen. Het falen van een
172
de der• ver· I WOJ
heE kle• ker par rna del in da1 pe1 lan
SI
he• po va nil
ja
dE zij
R(
df si! hi st• er Z( V!
ht
p,
staatsman, die op zeker ogenblik in de geschiedenis zijn ideaal niet tot werkelijkheid ziet worden, en het falen van de man, die zondigt, door persoonlijke of partijgebonden belangen hoven bet algemeen belang te Iaten voorgaan, of ook het falen van de staatsman die de stroom des tijds niet verstaat, deze tekortkomingen zullen bij elke beoordeling nauwkeurig onderscheiden moeten worden. Vergissingen hier aangeduid zal de een in zijn grootheid niet schaden, de ander zal als mens het boetekleed moeten aantrekken en de derde zal een stuk van zijn grootheid verliezen. Op een lijn stellen vertroebelt elk oordeel, ten gunste of ten ongunste. De lintjeskwestie van Kuyper behoeft bier niet besproken te worden. Ze mag nog als bekend verondersteld worden. Kuyper heeft in de Kamer bet beroemde woord gesproken: 'Het boetekleed ontsiert den man niet'. Hij erkende hiermee, dat bet to~ kennen van een ridderorde geschied was in bet belang van zijn partij of verkiezingskas. Dit was een menselijke fout, die met staatsmansschap niets te maken had. Deze fout kan men scherp veroordelen of met de mantel der liefde bedekken, maar de staatsman in de volstrekte zin van bet woord raakt bet niet. Behalve dan, dat wij van zulke hoog geplaatsten mogen verwachten, dat hun persoon of hun partij ondergeschikt blijven aan bet algemeen belang, voor welks verdediging zij geroepen zijn. De vergissing van Troelstra is door de tegenstanders van de SDAP in die tijd tot in bet overmatige uitgebuit. De kwestie is heel sterk in bet emotionele vlak getrokken. Ze werd lange tijd een politiek wapen van de eerste orde. Gelukkig zijn we nu ver genoeg van deze tijd verwijderd om zonder hartstocht en toorn deze deining in bet politieke leven te bekijken. Men heeft Troelstra hardnekkig beschuldigd van bet prediken, ja zelfs van bet ontketenen van de revolutie; van bet verlaten van de democratische weg. Men negeerde kwaadaardig, dat hij in al zijn redevoeringen, zowel in de Kamer, als voor de arbeiders in Rotterdam nadrukkelijk heeft gezegd, dat geweld bet goede middel niet was . Nimmer zullen wij de democratie verlaten. De Russische revolutie toont ons aan, hoe bet niet moet, zo waarschuwde hij. Voor de communisten van die dagen, Wijnkoop en Van Ravensteyn had hij geen goed woord over. De burgerlijke machthebbers en ook de hoge militairen waren na de gebeurtenissen in Duitsland zo van angst bezeten, dat zij niets anders dan opstand en geweld verwachten. Voordat enig geluid uit vakbeweging of SDAP gehoord was, riep burgemeester Zimmerman bestuurders van de Partij bij zich, waarbij hij de heren vertelde, welke taken zij na bet 173
overnemen van de macht het eerst moesten aanpakken. De werkgever Nygh stelde aan Brautigan en Heykoop voor de arbeidsvoorwaarden snel en radicaal te verbeteren. In Den Haag werd Hoeyenbos bij hoge militairen geroepen, om overleg te plegen, hoe het tijdens de revolutiedagen zou moeten gaan. Al deze gesprekken verwonderden de !eiders der arbeidersbeweging ten zeerste. Voor er van enige beweging onder de arbeiders sprake was, werden er in Limburg burgerwachten opgericht. Uit dit alles blijkt, dat de machthebbers de revolutie verwachtten en uit angst bereid waren, de nog niet gestelde eisen in te willigen. 'De heersende klasse was eerder gereed van haar macht afstand te doen, dan de arbeidersklasse om deze macht te grijpen' (Troelstra Gedenkschriften). Wat moest Troelstra doen na al deze angstkreten uit het burgerlijke kamp? Troelstra was parlementarier, maar ook !eider van een volksbeweging. In deze moeilijke ogenblikken koos hij het volk. Als dit in beweging kwam, dan moest de leider zorgen de Ieiding in handen te houden. Hij sprak dus het volk toe en legde het de eisen voor, die nu volgens hem en volgens vele berichten uit het burgerlijke kamp aanvaard zouden worden . Misschien heeft het stellen van deze eisen mogelijke oproerige sentimenten in rustiger, afwachtende banen gebracht. Troelstra heeft gezegd, dat hij zich in de machtsverhoudingen heeft vergist. Uit dit woord heeft men de vergissing van Troelstra geconstrueerd, die zou hebben bestaan in het oproepen van de revolutie. Dat die daarna niet verscheen, zou dan zijn vergissing zijn geweest. De vergissing der burgerlijke machthebbers was echter grater. Hun slecht geweten maakte hen meer bevreesd dan de arbeiders machtsbegerig. Na jaren is door vriend en vijand erkend, dat het optreden van Troelstra voor de beweging en voor onze gehele maatschappij zegenrijke gevolgen gehad heeft. Een dergelijke episode uit het leven van een groot parlementarier en groat volksleider op een lijn te stellen met de wat kleinmenselijke lintjeskwestie, doet te kort aan een juiste beoordeling. De derde vergissing hierbij op een lijn is de brochure van Colijn Op de Grens van twee Werelden. Het falen van Colijn raakt hier meer onmiddellijk zijn bekwaamheid als staatsman. Een werkelijk staatsman ziet de lijn der historie. Hij is doordrongen van de beginselen, die waardevol zijn voor de ontwikkeling van de staat en weet daar vorm aan te geven. Maar wie op het einde van de oorlog meende, dat hij leefde op de grens van twee werelden en de mens-
174
onte1 were mini: ernst hew( Hi den,
Poli1 Ret mee een nuro boel len, digl cha1 zak• in d
7. vall keri dui han ze lucl var uit• om gel me On' Val
nie wa ko:
ollll:erende waanzin van machtsweNust aanzag voor een nieuwe wereld, beging als staatsman een ernstiger vergissing dan een minister, die uit partijbelang een ordelint uitreikt en ook een veel ernstiger vergissing als die van de parlementarier, die de volksbeweging trouw wenst te blijven. Hier op een lijn stellen is een gebrek aan het goede onderscheiden, dat het goede oordeel vertroebelt. M. G. WARFFEMIUS
Politiek per vergissing: Troelstra en Coliin Het is een der raadselachtige zaken uit het politieke Ieven, dat de meest menselijke eigenschap, die van het vergissen, er geldt als een misdaad - pire qu'une faute . Scheps, die in het novembernummer van dit tijdschrift de lege zak van mevrouw Colijns dagboek, gevouwen uit het papier van Trouw, opblaast en laat knallen, geeft daarbij een recent vaderlands reeksje van zulke misdadigheid. Kuypers lintjeszaak, Troelstra's revolutiepoging, Marchants verstolen katholiek worden gelden hem als vergelijkbare zaken met Colijns (tijdelijke) aanvaarding van het Duitse overwicht in de zomer van 1940. Zijn echter wei de steken, die deze vier beste breisters -lieten vallen, van gelijke aard? Mij dunkt, dat Marchants katholieke bekering - ook politiek - wel heel wat anders was, dan de 'produitse' van Colijn en de revolutionaire van Troeistra. De lintjeshandel van Kuyper komt in het geheel niet in het geding, omdat ze onmiddellijk schandaal-associaties oproept met een Frans luchtje. De enige vergelijkbare grootheden zijn mogelijk nog die van de revolutionair en van de anti-revolutionair. Toch meen ik, dat die vergelijking, niet veel verder dan het uiterlijk gaat: Troeistra in 1918 en Colijn in 1940 gingen uit van onze politieke afhankelijkheid van wat er in en met Duitsland gebeurde - toch wei een reele grondslag in het algemeen. N6g meer algemeen gesproken blijkt dat ze heiden geloofden in de onweerstaanbaarheid van een gewelddadige beweging. Op grond van deze overeenkomsten is verder vergelijken mogelijk, al zal niet veel gelijks meer voor de dag komen. Troelstra, in zijn hart de maatschappelijke revolutie toegedaan, waarvan de politieke omwenteling een richting gevend element kon zijn, zag de gewelddadige beweging niet met lede ogen -
175
Colijn, naar zijn hart nationalistisch gezagsman en militair, meende als enige mogelijkheid de militaire overwinning van Duitsland te moeten accepteren. Troelstra's vergissing werd spoedig geloochenstraft - die van Colijn zou eerst met de keer in de krijgskansen voor ieder duidelijk worden: 2 jaar later. Hij was dan ook in zijn defaitisme in bet gezelschap van menige Franse generaal en menig Nederlandse politicus, om maar te zwijgen van die grate delen van ons volk, die Scheps in zijn brochures moest bezweren het goede pad te houden. De fout was, dat Colijn meende te moeten leiden op een ogenblik, dat die Ieiding overbodig was, althans in de richting die hij aangaf. Tasten wij vermis, als wij menen dat de drang daartoe gezien moet worden tegen de achtergrond der verering, die men hem in zijn kring, wij zouden haast schrijven als een orakel, toebracht? Afgezien van de omstandigheden, zijn de trekken van algemene en persoonlijke aard bij Colijn en de zijnen wei heel anders dan bij Troelstra en zijn achterban. Maar bovendien: Colijn vergiste zich minder in de machtsverhoudingen van 1940, toen Frankrijk verslagen was en Amerika en Rusland nog niet aan de oorlog deelnamen, dan Troelstra dat in die van november 1918 deed, toen heel Europa een . ongekende volksbeweging meemaa}Qte. Waar Colijn zich in vergiste, dat was in bet geloof, dat machten weerstaat, ook al zijn ze overheersend: dat van bet verzet, dat irrationeel van de overwinning zeker is. In bet kort: Colijn onderschatte de kracht van zijn eigen zaak, terwijl Troelstra de kracht van de zijne juist overschatte ... Niet als verslagen gezagstrouw staatsman doch als opkomend revolutionair volksman voelde Troelstra zich in 1918. Wanneer hij zich in de machtsverhoudingen, naar zijn eigen woord, vergiste dan was dat mede omdat juist bet irreeel geloof in de overwinning hem eigen was. De overwinning van de verworpenen wier woordvoerder hij wilde zijn, en die de lang verwachte politieke, maatschappelijke en geestelijke bevrijding brengen zou. Een overwinning mogelijk, omdat Troelstra meende, dat de meerderheid van bet volk, meegesleept door de grate Europese veranderingen, achter hem stand. Men kan in Troelstra's vergissing de tragiek van een beweging zien, meer nog dan die van een man - in ieder geval heeft die beweging de 'polsslag van de if:ijd' toen mede versneld. Colijns vergissing lijkt me meer persoonlijk en incidenteel van aard, maar ook wanneer men haar in grate politieke lijnen weer wil geven, ja juist als men dat doet, blijkt haar geheel andere, veel minder grootse aard. Zij was ingegeven niet door revolutionaire vernieu-
176
win~
van
In o lintj roor teru hebl lied' en E van scm tiscl bee: en : de
c
ofl zijn
'
me1 Ve1 der: De Wa
'
de is 1 In
Trc ]
rev die het QDI
Co
wingswil maar als laatste - en toch 66k tragische - consequentie van een conservatieve aanpassingspolitiek.
PROF. DR. FR. DEJONG EDZ.
Naschrift In ons artikel is betoogd, dat wijlen dr. A. Kuyper door de kwestie lintjes, dat wijlen mr. H. P. Marchant door zijn verzwijgen van z.ijn rooms-katholiek geworden zijn, dat wijlen mr. D. J. de Geer door terugkomst en geschrift donkere vlekken op hun politieke loopbaan hebben gekregen. Wijlen dr. H. Colijn kan in deze rij van staatslieden worden genoemd. Natuurlijk zijn de vlekken verschillend en even natuurlijk zal het oordeel over de houding en/of de daden van deze staatslieden verschillend luiden. Of men De Geers geschrift van zwaar principit:le en Kuypers lintjeskwestie van praktische (schuldige) aard verschillend, zwaarder of Iichter, beoordeeld heeft en nog beoordeelt doet niets a£ aan het feit, dat en Kuyper, €m De Geer en Colijn hun staatkundig Ieven zagen geknakt door de genoemde feiten. Of men het aangenaam of onaangenaam vindt, of men er zwaar of Iicht aan tilt, feit blijft dat Troelstra's vergissing zijn Ieven lang, zijn verder Ieven lang dus, heeM: beroerd in zwaar nadelige zin. Wat de 'vergissing' van Troelstra betreft: wij tillen aan het formeel z.ich vergissen in de verhouding van macht allerminst zwaar. Vergissen is menselijk! Het feit, dat de 'vergissing' op onderscheidene punten een goede uitwerking heeft gehad zij rustig erkent. De houding van 'burgerlijken' kan best geweest zijn gelijk p.g. W arffemius schrijft. Voor ons is de 'vergissing' van Troelstra niet de vergissing naar de verhouding van de macht. Troelstra's fundamentele vergissing is het grijpen, het willen grijpen -in 1918- naar de macht zelf. In 1918 stond voor ons vast, het staat heden nog voor ons vast, dat Troelst:ra hier, demokratisch gesproken, uitgleed. Bet is de SDAP, die Troelstra niet wezenlijk volgde, die de revolutie van 1918 heeft gebroken. De Schapers, de Vliegens enz. die niet volgen wilden, principeel ook niet volgen konden, hadden het o.i. bij het goede eind. Wie tenslotte Colijns vergissing, artikel en brochure, ineen ziet onderscheidt niet goed. Het artikel kon/kan het gevolg zijn van Colijns emotionaliteit. De .brochure en dat is haar fundamentele
177
fout is, demokratisch getoetst, hoogst bedenkelijk. In het artikel gleed de mens Colijn uit. In het geschrift verraadt Colijn hoe ook hij door ondemokratisch denken was aangevreten. Indien p.g. DeJong van mening is, dat Colijn zich aileen maar in de verhouding van macht vergiste heeft hij zich niet ten voile gerealiseerd, dat Colijns brochure een aantal beschouwingen bevat die veel erger zijn dan Colijns misrekening als militair. Persoonlijk vinden wij het falen in 1918 van Troelstra erger dan het falen van Kuyper, Colijn, Marchant en De Geer samen. De verklaring hiervoor i.s betrekkelijk eenvoudig. Dit erger vinden spruit voort uit onze eerbied voor Troelstra, uit het feit, dat hij voor ons de sympathiekste is van de vier genoemde staatslieden. J. H. SCHEPS
]. En uitget In zel
den. daaro
eenvc hover sdhie1 Wt
Hij h de va dem; koers, nog:
He met2 van 1 aan l
uit dt een s
ten i eenzi ditin de o: gaan zeule het I onda eerst
tiek: antw
In NVV hoor• van 1 Voor
178
Boekbesprekingen
]. Engels: De socialistische vakbeweging, Van waar? - Wam·heen?, uitgeverii 'Nimo', Monnikendam, z.j. In zekere zin dient iedere geschiedenis altijd weer herschreven te worden. De geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging maakt daarop geen uitzondering. Wanneer dat herschrijven betekent: het in eenvoudiger vorm gieten van de te voren reeds bekende feiten, heeft het bovendien nog een ·duidelijk opvoedende betekenis. Opvoedend - missclrien juister: riohting gevend. Welnu, in die zin client ihet werk van Engels beschouwd te worden. Hij heeft zich bewust willen beperken tot de sociallstisohe richting in de vakbeweging en de opvoedende taak is dan ook duidelijk gelegen in de maanroop aan de huidige NVV-ers te varen in de vurig socialistische koers, die ook al vroeger hun vakbeweging gekend zou 11ebben. Of liever nog: gekend :wu moeten hebben. Het NVV toch stond in zijn beginjaren naar Engels' woorden (p. 185) met zijn 'grote bedaohtzaam:heid' tegenover de 'roekeloze strijdbaarheid' van het NAS. Deze laatste passage is geliclht uit de samenvatting die aan het slot van het hoek de lessen der historie behelst. Het is dan ook uit deze samenvatting dat de teneur van het geheel bet duidelijkst blijkt: een samenspe1 van de meer bedaohtzame en de meer strijdbare elementen is gewenst in de vakbeweging; de bedachtzaamheid heerst thans eenzijdig en algehele verstarring dreigt in te treden. De schrijver plaatst dit in een drieledig kader: le. in dat van wat we :wuden kunnen noemen de organisohe ontwikkeling der organisaties ('partijen en organisaties gaan gewoonlijk niet aan !hun innerlijke verandering ten gronde, maar zeulen hun uiterlijke versohijning voort'); 2e. in het raam van een door bet NVV aanvaarde misvatting omtrent het socialisme ('er is zelfs ondanks het vele praten over een veranderende wereld - nog geen eerste begin mee gemaakt') en Se. in het verband van de praktische tactiek: het aanvaarden van de geleide loonpolitiek en daarmee van verantwoordelijkheid voor de bestaande maatschappij. In wezen is hiermee eerder op de sociallistisohe beweging dan op het NVV kritiek geoefend. Het lijkt me nuttig, dat die kritiek wordt aangehoord, een discussie terzake niet gesohuwd wordt. Een hestaand gevoel van onvrede client geanalyseerd en niet weggepropagandeerd te worden. Voor een dergelijke analyse zal een historisch besef omtrent inhoud en
179
groei van de socialistisohe beweging onmisbaar zijn. Engels' werk client dan ook als een bijdrage in die discussie en als een opwekking tot dat historisoh besef gewaardeerd te worden. Bij een bespreking van zulk een betoog client dan de vraag voorop te staan in hoeverre de oonclusie niet reeds vooraf de schrijver tot riohtlijn gediend heeft. Het lijkt een 'w at problematische vraag, voor wie als schrijver dezes meent, dat een dergelijke 'subjectiviteit' niet te vermijden is als element bij het historisch immer ordenend onderzoek. Ze wordt eohter van belang wanneer het een 'richting gevend' en niet onderzoekend werk als het onderhavige betreft. Dan immers gaat het niet meer om het precies gebruik van de heuristische hypothese, maar om twee dingen van vee! groter gehalte. Ten eerste: de traditie van waaruit bet werk geschreven wordt en ten tweede: de verhouding tot de voorafgaande wetenschappelijke literatuur. Beide zijn in een te behandelen. Die traditie nu is de ietwat pathetische van de socialistische geschiedenis zoals we die kennen uit de literatuur der 'voormannen', de toch wei vaak aanvechtbare Vliegen voorop, terwijl daartegenover Riiters uj.tgebreide onderzoekingen over de spoorwegstakingen niet voldoende als gezaghebbend zijn aanvaard. Niet het verschijnsel vakbeweging krijgt dan ook het voile accent, maar de geschiedenis der arbeidersbeweging voor zover socialistisch, en de achtergronden da:hvan. Dien ten gevolge is de verhouding van de socialistisoh georienteerde vakbeweging tot andere nauwelijks uit de verf gekomen. Deze is eohter juist voor de ideologische aohtergrond van bet proces van ingroeien in de maatschappij - Engels' hoofd1lhema - van groot belang: ze demonstreert de neiging van vakorganisaties van socialisten om niet socialistisch te willen zijn. Ze gaat uit van een nauwelijks uitgesproken, maar daardoor ook niet tot ideologie geworden klasseslrijdopvatting. Op dit punt de t!hematiek voortzetten ware voortbouwen geweest in de richting der modeme historisohe publikaties. Een verbinding met de institutionalisering van de gehele maatschappij en de verworven plaats van de arbeid zou daarbij moeten aansluiten. Dat zou het voordeel gehad hebben dat niet velen, wien 'h et aangeroerde vraagstuk ter harte gaat al te gemakkelijk Engels' werk 'links' zullen laten liggen. En dat is jarnmer. Jammer om de verwerkte stof, om de de direct aansprekende rnanier van sohrijven, en om de moed van de sohrijver om in het kort bestek van geen 200 pagina's zo veel te bemeesteren en te beargumenteren: er staat OP het gebied van feiten en cijfers met name meer in dan in het uitvoeriger en pretentieuzer jubileumboek van het NVV van voor zes jaren (de schoolvoedsel-onkos.ten b.v. en het program van de Sociaal Democratisohe Bond van Domela Nieuwenhuis ... ). Soms echter gaat, juist waar dat hoek aangevallen wordt, de redenering wel erg vlot. Het is b.v. zeker niet juist, dat de neiging van bestuurders om na 1940 aan te hlijven terug te voeren is op hun mening omtrent de zwakte der Duitse .t roepen en de daardoor te verwaohten korte duur van de oorlog. Integendeel •b et ging •hier om defaitisme na de ervaringen
180
vand1 van go die nit van dt
Nvv..: mense n.b. n er vat uadp hij ha wordE
NVV weten nuanc
]. B. ,
verho voorz boekl Ande Het 1 beho• waan beho de sc als b: beWt Hi het i~ geric dat 1 land over werv opzit belei peil wed Al stellc gedz 1 2
e l
e t t
van de kracht dier troepen 6£ om organisatietrouw 1 • En bet hele proces van gelijksahakeling en verzet speelde zidh a£ in een reeks van fasen., die niet op een noemer terug te hrengen zijn, al is de institutionalisering van de organisaties er de inzet van. Deze mening is ook in het bedoelde NVV-boek door uw recensent weergegeven: 'bestuurders waren er de mensen niet naar een anders geaarde tactiek uit te voeren' 2 . Dat hij, n.b. minder mild dan de ereraad, doch bet gehele terrein overbllikkend, er van wordt heschuldigd, het rapport van die raad niet te behhen geraadpleegd om de bestuurders van de vakorganisatie in wier opdracht hij handelde, te verschonen, moet als een ongerijmde verdaobtmaking worden afgewezen. Het geeft een mistekening van de vrijheid, die het NVV, de sdhrijver gegeven heeft en het tOOIJJt onhegrip jegens diens wetenschappelijke conscientie. Deze verzet zich nu eenmaal tegen ongenuanceerde bistoriesohrijving- 'van rechts en van links'. PROF. DR. FR. DE JONG EDZ.
]. B. van den Bruel, Beginselen van industriele sociologie. De menseliike verhoudingen in de onderneming. Ingeleid door dr. Leon A. Bekaert, voorzitter van het Verbond van Belgische Niiverheid. (N.V. Standaardboekhandel, Antwerpen, 1957). Anders dan de titel helooft, geeft dit werk geen industriele sociologie. Het is, zoals ook ' in het voorwaard wordt gezegd, een handhoek ten behoeve van degenen die op de hoogte willen komen van de wijze waarop, zoals de schrijfster bet noemt, een 'sociale dienst' in bet hedrijf hehoort te functioneren. Deze opzet stemt overeen met de functies van de schrijfster, die in het maatschappelijk werk in Belgie zowel praktiscb als hij het onderwijs werkzaam is. :t.;ij is rooms-katholiek en schrijft zeer hewust vanuit deze overtuiging. Hiermee hebhen we eigenlijk aile kenmerken van het hoek hij elkaar: bet is sterk praktisch, het _g eeft richtlijnen, het is katholiek gefundeerd en gericht op de situatie in Belgie. Het onderwerp hrengt hovendien mee, dat bet weinig samenhangend is; evenals werken op dit gehied in ons land komt het niet uit hoven een aaneenrijgen van losse boofdstukken: over de ondernemingsraad en de arheidsvreugde, over taakstudie en werving, over medische zorg en personeelsadministratie. Het komt in dit opzicbt het Nederlandse werk van dr. Herold- Doelmatig personeels·· beleid - het meest nahij, maar het blijft zeer aanzienlijk heneden het peil van genoemd hoek. Daarhij komt de gerichtheid op Belgie, die bet werk vaak minder geschikt maakt voor de Nederlandse praktijk. AI hij al een nuttig hoek voor degenen die zicb op de hoogte wil stellen van betgeen in sommige Belgische (Vlaamse) kringen leeft aan gedachten over personeelsheleid. De lezer laat zich niet afschrikken door 1 2
Men vergelijke Ruter, Rijden en Staken, p. 446 e.v. Om de plaats van de Arheid, p, 265.
181
lugubere afkortingen. Dat de 'agent van de SD' niet aileen voor de technische, maar ook voor de menselijke kanten van zijn werk oog moeten hebben, zal hem minder verbazen, als hij ervoor leest: 'de functionaris van de Sociale Dienst'. PROF. DR. J. A. A. VAN DOORN
Dr. I aancU
Het
S
van< doelb gehe~
T . Knecht: Rome en de Reformatie in Europa en Nederland. De Banier.
Utrecht. 1959. In een brochure onder deze wei wat weidse titel geeft de schrijver een paar korte verslagen van zijn bezoeken aan protestantse groepen in Spanje, Portugal, Italie en Oostenrijk, alsmede een beoohouwing 'wat zegt rooms Nederland ervan?' De reisverhalen zijn ongetwijfeld het best geslaagd en terecht vraagt de schrijver aan de protestanten in Nederland bijzondere belangstelling voor het wei en wee van hun geloofsgenoten in die Europese gebieden, waar ze een kleine minderheid vormen. Dat overal waar kleine, strijdvaardige en zelfbewuste minderheden Ieven te midden van een min of meer homogene meerderheid, wrijvingen, plagerijen en erger voorkomen, is helaas een menselijke eigenschap. Maar dat mag geen reden zijn er niet steeds met beslistheid tegen te protesteren, met name als de onjuiste bejegening de vorm aanneemt van officiele achteruitstelling en onderdrukking. Nu Europa zoveel nauwer vereend wordt, is actieve belangstelling voor deze minderheidsgroepen vanuit het buitenland ook het doeltreffendste niiddel om hun positie te verstevigen en hen te vrijwaren tegen onrechtvaardige behandeling door hun eigen overheid. Het is jammer dat de schrijver aan deze vaak boeiende verslagen theoretische beschouwingen heeft vastgeknoopt over rooms-katholicisme en verdraagzaamheid, een onderwerp dat hem hoven zijn kracht ging. Hij heeft wei van allerlei gelezen, maar in de keuze van zijn citaten wekt hij de indruk, meer naar bewijzen voor een eenmaal bij hem gewortelde opvatting te hebben gezocht dan werkelijk het standpunt van de aangehaalde auteurs te hebben begrepen. In ieder geval laat hij aan sommigen van hen geen recht wedervaren. En dat geen Nederland r.k. ooit de anti-protestantse praktijken in Spanje enz. in ronde bewoordingen zou hebben veroordeeld, zoals hij beweert, is gelukkig wel erg bezijden de waarheid. Nu de Wereldraad van Kerken te Geneve in maart 1960 een diepgaand rapport van de protestants geworden Spaanse priester dr. A. F . Carrillo de Albornoz heeft gepubliceerd over 'Rooms Katholicisme en godsdienstige vrijheid' heeft de veel oppervlakkiger uiteenzetting van de beer Knecht daarnaast weinig reden van bestaan meer. Dr. Albornoz laat zich heel wat optimistischer uit over de mogelijkheid van principiele erkenning der godsdienstige vrijheid door r.k. theologen. DR. E . BRONGERSMA
182
roepe heid · het b niet ! Er wei'kl duid~
maar Ook tonn~
zoek waari rapp< Bij huisa maak repre b et f. tusse· 2700 Of zake1 van~
enqu dure1
van< aanVI of 'd mer:k ik h~
'huis werp
geen 'onlx datE me I'~ m~
komi van wu .
Dr. IJ. van der Wielen: De huisarts en de doeltreffendheid van ziin aandeel in de gezondheidszorg (Van Gorcum, Assen) 340 blz.
Het 2,5 em. dikke, onder auspicien van TNO uitgegeven, door dr. IJ. van der Wielen geschreven proefschrift, getiteld: 'De Huisarts en de doeltreffendheid van zijn aandeel in de gezondheidszor,g ' voldoet niet geheel aan de verwachtingen, die bovengenoemde feiten bij ons oproepen. Ofschoon de doelstelling van het onderzoek was de doeltreffendheid van het werk van de huisarts te onderzoeken, heeft Vander Wielen het herhaaldelijk over 'optimale' gezondheidszorg en 'het ibeste is nog niet good genoeg.' Er zijn sleohts ·h eel weinig zaken, die 'optimaal' zijn, geen enkele wei'kkring worot 'optirnaal' vervuld, wei mochten we verwachten, dat de duidelijkheid in Van der Wielens proefschrift optirnaal was, al was het maar in zijn doelstelling; helaas blijkt dit niet geheel en al het geval. Ook lijkt ons de doeltreffendheid van een onderzoek, dat TNO enige tonnen heeft gekost, niet voldoende, wanneer dit zeer uitgebreide onderzoek resulteert in een proefsohrift. Liever had ik een rapport gezien, waarin meer pro en contra tot uiting kwamen, waarbij tevens het rapport zou worden gedekt door meeroere deskunrligen. Bij dit onderzoek nu werd uitgegaan van een steekproef van 372 huisartsen. Hiervan vielen er 104 af. Een selectie van 28 pet. dus, die maakt, dat de gegevens, die uit dit onderzoek voortkomen, niet meer representatief zijn voor de Nederlandse huisarts. Dit blij,k t ook wel uit het feit, dat Vander Wielen een mediaan voor de praktijkgrootte vindt tussen 3000 en 4000 zielen, terwijol de wer·kelijke mediaan destijds plm. 2700 was. (Inmiddels is dit getal nog weer lager geworden). Ofschoon Van der Wielen vele tabellen geeft over velerlei interessante zaken, is het piece de resistance toch de beoordeling van de prestaties van de huisarts op grond van feitenmateriaal, verzameld door 4 artsenenqueteurs (twee met een voile en twee met een halve dagtaak gedurende een jaar). Over de maatstaven, aangelegd bij de heoordeling van de prestaties van de geenqueheerde huisartsen, worden ons te weinig aanwijzingen voorgelegd. Het is mij dan ook in het geheel niet duidelijk of 'de huis&rts' zich met deze maatstaven kan verenigen. Uit een opmerking als "C. is een oppervlakkig onderzoeker, een thermometer heb ik hem niet zien gebruiken' blijkt, dat het zeer wei mogelijk is, dat de 'huisarts' de maatstaven van Van der Wielen a1s ondeugdelijk zou verwerpen. Helaas kan ik in het proefschrift van dr. IJ. van der Wielen geen tabel vinden waaruit blijkt hoeveel van de contacten arts-patient 'onbevredigend' verliepen. Slechts de opmerking van Van der Wielen, dat er bij plm. 1000 van 20.000 rapporten over contact arts-patient opmei'kingen, zowel positieve als negatieve, werden gemaakt, doet vermoeden, dat Vander Wielen wel de moeite heeft genomen de tekortkomingen te teH.en. Wanneer het werkelijk zo was, dat slechts in 5 pet. van de gevallen de door de huisarts verleende hulp discussiabel was, zou het niet slecht staan met de doeltreffendheid 'Van zijn aandeel in de
183
gezondheidszorg.' Op grond van bovengenoemde feiten kan men de gegevens, waarop Van der Wielen concludeert dat de huisarts onvoldoende presteert, als onbevredigend beschouwen. Toch staan er in het proefschrift van Van der Wielen vele interessante dingen. Er blijkt b .v., dater wei een significante correlatie bestaat tussen de duur contact arts-patient en de '·g eboden gezondheidszorg', en geen enkele correlatie tussen praktijkgrootte en duur contact artspatient. Daamaast is er geen correktie tussen praktijkgrootte en geboden gezondheidszorg en een sterk significante correlatie tussen de instelling van de huisarts en de door hem geboden gezondheidszorg. Kennelij·k is dus het karakter van de huisarts en zijn instelling op een of andere manier bepalend voor de kwaliteit van de door hem geboden gezondheidszorg. Tevens blijkt, dat, ofschoon er een samenhang bestaat tussen de organisatie van de praktijk en de geboden gezondheidszorg, er niet kan worden gesteld, dat, wanneer men nu een praktijk goed gaat organiseren, een veel betere gezondheidszorg is gegarandeerd. Karakter en instelling van de huisarts zijn dus van doorslaggevend belang voor de kwaliteit van de door hem geboden gezondheidszorg.
1.11
ln1
De 1 part) schal parti bean parti bege twijf onth haar D ning nieu eind polil verb uitb. afzit Daa onaJ
Dr. IJ. van der Wielen raadt als therapie in grote trekken het volgende a an:
Praktijk 2000 zielen. Organisatieverbeteringen in de praktijk (evt. verplicht). Studieveranderingen (meer op huisarts toegespitste scholing). Met deze therapie kan ik rnij wei verenigen, maar op andere gronden dan Van der Wielen. Het is ongetwijfeld zo, dat er aan de huisartsenhu:lp het een en ander vel'beterd kan worden. Maar gezien het feit, dat de mens huisarts van overwegend belang is voor de kwaliteit van de door hem geboden gezondheidszorg, geloof ik, dat bovenstaande maatregelen, en dan vooral de praktijkverkleining tot 2000 zielen, een · indirecte gunstige werking zullen hebben, doordat de huisarts zich rninder gejaagd voelt (hij werkt nu te hard: plm. 11 uur per dag) meer tijd voor zich zelf en zijn gezin iheeft en dientengevolge onwillekeurig een mentaal meer positieve houding zal innemen t.o.v. de praktijkvoering en de moeite zal nemen, meer aan 'studie' te doen, wanneer hij zkh 'happier' voelt. Dr. J. H. LAMBERTS 1. 2. 3.
r
We~
NN con•
r::
paru VOOJ
Dril den dezo z'n 1 van kan sprE
vert
184