JAARGANG 2 • DECEMBER 2002 • NUMMER 6
JONG c
AAN DE AMSTEL
N I E U W S B L A D O V E R D E J E U G D Z O R G I N D E A G G L O M E R A T I E A M S T E R DA M
Jeugdzorg gaat Zaanse buurten in
‘Samenwerking 2 jeugdbeleid geen kwestie van geld’
Kouwenberg ondernemer van het jaar De werkgeversorganisatie MOGroep koos Peter Kouwenberg op 21 november 2002 tot ondernemer van het jaar. Kouwenberg is tot januari 2003 directeur van Bureau Jeugdzorg Amstelland Meerlanden/Zaanstreek Waterland (AMZW). De jury loofde vooral de integrale werkwijze van dat Bureau Jeugdzorg. AMZW werkt namelijk intensief samen met onder andere de jeugdggz, ouder- en kindcentra, onderwijs en welzijn. AMZW bereikt met deze integrale werkwijze 10 procent van de jeugdigen. Bij andere bureaus ligt dat bereik van 2 tot 5 procent. Zie ook: Bureau Jeugdzorg wil meer tevreden klanten, blz 2.
Samenwerking met de andere instellingen in de wijken. Dat was een van de uitgangspunten van Bureau Jeugdzorg in de Buurt, dat sinds augustus van dit jaar met succes draait in buurthuis “De Exter” in Zaandam-Zuid. ‘De hulp is nu beter toegankelijk.’
Maakt geld gelukkig? 4 Nieuw crisisteam werkt 7 buiten conventies
Lees verder op blz. 5
D O O R : TA M A R A F R A N K E
c
Wachtlijsten Amsterdam nemen af De wachtlijsten bij de Bureaus Jeugdzorg nemen toe. Dat meldde de “Taskforce Wachtlijsten” op 25 oktober 2002 aan de Tweede Kamer in haar tweede rapport. De agglomeratie Amsterdam was echter een van de weinige plaatsen waar de wachtlijsten afnamen. Belangrijkste oorzaak van de groeiende wachtlijsten is dat het aantal aanmeldingen sterk is gestegen. Zo kregen de Bureaus Jeugdzorg in de eerste helft van 2002 ruim 30.000 aanmeldingen binnen. Dat is ruim 24 procent meer dan in dezelfde periode van het vorige jaar. Als gevolg hiervan steeg het aantal mensen dat langer dan vijf dagen op hulp moest wachten met 31 procent. De cijfers voor de agglomeratie Amsterdam wijken enigszins af van het landelijk beeld. Zo is het aantal cliënten van Bureau Jeugdzorg met 57 procent sterker toegenomen dan het landelijk gemiddeld, maar het aantal cliënten dat langer dan vijf dagen op hulp moet wachten is afgenomen met 14 procent. Verder nemen de wachtlijsten voor verdere hulpverlening toe. Zo wachten in de agglomeratie Amsterdam 566 cliënten langer dan 45 dagen voordat hen de geïndiceerde hulp kan worden geboden. De wachtlijsten zijn het langst bij de ambulante hulp (192), de residentiële hulp (164) en de pleegzorg (105). Demissionair staatssecretaris Ross-Van Dorp zei in een reactie dat het nog niet duidelijk was waardoor de wachtlijsten groeiden. Ze sprak het vermoeden uit dat dit kwam door de grotere bekendheid van de Bureaus Jeugdzorg. Ze had wel een verklaring voor de langere wachtlijsten bij pleegzorg. Deze zouden zijn veroorzaakt door de introductie van nieuwe vormen van pleegzorg, zoals part-time pleegzorg. Steeds meer hulpverleners zien pleegzorg hierdoor als mogelijke optie. Het probleem is alleen dat vraag en aanbod hier nog niet synchroon lopen.
Niet straffen, maar heropvoeden De roep om hardere straffen klinkt luid in de huidige verkiezingscampagne. Veiligheid staat voorop, de tolerantie is voorbij. Die tendens is bij de aanpak van jongeren al een langer zichtbaar. Zo gingen er de laatste tijd drie trajecten van start, waarbij jongeren keihard worden aangepakt; de Glenn Mills School, Overstag (Den Engh) en de Uitdaging. ‘Ik vind het nog te vroeg om te zeggen hoe succesvol de trajecten zijn, maar ik heb er wel veel vertrouwen in.’
‘H
et gaat niet om straffen, maar heropvoeden’, zegt Jelte Zondervan, projectleider bij het Amazone Actiecentrum van de Amsterdamse politie. ‘Alleen straffen heeft geen zin. Deze jongens moeten normen en waarden leren, ze moeten leren om hun leven weer richting te geven.’
Op een schip
c
Bureau Jeugdzorg krijgt 0900-nummer Per 1 maart 2003 heeft Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) een nieuw telefoonnummer: 0900 200 300 4. BJAA is de fusieorganisatie van Bureau Jeugdzorg Amsterdam en Bureau Jeugdzorg Amstelland Meerlanden/Zaanstreek Waterland. De laatste organisatie maakt al gebruik van dit centrale nummer. Er zal een overloopperiode zijn waarin bellers naar het oude nummer van Bureau Jeugdzorg Amsterdam toch nog doorgeschakeld worden.
c
De drie projecten hebben een gesloten of semi-gesloten karakter en kenmerken zich door een bijzonder streng regime met de nadruk op discipline. Onderdeel van de trajecten zijn een opleiding, baangarantie en intensieve begeleiding na afloop. Overstag is een gesloten uithuisplaatsing van één jaar. Twaalf jongens beginnen tegelijk aan het gefaseerde traject, waarbij ze de eerste drie maanden werken aan groepsvorming en motivatie. Vervolgens zitten ze met elkaar zes maanden op een schip. In de slotfase volgt een kamertraining. De Uitdaging is een training van drie maanden op een militaire kazerne, bedoeld voor de iets minder criminele jongeren vanaf zeventien jaar. De meeste komen hier via de reclassering en Bureau Jeugdzorg. De jongens mogen in het weekend naar huis en ze krijgen een salaris. Kenmerkend is de militaire discipline. De Glenn Mills School is gebaseerd op het Amerikaanse campussysteem en duurt achttien maanden. In principe is de school niet gesloten, maar de jongens hebben zelf een “krijtstreep” getrokken. Je komt binnen met helemaal niets en je mag ook niets. Je moet op de grond zitten, een stoel moet je verdienen evenals verlof. Vanaf het eerste moment krijgt een nieuweling een begeleider
1
FOTO: EVELYNE JACQ/HH
KORT
c
Jongeren op de rijksinrichting Den Engh in Den Dolder. Hier werken ze de eerste drie maanden aan groepsvorming en motivatie.
toegewezen, die al een stuk hoger in de hiërarchie staat en die wijkt niet van zijn zijde. Niemand kan alleen rondlopen, iedereen houdt doorlopend toezicht op elkaar. Slecht gedrag wordt meteen afgestraft met minder privileges. En hoe hoger in de hiërarchie hoe meer verantwoordelijkheden je hebt, ook voor het gedrag van de andere jongens.
Groepsnormen ‘Groepsdynamiek en groepsgedrag zijn voor deze jongens heel belangrijk en de trajecten maken er op een verschillende manier gebruik van’, zegt Henry Janssen, die namens de jeugdreclassering deze trajecten bij Bureau Jeugdzorg coördineert. ‘Bij Overstag en De Uitdaging is de groepsnorm van bovenaf opgelegd. Bij de Glenn Mills School worden de groepsnormen door de jongeren zelf bepaald. Elke nieuweling wordt verbaal zijn plek gewezen. Je mag elkaar niet aanraken omdat je zo signalen kunt doorgeven. En je mag geen vrienden worden omdat er dan subculturen binnen de groep kunnen ontstaan. Ik vind het nog te vroeg om te zeggen hoe succesvol de trajecten zijn, maar ik heb er wel veel vertrouwen in. Juist omdat de jongens structuur in hun leven krijgen en een opleiding.’ Ook Zondervan is enthousiast. Volgens hem is de uitstraling van deze harde aanpak nu al zichtbaar op straat. ‘Ik hoor van de jeugdreclassering dat jongens die anders nooit op hun afspraken komen opdagen, nu opeens op tijd komen. Vanuit de gedachte dat ze anders “daarheen” moeten. Dus het mes snijdt aan twee kanten.’
KORT
DOOR: CORINA DE FEIJTER
Geen steun voor Marokkaans internaat Het Komitee Marokkaanse Arbeiders in Nederland (KMAN) liep al tijden rond met het plan om ‘een internaatachtige voorziening’ op te zetten voor Marokkaanse jongeren. Het KMAN liet een studie verrichten naar de wenselijkheid en haalbaarheid van het plan. Hierbij werden ook enkele instellingen uit de jeugdzorg en het onderwijs betrokken. Zij wezen het idee van een internaat echter van de hand. Wel maakten ze een plan voor een dag- en avondprogramma voor jonge leerlingen op het voortgezet onderwijs. Belangrijkste doel: het voorkomen van schooluitval en het behalen van een diploma. De ROA – het bestuur van de agglomeratie Amsterdam - liet echter weten dit soort initiatieven niet te willen steunen. De ROA wil alleen projecten steunen die gericht zijn op integratie.
FOTO: SAKE RIJPKEMA
Peter Kouwenberg: ‘Vanaf de start heb ik me ingezet voor een breed integraal Bureau Jeugdzorg. We hebben ons aangesloten bij het lokale jeugdbeleid en bij de lokale voorzieningen.’
c
Hulpverlening bereikt meer zwerfjongeren
’We streven naar meer tevreden klanten’
Er moet een betere afstemming komen tussen vraag en aanbod van de hulp aan zwerfjongeren. Dat was een van de conclusies op de werkconferentie “Dakloos op de Woningmarkt” die 30 oktober 2002 in Amsterdam werd gehouden. De conferentie maakte onderdeel uit van het project “Bestek voor een keten”, dat in 1999 startte. Toen sloten een tiental instellingen een Convenant van Samenwerking voor Samenhangende Hulpverlening aan Dak- en Thuisloze Jongeren. De eerste twee jaar werkte “Bestek voor een Keten” aan een inventarisatie van de hulpvormen en centrale registratie van de eerste contacten met de dak- en thuisloze jongeren, en aan de zorgtoewijzing op basis van geïnventariseerde hulpvragen. Tijdens de werkconferentie bleek onder andere dat de instroom van jongeren stukken beter verloopt. Zo is het aantal jongeren dat voor geïndiceerde zorg in aanmerking komt, twee keer zo hoog als gedacht. Een belangrijk knelpunt bleek te liggen op de door- en uitstroom. Het blijkt voor dak- en thuisloze jongeren niet makkelijk om na de hulpverlening door te stromen op de reguliere woningmarkt. Hierbij werd dan op de conferentie ui tgebreid stilgestaan. De Stedelijke Woningdienst stelde zich op dit punt welwillend op. Meer informatie: Henk Schipper, projectleider “Bestek voor een Keten”: 020 – 520 52 00.
Jongeren hebben het grootste gelijk van de wereld als ze willen dat hulpverleners beter naar hen luisteren en respect tonen. Dat vindt Peter Kouwenberg, voorzitter van het Landelijk Platform Jeugdzorg (LPJ) en tot 1 januari 2003 directeur van het Bureau Jeugdzorg Amstelland Meerlanden/Zaanstreek Waterland (AMZW), dat binnenkort gaat fuseren met het Bureau Jeugdzorg Amsterdam. ‘Ik weet alleen niet of ik het erg vind dat jongeren de Bureaus Jeugdzorg niet kennen. Ik streef niet naar meer bekendheid, maar naar meer tevreden klanten. Ik zou ook niet weten hoe ik die extra jongeren moet helpen met ons huidige budget.’
J c
Opvoedwinkel kiest ‘Feest’ als thema De Opvoedwinkel in Zaandam heeft ‘Feest’ als thema gekozen voor de decembermaand. De Opvoedwinkel heeft iedere maand een ander thema. Er is dan een speciale thematafel met folders, artikelen en boeken over het onderwerp. Tevens is er iedere derde dinsdag van de maand een informatieochtend met een deskundige spreker. In de Opvoedwinkel in Zaandam kunnen zowel ouders als professionele opvoeders terecht met hun vragen over de opvoeding van kinderen tot 18 jaar. Ouders kunnen binnenlopen voor een folder, maar ook een vraag voorleggen aan een van de medewerkers. Zij hoeven geen afspraak te maken, want de Opvoedwinkel wil een laagdrempelige voorziening zijn. De Opvoedwinkel houdt zich verder bezig met het organiseren van ouderavonden op scholen. Docenten kunnen themakoffers lenen over bijvoorbeeld pesten, waarde(n)vol opvoeden, tweetalig Opvoeden en weerbaarheid. Ook bestaat de mogelijkheid om via de Opvoedwinkel een gastdocent in te huren. Meer informatie: www.steunpuntopvoeding.nl.
ongeren kennen de Bureaus Jeugdzorg niet en ze weten niet wat deze en andere instellingen in de jeugdzorg voor hen kunnen doen of waar ze deze kunnen vinden. Dat stelt het LPJ in het onderzoek ”Nu Doen”. Voordat Peter Kouwenberg ingaat op de uitkomsten van dit onderzoek, zegt hij: ‘Momenteel speelt zich een discussie af tussen de bureaus en de overheid over de vraag wat een Bureau Jeugdzorg nu precies moet zijn. Is het een “indicatieorgaan” of een hulpverleningsinstantie? Ik zeg wel eens: zijn we een reisbureau of een huisarts? Zelf denk ik dat we een hulpverleningsinstantie zijn. Maar elke provincie vult de opdracht die we van de overheid hebben gekregen anders in. Er is tot op dit moment nog geen wet, geen kader en geen financiële grondslag die als basis dient voor ons werk. Het ene Bureau Jeugdzorg is het andere niet.’ Hij meldt vervolgens dat uit een recent cliënten-satisfactieonderzoek bij het Bureau Jeugdzorg AMZW blijkt dat het bureau gemiddeld een 7,5 scoort. ‘We springen er goed uit. En dat heeft te maken met de keuzes die we hebben gemaakt, met hoe we ons gepositioneerd hebben en met onze visie op het werk. Vanaf de start heb ik me ingezet voor een breed integraal Bureau Jeugdzorg. We hebben ons aangesloten bij het lokale jeugdbeleid en bij de lokale voorzieningen. En we bieden preventieve activiteiten aan.’
Niet erg Over de onderzoeksuitkomst dat de jeugdzorg weinig bekendheid geniet onder hun doelgroep, merkt hij op dat hij niet weet of hij dat erg vindt. ‘Veel van onze cliënten zijn doorverwezen door intermediairs, zoals huisartsen, jeugdartsen of onderwijzers. Deze intermediairs kennen ons en zij zien vrijwel alle jongeren. We helpen nu samen met Bureau Jeugdzorg Amsterdam circa 35 duizend kinderen en jongeren per jaar, dat is landelijk gezien een hoog aantal. Meer jongeren bereiken, dat kunnen we niet aan, dat zou ik niet aandurven. Ik zou niet weten hoe ik hen zou kunnen helpen. Daarvoor ontbreekt het geld. Ik ben wel van mening dat we ons meer moeten afficheren en profileren.’ Jongeren klagen ook over de slechte bereikbaarheid van de hulpverleners. ‘Deze serieuze kritiek moeten we
2
ons aantrekken. De bereikbaarheid moet gewoon goed geregeld zijn. In de ROA komt volgend voorjaar één telefoonnummer voor het gefuseerde Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA). Voor crisissituaties wordt er 24 uur per dag en zeven dagen per week hulp geregeld. Klanten moeten weten waar ze terechtkunnen. Er moet één aanmeldpunt zijn.’ De lange wachttijden waar sommige bureaus mee kampen zijn volgens hem ingewikkeld. ‘Als een klant zich aanmeldt, mag er geen wachttijd zijn. We moeten beoordelen wat er aan de hand is en hoe ernstig de situatie is. Dat is onze taak en dat doen we ook. Maar als er erg veel aanmeldingen in een week zijn, dan moeten ook wij keuzes maken en prioriteiten voor vervolghulp stellen. De wachttijd voor de geïndiceerde zorg is een capaciteitsvraagstuk.’
Luisteren Over hulpverleners zeggen jongeren dat ze meer moeten luisteren, meer respect moeten tonen en hulp moeten verlenen op basis van gelijkwaardigheid. Ze hebben het grootste gelijk van de wereld, vindt Kouwenberg. ‘De bureaus en de hulpverleners moeten aan allerlei kwaliteits- en systeemeisen voldoen. Ik denk dat we daarbij soms vergeten dat jongeren bij ons om hulp komen. Als we niet uitkijken duwen we de hulpverleners in hokjes en gaan we ze reguleren. We moeten bijvoorbeeld niet opleggen dat een intake twintig minuten mag duren, we moeten niet doorslaan zoals bij de thuiszorg is gebeurd. Aan een ongemotiveerde klant moeten we bijvoorbeeld meer tijd besteden. We moeten de hulpverleners sturen, maar dat kan niet op een niveau waar onze klanten er last van hebben. Het meest essentiële van hulp verlenen is goed luisteren. Een klant moet zich begrepen en serieus genomen voelen, vertrouwen hebben in de hulpverlener en merken dat deze voor hem open staat. Ons doel is zo goed mogelijk, zo snel mogelijk en zo kort mogelijk hulp verlenen. Dat kun je in cijfers uitdrukken en daar mag de directie op worden aangesproken, maar dat kun je niet naar individuele klanten vertalen. Dan krijg je hulpverleners die tijdens het gesprek op hun horloge kijken.’
c D O O R : TA M A R A F R A N K E
Lankhorst: ‘Samenwerking geen kwestie van geld’ Organisaties die zich met jongeren bezig houden, moeten beter samenwerken. Die conclusie trok de Commissie Lankhorst na de rellen die in het voorjaar van 1988 plaatsvonden in Slotervaart/Overtoomse Veld. Nu, 41/2 jaar later, meent Peter Lankhorst dat die samenwerking in Nieuw-West nog niet echt op gang is gekomen.
Jeugdzorg Amsterdam krijgt nieuwe bestuurder Otto Oosterveld is niet langer de hoogst politiek verantwoordelijke voor de jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam. Oosterveld was portefeuillehouder jeugdzorg in het bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA). Hij moest zijn zetel in het ROAbestuur opgeven nadat hij 7 november 2002 ontslag had genomen als wethouder van Zaanstad. Oosterveld zat namens de Zaanse Onafhankelijke Groepering (ZOG) in het College van Burgemeester en Wethouders. De ZOG was met elf zetels de grote winnaar van de gemeenteraadsverkiezingen van Zaanstad. De partij ging echter aan interne ruzies ten onder, met als dieptepunt de raadsvergadering van 7 november 2002. Oosterveld en drie raadsleden besloten uit de ZOG te stappen en de partij Democratisch Zaanstad te vormen. Oosterveld besloot direct zijn wethouderszetel op te geven omdat hij nog onvoldoende politieke steun in de raad zou hebben. Bij het ter perse gaan van dit nummer was nog onduidelijk wie Oosterveld in het ROA-bestuur zou opvolgen. De Purmerendse burgemeester Van Dam was hiervoor de eerst aangewezene, maar het was nog onduidelijk of hij de portefeuille jeugdzorg ook daadwerkelijk zou overnemen.
‘De jongere moet het uitgangspunt zijn van het jeugdbeleid. We moeten vanuit de jongere kijken wat nodig is. Ook over de financiële grenzen heen. Een probleem is natuurlijk dat instellingen worden afgerekend op wat ze presteren. Dus als ze geld vrijmaken voor samenwerking, dan wordt dat al snel gezien als geld dat ergens anders aan wordt onttrokken. Maar dat is een verkeerd uitgangspunt. Natuurlijk kost het geld, maar de oplossing ligt zeker niet in meer geld. Het gaat om een herverdeling van de geldstromen.’
‘H
et is niet zo dat de samenwerking niet van de grond komt. Het gebeurt wel, maar heel langzaam’, zegt Peter Lankhorst, adviseur Jeugdbeleid en Jeugdzorg. Volgens Lankhorst is er in eerste instantie een mentaliteitsverandering nodig. ‘Specialisten moeten eerst het nut van samenwerking inzien, voor henzelf, voordat ze zich realiseren dat samenwerken moet. En ze moeten elkaar beter leren kennen. Het is gênant, maar veel instanties weten helaas niet waar anderen zich mee bezighouden.’
FOTO: BERT VERHOEFF/HH
Ketenbenadering Organisaties moeten zich samen vooral richten op preventie en vroegtijdige signalering. Maar hoe moet dat gebeuren? Lankhorst noemt ketenbenadering het sleutelwoord. Buurtnetwerken vindt hij een stap in de goede richting, maar het belangrijkste zijn volgens Lankhorst netwerken in en rondom de school. ‘Het onderwijs kan niet alleen de problemen oplossen. Bovendien moet je doen waar je goed in bent en in het geval van de school is dat dus lesgeven. Maar de school heeft absoluut een signalerende werking. Het vormt een schakel tussen het kind en de eventuele hulpverlening.’
c
Pilot samenwerking gehandicaptenzorg
Zuilen Vroeger waren er de zuilen die hulp boden. Als de leraar zag dat het niet goed ging, dan kon hij de ouders aanspreken of binnen de kerk iets organiseren. De lijnen waren kort, bekend en informeel. Nu is de weg van de hulpverlening ondoorzichtig en bureaucratisch. ‘Daarom ben ik blij met de terugkeer van het schoolmaatschappelijkwerk.’ Lankhorst meent dat de visie er ondertussen wel is en dat de samenwerking langzaam ook op gang komt. ‘Het moet nu alleen nog op grotere schaal en consequent worden toegepast.’
Enkele instellingen die zich bezig houden met licht verstandelijk gehandicapten hielden 10 oktober 2002 een werkconferentie in Amsterdam onder de titel ‘Sesam, Open u!’. Tijdens de conferentie werd onder andere gesproken of het mogelijk is de indicatiestelling van Bureau Jeugdzorg te combineren met die van de gehandicaptenzorg. Het gaat hier om een gecompliceerd proces, omdat beide sectoren hun eigen indicatiecommissies en zorgtoewijzingsorganen hebben. Verder werd tijdens ‘Sesam. Open U’ gekeken hoe de samenwerking kon worden verbeterd tussen de verschillende instellingen op het gebied van de jeugdzorg en de gehandicaptenzorg. De resultaten van de conferentie worden nu gebruikt in een pilotproject van het miniserie van VWS dat 3 november 2002 van start ging. De agglomeratie Amsterdam is een van de drie pilotgebieden. VWS stelt zich daarbij op het standpunt dat jeugdigen met een verstandelijke handicap en opvoed- en opgroeiproblemen voorlopig dubbel geïndiceerd moeten worden door zowel het Bureau Jeugdzorg als de indicatiecommissie voor de gehandicaptenzorg. Alleen is het nog onduidelijk welke groep een dubbele indicatie nodig heeft, hoe groot die groep is en welke hulp geboden is. VWS hoopt dat de pilots meer duidelijkheid verschaffen. De pilots lopen tot september 2004.
De kinderrechter bezoekt het stadsdeel Slotervaart/ Overtoomse Veld naar aanleiding van de rellen met Marokkaanse jongeren.
D O O R : TA M R A F R A N K E
JIT voorbeeld van goede samenwerking Het jongeren Interventie Team (JIT) in Amstelveen is een voorbeeld van hoe verschillende instellingen op een goede manier kunnen samenwerken. Alle instellingen die zich in Amstelland met jongeren bezig houden werken er in samen.
‘D
e samenwerking verloopt nu goed en iedereen ziet er het nut van in’, zegt JIT-coördinator Mirjam Vollenbroek. ‘Maar dat heeft lang geduurd.’ Na vijf jaar is het JIT eindelijk de projectfase voorbij en werkt het nu bij Bureau Jeugdzorg Amstelland Meerlanden. Alle deelnemende instellingen tekenden een convenant waarmee ze zich verbinden aan de samenwerking. Daarmee verplichten ze zich onder andere actief deel te nemen aan het tweewekelijks overleg. De afgevaardigde is verantwoordelijk voor de informatiestroom vanuit de instelling naar het overleg en visa versa.
c
Aantal JAT-teams stijgt snel
beste hulp kan bieden. De JIT-medewerker zet het traject in gang en houdt contact met de jongere, de ouders en de instelling. Het team zorgt voor de praktische begeleiding, dus zowel motiveren als stimuleren en bijvoorbeeld hulp bij het vinden van een bijbaantje.
Bureau Jeugdzorg biedt met de Jeugdzorgadviesteams (JAT) hulp op lagere scholen. Het aantal teams is in korte tijd uitgebreid van één naar vier. Het eerste JAT-team, in Amsterdam-West, is al langere tijd actief. In september en november 2002 startten eveneens JAT-teams in Amsterdam-Zuid, -Zuidoost en -Noord. Volgend jaar start in Amsterdam-Oost het vijfde team. Scholen kunnen het JAT-team binnen hun regio benaderen voor vragen, consultatie en aanmeldingen voor kinderen met psychosociale problemen. Het JAT zal de school adviseren bij de aanpak van deze kinderen. Verder wil het JAT ouders en kinderen vroegtijdig, snel en adequaat helpen.
Tweewekelijks Vollenbroek: ‘Het JIT is zo succesvol omdat we elke twee weken met alle instellingen om de tafel zitten. We kennen elkaar en weten van elkaar wat we doen. We kunnen een traject vanuit de cliënt opstellen omdat we overleggen wat er nodig is en wie dat het beste kan bieden.’ Maar de grootste meerwaarde is volgens Vollenbroek dat ze preventief werken en er een vroege signalering van problemen plaatsvindt. ‘Als een kind bijvoorbeeld veel spijbelt, wordt dat gemeld in ons overleg. Dan blijkt meteen of het kind ook met andere instanties in aanraking is geweest. Gezamenlijk zoeken we dan oplossingen. Zo kunnen kleine problemen worden aangepakt voordat het kind van kwaad tot erger vervalt.’
Preventief Het JIT werkt preventief en de jongeren worden vooral aangemeld door politie en scholen. Het team doet het intakegesprek met de jongere en de ouders op basis van vrijwilligheid. Vervolgens kijken zij welke instelling het
KORT
De deelnemende partijen aan het JIT zijn: wijkteams politie, Bureau Halt, Ambulant Jongerenwerk, Bureau Jeugdzorg, GGD, Jongeren Crisisteam, leerplichtambtenaren, Jeugdreclassering en de Brijder Stichting.
3
c
OPINIE
D O O R : R E N AT E C U R F S
c
Maakt geld gelukkig? Gebrek aan geld belemmert veel kinderen in hun ontplooiing. Het Jeugdsportfonds biedt kinderen in de jeugdzorg daarom de mogelijkheid te sporten. Het Nationaal Fonds Kinderhulp geeft kinderen in de jeugdhulpverlening met de “actie pepernoot” deze maand een cadeaubon. Samenwerkende Bijzondere Noden springt in de bres als gezinnen het water tot aan de lippen staat. Maar biedt financiële hulp werkelijk een oplossing voor de problemen? Of is het slechts het vullen van gaten?
c
‘Ik heb niet de illusie dat de problemen van een cliënt door een gift allemaal opgelost kunnen worden. Toch zou het volgens mij wel een stapje in de goede richting zijn. Onze stichting probeert in acute noodsituaties te helpen. Als iemand werkelijk met zijn rug tegen de muur staat en uit geen enkele hoek hulp te verwachten heeft, lossen wij dat ene probleem voor hem op. Maar vaak blijkt dit toch slechts een tijdelijke oplossing. De cliënten blíjven namelijk in dezelfde financieel kwetsbare positie verkeren.’
Ton ter Braak Stichting Nationaal Fonds Kinderhulp ‘Geld zie ik niet als definitieve oplossing voor de probleemsituaties waar jongeren soms in verkeren. Wij zien ons fonds als een organisatie die probeert zoveel mogelijk op te komen voor de belangen van het kind. Maar we kunnen niet meer voor hem of haar doen, dan
ILLUSTRATIE: WIM STEVENHAGEN
Ger den Heijer Hoofd van Stichting Samenwerking Bijzondere Noden Amsterdam
voor financiële ondersteuning zorgen. De rest zal hij of zij zelf moeten doen. Hopelijk geven we wel net dat symbolische druppeltje olie dat de zaak weer soepel kan maken.’
Hanke de Boer Wetenschappelijk medewerkster bij het NIBUD
ren een baantje hebben, maar nog steeds thuis wonen bij hun ouders. Deze jongeren geven hun geld alleen maar uit aan leuke dingen en kennen de waarde van het geld nog niet.’ ‘Ik denk niet dat in alle gevallen de oplossing te vinden is in het bieden van financiële hulp. Nee, ik denk dat je met budgetteringslessen op school en het moeilijker maken om rood te staan bij een bank, meer bereikt. Jongeren moeten veel bewuster leren om met geld om te gaan.’
‘Statistisch gezien kampen steeds meer jongeren met geldproblemen. Ik denk dat dat komt omdat veel jonge-
D O O R : R E N AT E C U R F S
’Te weinig geld maakt wel ongelukkig’ Hij gaat uit van het positieve in de mens en ziet het als zijn missie inkomensverschillen tussen mensen te verkleinen. Dit in een verwoede poging voor kinderen gelijke sociale ontwikkelingsmogelijkheden te creëren. Harrie Postma, auteur van het Handboek Geldzaken, over jongeren en geld.
O
ngeveer een derde van alle kinderen in Amsterdam leeft onder het landelijke bestaansminimum. Geld om de kinderen naar een sportclub te doen, is er in deze gezinnen niet. Ook nieuwe kleding en een jaarlijkse vakantie zitten er voor hen niet in. Om de positie van die kinderen te verbeteren, zijn er in de loop der jaren allerlei fondsen opgericht. Harrie Postma van het Jeugdsportfonds: ‘Voor die kinderen is het van het grootste belang dat er fondsen zijn die aangesproken kunnen worden. Om bijvoorbeeld toch op voetbal te kunnen of om een nieuwe fiets te krijgen.’ Om hulpverleners te informeren over het bestaan van allerlei fondsen, kreeg Postma van de directie Bureau
Jeugdzorg Amsterdam de opdracht om het “Handboek Geldzaken” te schrijven. ‘Als een van de weinigen wist ik steeds de juiste wegen te bewandelen als ik geld nodig had voor een project. Omdat ik bijna alle essentiële kennis in huis had, was ik voor velen ook een soort vraagbaken. Wat ik zelf nog niet wist, heb ik voor het handboek uitgeplozen.”
Niet alleen praktisch Het boek bevat niet alleen praktische informatie, maar gaat ook in op de positie van de cliënt. Hoe raakt iemand in financiële problemen? Postma: ‘De jongeren die geldproblemen hebben, zijn meestal de kinderen van ouders die een lager opleidingsniveau hebben. De ouders verdienen minder geld, terwijl de kinderen wel alles willen wat hun vriendjes ook hebben.’ Een ander probleem is dat jongeren tegenwoordig allemaal een baantje hebben. Door de jeugd wordt zo’n miljard euro per jaar besteed. Met de hoogconjunctuur kon dit goed, maar nu de economie inzakt, zijn er minder baantjes. En als je als jongere eenmaal gewend bent aan het uitgeven van een bepaald bedrag per maand, wil je
4
per se niet met minder toekomen. Dus waarschijnlijk zullen er ook jongeren proberen om op een andere manier aan hun geld te komen.’
Bijdrage Is geld dan de oplossing voor hun problemen? Postma: ‘Natuurlijk lost dat niet alle problemen op. Het is niet het ei van Columbus. Dat pretendeer ik ook niet. Maar het levert wel een bijdrage aan de oplossing. Neem nu de voetbalclub: als zo’n jongere ineens wel kan gaan sporten, zal zijn gedrag ook langzaamaan veranderen. Hij leert zich spelenderwijs aan regeltjes te houden en komt dan in heel andere sociale groepen terecht. Dat is waar ik het allemaal voor doe, deze jongeren een opening bieden.’ Postma vindt verder de hulpverlener geld vooral methodisch moet inzetten: ‘Als je het als hulpverlener lukt geld te krijgen, zodat iemand lid kan worden van een voetbalvereniging, dan verbetert dat de vertrouwensrelatie met de cliënt. Je bent niet meer alleen de hulpverlener die alleen maar praat, je krijgt ook echt zaken voor elkaar.’
c DOOR: MARTIN GERRITSEN
Jeugdzorg gaat Zaanse buurten in
Bureau Jeugdzorg gaat actief optreden bij signalen
Samenwerking met de andere instellingen in de wijken. Dat was een van de uitgangspunten van Bureau Jeugdzorg in de Buurt, dat sinds augustus van dit jaar met succes draait in buurthuis “De Exter” in Zaandam-Zuid. ‘De hulp is nu beter toegankelijk.’
Als er concrete signalen over ernstige gezins- of jeugdproblemen zijn, moet de jeugdzorg eerder en actiever ingrijpen. Dat stelden minister van Justitie Donner en staatssecretaris van VWS, Ross-Van Dorp op 11 november 2002. Om dit actieve ingrijpen mogelijk te maken, krijgt het Bureau Jeugdzorg de taak om deze gezinnen actief te benaderen. Daarnaast moet in gezinnen met meervoudige problemen en waarbij verschillende instanties betrokken zijn, een gezinscoach komen die het gezin ondersteunt en samenhang aanbrengt in de hulp. Donner en Ross-Van Dorp maakten over deze veranderingen in de jeugdzorg afspraken met provincies, gemeenten en de werkgeversorganisatie MO-Groep. Het Bureau Jeugdzorg krijgt de taak om bij signalen van derden actief op te treden en contact op te nemen met het gezin. Het bureau gaat dus zelf gezinnen benaderen bij signalen van ernstige opvoed- en opgroeiproblemen. Dit is een belangrijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie waarbij de bureaus doorgaans pas in actie komen als er concreet door ouders of jeugdigen om hulp wordt gevraagd. De bewindslieden gaan voor een deel van deze wijzigingen de nieuwe Wet op de Jeugdzorg aanscherpen.
Riadh Yahiaoui voor buurthuis “De Exter” in Zaandam-Zuid: ‘Bureau Jeugdzorg in de Buurt moet toegankelijk zijn voor alle bewoners.’
FOTO: SAKE RIJPKEMA
kantoor aan de Westzijde in het centrum van Zaandam voor veel mensen te hoog. Ook de gemeente Zaanstad onderkende de problemen en wilde in het kader van het grote-stedenbeleid in Zaandam-Zuid de sociale infrastructuur versterken en de leefbaarheid vergroten.
‘W
e zijn nu dichter bij de mensen’, zegt Riadh Yahiaoui. Hij is ondersteuningsfunctionaris bij het Bureau Jeugdzorg Amstelland Meerlanden /Zaanstreek Waterland en als projectleider verantwoordelijk voor Bureau Jeugdzorg in de Buurt. ‘Het is allemaal laagdrempeliger. Als iemand langs de peuterspeelzaal loopt, kan hij een folder pakken. Of een van de leidsters stuurt iemand door. We zijn toch in de buurt, waardoor de hulp nu beter toegankelijk is.’ Bovendien voeren de medewerkers vaker gesprekken bij de mensen thuis in plaats van op kantoor. Daar praten de cliënten toch makkelijker.’
Geen toeval Het Bureau Jeugdzorg zit niet bij toeval in ZaandamZuid. Het gebied met 13.000 inwoners kent een hoog percentage sociale minima, allochtonen en mensen met weinig scholing. Een gebied dus met veel potentiële cliënten voor de jeugdzorg. Alleen bleek de drempel van het
Breed aanbod ‘Bureau Jeugdzorg in de Buurt moet toegankelijk zijn voor alle bewoners’, stelt Yahiaoui. Vandaar dat ze in buurthuis “De Exter” een breed aanbod vinden, variërend van het steunpunt opvoeding en het straathoekwerk tot onderwijshulpverlening en integrale zorg en preventie. Daarnaast kreeg de samenwerking met andere partners in de buurt hoge prioriteit. ‘We moeten elkaar niet beconcurreren, maar gebruik maken van elkaars deskundigheid.’ Yahiaoui investeerde daarom in de voorbereiding veel tijd in het opbouwen van een samenwerkingsverband met onder andere het algemeen maatschappelijk werk, het buurtnetwerk, politie en kinderopvang. Hoe loopt dat nu in praktijk? Yahiaoui: ‘De politie meldt ons dat ze een kind op het bureau hebben zitten voor bijvoorbeeld een diefstal. Wij gaan dan naar het bureau toe en proberen in overleg met de ouders tot hulp te komen. Het gebeurt ook dat een onderwijzer ons meldt dat er problemen zijn met een kind. Wij maken dan een afspraak op de school.’
c
Jongeren hebben positieve relatie met hulpverleners Hoewel jongeren zich nauwelijks betrokken voelen met Bureau Jeugdzorg en de naamsbekendheid van het Bureau Jeugdzorg gering is, beoordelen jongeren de relatie met hun hulpverlener over het algemeen als positief. Dat concludeert Stichting Alexander die onderzocht hoe jongeren het Bureau Jeugdzorg in Purmerend en het Bureau Jeugdzorg Friesland waardeerden. Het onderzoek naar de mening van jongeren wint aan geldigheidswaarde doordat jongeren hun leeftijdsgenoten in hun eigen taal kunnen aanspreken: jongeren worden betrokken bij de uitvoering van het onderzoek, bij de interpretatie van de gegevens en bij het omzetten van de resultaten in een advies. Zo adviseerden de jongeren om meer te doen aan PR teneinde de naamsbekendheid te vergroten. Dit kan naar hun mening vooral door meer voorlichting te geven op scholen. Ook het onderwerp wachtlijst kwam aan de orde. De jongeren waarderen het beleid van Bureau Jeugdzorg om de wachttijd te verschuiven tot na de screening, omdat “je dan weet dan waar je op wacht”, maar om de wachttijd nog verder te verkorten zijn er meer hulpverleners nodig. Het rapport is op te vragen bij Bureau Jeugdzorg Amstelland/Meerlanden en Zaanstreek/Waterland: 0299 - 40 52 70.
Bureau Jeugdzorg in de Buurt - Buurthuis “De Exter” Sluispad 35, Zaandam - Tel.: 075 - 612 44 85.
DOOR: SUZAN HILHORST
’Jeugdzorg moet ouders leren vertrouwen’ Vertrouw (de) ouders. Die titel gaf pedagoog Peter Cuyvers zijn voordracht tijdens de Nationale Jeugdlezing op 6 november in Amsterdam. Cuyvers, eigenaar van het advies- en ontwikkelingsbedrijf “Family Facts” en organisator van het VN-Jaar van het Gezin in Nederland, vindt dat de overheid gezinnen nog niet genoeg ondersteuning biedt. ‘Een gezin met een lichte hulpvraag kan bijna nergens terecht’, aldus Cuyvers.
‘S
KORT
tel je een ziekenhuis voor zonder verplegers. Dat werkt niet. Die eerstelijnshulp is noodzakelijk. De jeugdhulpverlening is zo’n ziekenhuis. Er zijn een hoop instituten die zich bezig houden met de zware gevallen. Een ‘normaal’ functionerend gezin dat in de opvoeding ondersteund wil worden, stuit op de wachtlijst van Bureau Jeugdzorg. Ik zou graag een instantie zien die zorgt dat zulke gezinnen binnen twee weken hulp krijgen.’
wordt geïntroduceerd, kan volgens Cuyvers minder ernstige gevallen een oplossing bieden. Een gezin klopt aan bij een instantie. Die zorgt vervolgens voor een coach om het gezin te ondersteunen voor zolang het nodig is. Cuyvers: ‘Als het probleem uiteindelijk te groot blijkt, kan een gezin alsnog worden doorverwezen. Waar het om gaat is dat er direct hulp wordt geboden voor het echt uit de hand loopt.’
Paradox
Dorp
Dat de jeugdzorg de laatste jaren de ouders juist bij de zorg betrekt is paradoxaal meent Cuyvers. ‘Pas als het mis gaat komt de rol van de ouders centraal te staan. Dan is het ineens belangrijk. De tijd voor de escalatie wordt echter genegeerd.’ Cuyvers wijt veel aan de samenwerking tussen instanties. ‘Het is vaak onduidelijk wie verantwoordelijk is. Met zoveel verschillende instanties verloopt de hulp traag. Problemen die tijdig aangepakt moeten worden blijven te lang liggen.’ De gezinscoach, die in de nieuwe Wet op de Jeugdzorg
Cuyvers vindt dat alleen ouders zich met de opvoeding moeten bezig houden. ‘Het idee van de “gezamenlijke pedagogische opdracht” kent geen grond. Scholen en andere instanties die veel met jeugd te maken hebben dienen alleen een signalerende functie te vervullen. Men zegt wel eens: “Er is een dorp nodig om een kind op te voeden”. Ik zeg liever: “Er zijn ouders nodig om een kind op te voeden en het dorp kan hen daarin ondersteunen”.’
c
Bureau Jeugdzorg Diemen opent maart 2003 De nieuwe locatie van Bureau Jeugdzorg aan de Wildenborgh 9 in Diemen kon niet in oktober in gebruik worden genomen. Het pand vertoonde dusdanige gebreken dat de opening is uitgesteld tot maart 2003. Vanaf maart 2003 zullen ruim 200 medewerkers het gebouw bevolken. Zij behoren tot de locatie Zuidoost van Bureau Jeugdzorg, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het FIOM. Daarnaast verhuizen de afdelingen Zorgtoewijzing en het team Intensieve Traject Begeleiding (ITB)/CRIEM en het JAT-team Zuidoost naar Diemen.
c 5
c D O O R : H A N S VA N D E R J A G T
‘Jong aan de Amstel’ is een gezamenlijke uitgave van vijf instellingen voor de jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam: Bureau Jeugdzorg Amsterdam, Bureau Jeugdzorg Amstelland Meerlanden en Zaanstreek Waterland (AMZW), Afra Boddaert PPI, MKD ’t Kabouterhuis en SaCAmstelstad Jeugdzorg. ‘Jong aan de Amstel’ verschijnt zes keer per jaar. De artikelen in dit blad vertegenwoordigen niet noodzakelijkerwijs het standpunt van de organisaties. Evenmin kunnen aan de inhoud van dit blad rechten worden ontleend. Overname artikelen Overname van artikelen uit ‘Jong aan de Amstel’ is alleen toegestaan na voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Hoofdredactie Martin Gerritsen Kernredactie Sanne Bender (SaC-Amstelstad Jeugdzorg) Anita van Ewijk (Bureau Jeugdzorg Amsterdam) Hans van der Jagt (Afra Boddaert PPI) Redactie Rik van Beijma (SaC-Amstelstad Jeugdzorg) Herbert Budde (Bureau Jeugdzorg Amsterdam) Esther van Dreumel (MKD ‘t Kabouterhuis) Nicola Offergelt (Bureau Jeugdzorg AMZW) Annette van der Poel (SaC-Amstelstad Jeugdzorg) Loeki Stoeller (Afra Boddaert PPI) Vaste medewerkers Marnix de Bruyne, Tamara Franke, Corina de Feijter, Suzan Hilhorst, Dorine Mobron, Maarten Terlage en Ellen de Vries. Redactie-adres Jong aan de Amstel - Fred. Roeskestraat 73 1076 EC Amsterdam - email:
[email protected] Ontwerp en DTP Roggeveen | Grafisch Ontwerp Druk Rob Stolk BV
JEUGDZORG De jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam Bureau Jeugdzorg Amsterdam en Bureau Jeugdzorg Amstelland/Meerlanden Zaanstreek/Waterland (AM/ZW) zijn verantwoordelijk voor de intake van cliënten. Deze organisaties vormen als het ware de voordeur voor de jeugdzorg. Hier wordt ook vastgesteld welke hulp de jongeren en hun ouders nodig hebben. Als kan worden volstaan met kortdurende, eenvoudige hulp, dan wordt deze door Bureau Jeugdzorg verleend. Indien er meer nodig is, dan leidt Bureau Jeugdzorg de cliënt naar een zorgprogramma. Deze programma’s worden uitgevoerd door drie instellingen voor Hulp Op Indicatie (HOI): Afra Boddaert PPI, MKD ‘t Kabouterhuis en SaC-Amstelstad Jeugdzorg. Zij bieden zowel ambulante als residentiële hulp. Bureau Jeugdzorg Amsterdam Jan Luijkenstraat 76 - 1071 CT Amsterdam tel.: 020-699 33 99 - website: www.bja.nl Bureau Jeugdzorg AM/ZW Westzijde 33-37 - 1506 EB Zaandam tel.: 0900-200 30 04 - website: www.bjz-amzw.nl email:
[email protected] Afra Boddaert PPI Plantage Middenlaan 33 - 1018 DB Amsterdam tel.: 020-555 83 33 - website: www.abppi.nl email:
[email protected] MKD ‘t Kabouterhuis Amsteldijk 196 - 1079 LK Amsterdam - tel.: 020-644 53 51 website: www.kabouterhuis.nl - email:
[email protected] SaC-Amstelstad Jeugdzorg Fred. Roeskestraat 73 - 1076 EC Amsterdam tel.: 020-540 05 00 - fax.: 020-644 08 64 email:
[email protected] website: www.sac-amstelstad.nl
Iedereen is tegen, maar er gebeurt zo weinig Per jaar worden in ons land zeker 50.000 kinderen fysiek of geestelijk ernstig mishandeld. Vijftig van hen overleven het niet. En waarschijnlijk is dit nog maar het topje van de ijsberg. RAAK, de kleinste actiegroep van Nederland, trekt aan de bel.
T
ienduizenden Nederlanders liepen de afgelopen jaren mee in stille tochten als er weer eens een slachtoffer was gevallen door zinloos geweld. Maar de publieke afkeuring over kindermishandeling bleef vrijwel onzichtbaar. Ook de politiek leek zich er nauwelijks druk om te maken. Tot voor kort tenminste, want een handjevol actievoeders, verenigd in RAAK (Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling), wist met een even korte als effectieve campagne het thema weer op de politieke agenda te krijgen. RAAK benaderde zeer doelgericht kabinet, kamerleden en hoogleraren en voerde met de hulp van enkele reclamemensen een landelijke dagbladcampagne onder het motto: ‘Het is erger dan we denken’.
Excessieve gevallen Professor Dries van Dantzig is de prominente woordvoerder van RAAK. Als psychiater zag hij honderden slachtoffers van kindermishandeling aan zich voorbijtrekken. Waarom gebeurt er toch zo weinig, terwijl iedereen tegen is? ‘Er gebeurt wel veel’, corrigeert Van Dantzig, ‘maar het is allemaal lokaal en incidenteel. Wat ontbreekt is het generaliseren van succesvolle projecten.’ Als voormalig psychiater maakt hij graag vergelijkingen met de somatische zorg. ‘Als ergens een nieuw geneesmiddel voor suikerziekte wordt uitgevonden, wordt dat meteen overal ingevoerd. Maar in de jeugdzorg gaat dat anders. Als hier een project zinvol blijkt, wordt er hooguit een aardig verslagje over geschreven. Verder gebeurt er niets.’ RAAK wenst een structurele aanpak van het probleem. De huidige incidentele benadering, waarbij kindermishandeling alleen wordt bestreden door opsporing van excessieve gevallen, impliceert dat het elders goed gaat. En dat is dus niet het geval, stellen Van Dantzig cs, wijzend op de verontrustende cijfers. Als de gemeenschap ouders bij wet de opvoedingstaak toewijst, heeft zij de dure plicht ervoor te zorgen dat ouders die taak ook kunnen waarmaken, vinden de actievoerders. Door opvoedingshulp te bieden als vast onderdeel van de reguliere zorg. Van Dantzig: ‘Iedereen vindt het vanzelfsprekend dat er een leerplicht is, dat er consultatiebureaus zijn, dat er medische zorg is. Maar op het gebied van persoonlijkheidsontwikkeling ontbreekt die service van de gemeenschap nagenoeg. Wij willen dat die zorg net zo vanzelfsprekend wordt als die voor de lichamelijke en intellectuele ontwikkeling.’ FOTO: JAAP MAARS
COLOFON
Proefregio
c
Vanuit het besef dat zoiets nooit in één keer landelijk kan worden ingevoerd, pleitte RAAK voor een beperkt proefgebied waar de voorgestelde aanpak kan worden uitgeprobeerd. Van Dantzig meldt tevreden dat hij zojuist heeft gehoord dat die proefregio er nu echt komt. Het wachten is op een laatste handtekening bij VWS. De jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg krijgen
6
Dries van Dantzig: ‘Als een project zinvol blijkt, wordt er hooguit een aardig verslagje over geschreven. Verder gebeurt er niets.’
in het gebied drie jaar lang de middelen en mogelijkheden om alles te doen waarvoor ze in feite bestaan en waaraan ze om duizend-en-een redenen niet toekomen. ‘Denk daarbij aan hele gewone dingen die al lang geregeld hadden moeten zijn. Zoals consultatiebureaus die aandacht kunnen gaan besteden aan de persoonlijkheidsontwikkeling van kinderen. Of hulpverleners die zich daadwerkelijk met gezinnen kunnen gaan bemoeien en niet langer belemmerd worden door gebrek aan tijd en geld’, aldus Van Dantzig. De aanwijzing van een proefregio is het tweede belangrijke wapenfeit van RAAK. Eerder al werd een specifieke passage over kindermishandeling in het regeerakkoord opgenomen. Is RAAK overbodig geworden, nu de belangrijkste doelen zijn bereikt? Van Dantzig: ‘In tegendeel, het spel begint pas. We blijven druk uitoefenen. En aan het eind van de proefperiode willen we dat alles wat goed is gebleken landelijk wordt ingevoerd. Een proefregio is het begin van een ontwikkeling, niet het eind.’
c D O O R : TA M A R A F R A N K E
Nieuw crisisteam werkt buiten conventies
Aanbodboek komt in januari 2003
Op 1 oktober startte het Coördinatiepunt Crisisinterventie- en CrisisTeam Jeugd (CCTJ). Dat is een ambulant crisisteam voor de jeugdhulpverlening tussen 9.00 en 17.00 uur. Wat voegt het toe aan het al bestaande crisisteams? Een gesprek met projectleider Eric Heusinkveld.
Jeugdzorg Advies en Ondersteuning werkt momenteel hard aan het Aanbodboek 2003, waarin al het aanbod in de jeugdzorg in de agglomeratie Amsterdam op een rijtje wordt gezet. Het aanbod wordt daarbij ingedeeld uitgaande van de functies, omdat de nieuwe Wet op de Jeugdzorg daar ook vanuit gaat. Een complicerende factor is dat het aanbod flexibel moet zijn: het aanbod moet aan de vraag van de cliënt worden aangepast en niet (meer) andersom. Dat zou betekenen dat er een oneindig aantal combinaties in het boek zouden moeten komen. Jeugdzorg Advies en Ondersteuning gaat daarom hulpvormen clusteren. Het nieuwe Aanbodboek komt in januari beschikbaar voor de instellingen en de zorgtoewijzing. Meer informatie: Jeugdzorg Advies en Ondersteuning: 020 – 520 5200.
Crisisdienst in Utrecht. Een psycholoog praat met een verwarde vrouw in een cel om te kijken of ze directe hulp nodig heeft.
Buiten kantooruren
FOTO: PETER HILZ/HH
Voor buiten de kantooruren is er het Mobiel CrisisTeam (MCT). En dat blijft ook zo. Heusinkveld: ‘We werken intensief met elkaar samen. Wanneer er aan het eind van de dag een melding binnenkomt, kijken we eerst wat in het belang van de cliënt is: of wij handelen de melding af of we dragen hem over aan het MCT.’
‘W
e werken met een specialistisch team met mensen met verschillende achtergronden’, vertelt Heusinkveld. ‘Dat maakt het CCTJ bijzonder. Wij richten ons puur op de ambulante crisishulpverlening. Daardoor kunnen we snel uitrukken en outreachend werken. Het grote probleem van de crisishulpverlening was namelijk dat het altijd tussen het reguliere werk door gebeurde. Medewerkers bij Bureau Jeugdzorg moesten bij elke crisismelding afwegen of de crisissituatie zo ernstig was dat de afspraak met cliënt x moest worden afgezegd.’ Alle meldingen lopen nog steeds via het Aanmeld- en Consultatieteam (AC) of de bureaudiensten van de Bureaus Jeugdzorg. Zij bepalen of iets een crisis is of niet. Zo ja, dan komt de melding bij het CCTJ.
c
Kabouterhuis gaat competentievergrotend werken MKD ’t Kabouterhuis start met de implementatie van “Competentievergrotend Werken”. Doel van deze methodiek is cliënten vaardiger, competenter te maken. Dat wil zeggen dat medewerkers proberen een goed evenwicht te bereiken tussen taken en vaardigheden van de cliënten. Empowerment, het geloof in eigen kunnen, speelt hierbij een belangrijke rol. De methodiek is ontwikkeld door de afdeling gedragstherapie van het Paedologisch Instituut en kan niet alleen als uitgangspunt worden gebruikt voor de behandeling van cliënten, maar ook als basisvisie bij het leiding geven aan en samenwerken met medewerkers. Nauwkeurige observatie, assessment, het faseren van de behandeling, het formuleren van concrete, herkenbare werkpunten en het geven van specifieke, adequate feedback die een positief zelfbeeld versterkt, zijn belangrijke speerpunten van deze methodiek. Een aantal medewerkers van MKD ’t Kabouterhuis heeft inmiddels de interne training “Competentievergrotend werken” gevolgd. Dit als start van een implementatietraject van deze methodiek in de instelling.
Wanneer is iets een crisis? Heusinkveld: ‘Ons eerste criterium is dat de situatie van het kind of de jongere dermate verontrustend is dat we vandaag nog wat moeten doen. Het tweede criterium is de vraag of de jongere schade oploopt als we vandaag niets doen. Zo ja, dan komt het CCTJ in actie.’ ‘We hebben daarbij meer mogelijkheden’, meent Heusinkveld. ‘Dat komt omdat we een klein en mobiel team zijn en buiten de conventies van de instanties op de vaste locaties kunnen werken. Dat maakt ons ook creatiever bij het vinden van praktische oplossingen. Eigenlijk kunnen wij alles doen wat we bedenken, mits het methodische en therapeutisch verantwoord is.’
DOOR: MARTIN GERRITSEN
Video als bindend element c
Video-hometraining (VHT) en Video-interactiebegeleiding (VIB) kunnen de jeugdzorg helpen op regionaal niveau hun hulpaanbod af te stemmen met organisaties als de thuiszorg, de riaggs en het algemeen maatschappelijk werk. Dat meent Marjan Hoogland, coördinator landelijk bureau van de Associatie Intensieve Thuisbehandeling (AIT).
R
egionalisering is het toverwoord in de jeugdzorg. De organisaties gaan op regionaal niveau werken om hun cliënten beter te kunnen helpen. Ze kunnen de hulp dan immers bieden in de eigen sociale omgeving, samen met andere organisaties in de buurt. Maar hoe pak je dat precies aan? Die samenwerking is er voor een deel al, meent Marjan Hoogland. Organisaties die zich bezig houden met opvoedproblemen sloegen namelijk enkele jaren geleden de handen ineen om samen te werken op het gebied van VHT en VIB. Aanleiding was het feit dat de overheid de subsidie voor de ontwikkeling van deze methodiek stopzette. De organisaties wilden echter een eenduidige en kwalitatief goede methodiek behouden. Ze besloten daarom tot een gezamenlijk aanbod van opleiding, certificering en werkontwikkeling.
Werkontwikkeling Die samenwerking werpt haar vruchten af: VIB en VHT zijn de enige methodieken die de jeugdgezondheidszorg, de jeugdzorg, de thuiszorg, de geestelijke gezondheidszorg, de gehandicaptenzorg en het algemeen maatschappelijk werk op een eenduidige manier gebruiken. Hoogland: ‘Er is geen andere methodiek die deze partners allemaal gebruiken. Dat maakt VIB en
KORT
INGEZONDEN Tienervaders
VHT zo’n handig hulpmiddel om lokaal op elkaar aan te sluiten.’ Die aansluiting gebeurt vooral in de zogeheten werkontwikkelingskringen. Daar wisselen mensen uit verschillende sectoren hun ervaringen met VHT en VIB uit. Hoogland: ‘Je kunt daar veel van elkaar leren. Zo werkt de jeugdhulpverlening ook met licht verstandelijk gehandicapte cliënten. Vroeger ontwikkelde men daarbij veel methodieken binnen de eigen muren, maar in de werkontwikkelingskringen kan de jeugdzorg leren van de ervaringen van de SPD.’ Groot voordeel daarbij is dat ze de werkwijze van de SPD niet alleen te horen krijgen, maar ook zien op de video’s.’
In het laatste nummer van “jong aan de amstel” (oktober 2002) las ik een artikel over een tienervader die wèl betrokken wilde worden bij de opvoeding van zijn aankomende kind. De teneur van het verhaal was dat er voor deze jongen geen passend hulpaanbod zou zijn: zowel bij Afra-Boddaert PPI als bij de voordeur van BJA leek niet bekend te zijn dat het Fiom-team zich niet alleen richt op zwangere meisjes en vrouwen, maar ook hulp kan verlenen aan jongens en mannen die begeleiding nodig hebben bij hun aanstaande vaderschap. De hulp richt zich op zowel de praktische/materiële als op de psycho-sociale aspecten. Bas van der Linden, FIOM-team, tel.: 020-305 93 59
Beeld van elkaar ‘Deze werkwijze leidt ook tot bijstelling van het beeld dat men van elkaar heeft’, meent Hoogland. ‘Tot voor kort dacht de jeugdzorg dat de thuiszorg zich alleen met het huishouden bezig hield, terwijl de thuiszorg meende dat de jeugdzorg absoluut geen aandacht besteedde aan het huishouden. Dat blijkt genuanceerder te liggen. De thuiszorg geeft soms ondersteuning bij het opvoeden, terwijl de jeugdzorg bij haar hulpverlening de huishouding niet vergeet.’
7
D O O R : R E N AT E C U R F S
FOTO: SAKE RIJPKEMA
Merlyn Smith: ‘Niemand is gebaat bij medelijden’ Vier jaar werkte ze in een buurthuis, maar omdat ze een nog intensiever contact met jongeren wilde, stapte Merlyn Smith anderhalf jaar geleden over naar de hulpverlening. Inmiddels heeft ze als mentor in het BOPPIproject van Afra Boddaert PPI haar draai volledig gevonden.
DE WERKER
T E K S T: M A R T I N G E R R I T S E N
‘B
Laag zelfbeeld
FOTO: JAAP MAARS
innen dit project begeleid ik jongeren die door hun gedrag in de problemen dreigen te raken of dat al zitten. Ze komen hier binnen via onderwijshulpverleners op school of via Bureau Jeugdzorg. Soms ook zijn de ouders de drijvende kracht achter de aanmelding. ‘Deze jongvolwassenen hebben allerlei problemen die bijvoorbeeld kunnen leiden tot crimineel gedrag. Of tot heel slechte schoolprestaties. Soms zijn ze al eens in aanraking geweest met Justitie. ‘Voor deze jongeren probeer ik een soort vertrouwenspersoon te zijn, iemand die naar ze luistert en ze aandacht geeft. Ik vind het belangrijk ze het gevoel te geven dat ze met al hun problemen bij mij terecht kunnen.’
‘Ik doe mijn werk uit idealisme, zeker. Ik wil iets betekenen voor deze jongeren, ervoor zorgen dat ze Merlyn Smith: ‘Pas als je jezelf de verantwoordelijkheid respecteert, kun je ook een ander voor hun eigen leven opoprecht waarderen.’ pakken, zodat ze weer op het goede pad terechtkomen. Zelf heb ik een fijne jeugd gehad en ik weet dat dit een welhaast onmisbare basis is voor een gelukkig leven. Omdat je er de juiste dosis zelfwaardering aan over houdt. En deze zelfwaardering is natuurlijk ontzettend belangrijk. Pas als je jezelf respecteert, kun je ook een ander oprecht waarderen.’
Competentiemethode
DE CLIENT
Kimberly Fokké (20 jaar) woont in een pleeggezin
c
’Ik wil met rust gelaten worden’ ‘Binnenkort ga ik naar Begeleid Wonen. Ik weet nog niet precies wanneer, maar ik heb er wekelijks gesprekken over. Het wordt ook tijd dat ik mijn eigen stekkie ga zoeken. Ik vind het hier bij m’n pleegmoeder wel heel leuk, maar ik woon hier al sinds m’n elfde. ‘Het bevalt me hier goed, maar de eerste tijd voelde ik me hier niet zo op mijn gemak. Ik wilde het liefst terug naar mijn moeder. Maar na die eerste tijd ging het steeds beter. Alleen twee jaar geleden had ik het nog even moeilijk. Toen kwam hier een pleegkindje dat nogal moeilijk was in de omgang. Ze had bijna elke dag ruzie. Niet met mij, maar met m’n pleegmoeder. Ze luisterde gewoon niet. Ik kon er niet tegen… Maar sinds ze in therapie is, gaat het stukken beter.’ ‘Ik heb in de negen jaar dat ik hier zit vier verschillende hulpverleners gehad. Ik weet niet meer of ze van de pleegzorg of de jeugdzorg waren. Voor mij is dat allemaal één pot nat. De een was wel beter dan de ander.
Soms was het een drama. Dan moest ik mijn voogd echt achter de broek aanzitten, want anders gebeurde er niets. Hij moest mijn school- en boekengeld regelen, maar ik moest er steeds achteraan bellen. ‘In het begin regelden ze ook allerlei dingen buiten mij om. Dat kan misschien wel als het om school gaat, maar niet bij persoonlijke dingen. Zo hadden ze besloten dat ik in therapie moest omdat ik te gesloten zou zijn. Dat ben ik misschien ook wel voor anderen, maar ik bespreek alles wel met mijn moeder en pleegmoeder. Ik ben ook niet naar die therapie gegaan. Ga toch op het dak zitten… ‘Kijk, de meeste hulpverleners zijn als mens wel aardig. Het probleem zit in hun manier van werken. Ik heb liever niet dat mensen mij teveel op m’n huid zitten. En naarmate ik ouder werd, lieten ze me ook meer met rust. Het gaat nu dan ook allemaal een stuk soepeler.’
“Mijn baan als mentor doet me vaak terugdenken aan mijn eigen tijd als puber. Omdat ik sommige problemen waar jeugdigen tegen aan lopen, herken. Zoals de identiteitscrisis waar je als jongvolwassene in belandt. Al die veranderingen en niet weten hoe daarmee om te gaan. Zelf geloof ik dat het goed is jongeren een plek te bieden waar ze zich even kunnen ontspannen. Een plek waar ze andere leeftijdsgenoten kunnen ontmoeten die in hetzelfde schuitje zitten. Ik denk dat ze dat absoluut stimuleert. ‘Ons project werkt vanuit de competentiemethode. Dat houdt in dat je uitgaat van het positieve. We complimenteren vaak. En proberen daarnaast altijd duidelijk en eerlijk te zijn. In de praktijk blijkt deze combinatie goed te werken. Zo zijn er met onze ondersteuning al een aantal jongeren geslaagd voor hun eindexamen, terwijl zij al jaren slecht scoorden op school.”
Geen terugval
c 8
‘Over het algemeen lukt het me wel de deur achter me dicht te trekken als mijn werkdag erop zit. Dat is maar goed ook, want anders zou dit werk me waarschijnlijk snel teveel worden. Bovendien: niemand is gebaat bij medelijden. Natuurlijk trek ik me soms zaken persoonlijk aan. Sommige cliënten van me vergeet ik nooit, zoals een jongen die bij ons kwam omdat hij in aanraking was gekomen met Justitie. Hij kon de spanningen, die al zijn problemen met zich meebrachten, niet meer aan. Ik probeerde hem na te laten denken over wat de gevolgen van zijn gedrag. Uiteindelijk is het me gelukt. Hij is veranderd. Het doet me echt goed dat hij sindsdien niet meer teruggevallen is in de criminaliteit.’