Details Justel Nummer: Rolnummer:
F-20090105-1
2007/AR/912
Instantie: Cour d'appel, Gand
Datum : 05/01/2009
Type van beslissing:
Arrêt
Samenvatting I. Auteursrecht op een
- onderscheid tussen de ontworpen en de uitgevoerde - onderscheid tussen de vermogens- en de morele rechten. De tatoeërder kan geen morele auteursrechten laten gelden op een uitgevoerde . Het reproductierecht van een tatoeëerder beperkt zich tot het al dan niet opnieuw uitvoeren van de ontworpen tekening op een ander lichaam, van een ander persoon. II. Schending artikel 10 van de Auteurswet en van het recht op afbeelding. De toestemming moet duidelijk en ondubbelzinnig zijn en is restrictief te interpreteren. De omvang van de foto en de aanwezigheid van een zwart balkje zijn niet voldoende om geen schending te hebben. III. Criteria van originaliteit van een foto. Intellectuele inspanning en persoonlijke inbreng van de auteur-fotograaf blijkt uit de keuze van belichting, achtergrond, punt van waaruit de foto getrokken is. IV. Rechtsherstel: de vordering tot publicatie van het arrest is in deze in strijd met de ingeroepen schending van de privacy, waartoe het recht op afbeelding behoort.
Vrije woorden I. Auteursrecht op een II. Schending art. 10 van de Auteurswet en van het recht op afbeelding III. Criteria van originaliteit vn een foto. IV. Rechtsherstel
Trefwoord(en) UTU
DROIT ÉCONOMIQUE, COMMERCIAL ET FINANCIER-> DROITS INTELLECTUELS DROIT ÉCONOMIQUE, COMMERCIAL ET FINANCIER-> DROITS INTELLECTUELS-> Droit d'auteur et droits voisins - Droit d'auteur
Volledige tekst Hof van beroep te Gent 7e Kamer ________ Terechtzitting van 05-01 2009 Nr. 2007/AR/912 ----------------------Auteursrecht in de zaak van : 1. J.D'H., 2. R.T., appellanten, hebbende als raadsman mr. Jan De Groote, advocaat met kantoor te 8300 Knokke-Heist, Dorpsstraat 140-142, tegen J.M., geïntimeerde, hebbende als raadsman mr. Betty Buggenhoudt, advocaat met kantoor te 9810 Nazareth, Drapstraat 155, velt het Hof volgend arrest : I. Bestreden beslissing - Rechtspleging in hoger beroep 1. Bestreden beslissing: het vonnis van de eerste kamer van de rechtbank van de eerste aanleg te Brugge (06/420/A) van 12 februari 2007. 2. Het hoger beroep is ingesteld bij verzoekschrift van 4 april 2007. Het is tijdig en regelmatig naar de vorm. Een akte van betekening wordt niet voorgelegd. Het Hof heeft artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken in acht genomen.
De procedure gebeurde op tegenspraak. II. Overblijvende betwisting - Feiten - Procedure in eerste aanleg 3. De overblijvende betwisting betreft de vragen: - of het recht op afbeelding van de heer J.D'H. geschonden is; - of het auteursrecht van de fotograaf R.T. op een foto van de getatoeëerde geschonden is; - of het auteursrecht van de tatoeëerder geschonden is. 4. De heer D'H. laat grote delen van zijn lichaam tatoeëren door de heer M.. Deze laatste werkt onder het pseudoniem "J..... A.......". Tijdens een evenement in de Verenigde Staten van Amerika in 2003 maakt de heer T. foto's van de tatoeages van de heer D'H.. Deze laatste heeft aan verschillende wedstrijden deelgenomen met zijn tatoeages. In de Gouden Gids editie 2005-2006 verschijnt in de rubriek van de tatoeëerders als reclame voor de heer M. een foto van de rug en het profiel van het hoofd van de heer D'H.. Zijn ogen zijn onkenbaar gemaakt met een zwart balkje. Op 11 november 2005 mailt de heer D'H. om 14.16 uur het volgende aan de heer M. (stuk 2 van het dossier van appellant): "Ik heb opgemerkt dat er zich nog steeds foto's op de website bevinden waarop ik of delen van tattoos (lees: tatoeages) aangebracht op mijn lichaam bevinden (sic). Ik kan alleen aannemen dat deze ook in de shop terug te vinden zijn. Nadat ik verleden jaar reeds uitdrukkelijk gevraagd heb alle associaties te verwijderen. Hierbij wil u dan ook een laatste maal vragen deze zo snel mogelijk te verwijderen, gezien ik in geen geval zakelijk of privaat noch met uw persoon noch met uw zaak geassocieerd wil worden. De foto's genomen door R.T. moeten zeker onmiddellijk verwijderd worden gezien het hier gaat om auteursrechtelijk beschermde foto's waar u noch van R. noch van mijzelf toestemming gekregen hebt om deze te gebruiken buiten de affiche van de Expo 2003. Dit zijn privé door mij bestelde foto's die niet voor publicatie bestemd zijn. Dit is een laatste verzoek van persoon tot persoon. De volgende stap is via gerechtelijke weg. Een weg die wellicht geen van ons beide graag neemt, maar indien dit de enige manier is, ben ik wel bereid deze te nemen. De wonden geslagen door de voorbije gebeurtenissen zijn te diep om dit ongemoeid te laten. Ik hoop bij deze dan ook op een snelle en "gentlemen" afhandeling. Na afloop wil ik dan ook alles achter mij plaatsen en verder gaan met mijn leven. In de hoop dat u respect kunt opbrengen voor mijn verzoek, ...". Op 6 december 2005 verzendt de raadsman van de heren D'H. en T. een aangetekende brief waarin hij een schadevergoeding vordert voor het
publiceren van de foto in de Gouden Gids 2005-2006 wegens de schending van de privacy en van het recht op afbeelding van de heer D'H., wegens "parasitaire overname" en wegens schending van het auteursrecht van de heer T.. Partijen bereiken geen overeenstemming en de heren D'H. en T. dagvaarden op 26 oktober 2006. 5. De eerste rechter: - beval dat de heer M. zich in de toekomst van elk gebruik van de foto van de heer D'H. onthoudt; - wees de vordering tot schadevergoeding van de heer D'H. tegen de heer M. af als ongegrond; - verklaarde de vordering in vrijwaring van de heer M. tegen de heer D'H. zonder voorwerp; - verklaarde de tegenvordering van de heer M. tegen de heren D'H. en T. ongegrond; - compenseerde de rechtsplegingvergoedingen en veroordeelde de heer M. om de helft van de dagvaardingskosten van de andere partijen te betalen. III. Grieven - Voorwerp van het hoger beroep 6. De heer D'H. steunt zijn hoger beroep op de volgende grieven: - het bestreden vonnis faalt in feite. Hij gaf geen toestemming voor het gebruik door de heer M. van de foto. 1) Uit de overhandiging van 3 foto's uit de portfolio van de heer D'H. die voor de Expo 2003 te Brugge is gebruikt en 2) uit de mail van 11 november 2006 kan niet afgeleid worden dat één van beide of beide hun (stilzwijgende) toestemming gegeven hebben voor een publicatie in de Gouden Gids. 3) In elk geval werd in deze zaak geen zekere en ondubbelzinnige toestemming tot afbeelding gegeven; - het bestreden vonnis faalt in rechte: door de publicatie zonder toestemming zijn de "grond- en persoonlijkheidsrechten" van de heer D'H. geschonden, met name het recht op eerbiediging van zijn privéleven en het recht op afbeelding; - het bestreden vonnis faalt nog in rechte. De foto's van de heer T. zijn geen reproducties van een door een auteursrecht beschermd gegeven, namelijk de van de heer M.. Het oordeel van de eerste rechter is feitelijk en juridisch onjuist. De heer T. werpt op dat: - de eerste rechter ten onrechte geoordeeld heeft dat "de foto's van de heer T. reproducties zijn van een door een auteursrecht beschermd gegeven, namelijk de creatie van de verwerende partij zelf" (de geplaatst door de heer M.). Ten onrechte heeft de eerste rechter geoordeeld dat de heer D'H. geen afbeeldingen van zijn lichaam mag maken zonder de toestemming van de heer M.;
1) Het zou de heer D'H. zijn die zelf de ontworpen heeft. De heer M. zou deze enkel uitgevoerd hebben op het lichaam van de heer D'H.. 2) een tatoeëerder kan geen werk in de zin van artikel 1 van de Auteurswet maken; hij is een aannemer. Door de tatoeëerder te erkennen als auteur wordt afbreuk gedaan aan de persoonlijkheidsrechten met betrekking tot de fysieke bestanddelen van de persoonlijkheid van de getatoeëerde. Minstens beschikt de tatoeëerder niet over de morele rechten van het auteursrecht. 3) de persoonlijkheidsrechten, het zelfbeschikkingsrecht van de getatoeëerde primeert op het eventuele auteursrecht van de tatoeëerder. - een foto is een auteursrechtelijk beschermd werk. De foto, die ten onrechte gebruikt werd door de heer M., is origineel en oorspronkelijk, zodat er bescherming moet verleend worden. Het reproductie- en verspreidingsrecht van de heer T. is geschonden. Beide appellanten menen schade geleden te hebben door de handelswijze van de heer M.. Zij vorderen elk ex aequo et bono een bedrag van euro 7.500 voor de morele en materiële schade samen. Beide appellanten vragen de bevestiging van de staking van verdere inbreuken, maar vorderen het opleggen van een dwangsom. Tenslotte dringen zij aan op de publicatie van het arrest. 7. De heer M. stelt bij conclusie incidenteel hoger beroep in. Hij is van oordeel dat de eerste rechter ten onrechte geoordeeld heeft dat de heer M. aan de heer D'H. toestemming gaf om foto's van zichzelf met de tatoeages zichtbaar te gebruiken. Hij vordert een schadevergoeding van elk der andere partijen van telkens euro 1.250. IV. Beoordeling Het auteursrecht op een 8. Een onderscheid moet gemaakt worden tussen het auteursrecht op de tekening van de , dit is op het concrete ontwerp en op de zoals ze is aangebracht op het lichaam. Verder moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de vermogens- en de morele rechten van de tatoeëerder - in de hypothese dat hij of zij niet alleen de tekening in de lederhuid heeft aangebracht, maar ze ook heeft gecreëerd en ze oorspronkelijk is in de zin van de wet van 30 juni 1994 op het Auteursrecht en de Naburige Rechten (hierna "de Auteurswet"). In deze zaak eisen zowel de heer M. als de heer D'H. het auteursrecht op (het ontwerp van) de op. Het Hof gaat niet verder in op deze discussie, die niet relevant is, gelet op wat hierna volgt. 9.
De persoon die de tekening ontwerpt en uitwerkt op de computer of op papier, volledig of in een mal, voor ze wordt aangebracht met de naald, zou kunnen een auteursrecht hebben op het concrete ontwerp, indien dit aan de voorwaarden van de wet van 30 juni 1994 op het auteursrecht en de naburige rechten (hierna "de Auteurswet") beantwoordt. Het reproductierecht van een tatoeëerder beperkt zich wel tot het al dan niet opnieuw uitvoeren van de ontworpen tekening op een ander lichaam, van een andere persoon. Het reproductierecht van een tatoeëerder mag niet zo begrepen worden dat het getatoeëerde lichaam niet mag getoond of gefotografeerd worden zonder de instemming van de auteur - tatoeëerder. Dit is het geval omdat het werk uitgevoerd wordt op een menselijk lichaam. Het reproductierecht van een is beperkt door de persoonlijkheidsrechten van de getatoeëerde (zie LINDENBERGH, S.D., "De positie en de handhaving van persoonlijkheidsrechten in het Nederlandse privaatrecht", T.P.R., 1999, 1673-1674; zie ook de verwijzingen in voetnoot 33 op p. 1676 van het artikel). Het gaat met name om het persoonlijkheidsrecht van 1) het recht op afbeelding van het eigen lichaam en van 2) het recht op bewegingsvrijheid. Een auteur - tatoeëerder kan een getatoeëerde niet verbieden foto's te laten maken en te tonen van het getatoeëerde lichaam. 10. Eens de tekening aangebracht is op het lichaam beschikt de tatoeëerder niet over de morele rechten, die verbonden zijn aan het auteursrecht. Omdat de op een mens is uitgevoerd, heeft de auteur - tatoeëerder geen recht op de verspreiding of enige beperking van de verspreiding, noch op het vaderschapsrecht. Ook het recht op respect voor zijn of haar werk kan hij of zij niet opeisen. Indien de getatoeëerde beslist de te (laten) verwijderen of veranderen, dan is hij of zij vrij om dit te doen. Minstens primeert het persoonlijkheidsrecht van de (bewegings)vrijheid, die een mens heeft om (binnen een aantal grenzen die hier niet aan de orde zijn) over zijn lichaam te beschikken op het auteursrecht van de auteur tatoeëerder. Indien de auteur - tatoeëerder al zou beschikken over de morele rechten van het auteursrecht, dan moeten deze in de concrete praktijk wijken voor het persoonlijkheidsrecht van de getatoeëerde persoon. 11. Het hoger beroep is wat dit onderdeel betreft gegrond. Het bestreden vonnis wordt op grond van het voorgaande hervormd. Het gebruik door de heer M. van de foto van de heer D'H. - schending van artikel 10 Auteurswet en van het recht op afbeelding van de heer D'H. Op de volgende gronden oordeelt het Hof dat de heer M. het recht op reproductie van een portret en het recht op afbeelding van de heer D'H. schendt. 12. De heer M. schendt artikel 10 van de Auteurswet. Dit bepaalt dat de auteur of de eigenaar van een portret dan wel enige andere persoon die een portret bezit of voorhanden heeft, niet het recht heeft het te reproduceren of aan het
publiek mede te delen zonder toestemming van de geportretteerde of, gedurende twintig jaar na diens overlijden, zonder toestemming van zijn rechtverkrijgenden (cfr. Antwerpen, 25 oktober 1999, T.B.B.R., 2002, 122). Uit de beoordeling onder randnummer 15 blijkt dat de heer M. niet over de vereiste toestemming beschikt. In het kader van de beoordeling van artikel 10 Auteurswet is het irrelevant dat een zwart balkje is aangebracht over zijkant van het hoofd van de heer D'H. ter hoogte van de ogen. 13. Het recht op afbeelding is een persoonlijkheidsrecht. Het omvat onder meer het recht dat elke burger heeft om zich te verzetten tegen iedere publicatie van zijn afbeelding zonder zijn of haar toestemming. 14. In tegenstelling tot wat de heer M. argumenteert, is in de voorgelegde publicatie in de Gouden Gids, editie 2005-2006 wel degelijk een afbeelding van de heer D'H. opgenomen. Bovendien is het Hof van oordeel dat het om een herkenbare afbeelding gaat. Het zwarte balkje over het zijdelings gedraaide hoofd ter hoogte van de ogen van de heer D'H. is in deze zaak te klein om de identiteit van de heer D'H. te verbergen. Niet alleen is de rug vrij goed te herkennen, zeker in het milieu van tatoeëerders en getatoeëerden. Bovendien is het gezicht en het hoofd van de heer D'H. nog in ruime mate zichtbaar. Een specifiek lichaamsonderdeel als de oren blijft zichtbaar en laat in combinatie met de rest van de foto toe de persoon te identificeren. Om een inbreuk te maken op het recht van afbeelding is het niet nodig dat de aandacht gevestigd wordt op het gezicht op de foto. Een algemene herkenbaarheid is in deze zaak voldoende en deze is aanwezig. Dit is des te meer het geval in deze zaak nu het om een welbepaalde gaat. De afmetingen van de foto in de Gouden Gids zijn in deze zaak niet van dien aard om te oordelen dat het recht op afbeelding niet geschonden zou zijn, gesteld dat de afmetingen relevant zouden zijn. 15. Op grond van het recht op afbeelding van de heer D'H. rust op de heer M. de bewijslast om aan te tonen dat de heer D'H. zijn toestemming gegeven heeft om de foto te publiceren. De toestemming moet niet geschreven of expliciet zijn (Brussel 12 november 1998, I.R. D.I. 2000, 102). In geval zij stilzwijgend of impliciet is, moet zij wel duidelijk en ondubbelzinnig zijn. Uit de aard van het recht op afbeelding volgt dat de toestemming restrictief te interpreteren is. De toestemming is beperkt tot het voorwerp van de (mondelinge) overeenkomst (cfr. Antwerpen, 26 maart 2007, N.J.W., 2007, 801). Voor elke nieuwe afbeelding moet een nieuwe toestemming gegeven worden. - De heer D'H. argumenteert dat hij enkel zijn toestemming gaf voor het gebruik van de foto, gemaakt door de heer T., voor de Expo van 2003. De heer M. toont niet aan dat hij om de vereiste toestemming vroeg, laat staan erover beschikte om de foto te publiceren in de Gouden Gids, editie 2005 - 2006.
Zelfs indien dezelfde foto nadien nog op een andere conventie zou gebruikt zijn, dan nog was telkens opnieuw de toestemming vereist. Uit het feit dat de heer D'H. toegestemd zou hebben om de foto op andere evenementen tentoon te stellen, kan geen onbeperkt recht van onbepaalde duur op het gebruik van de foto afgeleid worden. - Het feit dat de heer M. een kopie van de foto in zijn bezit had, is niet voldoende om te oordelen dat de vereiste toestemming er was. Het bewijs van toestemming tot reproductie of gebruik blijkt niet uit de overhandiging van de foto (Antwerpen, 23 juni 2003, I.R. D.I., 2004, 38). - De heer M. heeft ook niet geprotesteerd tegen de eerste e-mail van 11 november 2005, waarin de heer D'H. meedeelde dat hij reeds het voorgaande jaar gevraagd had om de foto niet langer te gebruiken. Er mag dan ook vanuit gegaan worden dat reeds in 2004 de heer M. voldoende op de hoogte was dat de afbeelding waarover hij beschikte niet verder gebruikt kon worden. Gesteld dat de toestemming gegeven zou geweest zijn voor meerdere doeleinden, bovenop de reclame voor de Expo 2003, dan was daar een einde aan gesteld in 2004. - De heer M. toont niet naar genoegen van recht aan dat de heer D'H. een publieke figuur zou geworden zijn, ten aanzien van wie het recht op afbeelding in welbepaalde omstandigheden beperkt zou zijn. Het feit dat de heer D'H. deelnam aan één of meerdere beurzen (de heer M. brengt geen precieze gegevens bij hieromtrent) en het feit dat hij zelf één of meer interviews zou gegeven hebben, is niet voldoende om hem tot een publieke figuur te maken. Zelfs indien de heer D'H. minstens in het maatschappelijk segment van de tatoeëerders en een aantal getatoeëerden in aanzienlijke mate gekend zou zijn, impliceert dit nog niet dat dit om die reden zijn recht op afbeelding zou kunnen beperken en de heer M. het recht geven zonder meer de afbeelding in een reclame voor zijn zaak te gebruiken. Hoe dan ook is een (stilzwijgende) toestemming herroepbaar, wat in deze zaak gebeurd is. - Elementen uit het privé leven van de heren D'H. en M. zijn niet ter zake en wijzigen in de voorliggende zaak niets aan wat hiervoor beslist is. 16. De schending van het recht op privacy, waarvan het recht op afbeelding een onderdeel is, kan in de voorliggende zaak niet tot een ruimer rechtsherstel leiden, zodat dit niet apart onderzocht wordt. 17. Het hoger beroep is gegrond en het bestreden vonnis wordt ook met betrekking tot dit onderdeel hervormd. De schending van het auteursrecht van de fotograaf 18. Op grond van artikel 7 van het Decret d'Allarde van 2/17 maart 1791 geldt de vrijheid van beroep en bedrijf. Dit impliceert de vrijheid van mededinging. De vrijheid van de mededinging vindt een concrete toepassing in de vrijheid van kopie (cfr. ook GOTZEN, F., "De eerlijke gebruiken en de rechten van
intellectuele eigendom", in STUYCK, J. en WYTINCK, P., De nieuwe wet handelspraktijken, Kluwer, 261-263). Intellectuele eigendomsrechten vormen een uitzondering op de vrijheid van handel en meer bepaald op de vrijheid van kopie. Intellectuele eigendomsrechten in het algemeen en het auteursrecht in het bijzonder kennen een monopolie toe en dat voorrecht moet niet toegekend worden aan elke prestatie of elk werk enkel en alleen omdat het de vrucht is van intellectuele inspanningen. Dit blijkt duidelijk uit artikel 1 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten dat alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst het recht heeft om het op welke wijze of in welke vorm ook te reproduceren of te laten reproduceren (cfr. ook BERENBOOM, A., Le nouveau droit d'auteur et les droits voisins, Larcier, 1997, 2de ed., nr.28, p. 50). De uitzondering op de vrijheid van handel is derhalve aan welbepaalde voorwaarden gebonden, die niet door de wet zelf ingevuld zijn, maar door rechtspraak en rechtsleer op basis van internationale verdragen en de dagelijkse praktijk bepaald zijn. Zo moet, om auteursrechtelijke bescherming te genieten, een werk uitgedrukt zijn in een bepaalde vorm, die mededeelbaar is aan het publiek. Ideeën zijn niet beschermd, maar behoren tot het publiek domein. Bovendien moet het werk origineel zijn. 19. Een origineel werk is een werk, een voortbrengsel met een eigen persoonlijk karakter, dat de stempel draagt van de persoonlijkheid van de maker, op het gebied van de toegepaste kunst (Benelux Gerechtshof, inzake Screenoprints, 22 mei 1987, R.W., 1987-'88, 14; Cass., 24 februari 1995, I.R. D.I., 1996, 28; www.cass.be), zonder dat uit het zicht van het werk moet kunnen afgeleid worden wie de auteur is. Drukt het werk de activiteit uit van zijn auteur? Heeft het werk een individueel karakter? Een zekere mentale activiteit is vereist, zoniet komt de persoonlijkheid van de auteur niet tot uiting in het werk. De artistieke, noch de esthetische waarde zijn relevant om te bepalen of een werk al dan niet auteursrechtelijk beschermd is (Cass., 27 april 1989, Pas., 1989, I, 908; STROWEL, A., "L' originalité en droit d'auteur: un critère à géométrie variable", J.T., 1991, 513 (inz. 514-515)). Het is vereist, maar het volstaat ook, dat het werk de uitdrukking zou zijn van de intellectuele inspanning van de auteur, die het werk de nodige individualiteit verschaft om als een creatie te worden aanzien. Handigheid, technische vaardigheid of omvangrijk werk (zonder de persoonlijke inbreng van de maker) zijn onvoldoende opdat een werk auteursrechtelijk beschermd zou zijn. Originaliteit is evolutief. De originaliteit dient in de context van het werk beoordeeld te worden, op het ogenblik dat het gemaakt is (zie ook DE VISSCHER, F., "Le facteur "temps" dans l'application de la loi relative au droit d'auteur et aux droits voisins", GOTZEN, F. (ed.), Belgisch auteursrecht van oud naar nieuw, C.I.R., Brussel, Bruylant, 1996, nr. 2, 428). Een origineel werk is niet vanzelfsprekend. Het is ook niet banaal. Elementen die op zich niet origineel zijn kunnen door de wijze waarop ze
samen gebracht zijn een origineel geheel opleveren. 20. Een foto is origineel, en geniet bescherming van het auteursrecht, wanneer deze de uitdrukking is van de intellectuele inspanning van de auteur en de stempel van zijn persoonlijkheid draagt. Wanneer de kunstenaar in opdracht heeft gewerkt en de opdrachtgever eigenaar wordt van het werk, behoudt de kunstenaar, tenzij hij er afstand van heeft gedaan, zijn auteursrechten op het werk en dus ook zijn reproductierechten. Afstand van auteursrechten wordt niet vermoed maar dient te worden bewezen. De afstand kan geenszins worden afgeleid uit de afgifte van de originele foto (of dia) (Gent, 4 maart 1999, I.R. D.I., 1999, 169). Wanneer de fotograaf verscheidene keuzes heeft gemaakt met betrekking tot de gezichtshoek, de duur van de belichting, het moment van de opname, de samenstelling, ..., is het verkregen resultaat de vrucht van een bekwaamheid en van een intellectuele inspanning van de auteur en geniet hij bijgevolg de bescherming van het auteursrecht (Bergen, 8 maart 2004, J.L.M.B., 2005, 1628). 21. Ten onrechte betwist de heer M. dat de foto's door de heer T. gemaakt zijn. Stuk 12 van het dossier van appellanten en het originele portfolio zijn voldoende om te bewijzen dat hij de foto's gemaakt heeft. Het Hof erkent de eigen intellectuele inspanning en de persoonlijke inbreng van de heer T. bij het maken van de neergelegde foto's, daarin inbegrepen de foto die de heer M. gebruikt heeft in de editie van de Gouden Gids van 20052006. Er zijn keuzes gemaakt voor de belichting en er is vanuit weloverwogen hoeken gefotografeerd. De achtergrond is niet banaal. 22. Eens is vastgesteld dat een persoon over een auteursrecht beschikt op een bepaald werk, dan beschikt deze auteur over welbepaalde, exclusieve vermogens- en morele rechten, waaronder het recht op reproductie en op de mededeling aan het publiek (artikel 1, § 1 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, zoals achteraf gewijzigd). De heer M. heeft door de publicatie in de Gouden Gids deze auteursrechten geschonden. 23. Het bestreden vonnis wordt ook met betrekking tot deze vordering hervormd. Het rechtsherstel De vordering tot schadevergoeding van de heren D'H. en T.
24. De schending van artikel 10 van de Auteurswet en van het recht op afbeelding heeft een morele schade veroorzaakt bij de heer D'H.. Het feit van geconfronteerd te worden met de publicatie tegen zijn wil van een foto in de Gouden Gids veroorzaakt moreel nadeel. Bij gebreke aan precieze becijfering door de heer D'H. bepaalt het Hof de vergoeding ex aequo et bono op euro 1.500. 25. De heer T. zou in normale omstandigheden een vergoeding hebben kunnen vragen voor de reproductie van de foto. Hij kreeg hiertoe geen kans en leed dus hierdoor materiële schade. Zijn morele rechten werden eveneens geschonden (zie hiervoor). Dit veroorzaakte een morele schade. Bij gebreke aan concrete becijfering begroot het Hof de materiële en morele schade samen ex aequo et bono op euro 1.500. Het stakingsbevel 26. Terecht heeft de eerste rechter geoordeeld dat het de heer M. verboden is de foto of foto's die hij bezit van de van de heer D'H. geheel of gedeeltelijk tentoon te stellen of te publiceren, in welke vorm ook. Teneinde dit verbod effectief te maken wordt een dwangsom opgelegd van euro 500,00 per vastgestelde inbreuk vanaf veertien dagen na de betekening van dit arrest, met een maximum van euro 10.000,00. De publicatie van dit arrest 27. De vordering tot publicatie van dit arrest in de Krant van West-Vlaanderen-het Brugsch Handelsblad, Het Laatste Nieuws en Het Nieuwsblad draagt niet bij tot een groter rechtsherstel. Het zal integendeel opnieuw de zaak in de openbaarheid brengen en onvermijdelijk leiden tot het verlangen van het publiek in het algemeen en van een aantal journalisten in het bijzonder om kennis te nemen van de precieze omstandigheden van de zaak en van de foto(‘s), terwijl precies een deel van de vordering gegrond was op het recht op privacy (waaronder het recht op afbeelding valt) van de heer D'H.t. Dit onderdeel van het hoger beroep wordt dan ook verworpen. De tussenvordering in vrijwaring van de heer M. tegen de heer D'H. voor de sommen die de heer M.e aan de heer T. moet betalen 28. De heer M. werkt dit onderdeel van zijn vordering, die in het dispositief van zijn conclusie voorkomt, niet echt uit. Op p. 11 van zijn conclusie acht hij de heer D'H. verantwoordelijk voor de schending van het auteursrecht van de heer T., omdat de heer D'H. de foto overhandigde aan de heer M.. Indien de vereiste toestemming ontbrak, dan is de heer M. hiervoor niet
verantwoordelijk, maar wel de heer D'H.. Hiervoor (randnummer 15, tweede gedachtenstreepje) werd reeds geoordeeld dat de overhandiging van een foto niet de toestemming tot reproductie en publicatie impliceert. Het middel wordt dan ook verworpen. Het incidenteel hoger beroep 29. Gelet op het voorgaande is de tegenvordering van de heer M. tegen beide appellanten tot het betalen van een schadevergoeding wegens de schending van zijn auteursrecht op de ongegrond. Kosten 30. Op grond van de artikelen 1042, 1017 en 1022 Ger. Wb. wordt de heer M. tot betaling van de kosten van beide aanleggen veroordeeld. De middelen en argumenten van de heren D'H. en T. lopen grotendeels gelijk (in het verzoekschrift tot hoger beroep worden ze zelfs gedeeltelijk dooreen behandeld). Om die reden oordeelt het Hof dat één rechtsplegingvergoeding voor beide appellanten samen volstaat. De basisvergoeding voor de hoofdvordering van twee maal euro 7.500,00 bedraagt euro 1.100. De basisvergoeding voor de tegenvordering van euro 2.500 bedraagt euro 400. V. Beslissing Het hoger principaal en incidenteel beroep zijn toelaatbaar, maar enkel het principaal hoger beroep is gegrond in de hierna volgende mate. Het Hof: - hervormt het bestreden vonnis; - veroordeelt geïntimeerde om aan elk der appellanten telkens de som van euro 1.500,00 te betalen, te vermeerderen met de gerechtelijke verwijlintresten vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de algehele betaling; - verbiedt de heer M. de hierboven genoemde foto te gebruiken op welke wijze en door middel van welk medium ook, onder verbeurte van een dwangsom van euro 500,00 per vastgestelde inbreuk van de veertiende dag na de betekening van dit arrest, met een maximum van euro 10.000,00; - verwerpt het overige gedeelte van het principaal hoger beroep en verwerpt het incidenteel hoger beroep, de tegenvordering en de tussenvordering; - veroordeelt tot geïntimeerde betaling van de kosten, bepaald als volgt: appellanten: eerste aanleg: dagvaarding: euro 241,02 rechtsplegingvergoeding: euro 364,40
hoger beroep: rolrecht: euro 186,00 rechtsplegingvergoeding hoofdvordering: euro 1.100 tegenvordering eerste geïntimeerde: euro 400 Aldus gewezen door de zevende kamer van het Hof van beroep te Gent, zetelende in burgerlijke zaken samengesteld uit Pieter Vanherpe, raadsheer, waarnemend voorzitter, Geneviève Vanderstichele, raadsheer, Geert De la Ruelle, raadsheer, bijgestaan door Achiel Ferdinande, griffier en uitgesproken door de wn. voorzitter in openbare terechtzitting op vijf januari tweeduizend en negen