Tilburg University Masterscriptie Fiscale Economie Augustus 2014
Samenhangende waardering van hedge posities
Naam: M.A.M. van den Dungen ANR: 635433 Examencommissie: prof. dr. P.H.J. Essers mr. S.M.H. Dusarduijn
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding ...................................................................................................... - 1 1.1 Aanleiding van het onderzoek .................................................................................. - 1 1.2 Afbakening van het onderzoek ................................................................................. - 1 1.3 Probleemstelling ...................................................................................................... - 2 1.4 Plan van aanpak ...................................................................................................... - 2 Hoofdstuk 2 Financiële risico’s en derivaten ................................................................ - 3 2.1 Inleiding ................................................................................................................... - 3 2.2 Wisselkoersrisico ..................................................................................................... - 3 2.2.1 Inleiding ............................................................................................................. - 3 2.2.2 Transactierisico ................................................................................................. - 3 2.2.3 Structureel risico ................................................................................................ - 4 2.2.4 Translatierisico .................................................................................................. - 4 2.3 Prijsrisico ................................................................................................................. - 4 2.4 Renterisico ............................................................................................................... - 5 2.5 Financiële derivaten ................................................................................................. - 5 2.5.1 Inleiding ............................................................................................................. - 5 2.5.2 Met financiële derivaten verbonden risico’s ....................................................... - 6 2.5.3 Termijncontracten .............................................................................................. - 8 2.5.4 Opties .............................................................................................................. - 10 2.5.5 Swaps ............................................................................................................. - 12 2.6 Conclusie ............................................................................................................... - 15 Hoofdstuk 3 Commerciële regeling inzake hedge accounting ................................... - 17 3.1 Inleiding IFRS ........................................................................................................ - 17 3.2 Grondbeginselen en kwalitatieve kenmerken ......................................................... - 18 3.3 Commerciële waardering ....................................................................................... - 18 3.3.1 Inleiding ........................................................................................................... - 18 3.3.2 Voorwaarden ................................................................................................... - 20 3.3.3 Methoden ........................................................................................................ - 22 3.4 Conclusie ............................................................................................................... - 28 3.5 IFRS 9.................................................................................................................... - 29 3.5.1 Inleiding ........................................................................................................... - 29 3.5.2 Wijzigingen ...................................................................................................... - 29 3.5.3 Conclusie......................................................................................................... - 33 Hoofdstuk 4 Fiscale regeling inzake samenhangende waardering............................ - 34 -
4.1 Goed koopmansgebruik ......................................................................................... - 34 4.2 Hedge arrest .......................................................................................................... - 36 4.3 Optiehedge-arrest .................................................................................................. - 41 4.4 Cacaobonen arrest ................................................................................................ - 45 4.5 Marketmaker arrest ................................................................................................ - 49 4.6 Openstaande vraagstukken ................................................................................... - 54 4.6.1 Hedging door middel van opties ...................................................................... - 54 4.6.2 Vrijgestelde of niet-aftrekbare sfeer ................................................................. - 56 4.6.3 Interest rate hedges ......................................................................................... - 57 4.7 Conclusie ............................................................................................................... - 59 Hoofdstuk 5 Samenhangende waardering versus hedge accounting ....................... - 62 5.1 Inleiding ................................................................................................................. - 62 5.2 Vergelijking fiscale- versus commerciële regeling .................................................. - 63 5.2.1 Vereiste correlatie............................................................................................ - 63 5.2.2 Eis van samenhang ......................................................................................... - 64 5.2.3 Toepassing en beëindiging .............................................................................. - 64 5.2.4 Ineffectiviteit .................................................................................................... - 66 5.2.5 IFRS 9 ............................................................................................................. - 67 5.3 Verbeterpunten fiscale regeling .............................................................................. - 67 5.3.1 Eis van samenhang ......................................................................................... - 67 5.3.2 Te verwachten correlatie ................................................................................. - 69 5.3.3 Bandbreedte .................................................................................................... - 70 5.3.4 Aansluiting met commerciële regeling ............................................................. - 72 5.4 Conclusie ............................................................................................................... - 74 Hoofdstuk 6 Conclusie .................................................................................................. - 76 Literatuurlijst ................................................................................................................. - 79 -
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding van het onderzoek In beginsel staat de waardering van een actiefpost los van de waardering van een passiefpost. Dit is echter anders indien sprake is van correlatie tussen beide posten. Deze correlatie is aanwezig bij hedging. Hedging is het afdekken van financiële risico’s door middel van financiële instrumenten. Ondernemingen gebruiken hedging om zich te beschermen tegen ongewenste financiële risico’s die de markt voortbrengt. Indien een onderneming een vordering heeft in een buitenlandse valuta, dan loopt deze onderneming een zogenaamd wisselkoersrisico. Indien immers de buitenlandse valuta in waarde daalt dan daalt de waarde van de vordering. Dit resulteert in een verlies op de vordering. Indien de onderneming (voor een gelijk bedrag als de vordering) een schuld aangaat in dezelfde buitenlandse valuta, dan zal deze schuld als gevolg van de waardedaling van de valuta ook dalen. Dit resulteert dus in een winst op de schuld. Tegenover het verlies dat voortvloeit uit de waardedaling van de vordering staat dan een winst die voortvloeit uit de waardedaling van de schuld. Op deze wijze kan de onderneming zich indekken tegen het wisselkoersrisico op de vordering. Hedging is voor ondernemingen dus een mogelijkheid om hun financiële risico’s te beperken. De waardering van beide vermogensbestanddelen levert fiscaal echter problemen op. Indien de waardering immers niet in samenhang plaatsvindt, kan dit oneigenlijk gebruik in de hand werken. Op basis van goed koopmansgebruik kunnen verliezen reeds genomen worden wanneer deze te verwachten zijn en kan winstneming uitgesteld worden tot het moment van daadwerkelijke realisatie. In bovenstaand voorbeeld kan het verlies op de vordering dus reeds genomen worden op het moment dat de waarde van de valuta daalt, de winst op de schuld hoeft echter pas in aanmerking genomen te worden bij afwikkeling van de schuld. Van specifieke fiscale wetgeving inzake hoe om te gaan met hedging is nog geen sprake. De beginselen van goed koopmansgebruik komen, zoals beschreven, te kort. De Hoge Raad onderkent dit probleem en heeft in het laatste decennium in een aantal arresten een fiscale regeling tot stand gebracht. Het aantal arresten is echter slechts beperkt en de regeling is nog verre van uitgekristalliseerd. In de commerciële verslaggevingsregeling International Financial Reporting Standards (IFRS) kent men echter al geruime tijd een methode inzake de boekhoudkundige omgang met hedging. In de fiscale jurisprudentie wordt deels bij deze methode aangesloten. Mijn onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre de fiscale jurisprudentie inzake hedging aansluit bij de commerciële verslaggevingsregeling IFRS en of een verdere integratie met IFRS inzake de behandeling van hedging vanuit fiscaal oogpunt gewenst is. Tevens behandel ik aan de hand van de beginselen van goed koopmansgebruik de zwakke punten van de fiscale regeling inzake de samenhangende waardering van hedge posities en draag ik mogelijke verbeterpunten aan. 1.2 Afbakening van het onderzoek Het onderzoek beperkt zich tot de samenhangende waardering van actief- en passiefposten indien sprake is van de afdekking van financiële risico’s. De zogenaamde global hedges blijven hierbij buiten beschouwing. Wat betreft de te behandelen financiële risico’s beperk ik me tot wisselkoersrisico’s, prijsrisico’s en renterisico’s. De behandeling van de financiële instrumenten die gebruikt worden door ondernemingen om zich in te dekken tegen financiële risico’s zullen beperkt blijven tot futures, forwards, opties en swaps. De vergelijking met de commerciële regeling zal beperkt blijven tot de verslaggevingsregeling IFRS. Ten slotte ga ik niet in op het vraagstuk of ongerealiseerde winsten en verliezen die zien op de afgedekte -1-
positie voorafgaand aan de toepassing van samenhangende waardering gerealiseerd moeten worden. 1.3 Probleemstelling Wat zijn met het oog op de beginselen van goed koopmansgebruik de verbeterpunten van de fiscale regeling inzake de samenhangende waardering van hedge posities, en is een verdere integratie met de commerciële regeling (om specifiek te zijn IFRS) vanuit fiscaal optiek gewenst? 1.4 Plan van aanpak Hoofdstuk 1 betreft de inleiding van het onderzoek. Hierin verantwoord ik de aanleiding van het onderzoek, de probleemstelling en het plan van aanpak. In de aanleiding van het onderzoek zal het fiscale probleem weergegeven worden waarop het onderzoek gericht is. Hoofdstuk 2 betreft een inzicht in het begrip hedging. De financiële risico’s die men met behulp van hedging wil voorkomen zullen kort aan bod komen. Ik beperk mijn onderzoek enkel tot wisselkoersrisico’s, prijsrisico’s en renterisico’s nu deze financiële risico’s van toepassing zijn in de arresten inzake samenhangende waardering. Nadat duidelijk is waarom hedging wordt toegepast zal ik kort de belangrijkste instrumenten beschrijven die gebruikt worden om de vermelde financiële risico’s af te dekken. De beschreven instrumenten worden ook weer beperkt tot de instrumenten die van toepassing zijn in de arresten inzake samenhangende waardering, namelijk: opties, futures, swaps en forwards. Hoofdstuk 3 betreft een beschrijving van de International Financial Reporting Standards (IFRS). Na een korte inleiding behandel ik de beginselen die ten grondslag liggen aan IFRS. Vervolgens zal ik behandelen wat de vereisten zijn voor toepassing van hedge accounting. Nadat bekend is wanneer hedge accounting kan worden toegepast zet ik de methoden uiteen die gehanteerd worden voor toepassing van hedge accounting. Ik sluit dit hoofdstuk af met de nieuwe IFRS 9 richtlijn inzake hedge accounting. Hoofdstuk 4 beschrijft de fiscale behandeling van hedge accounting, oftewel samenhangende waardering. De samenhangende waardering van vermogensbestanddelen valt onder de winstbepaling van het goed koopmansgebruik. Na een korte inleiding in het begrip goed koopmansgebruik behandel ik de beginselen die ten grondslag liggen aan goed koopmansgebruik. De fiscale regeling inzake hedge accounting is tot stand gekomen aan de hand van het hedge arrest, optiehedge-arrest en het cacaobonen arrest. Naast deze arresten zal ook het recente marketmaker arrest behandeld worden. Door middel van deze arresten formuleer ik de regeling inzake samenhangende waardering. Tevens behandel ik de nog openstaande vraagstukken die voortvloeien uit de genoemde arresten. Hoofdstuk 5 betreft een vergelijking tussen de fiscale regeling inzake samenhangende waardering en de commerciële regeling inzake hedge accounting. Door middel van deze vergelijking zal ik beantwoorden of een verdere integratie van de commerciële regeling en de fiscale regeling vanuit fiscaal optiek gewenst is. Tevens zal ik door middel van het blootleggen van de kritiekpunten op de huidige fiscale regeling mijn verbeterpunten aan het licht brengen. Hoofdstuk 6 betreft de conclusie van mijn onderzoek waarin ik de probleemstelling beantwoord.
-2-
Hoofdstuk 2 Financiële risico’s en derivaten 2.1 Inleiding Risico’s zijn inherent aan ondernemen. Het beheren van risico’s is dan ook een belangrijk onderdeel van het ondernemingsbeleid. Het is immers ongewenst dat bepaalde risico’s de bedrijfsactiviteiten dan wel de financiële resultaten beïnvloeden. Vandaar het belang om deze risico’s te beperken. Financiële risico’s zijn door middel van financiële instrumenten te beperken, dit noemt men hedgen. Tot de financiële risico’s behoort onder andere het marktrisico. Het marktrisico is het risico op negatieve resultaten door fluctuaties van financiële variabelen zoals wisselkoersen, rentepercentages en prijzen.1 Het marktrisico bestaat uit het wisselkoersrisico, het prijsrisico en het renterisico.2 2.2 Wisselkoersrisico 2.2.1 Inleiding Wisselkoersen fluctueren en nemen voor ondernemingen die transacties uitvoeren in meerdere valuta’s dus grote risico’s met zich mee. De mate waarin een onderneming onderhevig is aan het wisselkoersrisico is enerzijds afhankelijk van de mate waarin een onderneming bloot wordt gesteld aan wisselkoersfluctuaties (ook wel ‘valuta exposure’ genoemd 3 ) en anderzijds van de vraag in hoeverre de wisselkoersen aan veranderingen onderhevig zijn. Wisselkoersen worden gedreven door een mix van krachten, waaronder het saldo op de handelsbalans, de hoogte van de staatsschuld en de verwachte groei en inflatie. Maar de grootste drijvende kracht achter de wisselkoersen is de rente. Immers hoe lager de (verwachte) rente in een land hoe minder kapitaal door dit land wordt aangetrokken en des te lager de waarde van de nationale valuta. Het wisselkoersrisico is te onderscheiden in het transactierisico, het structureel risico en het translatierisico.4 2.2.2 Transactierisico Een onderneming loopt een transactierisico indien gehandeld wordt in een buitenlandse valuta en het tijdstip van het aangaan van de overeenkomst niet overeenkomt met het tijdstip van de betaling. 5 Stel dat een onderneming in Nederland gevestigd is, en alle bedrijfsactiviteiten in Nederland plaatsvinden. De onderneming koopt goederen in dollars en men komt overeen dat een deel van het aankoopbedrag direct als aanbetaling betaald dient te worden en het overige deel van het aankoopbedrag pas bij levering betaald dient te worden. In dat geval loopt de onderneming een wisselkoersrisico over het bij levering te betalen bedrag. De wisselkoers van de euro ten opzichte van de dollar is namelijk op het moment van de aanbetaling bekend. De koers van de dollar kan echter op het moment van levering gestegen zijn waardoor de kosten (in euro’s) meer bedragen dan vooraf was ingecalculeerd. De onderneming loopt in dat geval een transactierisico. De opbrengsten 1
Dun & Bradstreet 2008, blz. 15. A. Jorissen, N. Lybaert, C. Rombaut, H. Vander Bauwhede en A. Vanstraelen 2009, blz. 359. 3 H.J. Ots 2005, blz. 176. 4 Dun & Bradstreet 2008, blz. 22. 5 Dun & Bradstreet 2008, blz. 22. 2
-3-
en/of de kosten van een onderneming worden in negatieve of positieve zin beïnvloed door het transactierisico. Het transactierisico ziet op individuele transacties in buitenlandse valuta. De mate van valuta exposure is in dat geval te beïnvloeden door het al dan niet aangaan van transacties in buitenlandse valuta. 2.2.3 Structureel risico Indien het wisselkoersrisico niet slechts afhankelijk is van individuele transacties maar de onderneming structureel een wisselkoersrisico loopt, spreekt men van het structureel risico of economisch risico.6 In dat geval is de valuta exposure van de onderneming in beginsel groot. De onderneming ontkomt door de structuur van de bedrijfsactiviteiten niet aan import en/of export in een buitenlandse valuta. Een goed voorbeeld was de situatie van Fokker. Het in Nederlands gevestigde Fokker liep een transactierisico doordat de vliegtuigen verkocht werden in dollars. De vestiging van Fokker in Nederland leidde er echter ook toe dat de door Fokker gemaakte kosten grotendeels in guldens betaald werden.7 De door Fokker gekozen bedrijfsstructuur leidde aldus tot structurele wisselkoersrisico’s. 2.2.4 Translatierisico Indien een investering in buitenlandse valuta tot de activa of passiva van een onderneming behoort zal dit tot een translatierisico leiden. De investering wordt aangekocht in een buitenlandse valuta maar zal voor de rapportage moeten worden omgerekend naar de binnenlandse valuta. Op deze wijze kan een investering dus tegen een bepaalde wisselkoers op de balans staan terwijl de actuele wisselkoers en daarmee ook de waarde van de investering hoger of lager is. Het translatierisico vloeit aldus voort uit de omrekening van een balanspost in een buitenlandse valuta naar de in de rapportage gebruikte valuta.8 Bij een translatierisico is sprake van een wisselkoersrisico op de balans van een onderneming. Het risico is beperkt tot de rapportage, en heeft dus (nog) geen gevolgen voor de kasstromen van de onderneming. 2.3 Prijsrisico Indien een product wordt verhandeld op een vrije markt zal de prijs van dit product afhankelijk zijn van de vraag naar het product en het aanbod van het product. De verkoper wil een zo een hoog mogelijke prijs ontvangen voor zijn product. De koper daarentegen wil een zo een laag mogelijke prijs betalen voor het product. Door continue wijzigingen in vraag en aanbod zal de prijs van een product aan wijzigingen onderhevig zijn. Een verkoper die in de toekomst zijn product wil verkopen zal zich bezig houden met een eventuele verlaging van de prijs en dus een vermindering van de winst op de desbetreffende transactie. Voor de koper is een stijging van de prijs niet wenselijk. Prijsrisico´s zijn aldus ongewenste fluctuaties van prijzen van producten.9 Het prijsrisico kan betrekking hebben op vele producten. Zo betreft het ‘commodity’ risico grondstoffen en bulkgoederen. Een onderneming die ingekochte goederen op voorraad houdt zal het risico lopen dat de actuele prijs van de ingekochte goederen lager is dan de prijs waarvoor de goederen zijn ingekocht. Indien de onderneming deze goederen gaat exploiteren door productie of handel is de inkoopwaarde van de verkopen aldus te hoog in vergelijking met de actuele marktwaarde. De onderneming produceert of handelt in dat geval 6
Dun & Bradstreet 2008, blz. 23. E.J. Wiebes en C. van Dijk 1993, blz. 68. 8 Dun & Bradstreet 2008, blz. 22. 9 Dun & Bradstreet 2008, blz. 15. 7
-4-
met te dure goederen. Het prijsrisico kan tevens bestaan bij financiële producten, dit noemt men het ‘equity’ risico. Zo loopt een persoon die aandelen in een onderneming bezit het risico dat de waarde van de aandelen daalt, resulterend in een verlies ten tijde van verkoop. 2.4 Renterisico Het inlenen en uitlenen van geld geschiedt tegen een bepaalde prijs. Deze prijs is de rente. De rente is onder andere afhankelijk van de vraag naar geld en het aanbod van geld. De vraag naar geld en het aanbod van geld is afhankelijk van de huidige economische situatie, de verwachte toekomstige economische situatie en de mate waarin de overheid zich als geldlener op de markt begeeft. Een andere factor die van invloed is op de hoogte van de rente is het monetaire beleid van een centrale bank of natie.10 Het renterisico speelt zowel bij variabele- als vaste rentepercentages. Een simpel voorbeeld van het renterisico is de onderneming die tegen een variabel tarief een lening aangaat. De rente kan immers stijgen, waardoor de onderneming meer rentelasten verschuldigd is dan vooraf ingecalculeerd was. Hetzelfde geldt voor de onderneming die tegen een variabel tarief een lening verstrekt. Als gevolg van fluctuaties van de rente is het mogelijk dat deze onderneming immers minder rentebaten ontvangt dan was ingecalculeerd. Bij een variabel rentepercentage heeft het renterisico aldus direct gevolgen voor de kasstromen, resulterend in hogere kosten of lagere inkomsten.11 Indien sprake is van een vast rentepercentage hebben rentefluctuaties niet direct invloed op de kasstromen. Indirect speelt het renterisico dan echter wel een rol. Stel dat een persoon in het bezit is van een obligatie. Een obligatielening is een lange termijnlening met een vast rentepercentage. Indien de actuele rente stijgt, zal de vaste rente op nieuw uit te geven obligaties ook stijgen. Hierdoor zijn reeds uitstaande obligatieleningen minder aantrekkelijk en de waarde van deze leningen zal dus dalen. Indien de obligatielening tot de expiratiedatum wordt aangehouden dan is het renterisico niet van invloed op het koersresultaat, aangezien de nominale inleg dan wordt terugbetaald. Indien de obligatielening echter tussentijds wordt verkocht bestaat het risico dat er, als gevolg van het renterisico, een koersverlies wordt geleden. Bij een vast rentepercentage zal het renterisico, door de stijging/daling van de waarde van de investering, pas bij aankoop/verkoop van invloed zijn op de kasstromen.12 2.5 Financiële derivaten 2.5.1 Inleiding Naar aanleiding van een groeiende vraag naar de beperking van renterisico’s ontwikkelden de ‘commodity exchanges’ 13 nieuwe financiële producten die we hedendaags kennen als financiële derivaten. ‘Futures’14 werden al sinds zeer lange tijd gebruikt om de prijsrisico’s van goederen te beperken, deze futures zijn onder andere terug te voeren naar de handel in tulpenbollen in Nederland in de 17de eeuw.15 Men realiseerde zich dat wijziging van deze futures in producten waarbij de waarde afhankelijk is van eerder uitgegeven financiële instrumenten (bijvoorbeeld aandelen of obligaties), zou resulteren in nieuwe producten 10
B. Coyle 2000, blz. 24. B. Coyle 2000, blz. 5. 12 B. Coyle 2000, blz. 5. 13 Handelshuizen in grondstoffen en bulkgoederen. 14 Overeenkomst waarbij de verkoper een bepaald goed levert aan de koper op een bepaalde datum in de toekomst tegen een vooraf afgesproken prijs. 15 R.M. Stulz, The Milken Institute Review, Third Quarter 2005, blz 24. 11
-5-
waarmee ook andere financiële risico’s beperkt zouden kunnen worden. Op deze wijze ontstonden in 1975 de financiële derivaten.16 Het Engelse woord ‘derivative’ betekent, vertaald in het Nederlands, ‘afleiding’ of ‘afgeleide’. Een derivaat is dan ook een financieel product wiens waarde wordt afgeleid van andere (financiële) producten, oftewel: “a financial instrument whose value depends on (or derives from) the values of other, more basic, underlying variables”17. De onderliggende variabelen van derivaten kunnen onder andere rente, valuta, aandelen, obligaties en ‘commodities’18 betreffen. Zo zijn aandelenopties derivaten met de prijs van bepaalde aandelen als onderliggende variabele. Derivaten kunnen afhankelijk zijn van nagenoeg alle variabelen, variërend van de prijs van varkens tot de hoeveelheid sneeuw die valt in een bepaald skioord.19 Financiële derivaten zijn te onderscheiden in termijncontracten, opties en swaps. Deze derivaten zijn voor ondernemingen geschikte instrumenten om de eerder vermelde financiële risico’s te beperken. Dit noemt men hedging. Hedging kan op verscheidende wijzen plaatsvinden maar uiteindelijk komt het er op neer dat een gelijke maar tegenovergestelde positie wordt ingenomen ten opzichte van de positie die men wil hedgen. Het risico dat verband houdt met het innemen van een positie wordt op deze wijze geneutraliseerd door het risico van de tegenovergestelde positie. 20 Indien een risico voor honderd procent geneutraliseerd wordt spreekt men van een ‘perfect hedge’. 21 Indien een exact tegengestelde positie echter niet mogelijk is omdat er geen derivaten verhandeld worden in de financiële producten of commodities die men wil hedgen is een perfect hedge niet mogelijk. Een combinatie van derivaten in producten die een soortgelijk prijsniveau kennen als het te hedgen product behoort in dat geval tot de mogelijkheden om alsnog een perfect hedge te benaderen. 2.5.2 Met financiële derivaten verbonden risico’s Als hedge instrumenten zijn derivaten buitengewoon nuttig, derivaten brengen echter ook grote gevaren met zich mee. Een voorbeeld is het bijna-faillissement waarin verzekeraar AIG zich in 2008 bevond. De belangrijkste financiële instellingen mengden zich zowel als koper als verkoper op de derivatenmarkt, waardoor deze instellingen veelal relatief kleine netto posities hadden. AIG was daarentegen een zeer grote eenzijdige verkoper van derivaten, resulterend in een netto verkooppositie van 372 miljard dollar in 2008.22 Dit leidde tot grote verliezen. Een faillissement zou vele andere partijen in de problemen hebben gebracht en in potentie voor de val van het gehele financiële systeem gezorgd kunnen hebben.23 Dit heeft de Amerikaanse overheid doen besluiten om AIG door middel van kapitaalinjecties te redden. Gezien dit voorbeeld is het niet vreemd dat Warren Buffet reeds in 2002 financiële derivaten als “financial weapons of mass destruction” karakteriseerde. 24 Er is een aantal grote kanttekeningen te plaatsten bij financiële derivaten.
16
F.S. Mishkin 2013, blz. 325-326. J.C. Hull 2009, blz. 1. 18 Grondstoffen en bulkgoederen. 19 J.C. Hull 2009, blz. 1. 20 OECD, Aggressive Tax Planning based on After-Tax Hedging, OECD report 2013, blz. 13. 21 J.C. Hull 2009, blz. 45. 22 J. Blom 2010, blz. 143. 23 F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 618. 24 F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 618. 17
-6-
Ten eerste kunnen derivaten door financiële instellingen gebruikt worden om hun ‘leverage’ te verhogen. 25 Dat wil zeggen dat deze instellingen een bedrag aan onderliggende bezittingen kunnen hebben dat vele mate groter is dan het de hoeveelheid geld die ze werkelijk aan die bezittingen (kunnen) besteden. Door het verhogen van hun leverage kunnen de financiële instellingen grote financiële gokken nemen die ze niet kunnen dragen. Deze gokken kunnen niet enkel tot de ondergang van de betreffende financiële instelling leiden, maar tevens vele andere partijen in de problemen brengen. Hierbij moet gedacht worden aan de tegenpartijen in de betreffende contracten. 26 Het eerder genoemde bijnafaillissement van AIG is een voorbeeld van een financiële instelling die grote gokken kon nemen als gevolg van het, door middel van financiële derivaten, verhogen van de leverage. Kortom, als een bepaalde financiële instelling grote posities inneemt op de markt voor financiële derivaten dan leidt dit tot grote gevaren. Het tweede gevaar schuilt in het gebrek aan toezicht en inzicht in de ‘over-the-counter’ handel in derivaten. Derivaten worden immers in grote mate rechtstreeks tussen partijen verhandeld, ook wel over-the-counter handel genoemd. 27 Bij de handel van derivaten op de beurs ziet de beurs erop toe dat de overeengekomen verplichtingen nagekomen worden. Dit doet men veelal door middel van het eisen van onderpand in de vorm van een zogenaamde marginverplichting. 28 Bij over-the-counter handel in derivaten worden echter veelal geen zekerheden verstrekt ofwel te lage zekerheden verstrekt. 29 Het gebrek aan toezicht en gestandaardiseerde contracten bij ‘over the counter’ handel leidt aldus tot het zogenaamde tegenpartijrisico. Dit betreft het risico dat de tegenpartij in de overeenkomst verzaakt.30 Een derde gevaar is de gigantische omvang van de wereldwijde derivatenhandel en de gebrekkige waarderingsmaatstaven. Ultimo 2012 bedroeg de nominale waarde van de totale wereldwijde over-the-counter derivatenmarkt 632,579 biljoen dollar. 31 Ter vergelijking: de waarde van het wereldwijde bruto binnenlandse product bedroeg in 2012 slechts 71,666 biljoen dollar. 32 De nominale waarde van derivaten is in vergelijking met het wereldwijde bruto binnenlandse product dan ook niet reëel. Deze waarde is enkel gebaseerd op wiskundige modellen, onderlinge afspraken en vertrouwen tussen de financiële instellingen. Indien één factor in dit systeem verzaakt kan dit leiden tot rampzalige gevolgen voor de rest van de financiële wereld. Een vierde kanttekening heeft betrekking op de veelzijdigheid van financiële derivaten. Derivaten kunnen immers gebruikt worden voor zowel hedging, speculatie als ‘arbitrage’33. Het één kan echter al snel uitmonden in het ander. Een voorbeeld is het faillissement van Barings Bank in 1995. Eén van de handelaren had een mandaat om in te spelen op arbitrage mogelijkheden met betrekking tot bepaalde futures op de beurzen van Singapore en Osaka. De handelswijze van de handelaar wijzigde na verloop van tijd echter van inspelen op arbitrage mogelijkheden naar speculeren. Dit resulteerde in grote verliezen, en een poging om deze verliezen te compenseren leidde tot nog grotere verliezen. Tegen de tijd dat Barings 25
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 618. F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 618. 27 J.C. Hull 2009, blz. 2. 28 B.T.M. van der Wiel, Maandblad voor Vermogensrecht, 2010 nr. 6, blz. 150. 29 J. Kragt 2008, blz. 103. 30 J. Blom 2010, blz. 156. 31 Bank for International Settlements, http://www.bis.org/statistics/dt1920a.pdf 32 Wereldbank, http://www.worldbank.org/ 33 Inspelen op (mogelijke) prijsverschillen op de markt. 26
-7-
Bank de activiteiten van de handelaar in de gaten kreeg waren de verliezen reeds te groot, waardoor een faillissement onafwendbaar was. 34 Zoals bovenstaand voorbeeld weergeeft schuilt het vierde gevaar van financiële derivaten in het veelzijdige karakter. Handelaren met een mandaat om te hedgen of in te spelen op arbitrage mogelijkheden kunnen immers bewust of onbewust gaan speculeren met financiële derivaten, wat kan resulteren in grote verliezen. Gezien bovenstaande risico’s die financiële derivaten met zich mee brengen is de vraag in hoeverre financiële derivaten als oorzaak van de huidige kredietcrisis aangewezen kunnen worden onvermijdelijk. Op deze vraag is echter geen eenduidig antwoord te geven. Volgens Blom zijn financiële producten an sich niet de oorzaak van de huidige kredietcrisis. “De crisis is ontstaan door het ondoorzichtige herverpakken van risico’s, waardoor het zicht op de onderliggende risico’s en waar die uiteindelijk neerslaan werd bemoeilijkt, of zelfs belemmerd” 35. Een verkeerde inschatting van de met financiële producten gepaard gaande risico´s heeft volgens Blom36 wel bijgedragen aan de ernst van de crisis. Derhalve dienen financiële derivaten met uiterste voorzichtigheid benaderd te worden. De gefingeerde waardering, gebrekkig inzicht in de risico’s, gebrek aan toezicht, geautomatiseerde processen en menselijk handelen zijn factoren die er toe kunnen leiden dat derivaten in de toekomst wel dé grondslag zijn van een financiële crisis. 2.5.3 Termijncontracten Een termijncontract is een overeenkomst waaruit voortvloeit dat op een vooraf overeengekomen tijdstip tegen een vooraf vastgestelde prijs een bepaald (financieel) product gekocht/verkocht wordt. Termijncontracten zijn te onderscheiden in ‘forwards’ en ‘futures’. Forwards Een relatief simpele vorm van derivaten zijn forwards. Een ‘forward contract’ is een overeenkomst om een bepaald (financieel) product te kopen/verkopen voor een vooraf vastgestelde prijs op een vooraf overeengekomen tijdstip.37 De tegenhanger van een forward contract is een ‘spot contract’. Een spot contract is een overeenkomst om een bepaald (financieel) product direct tegen de actuele prijs te kopen/verkopen. 38 De partij die overeenkomt om een bepaald (financieel) product op een bepaald tijdstip voor een bepaalde prijs te kopen neemt een zogenaamde ‘long position’ in. 39 De partij die overeenkomt een bepaald (financieel) product op een bepaald tijdstip voor een bepaalde prijs te verkopen neemt een zogenaamde ‘short position’ in. 40 De betaling van de overeenkomst vindt pas plaats bij expiratie van het contract, oftewel op het moment dat het contract afloopt en het (financiële) product geleverd dient te worden. Bij de expiratie van het contract kan sprake zijn van een fysieke levering van het betreffende (financiële) product, een ‘cash settlement’ behoort echter ook tot de mogelijkheden.41 Indien men niet in het bezit wil komen van het betreffende (financiële) product dan is een cash 34
J.C. Hull 2009, blz. 45. J. Blom 2010, blz. 152. 36 J. Blom 2010, blz. 151. 37 J.C. Hull 2009, blz. 3. 38 J.C. Hull 2009, blz. 3. 39 F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 590. 40 F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 590. 41 J.C. Hull 2009, blz. 34. 35
-8-
settlement de beste optie. In plaats van de daadwerkelijke overdacht van het (financiële) product wordt bij een cash settlement het prijsverschil in valuta overgedragen. Stel dat sprake is van een aandeelhouder die een long position inneemt op een forward contract op een bepaald aandeel met een prijs van 50 euro. Bij expiratie van het contract bedraagt de actuele marktprijs van het betreffende aandeel 55 euro. In beginsel zal de aandeelhouder dan 50 euro moeten betalen aan de verkoper met als tegenprestatie de verkrijging van het aandeel. Vervolgens wil de aandeelhouder het aandeel verkopen voor de actuele marktprijs van 55 euro om zo een koerswinst van 5 euro te genereren. In deze situatie is een cash settlement een betere optie. De aandeelhouder hoeft in dat geval geen 50 euro te betalen in ruil voor een aandeel dat hij direct weer verkoopt. De verkoper zal dan enkel het prijsverschil van 5 euro overdragen aan de aandeelhouder. Forward contracts worden veelal gebruikt om valutarisico’s te beperken.42 Door middel van een zogenaamd valutatermijncontract kan de toekomstige koers van een valuta vastgelegd worden. Stel dat een Nederlandse onderneming over 6 maanden 5.000.000 dollar moet betalen voor de inkoop van goederen bij een Amerikaanse onderneming. Op basis van de huidige wisselkoers zal deze transactie de Nederlandse onderneming op dit moment 3.840.000 euro kosten. Na 6 maanden is de wisselkoers echter gewijzigd en op het moment van betaling bedragen de kosten voor de goederen 3.860.000 euro. De kosten bedragen aldus, als gevolg van het wisselkoersrisico, 20.000 euro meer dan was ingecalculeerd. Als alternatief kan de Nederlandse onderneming een mogelijke waardedaling van de euro ten opzichte van de dollar hedgen. De Nederlandse onderneming kan dan voor een bepaalde prijs bij een bank een long position innemen op een forward contract van 6 maanden. Over 6 maanden moet de Nederlandse onderneming aldus 5.000.000 dollar bij de bank aankopen voor een overeengekomen prijs. De bank zal deze prijs baseren op een inschatting van de wisselkoers over 6 maanden. Stel dat deze overeengekomen prijs 3.850.000 euro bedraagt. De Nederlandse onderneming heeft dan de zekerheid dat de inkoop van de goederen over 6 maanden 3.850.000 euro kost. Indien deze Nederlandse onderneming goederen verkoopt aan een Amerikaanse onderneming en het de Nederlandse onderneming over 6 maanden 5.000.000 dollar ontvangt loopt de Nederlandse onderneming ook een wisselkoersrisico. De Nederlandse onderneming kan dan een short position nemen op een forward contract van 6 maanden. De forward houdt in dat de Nederlandse onderneming over 6 maanden 5.000.000 dollar verkoopt voor een bepaald bedrag in euro’s. Op deze wijze verkrijgt de Nederlandse onderneming zekerheid over het te ontvangen bedrag in euro’s. Opgemerkt dient te worden dat indien een bedrijf kiest voor hedging het bedrijf slechter af kan zijn dan indien niet gekozen wordt voor hedging.43 Indien immers in het bovenstaande voorbeeld, waarbij de Nederlandse onderneming goederen importeert, na 6 maanden sprake is van een wisselkoers van 0,76 euro voor 1 dollar dan moet na 6 maanden € 3.800.000 betaald worden voor de inkoop van de goederen. De keuze om niet te hedgen zou in dat geval voordeliger hebben uitgepakt. Hedgen is aldus gericht op het beperken van risico’s, er is echter geen garantie dat de keuze voor hedgen voordeliger uitpakt dan de keuze om niet te hedgen.
42 43
J. Boersma en C. Veld, Risico & Rendement, 1995 afl. 4. J.C. Hull 2009, blz. 49.
-9-
Futures Een tweede vorm van termijncontracten zijn futures. Een ‘future contract’ is een overeenkomst om een bepaald (financieel) product te kopen/verkopen voor een vooraf vastgestelde prijs op een vooraf overeengekomen tijdstip.44 Tot zover zijn futures aldus gelijk aan forwards. In tegenstelling tot forwards zijn futures echter gestandaardiseerde contracten, de onderliggende variabelen staan aldus vast. Tevens worden futures verhandeld op de beurs waardoor de prijzen een gegeven zijn.45 Op deze wijze kan vrij handel plaatsvinden zonder dat beide partijen elkaar kennen. De onderliggende variabelen van futures variëren van wol, suiker en goud tot aandelen, obligaties en valuta’s. Termijncontracten zijn er in vele vormen en maten. Deze contracten zijn dan ook uitermate geschikt voor het hedgen van financiële risico’s. Zo worden valutatermijncontracten gebruikt voor het hedgen van wisselkoersrisico’s. 46 Termijncontracten in aandelen(indexen) en commodities worden gebruikt voor het hedgen van prijsrisico’s. En zogenaamde ‘forward rate agreements’ worden gebruikt voor het hedgen van renterisico’s.47 2.5.4 Opties Een tweede vorm van financiële derivaten zijn opties. De koper van een optie heeft het recht om de onderliggende variabele, tegen een vooraf vastgestelde prijs (de zogenaamde ‘exercise price’ of ‘strike price’), binnen een vooraf overeengekomen periode, te kopen of verkopen.48 Opties zijn te onderscheiden in twee soorten, namelijk ‘call opties’ en ‘put opties’. Een call optie geeft de houder het recht om het onderliggende (financiële) product te kopen binnen een vooraf overeengekomen tijdstip tegen een vooraf vastgestelde prijs. Een put optie geeft de houder het recht om het onderliggende (financiële) product te verkopen binnen een vooraf overeengekomen tijdstip tegen een vooraf vastgestelde prijs.49 Op de markt voor opties zijn dus vier soorten participanten terug te vinden, namelijk kopers van call opties, verkopers van call opties, kopers van put opties en verkopers van put opties. Kopers nemen een zogenaamde long position in en verkopers nemen een zogenaamde short position in. Wat betreft opties moet onderscheid gemaakt worden tussen Amerikaanse opties en Europese opties. Het recht om een (financieel) product te kopen/verkopen kan in geval van een Amerikaanse optie ook gedurende de looptijd uitgeoefend worden. Terwijl een Europese optie slechts uitgeoefend kan worden op het moment van expiratie.50 In tegenstelling tot een termijncontract is de houder van de optie nergens aan gebonden. De houder heeft de keuze om de optie uit te oefenen of om deze te laten verlopen. Bij een termijncontract dient de overeenkomst daarentegen verplicht te worden nagekomen. Een tweede verschil met een termijncontract is dat ten tijde van het aangaan van een termijncontract er nog geen kosten gemoeid zijn. Van kosten is immers pas sprake op de datum dat de termijn van het contract afloopt. Indien sprake is van een optie zijn er bij aankoop van het contract reeds wel kosten gemoeid. Het recht om een bepaald (financieel) product te kopen/verkopen voor een bepaalde prijs heeft immers waarde. De koper van de 44
J.C. Hull 2009, blz. 6. J.C. Hull 2009, blz. 39. 46 F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 601. 47 F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 591. 48 F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 606. 49 F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 606. 50 J.C. Hull 2009, blz. 6. 45
- 10 -
optie is aldus bereid een bepaalde prijs te betalen voor een optie. Deze prijs noemt men de ‘premium’. 51 Tegen betaling van de premium kan een aandeelhouder zich door middel van de aankoop van een put optie indekken tegen de waardedaling van zijn aandeel. De verkoper van de put optie loopt het risico dat de aandelenprijs daalt en dat hij het aandeel te duur moet aankopen. De verkoper is echter bereid dit risico te lopen omdat hij als tegenprestatie de premium ontvangt. Bij de expiratie van de optie zijn enkel kosten gemoeid indien de optie wordt uitgeoefend. Ook in geval van opties kan sprake zijn van een fysieke levering van het betreffende (financiële) product of van een cash settlement waarbij enkel het prijsverschil wordt overgedragen. Onderstaand volgt een voorbeeld betreffende de werking van een optie. Stel dat een aandeelhouder een call optie met een termijn van 6 maanden en een uitoefen prijs van 40 euro wil aankopen op een bepaald aandeel. Op dat moment gaat een handelaar op de beurs zoeken naar een andere handelaar die dit aandeel over 6 maanden wil verkopen voor 40 euro. Voor de aankoop van de call optie zal vervolgens een prijs overeengekomen worden. Stel dat deze prijs 2 euro bedraagt. De aandeelhouder heeft dan voor 2 euro een long position ingenomen op een call optie met het recht om over 6 maanden voor 40 euro een bepaald aandeel te kopen. De verkopende partij heeft 2 euro ontvangen en is overeengekomen dat hij over 6 maanden het betreffende aandeel voor 40 euro verkoopt indien de koper de optie uitoefent. Indien de prijs van het aandeel na 6 maanden minder bedraagt dan 42 euro (rekening houdend met de aankoopkosten) zal de aandeelhouder de optie niet uitoefenen. Indien hij de optie immers wel uitoefent dan koopt hij het aandeel voor een hogere kostprijs dan de werkelijke marktprijs. Indien de optie niet uitgeoefend wordt kost het de aandeelhouder 2 euro. Bedraagt de marktprijs na 6 maanden 42 euro of meer (rekening houdend met de aankoopkosten) dan zal de aandeelhouder de optie wel uitoefenen aangezien hij de aandelen dan kan kopen tegen een gelijke of lagere waarde dan de werkelijke marktwaarde. Een andere mogelijkheid is dat de aandeelhouder een put optie aankoopt met een termijn van 6 maanden tegen een uitoefenprijs van 40 euro en aankoopkosten ad 2 euro. De aandeelhouder neemt dan een long position in op een put optie met het recht om over 6 maanden het aandeel te verkopen tegen 40 euro. Indien de marktprijs van het aandeel na 6 maanden lager is dan 38 euro (rekening houdend met de aankoopkosten) zal hij de optie uitoefenen en zal de aandeelhouder tegen de actuele lagere marktwaarde een aandeel aankopen. Vervolgens wordt dit aandeel overeenkomstig het optie contract verkocht tegen de hogere uitoefenprijs van 40 euro. Indien de marktprijs na 6 maanden hoger is dan 38 euro (rekening houdend met de aankoopkosten) dan zal de aandeelhouder de optie niet uitoefenen en heeft de optie hem uiteindelijk 2 euro gekost. Nu de werking van een optie beschreven is zal aan de hand van een voorbeeld beschreven worden hoe door middel van opties hedge posities ingenomen kunnen worden. Stel dat sprake is van een aandeelhouder die in het bezit is van 1 aandeel in een beursgenoteerde onderneming. De huidige waarde van het aandeel is 50 euro. De kans is echter aanwezig dat de waarde van het aandeel daalt. De aandeelhouder heeft het aandeel in het verleden voor 40 euro aangekocht en wil het risico van een mogelijk koersverlies hedgen. Dit is mogelijk door middel van de aankoop van een put optie. 51
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 606.
- 11 -
Stel dat de aankoopkosten van een put optie van 6 maanden 2 euro bedragen. De aandeelhouder wil indien de koers van het aandeel daalt minimaal een koerswinst (inclusief de aankoopkosten van de put optie) behalen van € 5. Aldus koopt hij een put optie met een uitoefenprijs van 47 euro. Indien de waarde van het aandeel na 6 maanden lager is dan 47 euro (rekening houdend met de aankoopkosten) zal de aandeelhouder zijn put optie uitoefenen, waarbij de minimaal gewenste koerswinst van 5 euro behaald zal worden. De aandeelhouder verkoopt zijn aandeel dan immers voor 47 euro, waardoor hij na aftrek van de aankoopkosten van de optie een koerswinst van 5 euro behaalt. Bedraagt de waarde van het aandeel na 6 maanden meer dan 47 euro dan zal de aandeelhouder de put optie niet uitoefenen, het is dan immers voordeliger om de optie tegen de werkelijke marktwaarde te verkopen. De optie heeft hem dan echter wel 2 euro aan aankoopkosten gekost. Opties zijn, zoals termijncontracten, zeer veelzijdig. Doordat opties onder andere genomen kunnen worden in aandelen, commodities, rente en valuta’s zijn ook opties uitermate geschikt voor het hedgen van wisselkoers-, prijs- en renterisico’s. Geconcludeerd kan worden dat termijncontracten worden gebruikt om risico te beperken door de te betalen of te ontvangen variabele prijs van de onderliggende variabelen vast te zetten. Opties worden daarentegen gebruikt om een vangnet te creëren tegen toekomstige negatieve prijswijzigingen terwijl de voordelen van positieve prijswijzigingen nog wel genoten worden. 2.5.5 Swaps Swaps zijn ontstaan in de jaren tachtig als instrument voor ondernemingen om zich te beschermen tegen de bewegelijkheid van wisselkoersen en rentepercentages. Zoals de vertaling van het Engelse woord ‘swap’ reeds doet verraden betreft een swap een ruil van kasstromen. Meer accuraat betreft een swap een overeenkomst tussen twee ondernemingen betreffende de wederzijdse uitruil van toekomstige kasstromen. 52 In de overeenkomst is onder andere vastgelegd op welke data de kasstromen dienen te worden uitbetaald en op welke wijze deze berekend dienen te worden.53 De waarde van een kasstroom is meestal afhankelijk van de toekomstige waarde van een rentepercentage, een wisselkoers of een andere markt gerelateerde variabele. Een swap kan aldus vele (financiële) producten omvatten. Zo betreft een ‘asset swap’ de uitruil van bezittingen, een ‘liability swap’ betreft de uitruil van schulden, een ‘interest rate swap’ betreft de uitruil van rentebedragen en een valutaswap betreft de uitruil van valutakasstromen. Combinaties van derivaten zijn ook mogelijk. Een voorbeeld is de swap optie. Deze kent alle karakteristieken van een swap, echter is voor de koper geen sprake van een verplichting. De koper heeft bij expiratie namelijk de optie om de swap uit te oefenen of om deze te laten verlopen.54 Een eenvoudig voorbeeld van een swap kan gegeven worden aan de hand van een forward contract. Stel dat een onderneming een forward contract afsluit om over 6 maanden 10 kilo goud aan te kopen voor 360.500 euro. Op het moment dat de onderneming over 6 maanden het goud verkrijgt dan kan de onderneming ervoor kiezen om het goud direct te verkopen. De forward wordt dan aangegaan met de verwachting dat er over 6 maanden bij verkoop een koerswinst te behalen valt. In dat geval kan de onderneming echter ook een contract afsluiten waarbij de onderneming 360.500 euro betaald en waarbij over 6 maanden in plaats van 10 kg goud, de actuele waarde (de waarde op het moment dat het contract expireert) van 10 kg goud ontvangen wordt in geldeenheden. In dat geval vindt de wederzijdse 52
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 614. J.C. Hull 2009, blz. 147. 54 J.C. Hull 2009, blz. 163. 53
- 12 -
overdracht van een kasstroom plaats op één bepaald tijdstip. Dit is vergelijkbaar met een swap. Ingeval van een swap vindt echter de overdracht van kasstromen op meerdere tijdstippen plaats. Interest rate swaps Swaps zijn in verschillende vormen te onderscheiden. Zo is een interest rate swap een overeenkomst waarbij een onderneming over een bepaalde termijn kasstromen betaalt die gelijk zijn aan een rentepercentage over een bepaalde hoofdsom. Als tegenprestatie ontvangt de onderneming kasstromen gelijk aan een rentepercentage over dezelfde hoofdsom en dezelfde termijn.55 Onderstaand volgt een voorbeeld waarin wordt beschreven hoe een interest rate swap gebruikt kan worden bij het hedgen van het renterisico. Stel dat een onderneming een schuld heeft bij een bank (hierna bank 1) met een nominale waarde van 1.000.000 euro tegen een variabel rentepercentage. Het rentepercentage bedraagt op dit moment 3%. Indien dit rentepercentage stijgt, dan stijgen de kosten van de geldlening. De onderneming kan zich hiertegen indekken door middel van een vast rentepercentage. Dit kan bereikt worden door middel van het oversluiten van de lening. Dit kan echter gepaard gaan met hoge kosten, tevens kan het te betalen vaste rentepercentage hoger uitvallen dan gewenst. Als tweede optie om zich te beschermen tegen een stijging van het rentepercentage kan de onderneming er voor kiezen om een interest rate swap aan te gaan met een andere bank (hierna bank 2). De onderneming komt dan overeen met bank 2 dat zij betalingen verrichten aan bank 2 die gelijk zijn aan een vast rentepercentage van 3% over 1.000.000 euro. Als tegenprestatie wordt overeengekomen dat bank 2 betalingen verricht aan de onderneming gelijk aan het variabele rentepercentage over 1.000.000 euro. Op deze wijze gebruikt de onderneming de variabele kasstromen die ontvangen worden van bank 2 om het variabele rentepercentage over de lening van 1.000.000 euro aan bank 1 te betalen. De betalingen die ten laste komen van de onderneming zijn in dat geval beperkt tot de betalingen aan bank 2 die overeenkomen met een vast rentepercentage van 3% over een hoofdsom van 1.000.000 euro. De onderneming dekt zich op deze wijze in tegen een stijging van de financieringskosten als gevolg van een rentestijging. Aldus is het renterisico gehedged. Valutaswaps Een valutaswap is een overeenkomst waarbij een partij een hoofdsom en rentekasstromen in een bepaalde valuta uitruilt tegen een hoofdsom en rentekasstromen in een andere valuta.56 De hoofdsom in beide valuta wordt bepaald door middel van een in de overeenkomst vastgestelde wisselkoers en wordt bij expiratie van de overeenkomst weer terugontvangen. Een valutaswap waarbij enkel sprake is van de uitwisseling van hoofdsommen wordt een ‘principal-only swap’ genoemd. Tevens behoort een combinatie van een principal-only swap en een interest rate swap tot de mogelijkheden, dit wordt een rente-valutaswap genoemd. Bij een rente-valutaswap betaalt een partij een hoofdsom en rentekasstromen in een bepaalde valuta en als tegenprestatie ontvangt deze partij een hoofdsom en rentebetalingen in een andere valuta. Het verschil tussen een rente-valutaswap en een principal-only swap is dat bij een rente-valutaswap zowel sprake is van de wederzijdse overdracht van de hoofdsommen als van 55 56
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 613. J.C. Hull 2009, blz. 163.
- 13 -
rentekasstromen. Tevens is in geval van een rente-valutaswap enkel de overdracht van de rentekasstromen een optie, dit wordt een zogenaamde ‘cross-currency interest rate swap’ of ‘cross currency swap’ genoemd.57 Onderstaand volgt een voorbeeld van hedging van het wisselkoersrisico door middel van een principal-only swap. Stel dat een Nederlandse onderneming een aankoop moet financieren door middel van dollars. Deze onderneming kan hiervoor een lening in dollars aangaan bij een Amerikaanse bank. Indien echter de waarde van de euro daalt ten opzichte van de waarde van de dollar, stijgen de financieringskosten met betrekking tot de aankoop. De Nederlandse onderneming loopt aldus een wisselkoersrisico op zowel de rentebetalingen als de hoofdsom. Een andere mogelijkheid is dat de Nederlandse onderneming het geld door middel van een swap verkrijgt van een Amerikaanse onderneming. Stel dat de Nederlandse onderneming 1.500.000 dollar nodig heeft voor de financiering. De Nederlandse onderneming kan dan door middel van een tussenpersoon op zoek gaan naar een Amerikaanse onderneming die euro´s wenst te verkrijgen. Met de Amerikaanse onderneming wordt vervolgens overeengekomen om voor een periode van 5 jaar, tegen een wisselkoers van 1 dollar staat tot 0,76 euro, 1.145.000 euro over te dragen met als tegenprestatie de ontvangst van 1.500.000 dollar. De Nederlandse onderneming leent, voor de betaling van de hoofdsom aan de Amerikaanse onderneming, 1.145.000 euro bij een Nederlandse bank tegen een rentepercentage van 4%. Dit geld wordt vervolgens overgedragen aan de Amerikaanse onderneming. De Nederlandse onderneming ontvangt hiervoor 1.500.000 dollar. Na 5 jaar worden beide bedragen weer terug uitgewisseld. Tegenover de hoofdsom in dollars die na 5 jaar wordt terugbetaald staat aldus de ontvangst van de hoofdsom in euro´s tegen dezelfde wisselkoers als waartegen de ruil bij ingang van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. Gedurende de overeenkomst betaalt de Nederlandse onderneming 4% rente aan de Nederlandse bank over de lening van 1.145.000 euro. Het Nederlandse bedrijf betaalt dus in feite rente in euro´s voor een lening in dollars. Door middel van een principal-only swap wordt op deze wijze het valutarisico op zowel de rentebetalingen als de hoofdsom gehedged. Commodity swaps Naast het hedgen van rente- en wisselkoersrisico’s kunnen swaps ook gebruikt worden voor het hegden van prijsrisico’s door middel van zogenaamde ‘equity swaps’ en ‘commodity swaps’. Indien sprake is van een commodity swap vindt uitruil plaats van toekomstige kasstromen gebaseerd op de variabele marktprijs van een bepaald goed met als tegenprestatie de uitruil van toekomstige kasstromen gebaseerd op een vaste marktprijs.58 Een commodity swap is qua opzet dan ook te vergelijken met een interest rate swap. Stel dat een producent van rijst maandelijks rijst inkoopt op basis van de variabele marktprijs. Deze marktprijs is gedurende het jaar aan wijzigingen onderhevig. De onderneming loopt dus het risico dat de inkoopkosten van rijst stijgen, waardoor de brutomarge onder druk komt te staan. Door middel van een commodity swap kan de onderneming dit risico hedgen. In dit voorbeeld koopt de onderneming maandelijks 1.000 kg rijst in. De onderneming komt met de bank overeen dat zij maandelijks een vast bedrag betaald aan de bank overeenkomstig de gebudgetteerde inkoopkosten van 1.000 kg rijst. Als tegenprestatie betaalt de bank maandelijks de variabele marktprijs van 1.000 kg rijst aan de onderneming. 57 58
J.C. Hull 2009, blz. 172. J.C. Hull 2009, blz. 173.
- 14 -
De variabele kasstromen die de onderneming ontvangt van de bank, gebruikt de onderneming om maandelijks 1.000 kg rijst tegen de variabele marktprijs in te kopen bij de leverancier. Met de van de bank ontvangen variabele kasstromen worden dus de variabele inkoopkosten van de rijst betaald. In feite zijn voor de onderneming de inkoopkosten van rijst aldus gelijk aan de vaste kasstromen die maandelijks aan de bank betaald worden. Op deze wijze is het prijsrisico dat de onderneming loopt op de inkoopkosten van rijst gehedged. Indien sprake is van een equity swap vindt uitruil plaats van toekomstige kasstromen gebaseerd op de prestatie van een aandelenindex of bepaalde aandelen met als tegenprestatie de uitruil van toekomstige kasstromen gebaseerd op een vast of variabel rentepercentage. Equity swaps kunnen worden gebruikt door portfolio managers om rendement uit een vaste of variabele investering om te zetten in rendement uit een aandelenindex, of omgekeerd.59 2.6 Conclusie Ondernemingen lopen diverse financiële risico’s die ongewenste effecten op de financiële resultaten kunnen hebben. Onder deze financiële risico’s vallen het wisselkoersrisico, het prijsrisico en het renterisico. Ondernemingen die transacties uitvoeren in meerdere valuta worden blootgesteld aan wisselkoersfluctuaties en lopen aldus een wisselkoersrisico. Het wisselkoersrisico is te onderscheiden in het transactierisico, het structureel risico en het translatierisico. Het transactierisico ziet op individuele transacties in buitenlandse valuta. De mate van valuta exposure is in dat geval te beïnvloeden door het al dan niet aangaan van transacties in buitenlandse valuta. Indien een onderneming door de gekozen bedrijfsstructuur niet aan import en/of export in een buitenlandse valuta ontkomt, spreekt men van het structureel wisselkoersrisico. Het translatierisico vloeit voort uit de omrekening van een balanspost in een buitenlandse valuta naar de in de rapportage gebruikte valuta. Het risico is beperkt tot de rapportage, en heeft dus (nog) geen gevolgen voor de kasstromen van de onderneming. Door continue wijzigingen in vraag en aanbod zal de prijs van een (financieel) product aan wijzigingen onderhevig zijn. Deze fluctuaties van de prijs van een (financieel) product noemt men het prijsrisico. Het renterisico is te vergelijken met het prijsrisico. Het inlenen en uitlenen van geld geschiedt namelijk tegen een bepaalde prijs. Deze prijs is de rente. De prijs van rente is echter niet enkel afhankelijk van de vraag naar geld en de aanbod van geld. Een centrale bank of een natie kan tevens invloed uitoefenen op de rente door middel van het monetaire beleid. Naar aanleiding van bovenstaande financiële risico’s hebben de financiële markten financiële instrumenten ontwikkeld om deze risico’s te beperken, de zogenaamde financiële derivaten. Financiële derivaten zijn te onderscheiden in termijncontracten, opties en swaps. Het beperken van financiële risico’s door middel van financiële derivaten noemt men hedgen. Hedging kan op verscheidende wijzen plaatsvinden maar uiteindelijk komt het er op neer dat een gelijke maar tegenovergestelde positie wordt ingenomen ten opzichte van de positie die men wil hedgen. Op deze wijze wordt het risico dat verband houdt met het innemen van een bepaalde positie geneutraliseerd door het risico van de tegenovergestelde positie. Hedgen is gericht op het beperken van risico’s, er is echter geen garantie dat de keuze voor hedgen voordeliger uitpakt dan de keuze om niet te hedgen. 59
J.C. Hull 2009, blz. 172.
- 15 -
Hedgen door middel van termijncontracten en swaps wordt gedaan om financiële risico’s te beperken door de te betalen of te ontvangen variabele prijs van de onderliggende variabelen vast te zetten. Opties worden daarentegen gebruikt om een vangnet te creëren tegen toekomstige negatieve prijswijzigingen terwijl de voordelen van positieve prijswijzigingen nog wel genoten worden. Naast de werking als hedge instrument hebben financiële derivaten ook een keerzijde. De enorme omvang van de derivatenmarkt, het gebrek aan inzicht en toezicht en gebrekkige waarderingsmethoden maken derivaten immers tot potentiële katalysatoren voor financiële crisissen.
- 16 -
Hoofdstuk 3 Commerciële regeling inzake hedge accounting 3.1 Inleiding IFRS Jaarrekeningen dienen te worden opgesteld in overeenstemming met de regels voor financiële verslaggeving. De regels voor het opstellen van de jaarrekening zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek (Boek 2, Titel 9). Deze bepalingen zijn gebaseerd op de vierde en de zevende EG-richtlijn vennootschapsrecht.60 Beursgenoteerde ondernemingen zijn vanaf het boekjaar 2005 verplicht hun geconsolideerde jaarrekening overeenkomstig IFRS (International Financial Accounting Standards) op te stellen.61 Voor niet-beursgenoteerde ondernemingen geldt deze verplichting niet, zij kunnen echter wel vrijwillig de jaarrekening opstellen overeenkomstig IFRS.62 IFRS is in de Europese Unie ingevoerd met als uitgangspunt de internationale vergelijkbaarheid van ondernemingen ten behoeve van een efficiënte kapitaalmarkt te vergroten.63 De standaarden in IFRS worden opgesteld door IASB (International Accounting Standards Board). IFRS bestaat zowel uit IAS-standaarden als uit IFRS-standaarden alsmede de bijhorende interpretaties. 64 De IAS-standaarden zijn opgesteld door de voorganger van IASB, genaamd IASC (International Accounting Standards Committee). De standaarden zijn genummerd en elk nummer behandelt een specifiek onderwerp. De aanwezigheid van zowel IAS-standaarden als IFRS-standaarden kan verwarrend zijn. Zo behandelen IAS 1 en IFRS 1 elk een verschillend onderwerp. De jaarrekening heeft als doelstelling het verstrekken van een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat van de onderneming. 65 De verstrekte informatie is voor de gebruikers van groot belang voor het nemen van economische beslissingen. Onder de gebruikers worden verstaan: beleggers, werknemers, kredietverschaffers, leveranciers, afnemers, de overheid en het publiek. Omdat velen afhankelijk zijn van de jaarrekening van een onderneming is het raamwerk van de jaarrekening van groot belang. Het raamwerk werkt als een soort grondwet waaraan de specifieke IAS- en IFRS-bepalingen getoetst worden. Tevens is het raamwerk een handvest voor de opstelling en vormgeving van de jaarrekening. “Het raamwerk geeft uitgangspunten en is een referentiekader voor de ontwikkeling en herziening van internationale accountingstandaarden” 66 . Door middel van het raamwerk wordt op het gebied van jaarverslaggeving internationale harmonisatie bereikt. Alle landen die IFRS als standaard gebruiken zullen immers met hetzelfde raamwerk geconfronteerd worden. Het raamwerk zelf heeft echter niet de status van accountingstandaard.67
60
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 1. Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen. 62 Art. 2:362 lid 8 BW. 63 Visie op externe verslaggeving, uitgave Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants, 14 maart 2007, blz. 2. 64 L.G. van der Tas, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 2010/125. 65 Art. 2:362 lid 1 BW. 66 H.J. Ots 2004, blz. 80. 67 A. Jorissen, N. Lybaert, C. Rombaut, H. Vander Bauwhede en A. Vanstraelen 2009, blz. 47. 61
- 17 -
3.2 Grondbeginselen en kwalitatieve kenmerken Het raamwerk dat ten grondslag ligt aan IFRS bestaat uit twee grondbeginselen, te weten het toerekeningsbeginsel en het continuïteitsbeginsel. Het toerekeningsbeginsel houdt in dat de gevolgen van transacties en gebeurtenissen moeten worden toegerekend aan de periode dat deze zich voordoen. Naast informatie te verstrekken over transacties in het verleden dient op basis van het toerekeningsbeginsel ook informatie verschaft te worden over toekomstige verplichtingen.68 Het continuïteitsbeginsel houdt in dat de jaarrekening is opgesteld met de veronderstelling dat de onderneming haar activiteiten in de afzienbare toekomst voortzet. Mocht deze toekomstige voortzetting in gevaar dreigen te raken dan dient de jaarrekening op een andere basis te worden opgesteld en dient hiervan melding gemaakt te worden in de toelichting op de jaarrekening.69 Naast de grondbeginselen zijn er ook kwalitatieve kenmerken waaraan de jaarverslaggeving moet voldoen. “Kwalitatieve kenmerken zijn de eigenschappen die de in de jaarrekening opgenomen informatie nuttig maken voor gebruikers” 70 . Er bestaat geen onderlinge hiërarchie tussen de kwalitatieve kenmerken. Om aan de doelstelling van de jaarrekening te voldoen is een afweging tussen de kenmerken dus veelal noodzakelijk.71 De voornaamste kwalitatieve kenmerken zijn begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid.72 De kwalitatieve kenmerken relevantie en betrouwbaarheid hebben ieder één of meerdere subkenmerken. Het kenmerk relevantie heeft materialiteit als subkenmerk. Het kenmerk betrouwbaarheid heeft getrouwe weergave, economische realiteit boven juridische vorm (‘substance over form’), onpartijdigheid, voorzichtigheid en volledigheid als subkenmerken. 3.3 Commerciële waardering 3.3.1 Inleiding De behandeling van financiële instrumenten vindt onder IFRS plaats in IAS 32, IAS 39 en IFRS 7. IAS 39 behandelt de grondslagen voor de opname en waardering, IFRS 7 behandelt de vereisten omtrent de informatieverschaffing. De vereisten voor de presentatie van financiële instrumenten zijn uiteengezet in IAS 32. Toepassing van de normale regeling inzake financiële instrumenten kan indien sprake is van een hedge leiden tot ongewenste effecten. Op basis van de boekhoudkundige standaarden behoren fluctuaties van financiële instrumenten immers tot het resultaat in de periode dat deze fluctuaties plaatsvinden. 73 Ter illustratie van het ongewenste effect volgt een voorbeeld 74 . Stel dat een onderneming op 1 december 2011 een future contract heeft afgesloten om op 1 februari 2012 100.000 kilogram rijst te kopen voor de op 1 december geldende marktprijs van 1,40 euro per kilogram. De marktprijs van één kilogram rijst bedraagt op 31 december 2011 1,45 euro. Op 1 februari 2012 bedraagt de marktprijs van één kilogram rijst 1,47 euro. 68
IFRS Raamwerk 22. IFRS Raamwerk 23. 70 IFRS Raamwerk 24. 71 IFRS Raamwerk 45. 72 IFRS Raamwerk 24. 73 Voorzover waardering plaatsvindt tegen reële waarde. 74 J.C. Hull 2009, blz. 59. 69
- 18 -
Normaliter vindt de toedeling van het resultaat voor boekhoudkundige doeleinden als volgt plaats: 100.000 x (1,45 – 1,40) = 5.000 euro wordt gerealiseerd in 2011, 100.000 x (1,47 – 1,45) = 2.000 euro wordt gerealiseerd in 2012. Indien bovenstaande situatie voor boekhoudkundige doeleinden echter kwalificeert als een hedge, dan worden de resultaten van zowel het financiële instrument als de afgedekte positie in dezelfde periode gerapporteerd. Dit noemt men hedge accounting.75 Hedge accounting kan aldus omschreven worden als het in samenhang waarderen van de afgedekte positie en het financiële instrument waarmee een bepaalde positie wordt afgedekt. Indien bovenstaande future kwalificeert als een hedge voor de aankoop van 100.000 kilogram rijst op 1 februari 2012, dan wordt het volledige resultaat van 7.000 euro (voor boekhoudkundige doeleinden) gerealiseerd in 2012. Het doel van de hedge is om te verzekeren dat de onderneming op 1 februari 2012 140.000 euro moet betalen voor de aankoop van 100.000 kilogram rijst. Door het positieve resultaat van 7.000 euro volledig toe te rekenen aan 2012 wordt voor de boekhouding bewerkstelligd dat, overeenkomstig de bedoelde situatie, in februari 2012 140.000 euro aan kosten zijn gemaakt voor de aankoop van 100.000 kilogram rijst. De regeling inzake hedge accounting leidt in de financiële verslaggeving dus tot een betere weergave van de werkelijkheid in vergelijking met de normaliter voor financiële instrumenten geldende regeling. De afzonderlijke waardering van de te onderscheiden vermogensbestanddelen, enerzijds het financiële instrument waarmee een bepaalde positie wordt afgedekt, en anderzijds de afgedekte positie, leidt aldus tot een mismatch. Meer specifiek kan gesproken worden over een mismatch in de waardering en een mismatch in de verwerking. De mismatch in de waardering komt tot stand door het toepassen van verschillende waarderingsgrondslagen voor het financiële instrument en de afgedekte positie.76 Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan situaties waarin de afgedekte positie op kostprijs gewaardeerd wordt en het financiële instrument tegen de reële waarde gewaardeerd wordt. De mismatch in de verwerking wordt veroorzaakt doordat de waardeveranderingen van het financiële instrument en de afgedekte positie op een ander moment verwerkt worden in de financiële cijfers. 77 Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin het hedge-instrument of de afgedekte positie (nog) niet verwerkt is op de balans. Indien hedge accounting wordt toegepast vindt de waardering en de verwerking van waarderingsverschillen op een zodanige wijze plaats dat de waardeveranderingen van de afgedekte positie en het hedge-instrument gelijktijdig in het resultaat worden verwerkt. 78 Door het toepassen van hedge accounting wordt de afdekking van financiële risico’s aldus ook in de verslaggeving op de juiste wijze tot uitdrukking gebracht. Toepassing van hedge account kan echter achterwege blijven indien geen sprake is van een mismatch. Indien zowel het financiële instrument als de afgedekte positie tegen de reële waarde gewaardeerd worden waarbij de waardeveranderingen in de resultatenrekening tot uiting komen is er namelijk geen sprake van een mismatch.
75
J.C. Hull 2009, blz. 37. C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 518. 77 C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 518. 78 C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 518. 76
- 19 -
De mismatch leidt tot een verdraaid beeld van het resultaat en de vermogenspositie van een onderneming. Zo kunnen er in periode 1 met betrekking tot het hedge-instrument verliezen tot uiting komen in het resultaat die pas in een volgende periode worden gecompenseerd door winsten uit de afgedekte positie. Deze verliezen geven in periode 1 echter wel een negatief beeld van het resultaat van de onderneming en dit kan weer nadelig zijn bij bijvoorbeeld het aantrekken van investeerders. Toepassing van hedge accounting heft dit nadeel op door de resultaten van het hedge-instrument en de afgedekte positie toe te rekenen aan dezelfde periode van verslaggeving. 3.3.2 Voorwaarden Hedge accounting kan onder IFRS enkel toegepast worden indien een financieel instrument kwalificeert als een hedge-instrument (in IAS omschreven als afdekkingsinstrument). IAS omschrijft een afdekkingsinstrument als een instrument waarvan de waarde in het economische verkeer of kasstromen de veranderingen van de waarde in het economische verkeer of kasstromen van de ingedekte positie compenseert.79 Niet alle financiële instrumenten kunnen worden aangemerkt als een afdekkingsinstrument. Wil een financieel instrument als afdekkingsinstrument kwalificeren dan moet cumulatief voldaan worden aan de volgende voorwaarden80: - De waarde van het instrument is afhankelijk van de waarde van andere financiële instrumenten (bijvoorbeeld wisselkoersen, rentepercentages en prijzen van financiële producten) of van goederen (bijvoorbeeld commodities). Indien echter de waarde van het instrument afhankelijk is van een niet-financiële variabele (zoals laatstgenoemde commodities) en de variabele specifiek voor een contractpartij bestemd is, dan kwalificeert dit instrument niet als een afdekkingsinstrument. Dit betekent immers dat geen cash settlement plaatsvindt, maar dat de goederen daadwerkelijk geleverd worden. Het instrument wordt dan gezien als een inkoopcontract en kwalificeert niet als een hedge; - De netto-aanvangsinvestering in het betreffende instrument is nihil of gering in verhouding tot andere soorten contracten die op vergelijkbare wijze reageren op veranderingen in marktfactoren, en; - Het instrument wordt op een tijdstip in de toekomst afgewikkeld. Alle derivaten contracten met een externe tegenpartij kunnen aangemerkt worden als een afdekkingsinstrument met uitzondering van sommige geschreven opties 81 nu deze geen risico’s verkleinen. Financiële activa of passiva waarvan de waarde niet afgeleid is van een ander financieel instrument (‘non-derivative’) kunnen niet aangemerkt worden als een afdekkingsinstrument, tenzij deze gebruikt worden voor het hedgen van wisselkoersrisico’s.82 Indien sprake is van een geconsolideerde jaarrekening kwalificeren derivaten contracten afgesloten met een geconsolideerde dochtermaatschappij niet als een afdekkingsinstrument. De overeenkomst tussen beide partijen wordt immers in de consolidatie geëlimineerd. Voor de enkelvoudige jaarrekening geldt de dochtermaatschappij wel als een externe partij en kan hedge accounting wel worden toegepast.83 79
IAS 39.9. IAS 39.9. 81 Hiervan is sprake indien een calloptie of een putoptie verkocht wordt. 82 IAS 39.72. . 83 IAS 39.73. 80
- 20 -
Enkel instrumenten die dienen voor het afdekken van financiële risico’s op bepaalde posities vallen onder het begrip afdekkingsinstrument. Financiële instrumenten die om speculatieve overwegingen worden aangehouden voldoen dus niet. Tevens worden er voor de toepassing van hedge accounting eisen gesteld aan de afgedekte positie. Een afgedekte positie wordt omschreven als: “een actief, verplichting, vaststaande toezegging, zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie of netto-investering in een buitenlandse entiteit dat, respectievelijk die: - De entiteit blootstelt aan het risico van veranderingen in de reële waarde of toekomstige kasstromen, en; - Wordt aangemerkt als zijnde afgedekt”.84 Een positie wordt aangemerkt als zijnde afgedekt indien sprake is van een hierboven beschreven afdekkingsinstrument dat de specifieke positie voldoende effectief afdekt. Aldus worden er eisen gesteld aan de mate waarin het afdekkingsinstrument effectief is in het compenseren van waardeveranderingen in de afgedekte positie. Zo dient de hedge bij aanvang naar verwachting zeer effectief te zijn.85 De mate van effectiviteit is een continue toets.86 Aldus dient de hedge tevens gedurende de gehele looptijd zeer effectief te zijn. Deze controle achteraf dient minstens eenmaal per rapportageperiode te geschieden, te weten bij het opstellen van de jaarrekening.87 De afdekkingseffectiviteit wordt omschreven als: “de mate waarin veranderingen in de reële waarde van of kasstromen uit het afdekkingsinstrument compensatie bieden voor veranderingen in de reële waarde van of kasstromen uit de afgedekte positie die zijn toe te rekenen aan een afgedekt risico”.88 Een hedge is zeer effectief indien de effectiviteit van de afdekking valt binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125 procent. 89 De waardeveranderingen van de afgedekte positie dienen aldus binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125 procent te worden gecompenseerd door de waardeveranderingen van het afdekkingsinstrument. Ter illustratie volgt onderstaand voorbeeld. Stel dat de waarde van de afgedekte positie met 100.000 daalt, en de waarde van het afdekkingsinstrument met 110.000 euro stijgt. In dat geval is sprake van een effectiviteit van 110 procent (110.000/100.000) ofwel 91 procent (100.000/110.000). De in het voorbeeld genoemde hedge wordt voor de toepassing van hedge accounting aldus als zeer effectief aangemerkt. De afdekkingseffectiviteit is onder andere bij renteswaps echter niet op voorhand te berekenen, aldus biedt IAS 39 Toepassingsleidraad 108 omstandigheden waaronder voor deze hedges sprake zal zijn van een effectieve afdekking. Zo is de afdekking naar waarschijnlijkheid voldoende effectief indien de belangrijkste voorwaarden van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument aan elkaar gelijk zijn. Wil een onderneming hedge accounting toepassen dan moet de vastlegging van de hedge relatie geschieden overeenkomstig strikte vereisten. 90 De hedge relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie moet formeel aangewezen en 84
IAS 39.9. IAS 39 Toepassingsleidraad 105. 86 IAS 39 Toepassingsleidraad 105. 87 IAS 39 Toepassingsleidraad 106. 88 IAS 39.9. 89 IAS 39 Toepassingsleidraad 105. 90 IAS 39.88. 85
- 21 -
gedocumenteerd worden. De documentatie moet het doel en de strategie behelzen van de desbetreffende hedge. Het financieel instrument dat als afdekkingsinstrument fungeert moet evenals de afgedekte positie en de aard van het af te dekken risico specifiek aangeduid worden. Tevens dient te worden vastgelegd op welke wijze de onderneming de afdekkingseffectiviteit zal beoordelen. Ten slotte moet indien sprake is van een ‘cash flow hedge’ (kasstroomafdekking) nog voldaan worden aan een extra vereiste om hedge accounting toe te mogen passen. De toekomstige transactie die wordt afgedekt moet zeer waarschijnlijk zijn en tevens moet het risico van waardeveranderingen van de kasstromen van invloed kunnen zijn op het resultaat.91 Zo zal een Amerikaanse onderneming die de euro als functionele valuta hanteert en een lening in euro’s swapt naar dollars niet in aanmerking komen voor toepassing van hedge accounting. De onderneming loopt immers, wat betreft de jaarverslaggeving, geen wisselkoersrisico op de afgedekte positie dat van invloed kan zijn op het resultaat. Zowel de waardering in de jaarverslaggeving als de waardering van de lening geschiedt immers in euro’s.92 Indien voldaan wordt aan bovenstaande voorwaarden is toepassing van hedge accounting mogelijk. Toepassing van hedge accounting is geen verplichting, er is dus sprake van een keuze. Indien er een mismatch in de waardering of de verwerking plaatsvindt kan een onderneming ervoor kiezen om deze mismatch in stand te laten. De keuze om te opteren voor hedge accounting hoeft niet reeds bij aanvang van de afdekking gemaakt te worden. Ook op een later moment kan een onderneming kiezen om vanaf dat moment alsnog hedge accounting toe te passen. 93 Toepassing van hedge accounting kan echter niet met terugwerkende kracht plaatsvinden. Door middel van de documentatie wordt feitelijk aangegeven of met betrekking tot een specifieke hedge relatie gekozen wordt voor toepassing van hedge accounting. Indien met betrekking tot een specifieke hedge relatie eenmaal gekozen is voor toepassing van hedge accounting, dan is de onderneming vrij om op ieder gewenst moment de toepassing van hedge accounting te beëindigen. Hedge accounting eindigt tevens als het afdekkingsinstrument expireert, wordt verkocht, wordt beëindigd of wordt uitgeoefend. Indien het afdekkingsinstrument wordt vervangen door een ander afdekkingsinstrument is onder bepaalde voorwaarden echter geen sprake van de beëindiging van hedge accounting.94 Ten slotte eindigt hedge accounting indien niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien de afdekkingseffectiviteit niet meer binnen de bandbreedte valt.95 3.3.3 Methoden De regeling inzake hedge accounting kan worden toegepast aan de hand van drie methoden. Te weten ‘fair value hedge accounting’ (reëlewaardeafdekking), ‘cash flow hedge accounting’ (kasstroomafdekking) en ‘hedge accounting of net investment in a foreign operation’ (afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit). De afdekking van een
91
IAS 39.88. C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 525. 93 C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 538. 94 IASB, Novation of Derivatives and Continuation of Hedge Accounting – Amendment to IAS 39, 27 juni 2013. 95 IAS 39.91 en 39.101. 92
- 22 -
netto-investering in een buitenlandse entiteit is niet van belang voor het onderzoek, deze methode zal dus niet behandeld worden. Fair value hedge accounting De methode van fair value hedge accounting omhelst de afdekking van het risico van veranderingen in de reële waarde van een opgenomen actief of verplichting of een nietopgenomen vaststaande toezegging, die verband houden met een bepaald risico en invloed zouden kunnen hebben op het resultaat. 96 Aldus kan fair value hedge accounting worden toegepast indien door middel van een afdekkingsinstrument het risico van veranderingen in de reële waarde van een vermogensbestanddeel wordt afgedekt. Fair value hedge accounting kan een mismatch in de waardering alsook een mismatch in de verwerking voorkomen. Zoals omschreven valt ook de afdekking van het risico van veranderingen in de reële waarde van een niet-opgenomen vaststaande toezegging onder de methode van fair value hedge accounting. Een vaststaande toezegging wordt gedefinieerd als: “een bindende overeenkomst voor de ruil van een bepaalde hoeveelheid economische middelen tegen een bepaalde prijs op een bepaalde datum of bepaalde data in de toekomst”97. Een voorbeeld van een vaststaande toezegging is een niet op de balans opgenomen contractuele verplichting om brandstof tegen een vaste prijs te kopen.98 Bij de toepassing van de methode van fair value hedge accounting moeten zowel het afdekkingsinstrument als de afgedekte positie worden gewaardeerd op reële waarde. “De reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld in een zakelijke, objectieve transactie tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn”99. Wat betreft het afdekkingsinstrument geldt dat het uit de waardeveranderingen voortvloeiende resultaat onmiddellijk in de resultatenrekening moet worden opgenomen.100 Wat betreft de afgedekte positie vindt herwaardering van de balanspost plaats voorzover dit is toe te rekenen aan het afgedekte risico. De winst of het verlies uit deze herwaardering dient te worden opgenomen in de resultatenrekening.101 Indien met betrekking tot een lening in een buitenlandse valuta met een variabel rentepercentage enkel het renterisico wordt afgedekt (en dus niet het wisselkoersrisico) dan worden de waardeveranderingen van de lening slechts verwerkt voorzover deze zijn toe te rekenen aan het renterisico.102 In de resultatenrekening compenseren het resultaat op het afdekkingsinstrument en het resultaat op de afgedekte positie (althans voorzover dit resultaat verband houdt met het afgedekte risico) elkaar. Hierdoor komt enkel het resultaat dat voortvloeit uit de ineffectiviteit van de afdekking tot uiting in de resultatenrekening. Ter illustratie volgt onderstaand voorbeeld103.
96
IAS 39.86. IAS 39.9. 98 IAS 39 Toepassingsleidraad 104. 99 IAS 39.9. 100 IAS 39.89 sub a. 101 IAS 39.89 sub b. 102 P.H.M. Hofsté, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, april 2002, blz. 172. 103 C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 562. 97
- 23 -
Onderneming A ontvangt op 30 juni een lening van 1.000.000 dollar van haar Amerikaanse moedermaatschappij met aflossingsdatum 31 december. De koers van 1 dollar op 30 juni is 1 euro. Om het wisselkoersrisico op deze lening af te dekken wordt op 31 augustus een forward afgesloten waarbij onderneming A op 31 december 1.000.000 dollar koopt tegen een forward koers van 1 dollar is 1 euro. Aangenomen wordt dat de effectiviteit van de afdekking 100 procent bedraagt. De koers van 1 dollar bedraagt op 31 augustus 0,95 euro. Indien sprake is van een afzonderlijke waardering zal bovenstaande situatie in het volgende resulteren. De forward moet gewaardeerd worden op basis van reële waarde. Aldus vindt per 31 augustus met betrekking tot de forward de volgende boeking plaats in euro’s. Koersresultaat 50.000 Aan Forward (balans) 50.000 Er wordt een koersverlies van 50.000 euro verwerkt in het resultaat ten laste van de balanswaardering van de forward. Tussen 31 augustus en 31 december blijft de koers ongewijzigd. Op 31 december vindt de afwikkeling als volgt plaats. Forward (balans) 50.000 Aan Bank (balans) 50.000 Het forward contract is verliesgevend en er dient afgerekend te worden met de tegenpartij. Lening (balans) 50.000 Aan Koersresultaat 50.000 De lening wordt afgewikkeld waardoor het resultaat op de lening wordt gerealiseerd. Ten gunste van het resultaat vindt een afboeking van 50.000 euro plaats op de boekwaarde van de lening. Lening (balans) 950.000 Aan Bank (balans) 950.000 De lening, door het boekresultaat nog slechts 950.000 euro, moet worden terugbetaald aan de Amerikaanse moedermaatschappij. Geconcludeerd kan worden dat in de maand augustus een boekverlies in de resultatenrekening tot uiting komt van 50.000 euro. In de maand december komt een boekwinst in de resultatenrekening tot uiting van 50.000 euro. Er is dus sprake van een mismatch in de waardering. Indien hedge accounting wordt toegepast moeten zowel het forward contract als de lening op reële waarde gewaardeerd worden. Aldus vinden per 31 augustus de volgende boekingen plaats. Koersresultaat 50.000 Aan Forward (balans) 50.000 Er wordt een koersverlies van 50.000 euro verwerkt in het resultaat ten laste van de balanswaardering van de forward. Lening (balans) Aan Koersresultaat
50.000 50.000
- 24 -
De lening dient ook op reële waarde gewaardeerd te worden, aldus vindt ten gunste van het resultaat een afboeking van 50.000 euro plaats op de boekwaarde van de lening. Tussen 31 augustus en 31 december blijft de koers ongewijzigd. Op 31 december vindt de afwikkeling als volgt plaats. Forward (balans) 50.000 Aan Bank (balans) 50.000 Het forward contract is verliesgevend en er dient afgerekend te worden met de tegenpartij. Lening (balans) 950.000 Aan Bank (balans) 950.000 De lening, door het boekresultaat nog slechts 950.000 euro, moet worden terugbetaald aan de Amerikaanse moedermaatschappij. Geconcludeerd kan worden dat de hedge 100 procent effectief is. De koerswinst op de lening wordt immers volledig gecompenseerd door de daling van de waarde van de forward. Tevens valt het resultaat op het forward contract en het resultaat op de lening in dezelfde periode in de resultatenrekening. Gesteld kan worden dat de verantwoording van de winst of het verlies van de afgedekte positie wordt versneld indien fair value hedge accounting wordt toegepast. Hierdoor komen het resultaat op het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie op hetzelfde moment tot uiting in de resultatenrekening. Stel nu dat in bovenstaand voorbeeld op 31 augustus een verlies van 60.000 euro geleden wordt op het forward contract. De mutatie van de schuld aan de Amerikaanse moedermaatschappij blijft gelijk (50.000 euro). Dit resulteert op 31 augustus in de volgende boeking. Koersresultaat 60.000 Aan Forward (balans) 60.000 Er wordt een koersverlies van 60.000 euro verwerkt in het resultaat ten laste van de balanswaardering van de forward. Lening (balans) 50.000 Aan Koersresultaat 50.000 De lening dient ook op reële waarde gewaardeerd te worden aldus vindt ten gunste van het resultaat een afboeking van 50.000 euro plaats op de boekwaarde van de lening. De boekingen leiden er toe dat in de resultatenrekening een verlies van 10.000 euro tot uiting komt. Dit verlies vloeit voort uit de ineffectiviteit van de afdekking. Het verlies op het afdekkingsinstrument is immers hoger dan de winst die behaald wordt op de afgedekte positie, aldus is sprake van ‘over-hedging’. Ondanks de ineffectiviteit wordt de hedge als zeer effectief aangemerkt nu de afdekkingseffectiviteit in onderhavig voorbeeld 120 procent (60.000/50.000) bedraagt 104 . Toepassing van hedge accounting kan aldus worden voortgezet. De effectiviteit van de afdekking valt immers binnen de bandbreedte van 80-125 procent. Na beëindiging van fair value hedge accounting worden het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie weer gewaardeerd overeenkomstig de afzonderlijke waarderingsregels. 104
De effectiviteit van de hedge bevindt zich immers binnen de 80%-125% bandbreedte.
- 25 -
Indien een afgedekt financieel instrument na beëindiging van hedge accounting op kostprijs gewaardeerd wordt dan worden verdere aanpassingen van de boekwaarde dus gestaakt.105 Cash flow hedge accounting De methode van cash flow hedge accounting omhelst de afdekking van de mogelijke variabiliteit van kasstromen die is toe te rekenen aan een bepaald risico dat is verbonden met een opgenomen actief of verplichting of een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie en invloed zou kunnen hebben op het resultaat.106 Hierbij wordt een verwachte toekomstige transactie gedefinieerd als: “een toekomstige transactie waarvoor nog geen verplichting is aangegaan maar die waarschijnlijk is”107. Wat men onder ‘zeer waarschijnlijk’ verstaat wordt niet in IAS 39 beschreven. IAS 37 omschrijft echter een gebeurtenis als waarschijnlijk indien het meer waarschijnlijk is dat de gebeurtenis plaatsvindt dan dat de gebeurtenis niet plaatsvindt.108 Aldus is een gebeurtenis waarschijnlijk indien de kans dat de gebeurtenis plaatsvindt meer dan 50 procent bedraagt. Men gebruikt echter in de methode van cash flow hedge accounting de term ‘zeer waarschijnlijk’ waardoor iets meer dan 50 procent in mijn ogen niet voldoende is om kasstroomafdekking te mogen toepassen bij toekomstige transacties. Een voorbeeld van een cash flow hedge is de afdekking van het renterisico op een variabel rentende schuld door deze door middel van een renteswap om te zetten in een vastrentende schuld. Aldus vindt de afdekking van een toekomstige transactie plaats met de variabele rentebetalingen op de schuld als toekomstige kasstromen. 109 Bij toepassing van cash flow hedge accounting wordt het afdekkingsinstrument op de balans gewaardeerd op reële waarde. De waardeverandering wordt, voorzover sprake is van een effectieve afdekking, verwerkt op de balanspost. De tegenboeking vindt plaats in het eigen vermogen als ongerealiseerd resultaat door middel van een herwaarderingsreserve. Veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument die voortvloeien uit de ineffectiviteit van de afdekking worden daarentegen direct in de resultatenrekening verwerkt.110 De afgedekte positie wordt (nog) niet op de balans gewaardeerd, nu sprake is van een onzekere toekomstige kasstroom.111 Op het moment dat een resultaat gerealiseerd wordt met betrekking tot de afgedekte positie (bijvoorbeeld bij beëindiging van het contract) zal het in het eigen vermogen verwerkte ongerealiseerde resultaat dat ziet op het afdekkingsinstrument vrijvallen in de resultatenrekening. Hierdoor zal, voorzover sprake is van een effectieve afdekking, het resultaat op het afdekkingsinstrument en het resultaat op de afgedekte positie in dezelfde periode tegen elkaar wegvallen. Ter illustratie volgt onderstaand voorbeeld112. Onderneming A verwacht op 4 januari dat zij rond 31 december een inkoop van 100.000 producten zal verrichten. Deze inkoop zal geschieden bij een Amerikaanse leverancier en is 105
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 540. IAS 39.86. 107 IAS 39.9. 108 IAS 37.23. 109 IAS 39 Toepassingsleidraad 103. 110 IAS 39.95 en 39.96. 111 P.H.M. Hofsté, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, april 2002, blz. 172. 112 C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 572. 106
- 26 -
zeer waarschijnlijk. Onderneming A heeft de euro als functionele valuta. Op 4 januari sluit onderneming A een valutatermijncontract af gebaseerd op de verwachte inkoop van de producten in dollars. Onderneming A komt aldus overeen om op 31 december 180.000 dollar (100.000 producten maal 1,8 dollar per product) aan te kopen voor de huidige wisselkoers van 1,80 dollar is 1,00 euro. Bij aanvang van de hedge heeft het valutatermijncontract een reële waarde van nihil. Potentiële bronnen van ineffectiviteit zijn het niet plaatsvinden van de inkoop en wijzigingen in de datum van de inkoop. Op 30 juni bedraagt de reële waarde van het valutatermijncontract 10.000 euro positief. Dit is het gevolg van het sterker worden van de dollar ten opzichte van de euro. Op 31 december vindt de transactie plaats conform verwachting. De reële waarde van het valutatermijncontract bedraagt dan, als gevolg van een stijging van de waarde van de dollar naar 1,60 dollar is 1 euro, 12.500 euro positief. Toepassing van cash flow hedge accounting leidt tot de volgende boekingen. Op 4 januari zal geen boeking plaatsvinden nu de reële waarde van het valutatermijncontract op dat moment nihil is. Eventuele transactiekosten dienen wel op de balanspost van het valutatermijncontract verwerkt te worden. Op 30 juni wordt als gevolg van de stijging van de reële waarde van het valutatermijncontract de volgende boeking gemaakt. Deze stijging vloeit voort uit het sterker worden van de dollar ten opzichte van de euro. Valutatermijncontract (balans) 10.000 Aan Eigen vermogen (herwaarderingsreserve) 10.000 De wijziging van de reële waarde van het valutatermijncontract wordt volledig in het eigen vermogen verwerkt, omdat de afdekking 100 procent effectief is. Op 31 december wordt als gevolg van de stijging van de reële waarde van het valutatermijncontract de volgende boeking gemaakt. Valutatermijncontract (balans) 2.500 Aan Eigen vermogen (herwaarderingsreserve) 2.500 De wijziging van de reële waarde van het valutatermijncontract wordt volledig in het eigen vermogen verwerkt, omdat de afdekking 100 procent effectief is. Met betrekking tot de afwikkeling van het valutatermijncontract wordt de volgende boeking gemaakt. Bank (balans) 12.500 Aan Valutatermijncontract (balans) 12.500 Het valutatermijncontract wordt afgewikkeld. De cash settlement van het contract bedraagt een ontvangst van 12.500 euro als gevolg van de waardestijging van het valutatermijncontract. Voorraad (balans) 112.500 Aan Bank (balans) 112.500 De aankoop van 100.000 producten tegen 180.000 dollar vindt plaats tegen de actuele koers van 1,60 dollar is 1,00 euro.
- 27 -
Eigen vermogen (herwaarderingsreserve) 12.500 Aan Voorraad (balans) 12.500 Het met betrekking tot de waardestijging van het valutatermijncontract in het eigen vermogen gereserveerde bedrag aan ongerealiseerde winst valt vrij in de resultatenrekening. In casu vindt de vrijval niet direct in de resultatenrekening plaats nu het resultaat op de afgedekte positie pas in het resultaat tot uiting komt bij de verkoop van de producten. Aldus wordt de ongerealiseerde winst afgeboekt op de voorraad. Hierdoor komt het resultaat op het valutatermijncontract en het resultaat op de aankoop van de producten in dezelfde periode tot uiting in de resultatenrekening, immers bij verkoop van de producten.113 Indien afzonderlijke waardering zou zijn toegepast zou het resultaat op het afdekkingsinstrument in een eerdere periode in de resultatenrekening vallen dan het resultaat op de afgedekte positie. Aldus zou sprake zijn van een mismatch in de verwerking. De verantwoording van de winst of het verlies van het afdekkingsinstrument in de resultatenrekening wordt door middel van hedge accounting uitgesteld. Hierdoor komt het resultaat op het afdekkingsinstrument en het resultaat op de afgedekte positie, voorzover de afdekking effectief is, in dezelfde periode in de resultatenrekening tot uiting. Cash flow hedge accounting beperkt aldus de mismatch in de verwerking. Bij beëindiging van cash flow hedge accounting blijven de ongerealiseerde resultaten in het eigen vermogen. De ongerealiseerde resultaten vallen pas vrij in de resultatenrekening wanneer de afgedekte kasstromen plaatsvinden. Dit zal bij een afgedekte, toekomstig te verwachten transactie (waarvan nog wel wordt verwacht dat deze plaatsvindt) geschieden op het moment dat de toekomstige transactie het resultaat beïnvloedt. Indien een toekomstige transactie naar verwachting niet meer plaats zal vinden dan dienen de in het eigen vermogen opgenomen ongerealiseerde resultaten onmiddellijk vrij te vallen in de resultatenrekening.114 3.4 Conclusie De afzonderlijke waardering van de te onderscheiden vermogensbestanddelen, enerzijds het financiële instrument waarmee een bepaalde positie wordt afgedekt, en anderzijds de afgedekte positie, kan leiden tot een mismatch in de verslaggeving. Deze mismatch kan leiden tot een verdraaid beeld van het resultaat en de vermogenspositie van een onderneming. Toepassing van hedge accounting heft dit nadeel op door de resultaten van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie toe te rekenen aan dezelfde periode van verslaggeving. Door het toepassen van hedge accounting wordt de afdekking van financiële risico’s aldus ook in de verslaggeving op de juiste wijze tot uitdrukking gebracht. Een hedge komt in aanmerking voor de toepassing van hedge accounting indien voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. Zo is in IAS 39 vastgelegd wat kwalificeert als een afdekkingsinstrument en wat kwalificeert als een afgedekte positie. Tevens worden er eisen gesteld aan de afdekkingseffectiviteit. Zo moeten de waardeveranderingen van de afgedekte positie binnen een bandbreedte van 80 procent tot en met 125 procent gecompenseerd worden door de waardeveranderingen van het afdekkingsinstrument. De afdekkingseffectiviteit moet op voorhand naar verwachting voldoen aan deze norm. Tevens is sprake van een continue toets waarbij achteraf moet worden beoordeeld of de werkelijke afdekkingseffectiviteit binnen de bandbreedte valt. Ten slotte moet de hedge relatie tussen
113 114
IAS 39.98. IAS 39.101.
- 28 -
het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie formeel aangewezen en gedocumenteerd worden. Indien een hedge relatie kwalificeert voor toepassing van hedge accounting zijn er drie methoden van hedge accounting toepasbaar, namelijk fair value hedge accounting (reëlewaardeafdekking), cash flow hedge accounting (kasstroomafdekking) en hedge accounting of net investment in a foreign operation (afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit). Fair value hedge accounting wordt toegepast indien de veranderingen in de reële waarde van een vermogensbestanddeel worden afgedekt. Cash flow hedge accounting wordt daarentegen toegepast indien de variabiliteit van kasstromen die voortvloeien uit een vermogensbestanddeel worden afgedekt. De verwerking van fair value hedge accounting geschiedt op een andere wijze dan de verwerking van cash flow hedge accounting. Bij fair value hedge accounting wordt zowel het effectieve als het ineffectieve deel van de resultaten direct in de resultatenrekening verwerkt. Bij cash flow hedge accounting wordt enkel het ineffectieve deel van de resultaten direct in de resultatenrekening verwerkt. Het effectieve deel van de resultaten wordt gereserveerd en valt vrij in de resultatenrekening bij realisatie van het resultaat op de afgedekte positie. 3.5 IFRS 9 3.5.1 Inleiding IFRS 9 is de beoogde opvolger van IAS 39. IAS 39 trad in 2005 in werking met als doel het voorschrijven van uniforme regelgeving voor het rapporteren van financiële instrumenten zodat ondernemingen deze op een transparante en consistente wijze konden presenteren. IAS 39 wordt echter ervaren als zijnde gecompliceerd waardoor het beoogde doel niet verwezenlijkt wordt.115 IASB heeft daarom besloten om IAS 39 te vervangen door een nieuwe standaard genaamd IFRS 9. Het doel van de nieuwe hedge accounting regelgeving in IFRS 9 is om (door middel van aanpassing van de vereisten voor toepassing van hedge accounting) hedge accounting meer in lijn te brengen met het door ondernemingen gevoerde beleid inzake risico management. Dit moet gaan resulteren in nuttigere informatie voor gebruikers van de jaarrekening. Volgens IASB creëren de nieuwe vereisten tevens een regelgeving voor hedge accounting die meer gebaseerd is op principes, en die de inconsistenties en zwakten in IAS 39 tegen gaat.116 De vorming van IFRS 9 is opgesplitst in drie fasen. Fase 3 betreft de regelgeving inzake hedge accounting. Op 19 november 2013 is deze fase afgerond en is de definitieve versie gepubliceerd. Oorspronkelijk was gepland om de regelgeving per 1 januari 2015 in werking te laten treden. Dit is inmiddels uitgesteld tot 1 januari 2018. Ondernemingen zijn echter vrij om de regelgeving inzake classificatie en waardering van financiële instrumenten nu al toe te passen. IFRS 9 moet echter nog wel goedgekeurd worden door de EU alvorens deze van kracht is voor Europese ondernemingen. 3.5.2 Wijzigingen De nieuwe regeling inzake hedge accounting is op een aantal punten gewijzigd ten opzicht van IAS 39. De belangrijkste wijzigingen zijn als volgt. Voortaan kunnen ook niet afgeleide financiële bezittingen of schulden die gewaardeerd worden op reële waarde aangewezen
115 116
IFRS 9 paragraaf IN2. IFRS 9 paragraaf IN8.
- 29 -
worden als afdekkingsinstrument.117 Tevens is hetgeen kan kwalificeren als een afgedekte positie uitgebreid. Zo kwalificeren onder voorwaarden ook risico componenten van niet financiële posities en derivaten in combinatie met non-derivative (ook wel ‘aggregated exposures’ genoemd). 118 De belangrijkste wijziging in IFRS 9 ten opzichte van IAS 39 ziet echter op de vereiste afdekkingseffectiviteit. Deze is volgens IASB voortaan minder gecompliceerd. Onder IAS 39 was pas achteraf bekend of hedge accounting toepast kon worden. Ook de numerieke berekeningswijze van de effectiviteit van de hedge was aan kritiek onderhevig nu deze niet in lijn was met het door ondernemingen gevoerde beleid inzake risico management. Tevens was de complexe berekeningswijze van de effectiviteit kwetsbaar voor fouten.119 Daarom is de bandbreedte van 80-125 procent komen te vervallen, alsmede de continue toets waarbij achteraf moet worden beoordeeld of de werkelijke afdekkingseffectiviteit binnen de bandbreedte valt. Er is enkel nog sprake van een vooruitblikkende toets waarbij (tenminste bij de jaarlijkse rapportage) een inschatting gemaakt moet worden van de verwachte effectiviteit. Eer een afdekking als effectief gekwalificeerd wordt moet voldaan worden aan drie criteria 120: - Er moet sprake zijn van een economische relatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument. Hiermee wordt bedoeld dat de waarde van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie in een tegengestelde richting fluctueren als gevolg van het afgedekte risico.121 - Het effect van het kredietrisico 122 domineert de waardeveranderingen van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie niet. Het kredietrisico domineert de waardeveranderingen indien het verlies of de winst voortvloeiende uit het kredietrisico groter is dan het verlies of de winst voortvloeiende uit de waardeveranderingen van de onderliggende variabelen van het afdekkingsinstrument of de afgedekte positie.123 - De hedge ratio is aangewezen op basis van de werkelijke kwantiteit van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument. Oftewel als een onderneming een positie afdekt door middel van 40 eenheden van een financieel instrument dan dient de hedge ratio van de aangewezen hedge relatie gelijk te zijn aan de ratio die voortkomt uit 40 eenheden van het afdekkingsinstrument en het aantal eenheden van een afgedekte positie dat afgedekt wordt door middel van die 40 eenheden. 124 Dus indien 40 eenheden van een afdekkingsinstrument 40 eenheden van een afgedekte positie hedgen, dan kan voor de toepassing van hedge accounting niet slechts 30 eenheden van het afdekkingsinstrument aangewezen worden voor het hedgen van 40 eenheden van een afgedekte positie. De hedge ratio moet consistent zijn met de ratio gebruikt voor risico management, zonder een opzettelijke disbalans resulterend in een ongepaste boekhoudkundige uitkomst.125 Een dergelijke opzettelijke disbalans kan bijvoorbeeld gecreëerd worden 117
IFRS 9 paragraaf 6.2.2. IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.3.3. 119 Deloitte, A Closer Look: Assessing hedge effectiveness under IFRS 9, 12 november 2012, blz. 1. 120 IFRS 9 paragraaf 6.4.1. 121 IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.4.4. 122 Het risico dat de wederpartij niet aan haar verplichtingen voldoet. 123 IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.4.7. 124 IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.4.9. 125 IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.4.10. 118
- 30 -
indien opzettelijk sprake is van ‘under-hedging’. Under-hedging wordt veroorzaakt doordat de aangewezen hoeveelheid eenheden van het afdekkingsinstrument lager is dan de hoeveelheid eenheden van het afdekkingsinstrument dat voor risico management gebruikt zou worden voor het afdekken van de afgedekte positie. In een dergelijke situatie wordt de afdekkingseffectiviteit kunstmatig verlaagd, waardoor een groter deel van het resultaat direct in de resultatenrekening tot uiting zal komen.126 Ter illustratie van de vereiste hedge ratio volgt onderstaand voorbeeld. Een onderneming dekt het prijsrisico op cacaobonen af door middel van een termijncontract op cacaobonen. Het termijncontract op de cacaobonen betreft echter cacaobonen van een standaard kwaliteit. De cacaobonen waarop het prijsrisico ziet zijn echter van een hogere kwaliteit. De prijs van deze bonen bedraagt daarom ook 10 procent meer dan de prijs van normale bonen. Om hedge accounting toe te kunnen passen moet daarom een hedge ratio van 0.9 gehanteerd worden, oftewel 0.9 eenheden van de afgedekte positie moeten worden afgedekt door middel van 1 eenheid van het afdekkingsinstrument. Indien een jaar later de prijs van de door de onderneming gehanteerde cacaobonen 20 procent meer bedraagt dan de prijs van cacaobonen van een standaard kwaliteit, klopt de gehanteerde hedge ratio niet meer. Er is dan immers sprake van under-hedging, en de ineffectiviteit van de afdekking bedraagt 10 procent. Gedurende de tijd dat sprake is van under-hedging moet het resultaat dat voortvloeit uit deze ineffectiviteit direct verwerkt worden in het resultaat van de onderneming. Nu sprake is van under-hedging moet de aangewezen afdekking aangepast worden. Slecht 0.8 eenheden (in plaats van 0.9 eenheden) van de afgedekte positie moeten dus voortaan afgedekt worden door middel van 1 eenheid van het afdekkingsinstrument. De veranderingen van de gestelde eisen aan de effectiviteit van een hedge leiden ertoe dat de toepassing van hedge accounting meer in lijn ligt met het door een onderneming daadwerkelijk gevoerde beleid inzake risico management. Er zullen overeenkomstig onderstaande illustraties immers meer hedge relaties kwalificeren voor de toepassing van hedge accounting. De onderstaande grafiek127 illustreert het effect van fair value hedge accounting onder IAS 39 indien de hedge wordt beoordeeld als zijnde effectief binnen de 80-125 procent bandbreedte. De Y-as geeft de procentuele waardeverandering van het afdekkingsinstrument weer die tot uiting komt in de resultatenrekening. De X-as geeft de afdekkingseffectiviteit van de hedge relatie weer.
126 127
Deloitte, A Closer Look: Assessing hedge effectiveness under IFRS 9, 12 november 2012, blz. 5. Deloitte, A Closer Look: Assessing hedge effectiveness under IFRS 9, 12 november 2012, blz. 2.
- 31 -
Voor een hedge relatie vindt toepassing van hedge accounting onder IAS 39 slechts plaats indien de waardeveranderingen van de afgedekte positie binnen een bandbreedte van 80125 procent worden gecompenseerd door de waardeveranderingen van het afdekkingsinstrument. Indien de afdekkingseffectiviteit deze bandbreedte overschrijdt vindt geen toepassing van hedge accounting plaats. De onderstaande grafiek128 illustreert het effect van fair value hedge accounting onder IFRS 9 indien de hedge wordt beoordeeld als zijnde effectief.
IFRS 9 leidt er dus toe dat een groter aantal hedge relaties kwalificeert voor de toepassing van hedge accounting. Indien sprake is van een economische relatie, die niet gedomineerd wordt door het kredietrisico en de juiste hedge ratio is aangegeven, wordt voldaan aan de 128
Deloitte, A Closer Look: Assessing hedge effectiveness under IFRS 9, 12 november 2012, blz. 3.
- 32 -
vereiste afdekkingseffectiviteit. Aan de werkelijke effectiviteit van de afdekking worden in tegenstelling tot IAS 39 geen eisen meer gesteld. Dus indien de werkelijke effectiviteit zich buiten de 80-125 procent bandbreedte bevindt, kan toepassing van hedge accounting nog steeds voortgezet worden. Indien de hedge echter consistent voor bijvoorbeeld slechts 60 procent effectief is dan moet wel een aanpassing van de aangewezen hedge ratio overwogen worden.129 Ten slotte kan hedge accounting niet meer vrijwillig beëindigd worden. Enkel indien niet meer voldaan wordt aan de vereisten eindigt hedge accounting. Grote delen van de huidige hedge accounting methoden blijven echter ongewijzigd. Zo blijft de mechaniek van de drie methoden, fair value hedge accounting, cash flow hedge accounting en hedge accounting of net investment in a foreign operation bestaan. De effectiviteit van de hedge moet nog steeds gemeten worden en enige ineffectiviteit moet nog steeds tot uiting komen in de resultatenrekening. Tevens blijven de strikte eisen aan de documentatie van een hedge bestaan. Ten slotte is toepassing van hedge accounting nog steeds facultatief. 3.5.3 Conclusie De nieuwe regeling inzake hedge accounting is meer in lijn met het door ondernemingen gevoerde beleid inzake risico management. Er bestaat immers zekerheid vooraf en er komen meer hedge relaties in aanmerking voor de regeling. Tevens kan de, aan technische fouten onderhevige, berekening van de daadwerkelijke effectiviteit achterwege gelaten worden bij de beoordeling van de effectiviteit. De daadwerkelijke effectiviteit dient echter nog steeds berekend te worden voor het toerekenen aan de resultatenrekening van het resultaat dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking. Ook in verband met eventuele aanpassingen van de hedge ratio moet de effectiviteit van de afdekking continu gevolgd worden. De door IASB aangedragen kritiek op IAS 39 (dat de berekening van de daadwerkelijke effectiviteit kwetsbaar is voor fouten) blijft aldus nog steeds van toepassing op de nieuwe regelgeving. Daarom betwijfel ik ook of de complexiteit van de regeling inzake hedge accounting is afgenomen door de introductie van IFRS 9.
129
IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.4.10.
- 33 -
Hoofdstuk 4 Fiscale regeling inzake samenhangende waardering 4.1 Goed koopmansgebruik De fiscale winstbepaling wordt ingevuld door het begrip goed koopmansgebruik. Goed koopmansgebruik is een in de loop der jaren door de rechtspraak ingevulde norm die dient als algemeen beginsel voor berekening van de fiscale jaarwinst. Goed koopmansgebruik is geen dwingende methode van winstberekening, maar een open en dynamische norm. 130 Vanwege dit karakter is goed koopmansgebruik uitermate geschikt om de fiscale jaarwinstbepaling aan te laten sluiten met de steeds veranderende maatschappelijke realiteit. De bedrijfseconomie ligt ten grondslag aan de invulling van het begrip goed koopmansgebruik. Zo kunnen de regels voor de financiële verslaggeving van belang zijn voor het invullen van het begrip goed koopmansgebruik. 131 Deze regels zijn echter niet altijd doorslaggevend. De Hoge Raad132 heeft namelijk geoordeeld dat de bedrijfseconomie niet als uitgangspunt dient indien: - Dit strijdig is met de belastingwettekst; - Dit strijdig is met de algemene strekking van de belastingwet, of; - Dit strijdig is met een beginsel van de belastingwet. Aldus kan geconcludeerd worden dat goed koopmansgebruik een autonoom fiscaal begrip is dat wordt ingevuld door de rechtspraak. Goed koopmansgebruik is onderhevig aan invloeden vanuit de bedrijfseconomie, deze invloeden worden echter beperkt doordat de rechtspraak bij de invulling van het begrip gebonden is aan de beginselen en de strekking van de belastingwetten. Aan goed koopmansgebruik ligt een aantal beginselen ten grondslag. Allereerst het realisatiebeginsel. Op grond van het realisatiebeginsel moeten baten toegerekend worden aan de periode waarop ze betrekking hebben en niet aan de periode waarin ze zijn ontvangen. Een onderdeel van het realisatiebeginsel is het matchingbeginsel. Op basis van dit beginsel behoren uitgaven ten laste te komen van de periode waarin de opbrengsten, met het oog waarop de uitgaven zijn gedaan, worden verantwoord.133 Het realisatiebeginsel kan gezien worden als een begrenzing van het voorzichtigheidsbeginsel. Op grond van het voorzichtigheidsbeginsel hoeven winsten pas genomen te worden wanneer ze daadwerkelijk verwezenlijkt zijn. Deze mogen echter ook eerder genomen worden, zij het met behoedzaamheid. Het realisatiebeginsel begrenst de uitstel van winstneming op grond van het voorzichtigheidsbeginsel, indien de winst gerealiseerd is kan namelijk geen uitstel meer plaatsvinden. Verliezen kunnen op grond van het voorzichtigheidsbeginsel reeds genomen worden wanneer deze worden verwacht. 134 Op grond van het realisatiebeginsel moeten baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. In deze regel komt ook het realiteitsbeginsel naar voren. De winstbepaling moet immers geschieden op basis van de feitelijke situatie. Het
130
C. Bruijsten, WFR 2009/823, paragraaf 3.1.2. R.H.J. Aelen, WFR 2013/42, paragraaf 5. 132 Hoge Raad 8 mei 1957, nr. 12.931, BNB 1957/208. 133 A.O. Lubbers en G.T.K. Meussen 2012, blz. 79. 134 D. Brüll, J.W. Zwemmer en R.P.C. Cornelisse 2012, blz. 41. 131
- 34 -
realiteitsbeginsel behelst tevens dat de winstbepaling aan moet sluiten bij de economische realiteit. Er moet dus door eventuele juridische constructies heen gekeken worden.135 Ten slotte het eenvoudbeginsel. Het stelsel van de winstberekening moet praktisch hanteerbaar zijn voor zowel de belastingplichtige als de belastingdienst.136 Zo moet rekening gehouden worden met de aard en omvang van de onderneming.137 Een voorbeeld hiervan is dat toepassing van het kasstelsel geoorloofd is bij zeer kleine ondernemingen.138 Ook de belastingdienst kan zich beroepen op het eenvoudbeginsel. Een voorbeeld hiervan is het seniorenverlofregelingarrest139 waarbij belanghebbende geen voorziening mag vormen voor een seniorenverlofregeling omdat de vaststelling van de hoogte van de voorziening tot veel uitvoeringsproblemen zal leiden. De hiërarchie tussen de beginselen onderling staat niet vast en is in de literatuur dan ook onderhevig aan enige discussie. Zo stelt Doornebal 140 dat het realisatiebeginsel, het matchingbeginsel en het voorzichtigheidsbeginsel de primaire beginselen zijn. Het realiteitsbeginsel en het eenvoudbeginsel zijn naar zijn mening de secundaire beginselen. Berkhout en Van der Heijden141 stellen daarentegen dat slechts het realisatiebeginsel en het matchingbeginsel tot de primaire beginselen behoren. Voorzichtigheid en eenvoud vormen in hun denkwijze de secundaire beginselen. Brüll, Zwemmer en Cornelisse142 onderschrijven deze gedachte. Zoals reeds beschreven hoeven op basis van het voorzichtigheidsbeginsel winsten pas genomen te worden wanneer deze daadwerkelijk verwezenlijkt zijn en kunnen verliezen reeds genomen worden wanneer deze te verwachten zijn. Onderstaand voorbeeld geeft weer dat dit oneigenlijk gebruik in de hand werkt indien een onderneming hedging toepast. Een Nederlandse onderneming heeft een schuld in dollars. Op basis van goed koopmansgebruik vindt waardering van deze schuld plaats overeenkomstig de wisselkoers op de balansdatum. Indien de dollar meer waard wordt ten opzichte van de euro wordt de schuld, omgerekend in euro’s, groter. Indien de dollar minder waard wordt ten opzichte van de euro wordt de schuld, omgerekend in euro’s, kleiner. Een waardestijging van de dollar resulteert dus in een verlies op de schuld. Een waardedaling van de dollar resulteert in een winst op de schuld. Indien het wisselkoersrisico op deze schuld afgedekt wordt door middel van een vordering in dollars kan dat resulteren in de volgende situatie. Bij een jaarlijkse waardedaling van de dollar kan de onderneming op grond van goed koopmansgebruik de winst op de schuld uitstellen en het verlies op de vordering reeds nemen. Het voorzichtigheidsbeginsel brengt immers met zich mede dat verliezen reeds genomen kunnen worden wanneer deze te verwachten zijn en winsten uitgesteld kunnen worden totdat deze daadwerkelijk verwezenlijkt zijn.
135
T.M. Berkhout en J.M. van der Heijden, FED 2003/242, paragraaf 1. R. Russo, WFR 2011/616, paragraaf 2. 137 D. Brüll, J.W. Zwemmer en R.P.C. Cornelisse 2012, blz. 52, 55-56. 138 J. Doornebal, NTFR 2003/469. 139 Hoge Raad 28 januari 2011, nr. 10/00650, V-N 2011/8.11. 140 J. Doornebal, NTFR 2003/469. 141 T.M. Berkhout en J.M. van der Heijden, FED 2003/242, paragraaf 1. 142 D. Brüll, J.W. Zwemmer en R.P.C. Cornelisse 2012, blz. 57. 136
- 35 -
De onderneming kan dus in bovenstaand voorbeeld het verlies op de vordering reeds jaarlijks nemen op basis van het voorzichtigheidsbeginsel terwijl winstneming, door middel van een beroep op datzelfde beginsel, wordt uitgesteld tot afwikkeling van de schuld. Niekel143 omschrijft dit als de asymmetrie van goed koopmansgebruik. Van specifieke fiscale wetgeving inzake hoe om te gaan met hedging is vooralsnog geen sprake. En de beginselen van goed koopmansgebruik komen, zoals beschreven, te kort. De Hoge Raad onderkent dit probleem ook en heeft in het laatste decennia in een aantal arresten een fiscale regeling tot stand gebracht waarbij het realiteitsbeginsel leidt tot de samenhangende waardering van activa en passiva. 4.2 Hedge arrest144 Casus De eerste stappen voor een verplichte samenhangende waardering van activa en passiva zijn door de Hoge Raad gezet in het zogenaamde Hedge arrest. Het Hedge arrest betrof een in Nederland gevestigde vennootschap tot wier vermogen een vordering van 295 miljoen dollar behoorde. De vordering werd verkregen op 31 maart 1989 en de looptijd van de vordering bedroeg 3 jaar. Ten tijde van verkrijging bedroeg de tegenwaarde van de vordering 620 miljoen gulden. Belanghebbende liep met betrekking tot de vordering een wisselkoersrisico. Zij liep immers het risico op een waardeverandering van de dollar ten opzichte van de gulden. Belanghebbende trachtte dit risico te beperken door middel van het afsluiten van een valuta swap, op 29 maart 1989, waarbij belanghebbende 295 miljoen dollar ontving in ruil voor 620 miljoen gulden. De looptijd van de swap bedroeg 5 jaar. Op deze wijze werd een situatie gecreëerd waarin tegenover de vordering van 295 miljoen dollar een schuld, uit hoofde van de swap, ad 295 miljoen dollar stond. Het wisselkoersrisico op de vordering in dollars werd aldus gehedged door middel van de swap. Oordeel Het Hof145 oordeelde in onderhavige casus dat de correlatie tussen de schuld uit hoofde van de swap en de vordering onvoldoende was om tot een samenhangende waardering te komen. Het Hof beargumenteerde dit met het feit dat de looptijd van de vordering 3 jaar was terwijl de looptijd van de swap 5 jaar was. Tevens voerde het Hof aan dat de vordering rentedragend was terwijl de rechten en verplichtingen uit hoofde van de swap niet rentedragend waren. Ook advocaat-generaal Groeneveld 146 was van mening dat van samenhangende waardering geen sprake kon zijn nu geen sprake was van exact complementaire risico’s. De Hoge Raad oordeelde echter dat samenhangende waardering in onderhavige casus wel degelijk toegepast moest worden: “Indien een vordering in een vreemde valuta tegenover een schuld in dezelfde valuta staat, treedt bij wijziging van de koers van die valuta per saldo geen vermogensmutatie op en zal mitsdien een wijziging van de waardering met betrekking tot de valutakoers van de schuld en de vordering niet los van elkaar mogen plaatsvinden”147. 143
S.F.M. Niekel, Hedging en jaarwinstbepaling, Lezing op 9 september 2010, gebundeld in Lezingen Commissie Vaktechniek 2010/2011 de Jonge orde van Belastingadviseurs, Den Haag: Sdu Uitgevers, blz. 26. 144 Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214. 145 Hof Amsterdam 31 oktober 2001, nr. 99/0532, ECLI:NL:GHAMS:2001:AD5869. 146 Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214, Conclusie A-G Groeneveld, paragraaf 4.9. 147 Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214, r.o. 4.4.
- 36 -
Dat de looptijd van de schuld en de vordering niet gelijk zijn aan elkaar doet daar volgens de Hoge Raad niets aan af. Tevens is niet van belang dat sprake is van afwijkende rentepercentages. Samenhangende waardering dient aldus toch toegepast te worden, ondanks dat geen sprake is van een volledige match tussen de schuld en de vordering. Volgens Snijders 148 breekt de Hoge Raad hiermee met de reeds bekende voorwaarden waaraan voldaan zou moeten worden om tot een samenhangende waardering van rechten en verplichtingen te komen. Overeenkomstig deze voorwaarden kan van een samenhangende waardering slechts sprake zijn indien: - Er sprake is van een correlatie van (nagenoeg) 100 procent tussen de vordering en de schuld; - De looptijden van de vordering en de schuld gelijk zijn, en; - De rentepercentages van de vordering en de schuld gelijk zijn. Niekel is een voorstander van de gedachte dat samenhangende waardering niet enkel toegepast dient te worden bij een ‘full hedge’. Hij is van mening dat samenhangende waardering ook toegepast moet worden indien sprake is van zogenaamde ‘partial term hedges’, waarbij met betrekking tot de vordering en de schuld geen sprake is van gelijke looptijden. “Het al dan niet afdekken van het valutarisico voor de resterende periode, is een beslissing die de belastingplichtige op dat moment maakt, en die zijn schaduw niet op eerdere jaren kan werpen. De perfectionering en liquiditeit op de financiële markten rechtvaardigt in dit opzicht een periodebenadering, dus zonder de gehele looptijd van een instrument in ogenschouw te nemen” 149 . In het nog te behandelen Cacaobonen arrest (paragraaf 4.4) gaat de Hoge Raad nog een stap verder. Op basis van dit arrest kan samenhangende waardering namelijk ook worden toegepast indien sprake is van een verschil in omvang van de vordering en de daar tegenover staande schuld. Voorwaarden Toepassing van samenhangende waardering vindt volgens de Hoge Raad plaats indien sprake is van tegenover elkaar staande vorderingen en schulden in dezelfde vreemde valuta. Dit is een zeer ruime norm die niet wordt toegelicht in het arrest. Deze ruime norm resulteert in vragen zoals: - Is een historisch-causaal verband vereist voor toepassing van samenhangende waardering? - Is een functioneel-causaal verband vereist voor toepassing van samenhangende waardering? - Moet samenhangende waardering ook toegepast worden indien de vordering en de schuld per toeval tegenover elkaar staan? De Hoge Raad kent geen betekenis toe aan het historisch-causale verband en het functioneel-causale verband waarvan in het onderhevige arrest sprake is. Wat betreft het historisch-causale verband gaat de Hoge Raad in zijn redenering immers voorbij aan het feit dat er slechts twee dagen zitten tussen de verkrijging van de vordering en het aangaan van de valuta swap. Ook over het functioneel-causale verband waarvan in casu sprake is (waardemutaties van de vordering als gevolg van wisselkoersfluctuaties gaan immers gepaard met gelijke, maar tegengestelde, waardemutaties van de schuld uit hoofde van de valuta swap) wordt niet door de Hoge Raad gerept. Op basis van dit arrest is in mijn ogen dan ook niet duidelijk of sprake moet zijn van enig historisch-causaal- of functioneel-causaal 148 149
H.P.W. Snijders, WFR 2004/1735, paragraaf 2. S.F.M. Niekel, TFO 2005/115, paragraaf 4.1.
- 37 -
verband tussen de vordering en de schuld wil samenhangende waardering toegepast worden. Niekel is echter van mening dat op basis van het arrest wel sprake moet zijn van een functioneel-oorzakelijk verband tussen de vordering en de schuld voor toepassing van samenhangende waardering. “Het hedge-arrest spreekt over ‘tegenover elkaar staande vorderingen en schulden’. Vorderingen en schulden staan als actief- respectievelijk passiefpost per definitie tegenover elkaar. Aangenomen dat de Hoge Raad geen zinledige termen beoogt te hanteren, moet mijns inziens er nog steeds van worden uitgegaan dat er wel een functioneel oorzakelijk verband moet bestaan tussen beide posten”150 Voor de beantwoording van de vraag of samenhangende waardering ook toegepast moet worden indien de vordering en schuld per toeval tegenover elkaar staan is van belang of het al dan niet toepassen van samenhangende waardering afhankelijk is van de bedoelingen van de belanghebbende. Indien een vordering en schuld per toeval tegenover elkaar staan dan is hedging van de vordering dan wel de schuld immers niet beoogd door de belanghebbende. Ook Snijders merkt op dat de Hoge Raad niets vermeldt over een vereiste band (bijvoorbeeld oorzakelijk of functioneel) tussen de vordering en de schuld. “De simpele constatering dat in een bepaald jaar tegenover een bepaald valutaresultaat een gelijk, zij het tegengesteld valutaresultaat staat, is afdoende.” 151 Ik concludeer hieruit dat samenhangende waardering wel degelijk moet worden toegepast indien een vordering en schuld per toeval tegenover elkaar staan. De Hoge Raad verschaft in het arrest aldus geen duidelijkheid over de voorwaarden waaraan voldaan moet worden voor toepassing van samenhangende waardering, oftewel onder welke voorwaarden sprake is van een tegenover elkaar staande vordering en schuld. Ook uit de Hoge Raad zich slechts in geringe mate over invulling van de regeling indien samenhangende waardering toegepast moet worden. In het nog te behandelen Cacaobonen arrest (paragraaf 4.4) verschaft de Hoge Raad meer duidelijkheid omtrent deze vraagstukken. Waardering De Hoge Raad stelt dat, indien sprake is van samenhangende waardering, bij een wijziging van de koers van de buitenlandse valuta per saldo geen vermogensmutatie optreedt. En dat een wijziging van de waardering met betrekking tot de valutakoers van de schuld en de vordering niet los van elkaar mag plaatsvinden. Over de waardering van de vermogensbestanddelen meldt de Hoge Raad het volgende: “Weliswaar zal ten gevolge van het niet gelijk lopen van de looptijden van de vordering en de schuld uiteindelijk een nietgedekte valutapositie ontstaan, dit rechtvaardigt niet reeds in de jaren waarin wel een zodanige positie bestaat een verlies of winst te nemen die gecompenseerd wordt door een even grote winst, respectievelijk even groot verlies op de tegengestelde valutapositie. Het valutarisico ontstaat pas nadat na aflossing van de schuld of na inning van de vordering de valutapost niet langer gesloten is” 152. De Hoge Raad schrijft dus voor om gedurende de periode dat sprake is van een afgedekte positie waardemutaties van de vordering en schuld achterwege te laten. Hieruit leid ik af dat gedurende de periode dat sprake is van een afgedekte positie geen waardering op actuele waarde kan plaatsvinden.
150
S.F.M. Niekel, TFO 2005/115, paragraaf 4.2. H.P.W. Snijders, WFR 2004/1735, paragraaf 2. 152 Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214, r.o. 4.4. 151
- 38 -
Beëindiging Indien de looptijden van de vordering en de schuld niet aan elkaar gelijk zijn gaat op een gegeven moment de gesloten positie over in een open positie waarin niet langer sprake is van een hedge. Bij een volledig effectieve afdekking (zoals in onderhavig arrest) waarin de looptijd van de vordering en de schuld niet aan elkaar gelijk zijn, leidt het oordeel van de Hoge Raad mijns inziens tot de volgende situatie. Stel dat sprake is van een tegenover elkaar staande vordering met een looptijd van 5 jaar en schuld met een looptijd van 2 jaar. Aldus is gedurende 2 jaar sprake van een gesloten positie. De nominale waarde van de vordering en schuld bedraagt 100.000 dollar. Door een stijging van de wisselkoers vindt jaarlijks een waardevermeerdering van de vordering en de schuld plaats van 5.000 dollar. Op basis van het oordeel van de Hoge Raad vinden mijns inziens gedurende de 2 jaren dat sprake is van een gesloten positie geen mutaties plaats in de waardering van de vordering en de schuld. De Hoge Raad betoogt immers dat het niet gewenst is gedurende de periode dat sprake is van een gesloten positie een verlies of winst te nemen die gecompenseerd wordt door een even grote winst, respectievelijk even groot verlies op de tegengestelde valutapositie. Na 2 jaar wordt de schuld afgelost waardoor geen sprake meer is van een gesloten positie en de samenhangende waardering is beëindigd. Het verlies op de schuld ad 10.000 dollar en de winst op de vordering ad 10.000 dollar worden op dat moment gerealiseerd. Per saldo is evenwel sprake van een resultaat van nihil. Overeenkomstig het oordeel van de Hoge Raad moet mijns inziens vanaf dat moment de balanswaarde van de vordering verplicht vermeerderd worden met 10.000 dollar. Snijders153 bevestigt dit door te stellen dat op het tijdstip van de overgang van een afgedekte valutapositie naar een niet langer afgedekte valutapositie (dus bij de inning van de vordering of aflossing van de schuld) de resterende vordering respectievelijk schuld moet worden gewaardeerd op de valutakoers die geldt op dat tijdstip. Het beëindigen van de samenhangende waardering kent aldus geen terugwerkende kracht. De gevolgen die hebben plaatsgevonden op basis van de samenhangende waardering blijven in stand. Ervan uitgaande dat de jaarlijkse stijging van de wisselkoers en de daarmee gepaard gaande waardevermeerdering van de vordering gedurende de resterende looptijd van de vordering ook 5.000 dollar bedraagt, kan in de resterende 3 jaren jaarlijks 5.000 dollar winst genomen worden op de vordering. Tevens kan men winstneming uitstellen tot het moment van daadwerkelijke realisatie (bij aflossing van de vordering). Vorderingen in vreemde valuta worden namelijk gewaardeerd overeenkomstig de koers op de balansdatum. Echter mogen op basis van het voorzichtigheidsbeginsel tussentijdse waardemutaties ook achterwege gelaten worden.154 De Hoge Raad geeft in het arrest dus invulling aan hoe om te gaan met de ongelijke looptijd van de vordering en de schuld waardoor een gesloten positie uiteindelijk overgaat in een open positie (waarin geen sprake meer is van samenhangende waardering). De Hoge Raad laat zich echter niet expliciet uit over wat te doen met het resultaat dat voort vloeit uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking.
153 154
H.P.W. Snijders, WFR 2004/1735, paragraaf 2.1. A.O. Lubbers en G.T.K. Meussen 2012, blz. 132.
- 39 -
Ineffectiviteit De Hoge Raad betoogt dat het niet rechtvaardig is gedurende de periode dat sprake is van een gesloten positie een verlies of winst te nemen die gecompenseerd wordt door een even grote winst, respectievelijk even groot verlies op de tegengestelde valutapositie. De Hoge Raad laat hiermee de optie open om reeds gedurende de periode dat sprake is van samenhangende waardering het resultaat dat voortvloeit uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking vrij te laten vallen in de resultatenrekening. Dit wordt bevestigd door Snijders155. Snijders stelt namelijk dat enkel voor het verschil in omvang van de vordering en de schuld een valutaresultaat in aanmerking genomen kan worden. Ter toelichting volgt een voorbeeld. Stel dat sprake is van een tegenover elkaar staande vordering ad 100.000 dollar en schuld ad 100.000 dollar. Door een stijging van de wisselkoers vindt jaarlijks een waardevermeerdering van de vordering en de schuld plaats van 5.000 dollar. De jaarlijkse winst op de vordering ad 5.000 dollar valt weg tegen het jaarlijkse verlies op de schuld ad 5.000 dollar. Oftewel de winst op de vordering wordt gecompenseerd door een even groot verlies op de schuld. Naar oordeel van de Hoge Raad is het gedurende de periode dat sprake is van een gesloten positie niet rechtvaardig een verlies of winst te nemen die gecompenseerd wordt door een even grote winst, respectievelijk even groot verlies op de tegengestelde valutapositie. Aldus kan winstneming op de vordering en verliesneming op de schuld pas plaatsvinden na afwikkeling van de gesloten positie. Dit is mijns inziens anders indien de afdekking van de vordering door middel van de schuld niet 100 procent effectief is. In dat geval is het nemen van een winst of verlies gedurende de periode dat sprake is van een gesloten positie wel geoorloofd voorzover de winst of het verlies voortvloeit het een ineffectief deel van de afdekking. Stel dat de afdekking niet 100 procent effectief is omdat de waarde van de vordering en de schuld niet aan elkaar gelijk zijn. Er is sprake van een vordering ad 100.000 dollar die wordt afgedekt door middel van een schuld ad 120.000 dollar. De jaarlijkse waardevermeerdering van de vordering en de schuld als gevolg van een stijging van de wisselkoers bedraagt ook in deze situatie 5 procent (5.000/100.000 x 100% = 5%). De jaarlijkse winst op de vordering bedraagt dus 5.000 dollar en het jaarlijkse verlies op de schuld bedraagt 6.000 dollar. De winst op de vordering wordt gecompenseerd door een deel van het verlies op de schuld. Nu het verlies op de schuld groter is dan de winst op de vordering is de afdekking niet 100 procent effectief (er is sprake van over-hedging). De overcompensatie ad 1.000 dollar vloeit voort uit de ineffectiviteit van de hedge. Dit verlies op de schuld ad 1.000 dollar kan op basis van de bewoordingen van de Hoge Raad reeds jaarlijks genomen worden. Terwijl de jaarlijkse winst op de vordering ad 5.000 dollar en het hiermee te compenseren deel van het verlies op de schuld ad 5.000 dollar pas bij afwikkeling van de gesloten positie tot uiting komen. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat het Hedge arrest een eerste stap is richting een regelgeving voor de samenhangende waardering van vorderingen en schulden. Het onderhavige arrest ziet op het afdekken van wisselkoersrisico’s. Volgens Lubbers156 laat dit arrest echter toe om in volgende arresten ook op andere terreinen samenhangende waardering te verplichten. De 155 156
H.P.W. Snijders, WFR 2004/1735, paragraaf 2. A.O. Lubbers 2005, blz. 298-299.
- 40 -
Hoge Raad beroept zich met bovenstaande uitspraak op het realiteitsbeginsel. De fiscale behandeling van onderhavige casus sluit door toepassing van samenhangende waardering aan bij de bedrijfseconomische werkelijkheid. Een verlies op de vordering mag immers niet genomen worden omdat per saldo geen vermogensmutatie plaatsvindt. De omstandigheden waaronder samenhangende waardering moeten worden toegepast zijn in dit arrest nog niet voldoende afgebakend. De Hoge Raad heeft het immers over een zeer ruime norm, te weten: tegenover elkaar staande vorderingen en schulden in dezelfde vreemde valuta. In het nog te behandelen Cacaobonen arrest (paragraaf 4.4) verschaft de Hoge Raad meer duidelijkheid omtrent de voorwaarden voor toepassing van samenhangende waardering. Ook over de invulling van de regeling indien samenhangende waardering toegepast moet worden laat de Hoge Raad zich slechts in geringe mate uit. Gedurende de periode dat sprake is van een gesloten positie en samenhangende waardering toegepast moet worden kan, voorzover sprake is van een effectieve afdekking, geen winst of verlies genomen worden. Dit kan pas bij beëindiging van de samenhangende waardering. De Hoge Raad laat zich niet uit over de kwestie wat te doen met het resultaat dat voortvloeit uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking. Het arrest sluit echter niet uit dat dit resultaat direct vrij kan vallen in de resultatenrekening. 4.3 Optiehedge-arrest157 Casus Belanghebbende bezit aandelen in beursfondsen. Deze aandelen worden per balansdatum gewaardeerd op kostprijs of lagere beurswaarde. Belanghebbende heeft op de aandelen tevens callopties geschreven. Indien de optie wordt gelicht heeft belanghebbende dus de verplichting om de onderliggende aandelen te verkopen voor de vooraf vastgestelde prijs. Het prijsrisico op de aandelen wordt dus afgedekt door middel van de geschreven callopties. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat belanghebbende feitelijk het risico op een waardestijging van de aandelen door middel van de optieverplichting afdekte. Een eventuele waardedaling van de aandelen werd dus niet afgedekt. In casu was dus sprake van een atypische vorm van hedging. Dit wordt bevestigd door Niekel158. De verplichtingen uit hoofde van de callopties werden door belanghebbende gewaardeerd op het bedrag van de ontvangen netto-optiepremies of de hogere beurswaarde van de callopties. Belanghebbende gaf tevens aan dat de geschreven optieposities werden ingenomen met als doel het generen van extra premie-inkomen. Het beperken van risico´s was volgens belanghebbende geen beweegreden. Een waardestijging van de aandelen leidt tot een waardestijging van de calloptie, resulterend in een verlies op de verplichtingen uit hoofde van de callopties.159 Belanghebbende nam met een beroep op het voorzichtigheidsbeginsel dit verlies op de optieverplichtingen direct, terwijl op basis van datzelfde beginsel de winst op de aandelen werd uitgesteld. Oordeel De Hoge Raad oordeelde overeenkomstig het oordeel van het Hof dat per saldo geen vermogensverlies optreedt indien een verplichting uit hoofde van een geschreven calloptie 157
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26. S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 6.2.2. 159 Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, FED 2008/13, Noot P.M. Verhagen. 158
- 41 -
volledig wordt gedekt door het bezit van de onderliggende aandelen. Een verlies op de optieverplichting zal dan immers tot ten minste een gelijk bedrag worden gecompenseerd door een opgetreden waardestijging van de desbetreffende beursaandelen. Voorwaarden Derckx160 merkt, naar mijn mening juist, op dat het uitgangspunt van de Hoge Raad onjuist is. De waarde van opties is niet enkel afhankelijk van de waarde van de onderliggende aandelen. De resterende looptijd van de optie, de volatiliteit van het onderliggende aandeel, de marktrente, het dividend op het onderliggende aandeel en vraag en aanbod zijn tevens van invloed op de waarde van de opties.161 Nu de waarde van de opties niet enkel afhankelijk is van de waarde van de onderliggende aandelen is het uitgangspunt van de Hoge Raad in deze casus onjuist. De Hoge Raad gaat er immers van uit dat de verplichting uit hoofde van de geschreven calloptie ten minste volledig wordt gedekt door het bezit van de onderliggende aandelen, en dus dat een verlies op de optieverplichting voor ten minste een gelijk bedrag zal worden gecompenseerd door een opgetreden waardestijging van de desbetreffende beursaandelen. Samenhangende waardering moet naar het oordeel van de Hoge Raad enkel toegepast worden indien de waardestijging van de calloptie minder bedraagt dan de waardestijging van de onderliggende aandelen. Dit zal meestal ook het geval zijn nu de waarde van de optieverplichting slechts gedeeltelijk afhankelijk is van de waarde van de onderliggende aandelen. En dus kan over het algemeen wel gesteld worden dat de waardestijging van de betreffende aandelen leidt tot een waardestijging van de betreffende callopties.162 De reeds genoemde andere factoren (die van invloed zijn op de waarde van de calloptie) kunnen er echter voor zorgen dat de waardestijging van de calloptie meer bedraagt dan de waardestijging van de onderliggende aandelen (en dus dat het verlies op de optieverplichting meer bedraagt dan de winst op de onderliggende aandelen). Dit wordt bevestigd door Van Sonderen 163 . Zulke situaties zullen naar de letter van het oordeel van de Hoge Raad samenhangende waardering ontlopen. De verplichting uit hoofde van de geschreven calloptie wordt dan immers niet volledig gedekt door het bezit van de onderliggende aandelen. Cornelisse164 is daarentegen van mening dat de Hoge Raad juist handelt door geen rekening te houden met het feit dat een waardestijging van de aandelen slechts deels doorwerkt in een waardestijging van de optieverplichting. Voor de vraag of de mutatie in de calloptieverplichting ten laste van de winst kan worden gebracht is dat in zijn ogen niet van belang. Verhagen165 stelt door te verwijzen naar de chronologie van inname van de posities en de grootte van de aandelenpositie en optiepositie dat in casu sprake is van een oorzakelijk verband. Van Sonderen166 is echter van mening dat de Hoge Raad geen eisen stelt aan de band (historisch, causaal of functioneel) tussen de vermogensbestanddelen. Cornelisse167 160
G.J.W.M. Derckx, WFR 2008/219, paragraaf 3. G.J.W.M. Derckx, WFR 2008/219, paragraaf 2.3. 162 J.C.M. van Sonderen, WFR 2008/225, paragraaf 3. 163 J.C.M. van Sonderen, WFR 2008/225, paragraaf 3. 164 Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26, Noot R.P.C. Cornelisse, paragraaf 2. 165 Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, FED 2008/13, Noot P.M. Verhagen. 166 J.C.M. van Sonderen, WFR 2008/225, paragraaf 5. 167 Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26, Noot R.P.C. Cornelisse, paragraaf 2. 161
- 42 -
betoogt dat uit het arrest kan worden afgeleid dat geen historisch-causaal verband aanwezig hoeft te zijn voor de toepassing van samenhangende waardering. Hij beargumenteert dit met het feit dat de Hoge Raad samenhangende waardering verplicht achtte terwijl belanghebbende stelde dat in casu geen sprake was van een historisch-causaal verband en dat deze stelling niet door de inspecteur werd tegengesproken. In ieder geval kan gesteld worden dat de Hoge Raad ook in dit arrest in zijn redenering weer voorbij gaat aan het belang van enig historisch- causaal verband. Dit brengt mij ertoe te concluderen dat op basis van het Hedge arrest en het Optiehedge-arrest voor toepassing van samenhangende waardering enig historisch-causaal verband geen vereiste is. Tevens blijkt uit het arrest dat de beweegredenen van de belanghebbende van onderschikt belang zijn nu de Hoge Raad oordeelt dat samenhangende waardering toegepast moet worden terwijl belanghebbende aangeeft dat het innemen van de geschreven optieposities het genereren van extra premie-inkomen ten doel had. Het beperken van risico´s was volgens belanghebbende geen beweegreden. Cornelisse168 bevestigt dat het oogmerk van de belanghebbende in optiek van de Hoge Raad niet ter zake doet. In het nog te behandelen Cacaobonen arrest (paragraaf 4.4) gaat de Hoge Raad echter overstag. Op basis van dit arrest is het historisch-causaal verband tussen de vermogensbestanddelen en het oogmerk van de belanghebbende wel van belang voor de toepassing van samenhangende waardering. Waardering Het realiteitsbeginsel leidt er volgens de Hoge Raad toe dat de optieverplichting in samenhang met de onderliggende aandelen moet worden gewaardeerd. Dit houdt in dat de optieverplichting en de onderliggende aandelen op het bedrag van de ontvangen nettooptiepremies respectievelijk de kostprijs gewaardeerd moeten worden. Tenzij waardering van de optieverplichting en de onderliggende aandelen op de beurswaarde per saldo tot een lagere waardering leidt. Ineffectiviteit Verhagen169 meldt dat door samenhangende waardering van beide posities op beurswaarde een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking direct in de resultatenrekening tot uiting kan komen. Ik kan me hiermee verenigen. Echter moeten de waardemutaties van callopties dan wel minder bedragen dan de waardemutaties van de onderliggende aandelen. Indien de waardemutaties van de callopties immers meer bedragen dan de waardemutaties van de onderliggende aandelen wordt de verplichting uit hoofde van de geschreven calloptie niet ten minste volledig gedekt door het bezit van de onderliggende aandelen. In dat geval zal naar de letter van het oordeel van de Hoge Raad dus geen samenhangende waardering plaatsvinden. Stel dat de ineffectieve afdekking voortvloeit uit het feit dat de optieverplichting de waardeveranderingen van de onderliggende aandelen voor minder dan 100 procent afdekt, waardoor sprake is van under-hedging. Waardering van zowel de aandelen als de optieverplichtingen op beurswaarde leidt tot het tussentijds nemen van resultaten. Een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking kan dus direct in de resultatenrekening tot uiting komen. Van een dergelijk verlies is bijvoorbeeld sprake indien de onderliggende aandelen een waardedaling van 1000 ondergaan. Nu sprake is van 168 169
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26, Noot R.P.C. Cornelisse, paragraaf 2. Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, FED 2008/13, Noot P.M. Verhagen.
- 43 -
under-hedging zal de daarmee gepaard gaande waardedaling van de optieverplichting minder bedragen dan 1000. Stel dat deze 800 bedraagt. In dat geval wordt een verlies gerealiseerd op de onderliggende aandelen ad 1000. Dit verlies wordt deels gecompenseerd met de winst op de optieverplichting ad 800. Per saldo resteert een verlies ad 200 dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking. Waardering op beurswaarde leidt ertoe dat dit verlies direct tot uiting komt in het resultaat. Indien de optieverplichting en de onderliggende aandelen op het bedrag van de ontvangen netto-optiepremies respectievelijk de kostprijs gewaardeerd worden kan een eventueel resultaat dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking pas bij afwikkeling van de optieverplichting in de resultatenrekening tot uiting komen. Ook in dit arrest geeft de Hoge Raad geen expliciete invulling aan wat te doen met het resultaat dat voort vloeit uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking. Zijn uitspraken inzake de waardering van de vermogensbestanddelen leiden echter wel tot een afbakening van de mogelijkheden die een belanghebbende heeft met betrekking tot resultaten die voortvloeien uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking. Beëindiging Cornelisse 170 vraagt zich af hoe afwikkeling van de samenhangende waardering moet plaatsvinden indien de optieverplichting wordt afgewikkeld door middel van een cash settlement. Volgens hem kan bij een waardestijging van de aandelen geen verlies op de optieverplichting worden genomen zonder dat voor de daarmee samenhangende waardestijging van de aandelen winst in aanmerking wordt genomen. Derckx171 bevestigt dit door te stellen dat indien cash settlement van de optie tot een verlies leidt, de fiscale boekwaarde van de daar tegenoverstaande aandelenpositie met eenzelfde bedrag gecorrigeerd moet worden. Hij beargumenteert dit door te stellen dat anders het effect van de samenhangende waardering alsnog tenietgaat bij de afwikkeling van de optieverplichting. Dit is in mijn ogen juist. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat samenhangende waardering niet enkel toegepast dient te worden bij tegenover elkaar staande vorderingen en schulden. Indien een belanghebbende in het bezit is van zowel aandelenoptieverplichtingen als de onderliggende aandelen dient onder voorwaarden ook samenhangende waardering toegepast te worden. De verplichting uit hoofde van de optie moet dan wel ten minste volledig gedekt worden door het bezit van de onderliggende beursaandelen, waardoor een verlies op de optieverplichting tot ten minste een gelijk bedrag zal worden gecompenseerd door een opgetreden waardestijging van de desbetreffende beursaandelen. Hiermee stelt de Hoge Raad dus eisen aan het functioneelcausale verband tussen de optieverplichting en de onderliggende aandelen. De Hoge Raad stelt dus eigenlijk dat mutaties in de waarde van de onderliggende aandelen moeten leiden tot tegengestelde, maar gelijke of kleinere, mutaties in de waarde van de optieverplichting wil samenhangende waardering toepassing vinden. Ter verduidelijking het volgende. Een aandelenpakket wordt afgedekt door middel van optieverplichtingen. Indien de optieverplichtingen de waardeveranderingen van het aandelenpakket voor 100 procent afdekken moet samenhangende waardering plaatsvinden. Ook indien de optieverplichtingen de waardeveranderingen van het aandelenpakket voor minder dan 100 procent afdekken 170 171
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26, Noot R.P.C. Cornelisse, paragraaf 3. G.J.W.M. Derckx, WFR 2008/219, paragraaf 6.
- 44 -
moet samenhangende waardering plaatsvinden. Een verlies op de optieverplichting wordt dan immers voor een gelijk bedrag gecompenseerd door een opgetreden waardestijging van de onderliggende aandelen. Indien echter de optieverplichtingen de waardeveranderingen van het aandelenpakket voor meer dan 100 procent afdekken wordt niet voldaan aan het vereiste van de Hoge Raad. Een verlies op de optieverplichtingen wordt dan immers niet tot ten minste een gelijk bedrag gecompenseerd door een opgetreden waardestijging van de onderliggende aandelen, waardoor samenhangende waardering geen toepassing vindt. De samenhangende waardering wordt ingevuld door de optieverplichting en de onderliggende beursaandelen te waarderen op de vergoeding respectievelijk de kostprijs dan wel beide op beurswaarde indien dit laatste per saldo tot een lagere waardering leidt. Door samenhangende waardering van beide posities op beurswaarde kan een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking direct in de resultatenrekening tot uiting komen. Indien de optieverplichting en de onderliggende aandelen op het bedrag van de ontvangen netto-optiepremies respectievelijk de kostprijs gewaardeerd worden kan een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking pas bij afwikkeling van de optieverplichting in de resultatenrekening tot uiting komen. 4.4 Cacaobonen arrest172 Casus Belanghebbende verwerkt cacaobonen tot halffabricaten. De verkoop van de halffabricaten geschiedt nagenoeg volledig door middel van termijncontracten (voorverkopen). De termijn waarop de halffabricaten worden verkocht varieert van 8 tot 24 maanden. De inkoop van de cacaobonen geschiedt voor circa 90 procent door middel van termijncontracten (voorinkopen). De cacaobonen kunnen niet (ver) vóór de oogstperiode worden ingekocht. Aldus lopen de voorinkopen in de tijd achter op de voorverkopen, oftewel zijn de halffabricaten al verkocht terwijl de cacaobonen nog niet zijn ingekocht. Hierdoor is structureel sprake van een zogenaamde ‘net short’-positie, belanghebbende heeft immers meer ‘short positions’ dan ‘long positions’, oftewel bedragen de voorverkopen van de halffabricaten meer dan de voorinkopen van de cacaobonen die zien op de voorverkochte halffabricaten. Omdat de halffabricaten reeds verkocht zijn terwijl de cacaobonen nog ingekocht moeten worden, loopt belanghebbende een prijsrisico op de in de voorverkochte halffabricaten verwerkte cacaobonen. Belanghebbende beperkt dit prijsrisico door middel van termijncontracten (futures) op cacaobonen. Deze termijncontracten hebben betrekking op standaardhoeveelheden cacaobonen van een standaardkwaliteit. Nu de door belanghebbende ingekochte cacaobonen van een andere kwaliteit zijn en de termijncontracten gebruik maken van standaardhoeveelheden zal van een 100 procent effectieve afdekking van het prijsrisico voortvloeiende uit de ‘net short’-positie in mijn ogen geen sprake zijn. De voorverkopen, voorinkopen en futures worden afgesloten in Britse ponden en diverse andere valuta´s. Belanghebbende loopt hier dus een wisselkoersrisico op. Belanghebbende maakt gebruik van valutatermijncontracten om dit wisselkoersrisico te beperken. De ongerealiseerde verliezen op de voorverkopen, voorinkopen, futures valutatermijncontracten worden door belanghebbende direct genomen, terwijl 172
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271.
- 45 -
en de
ongerealiseerde winsten op de voorverkopen, voorinkopen, futures valutatermijncontracten worden uitgesteld totdat ze daadwerkelijk zijn gerealiseerd.
en
Oordeel De Hoge Raad oordeelde met betrekking tot het prijsrisico op de cacaobonen dat het realiteitsbeginsel met zich meebrengt dat de voorverkopen, voorinkopen, futures en technische voorraad in samenhang gewaardeerd moeten worden voorzover: a. Sprake is van samenhang tussen enerzijds de voorverkopen en anderzijds de voorinkopen, futures en de aanwezigheid van technische voorraad, en b. Het prijsrisico op de balansdatum in hoge mate beperkt is. Ook met betrekking tot de wisselkoersrisico’s die belanghebbende loopt doordat de voorverkopen, voorinkopen en futures worden afgesloten in Britse ponden en diverse andere valuta´s, gelden deze vereisten voor toepassing van samenhangende waardering. Voorwaarden Of sprake is van samenhang tussen enerzijds de voorverkopen en anderzijds de voorinkopen, futures en technische voorraad moet naar oordeel van de Hoge Raad naar de omstandigheden worden beoordeeld. “Daarbij kan onder meer betekenis worden toegekend aan de aard van de contracten, bezien in het licht van de aard van de aanwezige risico’s en aan de eventuele omstandigheid dat de afdekking van risico’s beoogd is” 173. Verhagen174 en Ligthart 175 merken, mijns inziens juist, op dat dit geen limitatieve opsomming is nu de woorden ‘onder meer’ gebruikt worden door de Hoge Raad. Of de afdekking van risico’s beoogd is kan naar oordeel van de Hoge Raad afgeleid worden uit de administratie, de jaarrekening en de economische doelstellingen van de onderneming. Ligthart176 merkt op dat ook hier weer geen sprake is van een limitatieve opsomming. Bruins Slot177 vraagt zich af of de Hoge Raad werkelijk twee voorwaarden stelt. Hij is van mening dat de eis van samenhang overbodig is omdat indien aan de eis van een in hoge mate beperkt prijsrisico voldaan is per definitie ook aan de eis van samenhang voldaan is. Van der Geld 178 is daarentegen van mening dat de Hoge Raad wel degelijk twee voorwaarden stelt. In zijn ogen betreft de eis van samenhang geen functionele samenhang maar historische samenhang of een samenhang naar de bedoelingen van de ondernemer. Deze redenering is in mijn ogen juist nu de Hoge Raad in het onderhavige arrest de aard van de contracten en het oogmerk van de belanghebbende van belang acht, terwijl hier in het Hedge arrest en het Optiehedge-arrest aan voorbij wordt gegaan. Subjectieve invloeden zoals de bedoelingen van de ondernemer zijn volgens Van der Geld179 minder geschikt om te oordelen over de vereiste samenhang, er moet volgens hem gekeken worden naar de objectieve feiten. Hij stelt echter wel dat in onderhavig arrest bij het beoordelen of al dan niet sprake is van samenhang de subjectieve invloeden worden beperkt door het objectieve vereiste van een hoge mate beperkt prijsrisico. Door de eis van samenhang lijken, in tegenstelling tot het Hedge arrest en het Optiehedge-arrest, per toeval tegenover elkaar
173
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, r.o. 5.3.2. Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, FED 2009/52, Noot P.M. Verhagen. 175 Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, NTFR 2009/821, Commentaar N.M. Ligthart, paragraaf 4. 176 Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, NTFR 2009/821, Commentaar N.M. Ligthart, paragraaf 4. 177 W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 3.1. 178 Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, Noot J.A.G. van der Geld, paragraaf 2. 179 Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, Noot J.A.G. van der Geld, paragraaf 2. 174
- 46 -
staande vermogensbestanddelen niet meer in aanmerking te komen voor samenhangende waardering. Naast het vereiste van samenhang eist de Hoge Raad dat het prijsrisico op de balansdatum in hoge mate beperkt is. Dit is het geval indien op de balansdatum te verwachten is dat de waardeontwikkelingen van de cacao die begrepen is in de verschillende posten hoogstwaarschijnlijk zullen correleren binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125 procent. Dit betreft een inschatting vooraf waarbij de werkelijke correlatie van de waardeontwikkelingen tussen de verschillende posten dus niet getoetst wordt. Voor de beoordeling of op de balansdatum naar verwachting sprake is van een correlatie binnen de bandbreedte kunnen de historische gegevens omtrent het waardeverloop van de posten een rol spelen, alsook de aard van het dekkingscontract. In overeenstemming met Bruins Slot180 ben ik van mening dat indien de werkelijke correlatie in voorgaande jaren binnen de bandbreedte viel, niet per definitie gesteld kan worden dat voldaan is aan de voorwaarde van een in hoge mate beperkt prijsrisico. Tevens leidt een werkelijke correlatie die valt binnen de bandbreedte van 80-125 procent, er mijns inziens niet per definitie toe dat gesteld kan worden dat dit vooraf ook te verwachten was. Niekel181 bevestigt dit door te stellen dat de feitelijke waardeontwikkeling van geen betekenis is. Ligthart 182 vermoedt dat de door de Hoge Raad gebruikte woorden ‘te verwachten’ en ‘hoogstwaarschijnlijk’ nog de nodige discussie op gaan leveren. Hier kan ik me in vinden. Zo staat niet vast welke historische gegevens gehanteerd moeten worden als vergelijkingsmateriaal om tot een oordeel over de verwachte correlatie te komen. Niekel183 geeft bijvoorbeeld aan dat historische gegevens uit een periode van vóór een structurele marktverandering geen goede afspiegeling vormen van toekomstige marktomstandigheden. Tevens noemt Niekel184 het voorbeeld waarin op basis van historische gegevens over de laatste twaalf maanden voldaan wordt aan het correlatievereiste, terwijl op basis van de historische gegevens over de laatste 36 maanden niet voldaan wordt aan het correlatievereiste. Een dergelijke situatie zal lastige discussies op gaan leveren met de belastingdienst. De Hoge Raad geeft geen invulling aan de termijn waarbinnen de posities naar verwachting binnen de bandbreedte moeten correleren. De beoordeling van de verwachte correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument vindt echter per balansdatum plaats. Dit kan een jaarlijkse beoordeling impliceren, waarbij beoordeeld moet worden of de verwachting aanwezig is dat de correlatie het aankomende jaar binnen de bandbreedte valt. Niekel185 stelt echter dat de verwachte correlatie moet worden beoordeeld voor de totale resterende periode van de hedge. Dat is mijns inziens onjuist. De Hoge Raad stelt immers dat slechts sprake is van een samenhangende waardering voorzover het prijsrisico op de balansdatum in hoge mate beperkt is (en tevens sprake is van samenhang tussen de verschillende posten). Aldus gaat het de Hoge Raad puur om het beperken van het prijsrisico op de balansdatum en niet om het beperken van het prijsrisico op volgende balansdata. In mijn ogen impliceert de Hoge Raad dus een jaarlijkse beoordeling, waarbij beoordeeld moet 180
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.2. S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 5.1.1. 182 Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, NTFR 2009/821, Commentaar N.M. Ligthart, paragraaf 4. 183 S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 5.6. 184 S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 5.6. 185 S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 5.1.3. 181
- 47 -
worden of de verwachting aanwezig is dat de correlatie het aankomende jaar binnen de bandbreedte valt. Bruins Slot186 vraagt zich terecht af hoe de criteria van de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest opgevat moeten worden indien tegenover een vordering van 100.000 dollar een schuld van 70.000 dollar staat. Indien in een dergelijke situatie sprake is van een waardedaling van de dollar van 10 procent zou dit leiden tot een verlies op de vordering van 10.000 en een winst op de schuld van 7.000. In beginsel zal de verwachte correlatie dus niet binnen de bandbreedte van 80-125 procent vallen. Tussen een deel van de vordering (70.000 dollar van 100.000 dollar) en de volledige schuld van 70.000 dollar bestaat daarentegen wel een perfecte correlatie. Bruins Slot187 is dan ook van mening dat de correlatie tussen de vordering en de schuld bepaald moet worden, voorzover hun omvang overeenstemt. Dit is naar mijn mening in overeenstemming met het oordeel van de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde immers dat de voorverkopen, voorinkopen, futures en technische voorraad in samenhang gewaardeerd moeten worden voorzover het prijsrisico op de balansdatum in hoge mate beperkt is. Met betrekking tot een aandeel van 70.000 dollar in de vordering (van in totaal 100.000 dollar) en de schuld van 70.000 dollar moet dan echter wel voldaan zijn aan het vereiste van samenhang. Door de bandbreedte van 80-125 procent is zelfs enige afwijking geoorloofd. Volgens de criteria van de Hoge Raad voldoet dus ook de schuld van 70.000 dollar met als tegenoverstaande post een aandeel van 87.500 dollar in de vordering van in totaal 100.000 dollar. Ineffectiviteit Samenhangende waardering moet worden toegepast voorzover op de balansdatum te verwachten is dat de waardeontwikkelingen van de cacao die begrepen is in de verschillende posten hoogstwaarschijnlijk zal correleren binnen een bandbreedte van 80 tot 125 procent (tevens moet sprake zijn van samenhang tussen de verschillende posten). Indien de correlatie van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument afwijkt van 100 procent is deels sprake van een ineffectieve afdekking. Deze afwijking kan bijvoorbeeld 10 procent zijn, maar ook 70 procent is mogelijk. Indien de verwachte correlatie binnen de bandbreedte viel, maar de daadwerkelijke correlatie slechts 30 procent is, dan is immers 70 procent toe te rekenen aan een ineffectieve afdekking. De Hoge Raad oordeelde dat indien samenhangende waardering toegepast moet worden een ongerealiseerd verlies enkel in aanmerking genomen kan worden voorzover per saldo op alle samenhangende vermogensbestanddelen een verlies geleden wordt. Een dergelijk ongerealiseerd verlies kan bijvoorbeeld in de vorm van een voorziening genomen worden. Hieruit kan mijns inziens geconcludeerd worden dat het mogelijk is een negatief resultaat dat voortvloeit uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking direct tot uiting te laten komen in de resultatenrekening. Per saldo kan immers slechts een verlies geleden worden indien sprake is van een ineffectieve afdekking. In het Optiehedge-arrest leidt samenhangende waardering van beide posities op beurswaarde ertoe dat een eventueel resultaat dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking direct in de resultatenrekening tot uiting kan komen. Indien echter de optieverplichting en de onderliggende aandelen op het bedrag van de ontvangen netto-optiepremies respectievelijk de kostprijs gewaardeerd worden, kan een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking in beginsel pas 186 187
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.3. W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.3.
- 48 -
bij afwikkeling van de optieverplichting in de resultatenrekening tot uiting komen. Uit de overwegingen188 van de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest kan echter worden afgeleid dat indien waardering plaatsvindt op kostprijs een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectief deel van de afdekking direct ten laste van de winst gebracht kan worden door middel van de vorming van een voorziening. Samenhangende waardering kan daarentegen niet dwingen tot het direct in aanmerking nemen van ongerealiseerde winsten die voortvloeien uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking. Het Hof 189 oordeelde in het Marketmaker arrest immers dat belanghebbende ongerealiseerde winsten (als gevolg van waardering op beurswaarde) als niet gerealiseerd behoeft te beschouwen voorzover de risico’s van waardeontwikkelingen niet worden uitgedoofd. Een dergelijke winst kan uitgesteld worden door middel van het vormen van een voorziening. 4.5 Marketmaker arrest190 Casus Voorheen zijn enkel statische hedges behandeld door de Hoge Raad. Het Marketmaker arrest betreft een zogenaamde delta hedge waarbij voortdurend wijzigingen plaatsvinden in de afdekking. Belanghebbende is een zogenaamde marketmaker die de handel in bepaalde opties, futures en derivaten liquide moet houden. Een marketmaker is vergelijkbaar met een wisselkantoor. De marketmaker stelt tegen de zogenaamde bied- en laatprijzen financiële producten ter beschikking aan de handelsbeurs. Belanghebbende heeft zowel op de activazijde als de passivazijde voortdurende grote posities in derivaten en onderliggende waarden zoals aandelen en opties. Belanghebbende probeert de hiermee gepaarde risico’s, met name het koersrisico, af te dekken door middel van delta hedging. “Delta is een breuk die de verhouding weergeeft tussen de koersbeweging van een optie en de corresponderende koersbeweging van het onderliggende aandeel. Afhankelijk van die verhouding kan belanghebbende het koersrisico op bijvoorbeeld een verkochte calloptie dekken door een aantal van die aandelen te kopen”191. Iedere keer dat de koers van een aandeel wijzigt zal de marketmaker opnieuw posities moeten innemen om de risico’s zo goed mogelijk af te dekken. Belanghebbende hanteert hiervoor een geavanceerd systeem van risicobeheersing op basis van geautomatiseerde gegevensverwerking. Belanghebbende waardeert op grond van het voorzichtigheidsbeginsel de longposities (actiefzijde) op kostprijs of lagere marktwaarde en de shortposities (passiefzijde) op het bedrag van de ontvangen optiepremie of hogere marktwaarde. 192 Hierdoor wordt een verlies op een longpositie direct in aanmerking genomen op basis van het voorzichtigheidsbeginsel terwijl een winst op de daartegenover gestelde shortpositie op grond van hetzelfde beginsel wordt uitgesteld. Oordeel Hof Het Hof193 oordeelde in casu dat samenhangende waardering toegepast moet worden nu belanghebbende “door middel van een geavanceerd systeem van risicobeheersing op basis van de (continu gevolgde) actuele marktprijzen er structureel in slaagt de risico’s van de 188
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, r.o. 5.3.4. Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.9.7. 190 Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116. 191 Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9, paragraaf 2.6. 192 Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.2.1. 193 Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.9.3. 189
- 49 -
waardeontwikkeling in het op enig moment tot haar vermogen behorende samenstel van financiële waarden vrijwel volledig uit te doven”. Het Hof gaat in zijn oordeel niet expliciet in op de vereisten voor toepassing van samenhangende waardering die volgen uit het Cacaobonen arrest (samenhang tussen de betreffende vermogensbestanddelen en een in hoge mate beperkt koersrisico op de balansdatum). De belanghebbende streeft echter naar een deltaneutrale positie, hiervan is sprake indien de waardemutaties van de aandelen plus de (tegengestelde) waardemutaties van de optieverplichtingen gelijk zijn aan nul. Dit tracht belanghebbende te bereiken door middel van een zeer geavanceerd systeem van risicobeheersing op basis van geautomatiseerde gegevensverwerking. Inzake dit systeem wordt in het arrest het volgende gemeld: “belanghebbende streeft actief en voortdurend naar het traceren en vervolgens optimaal afdekken van deze risico’s, onder andere door middel van delta hedging waarbij transacties worden aangegaan in andere opties van hetzelfde fonds, door het aan- en verkopen van de onderliggende aandelen of door het creëren van zogenoemde synthetische equivalenten waarbij in plaats van aandelen een combinatie van opties wordt gekocht” 194. Hieruit is mijns inziens af te leiden dat in casu voldaan wordt aan de eis van samenhang tussen de betreffende vermogensbestanddelen. Wat betreft de eis van een in hoge mate beperkt koersrisico het volgende. Door de externe financier Fortis wordt voor belanghebbende periodiek de zogenaamde ‘haircut’ vastgesteld. De haircut is “het maximaal mogelijke verlies dat geleden kan worden, vastgesteld op basis van de omvang van de verschillende risico’s en de kans dat deze risico’s zich voordoen” 195. De haircut bedraagt per 2 januari 2011 € 193,8 miljoen en per 28 december 2001 € 104,7 miljoen. Tevens wordt verklaard dat de haircut in de laatste maanden van 2001 schommelde tussen € 80 miljoen en € 130 miljoen en dat de gemiddelde haircut in 2001 circa € 104 miljoen bedroeg. Indien ik deze cijfers afzet tegen de netto balanspositie per ultimo 2001 van € 1,149 miljard is per balansdatum (31 december 2001) dus sprake van een maximale ineffectiviteit van de afdekking van de totale netto positie van circa 12 procent. Het Hof196 leidt uit de informatie met betrekking tot de haircut af dat belanghebbende slechts in beperkte mate een risico loopt op haar ingenomen posities. Ondanks dat het Hof dit niet expliciet stelt leid ik hieruit af, en met mij ook advocaat- generaal Wattel197, dat naar oordeel van het Hof voldaan is aan de eis van een in hoge mate beperkt koersrisico. Conclusie Advocaat-generaal Advocaat-generaal Wattel heeft naar aanleiding van het instellen van cassatie zijn licht geworpen op de zaak. Wattel198 concludeert, overeenkomstig het Hof, dat samenhangende waardering in casu op beurskoers moet plaatsvinden. Wattel199onderbouwt deze conclusie door te stellen dat belanghebbende het onderhouden van de beurshandel met uitschakeling van elk beurskoersresultaat als bedrijfsdoel heeft. Om dit te bereiken handelt, denkt, hedged en administreert belanghebbende enkel op basis van beurskoers. Waardering op kostprijs speelt geen enkele rol in belanghebbendes bedrijfsvoering en haar winst- of verlies voering. Volgens Wattel is een andere waarderingsmethode op balansdatum dan beurskoers dus te 194
Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.8.3.1. Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.8.3.3. 196 Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.8.3.3. 197 Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9, paragraaf 7.4. 198 Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.9. 199 Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 1.11. 195
- 50 -
onrealistisch om in overeenstemming te zijn met goed koopmansgebruik. Tevens acht Wattel de gekunstelde ombouw die door belanghebbende gehanteerd wordt om de beurswaarden te herberekenen naar de theoretische fiscale kostprijs op basis van het eenvoudbeginsel ongewenst. 200 Wattel 201 wijst er bij zijn bevinding (samenhangende waardering moet plaatsvinden op beurskoers) op dat de klassieke regel kostprijs of lagere marktwaarde met betrekking tot de waardering van op de beurs verhandelde financiële instrumenten niet moet worden verlaten naar aanleiding van zijn conclusie. Enkel in de zeer specifieke situatie van belanghebbende dient waardering plaats te vinden tegen beurswaarde. Doordat Wattel tot de conclusie komt dat in het onderhavige geval waardering per balansdatum plaats moet vinden op beurskoers kunnen bij belanghebbende ongerealiseerde winsten tot uiting komen op de balans en in het resultaat. Deze ongerealiseerde winsten zijn echter onzeker omdat de belanghebbende nog steeds risico´s loopt die niet afgedekt (kunnen) worden. Delta hedging reduceert enkel in theorie het koersrisico tot nihil. Wattel202 stelt dat dit in de praktijk niet het geval is nu er enige tijd zit tussen het ‘rebalancen’203 van de posities, er transactiekosten zijn gemoeid met het rebalancen van de posities en delta hedging het koersrisico niet beperkt bij grotere koersbewegingen tussen de rebalances. De volgende factoren dragen er volgens Watttel 204 aan bij dat belanghebbende onafgedekte risico’s blijft lopen met betrekking tot de ingenomen posities: - Onjuiste inschatting van dividendverwachtingen; - De waardeverandering van een optie als gevolg van het tijdsverloop; - De gevoeligheid van de optiewaarde ten opzichte van de verwachte toekomstige volatiliteit van het onderliggende aandeel; - De gevoeligheid van de optiewaarde ten opzichte van wijziging in een door de marketmaker gekozen rentestand. Tevens kunnen er volgens Wattel 205 na een optimale toepassing van delta hedging nog steeds onvoorziene nadelige gebeurtenissen plaatsvinden (de zogenaamde ‘freak events’) waartegen een onderneming zich niet kan indekken. Dit alles leidt er toe dat belanghebbende zich door middel van delta hedging niet 100 procent kan beschermen tegen (neerwaartse) waardemutaties van de ingenomen posities. De ongerealiseerde winsten die door waardering op beurskoers tot uiting komen op de balanspost zijn dus nog onzeker. Wattel206 stelt dat hierdoor lijkt te zijn voldaan aan het criterium van BNB 2005/95207 (bij de waardering van balansposten mag met toekomstige onzekere gebeurtenissen rekening gehouden worden indien een behoorlijke kans bestaat dat die gebeurtenissen zich zullen voordoen), waardoor voor de niet-uitgedoofde risico´s dus een discount op de waardering op beurskoers kan worden toegepast.
200
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 1.11. Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.23. 202 Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.14. 203 Naar aanleiding van waardemutaties in de afgedekte positie moet de samenstelling van het afdekkingsinstrument worden aangepast om weer een volledige afdekking te creëren. 204 Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.16. 205 Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.17. 206 Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.17. 207 Hoge Raad 17 december 2004, nr. 40234, BNB 2005/95. 201
- 51 -
Oordeel Hoge Raad De Hoge Raad208 gaat echter niet mee in de conclusies van advocaat-generaal Wattel. De Hoge Raad concludeert dat de criteria van het Cacaobonen arrest ook van toepassing zijn op delta hedging. De vaststelling van het Hof dat door middel van delta hedging de koersrisico’s vrijwel zijn uitgedoofd betekent niet dat voldaan is aan de vereisten van het Cacaobonen arrest. Of aan de voorwaarden van het Cacaobonen arrest voldaan is zal dus opnieuw beoordeeld moeten worden door het verwijzingshof. Waardering Tevens concludeert de Hoge Raad dat goed koopmansgebruik niet met zich meebrengt dat, in een geval als het onderhavige, waardering plaats moet vinden op actuele waarde. De Hoge Raad blijft dus bij de klassieke regel dat beurs verhandelde financiële instrumenten gewaardeerd moeten worden op kostprijs of lagere marktwaarde. Hierbij meldt de Hoge Raad wel dat indien waardering plaatsvindt op kostprijs, deze kostprijzen op een betrouwbare en controleerbare wijze moeten zijn vastgesteld. Het is aan het verwijzingshof om te oordelen of dit in casu het geval is. Lubbers209 en Ligthart210 concluderen, mijns inziens juist, dat indien het verwijzingshof oordeelt dat de kostprijzen niet op een betrouwbare en controleerbare wijze zijn vastgesteld, waardering plaats moet vinden op actuele waarde. De Hoge Raad meldt hier echter niets over. De Hoge Raad gaat ten slotte niet in op een eventuele discount op de waardering vanwege het feit dat belanghebbende reeds ongerealiseerde winsten neemt op de afgedekte posities terwijl belanghebbende met betrekking tot deze winsten nog steeds risico’s loopt die niet afgedekt kunnen worden door middel van delta hedging. Volgens het Hof211 mag in beginsel een dergelijke discount genomen worden omdat waardering naar diens oordeel plaats moet vinden op beurskoers en bepaalde risico´s niet door middel van het gehanteerde systeem van risicobeheersing werden afgedekt. Een dergelijke discount heeft echter wel invloed op de feitelijke uitwerking van de samenhangende waardering. Ter illustratie volgt onderstaand voorbeeld. Stel dat sprake is van een optieportefeuille met daarin een putoptie op 1.000 aandelen Ahold met een uitoefenprijs van € 50. De delta van de optie bedraagt 0,55. Indien één aandeel Ahold een waardedaling van één euro ondergaat, dan stijgt de waarde van een putoptie op één aandeel Ahold dus met 55 eurocent. Theoretisch gezien kan de optieportefeuille dus afgedekt worden door middel van 550 aandelen Ahold. Een waardedaling van € 2 per aandeel Ahold leidt immers tot een waardedaling van het totale pakket aandelen van € 1.100 (550 aandelen x € 2), en een waardestijging van de putoptie op 1.000 aandelen van € 1.100 (1.000 aandelen x € 2 x 0,55). Samenhangende waardering van beide posities op beurswaarde leidt tot realisatie van een ongerealiseerde winst van € 1.100 op de optieportefeuille en een verlies van € 1.100 op de aandelen Ahold. Zoals reeds is vermeld kan delta hedging slechts in theorie een positie volledig afdekken. Met betrekking tot de winst op de optieportefeuille loopt men dus nog steeds risico’s die niet afgedekt kunnen worden door middel van delta hedging. Een discount op de waardering op beurswaarde is volgens het Hof en advocaat-generaal Wattel dus op 208
Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116. Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116, Noot A.O. Lubbers, paragraaf 5.4. 210 Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, NTFR 2014/1118, Commentaar N.M. Ligthart. 211 Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.9.7. 209
- 52 -
zijn plaats. Indien deze discount 2 procent bedraagt wordt de ongerealiseerde winst die voortvloeit uit de waardering op beurswaarde met € 22 verkleind. In plaats van een waardestijging van € 1.100 zal de optieportefeuille op de balans met slechts € 1.078 toenemen. Zonder de discount zou het resultaat per saldo nihil bedragen. De winst van € 1.100 op de optieportefeuille wordt immers gecompenseerd door het verlies van € 1.100 op de aandelen Ahold. Door het toepassen van de discount zal per saldo echter sprake zijn van een negatief resultaat van € 22. Het verlies van € 1.100 op de aandelen Ahold overcompenseert immers de winst van € 1.078 op de optieportefeuille. De Hoge Raad oordeelt dat goed koopmansgebruik niet met zich meebrengt dat, in een geval als het onderhavige, waardering plaats moet vinden op actuele waarde. Tevens oordeelt de Hoge Raad dat waardering op kostprijs enkel in overeenstemming is met goed koopmansgebruik indien de kostprijzen op een betrouwbare en controleerbare wijze zijn vastgesteld. De Hoge Raad verwijst aldus het oordeel inzake waardering op beurskoers of kostprijs, en daarmee ook het oordeel over het toepassen van een discount naar het verwijzingshof. Conclusie Dit arrest van de Hoge Raad komt de duidelijkheid met betrekking tot de samenhangende waardering van hedge posities niet ten goede. Zo is na dit arrest nog niet bekend of samenhangende waardering in casu toegepast moet worden, of samenhangende waardering vervolgens plaats moet vinden op basis van kostprijs (of lagere marktwaarde) of op basis van actuele waarde en of de toepassing van een discount geoorloofd is. Tevens zaait de Hoge Raad verwarring door te stellen dat het Cacaobonen arrest en het Optiehedge-arrest naast elkaar werken. De Hoge Raad 212 concludeert immers dat het Optiehedge-arrest met zich mee brengt dat gezamenlijke waardering vereist is bij alle vermogensbestanddelen waarvan het waardeverloop direct samenhangt met het waardeverloop van de onderliggende aandelen. En dat slechts bij vermogensbestanddelen die op verschillende aandelen betrekking hebben moet worden beoordeeld of de hedge zeer effectief is zoals bedoeld in het Cacaobonen arrest. Deze conclusie is mijns inziens onjuist. In paragraaf 4.3 heb ik immers reeds besproken dat het waardeverloop van een optie niet enkel afhankelijk is van de onderliggende aandelen. In het Optiehedge-arrest wordt dan ook uitgegaan van een onjuist uitgangspunt door te stellen dat een verplichting uit hoofde van een geschreven calloptie ten minste volledig wordt gedekt door het bezit van de onderliggende aandelen. Dat de Hoge Raad uit dit onjuiste uitgangspunt afleidt dat op grond van het Optiehedge-arrest in situaties waarbij het waardeverloop van de vermogensbestanddelen direct samenhangt met het waardeverloop van de onderliggende aandelen, toepassing van samenhangende waardering per definitie vereist is (zonder dat daarbij toetsing plaats hoeft te vinden aan de hand van de vereisten van het Cacaobonen arrest) kan ik daarom niet volgen. Gezien het vorenstaande kan mijns inziens ook niet gesteld worden dat, zoals Doornebal213 concludeert, de eis van samenhang op grond van het Marketmaker arrest niet meer van belang lijkt te zijn. Mijns inziens moet voor toepassing van samenhangende waardering
212 213
Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116, r.o. 3.5.2. J. Doornebal, NTFR Beschouwingen 2014/21, paragraaf 4.
- 53 -
immers nog steeds gewoon toetsing plaatsvinden op basis van de vereisten van het Cacaobonen arrest. 4.6 Openstaande vraagstukken 4.6.1 Hedging door middel van opties Naar aanleiding van bovenstaande arresten staat nog een aantal vraagstukken open omtrent de toepassing van samenhangende waardering. Zo heeft Bruins Slot twijfels bij het door de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest gehanteerde correlatievereiste, meer specifiek de bandbreedte van 80-125 procent. Hij is van mening dat toepassing van samenhangende waardering in het Optiehedge-arrest een logische conclusie was. Hij constateert echter ook dat indien de in het Cacaobonen arrest geformuleerde criteria zouden zijn toegepast op het Optiehedge-arrest, samenhangende waardering achterwege zou zijn gelaten. 214 Op de balansdatum kon immers niet de zeer sterke verwachting aanwezig zijn dat correlatie van de koers van de beursaandelen en de opties binnen de bandbreedte van 80-125 procent zou vallen. In het Optiehedge-arrest was sprake van een stijging van de beurskoers van de aandelen, dit leidde tot een waardestijging van de callopties. Bruins Slot215 stelt dat net zo goed sprake had kunnen zijn van een behoorlijke waardedaling van de beurskoers van de aandelen. In dat geval was volgens hem (en met hem Derckx216) de waardedaling van de beursaandelen veel groter geweest dan de waardedaling van de calloptie, en zou niet aan het bandbreedtevereiste zijn voldaan. Ik ben ook van mening dat op basis van de vereisten van het Cacaobonen arrest geen samenhangende waardering zou zijn toegepast in de casus van het Optiehedge-arrest. Ten eerste omdat belanghebbende aangeeft dat het aangaan van de geschreven calloptie het genereren van extra premie-inkomen als doel heeft. In mijn ogen kan dus niet voldaan zijn aan de eis van samenhang. Afdekking van risico’s is immers niet beoogd. Dat van enige afdekking van risico’s geen sprake was blijkt tevens uit de aard van de contracten. Belanghebbende dekt immers feitelijk het risico op een waardestijging van de aandelen af door middel van de geschreven calloptie. Een eventuele waardedaling van de aandelen werd dus niet afgedekt. Tevens sluit ik me aan bij de beredenering van Bruins Slot. De waarde van de calloptie is in beginsel gelijk aan de netto-optiepremie, oftewel de vergoeding of premium. Stel dat de uitoefenprijs van de calloptie € 50 bedraagt. Het uitoefenen van de optie geeft dus het recht om de onderliggende aandelen voor € 50 aan te kopen. De waarde van de onderliggende aandelen bedraagt in de uitgangssituatie € 60. Ten behoeve van de eenvoud van het voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat de correlatie tussen de calloptie en de onderliggende aandelen 100 procent bedraagt. Een waardestijging van de onderliggende aandelen ad € 1 zal dus leiden tot een waardestijging van de calloptie ad € 1. Indien de beurswaarde van de onderliggende aandelen hoger ligt dan de vastgestelde uitoefenprijs van de calloptie, zal het lichten van de calloptie immers voordeliger zijn dan het aankopen van de aandelen op de beurs tegen de beurskoers (ik houd hierbij geen rekening met de betaalde premium). Een waardedaling van de onderliggende aandelen zal leiden tot een waardedaling van de calloptie. Indien de beurswaarde van de onderliggende aandelen lager komt te liggen dan de vastgestelde uitoefenprijs van de calloptie zal de calloptie immers waardeloos worden 214
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.2. W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.2. 216 G.J.W.M. Derckx, WFR 2008/219, paragraaf 4. 215
- 54 -
(behoudens de overeengekomen premium). De optie raakt in een dergelijk geval ‘out-of-themoney’. Op dat moment is het voordeliger om de aandelen aan te kopen op de beurs tegen beurskoers dan door middel van het lichten van de calloptie. De waarde van de calloptie kan in onbeperkte mate stijgen met de waardestijging van de onderliggende aandelen. De waarde van de calloptie kan echter niet in onbeperkte mate dalen met de waardedaling van de onderliggende aandelen. De waarde van de calloptie is immers in beginsel gelijk aan de netto-optiepremie oftewel de vergoeding of premium. Deze waarde zal op de begindatum opgehoogd worden door de kans dat het lichten van de optie gunstig is (indien op het moment van uitoefenen de waarde van de onderliggende aandelen meer bedraagt dan vastgestelde uitoefenprijs). In de uitgangssituatie zal de waarde van de calloptie circa € 9 bedragen. Men kan immers de calloptie voor € 9 aankopen, deze vervolgens voor de uitoefenprijs van € 50 uitoefenen en nog steeds € 1 winst maken. De waarde van de calloptie is dus significant lager dan de waarde van de onderliggende aandelen. Een behoorlijke waardedaling van de onderliggende aandelen kan dus ook slechts in beperkte mate tot uiting komen in de waarde van de calloptie. De optie wordt bij een behoorlijke waardedaling van de onderliggende aandelen immers waardeloos (de koper van de calloptie kan de onderliggende aandelen immers op de beurs tegen een lagere prijs verkrijgen dan indien hij de calloptie uitoefent). Stel dat de waarde van de aandelen met € 11 daalt naar € 49. De calloptie is op dat moment out-of-the-money. De waarde van de calloptie bedroeg slechts € 9. Het verlies op de aandelen ad € 11 kan dus niet volledig opgevangen worden door middel van een winst op de optieverplichting. Vanaf het moment dat de calloptie out-of-the-money raakt kan de correlatie tussen de aandelen en de calloptie geen 100 procent meer zijn. Hoe groter het verlies op de aandelen, des te kleiner het bedrag dat gecompenseerd wordt door middel van een winst op de optieverplichting en dus des te meer de correlatie afwijkt van 100 procent. In de casus van het Optiehedge-arrest zou bij een significante waardedaling van de beursaandelen geen sprake zijn geweest van een correlatie binnen de bandbreedte van 80125 procent. De waarde van de calloptie kan immers niet verder dalen dan nihil. Dus indien op de balansdatum net zo goed sprake had kunnen zijn van een waardedaling van de beursaandelen kon van een verwachting dat de waardeontwikkelingen van de samenhangende vermogensbestanddelen hoogstwaarschijnlijk zouden gaan correleren binnen de bandbreedte geen sprake zijn. Het bandbreedtevereiste leidt er mijns inziens toe dat samenhangende waardering niet toegepast kan worden bij afdekkingen door middel van opties. Niekel217 stelt echter dat het oordeel van de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest wat betreft opties anders geïnterpreteerd moet worden. Hij stelt dat bij de beoordeling of voldaan wordt aan het correlatievereiste enkel gekeken moet worden naar de situatie waarin de optie ‘inthe-money’ is. Deze benadering lijkt op de wijze waarop in IAS 39 met afdekking door middel van opties wordt omgegaan. Hierin is het namelijk mogelijk om voor de hedge relatie enkel veranderingen in kasstromen of reële waarde van een afgedekte positie boven of onder een gespecificeerde prijs aan te merken.218 Op deze wijze kan dus bewerkstelligd worden dat toepassing van hedge accounting enkel plaatsvindt in situaties waarin de optie ‘in-the-money’ is. Deze benadering is mijns inziens ook een goede oplossing voor de fiscale problematiek 217 218
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 6.2.1. IAS 39 Toepassingsleidraad 99BA.
- 55 -
omtrent de samenhangende waardering in situaties waarin afdekking plaatsvindt door middel van opties. Bij de beoordeling of voldaan wordt aan het correlatievereiste moet dan dus enkel gekeken worden naar de situatie waarin de optie in-the-money is. De jurisprudentie zal mijns inziens in de toekomst nog duidelijkheid moeten verschaffen over de vereisten voor samenhangende waardering in een casus zoals het Optiehedge-arrest en bij hedges waarbij afdekking plaatsvindt door middel van opties. 4.6.2 Vrijgestelde of niet-aftrekbare sfeer Lutz en Vosse219 vragen zich af of samenhangende waardering ook moet worden toegepast indien het ene vermogensbestanddeel zich in de vrijgestelde of niet-aftrekbare sfeer bevindt en het samenhangende vermogensbestanddeel niet. Indien immers de samenhangende vermogensbestanddelen (waarvan één een vrijgestelde is) in samenhang gewaardeerd worden, zal het resultaat van het vrijgestelde vermogensbestanddeel het resultaat van het andere vermogensbestanddeel niet compenseren. Lutz en Vosse220 komen tot de conclusie dat goed koopmansgebruik niet dwingt tot toepassing van samenhangende waardering bij samenhangende vermogensbestanddelen waarvan één een vrijgestelde deelneming is. Met deze conclusie kan ik me verenigen. De Hoge Raad221 heeft immers in zijn arrest inzake de toepassing van de deelnemingsvrijstelling geoordeeld dat goed koopmansgebruik niet dwingt tot de aanpassing van de boekwaarde van een activum indien het resultaat van die aanpassing niet in aanmerking dient te worden genomen bij het bepalen van de belastbare winst van het jaar waarin de aanpassing plaats zou moeten vinden. Toepassing van samenhangende waardering leidt ertoe dat het resultaat op de afgedekte positie en het resultaat op het afdekkingsinstrument gelijktijdig verantwoord worden in de fiscale winstbepaling. Dit wordt bereikt door middel van aanpassing van de boekwaarde van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument, hetzij reeds tijdens de afdekking bij waardering op actuele waarde dan wel bij afwikkeling van de afdekking bij waardering op kostprijs. Omdat de waardemutatie van het vrijgestelde vermogensbestanddeel buiten de jaarwinst blijft kan goed koopmansgebruik mijns inziens aldus niet verplichten tot samenhangende waardering indien één van de vermogensbestanddelen zich in de vrijgestelde of niet-aftrekbare sfeer bevindt. Voor het al dan niet kunnen nemen van een vermogensverlies op de samenhangende vermogensbestanddelen is de vraag of samenhangende waardering ook moet worden toegepast indien het ene vermogensbestanddeel zich in de vrijgestelde of niet-aftrekbare sfeer bevindt echter niet van belang. Indien geen samenhangende waardering wordt toegepast kan op basis van het voorzichtigheidsbeginsel het verlies op het ene vermogensbestanddeel reeds genomen worden terwijl de winst op het andere vermogensbestanddeel wordt uitgesteld. Samenhangende waardering leidt er toe dat het verlies op het ene vermogensbestanddeel gelijktijdig verantwoord wordt met de winst op het samenhangende vermogensbestanddeel waardoor per saldo geen resultaat behaald wordt. Indien sprake is van een vrijgesteld vermogensbestanddeel wordt het verlies op het ene vermogensbestanddeel echter niet gecompenseerd door de winst op het vrijgestelde vermogensbestanddeel. Ondanks de toepassing van samenhangende waardering wordt in 219
L.A. Lutz en W.J.W. Vosse, MBB 2010/02, paragraaf 4.1. L.A. Lutz en W.J.W. Vosse, MBB 2010/02, paragraaf 4.1. 221 Hoge Raad 28 maart 2014, nr. 13/02818, V-N 2014/16.19. 220
- 56 -
dat geval toch een verlies genomen op de samenhangende vermogensbestanddelen. Bij hedges waarbij één van de vermogensbestanddelen vrijgesteld of niet-aftrekbaar is, kan dus zowel bij een afzonderlijke waardering als bij toepassing van samenhangende waardering een verlies verantwoord worden op de samenhangende vermogensbestanddelen terwijl economisch gezien per saldo geen sprake is van een verlies. 4.6.3 Interest rate hedges Niekel222 haalt aan dat tot zover enkel fair value hedges behandeld zijn door de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft zich nog niet uitgesproken over toepassing van samenhangende waardering bij cash flow hedges. Als voorbeeld noemt Niekel de situatie waarin een onderneming een variabel rentepercentage op een lening om wil zetten in een vast rentepercentage. De onderneming gaat in een dergelijk geval een interest rate swap aan. De onderneming betaalt aan de wederpartij van de swap een vaste rente, en ontvangt van de wederpartij een variabele rente. Met deze ontvangen variabele rente betaalt de onderneming de variabele rente over de lening, waardoor de onderneming per saldo een vaste rente verschuldigd is over de lening. Daling van de marktrente beneden het bedrag van de vaste rente zal leiden tot een ongerealiseerd verlies op de swap. Er moet immers meer rente betaald worden aan de wederpartij, dan wordt ontvangen van de wederpartij. Door middel van de swap wordt de variabele rentebetaling op de lening gehedged. Het ongerealiseerde verlies op de swap zal echter niet gecompenseerd worden door een winst op de lening. De waarde van de lening zal in beginsel immers niet stijgen door de daling van de marktrente nu de daling van de marktrente doorwerkt in de variabele rente die betaald wordt op de lening. Niekel223 merkt op dat in een dergelijk geval de argumentatie van de Hoge Raad (dat per saldo geen vermogensmutatie optreedt) niet van toepassing is. Hierdoor lijkt het dus mogelijk dat samenhangende waardering geen toepassing vindt en het ongerealiseerde verlies op de swap direct genomen kan worden. Ik sluit me aan bij zijn mening. Samenhangende waardering moet worden toegepast om te voorkomen dat fiscaal reeds een verlies wordt genomen op het ene vermogensbestanddeel terwijl feitelijk geen sprake is van een verlies nu dit verlies gecompenseerd wordt door een winst op het samenhangende vermogensbestanddeel. Het resultaat dat gerealiseerd wordt op de swap wordt echter niet gecompenseerd door enig resultaat op de lening. Mijns inziens lijkt samenhangende waardering op basis van de vooralsnog aanwezige jurisprudentie in beginsel224 dan ook niet van toepassing te zijn bij interest rate hedges. Tevens kan beargumenteerd worden dat bij de afdekking van renterisico’s, ondanks dat samenhangende waardering geen toepassing vindt, geen verlies genomen mag worden op de swap. Niekel225 haalt de variabel rentende vordering aan die door middel van een swap wordt omgezet in een vastrentende vordering. In dat geval zal een stijging van de marktrente en daarmee een stijging van de uit hoofde van de swap te betalen variabele rente gecompenseerd worden door een gelijke stijging van de op de afgedekte vordering te ontvangen variabele rente. Per saldo wordt in dat geval enkel een vast rentepercentage 222
S.F.M. Niekel, Hedging en jaarwinstbepaling, Lezing op 9 september 2010, gebundeld in Lezingen Commissie Vaktechniek 2010/2011 de Jonge orde van Belastingadviseurs, Den Haag: Sdu Uitgevers, blz. 30. 223 S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 6.1. 224 Dit kan anders zijn indien sprake is van renteloze- en laagrentende schulden die op contante waarde gewaardeerd moeten worden. En deze gevallen staat tegenover de waardemutatie van de swap wel een waardemutatie van de lening. 225 S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 6.1.
- 57 -
ontvangen. Economisch gezien is dus sprake van een vastrentende vordering. Indien een variabel rentende vordering door middel van een swap wordt omgezet in een vastrentende vordering is juridisch gezien sprake van meerdere vermogensbestanddelen. Wat betreft de fiscale waardering wordt op grond van de zienswijze van Niekel echter aangesloten bij de economische realiteit dat in principe sprake is van één vermogensbestanddeel. Dat de rechten en plichten uit hoofde van een swap samen met de onderliggende vermogensbestanddelen als één geheel moeten worden beschouwd voor de fiscale winstberekening werd ook al door Van der Geld226 geopperd. Niekel stelt dat een waardemutatie van de swap fiscaal niet in aanmerking genomen mag worden indien de belastingplichtige voornemens is de vordering tot einde looptijd aan te houden. Als argumentatie draagt Niekel aan dat goed koopmansgebruik bij een vastrentende vordering niet toe staat om als gevolg van een stijgende marktrente verlies te nemen indien de vordering tot einde looptijd wordt aangehouden. Hij verwijst hierbij naar BNB 1970/177227. In dit arrest concludeert de Hoge Raad dat waardering naar lagere beurskoers als gevolg van de daling van de beurskoers van de obligaties niet in overeenstemming is met goed koopmansgebruik indien de obligaties bestemd zijn om tot einde looptijd aangehouden te worden. Deze daling komt de belanghebbende dan immers geen betekenis toe. Een renteswap is feitelijk een potje met daarin toekomstige rentebetalingen en toekomstige renteontvangsten. Indien de swap einde looptijd is bedraagt de waarde van het potje nihil, alle rentebetalingen en renteontvangsten zijn immers geschied. Zolang belanghebbende voornemens is de swap aan te houden zal een eventuele waardedaling van de renteswap hem dus niet aangaan. Daarom kan op grond van BNB 1970/177 gesteld worden dat een waardemutatie van de swap fiscaal niet in aanmerking genomen mag worden indien de belastingplichtige voornemens is de vordering tot einde looptijd aan te houden De conclusie van Niekel kan tevens onderbouwd worden op basis van BNB 2004/163228. De Hoge Raad oordeelde in dit arrest dat indien sprake is van een vastrentende schuld de jaarlijkse rentelast, bij een voorgenomen voorzetting van de schuld, moet worden toegerekend aan de jaren waarop deze betrekking heeft. “Goed koopmansgebruik staat bij een dergelijke verplichting niet toe bij daling van de marktrente de op toekomstige jaren betrekking hebbende rentelast, voorzover uitgaande boven de marktrente, door een verhoging van de waardering van de schuld in een eerder jaar te nemen. Een dergelijke waardering zou immers tot gevolg hebben dat bij de jaarwinstberekening lasten in aanmerking worden genomen die betrekking hebben op toekomstige jaren” 229. Ook op grond van dit arrest kan dus geen verlies genomen worden op de swap indien de vastrentende schuld (die voortvloeit uit de afdekking van een variabel rentende schuld door middel van de swap) tot einde looptijd wordt aangehouden. Indien voor de fiscale waardering van een interest rate hedge de economische realiteit (dat de verschillende vermogensbestanddelen gezamenlijk resulteren in een vastrentende lening of variabel rentende lening) in beschouwing moet worden genomen, zal ,zoals bij toepassing van samenhangende waardering, dus geen vermogensverlies in aanmerking genomen kunnen worden gedurende de periode dat het (rente)risico wordt afgedekt. Op grond van
226
J.A.G. van der Geld, TFO 1993/169, paragraaf 3.3.2. Hoge Raad 10 juni 1970, nr. 16.310, BNB 1970/177. 228 Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 38.029, BNB 2004/163, r.o. 3.4. 229 Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 38.029, BNB 2004/163, r.o. 3.4. 227
- 58 -
deze zienswijze vindt dus ook een vorm van samenhangende waardering plaats indien sprake is van een interest rate hedge. Het probleem (het resultaat op het afdekkingsinstrument wordt niet gecompenseerd door het resultaat op de afgedekte positie omdat de afgedekte positie niet aan waardemutaties onderhevig is) dat speelt bij interest rate hedges gaat niet op bij alle vormen van cash flow hedges. Ter illustratie volgt onderstaand voorbeeld van een valuta swap. Een Nederlandse onderneming heeft als onzekere toekomstige cash flow de inkoop van producten per 31 december 2014. Reeds op 1 januari 2014 gaat de onderneming een investeringsverplichting aan om per 31 december 2014 100.000 producten in te kopen tegen de huidige prijs van 150.000 dollar (op basis van een wisselkoers op 1 januari 2014 van € 1 is 1,25 dollar bedraagt de inkoop € 120.000). Om wijzigingen in de prijs van de inkoop (als gevolg van schommelingen in de wisselkoers) te voorkomen gaat de onderneming een valutatermijncontract aan voor 150.000 dollar, waardoor de onderneming overeenkomt om op 31 december 2014 150.000 dollar aan te kopen voor € 120.000. De onderneming krijgt op de balans dus een investeringsverplichting ad 150.000 dollar (€ 120.000) betreffende de inkoop van de producten. De balanswaardering van het termijncontract bedraagt in beginsel nihil (zonder rekening te houden met transactiekosten). Na 6 maanden bedraagt de wisselkoers € 1 is 1,00 dollar. Dit resulteert in een verlies op de investeringsverplichting ad € 20.000. Door de daling van de wisselkoers bedraagt de investeringsverplichting in euro´s immers meer dan voorheen. Het verlies op de investeringsverplichting wordt echter gecompenseerd door de waardestijging van het valutatermijncontract ad € 20.000. In het onderhavige voorbeeld van een cash flow hedge kan toepassing van samenhangende waardering dus wel beoordeeld worden op basis van de arresten inzake fair value hedges. 4.7 Conclusie De asymmetrie van goed koopmansgebruik leidt ertoe dat ondernemingen in geval van samenhangende vermogensbestanddelen het verlies op het ene vermogensbestanddeel reeds jaarlijks kunnen nemen op basis van het voorzichtigheidsbeginsel terwijl winstneming op het tegengesteld correlerende vermogensbestanddeel, door middel van een beroep op datzelfde beginsel, wordt uitgesteld. Toepassing van samenhangende waardering voorkomt dit. In het afgelopen decennium heeft de Hoge Raad een viertal uitspraken gedaan inzake de toepassing van samenhangende waardering. Uit deze arresten kan het volgende geconcludeerd worden. Met betrekking tot prijsrisico’s en wisselkoersrisico’s op (financiële) producten moeten tegengestelde posities in samenhang gewaardeerd worden voorzover: a. Sprake is van samenhang tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument, en b. Het prijsrisico of wisselkoersrisico op de balansdatum in hoge mate beperkt is. Om te beoordelen of sprake is van samenhang tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument kan onder andere gekeken worden naar de aard van de contracten en het oogmerk van de belanghebbende. Het oogmerk van de belanghebbende kan onder meer afgeleid worden uit de administratie, de jaarrekening en de economische doelstellingen van de onderneming. De eis van samenhang lijkt te betekenen dat, in tegenstelling tot het Hedge arrest en het Optiehedge-arrest, per toeval tegenover elkaar staande - 59 -
vermogensbestanddelen niet meer in aanmerking komen voor samenhangende waardering. Op grond van het Hedge arrest kan samenhangende waardering ook toegepast worden indien de looptijd van de samenhangende vordering en schuld niet aan elkaar gelijk zijn. Op grond van het Cacaobonen arrest kan samenhangende waardering tevens worden toegepast indien sprake is van een verschil in omvang van de vordering en de schuld. De eis van een in hoge mate beperkt prijsrisico betreft een functioneel verband tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument. Aan deze eis wordt voldaan indien op de balansdatum te verwachten is dat de waardeontwikkelingen van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument hoogstwaarschijnlijk zullen correleren binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125 procent. Voor de beoordeling of op de balansdatum naar verwachting sprake is van een dergelijke correlatie kunnen gegevens over het waardeverloop van de posten in het verleden een rol spelen, alsook de aard van het dekkingscontract. De genoemde criteria voor toepassing van samenhangende waardering zijn ook van toepassing indien de afdekking van risico’s plaatsvindt door middel van delta hedging. Door samenhangende waardering van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument op beurswaarde kan een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking direct in de resultatenrekening tot uiting komen. Indien beide vermogensbestanddelen op kostprijs gewaardeerd worden kan een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking door middel van de vorming van een voorziening ook direct in de resultatenrekening tot uiting komen. Samenhangende waardering kan echter niet dwingen tot het direct in aanmerking nemen van ongerealiseerde winsten die voortvloeien uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking. Naar aanleiding van de jurisprudentie staat nog een aantal vraagstukken open omtrent de toepassing van samenhangende waardering. Zo bestaat er nog onduidelijkheid over toetsing aan de vereisten van het Cacaobonen arrest indien sprake is van afdekking door middel van opties. Het bandbreedtevereiste leidt er mijns inziens immers toe dat samenhangende waardering niet kan worden toegepast bij afdekkingen door middel van opties. Indien echter bij de beoordeling of voldaan wordt aan het correlatievereiste enkel gekeken moet worden naar de situatie waarin de optie in-the-money is zou van een dergelijk probleem geen sprake zijn. De jurisprudentie heeft tot nu toe enkel de afdekking van prijsrisico’s en wisselkoersrisico’s behandeld. De vraag is of en op welke wijze de tot nu toe door de jurisprudentie gevormde criteria van toepassing zijn op renterisico’s. Samenhangende waardering moet worden toegepast om te voorkomen dat fiscaal reeds een verlies wordt genomen op het ene vermogensbestanddeel terwijl feitelijk geen sprake is van een verlies nu dit verlies gecompenseerd wordt door een winst op het samenhangende vermogensbestanddeel. Bij een interest rate hedge wordt het resultaat dat gerealiseerd wordt op het afdekkingsinstrument echter niet gecompenseerd door enig resultaat op de afgedekte positie. Op basis van de vooralsnog aanwezige jurisprudentie lijkt samenhangende waardering dus geen toepassing te vinden bij interest rate hedges. Indien echter voor de fiscale waardering van een interest rate hedge de economische realiteit (dat feitelijk sprake is van een vastrentende lening of lening met een variabel rentepercentage) in beschouwing moet worden genomen, zal ,zoals bij toepassing van samenhangende waardering, geen vermogensverlies in aanmerking genomen kunnen - 60 -
worden gedurende de periode dat het (rente)risico wordt afgedekt. Op grond van deze zienswijze vindt dus ook een vorm van samenhangende waardering plaats indien sprake is van een interest rate hedge. Goed koopmansgebruik dwingt mijns inziens niet tot toepassing van samenhangende waardering indien het ene vermogensbestanddeel zich in de vrijgestelde of niet-aftrekbare sfeer bevindt en het samenhangende vermogensbestanddeel niet. In dat geval is voor het al dan niet kunnen nemen van een vermogensverlies op de samenhangende vermogensbestanddelen de vraag of samenhangende waardering moet worden toegepast echter niet van belang. Bij hedges waarbij één van de vermogensbestanddelen vrijgesteld of niet-aftrekbaar is, kan immers zowel bij een afzonderlijke waardering als bij toepassing van samenhangende waardering een verlies verantwoord worden op de samenhangende vermogensbestanddelen terwijl economisch gezien per saldo geen sprake is van een verlies.
- 61 -
Hoofdstuk 5 Samenhangende waardering versus hedge accounting 5.1 Inleiding Toepassing van de normale boekhoudkundige regels inzake financiële instrumenten kan in geval van een hedge leiden tot ongewenste effecten. De commerciële winstbepaling kent al jaren gedetailleerde voorschriften om dit te voorkomen. De fiscale winstbepaling loopt op dit gebied achter. Van specifieke fiscale wetgeving inzake hoe om te gaan met hedging is nog geen sprake, en de beginselen van goed koopmansgebruik komen te kort. Sinds enkele jaren komt mondjesmaat uit jurisprudentie naar voren hoe binnen de fiscale winstbepaling omgegaan moet worden met hedge accounting. De eisen die de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest stelt aan de toepassing van samenhangende waardering komen op bepaalde punten opvallend genoeg overeen met de binnen IFRS geformuleerde voorwaarden voor toepassing van hedge accounting. De Hoge Raad heeft hier alle recht toe. De Hoge Raad230 oordeelde in het verleden immers dat “een stelsel van jaarlijkse winstberekening voor de belastingheffing als strokende met goed koopmansgebruik behoort te worden aanvaard, indien dat stelsel is gegrond op hetgeen de bedrijfseconomie omtrent de juiste wijze van winstbepaling leert”. De bedrijfseconomie ligt aldus ten grondslag aan de invulling van het begrip goed koopmansgebruik. Het is echter maar de vraag of de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest juist gehandeld heeft door parallellen te trekken met de hedge accounting regelgeving binnen IFRS. De fiscale winstbepaling kent immers een andere oorzaak van het probleem inzake hedge accounting dan de commerciële winstbepaling. Binnen de commerciële winstbepaling komt het probleem inzake hedge accounting voort uit een mismatch in de waardering of een mismatch in de verwerking. De mismatch in de waardering komt tot stand door het toepassen van verschillende waarderingsgrondslagen voor het financiële instrument en de afgedekte positie. 231 Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan situaties waarin de afgedekte positie op kostprijs gewaardeerd wordt en het financiële instrument tegen de reële waarde wordt gewaardeerd. De mismatch in de verwerking wordt veroorzaakt doordat de waardeveranderingen van het financiële instrument en de afgedekte positie op een ander moment verwerkt worden in de financiële cijfers. 232 Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin het afdekkingsinstrument of de afgedekte positie (nog) niet verwerkt is op de balans. Binnen de fiscale winstbepaling komt het probleem inzake hedge accounting voort uit de asymmetrie van goed koopmansgebruik waarbij verliezen op basis van het voorzichtigheidsbeginsel reeds genomen kunnen worden wanneer deze te verwachten zijn, terwijl winstneming, door middel van een beroep op datzelfde beginsel, wordt uitgesteld tot het moment dat de winst daadwerkelijke gerealiseerd wordt. Van verschillende waarderingsgrondslagen voor enerzijds de afgedekte positie en anderzijds het afdekkingsinstrument of van situaties waarin het afdekkingsinstrument of de afgedekte positie (nog) niet verwerkt is op de balans, zoals bij de commerciële winstbepaling, is geen sprake.
230
Hoge Raad 8 mei 1957, nr. 12.931, BNB 1957/208. C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 518. 232 C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz 518. 231
- 62 -
Tevens kennen de commerciële winstbepaling en de fiscale winstbepaling verschillende doelstellingen. De fiscale winstbepaling heeft als doel de belastbare grondslag voor de belastingheffing te bepalen, met als belanghebbende de belastingdienst.233 De commerciële winstbepaling heeft als doelstelling het verstrekken van een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat van de onderneming, alsmede de solvabiliteit en de liquiditeit.234 Deze verstrekte informatie is voor zogenaamde ‘shareholders’ (beleggers, werknemers, kredietverschaffers, leveranciers, afnemers) van groot belang voor het nemen van economische beslissingen. Hoogendoorn235 gebruikt de woorden van Brüll om het verschil in doelstellingen weer te geven: verslaglegging versus ‘beslaglegging’ (op verdiende middelen). Geconcludeerd kan worden dat waar de onderneming commercieel gezien baat zou hebben bij toepassing van samenhangende waardering (dit leidt immers voor de shareholders tot een reëler inzicht in de financiële situatie van de onderneming), de onderneming fiscaal gezien de toepassing van samenhangende waardering als ongewenst zal ervaren. De onderneming kan dan immers geen gebruik meer maken van de asymmetrie van goed koopmansgebruik. 5.2 Vergelijking fiscale- versus commerciële regeling 5.2.1 Vereiste correlatie De eisen die de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest 236 stelt aan de toepassing van samenhangende waardering komen op bepaalde punten opvallend genoeg overeen met de binnen IAS 39 geformuleerde voorwaarden voor toepassing van samenhangende waardering. De bandbreedte van 80-125 procent waarbinnen de verwachtte correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument zich moet bevinden voor toepassing van samenhangende waardering is immers gelijk aan de bandbreedte die gehanteerd wordt in IFRS237 om te bepalen of een hedge zeer effectief is, en aldus in aanmerking komt voor toepassing van hedge accounting. Deze bandbreedte wordt binnen de fiscale regelgeving echter wel op een andere wijze gebruikt dan binnen de commerciële regelgeving. Fiscaal is immers enkel sprake van een toetsing vooraf waarbij de verwachte correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument beoordeeld wordt. Daarentegen vindt commercieel tevens een toetsing achteraf plaats waarbij beoordeeld wordt of de werkelijke correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument zich binnen de bandbreedte bevond. Daarnaast gebruikt de Hoge Raad de term ‘hoogstwaarschijnlijk’. Aldus moet op de balansdatum te verwachten zijn dat de waardeontwikkelingen van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument hoogstwaarschijnlijk zullen correleren binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125 procent. Commercieel wordt deze term echter niet gebruikt. De vraag is of de Hoge Raad hiermee bewust afwijkt van de commerciële regeling en wat die afwijking voor gevolgen heeft. Hier kom ik later op terug. Zoals blijkt uit het Hedge arrest 238 kan fiscale samenhangende waardering plaatsvinden indien de looptijden van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument niet aan elkaar gelijk zijn. Commercieel kan hedge accounting toegepast worden indien slechts een deel van 233
C. Bruijsten, WFR 2009/823, paragraaf 2.1.2. Art. 2:362 lid 1 BW. 235 J. Hoogendoorn, WFR 2005/107, paragraaf 4. 236 Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271. 237 IAS 39 Toepassingsleidraad 105. 238 Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214. 234
- 63 -
de looptijd van de afgedekte positie wordt afgedekt (een zogenaamde ‘partial term hedge’). Commercieel kan echter geen hedge accounting plaatsvinden in de omgekeerde situatie waarin slechts een deel van de looptijd van het afdekkingsinstrument in aanmerking genomen wordt voor de afdekking.239 Dit leidt er tevens toe dat bij de beoordeling van de verwachte correlatie de gehele looptijd van het afdekkingsinstrument in aanmerking moet worden genomen. 240 Fiscaal is mijns inziens daarentegen sprake van een jaarlijkse beoordeling, waarbij beoordeeld moet worden of de verwachting aanwezig is dat de correlatie het aankomende jaar binnen de bandbreedte van 80-125 procent valt. 5.2.2 Eis van samenhang Enkel instrumenten die dienen voor het afdekken van financiële risico’s op bepaalde posities komen in aanmerking voor hedge accounting. Vanwege dit vereiste voldoen financiële instrumenten die om speculatieve overwegingen worden aangehouden niet. Tevens dient de hedge relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie formeel aangewezen en gedocumenteerd te worden. Dit voorkomt toepassing van hedge accounting bij per toeval tegenover elkaar staande vermogensbestanddelen. Op basis van het Hedge arrest 241 en het Optiehedge-arrest 242 was het oogmerk van de belanghebbende niet van belang. Ook instrumenten die uit speculatieve overwegingen werden aangehouden en vermogensbestanddelen die per toeval tegenover elkaar stonden kwamen daardoor in aanmerking voor samenhangende waardering. De in het Cacaobonen arrest geïntroduceerde eis van samenhang (waarbij gekeken moet worden naar de aard van de contracten, bezien in het licht van de aard van de aanwezige risico’s en naar de eventuele omstandigheid dat de afdekking van risico’s beoogd is) lijkt er echter toe te leiden dat uit speculatieve overwegingen aangehouden vermogensbestanddelen en per toeval tegenover elkaar staande vermogensbestanddelen niet meer in aanmerking komen voor samenhangende waardering. 5.2.3 Toepassing en beëindiging Onder IFRS is het toepassen van hedge accounting facultatief. Aldus is de onderneming vrij om hedge accounting toe te passen, mits aan de voorwaarden voldaan wordt. Tevens staat de onderneming vrij om de samenhangende waardering op ieder gewenst moment te beëindigen. De fiscale regeling inzake samenhangende waardering is daarentegen niet facultatief. Indien aan de vereisten voldaan wordt moet samenhangende waardering toegepast worden. Dit betekent ook dat samenhangende waardering slechts eindigt indien niet meer aan de vereisten voldaan wordt. Van enig facultatief karakter is fiscaal dus geen sprake. Het vrijblijvende karakter van de regeling inzake hedge accounting in IFRS verklaart ook de strengere vereisten die IFRS stelt in vergelijking met de fiscale regeling. Ik doel hiermee op de vereiste documentatie waarin de hedge relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie formeel aangewezen en gedocumenteerd moet worden. Mogelijkheden tot winstmanipulatie worden zo beperkt doordat een onderneming niet tot het einde van het boekjaar kan wachten met het aanwijzen van de hedge relaties.243 239
IAS 39.75. IAS 39 Toepassingsleidraad 105. 241 Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214. 242 Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26. 243 S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 4.3.3. 240
- 64 -
Het beëindigen van de samenhangende waardering heeft fiscaal geen terugwerkende kracht. Aldus moet op het tijdstip van de overgang van een afgedekte valutapositie naar een niet langer afgedekte valutapositie de resterende vordering respectievelijk schuld gewaardeerd worden op de valutakoers die geldt op dat tijdstip. De gevolgen die hebben plaatsgevonden op basis van de samenhangende waardering blijven in stand. Commercieel heeft beëindiging van hedge accounting tevens geen terugwerkende kracht. Ook hier worden de aanpassingen die zijn doorgevoerd als gevolg van de toepassing van hedge accounting in stand gelaten. Tevens zijn er omtrent de toepassing van de regeling nog verschillen aanwezig tussen samenhangende waardering en hedge accounting. Zo wordt de afdekking van prijsrisico’s waarbij de onderhavige goederen daadwerkelijk geleverd worden (waarbij dus geen cash settlement plaatsvindt), onder IFRS gezien als de inkoop van goederen. Het prijsrisico dat wordt afgedekt in het Cacaobonen arrest kwalificeert voor de regeling inzake hedge accounting dus niet als een hedge, terwijl fiscaal wel samenhangende waardering plaatsvindt. Uit het Cacaobonen arrest244 komt tevens naar voren dat de regeling inzake samenhangende waardering niet verschilt voor de afdekking van prijsrisico’s en de afdekking van wisselkoersrisico’s. Per risico moet immers beoordeeld worden of aan de voorwaarden van samenhangende waardering voldaan is, dit betreffen voor beide risico’s dezelfde voorwaarden. Binnen IFRS worden deze risico’s echter wel verschillende behandeld. In tegenstelling tot de afdekking van een wisselkoersrisico dient immers bij de afdekking van het prijsrisico van een niet-financiële positie, indien sprake is van een cash settlement, alle risico’s afgedekt te worden voor toepassing van hedge accounting.245 In de casus van het Optiehedge-arrest zal commercieel geen hedge accounting toegepast kunnen worden nu een geschreven optie in beginsel niet in aanmerking komt vanwege het feit dat een mogelijk verlies op een geschreven optie aanzienlijk groter kan zijn dan de mogelijke waardestijging van de afgedekte positie. Een geschreven optie wordt aldus commercieel niet als effectief beschouwd om het risico op een afgedekte positie te verkleinen.246 Zoals reeds besproken in paragraaf 4.6.1 kan op grond van de vereisten van het Cacaobonen arrest mijns inziens fiscaal ook geen samenhangende waardering toegepast worden in de casus van het Optiehedge-arrest. Ten eerste omdat indien sprake zou zijn van een significante waardedaling van de aandelen niet gesteld kan worden dat de verwachte correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument binnen de bandbreedte valt. Ten tweede omdat het maar de vraag is of dat in casu voldaan wordt aan de eis van samenhang. Afhankelijk van de interpretatie van het Cacaobonen arrest komen de fiscale regeling en de commerciële regeling op het gebied van geschreven opties dus tot dezelfde conclusie. Indien het afdekkingsinstrument echter gekochte opties 247 betreft (in tegenstelling tot geschreven opties) kan hedge accounting in beginsel gewoon toegepast worden. Zoals besproken in paragraaf 4.6.1 kan op basis van het Cacaobonen arrest248 mijns inziens echter geen samenhangende waardering plaatsvinden indien afdekking plaatsvindt door middel van 244
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271. IAS 39.82. 246 IAS 39 Toepassingsleidraad 94. 247 Hiervan is sprake indien een calloptie of putoptie aangekocht wordt. 248 Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271. 245
- 65 -
opties. Indien een optie out-of-the-money raakt kan de waardeverandering van de onderliggende aandelen immers vele male groter zijn dan de waardeverandering van de optie. Afhankelijk van de interpretatie van het Cacaobonen arrest verschillen de fiscale- en commerciële regeling aldus van elkaar op het gebied van gekochte opties. Overeenkomstig het Cacaobonen arrest249 kan afdekking fiscaal plaatsvinden voorzover aan de eis van samenhang en de eis van een hoge mate beperkt (prijs)risico is voldaan. Deze ‘voorzover benadering’ kan er toe leiden dat een schuld van 70.000 dollar wordt afgedekt door middel van 87.500 dollar van een totale vordering van 100.000 dollar. De commerciële regeling komt tot hetzelfde resultaat nu een deel van het gehele afdekkingsinstrument kan worden aangemerkt als afdekkingsinstrument.250 De omgekeerde situatie waarbij 87.500 dollar van een totale vordering van 100.000 dollar wordt afgedekt door middel van een lening van 70.000 dollar kan fiscaal tevens voor samenhangende waardering in aanmerking komen. Wat betreft de commerciële regeling wordt hierin echter een onderscheidt gemaakt tussen financiële activa en passiva en nietfinanciële activa en passiva. Zo mag bij niet-financiële activa en passiva enkel de totale waarde als afgedekte positie in aanmerking genomen worden.251 Terwijl financiële activa en passiva ook deels als afgedekte positie in aanmerking mogen worden genomen. 252 De afdekking van 87.500 dollar van een totale vordering van 100.000 dollar door middel van een lening van 70.000 dollar komt dus, net zoals fiscaal, in aanmerking voor hedge accounting. Ingeval sprake is van niet-financiële activa en passiva kan commercieel, in tegenstelling tot fiscaal, echter geen hedge accounting plaatsvinden indien slechts een deel van de afgedekte positie wordt afgedekt. 5.2.4 Ineffectiviteit Zowel bij de waardering van beide samenhangende vermogensbestanddelen op kostprijs als op lagere beurswaarde kan fiscaal een negatief resultaat dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking direct in de resultatenrekening tot uiting komen. Samenhangende waardering van beide posities op beurswaarde leidt er immers toe dat een eventueel resultaat dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking ‘automatisch’ direct in de resultatenrekening tot uiting komt. Indien waardering plaatsvindt op kostprijs kan een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking in beginsel pas bij afwikkeling van de optieverplichting in de resultatenrekening tot uiting komen. Het is echter ook geoorloofd om een dergelijk verlies direct ten laste van het resultaat te brengen door middel van de vorming van een voorziening. Onder hedge accounting is de behandeling van resultaten die voortvloeien uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking afhankelijk van de methode van afdekking. Bij een fair value hedge wordt zowel het effectieve als het ineffectieve deel van de resultaten direct in de resultatenrekening verwerkt. Bij een cash flow hedge wordt enkel het ineffectieve deel van de resultaten direct in de resultatenrekening verwerkt. Het effectieve deel wordt gereserveerd en valt vrij in de resultatenrekening bij realisatie van het resultaat op de afgedekte positie. Aldus 249
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271. IAS 39.75. 251 IAS 39.82. 252 IAS 39.81. 250
- 66 -
kan geconcludeerd worden dat binnen de commerciële regeling verliezen die voortvloeien uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking altijd direct verantwoord worden in het resultaat. Fiscaal is dit afhankelijk van de waardering van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument en het al dan niet treffen van een voorziening. 5.2.5 IFRS 9 Onder de nieuwe hedge accounting richtlijn IFRS 9 zal enkel nog door middel van een vooruitblikkende toets een inschatting moeten worden gemaakt van de verwachte effectiviteit van de hedge. De werkelijke effectiviteit is ook commercieel dus niet meer van belang. Tevens is de bandbreedte van 80-125 procent komen te vervallen. Hiervoor in de plaats is onder meer de hedge ratio geïntroduceerd. Zoals reeds vermeld leidt het ‘voorzover karakter’ van de fiscale regeling er toe dat samenhangende waardering in beginsel kan worden toegepast indien een schuld van 70.000 dollar wordt afgedekt door middel van 87.500 dollar van een totale vordering van 100.000 dollar. Ook de omgekeerde situatie waarbij 87.500 dollar van een totale vordering van 100.000 dollar wordt afgedekt door middel van een schuld van 70.000 dollar komt fiscaal in aanmerking voor samenhangende waardering. Beide situaties komen onder IAS 39 tevens in aanmerking voor hedge accounting. De in IFRS 9 geïntroduceerde hedge ratio leidt er echter toe dat in deze gevallen commercieel geen sprake meer kan zijn van samenhangende waardering. Tevens kan hedge accounting onder IFRS 9 niet meer vrijwillig beëindigd worden. Hedge accounting eindigt onder IFRS 9 enkel indien niet meer voldaan wordt aan de vereisten. Op dit punt komt de regeling inzake hedge accounting voortaan dus overeen met de regeling inzake samenhangende waardering. Het is echter maar de vraag in hoeverre hedge accounting niet meer vrijwillig beëindigd kan worden. Indien bijvoorbeeld niet meer voldaan wordt aan de vereiste documentatie of vereiste hedge ratio eindigt hedge accounting immers. Dit zijn factoren die relatief makkelijk te beïnvloeden zijn door de belanghebbende. 5.3 Verbeterpunten fiscale regeling 5.3.1 Eis van samenhang Met betrekking tot prijsrisico’s en wisselkoersrisico’s op (financiële) producten moeten de tegengestelde posities in samenhang gewaardeerd worden voorzover: a. Sprake is van samenhang tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument, en b. Het prijsrisico of wisselkoersrisico op de balansdatum in hoge mate beperkt is. Of sprake is van samenhang tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument moet naar de omstandigheden beoordeeld worden. Waarbij betekenis moet worden toegekend aan de aard van de contracten en het oogmerk van de belanghebbende. En waarbij de vraag of de afdekking van risico’s beoogd is, kan worden afgeleid uit de administratie, de jaarrekening en de economische doelstellingen van de onderneming. Deze eis van samenhang betreft geen objectief vereiste en zal in mijn ogen nog moeten uitkristalliseren door middel van vele procedures. Wanneer blijkt immers uit de aard van de contracten, bezien in het licht van de aanwezige risico’s dat er sprake is van samenhang tussen de vermogensbestanddelen? En wanneer moet uit de administratie, de jaarrekening en de economische doelstelling worden afgeleid dat afdekking van de risico’s beoogd is? Tevens is nog niet duidelijk hoe de omstandigheden waaruit afgeleid kan worden dat sprake is van samenhang zich ten opzichte van elkaar weerhouden. Is bijvoorbeeld voldaan aan de eis van samenhang indien uit de aard van de contracten blijkt dat sprake is van samenhang - 67 -
tussen de vermogensbestanddelen maar niet kan worden afgeleid dat afdekking van risico’s beoogd is? De eis van samenhang betreft onder andere een historisch- causaal verband tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument. Wat betreft het verband dat vereist is om samenhangende waardering toe te passen meldt Van der Geld 253 dat aansluiting bij het historische verband kan leiden tot situaties die niet aansluiten bij de economische realiteit. Hij noemt als voorbeeld de ondernemer die een vordering in dollars heeft en die enige tijd later ,zonder historisch verband met de vordering, een gelijksoortige schuld in dollars aangaat. Afzonderlijke waardering doet in dat geval geen recht aan de economische situatie dat een verlies op de vordering als gevolg van een wijziging in de wisselkoers wordt gecompenseerd door een even grote winst op de schuld. Van der Geld254 concludeert dat voor aansluiting bij het realiteitsprincipe voor de toepassing van samenhangende waardering, ook indien geen sprake is van voldoende historisch verband, gekeken moet worden naar het functionele verband (oftewel de onderlinge correlatie). Door het vereiste van samenhang is het dus mogelijk dat in het door Van der Geld genoemde voorbeeld geen samenhangende waardering wordt toegepast, terwijl waardemutaties van de vordering gepaard gaan met gelijke, maar tegengestelde, waardemutaties van de schuld. Het is immers maar de vraag of in dat geval uit de aard van de contracten, bezien in het licht van de aanwezige risico’s en het oogmerk van de belanghebbende kan worden vastgesteld dat sprake is van samenhang tussen de vermogensbestanddelen. Om meer aansluiting te verkrijgen bij het realiteitsbeginsel kan voor toepassing van samenhangende waardering mijns inziens beter aangesloten worden bij enkel het functionele verband tussen de vermogensbestanddelen. Afhankelijk van de invulling van de eis van samenhang geeft het eenvoudbeginsel mij tevens aanknopingspunten om de eis van samenhang te laten vervallen. In situaties zoals het Marketmaker arrest (waarbij voortdurend wijzigingen in de afdekking plaatsvinden en meerdere vermogensbestanddelen door meerdere financiële instrumenten worden afgedekt) is het door de hoeveelheid van transacties immers onuitvoerbaar om uit de aard van de afzonderlijke contracten af te leiden dat sprake is van samenhang tussen de vermogensbestanddelen. Van onuitvoerbaar kan echter niet gesproken worden indien ook uit de werkwijze van belanghebbende mag worden afgeleid dat op fondsniveau of ondernemingsniveau (dus kijkend naar de aard van de gezamenlijke contracten) sprake is van samenhang tussen de betreffende vermogensbestanddelen. Ik bedoel hiermee dat indien op fondsniveau of ondernemingsniveau sprake is van een voldoende effectieve afdekking gesteld mag worden dat uit de aard van de contracten is af te leiden dat sprake is van samenhang tussen de vermogensbestanddelen. Of dit geoorloofd is zal moeten blijken uit het oordeel van het verwijzingshof inzake de casus van de marketmaker. Gezien deze argumenten en het feit dat de eis van samenhang in de komende jaren nog tot een hoop onduidelijkheid zal leiden kan dit vereiste mijns inziens beter komen te vervallen. Dit leidt er echter wel toe dat samenhangende waardering kan worden toegepast bij per toeval tegenover elkaar staande vermogensbestanddelen.
253 254
J.A.G. van der Geld, TFO 1994/193, paragraaf 3.2.5. J.A.G. van der Geld, TFO 2003/151, paragraaf 2.
- 68 -
5.3.2 Te verwachten correlatie Het vereiste dat het prijsrisico en/of het wisselkoersrisico in hoge mate beperkt moet zijn wordt ingevuld door middel van het vereiste dat op de balansdatum te verwachten is dat de waardeontwikkelingen van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument hoogstwaarschijnlijk zullen correleren binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125 procent. In het vorige hoofdstuk is reeds aangehaald dat ik me kan vinden in de mening van Ligthart255 die vermoedt dat de door de Hoge Raad gebruikte woorden te ‘verwachten’ en ‘hoogstwaarschijnlijk’ nog de nodige discussie op gaan leveren. Deze woorden maken van een objectief te beoordelen vereiste, namelijk of de samenhangende vermogensbestanddelen correleren binnen de bandbreedte van 80-125 procent, een subjectief vereiste. De vraag of een bepaald voorval naar verwachting zal geschieden kan beantwoord worden door middel van vaststaande cijfers. Of uit deze cijfers kan worden afgeleid dat een bepaald voorval naar verwachting zal geschieden is echter altijd een subjectief oordeel. Niet alleen omdat men niet in de toekomst kan kijken, maar ook omdat er discussie zal ontstaan over welke historische gegevens gehanteerd moeten worden om tot een oordeel te komen over de verwachte correlatie. Tevens doelt de Hoge Raad door middel van het woord ‘hoogstwaarschijnlijk’ op een bepaalde kans dat te verwachten is dat de waardeontwikkelingen van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument zullen correleren binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125 procent. Ten eerste moet afgevraagd worden hoe groot die kans dient te zijn. Ten tweede leidt dit tot nog meer onduidelijkheid. Naast het subjectieve oordeel of de verwachting aanwezig is dat de waardeontwikkelingen van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument zullen correleren binnen een bandbreedte van 80-125 procent, moet immers ook beoordeeld worden hoe groot de kans is dat deze verwachting zich zal voltrekken. Nu het woord ‘hoogstwaarschijnlijk’ enkel tot meer onduidelijkheid leidt en dit woord in de commerciële regeling niet gebruikt wordt raad ik aan om het gebruik van dit woord achterwege te laten. In de jurisprudentie oordeelt de Hoge Raad met een beroep op het realiteitsbeginsel dat sprake moet zijn van samenhangende waardering nu dit beter aansluit bij de economische realiteit. Door toepassing van samenhangende waardering te beoordelen aan de hand van de verwachte correlatie tussen de vermogensbestanddelen wordt echter nog steeds niet aangesloten bij de economische realiteit. Indien immers de verwachting bestaat dat de correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument binnen de bandbreedte zal blijven maar achteraf blijkt dat de werkelijke correlatie zich buiten de bandbreedte bevindt zal toch gewoon samenhangende waardering toegepast moeten worden. Andersom zal samenhangende waardering niet toegepast worden indien de verwachte correlatie buiten de bandbreedte zit, maar de werkelijke correlatie wel degelijk aan de bandbreedte eis voldoet. Dat toepassing van samenhangende waardering wordt beoordeeld aan de hand van de verwachte correlatie tussen de vermogensbestanddelen is mijns inziens niet strijdig met het realiteitsbeginsel. De verwachte correlatie wordt immers beoordeeld aan de hand van de informatie die op dat moment beschikbaar is, oftewel aan de hand van de realiteit. Zoals reeds beschreven leidt dit vereiste er echter wel toe dat niet in alle gevallen aangesloten 255
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, NTFR 2009/821, Commentaar N.M. Ligthart, paragraaf 4.
- 69 -
wordt bij de economische realiteit. Indien voor de beoordeling van de effectiviteit van de afdekking aangesloten wordt bij de werkelijke correlatie per balansdatum in plaats van de verwachte correlatie zal dit mijns inziens leiden tot een betere aansluiting bij de economische realiteit. Hiermee wordt ook meteen de discussie voorkomen omtrent welke (historische) data gebruikt moet worden voor de beoordeling van de verwachte correlatie. 5.3.3 Bandbreedte Dat zowel binnen de fiscale regeling als de commerciële regeling sprake is van een bandbreedte betekent dat bij beide regelingen sprake is van een ‘alles-of-niets-benadering’. Indien immers de (verwachte) correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument slechts 1 procent afwijkt van de bandbreedte zal geen samenhangende waardering toegepast kunnen worden. De zwakte van de bandbreedte wordt tevens door Bruins Slot 256 aangehaald. Hij benadrukt dat een verlies van 74 dat tegenover een winst van 100 staat net zo min geleden wordt als een verlies van 76 dat tegenover een winst van 100 staat. De commerciële regeling vervangt de bandbreedte in IFRS 9 door de hedge ratio. Met deze hedge ratio streeft IFRS naar toepassing van hedge accounting bij een correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument van 100 procent. De hedge ratio van een schuld van 70.000 dollar die afgedekt wordt door middel van een vordering van 70.000 dollar leidt tot een effectiviteit van 100 procent. Op basis van het geïntroduceerde hedge ratio vereiste is de afdekking van een schuld van 70.000 dollar door middel van een vordering van 80.000 dollar dan ook niet toegestaan. Stel dat de waarde van één optie € 3 bedraagt en de waarde van het onderliggende aandeel € 6 bedraagt. In dat geval is sprake van een hedge ratio van 0.5 (€ 3 / € 6), oftewel wordt één aandeel volledig afgedekt door middel van twee opties. Indien 50 aandelen worden afgedekt door middel van 100 opties wordt voldaan aan het hedge ratio vereiste. Dit resulteert in een 100 procent effectieve afdekking. Het hedge ratio vereiste streeft dus naar een correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument van 100 procent. Indien de waarde van één optie wijzigt in € 2 en de waarde van het onderliggende aandeel wijzigt in € 5 dan is de afdekking van 50 aandelen door middel van 100 opties niet meer effectief. Dan is immers nog slechts sprake van een afdekkingseffectiviteit van 80 procent (de aandelen ter waarde van € 250 worden immers nog maar afgedekt door middel van opties ter waarde van € 200). Het resultaat dat voorvloeit uit deze ineffectiviteit zal direct naar de resultatenrekening geboekt moeten worden. Tevens zal een ‘rebalancing’ van de aangewezen afdekking plaats moeten vinden, zodat de afdekking plaatsvindt overeenkomstig de nieuwe hedge ratio van 0.4 (€ 2 / € 5). Aldus moeten 50 aandelen voortaan door middel van 125 opties afgedekt worden. De hedge ratio methode impliceert in principe (net zoals de fiscale regeling) een ‘voorzover benadering’. In deze methode kan hedge accounting toegepast worden voorzover de effectiviteit van de afdekking 100 procent is. Deze correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument van 100 procent is echter een streven. Hierdoor kan toepassing van hedge accounting onder IFRS 9 dus ook plaatsvinden indien de correlatie slechts 75 procent is. Indien de correlatie langdurig 75 procent bedraagt, moet echter wel een rebalancing van de aangewezen afdekking plaatsvinden. 256
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.4.
- 70 -
In tegenstelling tot het hanteren van een bandbreedte leidt de methode van de hedge ratio niet tot een duidelijke afgrenzing van wat wel en wat niet in aanmerking komt voor samenhangende waardering. Gezien het facultatieve karakter van hedge accounting is dit niet erg. Nu de fiscale samenhangende waardering een verplichting behelst en de belanghebbende de toepassing van fiscale samenhangende waardering (in tegenstelling tot de toepassing van hedge accounting) als ongewenst zal ervaren vergt de fiscale regeling wel duidelijkheid en zekerheid. Wat dat betreft is de hedge ratio methode mijns inziens niet toepasbaar op de fiscale regeling en ontkomt men niet aan het implementeren van een bandbreedte om te beoordelen of samenhangende waardering moet worden toegepast. De bandbreedte van 80 tot en met 125 procent moet zeker niet als heilig verklaard worden. Wat betreft de prospectieve toets was in IAS 39 immers oorspronkelijk een correlatie tussen de 95 tot en met 105 procent vereist. In 2005 heeft de IASB dit gewijzigd in de 80-125 procent bandbreedte die al voor de retrospectieve toets gold. Een belangrijk argument hiervoor was het verkrijgen van aansluiting bij de Amerikaanse verslaggevingpraktijk.257 Van belangrijke inhoudelijke argumenten die aantoonden dat een bandbreedte van 90-105 procent tot ongewenste gevolgen leidde was dus geen sprake. Ook Verhagen258 trekt de bandbreedte van 80-125 procent in twijfel. Hij stelt dat men in het kader van de huidige kennis van financiële derivaten kan twisten over de vraag of deze niet te ruim is. Niekel 259 is net zoals Cornelisse en Lubbers 260 van mening dat het relatieve verschil tussen de waardeveranderingen van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument maximaal 10 procent mag bedragen voor toepassing van samenhangende waardering. Dit in tegenstelling tot de huidige bandbreedte van 80 tot 125 procent, wat een maximale verschil van 20 procent behelst. Ook uit de commerciële invalshoek blijkt dat een striktere bandbreedte dan 80-125 procent gewenst is. Op basis van de nieuwe IFRS 9 bepaling wordt immers door middel van de geïntroduceerde hedge ratio in principe gestreefd naar een correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument van 100 procent. Mede gezien het feit dat toepassing van samenhangende waardering op grond van het realiteitsbeginsel leidt tot een fikse inbreuk op het voorzichtigheidsbeginsel concludeer ik dat de bandbreedte van 80-125 procent verkleint moet worden. Indien verschillende vermogensbestanddelen in samenhang gewaardeerd worden, worden de waardemutaties van deze vermogensbestanddelen fiscaal immers behandeld als het ware sprake is van één vermogensbestanddeel. Dit is enkel te rechtvaardigen indien deze vermogensbestanddelen in realiteit zich ook gedragen als één vermogensbestanddeel, oftewel indien sprake is van een nagenoeg perfecte correlatie tussen de verschillende vermogensbestanddelen. Zoals wordt gesteld door Bruins Slot261 en Verhagen262 kan ik mij voorstellen dat in complexe situaties de beoordeling of de (verwachte) correlatie binnen de bandbreedte valt ondoenbaar is. Als tegenargument kan echter verwezen worden naar de casus van het Marketmaker arrest waarbij belanghebbende zowel op de activazijde als de passivazijde voortdurend grote 257
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 5.2. Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, FED 2009/52, Noot P.M. Verhagen. 259 S.F.M. Niekel, TFO 2005/115, paragraaf 4.2. 260 R.P.C. Cornelisse en A.O. Lubbers, WFR 2004/1214, blz. 1214. 261 W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.6. 262 Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, FED 2009/52, Noot P.M. Verhagen. 258
- 71 -
posities in derivaten en onderliggende waarden had zoals aandelen en opties. Elke keer dat de koers van een aandeel wijzigt moet de marketmaker opnieuw posities innemen om de risico’s zo goed mogelijk af te dekken. Kortom een complexe situatie. De marketmaker slaagde er structureel in om door middel van een systeem van risicobeheersing op basis van de (continu gevolgde) actuele marktprijzen de risico’s van waardeontwikkelingen van haar financiële activa en passiva vrijwel volledig uit te doven. Tevens was het voor de externe financier Fortis mogelijk om voor belanghebbende periodiek de zogenaamde haircut vast te stellen. De haircut is het maximaal mogelijke verlies dat geleden kan worden, vastgesteld op basis van de omvang van de verschillende risico’s en de kans dat deze risico’s zich voordoen. Ook voor complexe situaties zijn er aldus systemen beschikbaar om de correlatie van de vermogensbestanddelen te beoordelen. Mijns inziens kan aldus gesteld worden dat belanghebbenden die te maken hebben met complexe afdekkingen ten minste een systeem hebben om de effectiviteit van de afdekkingen te bepalen. Echter zal een belanghebbende die zoals in het Optiehedge-arrest een tegengestelde positie inneemt met als doel het generen van extra premie-inkomen niet geïnteresseerd zijn in in hoeverre zijn onderliggende aandelen worden afgedekt. Een dergelijke belanghebbende zal veelal dus niet over een systeem beschikken om de effectiviteit van eventuele afdekkingen te bepalen. Het vereiste aan de correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument zal in veel complexe situaties dus zeker niet tot onwerkbare situaties leiden. Dit sluit echter niet uit dat in complexe situaties waarin de belanghebbende niet beschikt over een systeem om de effectiviteit van de afdekkingen te bepalen de beoordeling van de correlatie geen gemakkelijke opgave is. 5.3.4 Aansluiting met commerciële regeling Tenslotte behoort een aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met de IAS 39 hedge accounting bepalingen op het gebied van de toepassingsvereisten tot de mogelijkheden. Ondanks het verschil in doelstellingen en het verschil in grondslag van het probleem inzake hedging is een aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met IAS 39 op het gebied van de toepassingsvereisten mijns inziens in beginsel geen probleem. Indien hedge accounting wordt toegepast in de commerciële verslaggeving zal in dat geval ook fiscale samenhangende waardering moeten worden toegepast. Wordt geen hedge accounting toegepast in de commerciële verslaggeving dan moet alsnog getoetst worden aan de vereisten voor toepassing van fiscale samenhangende waardering. Op deze wijze wordt in veel gevallen voorkomen dat naast de commerciële toetsing voor de toepassing van hedge accounting ook nog een fiscale toetsing plaats moet vinden voor de toepassing van samenhangende waardering. De vereisten voor hedge accounting zijn wat betreft de gevallen waarin beide regelingen verschillen (zie paragraaf 5.2) strikter dan de vereisten voor samenhangende waardering. Hierbij moet gedacht worden aan de volgende omstandigheden: retrospectieve toetsing van effectiviteit, ongelijke looptijden, afdekking van prijsrisico waarbij goederen daadwerkelijk geleverd worden, afdekking van prijsrisico van niet-financiële positie bij een cash settlement, geschreven opties, gedeeltelijke afdekking van afgedekte positie bij niet-financiële activa en passiva. Aansluiting bij de commerciële toepassing van hedge accounting leidt in beginsel dus niet tot gevallen waarin fiscaal samenhangende waardering wordt toegepast omdat in de commerciële verslaggeving hedge accounting wordt toegepast, maar dit op basis van de fiscale vereisten niet zou kunnen. - 72 -
Hierop zijn vooralsnog twee uitzonderingen. Op het gebied van interest rate hedges en afdekking van financiële risico’s door middel van opties bestaat, zoals besproken in paragraaf 4.6, fiscaal immers nog onduidelijkheid over de toepassing van samenhangende waardering. Commercieel kan in die situaties onder voorwaarden gewoon hedge accounting toegepast worden. Wat betreft gekochte opties kunnen commercieel voor de hedge relatie ook enkel veranderingen in kasstromen of reële waarde van een afgedekte positie boven of onder een gespecificeerde prijs aangemerkt worden. 263 Dat de correlatie buiten de bandbreedte valt indien de optie out-of-the-money raakt is dus commercieel, in tegen stelling tot fiscaal, geen probleem voor de toepassing van hedge accounting omdat de afdekking aangewezen kan worden voorzover de optie in-the-money is. Tevens kan commercieel reeds hedge accounting toegepast worden indien de belangrijkste voorwaarden van het afdekkingsinstrument en van de afgedekte positie overeenkomen. Voor een renteswap betreffen dit het referentie bedrag en de hoofdsom, looptijd, renteherzieningsdata, data van ontvangst en betaling van rente en aflossingen, en de basis voor het bepalen van de rentevoet. 264 Wat betreft de afdekkingseffectiviteit kan naast de vergelijking tussen de veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie tevens gekeken worden naar de veranderingen in de kasstromen uit het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie die zijn toe te rekenen aan het afgedekte risico. De vereisten voor toepassing van hedge accounting vormen commercieel dus geen probleem bij interest rate hedges. Wat betreft de vereiste correlatie die fiscaal benodigd is voor toepassing van samenhangende waardering wordt op basis van het Cacaobonen arrest enkel gekeken naar veranderingen in de waarde van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie. Veranderingen in de waarde van de renteswap leiden in beginsel fiscaal niet tot een correlerende waardeverandering van de afgedekte lening (zie paragraaf 4.6). Een interest rate hedge lijkt dus niet te voldoen aan de vereisten voor toepassing van samenhangende waardering. Dit sluit aan bij de argumentatie van de Hoge Raad dat samenhangende waardering moet worden toepast omdat per saldo geen vermogensmutatie optreedt. Wat betreft interest rate hedges kan in beginsel fiscaal dus geen samenhangende waardering toegepast worden, terwijl de toepassing van hedge accounting geen probleem is. Met betrekking tot interest rate hedges kan echter ook beargumenteerd worden dat fiscaal aangesloten moet worden bij de economische realiteit dat sprake is van een vastrentende schuld of vordering (zie paragraaf 4.6). Ondanks dat de regeling inzake samenhangende waardering geen toepassing vindt moeten de verschillende vermogensbestanddelen (de schuld/vordering en interest rate swap) in dat geval voor de fiscale waardering toch in samenhang beschouwd worden. De uitwerking hiervan is dat indien de swap tot einde looptijd wordt aangehouden geen waardedaling van de swap ten laste van het resultaat kan worden gebracht. Zoals bij toepassing van samenhangende waardering zal dus geen vermogensverlies in aanmerking genomen worden gedurende de periode dat het (rente)risico wordt afgedekt. Op grond van deze zienswijze vindt dus ook een vorm van samenhangende waardering plaats indien sprake is van een interest rate hedge. Onduidelijkheid over de behandeling van interest rate hedges en de afdekking van financiële risico’s door middel van opties staat vooralsnog een directe aansluiting van de fiscale 263 264
IAS 39 Toepassingsleidraad 99BA. IAS 39 Toepassingsleidraad 108.
- 73 -
regeling inzake samenhangende waardering met IAS 39 in de weg. Wat betreft aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met IFRS 9 heb ik reeds vermeld dat dit mijns inziens ongewenst is. In tegenstelling tot het hanteren van een bandbreedte leidt de methode van de hedge ratio immers niet tot een duidelijke afgrenzing van wat wel en wat niet in aanmerking komt voor samenhangende waardering. Gezien het facultatieve karakter van hedge accounting is dit niet erg. Nu de fiscale samenhangende waardering een verplichting behelst en belanghebbenden de toepassing van fiscale samenhangende waardering (in tegenstelling tot de toepassing van hedge accounting) als ongewenst zullen ervaren vergt de fiscale regeling wel duidelijkheid en zekerheid. 5.4 Conclusie Op basis van een afweging van de kritiekpunten op de fiscale regeling kom ik tot een aanpassing van de in het Cacaobonen arrest geformuleerde vereisten voor toepassing van samenhangende waardering. Dit resulteert allereerst in het schrappen van de eis van samenhang. Dit voorkomt een hoop onduidelijkheid in de komende jaren als gevolg van het uitkristalliseren van de regeling. Afhankelijk van de invulling van de eis van samenhang is dit tevens verdedigbaar op basis van het eenvoudbeginsel. Het schrappen van de eis van samenhang leidt er ook toe dat de regeling meer in lijn komt te liggen met het realiteitsbeginsel. In dat kader is het ook raadzaam om samenhangende waardering niet af te laten hangen van de verwachte correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument. Ik stel voor om door middel van een retrospectieve toets de werkelijke correlatie als scherprechter te hanteren. Dit voorkomt een hoop discussie omtrent de wijze waarop vastgesteld moet worden of de correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument naar verwachting binnen de bandbreedte zal vallen. Tevens voorkomt toetsing aan de hand van de werkelijke correlatie dat samenhangende waardering toepassing vindt in situaties waarin in werkelijkheid geen sprake is van een in hoge mate beperkt (prijs- of wisselkoers)risico. Toepassing van samenhangende waardering afhankelijk maken van de werkelijke correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument resulteert aldus in een fiscale behandeling van hedge posities die beter aansluit bij het realiteitsbeginsel. De bandbreedte waarbinnen de correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument zich moet bevinden moet wel gehandhaafd blijven. Dit leidt immers tot een duidelijke afgrenzing van wat wel en wat niet in aanmerking komt voor samenhangende waardering. Gezien het verplichte karakter van de fiscale samenhangende waardering en dat belanghebbenden de toepassing van fiscale samenhangende waardering als ongewenst zullen ervaren vergt de fiscale regeling duidelijkheid en zekerheid. Mede gezien het feit dat toepassing van samenhangende waardering op grond van het realiteitsbeginsel leidt tot een fikse inbreuk op het voorzichtigheidsbeginsel concludeer ik dat de bandbreedte van 80-125 procent moet worden verkleind. Naar aanleiding van de vergelijking tussen de commerciële regeling inzake hedge accounting en de fiscale regeling inzake samenhangende waardering is het in beginsel mogelijk om wat betreft de fiscale regeling aansluiting te zoeken bij de commerciële regeling. Onduidelijkheid over de behandeling van interest rate hedges en de afdekking van financiële risico’s door middel van opties staat vooralsnog echter een directe aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met IAS 39 op het gebied van - 74 -
toepassingsvereisten in de weg. Aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met IFRS 9 is vanwege de geïntroduceerde hedge ratio ongewenst.
- 75 -
Hoofdstuk 6 Conclusie Mijn probleemstelling luidt als volgt: Wat zijn met het oog op de beginselen van goed koopmansgebruik de verbeterpunten van de fiscale regeling inzake de samenhangende waardering van hedge posities, en is een verdere integratie met de commerciële regeling (om specifiek te zijn IFRS) vanuit fiscaal optiek gewenst? Naar aanleiding van de jurisprudentie staat nog een aantal vraagstukken open omtrent de toepassing van samenhangende waardering. Zo bestaat er nog onduidelijkheid over toetsing aan de vereisten van het Cacaobonen arrest indien sprake is van afdekking door middel van opties. Het bandbreedtevereiste leidt er mijns inziens immers toe dat samenhangende waardering niet kan worden toegepast bij afdekkingen door middel van opties. Indien bij de beoordeling of voldaan wordt aan de vereiste correlatie enkel gekeken moet worden naar de situatie waarin de optie in-the-money is, zou van een dergelijk probleem echter geen sprake meer zijn. De jurisprudentie heeft tot nu toe enkel de afdekking van prijsrisico’s en wisselkoersrisico’s behandeld. De vraag is of en op welke wijze de tot nu toe door de jurisprudentie gevormde criteria van toepassing zijn op renterisico’s. Samenhangende waardering moet worden toegepast om te voorkomen dat fiscaal reeds een verlies wordt genomen op het ene vermogensbestanddeel terwijl feitelijk geen sprake is van een verlies nu dit verlies gecompenseerd wordt door een winst op het samenhangende vermogensbestanddeel. Bij een interest rate hedge wordt het resultaat dat gerealiseerd wordt op het afdekkingsinstrument echter niet gecompenseerd door enig resultaat op de afgedekte positie. Samenhangende waardering lijkt aldus geen toepassing te vinden bij interest rate hedges. Indien echter voor de fiscale waardering van een interest rate hedge de economische realiteit (dat feitelijk sprake is van een vastrentende lening of variabel rentende lening) in beschouwing moet worden genomen, zal ,zoals bij toepassing van samenhangende waardering, geen vermogensverlies in aanmerking genomen kunnen worden gedurende de periode dat het (rente)risico wordt afgedekt. Op grond van deze zienswijze vindt dus ook een vorm van samenhangende waardering plaats indien sprake is van een interest rate hedge. Mijns inziens kan de eis van samenhang beter komen te vervallen, dit voorkomt een hoop onduidelijkheid in de komende jaren als gevolg van het uitkristalliseren van de regeling. Tevens sluit de regeling hierdoor beter aan bij het realiteitsbeginsel. Door het vereiste van samenhang is het immers mogelijk dat geen samenhangende waardering wordt toegepast terwijl wel degelijk sprake is van een functioneel verband tussen de vermogensbestanddelen. Afhankelijk van de invulling van de eis van samenhang leidt afschaffing van dit vereiste er tevens toe dat de regeling beter aansluit bij het eenvoudbeginsel. In situaties zoals het Marketmaker arrest (waarbij voortdurend wijzigingen in de afdekking plaatsvinden en meerdere vermogensbestanddelen door meerdere financiële instrumenten worden afgedekt) is het door de hoeveelheid van transacties immers onuitvoerbaar om uit de aard van de afzonderlijke contracten af te leiden dat sprake is van samenhang tussen de vermogensbestanddelen. Indien voor de beoordeling van de effectiviteit van de afdekking aangesloten wordt bij de werkelijke correlatie per balansdatum in plaats van de verwachte correlatie zal dit leiden tot - 76 -
een betere aansluiting bij het realiteitsbeginsel. Er wordt dan immers voorkomen dat samenhangende waardering wordt toegepast in gevallen waarbij in werkelijkheid geen sprake is van voldoende correlatie tussen de vermogensbestanddelen. Tevens wordt voorkomen dat geen samenhangende waardering wordt toegepast terwijl de werkelijke correlatie tussen de vermogensbestanddelen wel binnen de bandbreedte valt. Aansluiting bij de werkelijke correlatie voorkomt ook discussie omtrent welke (historische) data gebruikt moet worden voor de beoordeling van de verwachte correlatie. Toepassing van samenhangende waardering op grond van het realiteitsbeginsel leidt tot een fikse inbreuk op het voorzichtigheidsbeginsel. Ik concludeer dan ook dat de bandbreedte van 80-125 procent verkleind moet worden. Indien verschillende vermogensbestanddelen in samenhang gewaardeerd worden, worden de waardemutaties van deze vermogensbestanddelen fiscaal immers behandeld als het ware sprake is van één vermogensbestanddeel. Dit is enkel te rechtvaardigen indien deze vermogensbestanddelen in realiteit zich ook gedragen als één vermogensbestanddeel, oftewel indien sprake is van een nagenoeg perfecte correlatie tussen de verschillende vermogensbestanddelen. Indien financiële risico’s worden afgedekt door middel van een hedge kan toepassing van de normale boekhoudkundige regels inzake financiële instrumenten leiden tot ongewenste effecten. De commerciële winstbepaling kent al jaren gedetailleerde voorschriften om dit te voorkomen. Het laatste decennia komt mondjesmaat uit de jurisprudentie naar voren hoe binnen de fiscale winstbepaling omgegaan moet worden met hedges. Hierbij wordt wat betreft de vereiste correlatie tussen de vermogensbestanddelen aangesloten bij de bandbreedte van 80-125 procent die binnen IAS 39 gehanteerd wordt om te bepalen of een hedge zeer effectief is. Ondanks het verschil in doelstellingen en het verschil in grondslag van het probleem inzake hedging is gezien de overeenkomsten tussen beide regelingen een aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met IAS 39 op het gebied van de toepassingsvereisten mijns inziens in beginsel geen probleem. Indien hedge accounting wordt toegepast in de commerciële verslaggeving zal in dat geval ook fiscale samenhangende waardering moeten worden toegepast. Wordt geen hedge accounting toegepast in de commerciële verslaggeving dan moet alsnog getoetst worden aan de vereisten voor toepassing van fiscale samenhangende waardering. Wat betreft de gevallen waarin beide regelingen verschillen zijn de vereisten voor toepassing van hedge accounting strikter dan de vereisten voor toepassing van samenhangende waardering. Aansluiting bij de commerciële toepassing van hedge accounting leidt in beginsel dus niet tot gevallen waarin fiscaal samenhangende waardering wordt toegepast omdat in de commerciële verslaggeving hedge accounting wordt toegepast, maar dit op basis van de fiscale vereisten niet zou kunnen. Onduidelijkheid over de fiscale behandeling van interest rate hedges en afdekking van financiële risico’s door middel van opties staat vooralsnog echter een directe aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met IAS 39 op het gebied van de toepassingsvereisten in de weg. De fiscaliteit zoekt door middel van de bandbreedte van 80-125 procent wat betreft de vereisten voor toepassing van samenhangende waardering deels aansluiting met IAS 39. De bandbreedte van 80-125 procent waarbinnen de correlatie tussen de afgedekte positie en het - 77 -
afdekkingsinstrument moet vallen wordt echter in IFRS 9 vervangen door de hedge ratio. Het vereiste voor toepassing van hedge accounting waar men fiscaal aansluiting mee heeft gezocht met de commerciële regeling, wordt in de toekomst commercieel aldus niet meer gehanteerd. Aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met IFRS 9 is mijns inziens echter ongewenst. In tegenstelling tot het hanteren van een bandbreedte leidt de methode van de hedge ratio immers niet tot een duidelijke afgrenzing van wat wel en wat niet in aanmerking komt voor samenhangende waardering. Gezien het facultatieve karakter van hedge accounting is dit niet erg. Nu de fiscale samenhangende waardering een verplichting behelst en de belanghebbende de toepassing van fiscale samenhangende waardering (in tegenstelling tot de toepassing van hedge accounting) als ongewenst zal ervaren, vergt de fiscale regeling wel duidelijkheid en zekerheid.
- 78 -
Literatuurlijst Boeken J. Blom, De Kredietcrisis: Een politiek-economisch perspectief, Amsterdam: Amsterdam University Press 2010 D. Brüll, J.W. Zwemmer en R.P.C. Cornelisse, Goed koopmansgebruik, fed fiscale brochure, Deventer: Kluwer 2012 B. Coyle, Introduction to Interest-Rate Risk, Financial World Publishing 2000 Dun & Bradstreet, Financial Risk Management, Tata McGraw-Hill 2008 J.C. Hull, Options, futures, and other derivatives, New Jersey: Pearson Education 2009 A. Jorissen, N. Lybaert, C. Rombaut, H. Vander Bauwhede en A. Vanstraelen, International Accounting Standards: Bespreking en toepassing van de IAS/IFRS- normen, Antwerpen: Uitgeverij De Boeck 2009 C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven, Deloitte Handboek Externe Verslaggeving 2013, Deloitte 2012 J. Kragt, De kredietcrisis: De implosie op de financiële markten van binnenuit bekeken, Delft: Uitgeverij Eburon 2008 A.O. Lubbers, Goed koopmansgebruik, Fiscale Geschriften nr. 19, Amersfoort: Sdu Uitgevers 2005 A.O. Lubbers en G.T.K. Meussen, Hoofdzaken winst uit onderneming, fed fiscale studieserie nr. 32, Deventer: Kluwer 2012 F. S. Mishkin en S. Eakins, Financial Markets and Institutions, Prentice Hall 2011 F. S. Mishkin, The Economics of Money, Banking and Financial Markets, Boston MA: Pearson 2013 H.J. Ots, Aandelen, obligaties en derivaten, Amsterdam: Pearson Education Benelux 2005 H.J. Ots, Externe financiële verslaggeving, Amsterdam: Pearson Education Benelux 2004 E.J. Wiebes en C. van Dijk, Cash Management, Deventer: Kluwer Bedrijfswetenschappen 1993 International Financial Reporting Standards: Gecoordineerde Nederlandstalige teksten van het Publicatieblad van de Europese Unie op 10 september 2012, Wolters Kluwer 2012 Tijdschriften R.H.J. Aelen, De invloed van IFRS op de fiscale winstbepaling, Weekblad Fiscaal Recht 2013/4
- 79 -
T.M. Berkhout en J.M. van der Heijden, Fiscale padafhankelijkheid en hiërarchie tussen beginselen van goedkoopmansgebruik, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht 2003/701, FED Fiscaal Weekblad 2003/242 J. Boersma en C. Veld, Het gebruik van financiële derivaten door grote Nederlandse ondernemingen, Risico & Rendement, 1995 afl. 4 C. Bruijsten, De toekomst van het fiscale jaarwinstbegrip, Weekblad Fiscaal Recht 2009/823 W. Bruins Slot, Cacaobonenarrest: stellig onbedoelde gevolgen, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht Beschouwingen 2009/27 R.P.C. Cornelisse en A.O. Lubbers, De ontwikkeling van goed koopmansgebruik door de Hoge Raad, Weekblad Fiscaal Recht 2004/1214 G.J.W.M. Derckx, Het tweede hedge-arrest: er blijven nog voldoende opties over, Weekblad Fiscaal Recht 2008/219 J. Doornebal, ‘.… goed koopmansgebruik, naar de eisen des tijds uitgelegd….’, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht Beschouwingen 2014/21 J. Doornebal, Invulling van goed koopmansgebruik, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht 2003/469 J.A.G. van der Geld, Fiscale aspecten van financiële instrumenten, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 1993/169 J.A.G. van der Geld, Fiscale aspecten van valutawaardeveranderingen in de winstsfeer, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 1994/193 J.A.G. van der Geld, Goed koopmansgebruik en risicobeheersinstrumenten, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 2003/151 P.H.M. Hofsté, De toepassing van hedge accouting onder IAS, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, april 2002 J. Hoogendoorn, De IAS/IFRS en de fiscale winstbepaling, Weekblad Fiscaal Recht 2005/107 L.A. Lutz en W.J.W. Vosse, Het Cacaobonen-arrest: nadere regels met betrekking tot (verplichte) samenhangende waardering, Maandblad Belasting Beschouwingen 2010/02 S.F.M. Niekel, Een multidisciplinaire analyse naar aanleiding van het cacaobonenarrrest, Weekblad Fiscaal Recht 2010/576 S.F.M. Niekel, Fiscale hedge accounting in het IFRS-tijdperk, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 2005/115 R. Russo, De betekenis van het eenvoudbeginsel in het goed koopmansgebruik, Weekblad Fiscaal Recht 2011/616 R. M. Stulz, Demystifying Financial Derivatives, The Milken Institute Review, Third Quarter 2005 - 80 -
H.P.W. Snijders, Salderen, salderen en nog een salderen, Weekblad Fiscaal Recht 2004/1735 J.C.M. van Sonderen, Hedge accounting bij aandelen en aandelenopties, Weekblad Fiscaal Recht 2008/225 L.G. van der Tas, International Financial Reporting Standards – een overzicht, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 2010/125 B.T.M. van der Wiel, De marginverplichting bij handel in aandelenopties, Maandblad voor Vermogensrecht, 2010 nr. 6 Rapporten OECD, Aggressive Tax Planning based on After-Tax Hedging, OECD report 2013 Artikelen Deloitte, A Closer Look: Assessing hedge effectiveness under IFRS 9, 12 november 2012, http://www.iasplus.com/en/publications/global/a-closer-look/a-closer-look-2014-assessinghedge-effectiveness-under-ifrs-9 S.F.M. Niekel, Hedging en jaarwinstbepaling, Lezing op 9 september 2010, gebundeld in Lezingen Commissie Vaktechniek 2010/2011 de Jonge orde van Belastingadviseurs, Den Haag: Sdu Uitgevers Visie op externe verslaggeving, Registeraccountants, 14 maart 2007
uitgave
Koninklijk
Nederlands
Instituut
van
Jurisprudentie Hoge Raad 7 oktober 1953, nr. 11.383, ECLI:NL:HR:1953:AY3461, BNB 1953/272 Hoge Raad 29 september 1954, nr. 11.887, ECLI:NL:HR:1954:AY2945, BNB 1954/313 Hoge Raad 23 juni 1954, nr. 11.860, ECLI:NL:HR:1954:AY2928, BNB 1954/283 Hoge Raad 8 mei 1957, nr. 12.931, ECLI:NL:HR:1957:AY2274, BNB 1957/208 Hoge Raad 16 december 1964, nr. 15.290, ECLI:NL:HR:1964:AX7198, BNB 1965/37 Hoge Raad 10 juni 1970, nr. 16.310, ECLI:NL:HR:1970:AX5204, BNB 1970/177 Hoge Raad 8 december 1993, nr. 29.137, ECLI:NL:HR:1993:BH8968 Hoge Raad 6 december 2002, nr. 37.051, ECLI:NL:HR:2002:AE1535, BNB 2003/136 Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, ECLI:NL:HR:2004:AI0670, BNB 2004/214 (concl. AG Groeneveld), FED Fiscaal Weekblad 2004/482 Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 38.029, ECLI:NL:HR:2004:AI0416, BNB 2004/163 Hoge Raad 17 december 2004, nr. 40234, ECLI:NL:HR:2004:AR2244, BNB 2005/95
- 81 -
Hoge Raad 21 oktober 2005, nr. 40.663, ECLI:NL:HR:2005:AU4736, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht 2005/1400 Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, ECLI:NL:HR:2007:AZ7371 (concl. A-G Wattel), BNB 2008/26 (m. nt. R.P.C. Cornelisse), FED Fiscaal Weekblad 2008/13 (m. nt. P.M. Verhagen) Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, ECLI:NL:HR:2009:AZ7364, BNB 2009/271 (m. nt. J.A.G. van der Geld), FED Fiscaal Weekblad 2009/52 (m. nt. P.M. Verhagen), NTFR 2009/821 (m. nt. N.M. Ligthart) Hoge Raad 28 januari 2011, nr. 10/00650, ECLI:NL:HR:2011:BN6391, Vakstudie Nieuws 2011/8.11 Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, ECLI:NL:PHR:2013:BZ5138, (concl. A-G Wattel), Vakstudie Nieuws 2013/22.9 Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, ECLI:NL:HR:2014:635, BNB 2014/116 (m. nt. A.O. Lubbers), NTFR 2014/1118 (m. nt. N.M. Ligthart) Hoge Raad 28 maart 2014, nr. 13/02818, ECLI:NL:HR:2014:684, Vakstudie Nieuws 2014/16.19 Hof ’s-Hertogenbosch 5 november 1965, nr. 186/1965, ECLI:NL:GHSHE:1965:AX6978, BNB 1966/101 Hof Leeuwarden 2 december 1968, nr. 259/68, ECLI:NL:GHLEE:1968:AX5446, BNB 1969/229 Hof Amsterdam 31 oktober 2001, nr. 99/0532, ECLI:NL:GHAMS:2001:AD5869 Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343 Verordeningen Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen Amendementen IASB, Novation of Derivatives and Continuation of Hedge Accounting – Amendment to IAS 39, 27 juni 2013 Elektronische bronnen Bank for International Settlements, http://www.bis.org/statistics/dt1920a.pdf Wereldbank, http://www.worldbank.org/
- 82 -