Samen op weg naar klimaatneutraliteit!
Klimaatplan Dendermonde 2015 - 2020
1
Colofon: Samenstelling: Stadsbestuur Dendermonde Dienst milieu en platteland
In samenwerking met: FutureProofed
Trizone
In kader van het Burgemeestersconvenant
Dit klimaatplan werd goedgekeurd door de gemeenteraad van Dendermonde op 18 november 2015.
2
Inhoud 1
2
Inleiding _____________________________________________________________________ 5 1.1
Achtergrond: nood aan een klimaatplan en het Burgemeestersconvenant _____________ 5
1.2
Ambitie van de stad ________________________________________________________ 6
1.3
Doelstelling ______________________________________________________________ 7
1.4
Methodiek en opbouw ______________________________________________________ 9
1.5
Klimaatverandering _______________________________________________________ 10
Nulmeting ___________________________________________________________________ 12 2.1
Huishoudens ____________________________________________________________ 14
2.2
Mobiliteit________________________________________________________________ 15
2.3
Industrie ________________________________________________________________ 17
2.4
Tertiaire sector ___________________________________________________________ 18
2.5
Landbouw en natuur ______________________________________________________ 19
2.6
Openbaar vervoer ________________________________________________________ 19
2.7
Stedelijke diensten _______________________________________________________ 20
3
Toekomstvisie en strategie 2030/2050 ____________________________________________ 21
4
Participatie __________________________________________________________________ 22
5
4.1
Doel en methodiek ________________________________________________________ 22
4.2
Verloop participatief proces _________________________________________________ 22
4.2.1
Interne klimaatwerkgroep ________________________________________________ 22
4.2.2
Participatietraject met kinderen ____________________________________________ 24
4.2.3
Participatiemoment met burgers – 9 februari 2015 _____________________________ 25
4.2.4
Participatiemoment met pioniers – 17 maart 2015 _____________________________ 26
4.2.5
Kick off – 16 juni 2015 ___________________________________________________ 27
Klimaatmaatregelen 2020 ______________________________________________________ 28 5.1
Inleiding ________________________________________________________________ 28
5.2
Voorbeeldfunctie van de stad _______________________________________________ 28
5.3
Duurzame stad __________________________________________________________ 34
5.3.1
Dendermonde duurzame woonstad ________________________________________ 35
5.3.2
Duurzame mobiliteit _____________________________________________________ 40
5.3.3
Dendermonde ondernemende stad _________________________________________ 45
5.3.4
Ruimte voor landbouw ___________________________________________________ 47
5.3.5
Natuur en biodiversiteit __________________________________________________ 48
3
5.4 5.4.1 5.5
Lokale energieproductie ___________________________________________________ 49 Potentieel aan hernieuwbare energie _______________________________________ 49 Overzicht maatregelen SEAP 2020 ___________________________________________ 51
6
Adaptatie ___________________________________________________________________ 52
7
Bijlage: Globale visie en strategie 2030/2050 _______________________________________ 56 7.1
Inleiding ________________________________________________________________ 56
7.2
Scenario’s 2030/2050: MIRA 2030 en ‘Scenarios for a low carbon Belgium 2050’ ______ 56
7.2.1
MIRA 2030 ____________________________________________________________ 56
7.2.2
'Scenarios for a Low Carbon Belgium by 2050'. _______________________________ 57
7.2.3
Methodiek ____________________________________________________________ 58
7.2.4
Scenario’s 2030/2050 ___________________________________________________ 58
7.2.5
Analyse scenario 2050 __________________________________________________ 65
7.2.6
De stad Dendermonde in 2050 ____________________________________________ 66
7.3 7.3.1
Sprong van EUR- naar VISI-scenario _______________________________________ 69
7.3.2
Sprong van REF- naar CORE-scenario 2050 _________________________________ 71
7.4
8
Resultaten globale visie en strategie scenario’s 2030/2050 ________________________ 68
Conclusie _______________________________________________________________ 73
Overzicht figuren en tabellen ____________________________________________________ 74
4
1
1.1
Inleiding
Achtergrond: nood aan een klimaatplan en het Burgemeestersconvenant
In haar meerjarige beleidsdoelstelling (zie figuur 1) geeft het stadsbestuur aan Dendermonde via een integrale en participatieve aanpak op weg te willen zetten naar klimaatneutraliteit. Hiertoe onderneemt de stad reeds vele acties die de uitstoot aan koolstofdioxide (CO2) inperken, zowel binnen haar eigen werking als naar de inwoners toe. CO2 is immers een van de voornaamste broeikasgassen die de klimaatverandering in de hand werkt met alle negatieve gevolgen van dien. Van wateroverlast tot droogte en extreme weersomstandigheden, al deze ‘fenomenen’ worden gerelateerd aan een verhoogde CO2-uitstoot. Deze verhoogde uitstoot is bovendien volledig te wijten i aan menselijke activiteit. Reeds in 2007 concludeerde het IPCC1 dat de opwarming van de aarde veroorzaakt wordt door menselijke activiteit. Bovendien zullen de gevolgen van die opwarming niet te overzien zijn voor de mens indien we de emissies2 van broeikasgassen3 niet drastisch verminderen. Om de potentieel onomkeerbare opwarming van de aarde te vermijden moeten de broeikasgasemissies met 80 tot 95 % gereduceerd worden tegen 2050. Dit klimaatprobleem beperkt zich echter niet alleen tot onze stad of ons land. Het is een wereldwijd probleem waarvoor een globale aanpak vereist is. Europa heeft dit begrepen en nam in 2009 met haar 20-20-20 doelstelling reeds het voortouw. Met deze klimaat- en energiedoelstelling wil Europa tegen 2020 de CO2-uitstoot met 20 % inperken, 20 % meer hernieuwbare energie produceren en de energie-efficiëntie met 20 % verhogen. Ondertussen blijkt jammer genoeg dat deze doelstelling niet voldoende zal zijn. Diverse bronnen bevestigen dat we onze uitstoot en energieverbruik met een veelvoud hiervan dienen in te perken en naar een energievoorziening dienen te evolueren die volledig draait op hernieuwbare energie om de klimaatcrisis af te wenden. Dit is een gigantische uitdaging, waar niet alleen Europa, maar alle steden en gemeenten, iedereen, zijn steentje aan kan en moet bijdragen. De Europese Unie gelooft sterk dat zij niet alles centraal kan decreteren en zet in op lokale acties om de Europese energiedoelstellingen mee concreet te realiseren. Lokale overheden zoals onze stad spelen immers een leidende rol in het afremmen van klimaatverandering en hebben ook de hefbomen in handen om het voortouw te nemen. Met het Burgemeestersconvenant (of Covenant of Mayors) wil Europa een rode draad bieden voor het lokaal klimaatbeleid. Door het ondertekenen engageert de stad zich om: een nulmeting op te maken die als basis dient voor het actieplan; na de formele ondertekening dit doordacht actieplan in te dienen; het middenveld en de burger te betrekken bij het opstellen en uitwerken van het actieplan; tweejaarlijks over de acties te rapporteren in een voortgangsrapport; personeel in te zetten om de acties uit te voeren; ervaring en kennis met andere besturen, stakeholders, de burger, … te delen.
1
IPCC: Intergovernmental Panel on Climate Change
I
Core Writing Team, Pachauri, R., Reisinger, A. (eds.) (2007), Climate Change 2007: Synthesis Report. Contribution of
Working Groups I, II and III to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, IPCC. 2
Emissie: uitstoot van een gas of stof aan de bron
3
Broeikasgas: gas dat verantwoordelijk is voor het broeikaseffect en de klimaatverandering. Volgende broeikasgassen hebben
het grootste aandeel in de klimaatverandering en worden in rekening gebracht: CO2, CH4 en N2O. Deze zijn hoofdzakelijk afkomstig van menselijke activiteit en worden omgerekend naar CO2 equivalenten, ofwel CO2-e.
5
Het stadsbestuur van Dendermonde ondertekende het Burgemeestersconvenant op 19 februari 2014 en geeft zo duidelijk aan werk te willen maken van dat lokaal klimaatbeleid door tegen 2020 de uitstoot aan broeikasgassen minimaal met 20 % terug te dringen. Samen met de provincie OostVlaanderen, de steden Aalst en Sint-Niklaas en Eandis werd deze ondertekening op 7 mei 2014 symbolisch in de verf gezet. De provincie verleent de gemeenten steun bij het opstellen van hun actieplan. Het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse Overheid zorgt voor ondersteuning via een tool voor de nulmeting en maatregelen. Op 7 november 2014 werd Futureproofed samen met Tri.Zone aangesteld voor ‘inhoudelijke begeleiding bij de opmaak en het participatietraject voor het klimaatactieplan’.
1.2
Ambitie van de stad
Door het ondertekenen van dit Burgemeestersconvenant engageert de stad zich om werk te maken van de Europese klimaatdoelstellingen tegen 2020, een eerste stap ‘onderweg naar klimaatneutraliteit’. Dit klimaatplan biedt geen kant-en-klare oplossing voor het complex klimaatprobleem. Wel geeft het de richting aan waarin er kan gezocht worden om dit engagement waar te maken. Wat voorligt, is een ambitieus plan, dat ondanks de korte uitvoeringstermijn die nog rest, toch realistisch en haalbaar is. Een plan dat is afgestemd op de noden, maar ook rekening houdt met de beschikbare middelen en mensen. Het geeft aan waarop de stad kan inzetten om minder broeikasgassen uit te stoten, kijkt wat er reeds gerealiseerd werd sinds 2011 en stelt maatregelen voor waarmee de vooropgestelde besparing ook effectief kan behaald worden. De stad kan dit engagement niet alleen waarmaken. De inzet van alle stakeholders op het grondgebied van Dendermonde is hierbij essentieel. Naast de meetbare maatregelen die kunnen resulteren in een CO2-reductie, is het dan ook van groot belang om via sensibilisering verder het noodzakelijke maatschappelijk draagvlak te creëren. Zo gaan we ‘samen onderweg naar klimaatneutraliteit’. Het stadsbestuur kan hierin wel haar voorbeeldrol verder zetten, daar waar mogelijk faciliteren en ondersteunen en zal ook mee op zoek moeten gaan naar oplossingen voor de complexe klimaatproblemen. Om de reductiedoelstelling van 20 % op de CO2-uitstoot in Dendermonde te realiseren, dient immers circa 145 miljoen EUR geïnvesteerd te worden over de komende 5 jaar. Daarvoor zijn de beschikbare financiële middelen van alleen het stadsbestuur ontoereikend. Creatieve oplossingen zoeken samen met alle stakeholders en nog meer samenwerken met burgers, bedrijven, financiers, belangenorganisaties, scholen, andere overheidsdiensten, … zal dus nodig zijn om de ambitie waar te maken.
Figuur 1: Beleidsdoelstellingen 2014-2019 van de stad: 5 speerpunten van ‘20 stappen naar 2020’.
6
In essentie gaat dit klimaatplan niet enkel over een daling in de uitstoot aan broeikasgassen. Maar, over de reële noden van inwoners en bedrijven in Dendermonde: betaalbare energierekeningen, slimme mobiliteit, een aangename buurt om te winkelen, werken en leven; een veilige buurt met een sterk sociaal netwerk,… kortom, een welvarende en leefbare stad!
1.3
Doelstelling
De doelstelling van dit klimaatplan werd hiervoor reeds geschetst: inzetten op de 20-20-20 doelstellingen van de Europese Unie. Geen kant-en-klare oplossing voor het klimaatprobleem, maar een realistisch, haalbaar, gedragen, onderbouwd plan dat rekening houdt met de beschikbare mensen en middelen en bovenal een realistisch plan. Om aan de Europese verwachting te voldoen werd een Sustainable Energy Action Plan (SEAP)4 uitgewerkt voor de planperiode 2015-2020 dat voldoet aan de vereisten van het Burgemeestersconvenant. Dit SEAP focust zich op de reductie van broeikasgassen (mitigatie) om zo klimaatverandering te voorkomen of beperken. Daarnaast kunnen er ook maatregelen getroffen worden om het veranderend klimaat op te vangen (adaptatie). Onder de mitigatiemaatregelen vallen onder meer isoleren van een huis en de fiets als voornaamste verplaatsingsmiddel gebruiken. Als adaptatiemaatregelen kunnen de inrichting van GOG Vlassenbroek, groen en blauwe aders in verstedelijkt gebied ondersteunen om het stedelijk hitteeiland effect te breken,… vermeld worden. Hieronder kunt u een overzicht terugvinden van de karakteristieken van beide types van maatregelen. Zowel mitigatie als adaptatiemaatregelen zullen nodig zijn om tegemoet te komen aan de klimaatproblemen.
Mitigatie
Adaptatie
Maatregel met directe invloed op uitstoot broeikasgassen
Maatregel om veranderend klimaat op te vangen
Bv. fiets nemen ipv auto, huis isoleren
Bv. aanleg groen in verstedelijkt gebied, GOG Vlassenbroek
Effect na lange termijn zichtbaar
Effect na korte termijn zichtbaar
Voelbaar op globale schaal
Regionaal karakter
Meetbaar
Moeilijk meetbaar
Tabel 1: Mitigatie en adaptatiemaatregelen: een andere benadering van het klimaatprobleem.
Zoals reeds aangegeven kadert dit klimaatplan ook binnen de meerjarige beleidsdoelstellingen 20 stappen naar 2020 (zie figuur 1 en 2). Waarmee 5 speerpunten telkens in 4 stappen worden geconcretiseerd. Het klimaatplan heeft betrekking op alle speerpunten: duurzame, ondernemende, zorgzame, veilige en dienstverlenende stad. Maar ook op verschillende aparte stapstenen: van wonen tot smart city. In figuur 2 geven de stappen die groen oplichten de linken weer die duidelijke naar voren komen.
4
SEAP: Sustainable Energy Action Plan. Het SEAP wordt ingediend door de stad bij het ‘CoMO of Covenant of Mayors Office’
dit bevat de maatregelen om de 20 % reductie in broeikasgasemissies te kunnen realiseren tegen 2020.
7
Dankzij de vele kruisbestuivingen zijn effecten op meerdere plaatsen vast te stellen. Zo focust ‘Smart city’ op duurzaamheid, zuinigheid, efficiëntie en digitalisering. Het is dan ook evident dat dit effecten ressorteert op het beleidsdomein wonen (bv. stimuleren van betere isolatie en optimale verbrandingssystemen), maar ook op openbare infrastructuur (bv. openbare verlichting) en mobiliteit (bv. aanmoedigingsbeleid fietsen, openbaar vervoer en elektrische voertuigen). Uiteindelijk moeten bepaalde energiemaatregelen (bv. inzake gebouwen en openbare verlichting) hun positief effect hebben op de financiële resultaten van de stad en haar inwoners. Hieronder een overzicht van de engagementen die het stadsbestuur:
Dendermonde wil een smart city zijn waar zuinigheid, duurzaamheid, efficiëntie en digitalisering hand in hand gaan.
We streven naar een klimaatneutrale stad waar een duurzaam afvalbeleid wordt gevoerd.
Er wordt veel sterker ingezet op de digitalisering in de communicatie en werking van alle stadsdiensten.
Verder wordt ook een masterplan openbare verlichting opgemaakt en worden diverse energie-screenings in stadsgebouwen en sporthallen doorgevoerd.
Aandacht voor vrijetijdsinfrastructuur.
Vanaf eind 2013 wordt er reeds gewerkt met energiezuinige kerstverlichting (met led’s) in de straten.
Optimalisatie stadspatrimonium (ook inzake periodiek onderhoud). Dit resulteert enerzijds in het buiten gebruik stellen van kosten verslindende, verouderde gebouwen (o.a. gemeentehuizen) en anderzijds in investeringen voor nieuwbouw (brandweerkazerne, jeugdcentrum, Technisch Centrum II) of aanpassingen (scholen, SAMWD, Huis van Winckel).
De begraafplaatsen worden verder omgevormd tot begraafparkplaatsen. In opvolging van Grembergen zijn de komende jaren de begraafplaatsen van Appels, Oudegem en Baasrode aan de beurt.
Dendermonde wil ook ruimer kijken. De inspanningen als Fairtradegemeente blijven bestendigd. Daarnaast wordt de Derdewereldraad (Gemeentelijke raad voor ontwikkelingssamenwerking) geheractiveerd en blijft de stad ondersteuning verlenen aan initiatieven die zich concentreren op de noord-zuid-problematiek.
Om de gestelde doelstellingen ook daadwerkelijk te verwezenlijken zal het stadsbestuur op zoek moeten gaan naar budget. Het budget om dit klimaatplan te realiseren bestaat uit: bestaand budget dat reeds wordt ingezet voor klimaatbeleid; bestaand budget dat geheroriënteerd wordt naar klimaatbeleid door de klimaatdoelstellingen mee te nemen in alle projecten en beleidsbeslissingen; bijkomend budget voor concrete projecten; bijkomende middelen (bv. Europese middelen, samenwerkingsverbanden, …).
Figuur 2: ‘20 2 20’ 20 stappen naar 2020 voor Dendermonde.
8
1.4
Methodiek en opbouw
Dit klimaatactieplan legt de focus op mitigatie en een daling van 20 % op de uitstoot van broeikasgassen, maar neemt ook adaptatiemaatregelen in overweging. Het is tot stand gekomen op basis van de nulmeting, scenario’s, kosten en baten analyse van CO2-equivalent (CO2-e)5 reductiemaatregelen en een participatietraject. Het klimaatactieplan beschikt hiermee over een onderbouwde aanzet die duidelijk aantoont wat de uitdagingen zijn van de doelstelling die het stadsbestuur zich voorneemt in het kader van klimaatneutraliteit. De berekenbare maatregelen resulteren uiteindelijk in een daling van 20 % van de broeikasgassen tegen 2020 en voldoen aan de 6 vereisten van Sustainable Energy Action Plan (SEAP) van het Burgemeestersconvenant. Figuur 3 geeft weer hoe dit klimaatplan tot stand kwam. Hierbij is er een duidelijke wisselwerking tussen de noodzakelijke maatregelen om de klimaatdoelstelling te behalen en wat er bij de inwoners en pioniers (bedrijven, verenigingen, voortrekkers) in Dendermonde leeft. Het participatietraject, noch de opmaak van de noodzakelijke maatregelen, worden hier als een losstaand proces beschouwd. Er is een duidelijke feedback lus aanwezig.
Figuur 3: Procesverloop opmaak klimaatplan en participatietraject
5
CO2-e: CO2-equivalenten - Om de invloed van de verschillende broeikasgassen te kunnen optellen, worden de emissiecijfers
omgerekend naar zogeheten CO2-equivalenten. Eén CO2-equivalent staat voor het effect dat de uitstoot van 1 kg CO2 heeft. De uitstoot van 1 kg distikstofdioxide (N2O) staat gelijk aan 310 CO2-equivalenten en de uitstoot van 1 kg methaan (CH4) aan 21 CO2-equivalenten. Het betreft dus de som van alle gassen die bijdragen aan de klimaatopwarming. Om de leesbaarheid te verhogen wordt in dit document soms enkel CO2 vermeld. 6
Het SEAP wordt ingediend door de stad Dendermonde bij het Burgemeestersconvenant en bevat de maatregelen om de 20%
reductie in broeikasgasemissies te kunnen realiseren tegen 2020
9
1.5
Klimaatverandering
Dat het klimaat verandert is geen nieuw gegeven. Sinds het ontstaan van de aarde schommelt de temperatuur. Glacialen of ijstijden, koude periodes waarin de ijskappen toenemen en de zeespiegel daalt, worden al miljoenen jaren afgewisseld met interglacialen of warmere periodes waarin de ijskappen alleen de poolregio's en hoge gebergtes bedekken. Deze koudere en warmere periodes waren vooral te wijten aan de veranderende beweging van de aarde ten opzichte van de zon. Sinds de industriële revolutie warmt de aarde door het versterkt broeikaseffect echter sneller op. Het ‘natuurlijk broeikaseffect’ dat er voor zorgt dat het op aarde gemiddeld 15 °C is in plaats van -18 °C, wordt versterkt door de verhoogde uitstoot aan broeikasgassen zoals koolstofdioxide (CO2). Het natuurlijk broeikaseffect wordt veroorzaakt door de gassen in de dampkring en ozonlaag zoals waterdamp, koolstofdioxide, ozon (O3), methaan (CH4) en lachgas (N2O). Deze gassen absorberen een deel van het inkomend zonlicht en stralen dit onder de vorm van warmte uit. Een deel van de door de aarde uitgestraalde warmte wordt tevens geabsorbeerd waardoor het warmteverlies beperkt wordt. Sinds de industriële revolutie steeg de gemiddelde temperatuur op aarde met zo’n 0,6 tot 0,8 °C. In figuur 4 wordt de stijgende temperatuur ten gevolge van menselijke activiteit weergeven. Als rechtstreekse oorzaak hiervan wijst het IPCC naar menselijke activiteit m.n. het op grote schaal verbranden van fossiele brandstoffen (steenkool, stookolie, diesel, benzine en aardgas). De CO2uitstoot ten gevolge van deze verbranding overstijgt de natuurlijke opslag van dit gas (zoals in oceanen en biomassa). Daardoor wordt de koolstofkringloop verstoord, blijven er meer broeikasgassen in de atmosfeer die het natuurlijk broeikaseffect versterken. Het gevolg is gekend: de temperatuur stijgt en een globale klimaatwijziging zet zich in.
Figuur 4: Afwijking van de jaargemiddelde temperatuur sinds 1850 (bron: MIRA op basis van KMI, EEA en UK Met Office Hadley Centre and Climate Research Unit (www.milieurapport.be ))
Wanneer we niets ondernemen om de temperatuurstijging te temperen, wordt tegen 2100 een temperatuurstijging van 2 tot 6 °C verwacht. 2 °C wordt hierbij als de grens beschouwd waarbinnen de klimaatverandering beheersbaar blijft, zij het tegen een hoge maatschappelijke kost. Vanaf een stijging van 4 °C wordt het systeem van opwarming zelfversterkend. Menselijk ingrijpen kan dit proces dan niet meer stoppen. De maatschappelijke kost en de effecten van de opwarming zijn dan niet meer
10
te overzien. De effecten die deze klimaatopwarming zal hebben worden in figuur 5 weergegeven. De gevolgen van klimaatverandering zijn over de hele wereld voelbaar en hebben effect op alle natuurlijke en menselijke systemen. Van hydrologische systemen, biodiversiteit, landbouw, visserij, transport, energie tot gezondheid. Bovendien zijn de gevolgen niet gelijk verdeeld over alle regio’s. Gedurende de hele 21ste eeuw zullen de gevolgen van de klimaatverandering onder andere leiden tot een lagere economische groei, een grotere ongelijkheid, minder voedselzekerheid en meer migratie.
Figuur 5: Scenario's voor klimaatopwarming (bron: www.carbontracker.org )
11
2
Nulmeting
Om een besparing te kunnen vooropstellen is een referentiepunt noodzakelijk, de zogenaamde nulmeting. Als basisjaar voor deze nulmeting nemen we 2011. De nulmeting geeft dus de emissiecijfers voor het jaar 2011 per sector. Deze nulmeting werd berekend aan de hand van de LNEtool7 die door het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse Overheid (LNE) in samenwerkeng met het Vlaams Instituut voor Technologische Ontwikkeling (VITO) voor elke Vlaamse gemeente ter beschikking werd gesteld. De nulmeting werd door het stadsbestuur aangevuld met cijfers van het verbruik van de eigen organisatie. Zo worden de eigen vloot aan voertuigen, het percentage verbruikte groene stroom en het energieverbruik van de eigen stadsgebouwen toegevoegd. De nulmeting is dus de som van alle broeikasgasemissies die ontstaan op het grondgebied van de stad in een referentiejaar, nl. 2011. De totale uitstoot aan broeikasgassen voor het grondgebied Dendermonde bedroeg in 2011 195.682 ton CO2. Dit komt neer op een uitstoot van 4,42 ton per inwoner (aantal inwoners op 1 januari 2011: 44 257). Om aan de reductiedoelstelling van 20 % tegen 2020 te voldoen, dienen we dus minstens 39.136,4 ton aan broeikasgassen te besparen. De stedelijke diensten droegen in dit totaal slechts 3 % bij met een uitstoot van 5.933 ton. Sinds januari 2012 is de stad overgeschakeld naar 100 % groene stroom, hierdoor wordt jaarlijks reeds 1.893 ton CO2 vermeden. In figuur 2 wordt een overzicht gegeven van het relatieve aandeel per 8 sector in de totale emissies van Dendermonde.
1% 2%
3% huishoudens mobiliteit
17%
35%
industrie (niet-ETS) tertiair openbaar vervoer
18%
landbouw 24%
stedelijke diensten
Figuur 6: Relatieve emissies per sector in de CO2 nulmeting 2011 voor Dendermonde
7
http://aps.vlaanderen.be/lokaal/burgemeestersconvenant/burgemeestersconvenant.htm7 Departement Leefmilieu, Natuur en
Energie van de Vlaamse overheid (LNE) 8
Sectoren worden gebruikt volgens het Milieurapport Vlaanderen (Mira). De 5 sectoren zijn: huishoudens, Tertiair, mobiliteit,
industrie, lokale energieproductie.
12
De sector huishoudens is verantwoordelijk voor 35 % (68.935 ton) van alle uitstoot aan broeikasgassen in Dendermonde. Mobiliteit volgt met 24 % (48.036 ton) en de sector industrie staat op de derde plaats met een aandeel van 18 % (34.592 ton). De tertiaire sector neemt 17 % (33.113 ton) van de totale uitstoot voor zijn rekening. De emissies van de stedelijke diensten en de sectoren landbouw en openbaar vervoer zijn elk bijna verwaarloosbaar met respectievelijk 3 % (5.933 ton), 2 % (3.833 ton) en 1 % (1.240 ton). De emissies van openbare verlichting ter hoogte van 604 ton vallen geheel onder de emissies van de eigen organisatie.
80.000 70.000 60.000 50.000 40.000 30.000
20.000 10.000 0 Ton CO2
huishouden s
mobiliteit
industrie (niet-ETS)
tertiair
openbare verlichting
openbaar vervoer
landbouw
eigen organisatie
68.935
48.036
34.592
33.113
0
1.240
3.833
5.933
Figuur 7: Totale CO2-e emissies van de nulmeting voor het grondgebied van de stad Dendermonde in 2011, onderverdeeld per sector. De sector openbare verlichting is in deze met 604 ton CO2 te verwaarlozen. 9
De verdeling per sector kan ook gelinkt worden aan de verdeling per emissiebron . Aardgas (68.240 ton), elektriciteit (50.063 ton) en diesel (40.087 ton) zorgen samen voor 81 % van alle emissies. De overige emissie (allen uitgedrukt in CO2-e) komen van stookolie (22.600 ton), benzine (9.136 ton), steenkool (2.892 ton) en vloeibaar gas (2.663 ton).
1%
1%
5%
Aardgas
12% 35%
Elektriciteit Diesel Stookolie
20%
Benzine Steenkool 26%
Vloeibaar gas
9
Een emissiebron veroorzaakt broeikasgasemissies. daarvan zijn diesel gas Dendermonde die bij het verbranden Figuur 8: Relatieve emissies per emissiebronVoorbeelden in de CO2-nulmeting 2011 of voor broeikasgasemissies uitstoten. Elektriciteit bijvoorbeeld, stoot broeikasgasemissies uit bij de productie ervan in de elektriciteitscentrale.
13
80.000 70.000 60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0
2
industrie (niet-ETS) 11.161
11.798
openbare verlichting 0
2.073
eigen organisatie 3.832
15.644
0
15.756
16.615
0
0
221
1.828
0
38.660
0
0
0
1.240
0
187
Stookolie
9.403
0
7.308
4.328
0
0
1.502
59
Benzine
0
9.109
0
0
0
0
0
27
Aardgas Elektriciteit
huishouden s 39.374
Diesel
mobiliteit
tertiair
openbaar vervoer 0
landbouw
Steenkool
2.686
0
172
0
0
0
35
0
Vloeibaar gas
1.828
264
196
373
0
0
3
0
Figuur 9: Emissie per sector, opgedeeld per emissiebron. De sector openbare verlichting is in deze met 604 ton CO2 te verwaarlozen.
2.1
Huishoudens
De huishoudens nemen met 68.935 ton aan broeikasgassen zo’n 35 % van de totale broeikasgasuitstoot in Dendermonde voor hun rekening. Om een beter inzicht te verkrijgen in de oorsprong van deze uitstoot wordt hieronder het relatief verbruik van de verschillende brandstoftypes weergegeven voor zowel de broeikasgasuitstoot (in ton CO2-equivalenten) als het energieverbruik (in MWh). 4% 3%
Aardgas
13%
Elektriciteit Stookolie 23%
57%
Steenkool Vloeibaar gas
Figuur 10: Procentuele bijdrage van de verschillende energiedragers in de sector huishoudens.
In 2011 verbruikten alle huishoudens in Dendermonde samen 344.162 MWh aan energie. De stad Dendermonde telde in 2011 zo’n 19.162 huishoudens. Dat resulteert in een gemiddeld jaarverbruik van 17.961 kWh per gezin en een uitstoot van 3,6 ton CO2-equivalenten per gezin. In 2011 bedroeg
14
het totale gemiddelde jaarlijkse energiegebruik van de huishoudens op Vlaams niveau 204,6 PJ 10 ofwel 21.428 kWh per gezin per jaar.
250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 00
Verbruik
Aardgas
Elektriciteit
Stookolie
Overige biomassa
Vloeibaar gas
Steenkool
Geothermische energie
Zonne-/ thermische energie
194921
77487
35218
20265
8052
7587
496
136
Figuur 11: Absoluut energieverbruik (MWh) per energiedrager.
In het MIRA-indicatorenrapport van 2011 wordt het volgende vermeld: “Op Vlaams niveau heeft er in 2011 een duidelijke daling plaatsgevonden in de verwarmingsbehoefte. Tussen 2009 en 2010 steeg de verwarmingsbehoefte met 46 % als gevolg van een zeer strenge winter (2010) om in 2011 te dalen met 33 % ten gevolge van een milde winter. Het elektriciteitsgebruik nam tussen 2007 en 2011 toe met 2 %. In 2011 had 24 % van de woningen nog geen dak- of zolderisolatie, 8% van de woningen beschikte alleen over enkel glas en 31 % van de aardgasketels en 69 % van de mazoutketels hadden een slecht rendement. Via maatregelen zoals de plaatsing van dak- of zoldervloerisolatie en de vervanging van enkel glas en inefficiënte verwarmingsinstallaties, wil het Pact 2020 (Vlaanderen In Actie11) een aanzienlijke daling in het energiegebruik van het gebouwenpark realiseren. Meer en meer gezinnen in Vlaanderen hebben wel een contract voor groene elektriciteit.” Volgens VREG Marktmonitor 201412 is een stijging zichtbaar van 21 % in 2009, 25 % in 2010, 32 % in 2011, 35 % in 2012 en zelfs 41 % in 2013. In 2014 is een terugval merkbaar naar 35 %.
2.2
Mobiliteit
De uitstoot aan broeikasgassen van de sector mobiliteit namen in 2011 zo’n 24 % van de totale uitstoot voor hun rekening wat overeenkomt met 48.036 ton. Deze uitstoot is gerelateerd aan de gebruikte brandstof nl. diesel, benzine en vloeibaar gas (zie figuur 12).
10
MIRA Indicatorrapport 2014. http://www.milieurapport.be.
PJ: petajoule of 1015 joule (eenheid van energie). 11
Vlaanderen in Actie, afgekort ViA, is het toekomstproject voor Vlaanderen. De Vlaamse Regering en alle belangrijke
maatschappelijke partners hebben de doelstellingen vastgelegd in het Pact 2020. http://www.vlaandereninactie.be 12
De Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt staat in voor de regulering, controle en bevordering van de
transparantie van de energiemarkt in het Vlaamse Gewest. De VREG werd opgericht in december 2001 en behoort tot het beleidsdomein Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid. http://www.vreg.be/marktmonitor-2011
15
Het verbruik van diesel brengt de grootste broeikasgasuitstoot met zich mee (38.660 ton), gevolgd door benzine (9.109 ton). Dit komt overeen met de in verhouding grotere hoeveelheid dieselwagens ten opzichte van benzinewagens op de Belgische wegen. Slechts een heel klein deel van de wagens rijdt op vloeibaar gas (LPG) en aardgas (CNG) (nl. 264 ton en 2 ton). Elektriciteit was in 2011 nog verwaarloosbaar als brandstoftype voor wagens.
Vloeibaar gas 1%
Benzine 19% 24 % Diesel 80%
Figuur 12: Relatieve emissie aan broeikasgassen per brandstoftype voor de sector mobiliteit.
De sector mobiliteit vertegenwoordigt in hoofdzaak particulier en commercieel wegverkeer. Openbaar vervoer wordt in deze nulmeting apart weergegeven (maar wordt in het meetinstrument verder onder de sector mobiliteit meegenomen). Openbaar vervoer draagt slechts bij voor 2,5 % van de totale emissies voor mobiliteit. Op het grondgebied van Dendermonde zijn er geen snelwegen. Alle kilometers van de sector mobiliteit werden dus gereden op provinciale-, gewest- en gemeentewegen.
miljoen vkm/jaar
De emissies van het wegverkeer worden veroorzaakt door 3 voertuigtypes: lichte vrachtwagens, personenwagens en zware vrachtwagens. Figuur 13 geeft een overzicht van het voertuigtype, de voertuigkilometers en het type weg. Deze grafiek maakt duidelijk dat het wegverkeer in Dendermonde in 2011 werd gedomineerd door personenwagens. Op elk wegtype hebben de personenwagens duidelijk het grootste aandeel in de afgelegde kilometers. Het personenverkeer is goed voor ongeveer de 93% van de totaal afgelegde kilometers. 300 250 200 150 100 50 0
0
Zware vrachtwagens 0
Niet-genummerde wegen
1.553.878
51.125.749
1.125.760
Genummerde wegen
10.069.005
193.232.428
6.979.822
Snelwegen
Lichte vrachtwagens 0
Personenwagens
Figuur 13: Aantal voertuigkilometers in 2011 per voertuigtype en per type weg.
16
In het MIRA-indicatorenrapport13 van 2011 zijn de volgende gegevens terug te vinden: “Het laatste decennium was er een absolute ontkoppeling tussen de emissies van personenwagens en de personenkilometers. De dalende uitstoot van broeikasgassen was te danken aan het toenemende gebruik van energiezuinige wagens en van biobrandstoffen voor wegverkeer. Door de verplichte EU-normen voor de CO2-e-emissie van nieuwe wagens brachten autoconstructeurs meer energiezuinige wagens op de markt. Federale fiscale stimuli bevorderden de aankoop van deze wagens. In 2010 daalde de gemiddelde CO2-e -emissie van nieuwe wagens in Vlaanderen van 147 g/km naar 138 g/km.” Begin 2012 werden de fiscale stimuli afgeschaft om budgettaire redenen. Ondertussen is er weer een aanpassing waarbij een ‘vergroening’ van de wagens in Vlaanderen wordt nagestreefd. Om het wagenpark te vergroenen komt er een bonus van 5.000 euro voor wie een elektrische of waterstofwagens koopt, maar ook de verkeersbelasting en de Belasting op In Verkeersstelling (BIV) zal zuinige en milieuvriendelijke wagens meer belonen. De impact van deze stimuli zal waarschijnlijk na 2011 een effect hebben op de globale uitstoot.
2.3
Industrie
De broeikasgasemissie van de sector industrie bedragen 34.592 ton of 18 % van de totale emissies. Elektriciteitsverbruik neemt binnen de industriële sector in 2011 met 46 % (15.756 ton) het grootste aandeel aan broeikasgasemissie voor haar rekening gevolgd door aardgas (32 % of 11.161 ton) en stookolie (21 % of 7.308 ton). Samen zorgen zij voor 99 % uit van de totale emissies ten gevolge van de energievraag in deze sector. Vloeibaar gas (196 ton) en steenkool (172 ton) zijn hierin verwaarloosbaar. Vloeibaar gas 1%
Steenkool 0%
Stookolie 21% Elektriciteit 46%
18 %
Aardgas 32%
Figuur 14: Procentuele bijdrage van de verschillende energiedragers in de sector industrie.
Analyse van de relatieve aandelen van de CO2-e emissies van de subsectoren14 van de sector industrie draagt weinig bij aan de resultaten van de nulmeting. Alle subsectoren worden immers overschaduwd door de inschatting van ‘rest industrie’. ‘Rest industrie’ en ‘andere industrie’ staan samen in voor 78 % van de CO2-e emissies in de sector industrie. De subsectoren ‘non-ferro’ en ‘chemie’ tellen elk respectievelijk 11 % en 9 % van de broeikasgasemissie. De resterende emissies (2 %) zijn toe te schrijven aan de subsector ‘Papier en uitgeverijen’. Het gebrek aan resolutie tussen de
13
MIRA Indicatorrapport 2011. http://www.milieurapport.be.
14
Subsectoren voor de sector industrie : ijzer-en staalnijverheid, non-ferro, metaalverwerkende nijverheid, andere industrie,
voeding-dranken-tabak, textiel-leder-kleding, minerale-en niet mineraalproducten, papier en uitgeverijen, chemie, RESTindustrie.
17
onderlinge subsectoren is een gevolg van de privacy regels waarbij grootverbruikers binnen subsectoren onder de gemeenschappelijke subsector ‘Rest Industrie’ worden ondergebracht. Het MIRA-indicatorenrapport van 2011 vermeldt het volgende over de sector industrie: “In 2009 lag de emissie van CO2-e, veruit het voornaamste broeikasgas, voor het eerst onder het niveau van 1990. Dit vooral als gevolg van de lagere industriële activiteit door de financieeleconomische crisis. In 2010 en 2011 nam de economische activiteit licht toe met als gevolg ook een stijging van de totale (energetisch + niet-energetisch) CO2-e -emissie in vrijwel alle industriële subsectoren. In 2011 lag de CO2-e-emissie nog altijd ruim 5 % boven het niveau van 1990. De deelsectoren ‘Chemie’ en ‘Metaal’ hadden met respectievelijk 48 % en 29 % het grootste aandeel in de industriële CO2-e -emissie. De deelsector Chemie heeft echter de grootste activiteiten in de regio Antwerpen, terwijl dit voor Metaal eerder regio Gent is.”
2.4
Tertiaire sector
De emissies van de tertiaire sector bedragen 33.113 ton CO2-e of 17 % van de totale emissies. Om een beter inzicht te verkrijgen in de oorsprong van de CO2-e-emissies in de sector tertiair, worden hieronder de relatieve emissies in CO2-e van de verschillende brandstoftypes weergegeven. Het verbruik van elektriciteit brengt veruit de grootste CO 2-e-impact met zich mee (16.615 ton), gevolgd door aardgas (11.798 ton), stookolie (4.328 ton) en vloeibaar gas (373 ton).
Vloeibaar gas 1%
17% Stookolie 13%
Elektriciteit 50%
Aardgas 36%
MWh
Figuur 15: Relatieve bijdrage van de verschillende energiedragers voor de tertiaire sector 200.000 180.000 160.000 140.000 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0
Andere gemeens chaps-, sociale en Onderwijs persoonlij ke dienstverl ening
tertiaire sector totaal
Kantoren en administr aties
Horeca
Handel
Gezondh eidszorg en maatscha ppelijke dienstverl ening
Elektriciteit
88.358
25.277
5.024
27.798
4.913
14.106
2.186
2.856
6.198
Aardgas
77.372
1.400
5.843
15.801
8.525
12.703
8.146
5.986
18.968
Stookolie
16.431
4.224
856
4.191
1.183
3.657
1.547
551
222
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1.642
1.077
277
140
2
84
2
60
0
Overige biomassa Vloeibaar gas
REST tertiair
Stedelijke Diensten
18
Figuur 16: Verdeling van het energieverbruik per energiedrager bij de verschillende tertiaire subsectoren.
Figuur 16 geeft het energieverbruik weer van de verschillende tertiaire subsectoren. Handel neemt het grootste energieverbruik voor haar rekening en dus ook het grootste aandeel in de uitstoot aan broeikasgassen (26 %). Kantoren en administratie komen op de tweede plaats (18 %) gevolgd door andere gemeenschaps-, sociale en persoonlijke dienstverlening (17 %) en stedelijke diensten (13 %). Het MIRA-indicatorenrapport van 2011 vermeldt dat op economisch vlak de tertiaire sector veruit de grootste sector is in Vlaanderen. Bovendien zorgt deze sector voor een groot deel van de werkgelegenheid. Op milieugebied is de impact van de tertiaire sector niet gering, maar neemt wel af. Het energiegebruik en de emissie van broeikasgassen bij tertiaire sector daalden in Vlaanderen respectievelijk met 10 % en 17 % in 2011 ten opzichte van 2005. De milde winter van 2011 wordt hierbij als voornaamste oorzaak van deze daling gezien.
2.5
Landbouw en natuur
Slechts 2 % (3.833 ton CO2-e) van de totale broeikasgasemissie werd in 2011 veroorzaakt door de sector landbouw. De emissies van de sector landbouw bedragen of 2 % van de totale emissies. Om een beter inzicht te verkrijgen in de oorsprong van de CO2-e-emissies in de sector landbouw, worden hieronder de relatieve emissies in CO2-e van de verschillende brandstoftypes weergegeven.
2%
Elektriciteit 6%
Steenkool 1%
Stookolie 39%
Vloeibaar gas 0%
Aardgas 54%
Figuur 17: Relatieve bijdrage van de verschillende energiedragers binnen de sector landbouw en natuur.
Het verbruik van aardgas brengt de grootste CO2-e-impact met zich mee (2073 ton), gevolgd door stookolie (1502 ton). Samen maken ze 93% uit van de totale emissies ten gevolge van de energievraag in de sector landbouw. Elektriciteit (221 ton), steenkool (35 ton) en vloeibaar gas (2,6 ton) zijn verwaarloosbaar.
2.6
Openbaar vervoer
1% Met slechts 1 % van de totale broeikasgasuitstoot in Dendermonde neemt de sector openbaar vervoer met 1.240 ton slechts een zeer beperkt aandeel van de totale emissie voor haar rekening. Voor de sector openbaar vervoer werd enkel rekening gehouden met het busverkeer. Het treinverkeer en luchtverkeer behoren niet tot de scope van dit klimaatactieplan. Aangezien er ook geen directe
19
maatregelen geformuleerd worden rond treinverkeer (wél flankerende als gebruik blue bike, stimuleren multimodaal verkeer, sensibilisering stadsdiensten voor het gebruik van openbaar vervoer, …) wordt treinverkeer in de nulmeting ook buiten beschouwing gelaten. Uit de cijfers voor 2011 blijkt dat enkel dieselvoertuigen gebruikt werden. Openbaar vervoer wordt in deze nulmeting apart weergegeven maar wordt in de maatregelentool verder onder de sector mobiliteit meegenomen. Het aandeel binnen de totale uitstoot aan broeikasgassen van alle mobiliteit samen bedraagt slechts 2,8 %.
2.7
Stedelijke diensten
De stedelijke diensten kwamen reeds aan bod bij de sector mobiliteit en de tertiaire sector. Deze sector verenigt de emissies van de eigen stadsgebouwen, eigen openbare verlichting en eigen vloot. Als we de sector stedelijke diensten als aparte sector bekijken dan staan de stedelijke diensten met 5.933 ton CO2-e slechts voor 3 % van de totale emissies. De relatieve bijdrage van de verschillende energiedragers wijst uit dat aardgasverbruik met 65 % verantwoordelijk is voor de grootste bijdrage aan broeikasgassen (3.832 ton), gevolgd door elektriciteit (1.828 ton), diesel (510 ton), stookolie (187 ton) en benzine (27 ton).
3%
Diesel 3%
Stookolie 1%
Benzine 0%
Elektriciteit 31% Aardgas 65%
Figuur 18: Relatieve bijdrage van de verschillende energiedragers voor de stedelijke diensten.
20
3
Toekomstvisie en strategie 2030/2050
Vooraleer maatregelen te bepalen, is het noodzakelijk om een blik te werpen op de toekomst. Wat zijn de resultaten die er nog mogen verwacht worden in het kader van lopend beleid en bovenlokaal beleid dat nog in de pijplijn zit? Rekening houdend met de bestaande ambitieniveaus voor Vlaanderen, België en Europa om broeikasgasemissies te reduceren tegen 2030 en 2050. Deze analyse gebeurt aan de hand van scenario’s. Zij bepalen mee de richting waarin het lokaal stadsbeleid zal evolueren op lange termijn ‘onderweg naar klimaatneutraliteit’. Vertrekkende van de nulmeting werd op basis van een aantal te verwachten scenario’s een toekomstbeeld geschetst. Deze scenario’s zijn gebaseerd op de MIRA milieuverkenning 2030 15 en aangevuld met 'Scenarios for a Low Carbon Belgium by 2050' 16. Deze scenario’s voor Vlaanderen en België werden herschaald voor de stad Dendermonde en geven het ambitieniveau en noodzakelijke hoofdmaatregelen aan om te evolueren naar klimaatneutraliteit. De doelstelling om 20 % minder broeikasgassen tegen 2020 uit te stoten kadert immers in de Europese visie om tegen 2050 klimaatneutraal te worden. Om dit waar te maken is een wetenschappelijk inzicht over hoe de emissies tegen 2030 en 2050 zullen evolueren op basis van de beschikbare databronnen noodzakelijk. Deze globale visie en strategie worden apart beschreven in bijgevoegde studie. Op basis van de scenario’s 2030/2050 kunnen we concluderen dat de stad zal moeten inzetten op 7 noodzakelijke focuspunten om te evolueren naar klimaatneutraliteit. Deze focuspunten vertalen de noodzakelijke structurele ingrepen voor klimaatneutraliteit:
Figuur 19: 7 noodzakelijke focuspunten om naar klimaatneutraliteit te evolueren volgens de scenario’s
Deze noodzakelijke voorwaarden maken duidelijk dat kleine verbeteringen niet zullen volstaan om naar klimaatneutraliteit te evolueren. Om tegen ten laatste 2050 klimaatneutraliteit te behalen moet er nog verder en structureel nog ingrijpender gebouwd worden op de klimaatmaatregelen die op korte termijn worden uitgerold.
15
MIRA milieuverkenning 2011. Anders dan het MIRA indicatorenrapport wat een jaarlijkse stand van zaken is.
http://www.milieurapport.be. 16
"Scenario's voor een koolstofarm België tegen 2050" door Climact en VITO.
21
4 4.1
Participatie Doel en methodiek
Het participatieproces heeft tot doel bij te dragen aan bewustmaking en initiatie van een dynamiek in de stad die nodig is om het klimaatplan verder af te toetsen en verder te dragen. Dit traject werd zeer breed opgevat: iedereen die woont werkt, leeft, … in Dendermonde werd en wordt hier naar de toekomst toe bij betrokken. Zowel burgers, middenveldorganisaties, bedrijven, politici als stadsdiensten werden bevraagd. Het participatieproces heeft hierbij niet enkel tot doel om ideeën te sprokkelen, maar kan ook een hefboom vormen om de maatregelen van het klimaatplan reeds uit te voeren. Naast de hoofdmaatregelen werd in dit participatieproces ook aandacht besteed aan flankerende maatregelen. Dit zijn maatregelen die ondersteunend werken maar zelf geen directe invloed hebben op de CO2-uitstoot. Voor de opmaak van dit klimaatactieplan werd een participatief traject met volgende doelgroepen doorlopen: Interne klimaatwerkgroep, met medewerkers van alle stadsdiensten Participatietraject met kinderen en scholen via de kindergemeenteraad Participatietraject met burgers Participatietraject met pioniers (voortrekkers uit bedrijven en middenveldorganisaties) Er werd een gezamenlijk kick-off moment voorzien met burgers, pioniers, bedrijven, … Daarnaast werden volgende organen opgericht: Interne klimaatstuurgroep: bestaande uit burgemeester, schepen van leefmilieu en diensthoofd milieu en platteland/duurzaamheidsambtenaar. Afhankelijk van de nood komen zij samen om de belangrijke doelstellingen, informatie, … af te stemmen. Externe klimaatwerkgroep: bestaande uit geëngageerde burgers die meer willen bijdragen en effectief werk willen maken van de maatregelen die noodzakelijk zijn om de klimaatopwarming in Dendermonde een halt toe te roepen.
4.2
Verloop participatief proces
4.2.1 Interne klimaatwerkgroep In dit traject kwamen medewerkers van alle stadsdiensten samen. Alle stadsdiensten werden hiervoor uitgenodigd en werden vertegenwoordigd door een afgevaardigde. Dienst informatica, onderwijs, gebouwen, technische uitvoeringsdienst, wegen en waterlopen, stedenbouw, leefmilieu, groenbeleid en landbouw, mobiliteit, bibliotheek, cultuur, aankoopdienst, dienst bevolking, secretaris,… Een gedetailleerd overzicht van dit moment is terug te vinden in het draaiboek. Sessie 1 – 28 januari 2015 (in samenwerking met Futureproofed en Tri.Zone) Doelstellingen: Medewerkers van interne stadsdiensten weten wat de uitdagingen zijn die het Burgemeestersconvenant en de opmaak van het klimaatactieplan met zich mee brengt (Sense of Urgency, nulmeting, prioritaire maatregelen); Interne stadsdiensten verbinden zich aan het klimaatactieplan door hun huidige acties en initiatieven hieraan te koppelen;
22
Interne stadsdiensten gaan samen verder op zoek naar bijkomende kansen om de uitdaging tegen 2020 mee te realiseren; (procesdoelstelling) Interne stadsdiensten worden “mede – eigenaar” en dus “mede – ondernemer” van het klimaatactieplan.
Aanpak: Deelnemers kwamen voorbereid naar de sessie. Aan de hand van een fiche werd binnen de eigen diensten nagegaan Welke acties en initiatieven zijn er al die bijdragen aan de vermindering van CO2-uitstoot? (omschrijving, doelgroep, effect, succesfactoren, obstakels) Welke acties en initiatieven kan een bepaalde dienst nog meer opzetten om bij te dragen aan de vermindering van CO2- uitstoot in Dendermonde? (omschrijving, mogelijke effecten, mogelijke succesfactoren en hindernissen) In groep werden deze acties en initiatieven overlopen en aangevuld.
Sessie 2 – 16 juni 2015 (in samenwerking met Futureproofed en Tri.Zone) Doelstellingen: Interne klimaatgroep op de hoogte stellen van wat met alle aangeleverde input gebeurde en hoe dit verwerkt werd in de aanzet voor het klimaatrapport Interne klimaatgroep de kans geven reacties en aanvullingen te formuleren Reflecteren over de rol van de interne werkgroep voor de toekomst Aanpak: Toelichting bij het Burgemeestersconvenant Presentatie eerste aanzet draftrapport, Q&A, aanvullingen en reacties Gesprek over de rol van het intern procesteam Denkoefening: ‘als ik burgemeester was …’ zodat de topprioriteiten zichtbaar zijn Resultaten: Medewerkers van alle stadsdiensten zijn op de hoogte van de uitdagingen en de ambitie van de stad om de doelstellingen van het burgemeestersconvenant te realiseren. Medewerkers hebben de kans om in de toekomst binnen hun eigen domein op zoek te gaan naar verbindingen en versterkingen om de doelstellingen te realiseren. Er is een grote bereidheid om met een deel van de klimaatwerkgroep in de toekomst werk te maken van communicatie en acties rond het klimaatactieplan. Daarnaast werden de diensten bevraagd via de maandelijkse diensthoofdenvergadering en via mailing naar de respectievelijke diensthoofden om van alle diensten input te krijgen.
23
4.2.2 Participatietraject met kinderen Met de commissie ‘Klimaat Kids’, opgericht in de schoot van de kindergemeenteraad, werd actief een steentje bijgedragen aan het klimaatactieplan van het stadsbestuur. Doelstelling: Kinderen actief meenemen in het klimaatverhaal. Wat zijn de oorzaken? Wat staat er ons te wachten? Wat kunnen we zelf doen om het tij te keren? Actief op zoek gaan naar voor kinderen haalbare maatregelen; Effectief werk maken van een doelstelling; Aanpak: Op 4 bijeenkomsten werd actief nagedacht over de klimaatproblematiek: probleem schetsen (4 december 2014), op zoek naar oplossingen (22 januari 2015), waar in Dendermonde liggen de opportuniteiten (5 maart 2015), werk aan de winkel (23 april 2015) Resultaten: Kinderen begrijpen de problematiek en kunnen dit in hun eigen woorden vorm geven Input vanuit ‘Kids Climate Conference’ voor het klimaatactieplan Realisatie van collage en ‘pluktuin’ Een gezonde, leefbare planeet voor iedereen waar ook de generaties na ons nog van kunnen genieten, dat is wat er op het spel staat. Iets waar ook onze kinderen van wakker liggen. De commissie zette eerst haar tanden in de problematiek van de klimaatopwarming. Wat zijn de oorzaken, wat zijn de gevolgen en zijn er oplossingen? Zij willen alvast hun schouders zetten onder het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen!
24
4.2.3 Participatiemoment met burgers – 9 februari 2015 (in samenwerking met Futureproofed en Tri.Zone) De doelstelling van dit moment is om burgers actief te betrekken om samen op weg te gaan naar een klimaatneutrale stad, via acties en maatregelen die de leefbaarheid van de stad verbeteren. Doelstellingen: Burgers krijgen informatie over doelstellingen en uitdagingen naar aanleiding van het burgemeestersconvenant. Burgers verbinden zich en gaan het engagement aan om de uitdagingen mee te realiseren. Aanpak: Toelichting van de 'sense of urgency’, met aandacht voor nulmeting en sectoren waar écht werk van gemaakt moet worden – gekoppeld aan voorbeelden van burgerinitiatieven die hiertoe kunnen bijdragen Visualisatie Dendermonde 2050 – een klimaatneutrale stad: deelnemers gingen in gesprek en brachten hun gedroomde stad van de toekomst in beeld. Deelnemers brainstormen meer in detail over wat de concrete acties kunnen betekenen. Resultaten: Dit participatiemoment resulteerde naast een aantal beelden of elementen voor een klimaatneutraal en leefbaar Dendermonde in de toekomst ook enkele concrete ideeën waar burgers zelf de schouders onder kunnen zetten.
25
4.2.4 Participatiemoment met pioniers – 17 maart 2015 (in samenwerking met Futureproofed en Tri.Zone) Pioniers zijn voortrekkers van de stad Dendermonde: inwoners, bedrijven, personen uit onderwijsinstellingen, sportbewegingen, cultuurorganisaties, overheden,… De doelstelling is het opzetten, ontwikkelen en aanzetten tot verankering van een partnerschap met de brede samenleving, waaruit duidelijk blijkt dat de stad Dendermonde niet als enige verantwoordelijk is voor de klimaatmaatregelen en –acties op het grondgebied. Doelstellingen: Partnerschap met brede samenleving opzetten, ontwikkelen en beginnen verankeren, zodat de stad Dendermonde niet alleen verantwoordelijk is voor de maatregelen en acties, niet alleen ‘eigenaar en dus financierder’ is van het plan. Tempo maken bij de opbouw van het draagvlak voor het actieplan, eigenaarschap ontwikkelen voor gedefinieerde maatregelen Formuleren van concrete acties en werven van trekkers voor deze acties Aanpak: Pioniers krijgen een toelichting van de Sense of Urgency aan de hand van een levendige presentatie. Hierbij wordt ook in beeld gebracht wat de realiteit vandaag is en wat de grote uitdagingen zijn. De pioniers verbinden zich verder met het thema en geven input in een interactieve sessie aan de hand van 10 eilanden met flappen, waarbij telkens een van de ‘maatregelen’ verwoord is. Iedereen beschikt over stiften en loopt rond in een brainstormronde rond 3 vragen: Hoe gaan we dit realiseren? Wat kan ik/mijn organisatie hiervoor doen? Inbrengen? Wie/welke organisaties kunnen nog iets betekenen, iets doen? Hoe en wat gaan we moeten doen om ervoor te zorgen dat er meer mensen zijn? Pioniers houden een schrijfronde gedurende 20’. Ze formuleren hun eerste ideeën op de flappen (als basisvoorbereiding voor business modellen). De oogst van de brainstorm wordt plenair overlopen en aangevuld. Resultaten: Zeer grote en diverse opkomst Pionierssessie was enthousiasmerend voor de aanwezige pioniers Urgentie was scherp gesteld
26
4.2.5 Kick off – 16 juni 2015 (in samenwerking met Futureproofed en Tri.Zone) Doelstellingen: Deelnemers krijgen informatie over de top-maatregelen voor Dendermonde Deelnemers werken actief door op drie prioritaire maatregelen waar burgers mee aan kunnen participeren Aanpak: Na een inleidende presentatie over de top-maatregelen voor Dendermonde, zoemen we in subgroepen in op volgende uitdagingen: 1. Hoe gaan we huizen isoleren? 2. Mobiliteit: hoe mensen uit de auto krijgen? 3. Hoe komen we in Dendermonde tot de oprichting van een energie-coöperatie? Naast de drie thema’s gaan nog twee groepen expliciet aan de slag rond de vraag hoe zij vanuit hun ‘sector’ nog meer kunnen bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen: Twee groepen met mensen uit de bedrijven Een groep met mensen uit onderwijs-, vorming- en zorgsector Resultaat: Grote opkomst met veel enthousiasme Er werden concrete acties per uitdaging voorgesteld: a. Hoe gaan we huizen isoleren? i. Infosessie van BEA/anderen ii. Per doelgroep aangepaste communicatie (bv. ouderen) iii. Gerichte communicatie (brief) iv. ‘Low-tech’ website voor opvolging isolatie inspanningen b. Mobiliteit: hoe mensen uit de auto krijgen? i. Fietspaden herstellen en aanleggen ii. Dendermondenaar overtuigen door acties iii. Beloningssysteem voor fietsers of cambio gebruikers, cf.: ‘met belgerinkel naar de winkel’ of gratis cambio abonnementen iv. Buurtwerking stimuleren (om zo meer tot autodelen, inkopen, … te komen) v. Veiligere en betere fietsinfrastructuur (bv. fietsstalling aan het station) vi. Parkeerzones aan de rand van de stad vii. Betere bewegwijzering viii. Mobiliteitsplan inschakelen c.
Hoe komen we in Dendermonde tot de oprichting van een energie-coöperatie? i. Thermische foto’s van de huizen en verspillers aanpakken ii. Black out organiseren – zo voelen en weten we wat het is zonder energie iii. Energie besparen door middel van installatie slimme meters iv. Verbinding en betrokkenheid organiseren: ‘ik zie onze windmolen staan …’
27
5
Klimaatmaatregelen 2020
5.1
Inleiding
Met de focuspunten en het type maatregelen uit de 2030/2050 scenario’s in het achterhoofd worden hieronder maatregelen geformuleerd die kunnen leiden tot een reductie van 20 % in de uitstoot aan broeikasgassen. Deze werden teruggekoppeld met alle stakeholders in het participatietraject. De berekenbare maatregelen worden berekend in het ‘Klimaat Maatregelen 17 Instrument’ (KMI) . Dit is een uitvoerig Excel bestand waarin de berekeningen en aannames voor elke maatregel terug te vinden zijn. Dit KMI kan een werkinstrument zijn voor de stad waarin nieuwe aannames en berekeningen kunnen gemaakt worden voor de komende jaren. Een berekening en modellering is immers geen statisch gebeuren. Elke 2 jaar zal er een update uitgevoerd worden van het huidig beleid. Op basis van de voorgestelde maatregelen kan de stad 21 % emissies reduceren tegen 2020. De sector huishoudens, mobiliteit, industrie en energieproductie zijn veruit de grootste sectoren en veroorzaken 78 % van de totale emissies in Dendermonde. De maatregelen met hun reducties zijn dan ook grotendeels in deze sectoren terug te vinden.
5.2
Voorbeeldfunctie van de stad
Het stadsbestuur heeft een belangrijke voortrekkersrol en neemt deze ook graag op in het kader van klimaat. In haar meerjarige beleidsnota stelt het stadsbestuur een Smart City te willen zijn. De uitstoot van de stedelijke diensten bedraagt 3 % van de totale uitstoot op het grondgebied (5.933 ton). Daarvan nemen de gebouwen 5.114 ton of 86 % voor hun rekening. De uitstoot van de openbare verlichting is goed voor 10 % (604 ton) en de stedelijke vloot voor 4 % (214 ton). Voor de stedelijke diensten wordt de ambitie vooropgesteld om tegen 2020: 50 % te besparen op het energieverbruik van de stedelijke gebouwen; 20 % te reduceren op emissies van de stedelijke vloot; 20 % te besparen op de openbare verlichting; Daarnaast wordt sinds 2012 ingezet op: de aankoop van 100 % groene stroom voor eigen elektriciteitsverbruik van de stadsgebouwen en de openbare verlichting. 5.2.1.1
Energieverbruik stedelijke gebouwen
Het patrimonium van de stad bestaat uit een grote verscheidenheid aan vaak verouderde gebouwen. Helaas houdt dit ook een relatief hoog energieverbruik in, daar deze gebouwen niet voldoen aan de huidige standaarden rond energieverbruik (weinig isolatie, verouderde installaties, …). Onder de noemer ‘meten is weten’ wordt voor 18 stadsgebouwen een energieboekhouding bijgehouden. Daarnaast worden er weinig nieuwe gebouwen opgetrokken (recentste gebouw dat in gebruik genomen werd is het nieuw technisch centrum). Sinds 2012 gebruikt de stad zowel voor haar openbare verlichting als voor eigen gebruik 100 % groene stroom. Gebouwtechnische ingrepen worden vaak uitgevoerd uit noodzaak (bv. vervanging stookplaats omdat deze niet meer werkt), waarbij energiebesparende maatregelen of een integrale visie rond het energieverbruik van het gebouw vaak niet aan bod komen. Het al dan niet beschikbaar zijn van het 17
Het KMI is opvraagbaar bij de stad.
28
nodige budget, gekoppeld aan de beleidsprioriteiten op het vlak van bestemming en gebruik van gebouwen, blijkt vaak ook een bepalende factor te zijn bij het uitvoeren van renovaties. Door renovatieprojecten beter op elkaar af te stemmen en een globale REG-visie uit te bouwen voor gebouwbeheer kunnen heel wat efficiëntie en financiële winsten bekomen worden (bv. niet enkel plafond vervangen of schilderen, maar ook isolatie aanbrengen). Bijkomend zijn sommige gebouwen ook beschermd (bv. Stadhuis en Vleeshuismuseum) waardoor een doorgedreven energiezuinige renovatie niet evident is. Om de vooropgestelde ambitie van een besparing van 50 % op het energieverbruik te behalen dient verder ingezet te worden op: 1. Efficiëntere monitoring van het energieverbruik van alle gebouwen; 2. Doorgedreven energiezuinige renovaties van bestaande gebouwen en energiezuinige nieuwbouw volgens de principes van duurzaam (ver-)bouwen: grondig isoleren van de gebouwenschil vervangen van stookketels duurzaam watergebruik gebruik van duurzame materialen optimalisatie van bestaande technieken efficiënt ruimtegebruik gebruik van hernieuwbare energievormen (PV-cellen) De stad kan tevens haar rol als voortrekker opnemen door een bestaand gebouw te renoveren naar laag-energie of passief normen of door zelf een laag-energie of passief gebouw te plaatsen. 3. Stimuleren van rationeel energieverbruik via sensibilisering van het eigen personeel en gebruikers of bezoekers van de stadsgebouwen; De vooropgestelde ambitie is haalbaar, gelet op de huidige tendensen zoals 4. Het renoveren van stookplaatsen (bv. stookplaats en renovatie stadhuis), 5. De opmaak van een doorgedreven Energie ZorgPlan in samenwerking met Eandis 6. Het afstoten van energie onzuinige en niet efficiënt benutte gebouwen (zoals het sluiten van de deelgemeentehuizen en de verhuis van de technische uitvoeringsdienst van de Kerselarenbrugwegel naar het nieuw technisch centrum 2). Het halen van de besparingsdoelstelling zal echter geen eenvoudige taak zijn. Nemen we het administratief centrum als voorbeeldgebouw, dan blijkt dat het elektriciteitsverbruik met 3,71 % slechts lichtjes gedaald is tussen 2012 en 2014. Voor het aardgasverbruik is een sterkere daling waar te nemen van 18,65 %. Echter wanneer we rekening houden met graaddagen is deze daling niet meer waar te nemen. Hieruit blijkt reeds de noodzaak van stookplaats renovaties.
Figuur 20: Overzicht elektriciteits- en aardgasverbruik administratief centrum. Het aardgasverbruik houdt rekening met graaddagen.
29
5.2.1.2
Voertuigenvloot
Ook de voertuigenvloot van de stad wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid en een relatief hoge ouderdom. De stad en de politiezone beschikken samen over maar liefst 107 gemotoriseerde voertuigen (waarvan 38 (lichte) vrachtwagens, 35 wagens voor personenvervoer, 10 motorfietsen en 24 specifieke werkvoertuigen). 84 van deze voertuigen behoren exclusief aan de stadsdiensten toe. Deze 84 voertuigen verbruikten in 2011 samen 70740 liter diesel en 12309 liter benzine. Hierin valt meteen ook op dat het merendeel van de voertuigen diesel als brandstof gebruiken, de ecologisch minst voordelige oplossing. De gemiddelde ecoscore van het wagenpark (35 stadseigen personenwagens en lichte bestelwagens) bedraagt slechts 52 en de gemiddelde leeftijd bedraagt 11 jaar. (Een personenwagen wordt momenteel als milieuvriendelijk gezien bij een ecoscore van 75, voor lichte bestelwagens ligt deze grens iets lager.)
totaal diesel benzine
liter 83049,81 70740,14 12309,67
MWh 843,4043 729,9338 113,4705
Tabel 2: Overzicht verbruik van 84 dienstvoertuigen van de stad in 2011.
Daarnaast kunnen de stadsdiensten ook gebruik maken van 2 autodeelwagens van Cambio voor grote dienstverplaatsingen die niet met het openbaar vervoer afgelegd kunnen worden. Het stadsbestuur voorziet in 2 cambio autodeelparkeerplaatsen waarvan 1 aan het administratief centrum en 1 aan het station. Voor verplaatsingen in de stad is de fiets het aangewezen vervoermiddel. Op alle stadslocaties worden dienstfietsen alsook fietsenstallingen voorzien. Daarnaast kunnen alle stadsdiensten ook gratis gebruik maken van het deelfietssysteem Blue-bike. Werknemers van de stadsdiensten worden tevens gemotiveerd om te kiezen voor duurzame verplaatsingsmodi, ook voor woon-werkverkeer. Zo kunnen personeelsleden genieten van een fietspremie en worden abonnementen voor het openbaar vervoer 100 % terugbetaald. Multimodaal verkeer trein-fiets wordt door het gratis ter beschikking stellen van blue-bikes zowel voor het stadspersoneel als de burger gepromoot. Deelfietsen van blue bikes zijn gratis te verkrijgen aan het station van Dendermonde en worden voor dienstverplaatsingen elders ook gratis ter beschikking gesteld. Om de voorbeeldfunctie van de stad te benadrukken inzake elektrische mobiliteit investeerde de stad in een elektrische scooter en participeerde de stad in het ter beschikking stellen van een laadeiland voor elektrische fietsen en wagens. Op de Vlasmarkt kunnen elektrische wagens en fietsen dankzij het EVA-project opladen. Elektrische voertuigen stoten geen fijn stof of andere schadelijke gassen uit tijdens het rijden. Bovendien is het mogelijk om gebruik te maken van 100 % groene, hernieuwbare energie. Vooraleer elektrisch rijden op grote schaal mogelijk is, dienen echter nog tal van technische, infrastructurele, economische en beleidsmatige maatregelen en keuzes gemaakt te worden. De doelstelling vanuit het project is om een netwerk aan laadeilanden op punt te zetten zodat binnen er binnen een straal van 20 km of binnen 20 minuten rijden een oplaadpunt voor handen is. Door de grote verscheidenheid aan wagens en ander gemotoriseerde voertuigen in het wagenpark van de stad, dient er ook een grote verscheidenheid aan onderdelen, kennis, ... voor handen te zijn. Deze verscheidenheid komt de compatibiliteit niet ten goede (bv. laadbak past slechts op 1 bepaald laadsysteem).
30
Gelet op de ecoscore zou het volledige wagenpark vervangen moeten worden (zie figuur hieronder). Dit is financieel noch logistiek haalbaar. Een doorgedreven verduurzaming van het wagenpark rekening houdend met de financiële middelen en effectieve noden dringt zich dan ook op. Het vervangen van enkele zeer milieuonvriendelijke wagens die jaarlijks vele kilometers afleggen kunnen al leiden tot een grote besparing. Bovendien staat het merendeel van het wagenpark vaak stil. Door het wagenpark efficiënter in te zetten, te delen, … kan er niet allen bij de eigen diensten, maar ook bij inwoners een CO2-besparing gerealiseerd worden. Dienstfietsen en fietsenstallingen voldoen vaak niet aan de noden (onderhoud, comfort, uitrusting, …).
Milieutoetsing personenvoertuigen en lichte bestelwagens 70 60
ecoscore
50
40 30
20 10 0 0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
14000
16000
jaarlijks aantal gereden km Figuur 21: Ecoscore vs. jaarlijks aantal gereden kilometers (bron: eigen berekening fleettool)
De stad ambieert om tegen 2020 de broeikasgasemissie van de eigen stedelijke vloot te reduceren met 20 % door o.m.: 7. Het wagenpark te verduurzamen door bij de aankoop van nieuwe wagens voor milieuvriendelijkere alternatieven te kiezen. Dit kan door volgende parameters in overweging te nemen: o Ecoscore: bij de aankoop van nieuwe wagens te kiezen voor wagens met een efficiëntere verbrandingsmotor (hogere ecoscore); o 'Downscalen' of verkleinen: daar waar mogelijk over te schakelen op kleinere en lichtere wagens o Omschakeling van brandstoftype: CNG, hybride en elektrische voertuigen in overweging te nemen Tevens dient bekeken te worden of een wagen wel dient vervangen te worden, immers een wagen die niet vervangen wordt, zorgt sowieso voor minder afgelegde voertuigkilometers. Door de aankoop van een CNG, hybride of elektrisch voertuig kan de stad tevens haar voorbeeldfunctie in de verf zetten. 8. De bestaande vloot efficiënter in te zetten. o Dit kan door het effectief monitoren van het wagenpark (zowel gebruik als verbruik). o Dienstwagens te delen met verschillende diensten (gebundelde verplaatsingen, het juiste vervoersmiddel voor de verplaatsing, …). o Waar mogelijk in te zetten op het delen van dienstwagens met burgers (cf. Cambiosysteem).
31
9. In te zetten op sensibilisering (bv. deelname Car Free day, …), stimuleren (fietspremie, deelfietsen, dienstfietsen, samenaankoop elektrische fietsen, faciliteiten zoals lockers en douches voor fietsende collega’s, …) en vorming (bv. ecodriving, veilig fietsen in stadsverkeer, …) van het eigen stadspersoneel rond duurzame mobiliteit. Het STOP-principe (Stappen, Trappen, Openbaar vervoer, Personenvoertuigen) wordt hierbij steeds gehanteerd. De vooropgestelde ambitie om 20 % te besparen is haalbaar. Onder meer de eigen studie rond het wagenpark (de fleettool) en de mobiscan via Eandis geven aan dat door het gericht vervangen van wagens de CO2-uitstoot kan dalen met meer dan 20 %. 5.2.1.3
Openbare verlichting
De openbare verlichting is verantwoordelijk voor een deel van het elektriciteitsverbruik van de stedelijke diensten. Er staan 8570 verlichtingspalen in Dendermonde, goed voor een jaarlijks energieverbruik van 2993 MWh. Hier hangt een kostenplaatje van circa 620.000 EUR aan vast. De openbare verlichting brandt alternerend wat wilt zeggen dat er 1 op de 2 lampen automatisch wordt geschakeld op nacht, dus dooft om 10.00 u. Openbare verlichting is in het kader van openbare veiligheid een belangrijk speerpunt voor de stad. Samen met Eandis maakt de stad werk van een masterplan openbare verlichting waarin acties zijn vastgelegd voor een structurele energiebesparing. Ook voor openbare verlichting wordt een besparing van 20 % op de broeikasgasemissies vooropgesteld dit kan door: 10. Het verder uitvoeren en monitoren van een masterplan openbare verlichting. 5.2.1.4
Milieuverantwoord productgebruik en verduurzaming
Onze productie- en consumptiepatronen dragen bij tot de opwarming van de aarde, de verontreiniging van het milieu en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen. De noodzaak om over te stappen op duurzamere consumptie- en productiepatronen is groter dan ooit. Hiervoor moeten de algemene milieuprestaties van producten gedurende hun hele levenscyclus verbeteren en moeten we op een andere manier omgaan met geproduceerde goederen en diensten. Deze doelstelling valt in principe buiten de scope van dit klimaatplan. Om de broeikasgasemissies van de stad Dendermonde in kaart te brengen, wordt immers een internationaal erkende methodiek gehanteerd, gebaseerd op de principes van het Greenhouse Gas Protocol (GHG Protocol). Dit GHG Protocol is de meest gebruikte internationale standaard die overheden, organisaties en bedrijven toelaat om broeikasgasemissies te kwantificeren en te beheren. Technisch gezien maakt dit protocol een onderscheid tussen scope 1 (directe emissies), scope 2 en scope 3 (indirecte emissies). Onderstaande figuur visualiseert de scope.
Figuur 22: Overzicht van de scope van dit klimaatplan. 32
Scope 1: deze emissies komen vrij op het grondgebied van de stad Dendermonde zelf. Meestal gebeurt dit in de vorm van een verbrandingsproces. Een voorbeeld hiervan is aardgas dat wordt verbrand in een verwarmingsketel thuis of de brandstof in de motor van een wagen. Scope 2: dit zijn indirecte emissies die voortvloeien uit het gebruik van elektriciteit, warmte en stoom, die door derden buiten het grondgebied van de stad gegenereerd werd maar binnen de geografische grenzen van het gebied geconsumeerd. Deze emissies komen vrij buiten de grenzen van de stad Dendermonde maar vallen onder haar verantwoordelijkheid. Scope 3: dit zijn indirecte emissies die het gevolg zijn van activiteiten op het grondgebied van de stad maar waarvan de bronnen zich niet op het grondgebied bevinden. Inwoners, organisatie en bedrijven uit de stad Dendermonde veroorzaken een groot aantal emissies die buiten de grenzen van de stad plaatsvinden. Voorbeelden hiervan zijn vliegreizen of emissies die overal ter wereld plaatsvinden en het transport van voeding, kleding, elektrische apparatuur of bouwmaterialen die in de stad Dendermonde worden gebruikt. Scope 3 emissies zijn niet alleen veel moeilijker te meten, maar ook minder eenvoudig te reduceren door het stadsbestuur.
De stad kan echter haar voorbeeldfunctie opnemen door haar eigen aankoopbeleid verder onder de loep te nemen en duurzaamheid verder te implementeren in haar werking. Dit kan door bijvoorbeeld het opnemen van selectiecriteria inzake ISO-normering en gunningscriteria met betrekking tot duurzaamheid te hanteren in bestekken. Zo wordt ook de vraag naar betere producten en productietechnologieën gestimuleerd en kan ook het aankoopgedrag in een meer ecologisch verantwoorde richting evolueren. Daarnaast worden er in Dendermonde heel wat evenementen georganiseerd. Ook deze hebben een impact op het klimaat: van het verbruik aan elektriciteit tot afvalproductie en transport van de deelnemers. In samenwerking met OVAM wordt hier reeds aan gewerkt, ook naar de toekomst toe kan hier verder op ingezet worden. Door haar voorbeeldfunctie verder op te nemen en uit te werken kan de stad: 11. Duurzaamheid verder implementeren in de stadsbrede werking o.m. bij bestekken; 12. Alle stakeholders verder informeren omtrent duurzaamheid; o Scholen via MOS-werking o Sensibilisering burger en stadspersoneel omtrent duurzaam aankopen en duurzame alternatieven (duurzaam bosbeheer, eerlijke handel, energiezuinige productie, afvalarme producten, streekeigen, kracht van de korte keten, …) 13. Verder inzetten op verduurzamen van evenementen; 14. Verder inzetten op delen en andere consumptiepatronen (auto- en fietsdelen, repair café, Local Economy Trading System (LETS), Swishing, Repair Café, gezonde (vegetarische) voeding, …); 15. Verder inzetten op duurzaam afvalbeheer en beleid; Hieronder volgt een selectie van ideeën die tijdens het participatietraject aan bod kwamen. De acties kaderen vooral in rationeel en duurzaam energiegebruik door sensibilisering en duurzame renovatie; het faciliteren van duurzame mobiliteit via het STOP-principe waarbij duidelijk wordt ingezet op de fiets. Er wordt ook verder gedacht door de mobiliteitsvraag in zijn geheel te bekijken en thuiswerken te stimuleren. Voor de gebouwen wordt vooral het energieverbruik in het vizier genomen met het verderzetten van de energiemonitoring en het verlagen van de temperatuur.
33
Titel actie
Omschrijving actie
Schrijnwerk
Buitenschrijnwerk vervangen door beter isolerend schrijnwerk Minder kerstverlichting en LED verlichting jaarlijkse actie ter promotie van duurzaam woonwerkverkeer voor stadspersoneel 100 % groene stroom OV en eigen gebouwen Opmaak inventaris van het stedelijk wagenpark en analyse van mogelijke opties om bij vernieuwing te opteren voor alternatieve voertuigen op elektriciteit, CNG of aardgas. Wijzigen energie-instellingen voor scherm, pc, printers met 'power saver' Renoveren van verouderde/energieverslindende stookinstallaties Verlichting vervangen en daar waar mogelijk naar een duurzamer alternatief evolueren (uiteindelijk streefdoel = LED verlichting) Ecodriving cursus voor stadspersoneel De stad neemt deel aan en organiseert sensibiliserende initiatieven zoals: Nacht van de Duisternis; Earth Hour, On/Off campagne, … Tevens worden ikv het Intern Milieuzorgsysteem kleinschalige energiebesparende acties opgezet omtrent doven van verlichting, pc, … Overal dus ook in stadsgebouwen, scholen, sporthal,… max. 20 °C Energiemonitoring van alle stedelijke gebouwen (bestaande energieboekhouding uitbreiden, digitaliseren en ter beschikking stellen van publiek) Fietsstallingen bij alle gebouwen van de stad plaatsen en toegankelijk maken. Ook bij scholen. Plaatsen van douches in bestaande stadsgebouwen. Stimuleren van het fietsgebruik bij personeelsleden. Isolatie en duurzame renovatie van het stadhuis Virtualisatie infrastructuur: loskoppelen van digitale werkomgeving van fysieke apparatuur Bedrijfsvervoerplan voor stadsdiensten uitwerken
Kerstverlichting Car Free Day Aankoop groene stroom Mobiscan/Cleantech
Energie-Instellingen PC's Stookplaats renovaties LED verlichting
Ecodriving Sensibilisering rationeel energieverbruik bij stadspersoneel
Verwarming op max 20°C Energie-monitoring
Fietsstallingen bij alle stadsgebouwen. Douches plaatsen in stads-gebouwen. Isolatie Stadhuis Virtualisatie Werkstations Bedrijfsvervoersplan
Maatregel
Status
MT.05
opgestart
MT.07
voltooid voltooid
ME.06; MM.01
voltooid opgestart
/
opgestart
/
opgestart
MT.03
opgestart
MT.14
opgestart idee
MT.01
idee
MT.01
opgestart
MM.01
opgestart
MM.01
opgestart
MT.13 /
opgestart Idee idee
Tabel 3:Selectie aan mogelijke acties waarin de stad een voorbeeldfunctie kan opnemen.
5.3
Duurzame stad
Om het klimaatprobleem aan te pakken en tegelijk tegemoet te komen aan de stijgende bevolkingsgroei18 en de beperkt beschikbare open ruimte is een doordachte ruimtelijke planning essentieel. Een leefbare stad begint immers bij een slimme ruimtelijke ordening. Waar alle noodzakelijke functies wonen, werken, verplaatsen, ontspannen, natuur, …op een beperkte oppervlakte op elkaar afgestemd zijn. Bovendien moeten nu de veranderingen van morgen reeds ingepland worden zodat het juiste kader ontstaat voor de toekomst. Ruimtelijke planning is dus ook een belangrijke sleutel in het klimaatverhaal. Een duurzame, klimaatneutrale en leefbare stad zal bovendien garant staan voor meer levenskwaliteit en comfort, meer groen, minder drukte en lawaai, meer ruimte en tijd voor sociale interacties en plaats voor een duurzame lokale economie. Dit komt overeen met het engagement dat het stadsbestuur in
18
De aangroei van de bevolking van Dendermonde is uiteraard een belangrijke parameter in de prognose van de te verwachte
emissies. Op basis van de cijfers van het Federaal Planbureau kan er geconcludeerd worden dat het arrondissement ten opzichte van 2011 7% meer inwoners zal huisvesten in 2030 en 13% meer in 2050.
34
haar meerjarige beleidsdoelstelling naar voren schuift: een duurzame, ondernemende, zorgzame, veilige en dienstverlenende stad.
5.3.1 Dendermonde duurzame woonstad 5.3.1.1
Wonen en stedenbouwkundige ontwikkeling
Dendermonde kan zich als aangename woonstad profileren dankzij haar centrale ligging. Brussel, Antwerpen en Gent liggen op pendelafstand en ook Aalst, Sint-Niklaas en Mechelen zijn makkelijk te bereiken. Dit zowel via de weg, als via het openbaar vervoer. Ook de nabijheid van de Schelde en de Dender zijn ideale troeven, zowel op vlak van economie en mobiliteit als op vlak van wonen en het creëren van een leefbare woonstad voor pendelaars. De hoogste bevolkingsdichtheid binnen Dendermonde is te vinden in het centrum van Sint-Gillis. Om de woonkwaliteiten in deze omgeving te verhogen is een geïntegreerd totaalplan nodig om in te spelen op tal van bestaande problemen: parkeernoden, groen- en speelnoden,…Ook bij het creëren van nieuwe woonomgevingen (verkavelingen) en opwaardering van bestaande woonwijken, dient de stad specifieke aandacht te besteden aan het realiseren van kwalitatieve woonomgevingen. In het kader van de uitbouw van een duurzame woonstad kan het concept van de lobbenstad (Tjallingha) inspiratie bieden. Volgens het lobbenstadmodel worden compacte stadslobben afgewisseld met een netwerk van blauwgroene vingers. De woonlobben gaan uit van hoge compactheid, zodat de bijhorende infrastructuur en diensten optimaal en kostenefficiënt kunnen benut worden. De blauwgroene vingers hebben een belangrijke functie op vlak van recreatie, duurzaam vervoer, biodiversiteit, waterbuffering en –infiltratie, stadslandbouw, verkoeling en ventilatie met gezonde lucht.
Een kwalitatieve woonom Figuur 23: Stadsplan Houten (Nl.) lobbenstad in de praktijk. Ecologische voordelen van de lobbenstad. Bron: http://www10.aeccafe.com/blogs/arch-showcase/2011/06/18/masterplan-%E2%80%9Cjuzne-centrum%E2%80%9D-in-brno-czech-republic-bychybikkristof-associated-architects/
Dendermonde heeft een voldoende groot woonaanbod maar het woningbestand is sterk verouderd. Vooral in de woonkernen zijn er veel oudere woningen die niet voldoen aan de huidige energienormen. Inzetten op een doorgedreven energiezuinige renovaties kan hier een antwoord op bieden. Daarnaast kan ook nagedacht worden over andere collectieve woonvormen zoals co-housing, kangoeroe wonen, …
35
Voor de sector huishouden, verantwoordelijk voor 35 % van de emissie aan broeikasgassen, wordt de ambitie vooropgesteld om tegen 2020: Bij 35 % van de huishoudens voldoende dakisolatie plaatsen; Bij 6 % van de huishoudens voldoende muurisolatie te plaatsen; Plaatsen van een zonneboiler bij 300 gezinnen; Verlaging van het elektriciteitsverbruik voor apparaten en verlichting naar 2000 kWh per woning; Om de vooropgestelde ambities waar te kunnen maken dient de stad in te zetten op: 16. Stimuleren, faciliteren en sensibiliseren omtrent doorgedreven energiezuinige renovaties van bestaande woningen en energiezuinige nieuwbouw volgens de principes van duurzaam verbouwen: grondig isoleren van de gebouwenschil duurzaam watergebruik gebruik van duurzame materialen optimalisatie van bestaande technieken efficiënt ruimtegebruik gebruik van hernieuwbare energievormen 17. Stimuleren van rationeel energieverbruik via sensibilisering; 18. Onderzoek naar verdere implementatie van het lobbenstadprincipe; 19. Collectieve woonvormen onderzoeken, stimuleren en faciliteren. 5.3.1.2
Energiezuinige renovaties en beperking particulier elektriciteitsverbruik
Op basis van gegevens uit het ‘Actieplan van het Energierenovatieprogramma 2020 voor het Vlaamse woningbestand’ van het Vlaams Energieagentschap wordt aangenomen dat minstens 24 % van het totale gebouwenbestand in Vlaanderen, en dus ook in Dendermonde, nog niet over (voldoende) dakisolatie beschikt. Ook de REG-enquête van 2011 en de studie van steunpunt transitie Duurzame Ontwikkeling van 2013 geven cijfers tot 30 % van niet of slechts gedeeltelijk geïsoleerde daken. Een deel van de daken die al geïsoleerd zijn vallen daarenboven niet onder de wettelijke minimumvereisten van 2013 waarmee wordt gerekend. De maatregel houdt in dat al deze daken (bijkomend) geïsoleerd worden tot een U-waarde van 0,25 W/K.m². Voor muren geldt een U-waarde van maximaal 0,55 W/K.m2 (waarvan 50 % spouw- en 50 % buitenmuurisolatie). Deze maatregelen zijn sterk afhankelijk van de mogelijkheden van de bestaande woningen. Het (laten) uitvoeren van energiezuinige renovaties van particuliere woningen is bovendien geen taak van de stad alleen, zowel hogere overheden (wetgeving verhuur, EPB-vereisten, BEN- en passiefbouw, …) als de financieel economische crisis zetten mensen aan om hun woning beter te isoleren en zo hun energiefactuur te doen dalen. Volgens de Milieubarometer van Eandis verbruikt een Dendermonds gezin gemiddeld 3.694 kWh elektriciteit per jaar. Dit is iets lager dan het Vlaamse gemiddelde van 3.967 kWh per gezin (gemiddeld geleverd volume per toegangspunt) en kan door eenvoudige bijkomende maatregelen aanzienlijk gereduceerd worden. Een verbruik van 2000 kWh per gezin per jaar kan met name als haalbaar naar voor geschoven worden. Stimuleren, faciliteren en sensibiliseren omtrent de uitvoering van energiebesparende maatregelen en rationeel energiegebruik bij gezinnen is hierbij een belangrijke taak voor het stadsbestuur. De maatregelen rond energiezuinig renoveren en een lager energieverbruik worden dan ook best samen gepromoot. Terzelfdertijd inzetten op gedragsveranderingen en andere maatregelen om de energiefactuur van gezinnen te doen dalen, biedt in dit opzicht veel opportuniteiten. Voor wat betreft
36
het verlagen van het energieverbruik voor apparaten en verlichting wordt grotendeels ingezet op technologische vooruitgang en gedragsverandering bij de gebruiker (zie EUR scenario 2030). Het stadsbestuur voorziet al maatregelen die kunnen bijdragen om deze ambitie te verwezenlijken: 20. Aanbieden van gratis Duurzaam Bouwadvies; 21. De Woonwinkel als eenvoudige lijn naar de premies van het stadsbestuur inzake isolatie en renovatie; 22. Samenwerking met vzw Bea voor het verlenen van energieleningen en sensibilisering rond energiebeheer; 23. Samenwerking met vzw Goed Wonen voor het uitvoeren van een energiescan en plaatsen van dakisolatie; 24. tal van sensibiliserende acties naar de bevolking toe (samenaankoop 100 % groene stroom, energiejacht, samenaankoop dakisolatie, …). Voor het verwezenlijken van de maatregelen rond dakisolatie dienen tegen 2020 zowat 6700 huishoudens in Dendermonde hun dak te isoleren en 1150 eigenaars dienen gestimuleerd te worden om hun muren te isoleren. Dit lijkt op het eerste zicht een enorme uitdaging, maar deze is mits de nodige inspanningen van het stadsbestuur en haar inwoners haalbaar. Tegen 2020 moeten alle huurhuizen (ook in Dendermonde) van voldoende isolatie voorzien zijn. Vanaf 2020 zal een woning immers ongeschikt verklaard kunnen worden op basis van het ontbreken van dakisolatie, waardoor deze woning niet meer verhuurd mag worden. Ook de sociale bouwmaatschappijen (die circa 10 % van de huurwoningen in Dendermonde in eigendom hebben) zijn verplicht om aan deze isolatienorm te voldoen. Dit houdt in dat ongeveer 1800 woningen sowieso aan de vereisten rond isolatie zullen voldoen en dus nog 4900 gezinnen de stap naar dakisolatie moeten zetten. Op basis van de REG-premies die door Eandis worden verstrekt aan gezinnen, zijn de vooropgestelde besparingsambities zeker een haalbare kaart. Voor dakisolatie werden er van 2011 tot 2014 zo’n 1807 premies uitbetaald. Als we het jaarlijks gemiddelde van 452 de komende jaren als prognose nemen dan we in 2020 aan 2260. Dit geeft dan op basis van het huidig beleid een totaal van 4067 aanvragen. Mits een kleine bijkomende inspanning van de stad (bv. organiseren of faciliteren van een samenaankoop dakisolatie, opstarten wijkrenovatieproject, …) kunnen over de komende 5 jaar 800 extra daken geïsoleerd worden. Voor muurisolatie werden er van 2011 tot 2014 zo’n 397 premies aangevraagd. Dit komt neer op jaarlijks 99 premieaanvragen. Volgens deze ‘gemiddelde prognose’ zou dit voor de periode 20152020 neerkomen op bijkomend 495 aanvragen. Dit geeft een totaal van 892 aanvragen tegen 2020. Bovendien zit er een stijgende trend in het aantal aanvragen voor muurisolatie waaruit we kunnen concluderen dat er jaarlijks waarschijnlijk meer dan 100 aanvragen zullen bijkomen. Muurisolatie wordt bovendien vaak pas aangebracht na het aanbrengen van dakisolatie omdat deze ingreep niet altijd even evident is. Technieken rond aanbrengen van muurisolatie zitten ook in de pijplijn. Er werden sinds 2011 voor zonneboilers 101 aanvragen ingediend. Mits rekening te houden met gemiddeld 25 aanvragen per jaar komen we op 226 zonneboilers tegen 2020. Bekijken we het investeringsbedrag dan blijkt dat dit ook stijgt. De gemiddelde premie ligt hier per installatie op 2167 EUR een heel stuk hoger dan de andere premiebedragen wat er op wijst dat deze nieuwe techniek in de lift zit.
37
Daarnaast geeft onderstaande tabel en figuren ook de evolutie rond de REG-premie voor super isolerende beglazing weer. Er werd geen maatregel rond beglazing opgenomen aangezien deze zowel wat betreft aantal als investeringskost niet in stijgende, maar in dalende trend zitten. Aantal aangevraagde premies 2011-2014 isolatie dak isolatie spouw- of buitenmuur super isolerende beglazing zonneboiler
uitbetaalde premie (EUR)
1807
Gemiddeld aantal jaarlijkse aanvragen 452
gemiddeld premie/aanvraag (EUR)
706447
391
397
99
259732
654
1566
392
230219
147
101
25
218889
2167
Tabel 4:REG-Premieaanvragen Eandis 2011 tot heden (bron: Eandis)
Aantal premie aanvragen
1200 1000 800 600 400 200 0
zonneboiler super isolerende beglazing isolatie spouw- of buitenmuur isolatie dak
aantal 2011 11
aantal 2012 18
aantal 2013 46
aantal 2014 26
526
454
354
232
76
97
113
111
509
492
438
368
Bedrag uitbetaalde premies
250000 isolatie dak
200000 150000
isolatie spouw- of buitenmuur
100000
super isolerende beglazing
50000
zonneboiler
0
2011
2012
2013
2014
Figuur 24: REG-premieaanvragen Eandis.
Voor elk van deze maatregelen werden acties opgesomd uit het huidige beleid en aangebracht in het participatietraject, door zowel de burgers als de pioniers. Daarbij werden initiatieven voorgesteld zoals groepsaankopen, het aanbieden van expertise of een interactief forum om bewoners in straat- of wijkverband te stimuleren zuiniger met energie om te gaan.
38
Titel actie
Omschrijving actie
Sensibilisatie brown-outs
Brown-outs als opportuniteit voor sensibilisering rond REG Premie voor het verbeteren en functioneel aanpassen van een woning. Men kan een premie aanvragen voor het renoveren van de woning. (bv isolatie, HR glas) Deelnemen aan BBL campagne Energiejacht/klimaatwijken zowel voor inwoners als voor de eigen stadsdiensten Subsidies voor isoleren en beloning voor lager energieverbruik. Gratis individueel advies aan burgers via Steunpunt Duurzaam wonen en bouwen. Infoavonden / workshops / infopunt Dendermonde. Gratis energiescans. Gratis Duurzaam bouwadvies voor Dendermondenaren Premie voor functionele verbetering en structurele aanpassing van de woning — duurzaam luik Brown-outs als opportuniteit voor sensibilisering LED verlichting verplichten Ruimtegebruik: inbreiding, verdichting. Geen nieuwe open bebouwing. Co-housing ondersteunen Nieuwbouw of uitbreiding mits energiezuinig Zonnewering ipv Airco Smappee wijk> 4 à 12% besparen Energiestroom per gezinslid beperken 75% dak- en muurisolatie ipv 25%.
Renovatie Premie
Energiejacht BBL
Subsidies Isoleren Energiescan en duurzaam bouwadvies
Bouwadvies Premie verbetering woning
Sensibilisatie brown-outs LED verlichting Inbreiding
Nieuwbouw Zonnewering Smappee wijk Beperking energiestroom Dak- en muurisolatie Wetgeving muurisolatie
Normering Bundeling premies en subsidies Dakisolatie voor huurhuis Energielening
Belasting op verkrotting en verwaarlozing Thermografische scan
Energiefit-sessies
Afbraak en vernieuwen bestaand patrimonium.
Groendaken
Muurisolatie buitengevels toelaten zonder vergunning (dus niet beschouwen als uitbreiding). milieu- en veiligheidsnorm (cfr autokeuring) beter controleren Beter overzicht van bestaande premies en wie ervoor in aanmerking komt. De eigenaars van huurwoningen laten isoleren. Een kredietlijn ter beschikking voor onze burgers voor het uitvoeren van energiebesparende maatregelen. Verkrotting als opportuniteit voor duurzame vernieuwing Thermografische kaart beperkt zich tot dakisolatie. Door middel van een thermografische camera kan een woning worden onderworpen aan een volledig "thermografisch onderzoek". Kostprijs bedraagt 4000 euro. Eandis organiseert energie sessies voor eigenaars en huurders die energie willen besparen. Oud patrimonium afbreken en nieuwe wijk bouwen. Lintbebouwing en zonevreemd woningen komen niet in aanmerking. Bouwen in de hoogte. Groendak promoten als dakisolatie en
Mtr.
Status voltooid
MH.01 MH.02
Voltooid
Voltooid
MH.01 MH.02
voltooid voltooid
Voltooid MH.01 MH.02
Voltooid
voltooid MT.07
idee opgestart
idee
MH.01 MH.02
idee Idee Idee Idee opgestart
Idee MH
opgestart
MH
opgestart
MH
voltooid
MH
voltooid
MH
Idee
MH
voltooid
MH
Idee
MH
opgestart
39
Concept ‘Kyoto in het Pajottenland’ uitrollen in Dendermonde. Woonwinkel Samenaankoop groene stroom
omwille van het verkoelende effect in de zomer (dus: minder airco) Samenaankopen op wijkniveau,…
MH
Verder uitwerken van woonwinkel Provinciale Samenaankoop 100% groene stroom - loket; V-test + 100% groen
opgestart
Gepland Gepland
Tabel 5: Mogelijke acties voor huishoudens.
5.3.2 Duurzame mobiliteit Mobiliteit is met 24 % de tweede grootste sector wat betreft broeikasgasemissies op het grondgebied van Dendermonde. De grootste oorzaak hiervan zijn personenwagens die met een klassieke verbrandingsmotoren een zeer belangrijke impact op het milieu hebben. Het creëren van een meer duurzame mobiliteit, waarbij het evenwicht wordt gezocht tussen bereikbaarheid, economie, leefmilieu en klimaat, is dan ook een van de grootste uitdagingen voor het stadsbestuur. Duurzame mobiliteit draagt naast de verminderde CO2-uitstoot ook bij aan tal van andere factoren zoals betere luchtkwaliteit (fijn stof, NO2,…), verkeersveiligheid, minder geluidsoverlast, meer beschikbare open ruimte en economische winst. Verduurzamen van mobiliteit draagt dus ook een belangrijke opportuniteit in zich: het kan Dendermonde als stad in al zijn facetten nog aantrekkelijker en leefbaarder maken op termijn. Binnen de huidige strategie wordt dan ook terecht voorrang gegeven aan voetgangers, fietsers en collectief vervoer en wordt het autoverkeer verminderd (STOP-principe). Zowel woon-werkverkeer, vrijetijdsverkeer als logistiek verkeer zijn aandachtspunten. Om een kentering in het mobiliteitsbeleid te kunnen realiseren is ruimtelijke planning van cruciaal belang. Deze richt zich in belangrijke mate op langetermijnplanning, maar kan verkeersgenererende functies koppelen aan het openbaar vervoersnetwerk en fietsnetwerk. Naast de ruimtelijke planning, gedragsveranderingen en uitbreiding van het aanbod van het openbare vervoer en fietsinfrastructuur liggen de kansen in de transitie naar nieuwe voertuigen die minder of niet meer afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. De technologieshift van wagens heeft de stad niet in de hand. Het stimuleren en faciliteren door in te zetten op elektrische laadpalen en het ontmoedigen van wagens met te grote emissies wel. Het stadsbestuur stelt de ambitie voorop om tegen 2020: 15 % meer mensen van de auto naar de fiets te doen overstappen (modal shift); Alle bedrijven te stimuleren om de emissies van hun wagenpark te beperken; Bedrijven te stimuleren naar duurzame logistiek door goederenvervoer te groeperen en samen te laten transporteren; 20 % te reduceren op emissies van de stedelijke vloot (zie eigen diensten). Daarnaast kan er volgens de scenario’s bij bovenlokaal beleid gerekend worden op verbeterde technologie voor personenwagens de opkomst van elektrische voertuigen. Deze wijzigingen heeft de stad niet in de hand. Door verder in te zetten op elektrische laadinfrastructuur voor personenwagens kan de stad wel een ondersteunende rol spelen in deze technologische shift.
40
Om deze doelstelling te bereiken kan de stad inzetten op: 25. Opmaak fietsbeleidsplan met o.m.: o Aanleg nieuwe fietspaden; o Betere fietsinfrastructuur; o Creëren van een fietssnelweg; 26. Bedrijven stimuleren om hun wagenpark te verduurzamen (in samenwerking met Voka); 27. Goederenvervoer groeperen en duurzame bedrijventerreinen stimuleren; 28. Auto- en fietsdelen verder promoten; 29. Inwoners en bedrijven sensibiliseren (bv. deelname autoloze zondag, …) en stimuleren (fiets infrastructuur zoals uitgeruste fietspaden, …) om effectief werk te maken van duurzame mobiliteit. Het STOP-principe (Stappen, Trappen, Openbaar vervoer, Personenvoertuigen) wordt hierbij steeds gehanteerd. 30. Mogelijkheden rond elektro-mobiliteit verder onderzoeken, uitbreiden en stimuleren (laadpunten voor elektrische voertuigen, elektrische fietsen voor stadspersoneel, …) Met de opmaak van een fietsbeleidsplan en het creeëren van lange afstandsfietspaden zet de stad reeds goede stappen in deze richting. Technologieshift bij lokaal, gemotoriseerd verkeer (MIRA EUR) Deze maatregel geeft eerder een “te verwachte tendens” die in het rekenmodel dient meegenomen te worden om de effecten van enerzijds de evoluties van afgelegde kilometers in het verkeer en anderzijds verbetering van de efficiëntie van wagens in te schatten. De gehanteerde achterliggende cijfers komen uit het EUR-scenario van MIRA19. Dit scenario geeft indicatieve CO2- emissies voor nieuwe voertuigen in 2030. Na 2030 wordt er verondersteld dat die emissies niet verder dalen, maar wel dat na 10 jaar (2040) het voertuigenpark dermate vernieuwd is, dat de indicatie van 2030 overeen komt met die van een gemiddeld voertuig in 2040. Voor de toename van het autoverkeer wordt in dit scenario uitgegaan van een stijging met 13,3 %. Een verbetering van de efficiëntie resulteert in een emissie van 60 g CO2-e/km in 2030 voor nieuwe wagens. Deze maatregel heeft betrekking op de niet-genummerde wegen. De maatregel wordt ook maar deels meegenomen in de reducties voor 2020 gezien deze pas op kruissnelheid is in 2030. Technologische shift naar elektrische voertuigen Deze maatregel voorziet in de technologische shift naar elektrische voertuigen. Deze wordt gezet op 3 % van de kilometers die in 2011 met personenwagen werd gereden. Bij aandrijving van deze elektrische wagens met ‘grijze’ stroom resulteert dit nog in een uitstoot van 47 gCO2-e /km20. Ondanks de hoge verwachtingen rond elektrische mobiliteit is het aantal elektrische voertuigen op de Vlaamse wegen nog zeer beperkt. In België21 werden in 2011 162 elektrische voertuigen ingeschreven (0,003%) in 2014 vertienvoudigde dit aantal tot 1.792 (0,032%). Het stadsbestuur heeft enkel impact op deze maatregel door het faciliteren van elektrische voertuigen door het plaatsen van bijkomende laadinfrastructuur, specifieke voorbehouden parkeerplaatsen, … In het kader van het Burgemeestersconvenant zijn dit flankerende acties die geen rechtstreekse besparing op de uitstoot aan broeikasgassen beogen. Flankerende acties zijn echter wel onontbeerlijk om op het grondgebied van Dendermonde de beoogde modal shift van 5 % tegen 2020 te realiseren. De stad wenst hier dan ook op in te zetten. 19
Wetenschappelijk rapport S2009 Transport: Referentie- en Europa- scenario Toekomstverkenning MIRA 2009
20
VITO EmotionRoad (base scenario 2030)
21
statbel.fgov.be: verkeer en vervoer - grootte van het voertuigenpark
41
Tal van onderzoeken hebben al aangetoond dat de autonomie van een elektrisch voertuig voor een groot deel van de bevolking geen probleem kan zijn. De kostprijs daarentegen is nog wel een significante drempel. Toch is het interessant om nu al pilootprojecten op te starten om ervaring op te doen met deze nieuwe voertuigcategorie. Dergelijke modal shift kan op verschillende manieren bekomen worden, en is ook afhankelijk van de referentiesituatie per gemeente (bijv. aanwezige infrastructuur, ‘autocultuur’,…). De investeringskost waarmee werd gerekend bevat de eenmalige aankoopkost van het voertuig. De kostprijs van infrastructuur (laadpalen, netwerk,…) werd niet meegenomen in de berekening. Mobiliteit en ondernemen Economie en mobiliteit zijn sterk aan elkaar gelinkt. De komende jaren mogen we een stijging van het aantal afgelegde voertuigkilometers verwachten. Veel van de wagens die dagelijks op de baan aanwezig zijn, zijn bedrijfswagens. Door bedrijven uit te nodigen om op vrijwillige basis een charter te ondertekenen om de gemiddelde emissies van hun wagenpark te beperken voor alle nieuwe bedrijfswagens, kan het klimaat zeker ten goede komen. Dit charter wordt voorzien door een werkgeversorganisatie en daagt bedrijven uit om de gemiddelde CO2- emissies van de nieuwe bedrijfswagens telkens 10 g/km lager te laten scoren dan de ambities van de Europese Unie, zijnde 130 g/km tegen 2015, 95 g /km tegen 2021.22 Daarnaast neemt goederenvervoer in en om Dendermonde een groot aandeel van de emissies voor haar rekening. Door goederenvervoer te groeperen en samen te laten transporteren kan 25 % van de vrachtkilometers vermeden worden. Zo worden naast duurzaamheid ook ingezet op een verhoogde efficiëntie. Dit kan door collectief goederenvervoer23 met overslag aan de rand van de stad en distributie op maat met milieuvriendelijkere en kleinschaligere vervoersmodi (elektrisch, via fietstaxi…) naar en in de stadskern. Hieronder worden de acties opgesomd die uit het participatietraject en de stand van zaken van het huidige beleid naar voren zijn gekomen rond maatregelen in de sector mobiliteit. De opgestarte acties betreffen vooral sensibiliserende maatregelen (week van de mobiliteit, schoolstraat, bike to work…) en infrastructuurprojecten (trage wegen, fietsenstallingen in de wijk, aanleg van fietspaden…). De nieuwe ideeën richten zich op het vergroten van het fietsgebruik door fiscale stimuli voor fietsen en ontrading voor gebruik van de wagen. Titel actie
Omschrijving actie
Publieke fietsen
Fietspunten aan station + ook op industrieterreinen. Shuttle/Pendeldienst tijdens grote evenementen Laadpunten in het centrum, vb aan parking supermarkten en vlasmarkt Veiligere fietspaden: fietspaden steevast meenemen bij (her)aanleg van wegen, aanleg fietssnelwegen, fietspad naast elke spoorweg, fietsrekken en –parkings. Trage wegen herstellen Bus stroken voorzien Mo-clean met ondersteuning van de
Pendeldienst Elektrische Laadpunten Fietspaden
Trage wegen Aangewezen buslanen Fietspunt
22
http://ec.europa.eu/clima/policies/transport/vehicles/cars/index_en.htm
23
Zoals Citidepot of Bubble Post.
Maatregel
Status voltooid voltooid voltooid voltooid
voltooid voltooid voltooid
42
Fietsherstelplaats
Fietsdelen
Met Belgerinkel naar de Winkel
Marktbus Autodelen
Autoloze zondag Car Free Day
Doorlopende straten
Kids on Wheels
Fietsbelactie Verschuiving woon-werkverkeer van auto naar de fiets
Opwaardering scheepvaart Dender Subsidies CO2 arme voertuigen
Leefstraten Binnenvaart Schelde Parking Station Fietsbeleidsplan
stad - Sociale tewerkstelling - Onderhoud Blue Bike + Cambio - Fietsverhuur - Openbare Fietspomp Fietsherstelplaats OCMW - leerwerkplaats - onderhoud Dienstfietsen -Fietsverhuur -Openbare fietspomp Blue Bike Dienstfietsen + Promotie Blue Bike eigen personeel Voor: • Scholen • Particulieren/inwoners Gratis marktbus op maandag vanuit de deelgemeenten naar het centrum Cambio LETS Carpoolen Sensibiliserende actie rond Autoloze Zondag (op Boulevart) jaarlijkse actie ter promotie van duurzaam woon-werkverkeer voor stadspersoneel Invoeren van straten waar fietsers en wandelaars wel door kunnen, maar auto’s niet Inwoners van Dendermonde kunnen 1ste woensdag van de maand een fiets uitlenen + leren repareren en onderhouden + fietstochten Mensen aanzetten om met de fiets naar CC Belgica te komen Bij de bedrijven in Dendermonde woont 75-80 % van het personeel op een afstand van max 10 km van het werk. 50 % van het personeel woont op een afstand van 5 km van het werk. Toch blijft de auto het hoofdvervoermiddel in het woonwerkverkeer. Er wordt getracht om een verschuiving van de auto naar de fiets teweeg te brengen. Samenwerken met W&Z aan opwaardering scheepvaart op Dender tot 1350 ton Propere wagens goedkoper dan vervuilende wagens via subsidies. Hybride is een mooie tusenstap naar meer autonomie bij plug-in. Leefstraten en fietsstraten (cfr Mechelen). Schelde als groene/blauwe verkeersader. Groot parkeergebouw en omvorming stationsomgeving Fietsen in en om Dendermonde verbeteren
voltooid
voltooid
voltooid
voltooid voltooid
voltooid voltooid
voltooid
opgestart
opgestart MM.02
opgestart
opgestart
MM.09; MM.10
Opgestart (VL.O)
opgestart opgestart opgestart opgestart
43
Schoolbereikbaarheidskaarten Modal Shift Stad Dendermonde Fietsvergoeding
Mobiliteitsbudget
Gemeenschappelijke carpool bedrijven Elektrische fietsen
Elektrische bakfietsen Go2car
LEZ (LageEmissieZone)
Parkings Deelauto's Alternatief CNG Bedrijfsvervoersplan Dienstverplaatsingen
Regionale Laad-en loskade Briel Autoluw stadscentrum
Bevorderen infrastructuur van de zwakke weggebruikers Week van de Mobiliteit Fiets-o-strades voor lange afstanden Shuttledienst Fietskluizen voor de bewoners in het centrum Groene corridors maken zodat het aangenamer fietsen is en wandelen
SBK's opmaken voor scholen Van auto naar fiets Extra beloning voor fietsende consumenten door winkeliers of andere organisaties Mobiliteitsbudget ipv bedrijfswagens: Mobiliteitsbudget dezelfde RSZ en fiscale regeling als bedrijfswagens (federale regelgeving). Proefproject VOKA ivm mobiliteitsbudget: ervaringen oplijsten. Uitwisselen van wagens tussen bedrijven onderling Elektrisch fietsen / elektrische scooter belonen, vb door subsidies van de stad. Goedkoop verhuren van elektrische bakfietsen. Go2car: soort cambio die je gelijk waar kan achterhalen en opzoeken via smartphone, cfr Amsterdam Cfr Duitsland: In bepaalde steden mag je niet binnen met vervuilde wagen. Dit doet niets aan milieu, wel aan de leefbaarheid en sensibilisering. Parkings voor deelauto's voorzien in nieuwe wijken. Alternatieven stimuleren/onderzoeken CNG Bedrijfsvervoerplan voor stadsdiensten uitwerken Aanbieden van: • dienstfietsen • douche mogelijkheden aan personeel • andere mogelijkheden (fluo, fietskledij, elektrische fietsen,...) Samenwerken met WenZ en POM en AWV aan regionale laad-loskade aan Briel Centrum Dedermonde autoluw verhuren van elektrische rolstoelen, autovrije dag per week/maand/jaar, proefperiode (3 maanden) autoluw stadscentrum, premie voor fietsers, goede fietspaden, elektrische liftbus. Aanleg fietspaden. De stad Dendermonde neemt deel aan de week van de mobiliteit Lange afstandsfietspaden van station naar bedrijven
MM.02
opgestart opgestart idee
idee
idee idee
MM.03
idee idee
idee
idee gestart idee Gedeeltelijk voltooid
opgestart
idee
MM.02
idee voltooid
MM.02
opgestart
MM.02 MM.02
idee Idee
MM.02
Idee
44
Transport VPK
Herinrichting Stationsomgeving Dendermonde Eenrichtingsverkeer en wijkcirculatieplannen
Onderzoek (om de 6 jaar) of vervoer via water mogeljk is. In RUP mogelijkheid aanlegkade voorzien. Herinrichting stationsomgeving Dendermonde samen met NMBS en Infrabel en De Lijn Veel meer éénrichtingsverkeer dat autoverkeer ontmoedigt
gepland
gepland
gepland
Tabel 6: mogelijke acties rond mobiliteit
5.3.3 Dendermonde ondernemende stad Industrie 18 % van de broeikasgasemissies in Dendermonde zijn afkomstig van de industriële sector. Voor deze sector rekent de stad op de participatie van de bedrijven zelf. Door bijvoorbeeld bedrijven aan te sporen om op frequentere basis de energieconsumptie te meten, kunnen zij hun energie-efficiëntie nauwkeuriger in de gaten houden en waar nodig bijstellen. Dit heeft zowel op het milieu, als op de financiën een positieve impact. Voor deze sector werden 3 maatregelen voorgesteld die variëren afhankelijk van de subsector: monitoring en optimalisatie – rest industrie monitoring en optimalisatie – voeding, drank en tabak monitoring en optimalisatie – metaalverwerkende industrie Er zijn twee mogelijkheden om de uitstoot aan broeikasgassen van industrie (niet-ETS) gerelateerd aan het energieverbruik te reduceren. Enerzijds kan het absolute energieverbruik gereduceerd worden (kWh) en anderzijds kan een ‘schonere’ energiedrager (stroom of brandstof) gekozen worden (CO2 per kWh). Het groener maken van het type energie in de sector industrie, binnen de beschikbare fossiele brandstoffen, is ver uitgeput. Zo is er sinds 1990 een shift merkbaar van steenkool en stookolie naar aardgas en elektriciteit24. Idealiter wordt er zoveel mogelijk energie vervangen door hernieuwbare, maar aangezien die beperkt beschikbaar is binnen de stad, moet ten volle ingezet worden op optimalisatie van het energieverbruik. En een eerste noodzakelijke stap naar optimaliseren is monitoring. Om een inschatting te maken van de beschikbare mogelijkheden rond monitoring en optimalisatie wordt gebruik gemaakt van ICARUS-425, een databank die per sector bijhoudt wat het technisch reductiepotentieel, de investerings- en operationele kostprijs van energie-efficiëntie maatregelen. De sectoren waarvoor dit gebeurd is voor stad Dendermonde zijn: Voeding, dranken en tabak Metaalverwerkende nijverheid Rest Industrie Om deze doelstelling te bereiken kan de stad inzetten op: 31. Ontwikkeling van duurzame, CO2-neutrale bedrijventerreinen onderzoeken (i.s.m. DDS, Ovam, …); 32. Duurzame initiatieven voor de industriële sector ondersteunen (materialenscan, duurzaam charter Voka, ...).
24
Energiebalans Vlaanderen 1990-2013
25
ICARUS-4 is een databank met rekentool van het Utrecht Centrum voor Energieonderzoek (UCE) acties
(Alsema et al., september 2001).
45
Hieronder worden de acties opgelijst die uit het participatietraject en de stand van zaken van het huidige beleid zijn gekomen rond maatregelen in de sector industrie. Net zoals voor de maatregelen is het moeilijk om voor deze sector algemene acties te formuleren. Titel actie
Omschrijving actie
STEEEP: leer- en begeleidingstraject (support & training for an excellent energy efficiency performance).
STEEEP is een Europees project waarin gedurende 3 jaar (2014-2017) in totaal 630 Europese KMO’s worden begeleid om energie-efficiënte maatregelen te realiseren en te komen tot een effectieve energiebesparing van minstens 10 – 15%. Implementatie van energiebesparende maatregelen – timing okt 2014 – febr. 2016. Start-audit 9 workshops rond diverse thema’s Opvolgen energieverbruiken via online platform + benchmarking Local Energy Community: samenbrengen van KMO’s om tot Begeleiding vanuit de OVAM om materiaalstromen binnen een industrieterrein op elkaar af te stemmen (afval voor de ene is voedsel voor de andere met energiewinst Ondertekenen en uitvoeren van duurzame investeringen Implementeren van duurzame bedrijventerreinen met collectieve duurzame vervoersmodi, afvalstromen, …
Materialenscan
Duurzaam charter Voka Creëren van duurzame bedrijventerreinen
Mtr.
Status Idee
gestart
gestart gestart
Tabel 7: Mogelijke acties voor de sector industrie
Handel, horeca, kantoren en administratie De tertiaire sector neemt 17 % van de totale emissies voor zijn rekening. Slechts 2 % van de reductiedoelstelling zijn in deze sector terug te vinden. Handelszaken, horeca, kantoren en administratie, maatschappelijke dienstverlening en gezondheidszorg, andere gemeenschaps-, persoons- en sociale dienstverlening en onderwijs vallen onder deze sector. De stadsdiensten zelf dus ook. Gelet op deze diversiteit is de rol die de stad voor het verwezenlijken van de vooropgestelde maatregelen kan innemen ook anders. Voor volgende maatregelen heeft de stad zelf alle touwtjes in handen: Reductie energieverbruik stedelijke gebouwen met 40 % tegen 2020 Renovatie van stadseigen voorbeeldgebouwen (stad/school) naar lage-energie standaard van 30 kWh/m2 Voor alle overige maatregelen kan de stad een informerende, sensibiliserende en/of faciliterende rol opnemen. Renovatie van voorbeeldgebouwen (stad/school/bedrijf) naar lage-energie standaard van 30 kWh/m2;
46
Deze maatregel voorziet in een ingrijpende renovatie van een bestaand gebouw naar lage energie 2 standaard (netto-energiebehoefte verwarming 30 kWh/m ). De stad kan in deze een voorbeeldrol opnemen en een renovatieproject als ‘good practice’ delen met anderen. Een duidelijke communicatie en sensibilisatie campagne dient hier dan aan gekoppeld te worden. Verwarmingsinstallatie: Plaatsen van warmtepomp bij renovatie bij 5 % van de handelszaken Deze maatregel is eveneens overgenomen uit de LNE-tool ter ondersteuning van het Burgemeestersconvenant. Hij voorziet in de plaatsing van bijkomende warmtepompen voor 5 % van het oppervlakte van alle handelszaken. De warmtepompen hebben een gemiddeld installatierendement van minimaal 322 %, inclusief afgifte-, regel- en distributierendement. Verlichting reduceren van 52 W/m2 naar 20 W/m2 bij 50 % van de handelszaken; 10 % van dakoppervlak gebouwen tertiaire sector tegen 2050 voorzien van een zonneboiler; Bijkomende isolatie plaatsen bij alle gedeeltelijk geïsoleerde daken uit de tertiaire sector (10 % van dakoppervlakte van de tertiaire sector); Om deze doelstelling te bereiken kan de stad inzetten op: 33. Informeren, sensibiliseren en faciliteren van de principes van het trias energetica naar de tertiaire sector toe (REG-initiatieven, hernieuwbare energiebronnen, duurzaam bouwen, …); Hieronder worden de acties opgesomd die uit het participatietraject en de stand van zaken van het huidige beleid naar voren zijn gekomen rond maatregelen in de sector tertiair. Titel actie
Omschrijving actie
Schuifdeuren
Vervangen van luchtgordijnen met schuifdeuren Gratis energie en verlichtingsaudit van winkels door expert waar ook andere winkeliers op uitgenodigd worden. Sluiten van open diepvries/koelvakken
Energie Audit
Open Diepvries Nieuwbouw Wonen boven winkels
Nieuwbouw of uitbreiding mits energiezuinig In gebruik nemen van woningen boven winkels. Tegengaan van leegstand en isolatie stijgt
Mtrg.
Status
Idee Idee
Idee MT.05
idee Idee
Tabel 8: Acties tertiaire sector volgens opgestart en idee
5.3.4 Ruimte voor landbouw Ongeveer één derde van de oppervlakte van Dendermonde wordt gebruikt voor landbouwdoeleinden en door invulling met andere functies is dit aandeel stelselmatig aan het dalen. Ondanks de nog steeds grote ruimtelijk impact op Dendermonde, wordt het beleid en de administratieve uitvoering rond landbouw quasi volledig door Europa en Vlaanderen afgehandeld. Landbouw kan in het kader van dit klimaatplan een belangrijke rol spelen in het ontwikkelen van een duurzaam lokaal voedingssysteem. Door in te zetten op lokale en afvalarme voeding (met lokaal geteelde seizoen producten), meer plantaardige voeding, … kan weldegelijk een grote meerwaarde gecreëerd worden voor het klimaat. Landbouw speelt tevens een belangrijke rol in het klimaatverhaal
47
Als acties kunnen hier opgenomen worden: 34. Inzetten op de kracht van de korte keten samen met landbouwers; 35. Lokale productie en consumptie vergroten door in te zetten op volkstuinen, samentuinen en andere initiatieven; 36. Sensibilisering inzake kringlooptuinieren verder zetten;
5.3.5 Natuur en biodiversiteit Bomen en bossen, als onderdeel van het geheel aan openbaar groen, leveren door hun mogelijkheid om via fotosynthese CO2 uit de atmosfeer te halen, een bijdrage aan de strijd tegen de klimaatopwarming. Een boom kan dus gezien worden als een CO2-opslagplaats of ‘sink’. Er wordt geschat dat de Vlaamse bossen jaarlijks een netto hoeveelheid CO2 in de grootteorde van meerdere tonnen per hectare kunnen opslaan. De exacte CO2-impact van bomen en bossen is echter moeilijk te becijferen ( dit hangt o.a. af van de leeftijd van de bomen en de boomsoort). De klimaatimpact van bomen situeert zich ook op hun bijdrage tot de beperking van het hitteeilandeffect in steden. Door de grote verhardingsgraad in steden kan de temperatuur in zomerperiodes tot 6 °C hoger oplopen dan in het groene buitengebied. Door de schaduw die bomen werpen en door hun vermogen om de luchtvochtigheid door evapotranspiratie te verhogen zijn zij in staat om de temperatuur in de onmiddellijke omgeving met ettelijk graden te doen dalen. Belangrijker dan de klimaatimpact van bomen en bossen is hun grote socio-economische belang en hun wezenlijke bijdrage tot de leefbaarheid van de stad: bijdrage tot de geestelijke gezondheid van de inwoners (mensen voelen zich beter in de nabijheid van kwaliteitsvol groen en herstellen ook beter); verhoogde leefbaarheid door nabijheid van kwaliteitsvol groen verhoogt de lokale aantrekkelijkheid van de stad, gaat stadsvlucht tegen en creëert een wezenlijke, economische meerwaarde voor vastgoed; bomen en bossen filteren heel wat fijn stof uit de lucht en dragen dus bij tot een verhoogde luchtkwaliteit in de stad; tegengaan van de verschraling van de biodiversiteit van fauna en flora in steden; Het aanplanten van bossen door het stadsbestuur in Dendermonde is gelet op de beperkte openbare ruimte in eigendom van de stad niet evident. Met acties zoals aanplant van het geboortebos werd sinds 1988 bijna 10 hectare bos voorzien. Bomen kunnen tevens zorgen voor een aangenamer straatbeeld. Zij zorgen echter ook voor heel wat klachten (opdrukwortels, verstopte goten,…). De juiste boom op de juiste plaats en meer geclusterde groenvoorzieningen kunnen in dit kader als aandachtspunten worden opgenomen. Het bomenplan dat in opmaak is kan hierbij als stapsteen gebruikt worden. Daarnaast ondersteunt de stad reeds acties die de biodiversiteit ten goede komen (zwaluwpremie, mezenonderzoek, …). De koppeling tussen groenvoorziening, biodiversiteit en klimaat kan daarbij sterker in de verf gezet worden. De stad kan door volgende acties inzetten op klimaat, natuur en biodiversiteit: 37. Aanplant van bomen zowel als bos als onder de vorm van geclusterd straatgroen; 38. Verder opmaken van een bomenplan dat streeft naar de juiste boom op de juiste plaats waarin beleid en beheer op elkaar afgestemd zijn; 39. Inzetten op het behoud van groen en kleine landschapselementen;
48
40. Versterken van het bestaande groene netwerk (zowel privaat als openbaar); 41. Verder informeren, sensibiliseren en faciliteren van acties naar diverse doelgroepen inzake de voordelen van groenvoorziening voor het klimaat en de biodiversiteit (bv. tegeltuintuintjes, groen bij de aanleg van industrie en woningen, mezenproject, nut van kleine landschapselementen, …)
5.4
Lokale energieproductie
De productie van hernieuwbare energie moet samen bekeken worden met het temperen van de vraag naar energie. Immers, elke kWh die bespaard wordt is een kWh die niet opgewekt en dus niet betaald dient te worden. Hoewel de mogelijkheden voor grootschalige productie enigszins beperkt zijn, is er wel degelijk potentieel om de hernieuwbare energieproductie op het grondgebied Dendermonde te ontwikkelen, al dan niet met participatie van burgers. Het stadsbestuur streeft volgende doelen na: Lokale productie van hernieuwbare energie verhogen door de bouw 10 windturbines; Aankoop van groene stroom voor de eigen stadsgebouwen; Aankoop van groene stroom voor de openbare verlichting 5% van de gezinnen aanzetten om zonnepanelen te installeren; Zonnepanelen op 5 % van de beschikbare dakoppervlakte bij tertiaire gebouwen De stad speelt in het kader van heer voorbeeldfunctie al een voortrekkersrol, maar kan ook nog verder inzetten op volgende acties om de doelstellingen inzake hernieuwbare energie te halen: 42. Rationeel energieverbruik bij alle stakeholders verder stimuleren; 43. Hernieuwbare energiescan die de potenties weergeeft opmaken voor Dendermonde; 44. Windpotentieel en samenwerkingsmogelijkheden verder onderzoeken; 45. Informeren, sensibiliseren en activeren van alle stakeholders omtrent hernieuwbare energie (via duurzaam bouwadvies, samenaankoop groene stroom, premies, …)
5.4.1 Potentieel aan hernieuwbare energie Uit cijfers van Eandis blijkt dat de decentrale productie van energie in de lift zit (zie figuur hieronder). Dit zowel voor zonnepanelen (PV), installaties voor warmtekrachtkoppeling (WKK) als windmolens.
Figuur 25: Evolutie in geïnstalleerde decentrale productiebronnen
49
In Dendermonde zijn er sinds 2011 al 4 windmolens gerealiseerd. Een bijkomende werd recent vergund. Het potentieel is mogelijk groter, maar gelet op de sterke ruimtelijke verspreide bebouwing en de lange vergunningsprocedures is het niet evident om dit aantal op te krikken. 10 windmolens lijkt een haalbare kaart. In het ruimtelijk structuurplan werden er voor Dendermonde verschillende zones geïdentificeerd als potentiële inplantingslocaties. Algemeen moeten we voor Vlaanderen echter vaststellen dat door de zeer verspreide bebouwing het aantal potentiële zones voor inplanting van windturbines op het grondgebied Dendermonde – rekening houdende met de nodige normen inzake minimale afstand tot wonen – reeds sterk ingeperkt wordt. Ook aspecten rond beschermde landschappen, aanwezige soorten,… beperken die deze bruikbare ruimte nog meer.
Energiemonitoring
Energiejacht Energiemeters Samenaankoop groene stroom
Zonnepanelen Ecologische Cluster
Windmolens Zonnepalen, Windmolens Windmolens Windmolens Waterturbine Getijdencentrale Zonnepanelen
Sensibilisering rond Kleine energiebesparende maatregelen (info, workshops,...) Energiejacht BBL Uitleen energiemeters Loket voor ondersteuning bij provinciale samenaankoop 100 % groene stroom en andere sensibiliserende initiatieven (vtest, energiejacht, klimaatwijken, …) Zonnepanelen op gebouwen van de stad (verhuren) Duurzame bedrijventerreinen: bundel van energiestoffen, kringlopen maken. (Tanara project VOKA, sluiten van materiaalkringlopen) Stimuleren windmolens NIMBY vermijden door goede onderbouwing Windcoöperatieve voor omwonenden. Parkeerplaatsen bij windturbines om wieken te bekijken. Waterturbine op de Dendersluis Getijdencentrale op de Schelde Samenaankoop Zonnepanelen
MI.01/ MI.02/ MI.03
Status
Maatregel
Omschrijving actie
Titel actie
Hieronder worden de acties opgesomd die uit het participatietraject en de stand van zaken van het huidige beleid zijn gekomen rond maatregelen in de sector lokale energieproductie. Er zijn nog geen opgestarte acties die kaderen in lokale energieproductie.
voltooid
voltooid voltooid voltooid
ME.01/ ME.02
opgestart opgestart
ME.03
idee idee
ME.03
idee
ME.03
idee
ME.01/ ME.02
idee idee idee
Tabel 9: Acties voor lokale energieproductie
50
5.5
Overzicht maatregelen SEAP 2020
Overzicht berekende maatregelen
CO2reductie (kton) 40,36 14,63 6,60
aandeel tov 2011 21,11% 7,48% 3,86%
Modal shift van personenwagen naar fiets (5% persoonlijke voertuigkilometers)
5,91
3,02%
Lokaal verkeer: stijging km + effect lagere emissiefactoren (MIRA EUR)
1,92
0,98%
Verlaging van het elektriciteitsverbruik voor apparaten en verlichting naar 2000 kWh per woning (100% van de huishoudens)
1,70
0,87%
Monitoring, optimalisatie - Rest Industrie Stedelijke diensten: Ambitie om tegen 2020 50% te besparen op energieverbruik eigen werking
1,34 1,30
0,68% 0,66%
Aankoop groene stroom eigen gebouwen (100% van de stedelijke gebouwen)
1,27
0,65%
Isolatie: Plaatsen van muurisolatie, aanpassen van de isolatienormen (6% van de huishoudens)
1,19
0,61%
Renovatie van drie voorbeeldgebouwen (stad/school/bedrijf, 5000 m2) naar LE-standaard (30 kWh/m2)
0,82
0,42%
Technologische shift naar elektrische voertuigen (EV) (5% persoonlijke voertuigkilometers)
0,82
0,42%
Verwarmingsinstallatie: Plaatsen van warmtepomp bij renovatie (5% van de handelszaken)
0,61
0,31%
Verlichting reduceren van 52 W/m2 naar 20 W/m2 (50% van de handelzaken)
0,42
0,21%
Bijkomende isolatie van alle gedeeltelijk geïsoleerde daken (10% van dakopp. van de tertiaire sector)
0,31
0,16%
Monitoring, optimalisatie - Metaalverwerkenden nijverheid Zonneboilers Tertiaire Sector (10% van dakopp. tertiaire sector tegen 2050)
0,31 0,31
0,16% 0,16%
Aankoop groene stroom openbare verlichting (100% van de openbare verlichting)
0,23
0,12%
Monitoring, optimalisatie - Voeding, dranken en tabak 20% reductie de emissies van de stedelijke vloot tegen 2020 Bedrijven uitnodigen om op vrijwillige basis een charter te ondertekenen om de gemiddelde emissies van hun wagenpark te beperken.
0,24 0,17 0,13
0,12% 0,09% 0,06%
Goederenvervoer groeperen & samen laten transporteren (25% van de vrachtkilometers)
0,09
0,05%
Verwarmingsinstallatie: Plaatsen van zonneboiler (300 huishoudens)
0,06
0,03%
TOTAAL Bouw 10 windturbines (3MWe) Isolatie: Plaatsen van dakisolatie, aanpassen van de isolatienormen (35% van de huishoudens)
51
6
Adaptatie
Naast maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan, moeten we ook maatregelen nemen om ons aan te passen en te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. De klimaatverandering is immers nu al een feit: overstromingen, stormen, droogte, … zijn hier een rechtstreeks gevolg van. Algemeen kunnen we stellen dat de gevolgen26 van klimaatverandering voor Vlaanderen er als volgt uit zien: Een stijging van de gemiddelde temperatuur (zowel in de zomer als in de winter); Een toename van het aantal hittegolven in de zomer: dit hangt samen met de stijging van de gemiddelde temperatuur; Een afname van de neerslag in de zomer; Een toename van de droogte in de zomer Een toename van de intensiteit van de buien in de zomer; Een toename van de neerslag in de winter ‘Adaptatie vertrekt vanuit het reduceren van het risico en kwetsbaarheid, het zoeken van opportuniteiten; en het opbouwen van capaciteit van staten, regio’s, steden, de privésector, gemeenschappen, individuen, en natuurlijke systemen om om te kunnen gaan met klimaat gevolgen, alsook het inzetten van die capaciteit bij het implementeren van beslissingen en acties.’ (Tompkins et al., 2010). Deze kwetsbaarheid is niet overal gelijk: niet op globale schaal (het rijke Westen versus het arme Zuiden), maar ook niet op regionale of lokale schaal. De noodzakelijke adaptatiemaatregelen variëren dan ook sterk naar gelang het gebied en de context. Een eerste stap bestaat er dan ook in om de kwetsbaarheid en de blootstelling aan het veranderend klimaat in kaart te brengen zodat de juiste ‘no regret’‐maatregelen getroffen kunnen worden. Bepalend voor deze klimaat-kwetsbaarheid is de ligging van Dendermonde aan de Schelde en de Dender. Dit houdt sowieso een verhoogde gevoeligheid voor overstroming in. Daarnaast wordt stedelijk gebied gekenmerkt door veel verharding, wat de infiltratie niet bevorderd. Bij aanhoudende en hevige regenval zijn er op diverse plaatsen te Dendermonde overstromingen omdat de waterlopen de toevoer van het water niet kunnen slikken. Deze wateroverlast beperkt zich hoofdzakelijk tot het overstromen van weilanden en rijwegen. In uitzonderlijke gevallen komt het water in de woningen. In november 2010 deed zich een uitzonderlijke regenval voor waardoor er in Vlaanderen op vele plaatsen ernstige overstromingen plaatsvonden en de knelpunten duidelijk werden. De overstroomde gebieden situeren zich vooral in de stroomgebieden van de Schoonaardebeek te Schoonaarde, de Vondelbeek te Sint-Gillis alsook de Oude Dender en Grote Beek te Mespelare. De aanpak op Europees en Vlaams niveau voor de beheersing van de wateroverlast bestaat uit het realiseren van meer ruimte voor water en het zolang mogelijk ophouden van water aan de bron (berging, infiltratie, vertraagde afvoer).
26
Bron: Technum (2012) uitgevoerd door in opdracht van LNE . Adaptatie aan klimaatverandering, globale kosten en
praktische voorbeelden. Zie ook http://www.klimaat.be/nl-be/klimaatverandering/ipcc-rapporten/2014-gevolgen-aanpassing-en-kwetsbaarheid
52
Op lokaal niveau wordt deze aanpak nu gerealiseerd door: het toepassen van de Vlaamse verordening voor hemelwaterputten en infiltratie bij het toekennen van stedenbouwkundige vergunning; het uitvoeren van de watertoets bij het toekennen van vergunningen het opleggen van strenge voorwaarden voor buffering en infiltratie bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen; aandacht voor waterlopen bij opmaak van nieuwe ruimtelijke inrichtingsplannen en ruimtelijke uitvoeringsplannen en bij concrete projecten in waterrijke gebieden; het streven naar behoud en realisatie van open waterlopen en bermgrachten; het streven naar een goede samenwerking met andere waterloopbeheerders (NV Waterwegen en Zeekanaal, Vlaamse milieumaatschappij, het provinciebestuur en de 3 polderbesturen). Te Vlassenbroek wordt in de komende jaren door de NV Waterwegen en Zeekanaal naast de Schelde een overstromingsgebied gerealiseerd om het water meer ruimte te geven. Denderbellebroek heeft dezelfde functie voor de Dender. Maar ook met droogte zal Dendermonde naar de toekomst toe rekening moeten houden. Volgens milieurapport Vlaanderen worden alle seizoenen warmer: de temperatuurstijging is het sterkst in de lente, en het patroon van de stijging is erg gelijkend op dat van de jaargemiddelde temperatuur. Over de laatste 10 jaar bedroeg de stijging 0,4 °C; in de zomermaanden stijgt de temperatuur meer geleidelijk. De zomertemperatuur ligt 2,0 °C hoger dan bij het begin van de metingen. De stijging blijft ook in de laatste jaren significant, en het stijgingsritme bedraagt ondertussen ruim 0,3 °C per decennium; ook de herfsttemperatuur komt inmiddels 2,0 °C uit boven het niveau van 1833, en stijgt momenteel aan 0,2 °C per decennium. Ook deze stijging is de laatste jaren significant blijven aanhouden; van de 4 seizoenen vertoont de winter de grootste variatie in gemiddelde temperatuur. Toch vertoont over de jaren heen ook de wintertemperatuur een significante stijging: 2,0 °C hoger dan in 1834. Het significante stijgingstempo bedraagt ondertussen 0,1 °C per decennium. Door de temperatuurtoename doorheen alle seizoenen zal de verdamping in zowel de winter als in de zomer toenemen. In februari bijvoorbeeld, bedraagt de toename van de potentiële evapotranspiratie27 afhankelijk van de sterkte van het scenario en de berekeningsmethode tussen -3 % en +37 %. In augustus kan deze evapotranspiratie toenemen met 73 %. In de lente zijn er zowel scenario’s die een toename als een afname van de verdamping geven. De neerslag zal toenemen in de winter, terwijl de neerslagverandering in de zomer complexer wordt: De totale neerslaghoeveelheden worden waarschijnlijk kleiner. Er zouden minder regenbuien optreden. De hevige zomeronweders kunnen extremer zijn en zullen zich vaker voordoen. Door het zandig karakter van de Dendermondse bodem kan langdurige droogte op korte en middellange termijn een rechtstreekse invloed hebben op de grondwatervoorraden. Het is dan ook aanbevolen om rond verdroging maatregelen te nemen.
De stad geeft al aandacht aan waterschaarste en droogte door: Zuinig watergebruik te stimuleren Waterdoorlatende verhardingen aan te bevelen
27
Evapotranspiratie: de som van transpiratie en evaporatie en een maat voor de verdamping -
53
Stimuleren van duurzaam bouwadvies met specifieke aandacht voor duurzaam watergebruik (regenwaterput bij bestaande woningen, aanleg van een groendak, …) Het beperken van de hoeveelheid verharding in woonverordening Wadi’s aan te leggen in nieuwe wijken of bij de heraanleg van straten
Bijkomend probleem is zoals reeds eerder aangegeven het stedelijk hitte-eilandeffect waardoor de temperatuur in verstedelijkt gebied oploopt. De stad geeft aan waterdoorlatende verhardingen, groendaken en wadi’s te stimuleren. Daarnaast wordt ook reeds ingezet op: Het omvormen van kerkhoven in parkbegraafplaatsen Het inzetten op publiek groen in de nabijheid. Focus hierbij dient gelegd op de grote groene vingers die tot aan het stadshart komen, nl. Oud Klooster-Zwijveke, de vestinggordel en de omgeving Vondelbeek (rond sporthal Sint-Gillis). Deze zones bieden groen-ecologisch en sociaal-recreatief grote potenties voor de stadsbewoners in de dichte omringende stedelijke woonomgeving. Het beschaduwen van verharde oppervlakken door de aanplant van bomen op parkeerplaatsen en langs verkeerswegen Stimuleren van ‘wonen boven winkels’, niet alleen i.f.v een duurzame verdichting van het bebouwd stedelijk weefsel, maar ook i.f.v. het streven naar voldoende sociale veiligheid tijdens de daluren inzake winkelbezoek.
Een coherente aanpak van adaptatie vraagt op stedelijk niveau een veelheid aan private en publieke inspanningen. Eens er duidelijkheid is met betrekking tot de prioriteiten en mogelijkheden op het vlak van adaptatie kunnen in principe twee verschillende benaderingen gevolgd worden. Een eerste benadering gaat uit van een dedicated adaptatiestrategie. De stad Dendermonde heeft daarbij een duidelijk doel voor ogen, dat verwoord is onder vorm van een masterplan met bijhorend stappenplan voor realisatie. De stad zet de grote lijnen uit en behoudt de algemene regie, maar andere actoren kunnen in de praktijk wel instaan voor de realisatie en/of de financiering. Een tweede strategie is meer gericht op mainstreaming. Dit houdt in dat bij elk uitvoeringsproject en binnen elk beleidsdomein adaptatie als het ware geïnternaliseerd wordt. Kansen worden gegrepen om werken die sowieso moeten gebeuren (bv. heraanleg van straten en pleinen) te doen samensporen met de ambities op het vlak van adaptatie (bv. voorzien van buffering en infiltratie van regenwater). Tegelijk worden de ambities binnen de verschillende beleidsdomeinen zo verwoord dat aan elke beleidsvisie of -beslissing automatisch de vraag wordt gekoppeld wat het effect ervan is, positief of negatief, op het bereiken van de doelstellingen. In de praktijk vullen beide strategieën elkaar aan en worden ze dan ook best samen geïmplementeerd. Het uitwerken van een aparte adaptatiestrategie laat toe de ambitie en het engagement van het stadsbestuur op het vlak van adaptatie duidelijk te maken; ze vormt ook het kader voor grote zichtbare ingrepen, die het bewustzijn rond adaptatie bij de bevolking stimuleren. Mainstreaming is meer een bottom-up aanpak die als groot voordeel heeft dat de problemen direct, zij het op kleinere schaal, minder systematisch en meer verspreid, worden aangepakt, zodat direct winwinsituaties ontstaan en zodat de inspanningen op het terrein snel zichtbaar worden voor het grote publiek. Hoger werden een reeks maatregelen opgelijst die in de stad Dendermonde kunnen uitgevoerd worden door diverse partijen. Een gedetailleerde uitwerking van deze maatregelen maakt niet het voorwerp van deze studieopdracht uit en vraagt de inzet van meer mensen en middelen. Wel willen
54
we hier een aantal aanbevelingen meegeven die de stad Dendermonde op de weg kunnen zetten van een duurzaam adaptatiebeleid, gericht op het omgaan met wateroverlast, droogte en hitte. Schrijf adaptatie bewust in, in het beleid en in de bijhorende beleidsdocumenten. Zorg voor een “adaptatietoets” bij gelijk welke beleidsbeslissing. Integreer adaptatie aan klimaatverandering in de bestaande plannen; Zet een brede communicatiestrategie op naar de bevolking, die erop gericht is de adaptatieproblematiek op de agenda te zetten en het engagement van het stadsbestuur duidelijk te maken; Voer kleine pilootprojecten uit waarbij klimaatadaptatie wordt meegekoppeld aan reeds ingeplande initiatieven en die kunnen dienen als quick wins; Denk na over incentives om private adaptatie-initiatieven te ondersteunen; betrek de private sector bij het realiseren van de adaptatiedoelstellingen; Sluit aan bij het Mayors adapt een initiatief van het Burgemeestersconvenant; Laat een stresstest ‘klimaatbestendigheid’ uitvoeren op het niveau van de stad; Stel, samen met de burgers en andere stakeholders, een omvattende strategie op voor aanpassing aan klimaatverandering Dendermonde; voer deze strategie uit en monitor de voortgang ervan; Neem de gevolgen van klimaatverandering, inbegrepen hittegolven, extreme droogte en wateroverlast op in de crisisplanning. In het kader van dit klimaatactieplan en de noodzakelijke adaptatiemaatregelen kan dus nog een extra actie worden toegevoegd nl. het opstellen en uitwerken van een klimaatadaptatieplan.
55
7
Bijlage: Globale visie en strategie 2030/2050
7.1
Inleiding
Vertrekkende van de nulmeting maken we een analyse van de toekomst aan de hand van een aantal 28 te verwachten scenario’s. Deze scenario’s zijn gebaseerd op de MIRA milieuverkenning 2030 en 29 aangevuld met 'Scenarios for a Low Carbon Belgium by 2050' . Deze scenario’s voor Vlaanderen en België zijn herschaald voor de stad Dendermonde en geven het ambitieniveau en noodzakelijke hoofdmaatregelen aan om te evolueren naar klimaatneutraliteit. De ambitie -20% tegen 2020 onder de Covenant of Mayors kadert namelijk in een route om tegen 30 2050 klimaatneutraal te worden. Om ‘Dendermonde klimaatneutraal 2050’ waar te maken is een wetenschappelijk inzicht hoe de emissies tegen 2030 en 2050 zullen evolueren op basis van de beschikbare databronnen noodzakelijk. De globale visie en strategie die hier beschreven wordt geeft een dieper inzicht in de mechanismen en trends van de te verwachten CO 2-e emissie evolutie. De synthese van deze evolutie resulteert in de formulering van de 7 belangrijkste noodzakelijke maatregelen betreft onder andere mobiliteit, vernieuwingsgraad van woningen of ruimtelijke ordening. Deze noodzakelijke voorwaarden maken duidelijk dat kleine incrementele verbeteringen niet zullen volstaan om naar klimaatneutraliteit te evolueren. In het volgende hoofdstuk ‘Klimaatmaatregelen SEAP 2020’ worden maatregelen geformuleerd om 20% CO 2-e emissie te reduceren tegen 2020 in vergelijking tot 2011. Uit de globale visie en strategie blijkt dat, om tegen ten laatste 2050 klimaatneutraliteit te behalen, er nog verder en structureel nog ingrijpender zal moeten gebouwd worden op de klimaatmaatregelen SEAP 2020.
Scenario’s 2030/2050: MIRA 2030 en ‘Scenarios for a low carbon Belgium 2050’
7.2
De analyse van de scenario’s voor de stad is gebaseerd op volgende rapporten: MIRA en ‘scenario’s for a low carbon Belgium’.
7.2.1 MIRA 2030 De MIRA Milieuverkenning 2030 onderzoekt hoe het milieu in Vlaanderen er kan uitzien binnen enkele decennia. De bedoeling is om beleidsmakers en geïnteresseerde burgers te tonen hoe de milieukwaliteit in Vlaanderen kan evolueren en welke impact het beleid daarop kan hebben. De toekomstige ontwikkelingen zijn met behulp van drie beleidsscenario’s met toenemend ambitieniveau in beeld gebracht:
REF-scenario 2030: onderzoekt hoever het huidige milieubeleid reikt.
EUR-scenario 2030: onderzoekt wat nodig kan zijn om de Europese ambities op vlak van klimaatverandering, luchtkwaliteit en waterkwaliteit op middellange termijn te realiseren.
VISI-scenario 2030: onderzoekt hoe het milieu kan veiliggesteld worden voor huidige en toekomstige generaties.
Voor de stad Dendermonde worden deze scenario’s herschaald en geprojecteerd naar 2030 per sector en per emissiebron vertrekkende van de CO 2-e nulmeting 2011, beschreven in het vorige 28
MIRA milieuverkenning 2011. Anders dan het MIRA indicatorenrapport wat een jaarlijkse stand van zaken is.
http://www.milieurapport.be. 29
"Scenario's voor een koolstofarm België tegen 2050" door Climact en VITO.
30
Om te kunnen evolueren naar een klimaatneutrale stad dient Dendermonde 80-95% van zijn CO2-e emissies te reduceren
(Bron: Intergovernemental Panel on Climate Change, IPCC)
56
hoofdstuk. De berekeningen (herschaling en projectie) werden door Futureproofed uitgevoerd in aparte scenario spreadsheets (Excel) beschikbaar bij de stad.
Figuur 26: Voorstelling van het REF-, het EUR- en het VISI-scenario voor Vlaanderen volgens de MIRA milieuverkenning 2030. Het REF-scenario is duidelijk minder ambitieus dan het EUR-scenario en het VISI-scenario dat de grootste reductie zou teweeg brengen.
7.2.2 'Scenarios for a Low Carbon Belgium by 2050'. Verschillende trajecten kunnen gevolgd worden om de uitstoot van broeikasgassen met 80%-95% te beperken op Belgisch grondgebied in 2050: verschillende technologische keuzes kunnen worden gemaakt, verschillende veranderingen in gedrag kunnen nodig zijn en er dient geanticipeerd te worden op verschillende contexten. In opdracht van de Federale overheid werd een studie 'Scenarios for a Low Carbon Belgium by 2050' uitgevoerd om de verschillende mogelijke trajecten te analyseren en beter te begrijpen:
REF-scenario 2050: dit omvat het bestaande beleid en gaat ervan uit dat buiten bestaande doelen of incentives de parameters uit de studie blijven ontwikkelen in hetzelfde tempo.
CORE-scenario 2050: dit scenario is zo uitgewerkt dat het 80% broeikasgasreductie realiseert door het mobiliseren van alle hefbomen zonder ze tot het uiterste technische mogelijke te moeten brengen
Voor de stad worden deze scenario’s herschaald en geprojecteerd naar 2030 per sector vertrekkende van de CO2-e nulmeting 2011, beschreven in het vorige hoofdstuk. De berekeningen werden door Futureproofed uitgevoerd in aparte visiescenario spreadsheets (Excel) beschikbaar bij de stad.
57
7.2.3 Methodiek 7.2.3.1
Afbakening systeemgrenzen
De systeemgrenzen of scope zijn voor de berekening van de BAU-scenario’s identiek aan die van SEAP. Het geografische studiegebied omvat de stad Dendermonde en haar deelgemeenten.Op vlak van emissies werden volgende broeikasgassen in rekening gebracht: koolstofdioxide (CO 2-e), methaan (CH4) en lachgas (N2O). Om deze met elkaar te kunnen vergelijken met elkaar worden deze omgerekend naar CO2-e -equivalenten (CO2e) met de volgende omrekeningsfactoren: 1 kg N2O = 310 CO2-e equivalenten 1 kg CH4 = 21 CO2-e equivalenten Deze scenario-opbouw voor 2030 en 2050 omvat de volgende sectoren: Sectoren Huishoudens Tertiair Mobiliteit Industrie Hernieuwbare energie Landbouw Openbare verlichting Openbaar vervoer Stedelijke diensten
In rekening gebracht? Ja Ja Ja Ja Ja Ja, maar zonder evolutie Ja, maar zonder evolutie Via de sector mobiliteit Via de sector mobiliteit, openbare verlichting en Tertiair
Tabel 10: overzicht sectoren in rekening gebracht in de globale visie en strategie 2030/2050
7.2.4 Scenario’s 2030/2050 7.2.4.1
Analyse scenario 2030 31
32
De MIRA Milieuverkenning 2030 en de bijhorende Kernset bevatten de nodige Vlaamse cijfers om de CO2-e-nulmeting voor de stad Dendermonde van 2011 te vertalen naar 2030. 33
In de Kernset voor Vlaanderen zijn de evoluties voor 6 sectoren uitgezet naar 2030 voor de verschillende scenario’s (REF, EUR en VISI). Op basis van de voorziene toename of afname van energieverbruiken en afgelegde kilometers uit de Kernset is de CO 2-e-nulmeting van de stad geëxtrapoleerd en herschaald naar 2030. We noemen dit de berekenigsmethodiek voor de scenario’s. Dit resulteert in de 3 scenario’s REF, EUR en VISI voor de stad. In de volgende punten van dit hoofdstuk bespreken we de te verwachten evoluties volgens MIRA in Vlaanderen. Deze evoluties worden gebruikt in de berekeningsmethode van de scenario’s voor de stad. Sectoren industrie, tertiair en huishoudens De berekeningsmethode voor bovenstaande sectoren is gelijklopend en worden hier samen besproken. 34
35
De MIRA Milieuverkenning 2030 en de bijhorende Kernset bevatten de nodige Vlaamse cijfers om de CO2-e-nulmeting voor de stad Dendermonde van 2011 te vertalen naar 2030. In de stedelijke CO 2-
31
Van Steertegem M. (eindred.) (2009) Milieuverkenning 2030. Milieurapport Vlaanderen, VMM, Aalst.
32
Databron achter het MIRA rapport. Zie verklarende woordenlijst voor meer uitleg.
33
Huishoudens, industrie, energie, landbouw, transport (mobiliteit), handel&diensten
34
Van Steertegem M. (eindred.) (2009) Milieuverkenning 2030. Milieurapport Vlaanderen, VMM, Aalst.
35
Kernset S2009_energieproductie en –gebruik. Bron: MIRA op basis van MKM Klimaat (VITO) en Wetenschappelijke
Rapporten sectoren Huishoudens + Handel & diensten, Landbouw, Mobiliteit en Energie & Industrie voor MIRA-S 2009 (VMM)
58
e-nulmeting zijn alle energieverbruiken (kWh) per sector en per brandstoftype terug te vinden voor het jaar 2011 voor bovenstaande sectoren. In de Kernset zijn voor diezelfde sectoren en brandstoftypes de evoluties uitgezet naar 2030 voor de verschillende scenario’s (REF, EUR en VISI). Op basis van de voorziene toename of afname van die energieverbruiken is het mogelijk om de specifieke verbruiksgegevens van de stad Dendermonde te extrapoleren naar 2030 voor de verschillende sectoren industrie, tertiair, huishoudens. Sector Mobiliteit Voor de sector mobiliteit werd een andere methodiek gehanteerd in de nulmeting dan voor de sectoren huishoudens, industrie en handel & diensten. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen personenvervoer, vrachtvervoer en openbaar vervoer (of busvervoer). Personenvervoer In het autoverkeer zijn twee grote evoluties waarneembaar die elkaar deels opheffen wat de toekomstvooruitzichten betreft op vlak van CO2-e-emissies: De eerste evolutie is de groei van het aantal afgelegde kilometers. Dit kan worden afgeleid uit 36 onderstaande grafiek die overgenomen is uit de Milieuverkenning . Specifiek voor het REFscenario tekent het autoverkeer een verwachte groei op van ongeveer 17,3% tussen 2011 en 2030. Voor het EUR en VISI-scenario’s gaat het respectievelijk om 13,3% en 5% toename. Hierbij is geen verandering in het aantal personen per wagen en per gereden kilometer oftewel de bezetting van de wagen verondersteld.
Figuur 27: Mobiliteitstromen van het personenvervoer in de verschillende toekomstscenario's waarbij het REF-scenario de sterkste stijging laat zien gevolgd door het EUR- en het VISI scenario.
Een tweede evolutie is toe te schrijven aan de technologische vooruitgang die geboekt wordt op het vlak van CO2-e-emissies per afgelegde kilometer van de nieuwe voertuigen. 37 Onderstaande grafiek is afkomstig uit de toekomstverkenning MIRA 2009 en beschrijft de evolutie van de CO2-e emissies van nieuw verkochte personenwagens voor de scenario’s REF en EUR (respectievelijk 119 en 60 g CO 2-e /km). Op basis van deze te verwachte cijfers en in combinatie met de verhouding van het bestaand wagenpark versus nieuw ingeschreven wordt dan voor REF- en EUR-scenario een gemiddelde CO2-e emissie per afgelegde 38 voertuigkilometer berekend . Voor het REF-scenario bedraagt deze waarde gemiddelde 138 g CO2-e /km en voor het EUR-scenario 74 g CO2-e /km terwijl deze in 2011 nog 170 g CO2-e bedroeg. De waarde voor het EUR-scenario wordt tevens gebruikt voor het VISI-scenario.
36
Van Steertegem M. (eindred.) (2009) Milieuverkenning 2030. Milieurapport Vlaanderen, VMM, Aalst. P136
37
Transport: referentie- en Europa- scenario, Wetenschappelijk rapport TOEKOMSTVERKENNING MIRA 2009 p55
38
14553_DEN_BAU_personenkilometers en +3,5T kilometers
59
Figuur 28: CO2-e -emissie van nieuw verkochte personenwagens voor het REF- en het EUR-scenario waar bij het EURscenario bijna de helft is van het REF-scenario in 2030.
Vrachtvervoer De methodiek van het vrachtvervoer komt deels overeen met de methodiek van het autovervoer. De groei van het aantal afgelegde kilometers wordt gelijkaardig berekend aan de groei van autoverkeer. De groei van de afgelegde kilometers is gelijkaardig berekend met die voor personenvervoer maar de CO2-e per afgelegde kilometer wordt op een andere manier berekend. Dit levert volgende resultaten op: Groei afgelegde kilometers: 29,6% toename voor het REF-scenario en 22,2% stijging van EURen VISI-scenario ten opzichte van 2011. De evolutie van de gemiddelde emissies per afgelegde kilometer worden echter op een andere wijze benaderd gezien er geen tabellen beschikbaar zijn met CO 2-e emissies van nieuw verkochte vrachtwagens met projectie naar 2030. CO2-e-emissies per afgelegde kilometer: Vertrekkend van de procentuele bijdrage van de energiedragers aan het energiegebruik van de sector mobiliteit in het REF-, het EUR- en het 39 VISI-scenario (Vlaanderen, 2006 en 2030) kan voor elk van de scenario’s een procentuele afname van de CO2-e -emissies per kWh berekend worden. Hierin wordt een stijging van het aandeel elektrisch verbruik (elektrisch aangedreven vrachtwagens, plug-in, …) en andere schone brandstoftechnologieën (bio-brandstof, CNG,…) verondersteld. Dit resulteert in een afname van de gemiddelde emissiefactor voor een afgelegde kilometer gemiddeld vrachtvervoer van -4% voor het REF-scenario en -14% voor het EUR- en VISI-scenario ten opzichte van 2011. Openbaar vervoer Voor het openbaar vervoer werd enkel rekening gehouden met het busverkeer. Het treinverkeer en luchtverkeer behoren niet tot de scope van dit klimaatactieplan. Luchtverkeer wordt nooit meegenomen in een SEAP terwijl treinverkeer mag worden meegenomen als er maatregelen rond worden geformuleerd in het klimaatactieplan. Aangezien er geen maatregelen geformuleerd werden, wordt treinverkeer niet meegenomen. De emissies van het busverkeer van De Lijn zijn in de nulmeting berekend op basis van de liters diesel die verbruikt werden door De Lijn op het grondgebied van Dendermonde. De LNE tool houdt
39
Van Steertegem M. (eindred.) (2009) Milieuverkenning 2030. Milieurapport Vlaanderen, VMM, Aalst. P141
60
rekening met een energieconsumptiefactor voor bussen in ruraal gebied van 0,0000000176 PJ per km. Dit komt neer op een gemiddeld verbruik van 47,4 l/100km aangenomen worden. 40
Uit de mobiliteitsvisie van De Lijn blijkt dat De Lijn zelf een groei in voertuigkilometers van 55% 41 verwacht tegen 2020, wat gestaafd wordt in de toekomstverkenning MIRA 2009 (waar er voor het referentiescenario een groei van 56% verwacht wordt tussen 2010 en 2030). Op basis van investeringsvooruitzichten van De Lijn kan er vanuit gegaan worden dat tegen 2030 30% van vloot zal bestaan uit hybride bussen, waarvan de energiebesparing op 25% wordt ingeschat. Voor het overige deel van de vloot wordt eenzelfde efficiëntieverbetering gehanteerd als voor het vrachtvervoer, met name -4% in het REF-scenario en -14% in EUR- en VISI-scenario ten opzichte van 2011. Sector hernieuwbare energie Hoofdlijnen Vlaanderen
42
Het rapport 'Milieuverkenning 2030 Hoofdstuk 7 Energieproductie' stelt: “Tegen 2030 loopt het aandeel groene stroom in het stroomgebruik binnen Vlaanderen op tot 18% wanneer het huidige energie- en klimaatbeleid wordt voortgezet (REF-scenario), en tot 36% bij het nieuwe Europese energie- & klimaatbeleid (EUR-scenario). Bij een visionair beleidspad (VISI-scenario) is tegen 2030 zelfs een kostenefficiënte inzet van groene stroom mogelijk tot een aandeel van circa 70% in de stroomproductie en van 80% in het stroomgebruik. De uitbreiding en de aanpassing van het elektriciteitsnet die hiervoor nodig zijn, zullen forse investeringen vergen. Het ondersteuningsmechanisme van groenestroomcertificaten en de gegarandeerde minimumprijzen geven vooral offshore windenergie en bijstook van biomassa vleugels. Elektriciteit uit zonne-energie echter wordt pas echt relevant in de elektriciteitsproductie wanneer bijkomend het internationale energie- en klimaatbeleid wordt aangescherpt, met een hogere CO 2-e -handelsprijs binnen het Europese emissiehandelssysteem tot gevolg. Een energie- en klimaatbeleid dat in Europa een daling van de broeikasgasuitstoot nastreeft met 20% tegen 2020 (het EUR-scenario) of zelfs met 50% tegen 2030 (het VISI-scenario) laat toe de broeikasgasuitstoot bij stroomproductie binnen Vlaanderen te handhaven op het niveau van 2006 (in het EUR-scenario) of met twee derden terug te dringen (in het VISI-scenario).” Lokale hernieuwbare energieproductie Dendermonde Een eenvoudige benadering van de toekomstvooruitzichten qua energieproductie in Dendermonde zou een extrapolatie kunnen zijn van de cijfers uit vorige paragraaf op basis van grondgebied of bevolking. Dat zou echter veronderstellen dat de groene stroom en/of warmteproductie evenredig verdeeld zouden kunnen worden over het Vlaamse grondgebied. Een eerste beperking aan deze methode is het aanzienlijke aandeel van offshore windenergie voor de Belgische kust dat uiteraard niet aan grondgebied van Dendermonde kan toegeschreven worden. Een tweede beperking is de inzet van kolencentrales & STEG’s uitgerust met CO 2-e -opvang en ondergrondse opslag (Carbon Capturing and storage, CCS) die voorzien is in het EUR- en VISIscenario en waarvan:
40
Mobiliteitsvisie De Lijn 2020
41
Transport: referentie- en Europascenario Wetenschappelijk rapport Toekomstverkenning MIRA, VMM, 2009
42
Milieuverkenning 2030 Hoofdstuk 7 Energieproductie, Johan Brouwers, Hugo Van Hooste, MIRA-team, vmm
Pieter Lodewijks, Unit Transitie, Energie en Milieu, Vito
61
het hoogst onwaarschijnlijk is dat dit in Dendermonde zal gebeuren en; de emissies zullen vallen binnen de ETS-regelgeving en dus niet binnen de scope van de nulmeting, BAU en SEAP voor Stad Dendermonde. Omwille van de twee bovenstaande beperkingen wordt in de gehanteerde methode enkel rekening gehouden met on-shore wind en fotovoltaïsche stroomproductie (cijfers voor Vlaanderen in tabel 43 5 ).
Tabel 11: Maximaal inzetbaar vermogen wind- en zonne-energie waarbij dit klimaatactieplan enkel rekening houdt met de onshore wind en de fotovoltaïsche opwekking.
Windenergie: Windplan voor Vlaanderen Het potentieel aan windenergie in Vlaanderen werd reeds in kaart gebracht in het Windplan voor 44 Vlaanderen . Hieruit blijkt dat algemeen mag aangenomen worden, rekening houdend met de 2 noodzakelijke tussenafstanden tussen de turbines, dat per km grondoppervlakte ongeveer 8 MW aan windvermogen kan worden geïnstalleerd. Windenergie: Windpotentieel 2
Op basis van grondoppervlakte is Dendermonde 0,41% van Vlaanderen (55,67 versus 13.521 km ) en op basis van inwoners 0,70% (44.482 versus 6.350.765 inwoners). Futureproofed denkt dat het 45 verdedigbaar zou zijn mocht Dendermonde 0,5% van de voorziene stroomproductie kunnen leveren 46 op eigen grondgebied, zijnde 0,9 MW e in het REF-scenario tegen 2030 en 8 MW e in EUR- en VISIscenario. Gezien een moderne windmolen al snel een vermogen van 3 MW e bereikt, blijkt het REF-scenario weinig ambitieus te zijn, gezien met 1 windmolen het voorziene vermogen reeds overschreden wordt. Om 8 MW e te halen in 2030 zijn ongeveer 3 moderne windmolens nodig (elektriciteitsproductie 7000 MWh/windmolen.jaar).
43
Milieuverkenning 2030 Hoofdstuk 7 Energieproductie, Johan Brouwers, Hugo Van Hooste, MIRA-team, VMM
Pieter Lodewijks, Unit Transitie, Energie en Milieu, Vito p161 44
Een windplan voor Vlaanderen, Een onderzoek naar mogelijke locaties voor windturbines, Yves Caooter, Luc Dewilde &
Mieke Langie - 2000 45
Dit is minder dan nodig/verwacht gekeken naar het aantal inwoner door de beperkte oppervlakte.
46
MWe verwijst naar het elektrische vermogen of de effectieve output
62
In 2011 waren er nog geen windmolens in Dendermonde. Anno 2015 zijn er al 5 vergunde windmolens. Het windpotentieel voor de stad Dendermonde is echter veel groter. In het ruimtelijk structuurplan 2012 voor de stad Dendermonde werden volgende zones alvast als potentiële inplantingslocaties aangegeven:
Zone tussen de kernen van Dendermonde, Baasrode en Lebbeke rond de N41 en op het regionale bedrijventerrein Hoogveld. Deze zone loopt westelijk door langs het gewesttracé van de N41 tot aan Denderbell en buigt af binnen het stedelijk gebied van Dendermonde rond de Vondelbeek.
De open ruimte tussen Grembergen, Zele en Hamme.
De open ruimte ten noorden van de kern van Appels tussen de kern en St. Onolfspolder.
De open ruimte tussen Appels en Oudegem.
Kleine zone ten zuiden van de kern van Oudegem, westelijk van de N406.
Figuur 29: Inplanting windmolens
Fotovoltaïsche stroomproductie Wanneer het voorziene potentieel uit de milieuverkenning geëxtrapoleerd wordt naar schaal van Dendermonde (0,5%) dan komt men op een vermogen van 0,28 MW e voor het REF-scenario, 9,6 MW e voor het EUR-scenario en 81 MW e in het VISI-scenario, wat overeenkomt met een oppervlakte 2 2 PV-cellen van respectievelijk 60.000 m voor het EUR-scenario en 506.250 m voor het VISI-scenario.
63
47
In 2011 is er reeds een vermogen van ongeveer 6,42 MW e geïnstalleerd in Dendermonde wat het REF-scenario reeds overschrijdt. 2
Om de oppervlakten in m in verhouding te plaatsen met de beschikbare oppervlakten in Dendermonde kan er verwezen worden naar de federale statistieken voor bodemgebruik per 48 gemeente in 2011 . Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel. 2
49
In het EUR-scenario moet ieder gezin tegen 2030 over 6 m zonnepanelen beschikken , in het VISI2 scenario 26 m . In de praktijk worden ook pv-cellen geïnstalleerd op kantoren, bedrijfshallen, commerciële ruimten enzovoort. Dit betekent dat de werkelijk te installeren oppervlakte PV-cellen per 2 woning minder is dan 6 respectievelijk 26 m . Oppervlakte in km
2
Totale oppervlakte Niet bebouwde gronden Bebouwde gronden en aanverwante terreinen Woongebied Nijverheids-gebouwen en -terreinen Steengroeven, putten, mijnen, e.d. Handelsgebouwen en - terreinen Openbare gebouwen en terreinen (a) Terreinen voor gemengd gebruik Terreinen voor vervoer en telecommunicatie Terreinen voor technische voorzieningen Recreatiegebied en andere open ruimte
2011 55,67 34,58 21,10 8,81 2,65 0 0,58 0,79 0,04 7,00 0,17 1,04
Tabel 12: bodemgebruik in Dendermonde (2011) volgens de federale statistieken
Waterkracht Door Dendermonde stromen twee grote rivieren: de Zeeschelde en de Dender. De riviervalleien scheiden en verbinden tezelfdertijd. De Dender is een regenrivier terwijl de Schelde een getijdenrivier is. De getijdenamplitude van de Schelde varieert met 3,75 meter. Het potentieel aan waterkracht in de omgeving van Dendermonde werd nog niet onderzocht. Sectoren openbare verlichting en landbouw De sectoren werden apart overgenomen uit de nulmeting, maar worden als constant genomen. Sector openbaar vervoer De sector openbaar vervoer werd als subsector behandeld in de sector mobiliteit. Sector stedelijke diensten De sector stedelijke diensten wordt niet apart behandeld omdat daarover op lokaal niveau geen lange termijnevolutie (2030/2050) bekend zijn. De stedelijke vloot wordt natuurlijk wel meegenomen onder mobiliteit, de stedelijke openbare verlichting onder openbare verlichting en de stedelijke gebouwen onder de sector handel & diensten.
47
Nulmeting Dendermonde: 5.453 MWh / 850MWh.jaar/Mw = 6,42 MW
48
FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie op basis van kadaster en volgens de definities van
OESO/Eurostat 49
Milieuverkenning 2030 Hoofdstuk 7 Energieproductie, Johan Brouwers, Hugo Van Hooste, MIRA-team, VMM
Pieter Lodewijks, Unit Transitie, Energie en Milieu, Vito p168
64
7.2.5 Analyse scenario 2050 Om een toekomstvooruitzicht naar 2050 uit te werken werd de studie ‘Scenarios for a Low Carbon 50 Belgium by 2050’ geraadpleegd (Climact en Vito). Deze studie toont aan dat het bereiken van een 80-95% emissiereductie in België mogelijk is. Niettemin, wordt aangegeven dat het bereiken van deze doelstelling een grote uitdaging is. Het zal betekenen dat er grote reducties in alle sectoren zullen moeten plaatsvinden. Daarbovenop is een grondige kennis van de verschillende, met elkaar verbonden dimensies cruciaal. Deze studie analyseert verschillende scenario's om vermindering van broeikasgassen te realiseren. De scenario's impliceren ingrijpende veranderingen van alle actoren in de samenleving. Indien correct beheerd, kunnen de koolstofarme scenario's zich in hetzelfde kostenbereik situeren als een referentiescenario: grote investeringen in energie-efficiëntie, infrastructuur, flexibiliteit, hernieuwbare energie en verbindingen worden gecompenseerd door lagere brandstofkosten. De studie maakt duidelijk dat energiebesparing in alle sectoren van cruciaal belang is en dat de overgang mogelijk kan worden gemaakt door vroege investeringen, gefinancierd door latere fossiele brandstofbesparingen. Deze financiering dient in het hart van het publieke debat geplaatst te worden. Een koolstofarme transitie biedt kansen en een aantal voor de hand liggende maatregelen, zoals:
het renoveren van gebouwen; de ontwikkeling van de energie-infrastructuur; of versterking van de energie-efficiëntie.
Er zijn echter een aantal kritische barrières die de overstap kunnen bemoeilijken en bijgevolg zijn volgende aspecten van cruciaal belang bij de overgang naar een koolstofarme samenleving: 7.2.5.1
een gecoördineerde aanpak goed beheer van het concurrentievermogen de continuïteit van de (energie-)voorziening de nodige voorwaarden voor een rechtvaardige overgang REF-scenario 2050
In deze studie is tevens sprake van een REF-scenario. Dit omvat het bestaande beleid en gaat ervan uit dat buiten de bestaande doelen of incentives de parameters uit de studie blijven ontwikkelen in hetzelfde tempo. Het bevat geen extra beleid om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en dient als een basisscenario voor vergelijking met de andere gemodelleerde scenario's. Het scenario houdt rekening met de doelstellingen van de EU 2020 Klimaat-en energiepakket en het federale en regionale afgesproken klimaat-en energiebeleid. Dit REF-scenario resulteert in een totale reductie van -6% in 2050 ten opzichte van de emissies in 2010. Opmerkelijk voor deze studie is een verwachte afname van emissies van de gebouwen (Residentieel + Tertiair) van -32% en ook een verdere afname van de industriële emissies. Voor de sector mobiliteit is er een status quo (-1%) en voor de sector hernieuwbare energie een toename van +12%. Dit laatste heeft alles te maken met een voorziene kernuitstap.
50
Scenarios for a Low Carbon Belgium by 2050, Final report, Climact & Vito, 2013
65
The REF scenario reflects a 9% increase in Agriculture, a stabilization of Transport emissions, a decrease of 7% of the GHG emissions in Industry and 35% of Building emissions while the energy production sectors increase GHG emissions by ~11%, between 2010 and 2050.
GHG emissions in Belgium, MtCO2e per year 143
-8%
-13%
Agriculture, Waste & others
18
132 13
125
Building
25
Transport
20
Industrial Processes
Energy
% delta vs. 2010 -6%
15
+9%
30
21
-32%
24
24
-1%
43
40
-7%
26
22
26
+12%
1990
2010
2050
54
Figure 15. REF scenario, GHG emissions, sectoral view.
Figuur 30: Ref-scenario 2050 ten opzichte van 1990 en 2010 en met de % delta ten opzichte van 2010.
7.2.5.2
CORE-scenario 2050
Het kern-scenario in de studie, of ook wel CORE-scenario, is zo uitgewerkt dat het 80% broeikasgasreductie realiseert door het mobiliseren van alle hefbomen zonder ze tot het uiterst technisch mogelijke te moeten brengen. In Figuur 31 is het verloop geïllustreerd van het referentiescenario en het CORE-scenario. Hier zijn voor alle sectoren sterke afnames te zien, zelfs voor de sector lokalein Belgium energieproductie. Gezien de =energievraag verlaagd wordt, kan de GHG emissions in the CORE scenario (index: 1990 100) and evolutiondrastisch per andopgevangen in total w.r.t. 1990worden (%) resterendesector vraag met hernieuwbare energie. 100 -8% 90
REFERENCE scenario
-25% 80 70
-24% +22%
60 50
-28%
-31% -17% -25%
+18% +5%
40 30
-12%
-22%
-15%
-29%
-54%
-51%
2015
2020
Agriculture, Waste & others
-33% -35% -38% -26%
-21%
20 10
-30%
Building Transport
-46% -46% -38%
Industry -55% -40%
-63%
-40%
-60%
-42%
-70%
-52%
-70% -62%
-44% -79% -71%
-52%
-60%
2025
-66%
-72% -41%
-52%
-63%
-77%
2030
2035
2040
2045
0 2010
Energy
-50%
-36%
-28%
55
CORE -80% scenario -46% -87% -79% -82% -98% 2050
Figure 53: Evolution of GHG emissions per sector in Belgium in the CORE scenario.
Figuur 31: "GHG Emissions in Belgium": Core-scenario 2050 t.o.v. het referentie scenario van 2010 tot 2050. De percentages In the BEHAVIOUR scenario, a more rapid GHG reduction effort can be observed leading to higher cumulative GHG zijn t.o.v. 1990. reductions than in the CORE and the TECHNOLOGY scenarios, as illustrated in Table 11. The level 4 behaviour and lifestyle changes of this scenario can be implemented quickly and therefore lead to an immediate reduction. In the 7.2.6 De stad Dendermonde in 2050 TECHNOLOGY scenario behavioural changes are only selected up to the level of the REFERENCE scenario. Because Op basis some van ofhet en CORE-scenario uit de roadmap 2050 defollows stijging of reductie the REFtechnological options only become available in 2025 or later, this kan scenario a slower reduction van elke sector in path Dendermonde ingeschat worden. De score zelf is van minder belang, aangezien er heel wat to reach the -80% in 2050. The difference between the 3 scenarios can be seen in the table below that also shows the additional reductions required in thezitten. -95% GHG andis thewel EU INTEGRATION veronderstellingen in deze berekeningen Het een zeer scenarios. nuttige oefening om na te gaan
wat de cruciale zijn are tussen het feasible, CORE-scenario en het REF-scenario. Zoleadkan Alternativeverschillen reduction pathways potentially but lower reductions in the short/mid-term will to er in de volgendeheavier hoofdstukken rekening mee worden gehouden en kunnen enkele eerste belangrijke efforts in future years, and may stretch the system beyond what is techno-economically feasible. The detailed descriptions of the levers in the detailed sector documents can help better understand the potential impact richtlijnen uit worden gezet voor de klimaatmaatregelen SEAP 2020. of such a delay (although no detailed analysis is made on the topic; this would deserve further work).
66
Bevolkingsgroei De aangroei van de bevolking van Dendermonde is uiteraard een belangrijke parameter in de 51 prognose van de te verwachte emissies. Op basis van de cijfers van het Federaal Planbureau kan er geconcludeerd worden dat het arrondissement ten opzichte van 2011 7% meer inwoners zal huisvesten in 2030 en 13% meer in 2050. Data op kleinere schaal is niet beschikbaar voor deze tijdsperiode dus er wordt vanuit gegaan dat deze cijfers ook doorgetrokken kunnen worden voor de stad Dendermonde. Deze cijfers liggen in de lijn van de cijfers in de studie “De nieuwe bevolkingsvooruitzichten 200752 2060” van de Studiedienst van de Vlaamse regering . Die bevolkingsaanwas wordt in alle gewesten van het land verwacht, zij het minder sterk in Vlaanderen (+14% tegen 2050) dan in Wallonië (+23%) of in de hoofdstad (+27%). In Vlaanderen komen de arrondissementen Halle-Dendermonde (+26% in 2050 t.o.v. 2005), Mechelen en Oudenaarde vooraan (aanwas >20%). In belangrijke mate, zeker in het centrum van het land, heeft dit te maken met de verwachte sterke immigratiestroom naar de hoofdstad en naar haar periferie. Er kan bijgevolg van uitgegaan worden dat een bevolking aangroei van gemiddeld 13% in Dendermonde tegen 2050 (ten opzichte van 2011) boven de gemiddelde groei in Vlaanderen ligt maar lager dan de groei in de hoofdstad Brussel. Ten slotte rijst de vraag hoe waarheidsgetrouw deze bevolkingsvooruitzichten zijn. Bevolkingsvooruitzichten zijn algemeen gezien stabieler dan economische prognoses. Als echter externe invloeden zwaarder gaan doorwegen, zoals bv. een hogere intensiteit van de buitenlandse migraties, kan de voorspelbaarheid in het gedrang komen. Bevolkingsvooruitzichten zijn dus helemaal geen exacte wetenschap, maar steunen op de traagheid van de demografische processen en op alle aanvullende hypotheses die ze in rekenschap brengen.
51
Bevolking van België, op 1 januari - Mannen en Vrouwen
Bron: 2000-2010: waarnemingen, ADSEI; 2011-2061: Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060, FPB en ADSEI 52
"De nieuwe bevolkingsvooruitzichten 2007-2060" - Edwin Pelfrene - Studiedienst van de Vlaamse regering - 2009/3
67
7.3
Resultaten globale visie en strategie scenario’s 2030/2050
250.000
200.000
Ton CO2e
150.000
100.000
50.000
0 Openbare verlichting Openbaar vervoer Landbouw Tertiair Industrie Particulier en Commercieel vervoer Huishoudens
2011 0 1.240 3.833 33.113 34.592
2030 REF 635 884 3.844 38.435 51.446
2030 EUR 480 793 3.788 24.714 45.882
2030 VISI 118 862 3.655 11.488 28.573
48.036
57.311
49.343
46.299
68.935
71.276
51.478
31.815
Figuur 32: CO2-e-emissies 2011-2030 Dendermonde voor alle sectoren. De drie scenario's worden hier gevisualiseerd t.o.v. de nulmeting in 2011
Drie verschillende toekomstscenario’s (REF, EUR en VISI) zijn uitgewerkt voor 2030 zoals beschreven in voorgaande hoofdstukken. Het EUR-scenario is het meest plausibele scenario gezien dit rekening houdt met de Europese ambities, die nog niet voor alle domeinen in regionale wetten en decreten vertaald zijn, maar wel in de pijplijn zitten (bv. BEN-gebouwen 2020, rekening rijden, …). In onderstaande grafiek (Figuur 33) is de procentuele reductie weergegeven van de verschillende 2030-scenario’s ten opzichte van 2011. Het EUR-scenario geeft hierin een reductie van -7,0%, maar om op koers te zitten naar klimaatneutraliteit in 2050 is dit te weinig en zou minstens het resultaat van het VISI-scenario (-35%) moet geambieerd worden.
68
30% 18%
20%
10%
0% 2030 REF -10%
2030 EUR
2030 VISI
-7%
-20%
-30% -35%
-40%
Figuur 33: Procentuele reductie verschillende 2030-scenario's. Dit geeft +18% voor het REF-scenario, -7% voor her EUR-scenario en -35% voor het VISI-scenario.
7.3.1 Sprong van EUR- naar VISI-scenario Aangezien het EUR-scenario het meest logische en plausibele scenario is, maar dit nog ontoereikend is om op koers te zitten naar een klimaatneutrale samenleving, moet er gezocht worden naar bijkomstige maatregelen. Inspiratie kan opgedaan worden in het VISI-scenario, aangezien de behaalde reductie in 2030 het vijfdubbele bedraagt ten opzichte van het EUR-scenario. In Tabel 13 worden de belangrijkste verschillen opgelijst tussen het VISI- en het EUR-scenario. Het is belangrijk dat deze goed begrepen worden om de klimaatmaatregelen SEAP 2020 correct te kunnen inschatten en schalen.
Sector
Maatregelen en tendensen in EUR-scenario
Energiesector
3 windmolens op het grondgebied van Dendermonde 6 m2 PV-cellen per gezin Weg: stijging met 13,3% van het personenvervoer en 22,2% van het vrachtvervoer Weg: invoeren van rekeningrijden voor zowel personenvoertuigen als vrachtvervoer Weg: sterke daling in marktaandeel van dieselvoertuigen, ten voordele van benzine hybride voertuigen en diesel hybride voertuigen
Mobiliteit
53
53
Verschillen in VISI-scenario t.o.v. het EUR-scenario 54
9 bijkomende windmolens 20 m2 bijkomend per gezin Weg: stijging met slechts 5% / Het vastberaden inzetten op plug-in hybriden en elektrische voertuigen verdubbelt in 2030 het aandeel
5.400 MW e geïnstalleerd volgens het EUR scenario. Gerekend aan 3MW/turbine en de oppervlakte van Dendermonde aan
0,41%/Vlaanderen. Hier wordt zowel rekening gehouden om on- en off-shore windturbines. 54
Totaal van 1.175 turbines. 22.600 MW e geïnstalleerd volgens het VISI scenario. Gerekend aan 3MW/turbine en de
oppervlakte van Dendermonde aan 0,41%/Vlaanderen. Hier wordt zowel rekening gehouden met on- en off-shore windturbines.
69
Huishoudens
Industrie
Handel Diensten
&
Weg: gemiddelde emissie van het totaal wagenpark is 85 gCO2-e /km tegen 2030, voor nieuwe wagens is dat 60 gCO2-e /km Weg: specifieke emissies vrachtwagens op Vlaamse wegen dalen met 14% De Lijn: stijging van het personenvervoer met 55%, daling CO2-e /km met 20%, 30% zijn hybride Groei van de bevolking Geen gebruik meer van kolen, cokes of LPG voor woningverwarming Aandeel aardgas in energieverbruik huishoudens stijgt verder Aandeel stookolie valt terug tot 3% Alle oude ketels zijn vervangen door hoog rendement- of condensatieketels 100% energiezuinige lampen, vermindering stand-by gebruik, aanpassen gedrag, koken op aardgas i.p.v. elektriciteit Zonneboilers jaarlijks dezelfde toename Gedragswijziging in zekere mate door bevolking inzake energiezuiniger koken, minder warm water gebruik & stand-by apparaten. EPB-norm verstrengt: E60 in 2014 & BENgebouwen 2021 / Groei van de economische activiteit in Vlaanderen met 43% Energieverbruik stijgt hierdoor met 29,5% Subsector afhankelijk implementatie van energiebesparende maatregelen met kost lager dan ETS CO2-e -prijs van € 34/ton in 2030 EPB-norm verstrengt: E60 in 2014 & BENgebouwen 2019 (publieke gebouwen) Elektriciteitsverbruik: efficiëntere koeling, ventilatie, verlichting en kantoorapparatuur. Meer gebruik van daglicht en natuurlijke koeling. Aandeel stookolie valt terug tot 4%
elektriciteit in de energiemix in dit scenario ten opzichte van het EURscenario. / / / / ‘Groene warmte’ gebruik neemt toe Geen stookolie meer in VISI / /
/ /
Versnelde vernieuwingsgraad Energie neutrale ‘levende kernen’ Afgezwakte groei bij hogere CO2-e -prijzen Energieverbruik stijgt met 12,6% Prijs van emissierechten stijgt verder naar € 78/ton ‘Groene warmte’ gebruik neemt fors toe Versnelde renovatiegraad
Verdere reductie tot 1%
Tabel 13: Maatregelen EUR-scenario met een overzicht van de verschillen t.o.v. het VISI-scenario
70
7.3.2 Sprong van REF- naar CORE-scenario 2050 Op basis van het REF-scenario en CORE-scenario uit de studie ‘Scenarios for a Low Carbon Belgium 55 by 2050’ kan onderstaande grafiek worden samengesteld. Het REF 2050 scenario voorspelt -9,0% en het CORE-scenario -87% CO2-e emissie reducties 200000 180000 160000 140000 Ton CO2e
120000 100000 80000 60000
40000 20000 0
2011
REF 2050
CORE 2050
Openbaar vervoer
1240
1227
223
Landbouw
3833
4282
2641
Handel en diensten
33113
30075
2296
Industrie (niet-ETS)
34592
38491
4617
Personen- en vrachtvervoer (excl. autosnelweg)
48036
47556
8646
Huishoudens
68935
51464
5906
Figuur 34: CO2-e emissies 2011-2050 Dendermonde voor alle sectoren. De twee scenario's worden hier gevisualiseerd t.o.v. de nulmeting in 2011
Reductie tov 2011 00% -10%
REF 2050
-20%
-9%
CORE 2050
-30% -40%
-50%
-87%
-60% -70% -80% -90% -100% Figuur 35: procentuele reductie van de verschillende 2050-scenario's waarbij het REF-scenario -9% en het CORE-scenario -87% reduceert t.o.v. 2011.
55
Scenarios for a Low Carbon Belgium by 2050, Final report, Climact & Vito, 2013
71
1.
CORE-scenario 2050
Het REF-scenario omvat dat het bestaande beleid wordt verdergezet in hetzelfde tempo. Het bevat geen extra beleid om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en dient als een basisscenario. Het scenario houdt rekening met de doelstellingen van de EU 2020 Klimaat- en energiepakket en het federale en regionale afgesproken klimaat- en energiebeleid. In onderstaande tabel worden de extra Conversion and distribution maatregelen beschreven het CORE- vs het REF-scenario. Energy demandvan by application losses 700
Sector
Industry CHP
Extra maatregelen CORE-scenario
Industry Power Mobiliteitsbehoefte daalt met 10% per persoon De bezettingsgraad van auto’s stijgt met 10%. Bij bussen en treinen respectievelijk Industry Heat met 33% en 25%. 500 De auto is nog goed voor 65% van de afgelegde afstanden (77% in REF), lopen en International aviation fietsen stijgt van 3 naar 4% en bus en trein stijgen naar 20% en 10% van de afstanden. 400 National navigation 80% van de autovloot is plug-in hybride, batterij elektrisch of met waterstofcel terwijl verbrandingsmotoren zijn afgenomen tot slechts 20%; bussen volgen een Rail transport 300 gelijkaardige evolutie. Energie-efficiënte neemt toe: verbrandingsmotoren worden 45% efficiënter, plug-in Road transport hybride en elektrische wagens worden 50% efficiënter terwijl vracht en publiek 200 mobiliteit 25% à 30% efficiënter wordt. Lighting & appliances Huishoudens Warmwatervraag neemt af met 20% per gezin. 2 + 100 De energievraag van nieuwe gebouwen benaderdHeating 30 kWh/m and cooling in 2020 en 15 2 Handel & diensten kWh/m in 2030. De renovatie graad en/of postrenovatie performantie van de gebouwen zijn 0 Reference scenario 2010 2015 verdubbeld. 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 Het aandeel multi-familiewoningen stijgt tot 60% in 2030 en blijft nadien constant. Figure 16. CORE, Energy demand. Tegen 2050, zijn 60% van de verwarmingsinstallaties warmtepompen. Industrie mix van technologieën (efficiëntie, Electricity production (FigureBrede 17): nuclear electricity production disappearsproces) completely by 2025 and is replaced by Evolutie van het productenaanbod more gas production (although to a lesser extent than in the REF) and RES production. As from 2025, the share of gas Alternatieve brandstoffen decreases as RES production from wind, solar, biomass, geothermal and CHP see their role increasing. Intermittent Energiesector Zie figuur 35 voor het aanbod elektriciteitsproductie in 2050 in het CORE-scenario RES represents ~50% of the mix in 2050. Imports of carbon-free electricity represent ~5% of the total supply. Tabel 14: extra maatregelen of assumpties van het CORE-scenario t.o.v. het REF-scenario
TWh
Mobiliteit 600
Imports of decarbonized electricity Coal+Gas+Oil power stations
Electricity production by source 160
Nuclear power
140
Carbon Capture Storage (CCS) Industry CHP
120
Residential CHP Geothermal electricity
100 TWh
Biomass power stations
80
Hydroelectric power stations Solar PV
60
Onshore wind Offshore wind
40
Total consumption
20
Renewable energy sources Intermittent sources
0 2010
2015
2020
2025
2030
2035
2040
2045
2050
Reference scenario
Figure Figuur 17. CORE36: scenario, Electricity production by source. 2050 in het CORE-scenario met het REF-scenario als referentie Aanbod elektriciteitsproductie
59
72
7.4
Conclusie: Analyse van de scenario’s en resulterende 7 noodzakelijke focuspunten voor klimaatneutraliteit
Op basis van de analyse van de ambitieniveaus van de scenario’s voor Dendermonde, gebaseerd op MIRA 2030 en ‘Scenarios for a Low Carbon Belgium by 2050’, werd door Futureproofed een synthese van de belangrijkste noodzakelijke focuspunten gemaakt om te kunnen evolueren naar klimaatneutraliteit. Deze focuspunten vormen de richting voor de maatregelen beschreven in het hoofdstuk 'klimaatmaatregelen SEAP 2020'. Deze focuspunten staan hieronder in willekeurige volgorde:
Versnelde vernieuwingsgraad van het gebouwenpark, zowel residentieel als handel & diensten; Ruimtelijke ordening wordt georganiseerd rond energieneutrale kernen geënt op goed georganiseerde openbaar vervoersassen. In de ruimten tussen die assen wordt bouw geconsolideerd, groene ruimten versterkt en een netwerk voor zwakke weggebruikers uitgebouwd; Energiebesparende maatregelen voor de sector industrie worden aangemoedigd; Groene warmtegebruik wordt onderzocht en toegepast (geothermie, restwarmte, riothermie); Maatregelen worden ontwikkeld die de groei van de autokilometers helpen onder controle te houden en een shift naar andere modi bespoedigen; Stimuleren van plug-in hybriden en elektrische voertuigen; Inzetten op bijkomende hernieuwbare energie (wind, zon, WKK op biomassa).
200000,0
150000,0
100000,0
50000,0
200000,0 Hernieuwbare energie Afbouwen autokilometers, andere modi stimuleren Stimuleren van plug-in hybriden en elektrische voertuigen ‘Groene warmte’ gebruik onderzoeken en toepassen Versnelde vernieuwingsgraad gebouwenpark, zowel residentieel als handel & diensten Ruimtelijke ordening organiseren rond energieneutrale kernen Energiebesparende maatregelen industrie
150000,0
100000,0
50000,0
-
2011
EUR 2030
REF 2050
2011
VISI 2030
Figuur 37: Opschakeling van het REF-scenario naar het VISI- en CORE-scenario met 7 noodzakelijke focuspunten in willekeurige volgorde te realiseren.
73
CORE 2050
8
Overzicht figuren en tabellen:
Figuur 1: Beleidsdoelstellingen 2014-2019 van de stad: 5 speerpunten van ‘20 stappen naar 2020’. 6 Figuur 2: ‘20 2 20’ 20 stappen naar 2020 voor Dendermonde._______________________________ 8 Figuur 3: Procesverloop opmaak klimaatplan en participatietraject ___________________________ 9 Figuur 4: Afwijking van de jaargemiddelde temperatuur sinds 1850 _________________________ 10 Figuur 5: Scenario's voor klimaatopwarming (bron: www.carbontracker.org ) __________________ 11 Figuur 6: Relatieve emissies per sector in de CO2-e nulmeting 2011 voor Dendermonde_________ 12 Figuur 7: Totale CO2-e emissies van de nulmeting voor het grondgebied van de stad Dendermonde in 2011, onderverdeeld per sector. _____________________________________________________ 13 Figuur 8: Relatieve emissies per emissiebron in de CO2-e nulmeting 2011 voor Dendermonde ____ 13 Figuur 9: Emissie per sector, opgedeeld per emissiebron. De sector openbare verlichting is in deze met 604 ton CO2-e te verwaarlozen. __________________________________________________ 14 Figuur 10: Procentuele bijdrage van de verschillende energiedragers in de sector huishoudens. ___ 14 Figuur 11:Absoluut energieverbruik (MWh) per energiedrager. _____________________________ 15 Figuur 12: Relatieve emissie aan broeikasgassen per brandstoftype voor de sector mobiliteit. ____ 16 Figuur 13: Aantal voertuigkilometers in 2011 per voertuigtype en per type weg. ________________ 16 Figuur 14: Procentuele bijdrage van de verschillende energiedragers in de sector industrie. ______ 17 Figuur 15: Relatieve bijdrage van de verschillende energiedragers voor de tertiaire sector _______ 18 Figuur 16: Verdeling van het energieverbruik per energiedrager bij de verschillende tertiaire subsectoren. ____________________________________________________________________ 18 Figuur 17: Relatieve bijdrage van de verschillende energiedragers binnen de sector landbouw en natuur. _________________________________________________________________________ 19 Figuur 18: Relatieve bijdrage van de verschillende energiedragers voor de stedelijke diensten. ___ 20 Figuur 19: 7 noodzakelijke focuspunten om naar klimaatneutraliteit te evolueren volgens de scenario’s _______________________________________________________________________________ 21 Figuur 20: Overzicht elektriciteits- en aardgasverbruik administratief centrum. Het aardgasverbruik houdt rekening met graaddagen. ____________________________________________________ 29 Figuur 21: Ecoscore vs. jaarlijks aantal gereden kilometers (bron: eigen berekening fleettool) _____ 31 Figuur 22: Overzicht van de scope van dit klimaatplan. ___________________________________ 32 Figuur 23: Stadsplan Houten (Nl.) lobbenstad in de praktijk. Ecologische voordelen van de lobbenstad. _____________________________________________________________________ 35 Figuur 24: REG-premieaanvragen Eandis. _____________________________________________ 38 Figuur 25: Evolutie in geïnstalleerde decentrale productiebronnen __________________________ 49 Figuur 27: Voorstelling van het REF-, het EUR- en het VISI-scenario voor Vlaanderen volgens de MIRA milieuverkenning 2030. _______________________________________________________ 57 Figuur 28: Mobiliteitstromen van het personenvervoer in de verschillende toekomstscenario's ____ 59 Figuur 29: CO2-emissie van nieuw verkochte personenwagens voor het REF- en het EUR-scenario 60 Figuur 30: Inplanting windmolens ____________________________________________________ 63 Figuur 31: Ref-scenario 2050 ten opzichte van 1990 en 2010 en met de % delta ten opzichte van 2010. __________________________________________________________________________ 66 Figuur 32: "GHG Emissions in Belgium": Core-scenario 2050 t.o.v. het referentie scenario van 2010 tot 2050. De percentages zijn t.o.v. 1990. ______________________________________________ 66 Figuur 33: CO2-e-emissies 2011-2030 Dendermonde voor alle sectoren. ____________________ 68 Figuur 34: Procentuele reductie verschillende 2030-scenario's. _____________________________ 69
74
Figuur 35: CO2-e emissies 2011-2050 Dendermonde voor alle sectoren. De twee scenario's worden hier gevisualiseerd t.o.v. de nulmeting in 2011 __________________________________________ 71 Figuur 36: procentuele reductie van de verschillende 2050-scenario's waarbij het REF-scenario -9% en het CORE-scenario -87% reduceert t.o.v. 2011. ______________________________________ 71 Figuur 37: Aanbod elektriciteitsproductie 2050 in het CORE-scenario met het REF-scenario als referentie _______________________________________________________________________ 72 Figuur 38: Opschakeling van het REF-scenario naar het VISI- en CORE-scenario met 7 noodzakelijke focuspunten in willekeurige volgorde te realiseren. ______________________________________ 73 Tabel 1: Mitigatie en adaptatiemaatregelen: een andere benadering van het klimaatprobleem. _____ 7 Tabel 2: Overzicht verbruik van 84 dienstvoertuigen van de stad in 2011. ____________________ 30 Tabel 3: Selectie aan mogelijke acties waarin de stad een voorbeeldfunctie kan opnemen. ______ 34 Tabel 4: REG-Premieaanvragen Eandis 2011 tot heden (bron: Eandis) ______________________ 38 Tabel 5: Mogelijke acties voor huishoudens ____________________________________________ 40 Tabel 6: Mogelijke acties rond mobiliteit _______________________________________________ 45 Tabel 7: Mogelijke acties voor de sector industrie _______________________________________ 46 Tabel 8: Acties tertiaire sector volgens opgestart en idee _________________________________ 47 Tabel 9: Acties voor lokale energieproductie ___________________________________________ 50 Tabel 10: Overzicht sectoren in rekening gebracht in de globale visie en strategie 2030/2050 _____ 58 Tabel 11: Maximaal inzetbaar vermogen wind- en zonne-energie waarbij dit klimaatactieplan enkel rekening houdt met de onshore wind en de fotovoltaïsche opwekking. _______________________ 62 Tabel 12: Bodemgebruik in Dendermonde (2011) volgens de federale statistieken _____________ 64 Tabel 13: Maatregelen EUR-scenario met een overzicht van de verschillen t.o.v. het VISI-scenario 70 Tabel 14: Extra maatregelen of assumpties van het CORE-scenario t.o.v. het REF-scenario _____ 72
75
76