Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Salmonella en Shigella stammen afgezonderd in Belgie in 2002 Het Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella Afdeling Bacteriologie – Departement Microbiologie Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Bronnen : Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella (NRSS), klinische laboratoria, Nationaal Referentiecentrum voor lysotypie van het Pasteur Instituut van Brussel. Verslag : opgemaakt door Dr. Sc. J.M.Collard. Met de wetenschappelijke medewerking van : Dr. Sc. S. Bertrand, Dr. I. Wybo en de technische medewerking van L. Willems, D. Baeyens, F. De Cooman, H. Steenhaut en J. Mojet (NRSS, Brussel). Secretariaat : C. Hemmerijckx; Kwaliteitscoördinator : E. Mairiaux Met de externe medewerking van Dr. C. Godard en C. Wildemauwe (Centrum voor lysotypie), Dr. G. Marchant en Y. Dupont (Afdeling Epidemiologie). Site Web : http://www.iph.fgov.be./bacterio Financiering: FOD Volksgezondheid,Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu * tegenwoordig adres : AZ-VUB, Brussel _____________________________
In het verslag kunnen gedeelten van de tekst geciteerd worden met een referentie. Voorbeeld van een citaat : National Reference Centre for Salmonella and Shigella. Annual Report on Human Salmonella and Shigella in Belgium 2002, Institute of Public Health.
Kopieën kunnen gevraagd worden aan : Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella/Shigella W.I.V. /Afdeling Bacteriologie J. Wytsmanstaat, 14 1050 Brussel Tel : 02/642 50 82 Fax : 02/642 52 40 Het verslag is ook beschikbaar in pdf formaat op internet: http://www.iph.fgov.be/bacterio
1/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Inhoudstabel HOOFDPUNTEN VOOR DE HUMANE SALMONELLA STAMMEN .............................................. 3 HOOFDPUNTEN VOOR DE SHIGELLA STAMMEN ..................................................................... 3 1.Inleiding ........................................................................................................................................ 4 1.1.Doelstelling............................................................................................................................ 4 1.2. Kwaliteit ................................................................................................................................ 4 2. Materiaal en methoden................................................................................................................ 4 2.1. Definitie van een geval......................................................................................................... 4 2.2. Verzameling van de stammen............................................................................................. 4 2.3 Taxonomie van de genus Salmonella en Shigella ................................................................ 5 2.4. Serotypering ......................................................................................................................... 5 2.5. Gevoeligheidsbepaling voor antibiotica ............................................................................... 5 2.6. Faagtyperingen .................................................................................................................... 6 2.7. Amplificatie door PCR en sequenering van de gyrA fragment ............................................ 6 3. Resultaten.................................................................................................................................... 7 3.1. Salmonella : oorsprong van de stammen ............................................................................ 7 3.1.1. Salmonella: Verzameling van de isolaten..................................................................... 7 3.1.2. Salmonella: Aantal stammen en oorprong van isolatie ................................................ 7 3.1.3. Salmonella: Verdeling per serogroep en de belangrijkste serovars ............................. 8 3.1.4. Salmonella: Verdeling en incidentie per arrondissement ........................................... 12 3.1.5. Salmonella: Verdeling per leeftijdsgroep en per geslacht. ......................................... 14 3.1.6. Salmonella: Seizoensgebonden voorkomen .............................................................. 15 3.1.7. Salmonella: Bacteriëmie ............................................................................................. 17 3.1.8. Salmonella: Verdeling van serovars van niet fekale oorsprong ................................. 18 3.1.9. Salmonella: Associatie met andere pathogenen ....................................................... 19 3.1.10. Salmonella: Na verblijf in het buitenland .................................................................. 20 3.1.11. Salmonella: Evolutie (1982-2002)............................................................................. 21 3.1.12. Salmonella: Nieuwe serovars geïsoleerd in België .................................................. 23 3.1.13.Salmonella: Resistentie tegen antibiotica.................................................................. 24 3.1.14. Salmonella: Faagtypering ......................................................................................... 31 3.1.15 Salmonella Typhi ....................................................................................................... 34 3.1.16 Salmonella: Speciale episodes in 2002 ..................................................................... 34 3.2. Salmonella: Niet-humane oorsprong.................................................................................. 36 3.2.1. Salmonella van niet-humane oorsprong: Voedingswaren voor menselijke consumptie; vers vlees (programma Zoönose)......................................................................................... 37 3.2.2. Salmonella van niet humane oorsprong: Dieren, eetwaren voor menselijke of dierlijke consumptie (met uitzondering van het onderdeel vers vlees v/h programma Zoonose) en leefmilieu ............................................................................................................................... 38 3.3. Shigella............................................................................................................................... 42 3.3.1. Shigella: Verzameling isolaten.................................................................................... 42 3.3.2 Shigella: Stammen en oorsprong ................................................................................ 42 3.3.3. Shigella: Verdeling per serotype................................................................................. 42 3.3.4. Shigella: verdeling per geslacht en leeftijdsgroep ...................................................... 43 3.3.5. Shigella: Isolatie per seizoen ...................................................................................... 43 3.3.6. Shigella: Tendens (1990-2002) .................................................................................. 44 3.3.7. Shigella: Associatie met andere pathogenen ............................................................. 44 3.3.8. Shigella: Epidemiologische gegevens. ....................................................................... 45 3.3.9. Shigella: Na verblijf in het buitenland of bij migranten................................................ 46
2/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
HOOFDPUNTEN VOOR DE HUMANE SALMONELLA STAMMEN o
In 2002 werden 10075 humane Salmonella stammen door het NRSS geïnventariseerd in België.
o
Een globale daling van 10% t.-o.v. 2001 en 39% t.o.v. 1999 werd waargenomen.
o
De serovar Enteritidis bleef het voornaamste serovar met een relatief stabiel isolatiepercentage. De andere markante feiten waren: een lichte stijging van het serovar Typhimurium t.o.v. 2001; een verdere daling van het serovar Hadar, merkbaar sedert 1997.
o
In 2002 werd een piekperiode in augustus gezien voor S. Enteritidis en in september voor S. Typhimurium. Een lichte stijging van het aantal gevallen van S. Typhimurium werd ook waargenomen in de maand december 2002.
o
In 2002 werden 237gevallen van Salmonella bacteriëmie gerapporteerd. Van de meest invasieve serovars werden Typhi, Paratyphi A, 9(Vi+):- :-, en Dublin teruggevonden.
o
De serovars Typhimurium, Virchow en Hadar vertonen een verhoogde antibioticaresistentiegraad; multiresistentie (≥ 4) werd waargenomen voor respectievelijk 36.5, 29.7, 76.1% van de gevallen. Daarentegen is de grootste meerderheid van de geteste isolaten van de serovars Enteritidis (96%), Brandenburg (88,2%) en Derby (82,4%) gevoelig gebleven voor al de geteste antibiotica.
o
25% van de isolaten van serovar Typhimurium vertonen het R-type ACSSuT. Van deze stammen behoorden 78% tot het lysotype DT104. Eén Typhimurium stam vertoonde 11 resistenties waarvan één voor ciprofloxacine (MIC = 12µg/ml). Deze resistentie werd veroorzaakt door twee mutaties in het gyraseA: substitutie van Ser83 door Phe en Asp87 door Asn.
o
Een aanzienlijke stijging van resistente S. Virchow stammen deed zich voor in 2002 (85% in 2002 t.o.v. 51% in 2001). De hoeveelheid isolaten resistent tegen ampicilline, nalidixinezuur, trimethoprime, sulfamides en de combinatie van trimethoprime + sulfamethoxazole verdubbelde in een jaar.
HOOFDPUNTEN VOOR DE SHIGELLA STAMMEN o
In 2002 werden 347 Shigella stammen geïnventariseerd door het NRSS in België.
o
Een globale daling van 29% t.o.v. 2001 werd waargenomen. Dit werd veroorzaakt door de daling van het aantal S. sonnei gevallen (-130 gevallen)
_____________________________
3/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
1. Inleiding 1.1. Doelstelling De Afdeling Bacteriologie verzamelt epidemiologische gegevens over humane infecties te wijten aan Salmonella/Shigella spp. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor het detecteren van epidemieën, de opvolging ervan, het uitstippelen van preventieve acties en de evaluatie van de genomen maatregelen. De faagtyperingen werden uitgevoerd door het Nationaal Referentiecentrum voor faagtypering van het Pasteur Instituut van Brussel volgens de aanbevelingen van het PHLS (Public Health Laboratory Service London). Deze opdracht gebeurt in samenwerking met de Afdeling Epidemiologie van het WIV die maandelijks een lijst ontvangt van het Nationaal Referentiecentrum met de humane infecties van Salmonella en Shigella. Deze gegevens worden dan overgebracht op het netwerk Enter-Net1 (Europese Organisatie voor infecties ondersteund door de Europese Commissie DG Sanco en gelokaliseerd in London, PHLS).De epidemiologische gegevens zijn ook toegankelijk voor de Gezondheidsinspecteurs van de Gemeenschappen op de databank van het WIV met beperkte toegang. Bij een verdachte epidemie verwittigt het Centrum de Afdeling Epidemiologie die het nodige doet om een onderzoek in te stellen bij de patiënten en het FAVV verwittigt voor een onderzoek van de besmette eetwaren. In de praktijk worden gegevens bekomen door de serotypering van de betreffende klinische stammen die ons opgestuurd worden door de diverse klinische- en hospitaallaboratoria. De gegevens laten ook een langetermijnevolutie zien van de verschillende serovars. Door het testen van de antibioticagevoeligheid op deze stammen kunnen ook tendensen met betrekking tot antibioticaresistentie worden afgelijnd. Salmonella stammen geïsoleerd bij dieren of uit voedingswaren worden ook onderzocht. Deze gegevens dragen bij tot de surveillance van zoönosen. De taken van de afdeling situeren zich volledig in het kader van de volksgezondheid. 1.2. Kwaliteit Sedert 40 jaar heeft het Centrum kwaliteit nagestreefd zowel op het vlak van de analysen, epidemiologische dataverspreiding en communicatie met de correspondenten en opdrachtgevers. Om de kwaliteitsstandaard te officialiseren heeft het Centrum besloten in 2003 een officieel kwaliteitssysteem op basis van de norm NBN EN ISO/IEC 17025 in te voeren. Dit systeem garandeert de nauwkeurigheid en geldigheid van het toegepaste protocol, de traceerbaarheid van de onderzoeksresultaten, de juistheid van de uitslagen en de technische zelfstandigheid van het laboratorium. Dit kwaliteitssysteem schept eveneens een gevoel van vertrouwen tussen het Centrum, zijn correspondenten en klanten. Behalve de invoering van dit officiële kwaliteitssysteem heeft het Centrum ook nieuwe technologieën ingevoerd (moleculaire biologie, communicatie netwerk). Dit laat het Centrum toe zijn nationale en internationale opdrachten in het kader van de volksgezondheid en de bescherming van de verbruikers met meer deskundigheid te kunnen uitvoeren.
2. Materiaal en methoden 2.1. Definitie van een geval Een geval van Salmonella of Shigella is een isolatie van Salmonella of Shigella bij een mens. Dit kan zowel een gezonde of zieke persoon zijn. 2.2. Verzameling van de stammen Elke isolatie van Salmonella bij de mens is op vrijwillige basis naar het Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella opgestuurd. Het formulier met inlichtingen over de stam en de epidemiologie moet hierbij gevoegd worden. De reeds opgespoorde antigene kenmerken dienen eveneens vermeld te worden. In geval van epidemie of 4/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
collectieve voedselintoxicatie moeten slechts enkele stammen van verschillende patiënten verstuurd worden met de vermelding van het totaal aantal vastgestelde gevallen. 2.3. Taxonomie van de genus Salmonella en Shigella De genus Salmonella behoort tot de familie van de Enterobacteriaceae en bevat 2 species : S. enterica die onderverdeeld is in 6 subspecies : 1) S. enterica subspecies enterica (1478 serovars) of subspecies I 2) S. enterica subspecies salamae (489 serovars) of subspecies II 3) S. enterica subspecies arizonae (94 serovars) of subspecies IIIa 4) S. enterica subspecies diarizonae (327 serovars) of subspecies IIIb 5) S. enterica subspecies houtenae (71 serovars) of subspecies IV 6) S. enterica subspecies indica (12 serovars) of subspecies VI S. bongori (20 serovars) Bron aantal serovars : Antigenische formule van de Salmonella serovars (2001) 8e uitgave2. De genus Shigella behoort tot de familie van de Enterobacteriaceae en bevat vier species : S. dysenteriae, S. flexneri, S. boydii en S. sonnei. De identificatie van deze species is gebaseerd op het biochemisch en antigenisch karakter. Iedere species is verdeeld in serovars op basis van factor O, deze zijn aangeduid door arabische cijfers (soms gevolgd door een letter of simpelweg een letter bij sommige varianten van S. flexneri). 2.4. Serotypering Het serotype bij een Salmonella wordt gedefinieerd door een associatie van somatische O- antigenen, flagellaire H-antigenen en oppervlakte-antigenen (Vi) volgens het schema van Kauffmann en White3. Indien noodzakelijk worden er bijkomende testen uitgevoerd om de identificatie te bevestigen of om een onderscheid te maken tussen de verschillende subspecies. Voor de eerste gekarakteriseerde O-groepen gebruikte men de letters van het alfabet; nadat alle letters opgebruikt waren ging men verder met cijfers (van 51 tot 67). Thans raadt men het gebruik van cijfers aan; de letters worden voorlopig nog tussen haakjes geplaatst: voorbeeld. O:4(B); O:18(K) (Zie: Tabel 1) Tabel 1. Aanduiding2 van O-groepen Alfabetisch A B C1-C4 C2-C3 D1 D2 D3 E1-E2-E3 E4 F
Actueel 2 4 6,7 8 9 9,46 9,46,27 3,10 1,3,19 11
Alfabetisch G1-G2 H I J K L M N O P
Actueel 13 6,14 16 17 18 21 28 30 35 38
Alfabetisch Q R S T U V W X Y Z
Actueel 39 40 41 42 43 44 45 47 48 50
Het serotype van een Shigella wordt gedefinieerd door een combinatie van O-antigenen. Bijkomende biochemische testen worden eveneens uitgevoerd om de identificatie te bevestigen en de verschillende species en variëteiten te differentiëren4. 2.5. Gevoeligheidsbepaling voor antibiotica Tijdens het jaar 2002 werden steekproeven genomen bij de 6 belangrijkste serovars van Salmonella isolaten van humane oorsprong. De steekproeven werden uitgevoerd volgens het schema in tabel 2. De gevoeligheid voor 12 antibiotica werd bepaald met de diffusiemethode volgens Kirby-Bauer aanbevolen door de NCCLS5,6.
5/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Tabel 2. Schema van de steekproef voor de gevoeligheidsbepalingen in 2002. Serovar Enteritidis Typhimurium Hadar Virchow Brandenburg Derby
1-24 2 5
25-29 4 10
Weken 30-41 8 10 1/week 1/week 1/week 1/week
42-47 4 5
48-53 2 5
Voor de bepaling van de minimale inhibitorische concentratie voor ciprofloxacine en cefotaxime werd gebruik gemaakt van de Etest®. Voor ciprofloxacine en cefotaxime kunnen we de isolaten als resistent beschouwen respectievelijk bij MIC ≥ 4 en ≥64 µg/mL; intermediaire (I) resistent bij MIC=2 en gelegen tussen 16-32; gevoelig (S) bij MIC≤ 1en ≤ 8. De kritische waarde gekozen voor een verminderde gevoeligheid voor ciprofloxacine (CIP low) is ≥ 0,125µg/mL7,8. Van alle isolaten resistent aan nalidixinezuur werden ook de MIC voor ciprofloxacine bepaald met Etest®. Nalidixinezuur resistente isolaten kunnen een verminderde gevoeligheid vertonen voor ciprofloxacine, hetgeen een behandeling met ciprofloxacine kan compromiteren5. 2.6. Faagtyperingen De faagtyperingen werden uitgevoerd door het Nationaal Referentiecentrum voor faagtypering van het Pasteur Instituut van Brussel volgens de aanbevelingen van het PHLS (Public Health Laboratory ServiceLondon)9. De stammen werden geselekteerd volgens het schema in tabel 3 Tabel 3. Schema van de stammenselektie voor lysotypering. Serovar Enteritidis Typhimurium Hadar Virchow
1-24 5 5
25-29 10 10
Weken 30-41 20 10 1/week 1/week
42-47 10 5
48-53 5 5
2.7. Amplificatie door PCR en sequenering van de gyrA fragment De aanwezigheid van mutaties in het proteïne GyrA, verantwoordelijk voor quinolonenresistentie, werd bepaald na amplificatie door PCR van een fragment van het gen gyrA. De volgende primers werden gebruikt P1 (5’-TGTCCGAGATGGCCTGAAGC-3’) en P2 (5’-TACCGTCATAGTTATCCACG-3’) zoals beschreven door Griggs et al.10. De primers zijn zo gekozen dat een sequentie beginnende van codon 37 tot codon 151 van het proteïne GyrA bekomen wordt. Deze sequentie bevat al de gekende mutaties die verantwoordelijk zijn voor een resistentie tegen quinolonen.
6/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3. Resultaten 3.1. Salmonella van humane oorsprong 3.1.1. Salmonella: Verzameling van de isolaten Het Referentiecentrum typeerde in 2002 humane Salmonella isolaten in opdracht van 194 laboratoria. Het gemiddelde van de opgestuurde isolaten naar het Referentiecentrum bedraagt 52 per jaar (Figuur 1). Er is een kleine vermindering van het aantal laboratoria in vergelijking met het jaar 2001. Figuur 1. Salmonella van humane oorsprong: Aantal humane isolaten per laboratorium voor het jaar 2002.
> 200
4 24
Aantal isolaten
101 à 200 51 à 100
45
26 à 50
52
16 à 25
20
6 à 15
28 21
1à5 0
10
20
30
40
50
60
Aantal laboratoria
3.1.2 Salmonella: Aantal stammen en oorprong van isolatie In 2002, werden 10075 humane Salmonella stammen ontvangen door het Referentiecentrum. 9679 stammen werden geserotypeerd door het NRSS en 396 serotyperingen (280 S. Enteritidis en 116 S. Typhimurium) werden gemeld door 11 laboratoria. Het merendeel van de Salmonella stammen (96%) werd geïsoleerd uit faeces. De oorsprong van de overige 4% wordt voorgesteld in tabel 4. Tabel 4. Salmonella: Oorsprong van isolatie (N=10075; 2002).
Faeces Bloed Urine Faeces + bloed Etter Faeces + andere Faeces + urine Gewrichtsvocht Abces Vaginaal vocht Sputum
N 9659 196 90 41 16 10 5 5 4 2 2
% 95,87 1,95 0,89 0,41 0,16 0,10
Pleuraalvocht Wondvocht Lumbaalpunctie Hersenmassa Neus Galvocht Bronchusaspiraat Aneurysma Etter appendix Ascitesvocht Onbekend + andere
N 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 35
%
0,33
De meerderheid der stammen hebben betrekking op sporadische gevallen. Van zeven gezonde dragers werd een stam ontvangen (4 van het vrouwelijk geslacht: 6 maand, 4 jaar, 22 jaar en een niet gemelde leeftijd, en 3 van het mannelijk geslacht: 11 maand, 2 jaar en 25 jaar). 7/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
121 opgestuurde stammen waren geen Salmonella spp.: deze werden gedetekteerd op basis van biochemische reacties (Kligler, urease). Sommige stammen konden geïdentificeerd worden: Escherichia coli (11, waarvan 4 H2S+), Citrobacter (8), Enterobacter (3) en Hafnia alvei (3). 3.1.3. Salmonella: Verdeling per serogroep en de belangrijkste serovars In 2002, behoorden het merendeel der stammen (98,12%) tot de serogroep B, C of D (tabel 6). Serogroep D was de belangrijkste serogroep (64,32%). Het waren hoofdzakelijk S.Enteritidis stammen (N=6398) die 99% van de serogroep D vertegenwoordigden. Salmonella van groep B maakten 27,7% van het totaal aantal Salmonella uit. De belangrijkste vertegenwoordiger van deze groep was S. Typhimurium (N=2438) gevolgd door Brandenburg (N=148) en Derby (N=92). De voornaamste serovars uit groep C zijn Virchow (N=132), Hadar (N=74) en Infantis (N=74). De andere serovars met meer dan 40 isolates in 2002 zijn Bovismorbificans (N=57), Goldcoast (N=54), Livingstone (N=47) en Cerro (N=46). De tabel 5 en figuur 2 geven de frequentie van de voornaamste serovars weer voor het jaar 2002. Tabel 5. Salmonella van humane oorsprong: Aantal van de voornaamste serovars in 2002. Serovar Enteritidis Typhimurium Brandenburg Virchow Derby Hadar Infantis Bovismorbificans Goldcoast Livingstone Andere Totaal
Aantal 6398 2438 148 132 92 74 74 57 54 47 561 10075
% 63,5 24,2 1,5 1,3 0,9 0,7 0,7 0,6 0,5 0,5 5,6 100
Figuur 2. De 10 voornaamste serovars van Salmonella van humane oorsprong voor het jaar 2002.
De 10 voornaamste serovars van Salmonella van humane oorsprong voor het jaar 2002 Bovismorbificans 0,6% Goldcast 0,5% Livingstone 0,5% Autres 5,6%
Infantis 0,7% Hadar 0,7% Derby 0,9% Virchow 1,3% Brandenburg 1,5%
Enteritidis 63,5% Typhimurium 24,2%
8/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Tabel 6. Salmonella van menselijke oorsprong: Verdeling per serogroep (N = 10075; 2002). O:7 (C1)
Salmonella van menselijke oorsprong Totaal aantal stammen in 2002
Serovar
Aantal
%
10075
Virchow
132
1,31
O:2 (A) Serovar
74
0,73
Livingstone
47
0,47
6,7:-:-
21
0,21
Oranienburg
16
0,16
Mbandaka
12
0,12
Ohio
8
0,08
Rissen
7
0,07
0,03
Braenderup
6
0,06
0,03
Montevideo
5
0,05
Tennessee
3
0,03
Aantal
%
Paratyphi A
3
Totaal
3
O:4 (B) Serovar
Infantis
Concord
2
0,02
Colindale
2
0,02
Postdam
1
0,01
Aantal
%
Typhimurium
2438
24,20
Paratyphi C
1
0,01
Brandenburg
148
1,47
Oslo
1
0,01
Derby
92
0,91
Bareilly
1
0,01
Agona
17
0,17
Larochelle
1
0,01
Paratyphi B
12
0,12
Mikawasima
1
0,01
Saintpaul
12
0,12
Isangi
1
0,01
Wien
11
0,11
Galiema
1
0,01
Indiana
9
0,09
Garoli
1
0,01
Bredeney
8
0,08
Totaal
344
3,41
4:-:-
8
0,08
4:-:1,2
8
0,08
Africana
6
0,06
Heidelberg
4
0,04
Serovar
Aantal
%
4,5:-:-
4
0,04
Hadar
74
0,73
Stanley
3
0,03
Bovismorficans
57
0,57
Coeln
3
0,03
Goldcast
54
0,54
4,5:b:-
3
0,03
Blockey
24
0,24
Duisburg
2
0,02
Muenchen
15
0,15
Bochum
2
0,02
Newport
11
0,11
4:d:-
2
0,02
Corvallis
5
0,05 0,05
O:8 (C2-C3)
4:-:1,7
1
0,01
Manhattan
5
Haifa
1
0,01
6,8:-:1,5
4
0,04
Chester
1
0,01
Altona
4
0,04
Reading
1
0,01
Kottbus
3
0,03
4:b:-
1
0,01
Kentucky
3
0,03
Abony
1
0,01
Emek
1
0,01
Total
2798
27,77
Takoradi
1
0,01
6,8:e,h:-
1
0,01
Litchfield
1
0,01
263
2,61
Totaal
9/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002 O:1,3,19 (E4) Serovar
O:9 (D1) Serovar
Aantal
%
Senftenberg
7
0,07
Liverpool
2
0,02
Llandoff
1
0,01
Cannstatt
1
0,01
Aantal
%
3,19:-:-
1
0,01
6398
63,50
Totaal
12
0,12
21
0,21
Panama
21
0,21
Typhi
19
0,19
Dublin
10
0,10
Serovar
Aantal
%
Berta
3
0,03
Rubislaw
2
0,02
9(Vi ):-:-
+
2
0,02
Veneziana
1
0,01
Wangata
1
0,01
Aberdeen
1
0,01
Goettingen
1
0,01
11:r:-
1
0,01
Napoli
1
0,01
Totaal
5
0,05
Kapemba
1
0,01
Eastbourne
1
0,01
Enteritidis 9:-:-
Eschberg Totaal
1
0,01
6480
64,32
O:11 (F)
O:13 (G) Serovar
O:9,46 (D2)
Aantal
%
Poona
8
0,08
Havana
6
0,06
Kedougou
3
0,03
Serovar
Aantal
%
Agbeni
1
0,01
Baildon
1
0,01
Cubana
1
0,01
Totaal
1
0,01
Ibadan
1
0,01
Telelkebir
1
0,01
Bron
1
0,01
Raus
1
0.01
Washington
1
0,01
Totaal
24
0,24
O:3,10 (E1) Serovar
Aantal
%
London
35
0,35
Muenster
5
0,05
Give
4
0,04
Uganda
3
0,03
Weltevreden
2
0,02
Serovar
O:6,14 (H)
Anatum
2
0,02
3,10:-:-
1
0,01
3,10:e,h:-
1
0,01
Westhampton
1
0,01
Lexington
1
0,01
Orion
1
0,01
Serovar
Aantal
%
Onireke
1
0,01
Hull
1
0,01
Totaal
57
0,57
Salford
1
0,01
Orientalis
1
0,01
Totaal
3
0,03
Aantal
%
Florida
1
0,01
Totaal
1
0,01
O:16 (I)
10/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
O:18 (K) Serovar
O:41 (S)
Aantal
%
Serovar
Aantal
%
Cerro
46
0,46
IIIa 41:z4,z23:-
1
0,01
Totaal
46
0,46
IIIa 41:z4,z23,z32:-
1
0,01
Total
2
0,02
O:28 (M) Serovar
Aantal
%
Langford
2
0,02
Serovar
O:43 (U) Aantal
%
Vinohradi
1
0,01
Ahuza
1
0,01
Kibusi
1
0,01
Totaal
1
0,01
Pomona
1
0,01
28:-:-
1
0,01
Totaal
6
0,06
O:44 (V) Serovar
O:35 (O) Serovar
Aantal
%
Alachua
1
0,01
Anecho
1
0,01
IIIb 35:l,v:z35
1
0,01
Totaal
3
0,03
IV 44:z4,z32:-
2
0,02
1
0,01
IV 44:z4,z23:-
1
0,01
Totaal
4
0,04
O:48 (Y)
O:38 (P) Aantal
%
IIIb 38:l,v:z35
2
0,02
Totaal
2
0,02
%
Kua
Serovar
Serovar
Aantal
Aantal
%
IV 48:g,z51:-
2
0,02
IIIb 48:z:-
1
0,01
Totaal
3
0,03
Niet geklasseerd Serovar
11/47
Aantal
%
Autoagglutinerend
16
0,16
Totaal
16
0,16
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.4. Salmonella: Verdeling en incidentie per arrondissement De figuren 3, 4 en 5 geven een overzicht van de incidentie (N/100.000 inwoners) per arrondissement van Salmonella, alle serovars samen, S. Enteritidis en S. Typhimurium (de variant Copenhagen inbegrepen). De arrondissementen Diksmuide, Tielt, Gent, Eeklo, Dendermonde, Mechelen,Turnhout, Leuven en Maaseik kennen een incidentie van ≥ dan 103 gevallen per 100.000 inwoners en dit voor alle serovars samen. Vervolgens komen de arrondissementen Brugge, Roeselare, Kortrijk, St.Niklaas, Aalst, Neufchâteau, Arlon, met een incidentie tussen 89 en 103 gevallen per 100.000 inwoners. De incidentie van S. Enteritidis is het grootst in de arrondissementen Tielt, Eeklo, Dendermonde, Mechelen, Leuven, Turnhout en Maaseik met waarden tussen 64 en 112 gevallen per 100.000 inwoners. Voor S. Typhimurium vindt men de grootste incidenties in de arrondissementen Diksmuide , Roeselare, Tielt, Kortrijk, Eeklo, Aalst Dendermonde en Turnhout met waarden tussen 32 en 44 gevallen per 100.000 inwoners (Fig.5). Figuur 3. Incidentie van humane Salmonella (alle serovars samen) per arrondissement (per 100.000 inwoners België, 2002).
AL: Aalst, AR: Arlon, AT: Ath, AW: Antwerpen, B: Bruxelles, BG: Brugge, BS: Bastogne, CR: Charleroi, DM: Dendermonde, DN: Dinant, DK: Diskmuide, EK: Eeklo, GT: Gent, HS: Hasselt, HV: Halle-Vilvoorde, HY: Huy, IP: Ieper, KR: Kortrijk, LG: Liège, LV: Leuven, MC: Mouscron, MH: Mechelen, MN: Mons, MR: Marcheen-Famenne, MS: Maaseik, NC: Neufchâteau, NM: Namur, NV: Nivelles, OD: Oudenaarde, OS: Oostende, PV: Philippeville, RS: Roeselare, SG: Soignies, SN: St Niklaas, TG: Tongeren, TH: Turnhout, TL: Tielt, TH: Thuin, TR: Tournai, VR: Veurne, VT: Virton, VV: Verviers, WR: Waremme.
12/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Figuur 4 en figuur 5. Incidentie van humane Salmonella Enteritidis (Fig. 4) en Typhimurium (Fig. 5) per arrondissement (per 100.000 inwoners; België 2002) – Fig. 4.
Fig. 5
13/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.5. Salmonella: Verdeling per leeftijdsgroep en per geslacht. De grootste incidentie van salmonellose (tabel 7 en Fig. 6) vindt men terug bij kinderen jonger dan 5 jaar (41%). De incidentie verschilt weinig tussen de geslachten (Tabel 7). 56,8% van alle S. Typhimurium stammen werd geïsoleerd bij kinderen jonger dan 5 jaar oud; voor S. Enteritidis is dit cijfer echter 36,5%. Twee significante gegevens trekken de aandacht: • De meerderheid van de stammen S. Dublin (57%) werd geïsoleerd bij patiënten ouder dan 49 jaar en dit preferentieel bij het mannelijk geslacht (sex ratio: 3) • Vanaf de leeftijd van 15 jaar neemt het incidentieverschil toe tussen S. Enteritidis en S. Typhimurium (Figuur 7). Tabel 7. Humane Salmonella: Verdeling van de types per leeftijd en per geslacht (2002). Salmonella spp. Leeftijdsgrenzen Totaal M V < 1 jaar 627 327 294 1 tot 4 jaar 3527 1771 1717 5 tot 14 jaar 1622 841 761 15 tot 24 jaar 532 240 288 25 tot 44 jaar 1025 451 566 45 tot 64 jaar 801 368 430 1018 444 569 ≥ 65 jaar Onbekend 923 284 363 Totaal 10075 4726 4988
SR 1,1 1 1,1 0,8 0,8 0,8 0,8 0,8 0,9
S. Enteritidis Totaal M V 331 164 163 2005 1011 968 1109 571 525 381 165 214 767 327 434 562 257 302 686 288 394 557 174 226 6398 2957 3226
S. Typhimurium Totaal M V 174 101 71 1211 607 595 394 207 183 71 35 35 96 49 46 99 47 52 158 84 74 235 79 86 2438 1209 1142
SR 1 1 1,1 0,8 0,8 0,9 0,7 0,8 0,9
M: Mannen, V: Vrouwen, SR: sex ratio [M/V] Figuur 6. Salmonella van menselijke oorsprong: Aantal gevallen per leeftijdsklasse (2002).
4000
Totaal
Enteritidis
Typhimurium
3000 2500 2000 1500 1000 500
14/47
nb ek en d
ja ar
O
>6 4
m aa nd 14 ja ar 514 ja ar 15 -2 4 ja ar 25 -4 4 ja ar 45 -6 4 ja ar
0
011
Aantal gevallen
3500
SR 1,4 1 1,1 1 1,1 0,9 1,1 0,9 1,1
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Figuur 7. Salmonella van menselijke oorsprong: Incidentie per leeftijdsklasse (N/100.000; 2002).
Incidentie
1000
100
Salmonella spp. Enteritidis Typhimurium
10
011
m
aa nd 14 ja ar 514 ja ar 15 -2 4 ja ar 25 -4 4 ja ar 45 -6 4 ja ar >6 4 ja ar
1
3.1.6. Salmonella: Seizoensgebonden voorkomen Salmonella infecties hebben een sterk seizoensgebonden voorkomen (Tabel 8). De maanden januari tot april vertoonden +/- 500 Salmonella isolaten per maand. Er werd een verhoging van isolaten vastgesteld in de maand mei. De piekwaarde was gedurende de zomer (juli tot september) met meer dan 1000 stammen per maand (Fig.8). In 2002, was de piekwaarde het hoogst in de maand augustus voor S. Enteritidis terwijl voor S.Typhimurium, de hoogste piek in de maand september lag. Er was ook een lichte verhoging voor S. Typhimurium gedurende de maand december 2002. Voor de andere serovars stelt men een zeer wisselend patroon vast (figuur 9). Een epidemische opstoot van S. Virchow werd echter gezien in de maand december. Tabel 8. Salmonella van menselijke oorsprong: Verdeling per maand (2002). Totaal Januari Februari Maart April Mei Juni Juli Augustus September Oktober November December Niet geklasseerd Totaal
N 462 499 544 567 692 890 1177 1307 1239 910 699 715 374 10075
% 5 5 5 6 7 9 12 13 12 9 7 7 4
Enteritidis N % 286 4 295 5 319 5 282 4 388 6 577 9 851 13 952 15 774 12 610 10 428 7 398 6 238 4 6398
15/47
Typhimurium N % 110 5 110 5 146 6 195 8 211 9 197 8 212 9 225 9 321 13 190 8 196 8 235 10 90 4 2438
Andere N 66 94 79 90 93 116 114 130 144 110 75 82 46 1239
% 5 8 6 7 8 9 9 11 12 9 6 7 4
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Figuur 8. Salmonella van menselijke oorsprong: Verdeling per maand (2002).
Seizoensgebonden voorkomen (2002)
Aantal gevallen
1400 1200 1000 800 600 400 200
Totaal
S. Enteritidis
d O nb
Maand
ek en
O kt N ov D ec
p
u
Se
Ag
Ju l
Ju n
r M ei
Ap
aa M
Fe b
Ja n
0
S. Typhimurium
Andere
Figuur 9. Salmonella van menselijke oorsprong (minder frequente serovars): Verdeling per maand (2002).
Seizoensgebonden voorkomen (2002)
Aantal gevallen
25 20 15 10 5 0 Ja
n
a b Fe Ma
r Ap
M
ei
Ju
n
l Ju
g p Au Se
Maand S. Brandenburg
S. Virchow
S. Hadar
S. Infantis
16/47
kt ov ec O N D n O
S. Derby
ke be
nd
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.7. Salmonella: Bacteriëmie In 2002, ontvingen we stammen van 237 gevallen van bacteriëmie waaronder 63 gevallen die als sepsis werden bevestigd. De meerderheid van de isolaten worden gevormd door de serovars Enteritidis en Tyhimurium (samen 67%) (tabel 9). Van de invasieve serovars werden ook Typhi, Paratyphi A, 9(Vi+):-:-, en Dublin aangetroffen. Van de serovars zoals Garoli, Hull werden te weinig isolaties verricht om hierover een toelichting te maken. Tabel 9. Salmonella, gevallen van bacteriele infecties: frequentie van serovars (N=237; 2002)
Aantal bacteriëmie isolaten Serovar
% van het totaal aantal bacteriëmie isolaten
Totaal aantal ontvangen isolaten per serotype
% bacteriëmie stammen t.o.v totaal aantal
Enteritidis
150
63,3%
6398
2,3%
Typhimurium
32*
13,5%
2438
1,3%
Typhi
16
6,8%
19
84,2%
Brandenburg
6
2,5%
148
4,1%
Dublin
5
2,1%
10
50,0%
Virchow
4
1,7%
132
3,0%
Bovismorbificans
3
1,3%
57
5,3%
Derby
3
1,3%
92
3,3%
Paratyphi A
3
1,3%
3
100,0%
2
0,8%
2
100,0%
+
9(Vi ):-:Cerro
2
0,8%
46
4,3%
Hadar
2
0,8%
74
2,7%
6,7:-:-
1
0,4%
21
4,8%
Africana
1
0,4%
6
16,7%
Garoli
1
0,4%
1
100,0%
Goldcast
1
0,4%
54
1,9%
Hull
1
0,4%
1
100,0%
Infantis
1
0,4%
74
1,4% 2,9%
London
1
0,4%
35
Paratyphi B
1
0,4%
12
8,3%
Wien
1
0,4%
11
9,1%
237
100%
Totaal * 4 varianten Copenhagen
17/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.8. Salmonella: Verdeling van serovars van niet-fecale oorsprong Tabel 10. Salmonella van menselijke oorsprong: verdeling van de serovars van niet faecale oorsprong (N=436; 2002) 196
90
41
17
10
Bloed Enteritidis Typhimurium Typhi Brandenburg Dublin Virchow Derby Paratyphi A + 9(Vi ):-:Bovismorbificans Cerro 6,7:-:Africana Garoli Hadar Hull Infantis London Paratyphi B Wien Urine Enteritidis Typhimurium Brandenburg species Cerro Virchow Goldcoast Hadar 6,8:e,h:9:-:Blockley Bovismorbificans Braenderup Derby Dublin Kottbus Livingstone London Ohio Takoradi Uganda Bloed + faeces Enteritidis Typhimurium Typhi Bovismorbificans Goldcoast Hadar Etter Enteritidis Typhimurium Paratyphi C Andere + faeces Enteritidis Typhimurium Derby
5 123 24 13 6 5 4 3 3 2 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1
5
4
2
2 2 2
1 42 14 6 5 3 3 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 33
27 8 3 1 1 1 13 3 1 6 3 1
18/47
Urine + faeces Enteritidis Oranienburg Typhimurium Gewrichtsvocht Enteritidis IV 48:g,z51:Typhimurium Abces Enteritidis Typhimurium Vaginaal vocht Brandenburg Senftenberg Pleuravocht Enteritidis Wonde Enteritidis Sputum Enteritidis Typhimurium Aneuryisma Enteritidis Bronchusaspiraat Enteritidis Galvocht Paratyphi B Ascitesvocht Enteritidis Hersenmassa Enteritidis Neus Typhimurium Lumbaalpunctie Enteritidis Andere of onbekend Enteritidis Typhimurium 3,19:-:11:r:Bredeney Coeln Oslo
3 1 1 3 1 1 2 2 1 1 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 26 2 1 1 1 1 1
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.9. Salmonella: Associatie met andere pathogenen Bij 1,2% van de Salmonella isolaten werd melding gemaakt van een associatie met een andere pathogeen. De meest voorkomende associatie was S. Enteritidis met Campylobacter spp. (Tabel 11). Tabel 11. Salmonella van menselijke oorsprong: Associatie met andere pathogene kiemen (2002: N=119). 2 Aeromonas hydrophila Enteritidis 70 Campylobacter spp. Enteritidis Typhimurium Virchow Infantis Hadar Bovismorbificans Blockey Brandenburg Braenderup Cannstatt Cerro Goldcoast Heidelberg Ibadan Derby Kentucky Livingstone Manhattan Mbandaka 1 Citrobacter freundii Cerro 7 Clostridium difficile Typhimurium Enteritidis Pomona
17 Escherichia coli Enteritidis 9 Typhimurium 5 Bredeney 1 Derby 1 Ohio 1 1 Enteropathogeen Escherichia Typhimurium 1 2 HIV Cerro 1 London 1 1 Pseudomonas aeruginosa Enteritidis 1 3 Rotavirus Typhimurium 2 Enteritidis 1 1 Shigella Braenderup 1 5 Staphylococcus aureus Enteritidis 3 Typhimurium 2 9 Yersinia enterocolitica Enteritidis 5 Typhimurium 2 4:-:1,7 1 Brandenburg 1
2 32 9 7 4 3 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 4 2 1
19/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.10. Salmonella: na verblijf in het buitenland Bij 0,8% van de gevallen werd er melding gemaakt van een verblijf in het buitenland. We merken op dat alle gevallen van Paratyphi A, en 9(Vi+):-:- en 47% van de gevallen Typhi geïmporteerd werden. Vier gevallen van Typhi (21% van de totale gevallen) zijn afkomstig uit Haïti (Tabel 12a en b). Tabel 12. Salmonella na verblijf in het buitenland (N=77, 2002). a : per serovar +
2
9 (Vi ) : - : -
2
Agona
1 1 1 1 1 2
Blockey Bovismorbificans Bredeney Concord Corvallis Derby
1 29
1 1
Eastbourne Enteritidis
Garoli Havana
Australië Marokko Brazilië Senegal Thailand Thailand Mauretanië Somalië Senegal Afrika (Niet geïdentificeerd land) Kongo Kameroen Benin Burkina Faso Ivoorkust Spanje Rusland Frankrijk Griekenland Italië Marokko Portugal Senegal Thailand Turkije Vietnam Benin Benin
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 4 1 1 1 2 6 4 1 1 4 1 1 1
2
Infantis
1 1 1 1 1 1 1 3
Isangi Kentucky Montevideo Muenster Newport Onireke Oranienburg Paratyphi A
9
Postdam Typhi
7
Typhimurium
4
Virchow
1
Weltevreden
Benin Verenigde Staten van Amerika Senegal Turkije Syrië Benin China Benin Senegal Indonesië Thailand China Ivoorkust Haïti Marokko Nigeria Pakistan Somalië Duitsland Burkina Faso Kroatië India Marokko Tunesië Benin Egypte Jordanië Thaïland Viëtnam
1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 4 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1
b: per land (of continent) 1 1 7
Afrika (Niet geïdentificeerd land) Australië Benin
1 2
Brazilië Burkina Faso
2
China
1 1 1 1 4 1 2 2 2
Duitsland Egypte Frankrijk Griekenland Haïti India Indonesië Italië Ivoorkust
1 1 1 1 1
Jordanië Kameroen Kongo Kroatië Mauretanië
Derby + 9(Vi ):-:Enteritidis Garoli Havana Infantis Muenster Onireke Virchow Agona Enteritidis Typhimurium Newport Postdam Typhimurium Virchow Enteritidis Enteritidis Typhi Typhimurium Paratyphi A Enteritidis Enteritidis Typhi Virchow Eastbourne Derby Typhimurium Bredeney
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 4 1 2 2 1 1 1 1 1 1 1
20/47
9
Marokko
1 1 4 1 5
Nigeria Pakistan Portugal Rusland Senegal
2
Somalië
4 1 5
Spanje Syrië Thailand
2 5
Tunesië Turkije
1 2
Verenigde Staten van Amerika Viëtnam
Enteritidis Typhi + 9(Vi ):-:Typhimurium Typhi Typhi Enteritidis Enteritidis Agona Corvallis Enteritidis Isangi Oranienburg Concord Typhi Enteritidis Montevideo Blockey Bovismorbificans Enteritidis Paratyphi A Virchow Typhimurium Enteritidis Kentucky Infantis Enteritidis Weltevreden
6 1 1 1 1 1 4 1 1 1 1 1 1 1 1 4 1 1 1 1 1 1 2 4 1 1 1 1
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.11. Salmonella: Evolutie (1982-2002) De toename van Salmonella infecties tussen eind jaren 80 en 1999 is voornamelijk toe te schrijven aan de toename van S. Enteritidis (Tabel 13). In 2002 werden er 6398 S. Enteritidis stammen geserotypeerd. Dit is een daling van 10% en 39% respectievelijk t.o.v. de jaren 2001 en 1999. Het aantal S. Typhimurium isolaten is licht gestegen in vergelijking met 2001(2438 isolaten versus 2370). Sedert 2000 stelt men trouwens voor Typhimurium een verhoging van de isolatiefrequentie vast met 4,3% (Tabel 14). Na S. Enteritidis en S. Typhimurium waren S. Brandenburg, S. Virchow en S. Derby de meest voorkomende serovars, met respectievelijk 148, 132 en 92 stammen in 2002. Het aantal S. Hadar isolaten piekte in 1997 (670) en daalde in 2002 tot 74 humane isolaten, dit is een gunstige evolutie gelet op het antibiotikaresistentkarakter van S. Hadar. De isolatie van de serovar Infantis verminderde gedurende de periode 1982-2002. De maximale frequentie in 1983 (5,9%, 427 gevallen) zakte naar een drempel van 1%. Een omgekeerde beweging wordt gezien voor de serovar Virchow. De dalende trend sedert 1994 (2,7% in 1994; 0,5% in 1999) is in 2000 omgeslagen (1,3% in 2001 en 2002). . Tabel 13. Salmonella van menselijke oorsprong: Evolutie van het aantal gevallen van de 10 belangrijkste serovars tijdens 1982 - 2002. De hoogste waarde (piek van 1999) is grijs gearceerd. 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001* 2002 Total
8479 7237 6620 6803 6092 6360 8247 9752 11695 10891 10391 10840 11294 10754 12008 14239 14514 15774 14088 11065 10075
Enteritidis
163
Typhimurium
5212 4285 3825 3997 3512 3233 3699 4018 4756 3652 3835 3528 3418 3623 3522 3347 3221 3348 2799 2370 2438
Brandenburg
123
84
132
177
167
151
159
255
302
176
161
147
204
241
214
296
274
279
322
200
148
Virchow
146
145
206
216
152
170
235
293
302
224
295
273
308
245
178
114
115
86
147
142
132
Derby
134
127
130
163
131
169
168
177
161
134
139
103
113
107
118
157
162
138
169
158
92
Hadar
34
34
16
21
39
115
255
183
100
143
126
155
403
417
601
670
459
237
178
143
74
Infantis
439
427
248
146
168
173
168
275
249
224
225
160
150
174
267
263
180
169
120
126
74
Bovismorbificans 154
166
113
135
110
156
182
202
265
130
72
95
87
64
132
155
164
116
108
46
57
Goldcoast
38
39
58
49
47
109
97
104
88
77
45
51
27
47
58
49
83
49
77
96
54
Livingstone
30
22
30
36
70
49
93
119
157
166
111
52
52
47
53
54
107
83
109
62
47
132
155
165
298
320
1163 2236 3382 4721 4084 5260 5700 5138 6145 8284 9003 10492 9503 7104 6398
* verbeterde gegevens 2001
Tabel 14. Salmonella van menselijke oorsprong: frequentie (percentage aantal gevallen/jaar) van S. Enteritidis en S. Typhimurium tijdens de periode 1982-2002.
Enteritidis
1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 * 1,9 1,8 2,3 2,4 4,9 5,0 14,1 22,9 28,9 43,3 39,3 48,5 50,5 47,8 51,2 58,2 62,0 66,5 67,5 64,3 63,5
Typhimurium 61,5 59,2 57,8 58,8 57,6 50,8 44,9 41,2 40,7 33,5 36,9 32,5 30,3 33,7 29,3 23,5 22,2 21,2 19,9 21,4 24,2 Anderen
36,6 39,0 39,9 38,8 37,5 44,1 41,0 35,9 30,4 23,1 23,8 18,9 19,3 18,5 19,5 18,3 15,8 12,3 12,7 14,3 12,3
* verbeterde gegevens 2001
21/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Figuur 10. Salmonella van humane oorsprong. Evolutie van S. Enteritidis en S. Typhimurium voor de periode 1982-2002: aantal gevallen/jaar.
18000 16000
Aantal gevallen
14000 12000 10000 8000 6000 4000 2000
19 82 19 83 19 84 19 85 19 86 19 87 19 88 19 89 19 90 19 91 19 92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02
0
Totaal
Enteritidis
Typhimurium
Andere
Figuur 11. Salmonella van humane oorsprong. Evolutie van S. Brandenburg, S. Virchow, S. Derby en S. Hadar voor de periode 1982-2002: aantal gevallen/jaar.
800
Aantal gevallen
700 600 500 400 300 200 100 0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Brandenburg
Virchow
22/47
Derby
Hadar
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Figuur 12. Salmonella van humane oorsprong. Evolutie van S. Infantis, S. Bovismorbificans, S. Goldcoast en S. Livingstone voor de periode 1982-2002: aantal gevallen/jaar.
300
Aantal gevallen
250 200 150 100 50 0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Infantis
Bovismorbificans
Goldcoast
Livingstone
3.1.12. Salmonella: nieuwe serovars geïsoleerd in België Een nieuwe serovar is toegekend in 2002 door het Internationaal Centrum voor Salmonella (Prof. Michel Popoff, Instituut Pasteur van Parijs) aan een niet humane stam met de antigenische formule 16:e,h:1,6. Deze stam werd geïsoleerd uit voeding voor dieren in de Zoo van Antwerpen. De voorgestelde naam “Astridplein” is aangenomen en wordt gepubliceerd in de nieuwe bijlage van Kauffman-White 2003.
23/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.13. Salmonella: Resistentie tegen antibiotica Alhoewel een antibioticum niet essentieel is voor de behandeling van een niet typhoïde Salmonella, kan in geval van een extra-intestinale Salmonella infectie een dergelijke behandeling nodig worden11. De verhoging van de weerstand tegen antibiotica bij Salmonella is een reëel probleem geworden voor de volksgezondheid; men denkt hierbij aan de verhoging van de frequentie van de pentaresistentie [R-type ACSSuT], in het bijzonder bij het serotype Typhimurium (opgedoken eind de jaren 80 in Engeland en Wales12) alsook de vermindering van de gevoeligheid voor quinolone. Een permanent toezicht op de antibioticaresistentie is nodig om de tijdelijke variaties in de antibiogrammen te kunnen opvolgen. Vroeger gebeurde dit sporadisch, maar sedert 2000 wordt er door het Nationaal Referentiecentrum routinematig toezicht gehouden. Een eerste balans werd opgemaakt voor de jaren 2000 en 2001 voor een totaal van 1075 stammen13. In het jaar 2002 werden 681 Salmonella stammen van het type Enteritidis, Typhimurium, Hadar, Virchow, Brandenburg en Derby onderzocht met de diffusiemethode van Kirby-Bauer en dit volgens de NCCLS normen. De volgende antibiotica werden getest : ampicilline (AMP), amoxicilline + clavulaanzuur (AMX), cefotaxime (CTX), chloramfenicol (CHL), ciprofloxacine (CIP), gentamicine (GEN), kanamycine (KAN), nalidixinezuur (NAL), streptomycine (STR), sulfamide SUL), tetracycline (TET), trimethoprim (TMP), trimethoprim + sulfamethoxazole (SXT) Voor de bepaling van de minimale inhibitorische concentratie (MIC) voor ciprofloxacine en cefotaxime werd gebruik gemaakt van de Etest®. De steekproeven werden verricht volgens het schema voorgesteld in tabel 2 van het hoofdstuk: Materiaal en methoden. De frequentie van de resistente stammen (resistent tegen 1 tot 3 antibiotica) en multi-resistenties (resistentie tegen 4 antibiotica of meer) bij de zes meest frequente serovars in 2002 zijn samengevat in tabel 15. De individuele resistentie tegen ieder antibioticum voor 2001 en 2002 is weergegeven in tabel 16. Voor het jaar 2002, zijn de meest frequente resistenties: resistent tegen tetracycline (33,7%), tegen ampicilline (26,9%), tegen streptomycine (26,6%) en tegen sulfamiden (22%), en tegen nalidixinezuur (12,9%), chloramfenicol (12,6%) en tegen de combinatie amoxicilline+ clavulaanzuur (12,2%) Alle isolaten resistent tegen nalidixinezuur bij S. Hadar (N=43) en S. Virchow (N=38) vertonen een geringe resistentie tegen ciprofloxacine (Fig.14 en 16). Deze sensitiviteitsvermindering (MIC ≥ 0,125µg/ml) is niettemin voldoende om deze antibioticabehandeling in vraag te stellen. Nieuwe beoordelingscriteria voor fluoroquinolones worden ter zake aanbevolen6. Bij S.Hadar (invasief bij 2,7% van de gevallen in 2002), waren alle isolaten resistent tegen tenminste één antibioticum (Tabel 21). De hoogste resistentiefrequenties worden bij dit serovar gezien (Tabel 16). De resistenties tegen tetracycline, ampicilline, nalidixinezuur en streptomycine bereiken waarden van 80,4 tot 97,8%. Bij 77% van de geteste Hadar isolaten wordt een multiresistentie waargenomen (Tabel 15 en 22). Alle geteste isolaten blijven niettemin gevoelig voor cefotaxime, ciprofloxacine, chloramfenicol, gentamicine en trimethoprim/sulfamethoxazole. In 2002 waren 36,5% van de S. Typhimurium stammen multiresistent (Tabel 15). In 2002, was S. Typhimurium invasief bij 1,3% van de gevallen. 25% van de isolaten vertonen een R-type ACSSuT met of zonder aanvullende resistentie (Tabel 20), en 78% van deze resistente stammen behoren tot lysotype DT104 (Tabel 23). Bij een stam werd resistentie tegen ciprofloxacine ontdekt met de schijfjesdiffusie techniek en bevestigd door Etest® (MIC= 12µg/ml). Het moleculair onderzoek leverde twee substituties op : Ser83 door Phe (TCC→TTC) en Asp87 door Asn (GAC→AAC) in de gyrase A van de resistente stam (Fig.13). Deze stam vertoonde 10 bijkomende resistenties en werd geïsoleerd uit de stoelgang van een jongen van twee maand.
24/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Multiresistentie komt ook veel voor bij S. Virchow (29,7% van de isolaten). In 2002 was S. Virchow invasief bij 3% van de gevallen. De hoogste resistentie werd waargenomen tegen nalidixinezuur (80,9%) (Tabel 16). Deze stammen vertoonden een verminderde gevoeligheid voor ciprofloxacine (MIC ≥0,125µg/ml) (Fig 16). Bij drie S.Virchow isolaten werd de resistentie tegen cefotaxime bevestigd door Etest(® (MIC=32µg/ml). Een van de isolaten resistent tegen cefotaxime met het profiel AmpR AmxR CtxR TetR TmpR NalR SulR SxtR vertoonde een verminderde gevoeligheid voor ciprofloxacine (MIC=0,5µg/ml). De resistentie wordt veroorzaakt door een substitutie van Ser83 door Phe (TCC →TTC) (Fig.15). Niettegenstaande blijft het grote aantal geteste isolaten bij S. Enteritidis (97%), S. Brandenburg (88,2%) en S. Derby gevoelig voor alle geteste antibiotica (Tabel 15). Resistentie tegen meer dan 1 antibioticum werd zelden gezien bij S. Enteritidis (enkel 1% van de isolaten). De meest frequente resistenties werden waargenomen voor ampicilline (1,5%).Amper 2 stammen op 203 waren resistent tegen nalidixinezuur (Tabel 16). Verhoogde resistentie werd gezien bij S. Brandenburg (in 2002 invasief bij 4,1% van de gevallen) en S. Derby (in 2002 invasief bij 3,3% van de gevallen). Bij deze twee serovars werd een hoge graad aan intermediaire resistentie gezien tegen streptomycine: 97,1% en 82,4% voor respectievelijk S. Brandenburg en S. Derby (Tabellen 25 en 27). We stelden vast dat er in 2002 een opmerkelijke vooruitgang is van de resistentie bij S. Virchow (85% in 2002 versus 51% in 2001). De frequentie van de resistente isolaten tegen ampicilline, nalidixinezuur, trimethoprime,sulfamiden en de combinatie trimethoprime+sulfamethoxazole zijn verdubbeld in één jaar. De resistentie bij de andere serovars is in 2002 op het niveau van 2001 gebleven. Bij S. Typhimurium verminderde het aantal isolaten met R-type ACSSuT met of zonder aanvullende resistenties (25% in 2002 versus 35,6% in 2001). Tabel 15. Frequentie van resistente en multiresistente stammen bij S. Enteritidis, S. Typhimurium, S. Hadar, S. Virchow, S. Brandenburg en S. Derby (2002). Serotype
0
1
% afgezonderde resistente stammen tegen antibiotica (0 < n ≤ 13) 2 3 4 5 6 7 8 9
10
11
N
Enteritidis
203
96,0
3,0
1,0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Typhimurium
319
37,9
18,8
4,0
2,5
7,8
12,5
13,2
1,2
0,9
0,6
0
0,3
Brandenburg
34
88,2
11,7
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Virchow
47
14,9
40,4
4,2
10,7
2,1
0
10,6
8,5
8,5
0
0
0
Derby
34
82,4
14,7
0
0
0
0
2,9
0
0
0
0
0
Hadar
46
0
0
4,4
19,5
19,6
54,3
2,2
0
0
0
0
0
25/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Tabel 16. Frequentie van resistente stammen ten opzichte van elk antibioticum afzonderlijk voor S. Enteritidis, S. Typhimurium, S. Brandenburg, S. Derby, S. Hadar en S. Virchow (2002 en 2001). Serotype
N
Enteritidis 2002 2001 Typhimurium 2002 2001 Brandenburg 2002 2001 Virchow 2002 2001 Derby 2002 2001 Hadar 2002 2001
% afgezonderde resistente stammen CIP TET CHL GEN KAN
AMP
AMX
CTX
NAL
STR
TMP
SUL
SXT
203 197
1,5 2,5
1,0 -
0 0
1,0 1,0
0 0
0,5 1,0
0,5 0
0 0,5
0 0
0,5 0,5
0 1,5
0 2,5
0 1,5
319 308
39,0 50,0
14,0 -
0 0
1,6 3,2
0,3 0,6
52,0 59,1
26 39
0,9 0,6
0,6 1,3
39,0 46,8
9,1 12,0
41,0 52,3
8,8 12,3
34 38
0 5,3
0 -
0 0
0 0
0 0
8,8 18,4
0 2,6
0 2,6
0 0
2,9 5,3
0 5,3
0 7,9
0 2,6
47 51
40,0 19,6
19,1 -
6,4 3,9
80,9 47,1
0 0
25,5 15,7
2,1 3,9
0 0
0 0
10,6 11,8
31,9 15,7
34,0 15,7
29,8 8,0
34 37
0 2,7
0 -
0 0
0 0
0 0
2,9 5,4
2,9 0
0 0
0 0
17,6 2,7
2,9 5,4
2,9 8,1
2,9 5,4
46 51
80,4 66,0
56,5 -
0 0
93,5 92,0
0 0
97,8 94,0
0 0
0 0
2,2 2,0
95,7 94,0
2,2 0
2,2 0
0 0
S. Enteritidis Tabel 17. S. Enteritidis (N=203): percentage van resistente, intermediaire en gevoelige stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2002). Am
Ac
Cx
Te
Ci
Tr
Na
C
G
K
St
Su
Sx
R%
1,5
1,0
0,0
0,5
0,0
0,0
1,0
0,5
0,0
0,0
0,5
0,0
0,0
I%
0,0
0,5
0,0
0,5
0,5
0,0
1,0
0,0
0,0
0,5
2,0
0,5
0,0
G%
98,5
98,5
100,0
99,0
99,5
100,0
98,0
99,5
100,0
99,5
97,5
99,5
100,0
Tabel 18. S. Enteritidis. Antibiogrammen (N=203; 2002). Aantal resistenties
N
%
Amp Amx
2
2
1,0
Amp
1
1
0,5
Chl
1
1
0,5
Nal
1
2
1,0
Str
1
1
0,5
Tet
1
1
0,5
Gevoelig
0
195
96,0
203
100,0
Antibiogrammen
Totaal
S. Typhimurium Tabel 19. S. Typhimurium (N=319): percentage van resistente, intermediaire en gevoelige stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2002). AMP
AMX
CTX
TET
CIP
TMP
NAL
CHL
GEN
KAN
STR
SUL
STX 8,8
R%
38,9
14,4
0,0
52,4
0,3
8,8
1,6
26,0
0,9
0,6
38,9
41,4
I%
0,0
17,2
0,0
1,6
0,0
0,0
0,9
0,3
0,6
5,3
59,2
0,0
0,3
G%
61,1
68,3
100,0
46,1
99,7
91,2
97,5
73,7
98,4
94,0
1,9
58,6
90,9
26/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Tabel 20. S. Typhimurium. Antibiogrammen (N=319; 2002). Aantal resistenties
N
%
Amp Amx Tet Cip Tmp Nal Chl Gen Str Sul Stx ( )
11
1
0,3
Amp Amx Tet Tmp Chl Kan Str Sul Stx
9
2
0,6
Amp Amx Tet Tmp Chl Str Sul Stx
8
3
0,9
Amp Amx Tet Chl Gen Str Sul
7
1
0,3
Amp Amx Tet Chl Str Sul Stx
7
1
0,3
Amp Amx Tet Tmp Str Sul Stx
7
1
0,3
Antibiogrammen 1
Amp Tet Tmp Chl Str Sul Stx
7
1
0,3
Amp Amx Tet Chl Str Sul
6
35
11,0
Amp Amc Tmp Str Sul Stx
6
1
0,3
Amp Tet Nal Chl Str Sul
6
1
0,3
Amp Tet Tmp Str Sul Stx
6
4
1,3
Tet Tmp Chl Str Sul Stx
6
1
0,3
Amp Amx Tet Str Sul
5
1
0,3
Amp Tet Chl Str Sul [R-type ACSSuT]
5
35
11,0
Amp Tet Nal Str Sul
5
1
0,3
Amp Tet Tmp Sul Stx
5
1
0,3
Amp Tmp Str Sul Stx
5
1
0,3
Tet Tmp Str Sul Stx
5
1
0,3
Amp Tet Str Sul
4
19
6,0
Tet Chl Str Sul
4
1
0,3
Tet Tmp Sul Stx
4
3
0,9
Tmp Str Sul Stx
4
2
0,6
Amp Tet Chl
3
1
0,3
Amp Tet Tmp
3
1
0,3
Tet Str Sul
3
1
0,3
Tmp Sul Stx
3
5
1,6
Amp Gen
2
1
0,3
Amp Sul
2
3
0,9
Amp Tet
2
3
0,9
Str Sul
2
4
1,3
Tet Str Sul
2
1
0,3
Tet Sul
2
1
0,3
Amp
1
6
1,9
Nal
1
2
0,6
Str
1
5
1,6
Sul
1
1
0,3
Tet
1
46
14,4
Gevoelig
0
121
37,9
Totaal 319 100,0 1 stam 02-1959 : MIC voor ciprofloxacine : 12 µg/ml ; faagtype : 12/ad ; geïsoleerd uit de faeces van een jongen van 2 maanden oud.
Figuur 13 : Vergelijking van een fragmentaire gyrase sequentie van de stam 02-1959 met deze van een niet gemuteerde gyrase. Twee substituties Ser83 door Phe (TCC → TTC) + Asp87 door Asn (GAC → AAC) zijn opgemerkt in gyraseA van de resistente stam tegen ciprofloxacine (MIC=12µg/ml). 80 * 100 * 120 * 140 * 02-1959f : CGTGTCGTTGGTGACGTAATCGGTAAATACCATCCCCACGGCGATTTCGCAGTGTATAACACCATTCCGTTCGTA : 149 01-996f : CGTGTCGTTGGTGACGTAATCGGTAAATACCATCCCCACGGCGATTCCGCAGTGTATGACACCAT--CGTTCGTA : 148 CGTGTCGTTGGTGACGTAATCGGTAAATACCATCCCCACGGCGATT CGCAGTGTAT ACACCAT CGTTCGTA
27/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
S. Hadar Tabel 21. S. Hadar (N=46): percentage van resistente, intermediaire en gevoelige stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2002). AMP
AMX
CTX
TET
CIP
TMP
NAL
CHL
GEN
KAN
STR
SUL
STX
R%
80,4
56,5
0,0
97,8
0,0
2,2
93,5
0,0
0,0
2,2
95,7
2,2
0,0
I%
0,0
21,7
0,0
0,0
4,3
2,2
0,0
2,2
0,0
6,5
4,3
0,0
0,0
G%
19,6
21,7
100,0
2,2
95,7
95,7
6,5
97,8
100,0
91,3
0,0
97,8
100,0
Tabel 22. S. Hadar. Antibiogrammen (N=46; 2002). Aantal resistenties
Antibiogrammen
N
%
Amp Amx Tet Tmp Nal Str
6
1
2,2
Amp Amx Tet Nal Str
5
25
54,3
Amp Tet Nal Str
4
9
19,6
Amp Tet Nal
3
2
4,3
Tet Kan Str
3
1
2,2
Tet Nal Str
3
6
13
Tet Str
2
1
2,2 2,2
Str Sul
2
1
Gevoelig
0
0
0
44
100
Totaal
Figuur 14. Salmonella Hadar resistent voor nalidixinezuur (N=43; 2002). Verdeling van de MIC waarden voor ciprofloxacine bepaald door middel van Etest®.
30 25 20 N 15 10 5 0
0,094
0,125
0,19
0,25
0,38
MIC (µg/ml)
S. Virchow Tabel 23. S. Virchow (N=47) : percentage van resistente, intermediaire en gevoelige stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2002).
R% I% G%
AMP
AMX
CTX
TET
CIP
TMP
NAL
CHL
GEN
KAN
STR
SUL
STX
40,0
19,1
6,38
25,5
0
31,9
80,9
2,13
0
0
10,6
34,0
29,8
0
10,6
0
12,8
6,38
4,26
0
0
0
0
89,4
0
0
60,0
70,2
93,6
61,7
93,6
63,8
19,1
97,9
100
100
0
66,0
70,2
28/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Tabel 24. Salmonella Virchow. Antibiogrammen (N=47; 2002). Antibiogrammen
Aantal resistenties
N
%
1
8
1
2,1
Amp Amx Ctx Tmp Nal Str Sul Stx ( )
2
8
1
2,1
Amp Amx Tet Tmp Nal Str Sul Stx
8
2
4,3
Amp Amx Tet Tmp Nal Sul Stx
7
3
6,4
Amp Tet Tmp Nal Chl Sul Stx
7
1
2,1
Amp Tet Tmp Nal Sul Stx
6
5
10,6
Amp Amx Ctx Tet Tmp Nal Sul Stx ( )
Amp Tmp Nal Stx
4
1
2,1
Amp Amx Nal
3
2
4,3
3
Amp Ctx Nal ( )
3
1
2,1
Amp Nal Sul
3
2
4,3
Nal Str
2
1
2,1
Tmp Nal
2
1
2,1
Nal
1
17
36,2
Str
1
1
2,1
Sul
1
1
2,1
Gevoelig
0
7
14,9
47
100,0
Totaal 1
stam 02-2928 : MIC voor cefotaxime : ≥ 32 µg/ml ; MIC voor ciprofloxacine : 0,5 µg/ml ; faagtype : 37 ; geïsoleerd uit faeces van een vrouw van 43 jaar oud. 2 stam 02-4366 : MIC voor cefotaxime : ≥ 32 µg/ml ; MIC voor ciprofloxacine : 0,125 µg/ml ; faag- type : 26 ; geïsoleerd uit faeces van een vrouw met onbekende leeftijd. 3 stam 02-4352 : MIC voor cefotaxime : ≥ 32 µg/ml ; MIC voor ciprofloxacine : 0,25 µg/ml ; faag- type : RDNC/P34 ; geïsoleerd uit faeces van een jongen van 6 maanden oud.
Figuur 15. Vergelijking van een gyrase sequentie van de stam 02-2928 met deze van een niet gemuteerde gyrase. Een substitutie Ser83 door Phe (TCC → TTC) wordt opgemerkt in gyraseA van de resistente stam tegen ciprofloxacine (MIC=0,5µg/ml). 80 * 100 * 120 * 140 * 02-2928f : CCCGTGTCGTTGGTGACGTAATCGGTAAATACACATCACCCACGGCGATTTCGCAGTGTATGACACCATTCGTTC : 150 01-996f : CCCGTGTCGTTGGTGACGTAATCGGTAAATAC-CATC-CCCACGGCGATTCCGCAGTGTATGACACCAT-CGTTC : 145 CCCGTGTCGTTGGTGACGTAATCGGTAAATAC CATC CCCACGGCGATT CGCAGTGTATGACACCAT CGTTC
Figuur 16. Salmonella Virchow : stammen resistent voor nalidixinezuur (N=38; 2002). Verdeling van de MIC-waarden voor ciprofloxacine bepaald door de Etest®.
18 16 14 12 10 N 8 6 4 2 0
0,094 0,125
0,19
0,25
0,38
MIC (µg/ml)
29/47
0,50
0,75
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
S. Brandenburg Tabel 25. S. Brandenburg (N=34): percentage van resistente, intermediaire en gevoelige stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2002). AMP
AMX
CTX
TET
CIP
TMP
NAL
CHL
GEN
KAN
STR
SUL
R%
0
0
0
8,8
0
0
0
0
0
0
2,9
0
0
I%
0
0
0
20,6
0
0
2,9
2,9
0
2,9
97,1
0
0
100
100
100
70,6
100
100
97,1
97,1
100
97,1
0
100
100
G%
STX
Tabel 26. Salmonella Brandenburg. Antibiogrammen (N=34; 2002). Antibiogrammen
Aantal resistenties
N
%
Tet
1
3
8,8
Str
1
1
2,9
Gevoelig
0
30
88,2
34
100,0
Totaal
S. Derby. Tabel 27. S. Derby (N=34): percentage van resistente, intermediaire en gevoelige stammen ten opzichte van elk getest antibioticum (2002). AMP
AMX
CTX
TET
CIP
TMP
NAL
CHL
GEN
KAN
STR
SUL
STX
R%
0,0
0,0
0,0
2,9
0,0
2,9
0,0
2,9
0,0
0,0
17,6
2,9
2,9
I%
0,0
0,0
0,0
5,9
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
8,8
82,4
0,0
0,0
100,0
100,0
100,0
91,2
100,0
97,1
100,0
97,1
100,0
91,2
0,0
97,1
97,1
G%
Tabel 28. Salmonella Derby. Antibiogrammen (N=34; 2002). Antibiogrammen Tet Tmp Chl Str Sul Stx
Aantal resistenties
N
%
6
1
2,9
Str
1
5
14,7
Gevoelig
0
28
82,4
34
100,0
Totaal
30/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.14. Salmonella: Faagtypering S. Enteritidis In 2002, werden 7,7% (N=495) S. Enteritidis isolaten gelysotypeerd. PT4 was het meest voorkomende faagtype (41,6%) (Fig 17). Er is een lichte daling t.o.v. de jaren 2001 (45%; N=488) en 2000 (55%; N=376) (Fig.18). PT 21 was het tweede belangrijkste faagtype met (36,2%) een status quo t.o.v. 2001. Faagtypen PT14b (5,9%), PT1(3,4%), PT6 (2,2%), PT8 (1,8%), PT6a (1,6%) en PT35 (1,2%) werden teruggevonden bij meer dan 1% van de isolaten. De frequentie van de faagtypen PT1, PT14b en PT21 steeg in de periode 2000-2002 (Fig.18). Figure 17. S. Enteritidis: Distributie van de verschillende faagtypes in 2002 (N=495). 7,7% van de isolaten S. Enteritidis werden getest. NT = Niet typeerbaar; bij de “andere” worden onder meer de niet conforme faagtypen (RDNC) geklasseerd.
41.6 36.2
5.9
1.8
5.7
T N
de re
0.4
An
PT 14
PT 35
1.2
b PT 21
1.6
PT 6 PT 6a
2.2
PT 8
3.4
PT 4
45.0 40.0 35.0 30.0 25.0 20.0 15.0 10.0 5.0 0.0
PT 1
%
Faagtypes van S. Enteritidis (N=495, 2002)
Faagtype
Figure 18. S. Enteritidis. Verdeling van de belangrijkste faagtypes in 2000, 2001 en 2002. 60 50
%
40 30 20 10 0 PT1
PT4
PT6
PT6a 2000
31/47
PT14b PT21 Andere
2001
2002
NT
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
S. Typhimurium Zoals in de twee vorige jaren was het faagtype Definitive phage Type DT104 het belangrijkste faagtype (22,6%) in 2002. 85% van de stammen waren resistent tegen ampicilline, chloramfenicol, streptomycine, sulfonamiden en tetracycline (resistentietype [R-type] ACSSuT) . Andere frequente faagtypen waren DT120 (13,8%), DT193 (10,7%), RDNC/U310 (6,6%, afwezig in 2000 en 2001), DT12 (5,6%) en DT208 (4,4%). Het voorlopig faagtype U302, dat DT104 benadert, werd gevonden bij 3,1% van de geteste isolaten (Fig.19). Bij DT120, bleven 62% van de isolaten gevoelig voor alle geteste antibiotica. Bij DT193, waren 85,7% van de isolaten resistent tegen ten ministe 1 antibioticum. Fig.19. S. Typhimurium: verdeling van de faagtypes in 2002 (N=319). 13 % van de stammen S. Typhimurium werden gelysotypeerd. NT= Niet typeerbaar; bij de “andere” worden onder meer de niet conforme faagtypen (RDNC) geklasseerd.
22.6
5.6
1.6
2.8
2.8
4.4
6.6
6.9
3.1
11 0B 12 0 18 5 19 3 19 4 19 5 20 8 RD U3 NC 02 /U 31 0
2.5
10.7
10 4
10 5 0
16.6
13.8
N An T de re
25 20 15
12
%
Faagtypes van S. Typhimurium (N=319, 2002)
RD
32/47
2002
NT
e An de r
31 0
2001
/U
U3 02
2000
NC
19 3
12 0
10 4
35 30 25 20 15 10 5 0
12
%
Fig.20. S. Typhimurium. verdeling van de belangrijkste faagtypes in 2000, 2001 en 2002.
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
S. Hadar In 2002 waren voor het serotype Hadar (N=46; Fig.6) de belangrijkste faagtypen PT2 (30,4%) gevolgd door PT9 (28,3%), RDNC/P38 (13%), PT1 (8,7%) en PT10 (8,7%). In 2000 waren PT2 (44,4%), PT1 (25,9%) en PT21 (14,8%) de belangrijkste faagtypen. In 2001 was PT1 het belangrijkste faagtype (42%), gevolgd door PT4 (16%) en PT2 (14%). Dit geeft een beeld van de sterke variaties van faagtypen in functie van de tijd maar met een handhaving van PT1 en PT2. Fig. 21. S. Hadar: verdeling van de faagtypen in 2002 (N=46). 62 % van de stammen Hadar werden getest. NT= niet typeerbaar; bij de “andere” worden onder meer de niet conforme faagtypen (RDNC) geklasseerd.
30.4
28.3 13.0 6.5
NT
RD
An de r
e
0.0
/P 38
11
4.3
PT
10 PT
PT 9
8.7
NC
8.7
PT 2
35.0 30.0 25.0 20.0 15.0 10.0 5.0 0.0
PT 1
%
Faagtypes van S. Hadar (N=46, 2002)
Faagtype
S. Virchow In 2002, behoorden ongeveer een derde van de geteste S. Virchow isolaten (N=47) tot het faagtype PT8 (31,9%). De ander faagtypen waren PT16 (19,1%), PT21 (10,6%), PT26 (8,5%) en PT34 (6,4%). Het belangrijkste faagtype PT8 was ook dominant in 2000 (46%) en 2001 (51%). PT16 was afwezig in 2000 en 2001. Acht isolaten op negen van dit faagtype waren multiresistent (meer dan zes resistenties). Fig. 22. S. Virchow: Verdeling van de faagtypes in 2002 (N=47). 36 % van de stammen werden getest. NT= niet typeerbaar; bij de “andere” worden onder meer de niet conforme faagtypen (RDNC) geklasseerd.
%
Faagtypes van S. Virchow (N=47, 2002) 35 30 25 20 15 10 5 0
31.9 23.5 19.1 10.6
PT8
PT16
PT21
8.5
PT26
Faagtypes
33/47
6.4
PT34
Andere
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.15. Salmonella Typhi In 2002, werden 19 stammen Salmonella Typhi gestuurd naar het NRSS. 84% van deze stammen werden geïsoleerd uit bloed van patiënten (Tabel 29). De meerderheid van de gevallen (9/14 = 64%) komt voor in de leeftijdsgroep 25 tot 44 jaar (Tabel 30). 47% van de S.Typhi gevallen komen voor na een verblijf in het buitenland, met 4 gevallen (21%) uit Haïti (Tabellen 12a en b). Tabel 29. Salmonella Typhi: Isolatiespecimen van de stammen (N=19; 2002). Bloed Bloed + faeces Faeces Totaal
N
%
13 3 3 19
68 16 16 100
Tabel 30. Salmonella Typhi: Verdeling per leeftijdscategorie en geslacht (N=19; 2002). < 1 jaar 1 - 4 jaar 5 - 14 jaar 15 - 24 jaar 25 - 44 jaar 45 - 64 jaar ≥ 65 jaar Onbekend Totaal
M
V
Onbekend
0 0 2 0 6 0 1 0 9
0 1 1 0 3 0 0 0 5
0 0 0 0 0 0 0 5 5
3.1.16. Salmonella: Speciale episodes in 2002 3.1.16.1. Salmonella Cerro Er werd een abnormale verhoging van het serovar Cerro (Groep 0:18(K) - antigenische formule 6,8,18:z4,z23:[1,5] waargenomen door het NRSS sedert de maand april 2002. De epidemiologische piek situeerde zich in de maand juni (12 gevallen) en over gans het jaar werden 46 gevallen gerepertorieerd (Fig. 23). Het Cerro serovar wordt in het algemeen weinig frequent geïsoleerd bij de mens: 4 isolaten in 2000 en 1 in 2001. S. Cerro wordt echter frequenter geïsoleerd uit andere bronnen (dieren, milieu). De 29 humane isolaties van de maanden april, mei, juni waren geografisch verspreid over gans België. De man/vrouw verhouding was 0,35. 65% van de stammen werden geïsoleerd bij personen ouder dan 61 jaar, 15% bij kinderen jonger dan 5 jaar. Zes ouderlingen werden besmet tijdens hun verblijf in een kliniek. Geen enkel overlijden werd gemeld. Antibiogrammen op de isolaten van april en mei (N=18) toonden aan dat de stammen gevoelig waren voor al de onderzochte antibiotica: enkel bij 16 van de 18 stammen werd een intermediaire resistentie gezien tegen streptomycine. De epidemie breidde zich uit naar Frankrijk. Het Franco-belgisch onderzoek kon melkpoeder voor de koude bereiding van banketbakkersroom als besmettingsbron aanwijzen. De densiteit van S. Cerro in het melkpoeder was eerder aan de lage kant. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat vooral ouderlingen en kleine kinderen ziek werden.
34/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Fig.23. S. Cerro. Epidemiologische curve (N=46; 2002).
14
Aantal gevallen
12 10 8 6 4 2 0 Ja
n
a b Fe Ma
Ap
r
ei M
n Ju
l Ju
Ag
u
p Se
t Ok
v No
Fig.24. S. Cerro. Geografische verdeling van de gevallen tot 30 juni 2002.
35/47
c De
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.1.16.2. Salmonella 6,7:-:Een epidemische opstoot van Salmonella met de antigenische formule 6,7:-:- begon in het Brussels gewest vanaf de maand september. Over een periode van 3 maanden werden 21 personen getroffen: 9 in september, 11 in oktober en 1 op 27 november. Men kan van een epidemie spreken vermits over het algemeen dit serovar zeer zelden wordt geïsoleerd: 1tot 2 gevallen per jaar in de voorbije 5 jaren. Van de 21 gevallen woonden er 12 in de gemeenten Ukkel en Vorst; 9 woonden in andere Brusselse gemeenten; één woonde in Kortrijk en één in Mol. Met de molekulaire techniek Pulsed-Field Gel Electrophoresis (PFGE) werden 3 electrophoretische profielen gedetekteerd. Alle Brusselse isolaten vertoonden hetzelfde profiel; de isolaten uit Mol en Kortrijk waren verschillend (Fig. 25). Deze episode trof personen uit diverse leeftijdsklassen, wat ongewoon is voor een “klassieke” salmonellose. Tien gevallen waren tussen 17 en 44 jaar oud met een man/vrouw verhouding van 2,3. Alle patiënten hadden diarree; bij 14 was de koorts hoger dan 38,5°C. Vier patiënten werden opgenomen; hun respectievelijke leeftijd: 25 jaar (2x), 44 en 77 jaar. Dertien patiënten konden ondervraagd worden; allen hadden eenzelfde voedingswaar gegeten afkomstig van eenzelfde distributiepunt. Door het laattijdig onderzoek kon geen staal meer bekomen worden van het verdachte voedsel en konden geen gezonde dragers worden geïdentificeerd. Figure 25. S.enterica subsp. enterica met antigenische formule 6,7:-:-. Profiel van Xbal van 15 isolaten in 2002.
C 1 2
3 4
5 6 7 8
C 9 10 11 12 13 14 15 C Onderschrift: C: interne standaard S. Braenderup 1: 8225 (Vorst) 2: 8226 (Vorst) 3: 8430 (Vorst) 4: 8472 (Vorst) 5: 8473 (Vorst) 6: 8663(Vorst) 7: 8664 (Vorst) 8: 8665 (Vorst) 9: 7770 (Brussel) 10: 7936 (Brussel) 11: 8616 (Brussel) 12: 8644 (Kortrijk) 13: 8686 (Wauthier) 14: 8725 (Mol) 15: 8897 (Brussel)
36/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.2. Salmonella : Niet-humane oorsprong 3.2.1. Salmonella van niet-humane oorsprong: Voedingswaren voor menselijke consumptie; vers vlees (programma Zoönose) In 2002, werden 215 Salmonella (Tabel 31) geïsoleerd uit voedingswaren van vers vlees en geserotypeerd in het kader van het programma ‘Zoönose’(richtlijn 92/117/EEG). Deze stammen zijn afkomstig van laboratoria van de Universiteit van Luik (Prof.Dr.G.Daube), van de Universiteit van Gent (Prof. Dr. L. De Zutter) en van het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (Dr. K. Dierick). Deze rapporten kan men raadplegen op de site van het Nationaal Referentielaboratorium voor Microbiologie van de Eetwaren. [http://mda04.fmv.ulg.ac.be/lnr/lnr_fr/index.htm] Tabel 31. Salmonella in eetwaren voor menselijk gebruik; onderdeel vers vlees van het programma Zoönose (N=215; 2002). Serovar 4:-:4:-:1,2 Agona Anatum Autoagglutinerend Blockley Bovismorbificans Brandenburg Bredeney Derby Enteritidis Goldcoast Hadar Indiana Infantis Kentucky Kottbus Livingstone London Newport Panama Paratyphi B Rissen Sandiego Senftenberg Typhimurium Typhimurium var. Copenhagen Virchow Wien Totaal
N 1 1 1 1 9 3 3 9 16 26 23 3 7 6 6 1 1 2 3 1 2 11 1 1 1 45 20 10 1 215
37/47
% 0,5% 0,5% 0,5% 0,5% 4,2% 1,4% 1,4% 4,2% 7,4% 12,1% 10,7% 1,4% 3,3% 2,8% 2,8% 0,5% 0,5% 0,9% 1,4% 0,5% 0,9% 5,1% 0,5% 0,5% 0,5% 20,9% 9,3% 4,7% 0,5% 100%
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Tabel 32. Salmonella in eetwaren voor menselijk gebruik; onderdeel vers vlees van het programma Zoönose – Verdeling per specimen (N=215; 2002). 3 Eendenborst Hadar Indiana Kottbus
1 1 1
Bredeney Indiana Typhimurium
1 1 1
Enteritidis
1
6 Vlees (niet gepreciseerd)
Brandenburg Infantis Typhimurium Typhimurium var. Copenhagen
1 1 2 2
Bovismorbificans Derby Goldcast sp. Typhimurium Typhimurium var. Copenhagen
1 5 1 1 5 2
Anatum Brandenburg Derby Goldcast Infantis Livingstone London Panama Sandiego Typhimurium Typhimurium var. Copenhagen
1 3 1 2 2 1 1 1 1 5 3
Autoagglutinerend 4:-:1,2 Bovismorbificans Brandenburg Derby Enteritidis London Rissen Senfentberg Typhimurium Typhimurium var. Copenhagen
1 1 2 2 8 1 1 1 1 12 3
Brandenburg Derby Enteritidis Panama sp. Typhimurium Wien
3 10 1 1 2 16 1
3 Gevogeltevlees 15 Uitstrijkje varken
1 Kip 30 Kippenfilet Autoagglutinerend Blockey Bredeney Derby Hadar Newport Paratyphi B Typhimurium Virchow
1 3 10 1 3 1 3 1 7
Autoagglutinerend 4:-:Enteritidis Hadar Indiana Infantis Kentucky Paratyphi B Typhimurium Virchow
1 1 1 3 1 1 1 3 3 2
Agona Bredeney Enteritidis Indiana sp. Typhimurium
1 1 8 2 3 2
Bredeney Enteritidis Indiana Infantis Paratytyphi B Virchow
4 12 1 1 4 1
Derby Infantis Livingstone London Paratyphi B Typhimurium
1 1 1 1 1 5
Typhimurium
2
21 Varken versneden
17 Kippengehakt 33 Varkensgehakt
17 Kippenkarkas
23 Kippenvel
10 Rundsgehakt
2 Rundskarkas
38/47
32 Varkenskarkas
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.2.2. Salmonella van niet-humane oorsprong: Dieren, eetwaren voor menselijke of dierlijke consumptie (met uitzondering van het onderdeel vers vlees v/h programma Zoönose) en leefmilieu Tabel 33. Salmonella van niet-menselijke oorsprong: Dieren, eetwaren bestemd voor menselijke en dierlijke consumptie (met uitzondering van het onderdeel vers vlees van het programma Zoönose) en leefmilieu (N=284; 2002). Serovar Autoagglutinerend 13,22:f,g:13,23:-:3,19:-:4,5:-:1,2 47:z4,z23:6,7:-:6,8:-:II 58:l,z13,z28:z6 II 18:z4,z23:IIIa 42:z4,z23:IV 16:z4,z32:IV 38:z4,z23:Abidjan Adelaide Adjame Agona Altona Anatum Bovismorbificans Braenderup Brandenburg Brazil Bredeney Canada Carrau Cerro Cubana Derby Dublin Eboko Emek Enteritidis Gallinarum Gege Give Hadar Havana Hithergreen
N 2 1 1 4 1 1 1 1 2 1 1 2 2 1 2 1 2 1 4 6 1 4 1 2 1 1 86 2 1 1 1 1 25 4 1 1 1 6 1
% 0,7% 0,4% 0,4% 1,4% 0,4% 0,4% 0,4% 0,4% 0,7% 0,4% 0,4% 0,7% 0,7% 0,4% 0,7% 0,4% 0,7% 0,4% 1,4% 2,1% 0,4% 1,4% 0,4% 0,7% 0,4% 0,4% 30,2% 0,7% 0,4% 0,4% 0,4% 0,4% 8,8% 1,4% 0,4% 0,4% 0,4% 2,1% 0,4%
Serovar Ibadan Indiana Infantis Kiambu Kibusi Kintambo Kottbus Lexington Lille Livingstone Luckenwalde Maritzburg Mbandaka Montevideo Newport Ohio Oranienburg Paratyphi B Pasing Pomona Riogrande Rissen Saintpaul Simi Sp. Stourbridge Sundsvall Tennessee Teshie Typhimurium Typhimurium var. Copenhagen Uganda Vancouver Virchow Wagenia Wien Worthington Yoruba Totaal
39/47
N 1 4 8 3 1 1 1 1 1 3 1 1 3 3 1 1 1 8 1 5 3 4 1 1 1 2 2 3 1 8 6 8 1 8 1 1 2 4 284
% 0,4% 1,4% 2,8% 1,1% 0,4% 0,4% 0,4% 0,4% 0,4% 1,1% 0,4% 0,4% 1,1% 1,1% 0,4% 0,4% 0,4% 2,8% 0,4% 1,8% 1,1% 1,4% 0,4% 0,4% 0,4% 0,7% 0,7% 1,1% 0,4% 2,8% 2,1% 2,8% 0,4% 2,8% 0,4% 0,4% 0,7% 1,4% 100%
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Tabel 34. Salmonella van niet-menselijke oorsprong: dieren, eetwaren bestemd voor menselijke en dierlijke consumptie (met uitzondering van het onderdeel vers vlees van het programma Zoönose) en leefmilieu – Verdeling per specimen (N=284; 2002). 10 Eetwaren voor menselijke consumptie
38 Diervoeder
Anatum Cerro Kiambu Typhimurium Virchow Adjame Cerro Enteritidis Gege Havana Ibadan Livingstone Maritzburg Mbandaka Paratyphi B Pasing Pomona Rissen Tennessee Teshie Typhimurium Typhimurium var. Copenhagen Vancouver Yoruba
1 6 1 1 1 1 18 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 2 1 1 1 1 1
3 Veevoeder
3,19:-:Cerro Simi
1 1 1
1 Vlees (niet gepreciseerd)
Brandenburg
1
3 Lever
IV 38:z4,z23:Braenderup Typhimurium
1 1 1
1 Chipolata
Brandenburg
1
1 Spek
Derby
1
1 Gerookte hesp
Typhimurium
1
1 Eend
Indiana
1
Adelaide Cerro Kintambo Livingstone Ohio Rissen Uganda
2 1 1 1 1 3 1
2 Duif
Typhimurium Typhimurium var. Copenhagen
1 1
1 Parelhoen
Cerro
1
1 Pandalus
Enteritidis
1
10 Rund
40/47
2 Varkenvleestuk
Typhimurium var. Copenhagen
2
1 Varkensgehakt
Give
1
1 Speenvarken
Typhimurium
1
5 Varken
Carrau Pomona Riogrande Worthington
1 1 1 2
Autoagglutinerend 13,22:f,g:Agona Altona Anatum Cerro Dublin Enteritidis Gallinarum Havana Indiana Infantis Kiambu Montevideo Newport Stourbridge Sundsvall Tennessee Typhimurium Virchow Yoruba
1 1 1 1 1 6 1 2 4 1 2 1 2 1 1 2 2 1 1 2 1
6 Kippenbout
Autoagglutinerend Bredeney Infantis Paratyphi B
1 1 1 3
4 kippengehakt
Bredeney Typhimurium var. Copenhagen Virchow
1 1 2
2 Kippenfilet
Montevideo Paratyphi B
1 1
4 Gevogelte
Uganda Virchow
2 2
3 Gevogeltevlees
Indiana Kottbus Paratyphi B
1 1 1
4 Gevogelteworst
Agona Hadar Paratyphi B Virchow
1 1 1 1
8 Schaap
Abidjan Brazil Pomona Riogrande Uganda
1 1 1 2 3
35 Kip
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Tabel 34 vervolg. Salmonella van niet-menselijke oorsprong: dieren, eetwaren bestemd voor menselijke en dierlijke consumptie (met uitzondering van het onderdeel vers vlees van het programma Zoönose) en leefmilieu – Verdeling per specimen (N=284; 2002). 1 Heilbot
Enteritidis
1
2 Gerookte zalm
Enteritidis Typhimurium
1 1
1 Scampis
Enteritidis
1
1 Gambas
Enteritidis
1
3 Garnalen
Enteritidis
3
2 Aardappelpuree
Enteritidis
2
1 Macaronisla
Enteritidis
1
1 Mayonaise
Enteritidis
1
1 Américain
Enteritidis
1
2 Chocolademoes
Enteritidis
2
15 Melkpoeder
Cerro Enteritidis Livingstone
12 2 1
1 Biergist
Havana
1
3 Vleesgehakt
Enteritidis
3
6,8:-:IV 16:z4,z32:IV 38:z4,z23:IIIa 42:z4,z23:IV 44:z4,z32:II 58:l,z13,z28:z6 Anatum Bovismorbificans Cerro Saintpaul sp. Wagenia
1 1 1 1 1 2 1 6 1 1 1 1
18 Faeces
41/47
4 Slib
6,7:-:Infantis Yoruba
1 2 1
10 Omgeving
II 18:z4,z23:Brandenburg Cerro Enteritidis Infantis
1 1 3 1 4
11 Andere
3,19:-:Anatum Canada Cerro Cubana Emek Havana Luckenwalde Typhimurium var. Copenhagen
1 1 1 3 1 1 1 1 1
59 Onbekend
3,19:-:4,5:-:1,2 13,23:-:IIIa 47:z4,z23:Brandenburg Cerro Cubana Eboko Enteritidis Havana Hithergreen Kibusi Lexington Lille Mbandaka Montevideo Oranienburg Pomona Uganda Wien Yoruba
2 1 1 1 1 34 1 1 1 2 1 1 1 1 2 1 1 2 2 1 1
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.3. Shigella 3.3.1. Shigella: Verzameling isolaten In 2002 werden ons door 90 verschillende medische laboratoria Shigella isolaten opgestuurd voor serotypering. Per jaar wordt er een gemiddelde van 4 isolaten per laboratorium opgestuurd naar het NRSS. 3.3.2 Shigella: Stammen en oorsprong In 2002, werden 347 Shigella stammen getypeerd door het referentiecentrum. Bijna alle stammen (98,9%) waren afkomstig uit faecesstalen. De overige specimen zijn vermeld in tabel 35. In 2002 werden 41 stammen opgestuurd voor serotypering die geen Shigella waren: deze werden afgezonderd op basis van biochemische reacties (Kligler-Hajna, urease, ...) en/of door afwezigheid van agglutinatie bij serotypering. Enkele van deze stammen werden geïdentificeerd met meestal Escherichia coli (18) als resultaat. Tabel 35. Shigella: aard van de specimen (N=347, 2002). N % Faeces 342 98,6 Faeces + bloed 1 0,3 Bloed 1 0,3 Urine 2 0,6 Peritoneaal vocht 1 0,3 Totaal 347 100
3.3.3. Shigella: Verdeling per serotype Tabel 36. Shigella: verdeling per serotype (N=347, 2002). Serotype Shigella dysenteriae:
N 5 1 2 1 1 93 17 26 7 12 7 17 3 2 2 14 1 10 3 213 1 21 347
2 3 7 9 Shigella flexneri: 1a 2a 2b 3a 4a 6 x y Niet typeerbaar Shigella boydii: 1 2 4 Shigella sonnei Shigella (autoagglutinerend) Shigella (niet typeerbaar) Totaal
42/47
% 1,4
26,8
4,0
61,4 0,3 6,1 100
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.3.4. Shigella: Verdeling per geslacht en leeftijdsgroep Het grootste aantal shigellose gevallen, welke bevestigd werden na serotypering, komen voor bij volwassenen tussen 25 en 44 jaar (34,6%) (Tabel 37). De sex ratio kan essentieel verschillen tussen de verschillende leeftijdscategoriën. (0.29-1.25) De incidentie is echter het hoogst voor de leeftijdscategorie van 1 tot 4 jaar (Fig 26). Tabel 37. Shigella: verdeling van de gevallen per leeftijdscategorie en per sex (N=347, 2002). Leeftijd < 1 jaar 1 tot 4 jaar 5 tot 14 jaar 15 tot 24 jaar 25 tot 44 jaar 45 tot 65 jaar ≥ 65 jaar Onbekend Totaal
Totaal 2 55 50 39 120 45 9 27 347
M 1 23 27 12 51 25 2 6 147
V 1 30 23 26 68 20 7 9 184
ND 0 2 0 1 1 0 0 12 16
SR 1 0,77 1,17 0,46 0,75 1,25 0,29 0,8
M: Mannen, V: Vrouwen, ND: niet gedefinieerd, SR: sex ratio [M/V]
Totaal
H
ja ar >6 4
ja ar
45 -6 4
ja ar
25 -4 4
ja ar
15 -2 4
ja ar 514
ja 14
m 011
ar
14 12 10 8 6 4 2 0 aa nd
Incidentie (N/100 000 inw.)
Fig. 26. Verdeling en incidentie per leeftijd (N/100.000; 2002).
F
3.3.5. Shigella: Isolatie per seizoen De verdeling van de shigellose gevallen per seizoen vindt men in fig. 27. De piekperiode is, zoals vorig jaar, in september met 63 gevallen (3 S. boydii, 15 S. flexneri, 43 S. sonnei en 2 Shigella spp.).
43/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Fig. 27. Shigella: Verdeling per maand (N=347, 2002). 70 63
Aantal gevallen
60
56
50 40
39
30
25
24
20
24 15
10
24
21
22
14
10
10
0 n b a J a Fe M a
i r A p Me
n Ju
l v t Ju Aug Sep Ok No De c
nd ke e nb O
3.3.6. Shigella: Tendens (1990-2002) Het totaal aantal shigellose gevallen is stabiel gebleven voor de periode 1990 – 1994 (tussen 375 en 429). Vervolgens werd er een verhoging van Shigellose gevallen waargenomen tot in 1999 (tot 500 gevallen in 1999). In 2000 en 2002, is het aantal teruggevallen tot onder de 400 gevallen. Deze variaties zijn zeker te wijten aan variaties van het aantal Shigella sonnei (Tabel 38, Fig. 28). Tabel 38. Shigella : Evolutie van de 4 species tijdens de periode 1990-2002 (Aantal gevallen/jaar) 1990 S. dysenteriae S. flexneri
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
8
7
9
7
9
6
18
17
18
15
9
5
5
104
123
91
119
136
125
112
140
116
100
105
100
93
S. boydii
23
8
8
18
10
9
10
10
15
21
14
8
14
S. sonnei
294
272
272
231
243
341
279
292
303
362
243
343
213
2
2
6
23
17
Autoagglutinerend
1
Shigella spp. Totaal
429
410
380
375
398
482
419
459
454
500
Figuur 28. Shigella : evolutie sinds 1990.
500 400 300 200 100 0
19 90 19 91 19 92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02
Aantal gevallen
600
S. flexneri
S. sonnei
44/47
Andere
Totaal
377
8
5
487
347
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.3.7. Shigella: Associatie met andere pathogenen Bij 2.9% (N=10) van de shigellose gevallen was er een associatie met een ander pathogeen. Tabel 39. Shigella: co-isolatie met een ander pathogeen (N=8; 2002). 2 Campylobacter + 1 Shigella dysenteriae 3 Shigella flexneri y 1 Shigella sonnei Autoagglutineerbaar 1 1 Staphylococcus aureus 1 Clostridium difficile+ Shigella sonnei 1 Shigella sonnei Totaal 1 Giardia lamblia Shigella flexneri 2a 1 1 Salmonella Oranienburg + Shigella flexneri 6(Boyd88)
1
1 HIV Shigella sonnei
1
3.3.8. Shigella : epidemiologische gegevens. Tabel 40. Shigella: epidemiologische gegevens. Shigella flexneri 2a en y 2 gevallen in dezelfde familie maar van verschillende serovars: één 2a en één variant y (2 zussen) na terugkeer uit Senegal. Waarschijnlijk van twee verschillende oorsprongen. Shigella sonnei
5 gevallen in dezelfde familie na een reis naar Marokko 3 gevallen in dezelfde familie (moeder met 2 kinderen) 2 gevallen in dezelfde familie (zus en broer) na terugkeer uit Nepal 2 gevallen in dezelfde familie (zus en broer) Een ganse familie, waarschijnlijk door het drinken van water uit een regenton van een boerderij 2 gevallen in dezelfde familie (echtgenoten) na een reis naar Peru 2 gevallen in dezelfde familie (broer en zus) Meerdere gevallen in een kinderdagverblijf
Autoagglutinerend
2 gevallen in dezelfde familie na een reis naar Egypte
45/47
1
1 8
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
3.3.9. Shigella: Na verblijf in het buitenland of bij migranten In 20% van de shigellose gevallen was er een melding van een recent verblijf in het buitenland. Van deze landen zijn de meest voorkomende (≥ 4) Burkina Faso, Egypte, Indië, Marokko, Nepal en Senegal. Tabel 41. Shigella: Melding van een recent verblijf in het buitenland (N=66;2001). 2 Shigella boydii
2 Shigella boydii 2
1 Cambodia 1 Zambië
2 Shigella dysenteriae
1 Shigella dysenteriae 7 1 Shigella dysenteriae 9
1 Burkina Faso 1 India
6 Shigella flexneri 1a
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Burkina Faso China Haïti Marokko Kongo Togo Burkina Faso Haïti Indonesië Senegal Togo Zuid-Afrika Burkina Faso India Syrië India Cap Vert India Kongo Marokko Senegal Guinea Senegal
32 Shigella sonnei
1 1 2 1 1 2 1 1 2 1 7 4 2 1 1 1 1 1 1
Afrika (Niet geïdentificeerd land) Australië + Indonesië Benin (+ Niger voor 1) Burundi Cuba Egypte Gambia Guatemala India Mexico Marokko Nepal Peru Kongo Dominikaanse Rep. Senegal Venezuela Viëtnam Zambieë
8 Shigella spp.
1 3 1 1 1
Cuba Egypte Pakistan Rep. Centraal Afrika Tunesië
25 Shigella flexneri
7 Shigella flexneri 2a
4 Shigella flexneri 3a 1 Shigella flexneri 4a 5 Shigella flexneri 6
2 Shigella flexneri y 32 Shigella sonnei
8 Shigella species
Totaal
69
46/47
Nationaal Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella
Verslag 2002
Referenties 1
Fisher, I.S.T. (1999) Le réseau de surveillance international Enter-Net : objectifs et organisation. Eurosurveillance 4, 58-62. 2
Popoff M.Y. (2001) Formules antigéniques des sérovars. 8ème éd. Institut Pasteur de Paris, WHO Collaborating Centre for Reference and Research on Salmonella. 3
Kaufmann F. (1966) The bacteriology of Enterobacteriaceae. Munksgaard, Copenhagen. Ewing W.H. October 1971. Biochemical Reactions of Shigella, méthodes de laboratoire pour l’identification des Entérobactéries. Institut Pasteur, Le Minor L., Richard C. 5 NCCLS, Performance Standards for Antimicrobial Disk Susceptibility Testing: Eight International Supplement. M2A6, Table 2A, Vol. 18, NO. 1, 1998, pp.10-13. 6 Zone diameter interpretative standards and equivalent minimum inhibitory concentration (MIC) breakpoints for Enterobacteriaceae (NCCLS, Performance Standards for Antimicrobial Disk Susceptibility Testing: Eight International Supplement. M2A6, Table 2A, pp.10-13,Vol. 18, NO. 1, 1998). 7 Threlfall E.J., I.S.T. Fisher, L.R. Ward, H. Tschäpe, and P. Gerner-Smidt. Harmonization of antibiotic susceptibility testing for Salmonella: results of a study by 18 national reference laboratories within the European Union-funded Enter-Net group. Microbial Drug Resistance 1999, 5(3):195-200. 8 Aarestrup, F. M., Wiuff, C., Mølback, K., & Threlfall, E. J. (2003). Is it time to change fluoroquinolone breakpoints for Salmonella spp.? Antimicrobial Agents and Chemotherapy 47, 827-9. 9 Threlfall, E. J., & Frost, J. H. (1990). The identification, typing and fingerprinting of Salmonella : laboratory aspects and epidemiological applications. Journal of Applied Bacteriology. 68, 5-16. 10 Griggs, D. J., Gensberg K., & Piddock L. J. V. (1996). Mutations in gyrA gene of quinoloneresistant Salmonella serotypes isolated from humans and animals. Antimicrobial Agents and Chemotherapy 40, 1009-13 11 Moss, P.J., and R.C. Read. 1995. Empiric antibiotic therapy for acute diarrhea in the developed world. J. Antimicrob. Chemother. 35:903-913. 12 Threlfall, E. J. (2000). Epidemic Salmonella Typhimurium DT104- a truly international multiresistant clone. Journal of Antimicrobial Chemotherapy 46, 7-10. 13 Wybo, I., C. Wildemauwe, C. Godard, S. Bertrand and J.-M. Collard. Surveillance of antimicrobial drug resistance in nontyphoid human Salmonella in Belgium: Trends for the period 2000 - 2002. Submitted to Acta Clin. Belgica. 4
47/47