Dit blad is een uitgave van de Stichting Tabula Batavorum. Secretariaat: Annet Warmerdam- Meijer, Schiltmanshof 7, 4012 DJ Kerk-Avezaath. Tel. 03448 - 2331.
Redactie: John Mulder, Warmoesstraat 4, 6678 BC Oosterhout. Tel. 08818 - 1503 AWN Afd. 15.
Peter Schipper, Simon van Haarlemstraat 14, 4003 XG Tiel. Tel. 03440 - 15852. Ver. „Oudheidkamer voor Tiel e.o." Geert Visser, Kardinaal de Jongstraat 2, 6687 LG Angeren. Tel. 085 - 256718 Stichting Historische Kring Gente.
Annet Warmerdam- Meijer, Schiltmanshof 7, 4012 DJ Kerk-Avezaath. Tel. 03448 - 2331 Hist. Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk e.o. Jan Wessel Jansen, Mussenbergstraat 3, 6661 NN Eist. Tel. 08883 - 1230. Hist. Ver. Marithaime.
Sijtze van der Zee, Grotebrugse Grintweg 40, 4005 AJ Tiel. Tel. 03440 - 13590. S.G.G.R.
Eindredactie: Ton van Drunen, Radboudweg 30, 3911 BE Rhenen. Tel. 08376 - 17038. Hist. Kring Kesteren e.o. Voor kopij gaarne contact opnemen met een van de bovenstaande redacteuren. Het overnemen van artikelen en illustraties is alleen toegestaan met toestemming van de redactie.
S'-
v.üef
f §V
Bommelerwaard
TABULA BATAVORUM Jaargang 9
maart 1991
nummer 1
Inhoud Ten geleide
2
Malle kapoenen in Maurik J.E. Bogaers
3
Een eeuw De Betuwe in Eist
Krant in het spanningsveld van de persgeschiedenis I Joan Hemels
8
Per omnibus van Zetten naar Eist J.S.M.Tornga
16
Gegevens over r.k. Heteren-lndoornik in het stadsarchief van Wageningen A.G. Steenbergen
18
Leve de Doode Linge bij Tiel J.R. Muideren H. van Heiningen
23
Grijsoord A.C.J. Bijpost
29
Plaats- en perceelsnamen in het rivierengebied
met het bestanddeel "oord" Reacties (6) J.R. Mulder
31
Grütvaoders klok H.K. Budding
35
Agenda
36
Losse nummers / 4,50
Ten geleide De gedachte om ter gelegenheid van Monumentendag 1990 een speciaal Betuws Monumentennummer het licht te doen zien, blijkt in wijde kring
goed aangeslagen te zijn. Veel plezierige reacties van leden en niet-leden, daarbij een aanhoudende vraag naar extra exemplaren, vormden voor die redactieleden die me-
nig mensuur in de totstandkoming van deze bijzondere uitgave geïnvesteerd hadden, het aangename bewijs dat hun inspanningen zinnig geweest waren. Het uitgeven van dit kostbare nummer was niet mogelijk geweest zonder de financiële bijstand van gemeentes en instellingen en de belangeloze hulp van diverse leden der aangesloten verenigingen bij het samenstellen van de verschillende routes. Hiervoor onze bijzondere dank. De meeste abonnees zullen begrepen hebben, dat "KIJKEN TUSSEN DE DIJKEN" in de plaats kwam van ons oktobernummer. Jaargang VIII - No. 3 - 1990 zal in zijn gebruikelijke jasje dus nooit een plaats in uw boekenkast opeisen. Door de blijvende vraag naar "KIJKEN......" heeft de redactie overwogen een tweede druk voor te bereiden. Na ampele overwegingen is hier toch vanaf gezien, vooral in verband met de buiten verhouding hoge kosten voor een gewijzigde en zelfs uitgebreide druk. Uw exemplaar krijgt dus binnen de kortste keren antiquarische waarde. Op 18 november 1990 ontving de redactie een brief van het bestuur van de AWN, Afdeling 15, West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard. Hieruit bleek dat genoemd bestuur haar ontslag had ingediend bij het hoofdbestuur van de AWN en hiermede de toekomst van Afdeling 15 volledig in handen van het hoofdbestuur had gelegd. Naar wij hopen zal de AWN een oplossing voor de gerezen problemen weten te vinden. De redactie
Malle kapoenen in Maurik Enige jaren geleden verhuisde het echtpaar Koch-te Winkel van 's-Gravenhage naar het adres Van de Geerstraat 15 te Maurik. Na verloop van tijd werd daar - in een streek met een rijke historie - behoefte gevoeld aan een metaaldetector. Nadat zo'n apparaat was gearriveerd, kon het om allerlei redenen nog niet meteen beproefd worden. In het begin van april 1990 was het echter zover. Toen werd een poging gedaan om schatten te vinden op de Pierkamp, een weiland dat gelegen is ten zuiden van de Van de Geerstraat en tussen het perceel van de familie Koch en de Hoolweg.1 De heer H.A.J. Koch liep zorgvuldig met de metaaldetector over het te onderzoeken terrein en was daarbij vergezeld van zijn echtgenote en het hondje Snoopy (Snuffeltje). Maar het was mevrouw E.A. Koch die de ontdekking van de dag deed: op het maaiveld vond ze een mysterieus koperen plaatje (zie afb.), dat enige dagen later via de heer G. Taconis (Kerk-Avezaath, lid van B.A.T.O.) en diens dochter Henriette belandde op het bureau van de schrijver van dit artikel. Hieronder volgt het verslag van een moeizame speurtocht ter oplossing van een kwellend probleem, dat helaas - ondanks de hulp van velen -nog steeds niet geheel uit de weg is geruimd.
Schaal 1:1. Foto M. van Beers De vondst heeft betrekking op een voorwerp dat 5.1-5.2 cm breed en 4.654.7 cm hoog is. Het is een stuk van een ongeveer 0.5 mm dikke, gewalste koperen plaat (latoenkoper), dat in het midden gevouwen is. Aan de voorkant is bovenaan rechts een gedeelte afgebroken en verloren geraakt. Langs de bovenrand van de voor- en achterzijde zijn nog vier (één en drie) ronde gaatjes te zien, die een diameter hebben van ca. 1.5 mm; oorspronkelijk moeten er tweemaal drie van zulke gaatjes zijn geweest. Deze wijzen erop dat men het plaatje aan iets bevestigd heeft, mogelijk met (koperen klink)nageltjes aan eervleren gordel, riem of tas, maar het kan ook vastgenaaid zijn geweest aan een kledingstuk of althans aan een stuk stof. De voorkant is geheel versierd met fraai graveerwerk, dat met een burijn is uitgestoken. Daarop is een sport jachthond met halsband te zien, die op zijn achterpoten zit; voorts is een tweetal gestileerde planten afgebeeld. Het meest opvallend is een daarboven aangebrachte banderol met een opschrift in gotische letters, dat slechts gedeeltelijk bewaard is gebleven. De tekst luidt: wy syn capuinen im/in/m/n/w[—\; de laatste twee verticale streepjes (bovenaan rechts, na "capuinen") kunnen be-
trekking hebben op één (m, n of w) of twee letters (im of in) als begin van een verder onbekend woord. De inscriptie is geschreven in het Middelnederlands; wij zouden zeggen: wij zijn kapoenen (...), d.i. "gesneden (gecastreerde) hanen, bestemd om vetgemest te worden, of reeds vetgemest".2 Het koperen plaatje bevat dus een op het eerste gezicht wel erg vreemd opschrift; dit is vermoedelijk een deel van een devies, spreuk of zegswijze. Wat voor mensen hebben zich wanneer en waarom kapoenen genoemd? En wat is het verband tussen de tekst, de jachthond en de florale motieven? Dat zijn vragen waarop niet direct een bevredigend antwoord kan worden gegeven. De door verscheidene deskundigen voorgestelde dateringen lopen uiteen. Om kunsthistorische, stilistische redenen hoort het stuk naar de mening van dr. J.M. Koldeweij3 in de 15e eeuw thuis, maar het zou ook nog laat 14e- of vroeg 16e-eeuws kunnen zijn; uit die tijd van de late gotiek zijn afbeeldingen van honden en banderollen met teksten op mesheften bekend. Drs. G.Th.M. Lemmens4en mr. dr. J. Belogne5 dateren het plaatje omstreeks de 16e eeuw. Th. Laurentius6 kent tal van oude houtsneden waarop banderollen met teksten in gotische letters zijn afgebeeld, evenals honden; deze dateren hoofdzakelijk uit de jaren tussen 1450 en 1490. Van het opschrift en de hond uit Maurik zijn, voor zover dit te overzien valt, geen parallellen bekend. Het woord capuin/kapoen heeft veel meer betekenissen dan die welke hierboven vermeld is. In een toneelstuk dat vóór 1504 is geschreven, komt het voor als beklagenswaardig wezen, arme drommel, stakkerd.7 Het Woordenboek der Nederlandsche Taal vermeldt het bovendien als naam voor een "gelubd manspersoon", haremwachter, eunuch, als een verachtelijke benaming, als een scheldwoord in het algemeen, vreemde gast, (rare) klant, vreemde snuiter of iets dergelijks; in Zuid-Nederland: (al of niet bij schertsend taalgebruik) deugniet, fielt, schurk, guit, schalk en schelm.8 Kapoen is vroeger verder gebruikt in de betekenis van in natura te betalen cijns of belasting,9 en naar het schijnt ook als scheldnaam voor jood (vanwege de besnijdenis).10 Een kapoentje is niet alleen een jonge kapoen, maar ook (in Zuid-Nederland) een benaming voor het onze-lieve-heersbeestje en - volgens het bekende kinderliedje - een vleinaam voor St. Nicolaas.11 De tekst van de inscriptie op het Maurikse plaatje wijst onmiskenbaar op een aantal personen, een gezelschap dat zich "capuinen" heeft genoemd. Dit woord zou dan - tezamen met de jachthond en de planten een bepaalde symbolische betekenis kunnen hebben gehad, maar daarmee komen we terecht op een wel heel ongewis terrein. Uit het Middelnederlands kennen we het spreekwoord: "op de kapoen lijken, die zich beter acht dan zijn vader (en moeder)";11 12dit verwijst naar arrogantie en hoogmoed. Volgens prof. dr. H. Pleij 13 zou dit laatste vooral in sexuele zin bedoeld zijn; kapoen zou in het 15e/16e-eeuwse Nederlands ook kunnen voorkomen in de betekenis van (beluste) vreetzak of geilaard.14 Dr. J.B. Bedaux15 is er stellig van overtuigd dat het bij de tekst op het Maurikse plaatje, die "jammer genoeg incompleet (is), waardoor het gevaarlijk is er al te concrete interpretaties van te geven, om obscene taal gaat. In die zin is Uw beslagstuk goed inpasbaar in de lange reeks van sexuele amuletten en sexuele beslagstukken die volgens mij een apotropeïsche [onheil afwerende] functie hebben."16
Het lijkt het meest voor de hand te liggen dat we hier bij het gebruik van de term capuinen/kapoenen te doen hebben met een uiting van zelfironie of zelfspot: een groep of vereniging van mensen die zich getooid hebben met een min of meer ironische naam. Het plaatje met het graveerwerk is ongetwijfeld in veelvoud gemaakt, voor ieder lid van het gezelschap één. Dit moet dienst hebben gedaan als een herkenningsteken, een soort insigne. Daarbij zou men b.v. kunnen denken aan drijvers die het wild bij een drijfjacht moesten opjagen, aan een carnavalsvereniging, aan muzikanten of aan toneelspelers. Maar op deze manier kan men helaas nauwelijks boven vermoedens uitkomen. Dit geldt zeker voor de drijvers, de carnavalsvereniging en de muzikanten.17
Tekening G. Taconis. f.' c~.
De toneelspelers bieden meer perspectief. Daarvoor dienen we ons te begeven in de wereld van de gilden en de rederijkerskamers of kamers van retorica, d.i. de naam voor de min of meer als gilden ingerichte letterkundige verenigingen tot beoefening van de dichtkunst, de toneelkunst en de welsprekendheid, zoals die van de 15e tot in de 17e eeuw bestaan hebben.16 Dergelijke gezelschappen hadden soms namen waarmee de leden de draak staken met zichzelf. Zo kennen we uit Mechelen (1479) een toneelgroep, waarschijnlijk een wijkvereniging, die luisterde naar de naam "De G(h)eraepte Loeten(s)", oftewel de verenigde lomperds. Bij de "blijde inkomst" van aartshertog Philips (l de Schone) in Mechelen (27 maart 1495) werkten twee wijkgezelschappen mee: d'onbestierde en d'onghe/eerde.19 Een tragedie die vermoedelijk in 1619 is geschreven, werd kort daarna tijdens een wedstrijd te Aarsele (West-Vlaanderen) opgevoerd door de aldaar gevestigde rederijkerskamer de "Haepaerts", ook wel "Gaepaerts" genoemd, en bekroond.21 Uit de litteratuur blijkt verder dat de gilden en de rederijkerskamers onderscheidingstekens of insignes hebben gehad. Daarvoor zijn twee benamingen bekend. 1. Palure, op verschillende manieren geschreven, in de betekenis van "versiersel waardoor iemand in eene bepaalde hoedanigheid kenbaar is;
(...) ordeteeken." Dergelijke insignes werden gedragen op tabbaards (tabberds) van gildebroeders en konden o.a. gemaakt zijn van zilver. 22 2. Ti(e)gie of Thiedgie.23Z\e W. Van Eeghen, Het raadsel der vier Cassieres (ca. 1555 - ca. 1585), Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde 1938 (91-198), 94 met n. 12 over tiegies als geborduurde of zilveren insignes van rederijkers (1545 en 1562);24 vgl. C.R. Hermans, Bijdragen tot de geschiedenis, oudheden, letteren, statistiek en beeldende kunsten der Provincie Noord-Braband (l-ll, 's-Hertogenbosch 1845), I Geschiedenis der Rederijkers in NoordBraband (1-106), 21 v. en 75 (1539). Tegenover blz. 1 van laatstgenoemd werk zijn twee afbeeldingen te zien die betrekking hebben op Mozes en het brandende braambos 25 en op de Bossche rederijkerskamer MoysesBosch. De bovenste is een gravure van het ruitvormige blazoen van dit gezelschap. 26 De onderste is een weergave van een tiegie, een ruitvormig zilveren insigne met o.a. de zinspreuk van Moyses-Bosch (in viericheyt groeyende), dat behoort tot de collectie van het Noordbrabants Museum te 's-Hertogenbosch. 27 In elk der vier hoeken bevindt zich een gaatje; hieruit blijkt dat het zilveren plaatje ergens op vast heeft gezeten, "op een bandelier voor de borst of op den arm."28 Dit moet - bij gebrek aan verdere gegevens - het (voorlopig?) einde zijn van een speurtocht die, zoals gezegd, niet geleid heeft tot de definitieve oplossing van het raadsel van de Maurikse kapoenen. Met de nodige voorzichtigheid mag men op grond van het bovenstaande wel vermoeden dat het koperen voorwerp dienst heeft gedaan als insigne van een lid van een 15e/16e-eeuwse vereniging, die zich o.a. heeft beziggehouden met toneelspelen, een gezelschap uit de tijd van de rederijkers dat de spotnaam Capuinen heeft gedragen. In dat geval ontgaat ons het verband tussen de kapoenen en de op het plaatje onder de banderol gegraveerde jachthond en de plantaardige motieven. Misschien hebben deze laatste volgens de heersende mode enkel als ornament gediend, maar ze kunnen ook een symbolische betekenis hebben gehad, die waarschijnlijk niet meer te achterhalen is. Tenslotte: het moge thans duidelijk zijn hoezeer het te betreuren is dat het einde van de tekst op de banderol ontbreekt en dat er geen enkele andere bron schijnt te zijn die ons nader kan inlichten over een gezelschap van onalledaagse Capuinen, waarvan het overigens geenszins zeker is dat het in Maurik heeft thuisgehoord.29
J.E. Bogaers, Nijmegen
Afkortingen Van Dale
Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, l-lll, 11e druk, Utrecht/Antwerpen 1984.
MNW
E. Verwijs/J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek, I-XI, 's-Gravenhage 1885-1952.
WNT
Woordenboek der Nederlandsche Taal, l v.v., 's-Gravenhage/Leiden 1882 v.v.
Noten 1.
Volgens een mededeling van de heer J. Hogendoorn, Maurik, heeft op de Pierkamp een huis van dezelfde naam gestaan, waarvan thans geen spoor meer te zien is, maar dat zeker reeds in de 15e eeuw bekend was.
2.
Van Dale II, 1287.
3. 4. 5. 6.
Kunsthistorisch Instituut, Katholieke Universiteit Nijmegen. Directeur van het Nijmeegs Museum "Commanderie van St. Jan". Woonachtig te Alkmaar en o.a. gespecialiseerd op het gebied van inscripties In gotisch letterschrift Deskundige op het terrein van de oude prentkunst, te Voorschoten.
7. 8.
MNW III (1894), 1189; J.J. Mak, Rhetoricaal glossarium, Assen 1959, 84. WNT VII, 1 (1926), 1510-1514; vgl. Van Dale II, 1287.
9.
K. Stallaert, Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden, Lelden 1890 (= Handzame 1978), 39; WNT VII, 1,1512. 10. P.A.F, van Veen/Nicoline van der Sijs, Etymologisch woordenboek. De herkomst van onze woorden, Utrecht/Antwerpen 1989, 385. 11. Vgl. Van Dale II, 1287. 12. P.J. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal (I-IN, Utrecht 1858-1870), l, 382; WNT VII, 1,1511.
13. 14. 15. 16.
Neerlandicus aan de Universiteit van Amsterdam. Schriftelijke mededeling van 30 mei 1990; vgl. H. Pleij, Een andere Robbeknol. De nieuwe taalgids 64,1971 (41-47), 43. Kunsthistoricus aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. "Ik denk dat de hond niet los moet worden gezien van de banderol met tekst. De hond komt als amulet-insigne voor in de 15e eeuw, al of niet gecombineerd met (een) tekstbanderol. In die zin zou de hond in het verlengde liggen van de tekst, die door zijn obscene karakter een apotropel'sche werking heeft (...). Ik denk overigens niet dat het beslagstuk betrekking heeft op een specifieke groep mensen, maar dat is niet meer dan Intuïtie" (brief van 13 september 1990). Zie in verband hiermee verder: Schatten uit de Schelde. Gebruiks- en siervoorwerpen uit de verdronken plaatsen in de Oosterschelde, Bergen op Zoom 1987, met tal van laatmiddeleeuwse pelgrimtekens en z.g. sexuele speldjes of insignes; J.B. Bedaux, Laatmiddeleeuwse sexuele amuletten. Een sociologische benadering, in: J.B. Bedaux (ed.), Annus quadriga mundi, opstellen over middeleeuwse kunst opgedragen aan prof. dr. Anna C. Esmeijer, Zutphen 1989, 16-30.
17. Zie Bedaux 1989 (n. 16) over een z.g. carnavalsinsignes, die daar terecht verklaard worden als amuletten. Over komisch bedoelde namen van carnavalsverenigingen is het een en ander te vinden in DJ. van der Ven, Het carnavalsboek van Nederland in elf hoofdstukken, Leiden (1941 of 1942), 59 (de "koeienbrigade" te Namen), 128 (de in 1927 in "Oeteldonk" opgerichte fanfare "De Kikvorschen" en de in 1936 door Bosschenaren in Den Haag gestichtte fanfare "De Gradpiepers"); vgl. de dweilorkesten "Chaos" en "Horen en zien" in Nijmegen en het aldaar tijdens de jaarlijkse Vierdaagse optredende gezelschap "Zooitje ongeregeld!". 18. Vgl. Van Dale II, 2346. 19. Mededeling van dr. E. Van Autenboer, Turnhout (brief van 4 juli 1990). Zie over onbestierd MNW V (1903), 273 v., on-
bestiert: onbestuurd, teugelloos, dol, uitzinnig enz.: over ongheleerd MNW V, 582 v., ongeleert: onwetend, weinig geleerd hebbende, onbeschaafd, dom enz. Vgl. E. Van Autenboer, Volksfeesten en rederijkers te Mechelen (1400-1600), Gent 1962, 13, 62, 95, 98 en 209.
20. D.i. de haperaars (stamelaars, stotteraars) en de gapers (onnozele bloeden); vgl. MNW III (1894), 144en II (1889), 918. 21. Vgl. W.N.M. HQsken, Franchois Machets tragedie Sodoma, in: G.R.W. Dlbbets/P.W.M. Wackers (red.), Wat duikers vent is dit? Opstellen voor W.M.H. Hummelen, Wijhe 1989 (219-235), 219-222. 22. Mededeling van dr. E. Van Autenboer; MNW VI (1907), 74. 23. Mededeling van prof. dr. W.M.H. Hummelen, Heumen-Malden, en dr. W.N.M. Hüsken, University of Melbourne, Park-
ville. 24. Vgl. MNW VIII (1916), 293 ('Thiedgie); VII (1912), 1066 (Siegle): 1) zetel (...) Het woord schijnt ook de beteekenis beklee-
ding van een zetel, stoel of bank gehad te hebben; 2) beleg. 25. Naar de bijbel, Exodus 3, 2-4. 26. Deze komt voor in een in 1562 te Antwerpen gedrukte uitgave van de in 1561 in die stad opgevoerde "Spelen van slnne" enz. 27. Inv. nr. 5303 Br. 7.2 cm; h. 7.8 cm. 28. Hermans, a.w., l. 20 v. Zie ook A.M. Koldeweij, In Buscoducls 1450-1629, Maarssen/'s-Gravenhage 1990, 74 v., nr. 29
en 30; T.G.M. Graas in: A.M. Koldeweij (red.), In Buscoducis, Bijdragen, Maarssen/'s-Gravenhage 1990, 547 en 549. 29. Met hartelijke dank aan allen die de schrijver bij zijn onderzoek hebben geholpen; de meesten van hen zijn in de tekst of in de bijbehorende noten vermeld.
Een eeuw De Betuwe in Eist Krant in het spanningsveld van de persgeschiedenis I 'In plaatsen, waar zedelijke en stoffelijke vooruitgang heerscht, vooruitgang ook op het gebied van landbouw en veeteelt, in een bloeiende streek, waarop overal in ons vaderland naijverige blikken worden geslagen, zal blijken, dat een nieuw blad wel degelijk recht van bestaan heeft'.' Zorg voor het erfgoed Een kinderhand is gauw gevuld, zo wil het spreekwoord. Die van de prehistoricus ook, zo kan ik er uit eigen ervaring aan toevoegen. De beoefenaar van de persgeschiedenis is meestal niet verwend met goed geconserveerde, professioneel ontsloten en snel tot resultaten leidende archivalia of gedrukte bronnen. Zelfs de leggers met de ooit verschenen nummers van een bepaalde titel in gebonden vorm zijn slechts zelden volledig en op één plaats bewaard gebleven. Door een even hardnekkige als betreurenswaardige overwaardering van de dagbladen staat men wat betreft de n/euwsbladen vaak met lege handen. Zelfs de sinds 1903 bijeengebrachte collectie van Het Nederlands Persmuseum in Amsterdam 2 ontkomt niet aan deze vertekening in de samenstelling van zijn bezit. De onderwaardering die de niet-dagelijks verschijnende persorganen van oudsher ten deel viel, kan men des te meer betreuren, nu in de laatste decennia de aandacht voor de alledaagse geschiedenis, voor de geschiedenis van het dagelijks leven van mensen in steden en dorpen, zo duidelijk is toegenomen. Kranten van allerlei soort, bedoeld voor verschillende rangen en standen, zijn ontdekt als een onschatbaar rijke historische bron voor lokale en regionale geschiedschrijving. Men hoeft er de wassende stroom van publikaties over onderwerpen in verband met de eigen woonplaats en streek maar op na te slaan. Ook de auteurs in Tabula Batavorum blijken de leggers van De Betuwe ontdekt te hebben. Om in het Latijn te vervolgen: O felix Marithaime!, want de familie Herberts in Eist zorgde van generatie op generatie, een eeuw lang, voor het haar particuliere culturele erfgoed waarvan de waarde als oud papier wordt uitgedrukt in een kiloprijs van enkele centen. Men vergisse zich echter niet: telkens wanneer de traditionele historische bronnen de onderzoeker in de streek laten, bestaat de mogelijkheid dat krantenleggers uitkomst bieden. Dit kan ook gelden voor losse nummers van kranten, vooral als het gaat om jubileumnummers of andere speciale uitgaven. Zelfs knipsels zijn niet te versmaden, mits zij zijn voorzien van elementaire gegevens met betrekking tot de datering en de bron van herkomst. De 'krant van Herberts' In 1988 attendeerde drs. G.J. Mentink, toen nog voorzitter van de Historische Vereniging Marithaime, mij op het te verwachten eeuwfeest van het weekblad De Betuwe. Met een schoonvader die in Eist was geboren, had ik enig idee van wat deze placht te noemen 'de krant van Herberts'. Met de voorkennis dat de leggers van De Betuwe bewaard zijn gebleven, is één van mijn doctoraalstudenten, mevrouw Marianna Tofani, aan de 8
slag gegaan. Om te kunnen afstuderen in de -inmiddels opgeheven- vrije studierichting 'Geschiedenis van de pers, propaganda en openbare mening' aan de Universiteit van Amsterdam werd van haar een proeve van zelfstandig communicatiehistorisch onderzoek, uitmondend in een doctoraalscriptie, verwacht. Gestimuleerd en geholpen door de huidige redacteur van De Betuwe, Dik Herberts, op het goede spoor gezet en gehouden door Mentink en met lastige vragen bestookt door mij heeft mevrouw Tofani haar taak tijdig vóór de jubileumviering voltooid. Dit besef van de onverbiddelijkheid van deadlines die herdenkingen van historische gebeurtenissen nu eenmaal dicteren, siert haar. Nog méér strekt het haar tot eer dat zij een goed werkstuk heeft afgeleverd. De doctoraalscriptie die via de Historische Vereniging Marithaime voor iedere belangstellende beschikbaar is, werd in de traditie van de Amsterdamse opleiding communicatiegeschiedenis geen vrucht van traditionele persgeschiedschrijving. Men moet misschien even wennen aan de theoretisch en methodisch doordachte wijze waarop de journalistieke prestatie van De Betuwe communicatiewetenschappelijk en communicatiehistorisch is geanalyseerd. Op basis van een wetenschappelijk verantwoorde, maar op pragmatische gronden nog tamelijk beperkte steekproef komt Marianna Tofani in haar onderzoeksverslag tot heldere uitspraken over de betekenis van De Betuwe voor de lokale en regionale samenleving. De mensen in het verspreidingsgebied van De Betuwe zijn door de gekozen aanpak beter in beeld gekomen, althans niet geheel achter het krantenpapier van een eeuw verborgen gebleven. Haar doctoraalscriptie3 behelst wat in de ondertitel wordt beloofd, namelijk: 'een onderzoek naar de functies die het nieuwsblad "De Betuwe" vervulde in de Betuwe in de periode 1891-1975'. Op de resultaten van dit ook voor een doctoraalscriptieoude-stijl omvangrijke werkstuk kom ik in de tweede aflevering van dit artikel terug. In dit eerste gedeelte zal ik mij beperken tot het plaatsen van vrijmoedige kanttekeningen bij de ontwikkelingsgang van De Betuwe. Daarbij moet ik de schijn van volledigheid vermijden, omdat ik De Betuwe slechts in een pershistorisch kader zal plaatsen. Dat ik de zogenaamde 'vuile vingers van de fiscus op iedere krantepagina' in de vorm van het dagbladzegel niet ongenoemd zal laten, heeft niet uitsluitend met mijn jeugdhobby te maken. In de ontwikkeling van de Nederlandse pers markeert de afschaffing van het dagbladzegel immers het begin van een nieuwe periode: die van de moderne pers in de zich industrialiserende samenleving. Dat de familie Herberts zo goed voor de papieren nalatenschap van en rond De Betuwe heeft gezorgd, is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt. De standaarduitdrukking in juridische teksten is er van toepassing op: zij heeft voor de leggers en het archief gezorgd 'zoals een goed huisvader betaamt'. Wat mij betreft is de toekenning van de zilveren legpenning van de gemeente Eist aan De Betuwe-redacteur en kleinzoon van de oprichter, Dik Herberts, alleen om die reden al een terechte onderscheiding voor de persoon in kwestie én diens familieleden die zich op enigerlei wijze voor De Betuwe hebben ingezet.4 Jammer genoeg kan men nog steeds een goed uitgever zijn, zonder dat men zorg draagt voor het bewaren van de op het uitgeverijbedrijf betrekking hebbende documenten en kan men zelfs slordig omspringen met de eigen uitgaven uit het verleden. In een land dat geen wettelijk en pas
sinds enkele decennia een vrijwillig depot van publikaties kent, is een en ander een lastige omstandigheid voor de beoefening van de persgeschiedenis. Sinds 1989 is het zoeken naar leggers van kranten in openbare bewaarplaatsen aanmerkelijk vergemakkelijkt door de publikatie in twee delen van de zogenaamde CCD: de 'Centrale catalogus van dag-, nieuwsen weekbladen van algemene inhoud in Nederland verschenen'.5 Slaat men de informatie over De Betuwe6 in dit hulpmiddel voor de beoefening van de persgeschiedenis op, dan moet men met nogal wat vraagtekens genoegen nemen. Bovendien krijgt men de indruk dat uit de eerste 65 jaar van het bestaan van dit weekblad in Eist slechts een enkel nummer bewaard is gebleven. Dit klopt misschien wat betreft de meer bekende vindplaatsen van kranten, maar dan heeft men de particuliere schatkamer van Herberts in Eist niet leren kennen. Wie zich inlaat met de geschiedenis van kranten en tijdschriften, met de uitgevers, redacteuren, lezers en adverteerders van persorganen of de voorwaarden waaronder dergelijke periodieke voortbrengselen van de drukpers werden uitgegeven, verbaast zich menigmaal over de achteloosheid waarmee de nalatenschap van de pers uit het verleden is bejegend. Alsof de volkswijsheid 'De almanak en de krant brengen de leugens in het land' onverkort werd onderschreven door degenen die verantwoordelijk waren voor de collecties van archieven en bibliotheken. Bovendien had de volgende omstandigheid een negatieve uitwerking op de overlevering van archivalia met betrekking tot de pers. Naarmate de overheid zich namelijk minder met de pers bemoeide, liet het voorwerp van afnemende overheidszorg ook minder sporen in de overheidsarchieven na. Wat dat betreft had ik geluk met de fiscale bemoeienis die de overheid tot 1 juli 1869 de pers in de vorm van de zegelbelasting deelachtig deed worden. Honderd jaar laten dankte ik mijn proefschrift 7 aan het door de verlichte liberalen van de negentiende eeuw als ongelukkig ervaren bondgenootschap van pers en fiscus. Een geluk bij dit ongeluk voor uitgevers en lezers is echter, dat archivalia en gedrukte bronnen in verband met de pers ten tijde van het dagbladzegel bewaard gebleven zijn. Een krant als De Betuwe die haar bestaan juist mede aan de afschaffing van het zegelrecht op kranten en daarin afgedrukte advertenties had te danken, heeft langs een minder omstreden fiscale weg van 's Rijksschatkist bijgedragen. Opgericht in een tijdsgewricht waarin de pers in een klimaat van persvrijheid kon gedijen, heeft De Betuwe bovendien kunnen functioneren zonder slachtoffer te worden van de beruchte negentiende-eeuwse persdelicten en daarmee gepaard gaande dossiervorming bij de overheid.8 De Industriële Revolutie en de pers Kranten, maar ook tijdschriften -hoewel die verder niet ter sprake komen- beleven hun opkomst, bloei en onverhoopte neergang in het spanningsveld van de tijd en de samenleving. Persorganen zijn, met andere woorden, per definitie gebonden aan tijd en plaats. Beide factoren gelden ook voor De Betuwe. Kenmerkend is bovendien de afhankelijkheid van het ondernemersinitiatief van een uitgever, een persoon met ondernemerszin én visie die zijn kansen op de riskante persmarkt weet in te schatten en te benutten. Een uitgever is iemand die rekening houdt met de door tijd en plaats gegeven randvoorwaarden, deze op hun juiste verhoudingen weet in te schatten en het rotsvaste vertrouwen heeft dat hij een beter produkt heeft te bieden dan
10
zijn eventuele concurrenten, leder nummer opnieuw staat de uitgever voor de taak, een ideëel produkt vorm en inhoud te laten krijgen en dit vervolgens als een commercieel produkt de weg naar lezers te laten vinden.9 De krant dankt haar bestaan primair aan haar betekenis voor de nieuwsvoorziening waaraan mensen van oudsher veel waarde hechten.10 Daarbij voegde zich vrijwel vanaf het begin de bekendmaking van het verschijnen van boeken en -eind achttiende eeuw- van lief en leed in de vorm van familieberichten. In de negentiende eeuw werd het tegen betaling aanprijzen van goederen en diensten in de vorm van reclame een snel in belang toenemende commerciële dienstverlening van de periodieke pers. Onder invloed van de Industriële Revolutie gingen producenten er toe over te produceren voor een onzichtbare markt. Voor de afzet van de produkten en de verkoop van de diensten van spoorwegen en stoombootondernemingen, om maar twee voorbeelden te noemen, speelden kranten een rol die nauwelijks overschat kan worden. Omgekeerd kon de pers haar vleugels tot ongekende hoogte uitslaan, doordat inkomsten uit reclame de bestaansbasis aanmerkelijk versterkten. Het redigeren, produceren en distribueren van een krant hield heel lang een ambachtelijk, kleinschalig, karakter. Dagbladen bleven tot het midden van de negentiende eeuw een zeldzaam verschijnsel. Pas in 1854 begon de Arnhemse Courant, nota bene als éérste krant in het Koninkrijk der Nederlanden, van maandag tot en met zaterdag te verschijnen. Deze krant had de verschijningfrequentie eind 1845 tijdelijk, namelijk tot april 1846, op zes keer per week gebracht, maar dit niet kunnen volhouden. Kranten van het type Arnhemsche Courant, Algemeen Handelsblad, Nieuwe Rotterdamsche Courant en Opregte Haarlemsche Courant werden tot ver in de twintigste eeuw voornamelijk gelezen door de gegoede en qua opleiding bevoorrechte elite, gevolgd door de upper middle en middle class. Het zich abonneren op kranten, zowel dag- en nieuwsbladen, was tot 1 juli 1869 een luxe. Zo kostten de 307 nummers van de Arnhemsche Courant in 1861 franco per post twintig gulden per jaar; daarvan incasseerde de fiscus maar liefst 40 procent als zegelrecht. Inclusief de opcenten moest de uitgever bovendien per advertentie 35 cent aan zegelrecht afdragen. Omdat de advertenties sinds het midden van de negentiende eeuw een belangrijker tweede bron van inkomsten voor de krantenuitgevers werden, was het van belang dat iedere belemmering, óók de fiscale, uit de weg werd geruimd. Tegelijkertijd werd de krant als advertentiemedium aantrekkelijker, als de uitgever zich kon beroepen op een zich sterk uitbreidende lezerskring in het verspreidingsgebied. De technische ontwikkelingen maakten het mogelijk grotere oplagen in kortere tijd te drukken. De investeringen in technische outillage vroegen vervolgens om een permanente bezetting van de pers. Zetters en drukkers moesten zo continu mogelijk aan het werk worden gehouden. De aanleg van de spoorwegen, de invoering van de telegraaf en later van de telefoon betekenden veel voor de nieuwsgaring en -wat betreft de treinen- voor de distributie van kranten. Het onderwijs voor brede lagen van de bevolking schiep een groter lezerspubliek voor kranten van een zich differentiërend type, dus ook voor kranten die men met minder geestelijke inspanning kon lezen. Nieuws uit de eigen leef- en werkomgeving trok sowieso aandacht en verlaagde de drempel om kranten ook met enige inspanning te lezen. Door gebrek aan regelmatig beschikbare leesstof kostte het lezen een deel van de gealfabetiseerden veel moeite. Juist de periodiek verschijnende nieuwsbladpers was een bij uitstek geschikt middel om minder ervaren lezers
11
op het platteland aan het lezen te houden. De ontwikkeling van het adverteren maakte de opkomst van een goedkope en een goedkopere pers commercieel mogelijk. Andere factoren die de ontwikkeling van de moderne pers met inbegrip van de niet dagelijks verschijnende nieuwsbladen van het laatste kwart van de vorige eeuw stimuleerden, zijn de uitbreiding van het kiesrecht, de bevolkingstoename, de vorming van politieke groeperingen en -als reactie daarop- de behoefte om geen partij te kiezen.
In de leer bij een schoolmeester Wie onder de geschetste omstandigheden in de tweede helft van de negentiende eeuw zijn geluk in druk, meer speciaal in het krantenbedrijf, wilde beproeven, moest het vak van iemand kunnen leren. Een grafische school was er niet. Jan Herberts had het geluk dat hij in zijn woonplaats Wageningen in de leer kon gaan bij Hendrik van Gortel, een ondernemende nieuwkomer in Wageningen die in het kader van de persgeschiedenis van deze plaats nadere studie waard is. Geboren in Barneveld in 1851, was Van Gortel als twintigjarige onderwijzer in Wageningen benoemd aan 'de toen zgn. Armenschool' -zoals Dik Herberts het uitdrukt.11 Dat Van Gortel de journalistiek en het drukkersvak als zijn late roeping ontdekte, is niet zo vreemd. De afschaffing van het dagbladzegel in 1869 luidde immers niet alleen een kwantitatieve ontwikkeling van de pers in; er was ook sprake van een kwalitatieve vooruitgang. Uitgevers en journalisten van de grotere dagbladen kregen meer oog en vooral meer ruimte en budget voor een betere en meer gevarieerde berichtgeving over binnen- en buitenlandse onderwerpen. Het lokale en regionale nieuws kreeg in de tweede helft van de negentiende eeuw eindelijk meer aandacht en kleur, mede, doordat ook de gemeenteraadsvergaderingen werden verslagen. Nieuwsbladen die aanvankelijk vaak slechts één keer per week als weekblad verschenen, brachten nieuws uit het verspreidingsgebied, alsmede -in samenvattende vorm en als gemengde berichtennieuws over de landspolitiek en gebeurtenissen in het buitenland. De journalistiek beter bemande dagbladen vormden voor de kleine pers van nieuws- en advertentiebladen een gratis bron waaruit bij gebrek aan mogelijkheden voor eigen nieuwsgaring naar behoefte het landelijk en internationaal georiënteerde nieuws werd geput. De nieuwsbladen hadden, ook als zij hun verschijningsfrequentie in de twintigste eeuw niet opvoerden tot twee-, drie- of zelfs vijfmaal per week, in de agrarische streken voor een groot deel van de bevolking aanvankelijk nog de functie van een dagblad. Later en zeker na de Tweede Wereldoorlog, werd het streekblad gelezen naast een regionaal of een landelijk dagblad. Bij 'streekblad' moet men sinds de jaren zestig van deze eeuw in toenemende mate denken aan de gratis verspreide huis-aan-huisbladen in plaats van de op abonnementenbasis verkochte nieuwsbladen. Zowel voor dagbladen als nieuwsbladen betekende de afschaffing van het dagbladzegel het einde van 'een onvoordelige vennootschap met de fiscus'. Behalve het duidelijk aantoonbare financiële voordeel mag men het psychologische effect van het einde van dit verbond niet onderschatten. Latent aanwezig ondernemerschap op het gebied van de pers, al of niet gecombineerd met journalistieke ambities, kon nu gemakkelijker opbloeien. Daarop geattendeerd door Mentink ontleen ik aan mijn eigen proefschrift dat Van Gortel in de jaren zeventig van de vorige eeuw in de weer was met De Neder-Veluwe. Weekblad voor Ede en omstreken; later werd 12
de ondertitel uitgebreid tot Nieuws-, Landbouw- en Advertentieblad voor Ede en omstreken. Van Gortels12naam is in 1890 ook verbonden met de Nieuwe Wageningsche Courant. Deze krant verscheen op zaterdag als concurrente van en in zekere zin ook als aanvulling op de Wageningsche Courant die aanvankelijk op donderdag,13maar in 1890 op woensdag verscheen bij J.A.M. Haak in Wageningen. Met alle respect voor de in het kader van de jubileumviering al breed uitgemeten verdiensten van de jonge Jan Herberts denk ik, dat deze snelle leerling in Van Gortel een bijzondere mentor heeft getroffen, iemand ook die zijn kennis en ervaring onbaatzuchtig op een jongere medewerker overdroeg. Om het enigszins oneerbiedig te zeggen: Herberts werd in het voorjaar van 1891 als het ware in de kruiwagen van Van Gortel Eist binnengereden. En Van Gortel wist kennelijk wel wie hij in de Betuwse boomgaard losliet. Herberts op zijn beurt had gedurende één jaar en vier maanden, van begin 1890 tot 1 mei 1891, zonder risico kunnen ontdekken, hoe De Betuwe als nieuws- en advertentieblad werd ontvangen. Boven het strijdgewoel Van Gortel gaf zijn werknemer Herberts in 1889 de opdracht een krant op te zetten voor het gebied dat vanuit Wageningen gezien 'over de rivier' lag. Voordat het op 4 januari 1890 gedateerde eerste nummer van De Betuwe verscheen, werden in december van genoemd jaar eerst enige gratis verspreide proefnummers uitgebracht. Dit paste geheel in de toenmalige uitgeversstrategie en de bedoeling ervan was vanzelfsprekend, dat lezers en adverteerders op de komst van het nieuwe blad werden voorbereid. Met het oog op de levensbeschouwelijke of politieke strekking van kranten stond de uitgever van De Betuwe van het begin af aan voor een keuzeprobleem. Bij een nieuwe krant hoorde immers een programma. In het als zodanig bedoelde artikel gaf Herberts als zijn mening, dat er genoeg nieuws- en advertentiebladen waren. 'Maar bladen aan lokale belangen gewijd, zijn er niet veel en toch moeten ze er zijn ter aanvulling van de groote couranten', voegde hij aan zijn relativerende openingszin toe. Dus probeerde hij zijn toekomstige klantenkring verder over de streep te trekken door op te merken: 'De overtuiging dat er voor zulk een courant in de Betuwe behoefte [lees: een markt] bestaat, heeft ons doen besluiten dit weekblad, aan de belangen van de Betuwe gewijd, op te richten. Niet twijfelend of de Betuwnaars zullen deze onderneming met ingenomenheid begroeten en krachtig ondersteunen'. De keuze voor de naam De Betuwe lijkt mij niet zonder reden: het beoogde verspreidingsgebied was er op een vertrouwde manier mee aangeduid; Eist was er het centrum van, ook zónder dat deze plaats exclusieve aandacht in de titel opeiste. Herberts beloofde uitdrukkelijk, iedere mening in zijn kolommen gastvrijheid te zullen bieden, ongeacht de richting of partij die men was toegedaan, zodat men 'zijne inzichten en wenschen kan openbaren ter bevordering van wat goed en nuttig is'. Ik ontleen de geciteerde passages aan het eerste artikel in de serie die nazaat Dik Herberts in de loop van het jubileumjaar aan De Betuwe heeft gewijd en waarvan een voor iedereen beschikbare overdruk verscheen.14 In dezelfde context wordt Herberts geprezen in termen van 'ambitieus, goed van stijl en inzicht', maar zijn commerciële talent wordt niet expressis verbis genoemd (tenzij men onder 'inzicht' behalve journalistiek inzicht ook commercieel inzicht mag verstaan). Uit het voorgaande moge duidelijk zijn geworden, dat ik veel belang hecht aan de scholing, de 'on the job'-training, die de
13
jonge Herberts moet hebben genoten van zijn aanvankelijke baas en leermeester. Men kan zich namelijk verbazen over het grote aantal nieuws-en advertentiebladen dat in het laatste kwart van de vorige eeuw her en der werd opgericht; tegelijkertijd kan men echter vaststellen, dat de jeugdsterfte onder deze opkomende nieuwsbladpers zeer groot was. Het succes van een onderneming hing vaak af van zoiets ongrijpbaars als het geluk van de paardenmarkt. Het lopen op eieren in een levensbeschouwelijk en politiek pluriforme
samenleving zal de jeugdige uitgever Herberts goed hebben gelegen. Staande boven de partijen slaagde hij er in, zijn betrokkenheid bij de plaatselijke gemeenschap van Eist en de regio journalistiek inhoud te geven. Hij had hart voor de krant, hart voor de belangen van zijn woonplaats en wist beide hoedanigheden te combineren tot een zodanig commercieel succes, dat De Betuwe geen ruimte liet voor duurzaam verschijnende concurrerende uitgaven. Het is niet ondenkbaar, maar voldoende gegevens heb ik er niet over, dat de Betuwe het weekblad De Batauwer uit het gebied van Eist en omgeving heeft verdrongen. Volgens het repertorium in mijn proefschrift 15 verscheen De Batauwer al in 1870 iedere zaterdag en wel bij J. Heuvelink in Arnhem. Kennelijk weifelde de uitgever bij het maken van een keuze voor een afgebakend verspreidingsgebied. In de periode tussen 1870 en 1875 wisselde de ondertitel namelijk van 'Nieuws- en Advertentieblad' in 'Over-Veluwsch Nieuws- en Advertentieblad' en vervolgen in 'Weekblad voor de Betuwe, Arnhem en omstreken'. De abonnementsprijs bedroeg in 1875 zestig cent per kwartaal. Volgens dr. J. Brouwer werd de op woensdag en zaterdag bij Van Mastrigt en Verhoeven in Arnhem verschijnende De Post, Nieuwsblad voor Gelderland, eind jaren tachtig van de vorige eeuw ook in Eist verspreid. Agent te Eist was de boekhandelaar-winkelier A.J. Perebolt. Het blad van katholieke signatuur besteedde aandacht aan de verkiezingen en de raad door de notulen van de raadsvergaderingen af te drukken, publiceerde de benoemingen en mengde zich door ingezonden brieven op te nemen in de dorpspolitiek.16 Toen de verschijningsfrequentie van De Post, Weekblad voor Gelderland vrij kort na de oprichting in 1883 op tweemaal per week werd gebracht, bleef de abonnementsprijs 75 cent per kwartaal. Hieruit blijkt dat de uitgevers al naar gelang de individuele omstandigheden en de kosten/baten-verhouding hun prijsbeleid voerden. Als de inkomsten uit advertenties meevielen konden de lezersinkomsten dalen; stegen de inkomsten uit abonnementsgelden door een sterke uitbreiding van de lezerskring, dan hoefde de advertentie-omzet minder snel toe te nemen. Krant op abonnementenbasis Het getuigt van commercieel inzicht van het duo Van Gortel - Herberts, dat De Betuwe op abonnementenbasis werd aangeboden. In de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw had het gratis verspreide nieuws- en advertentieblad al zijn intrede in de Nederlandse pers gedaan, zoals blijkt uit de gegevens in het repertorium van mijn proefschrift. Een uitgever moest dan echter wel over een aanmerkelijk aanloopkapitaal beschikken, tenzij de advertenties van het begin af aan als vanzelf toestroomden. Voorzover de eerste gratis verspreide nieuwsbladen van de negentiende eeuw niet weer van de markt verdwenen, werden deze omgezet in kranten waarvoor abonnementsgeld betaald moest worden. 14
Van Gortel koos voor een andere, ook elders beproefde, formule door een voor zoveel mogelijk groeperingen aanvaardbare krant tegen een relatief lage prijs uit te brengen. Met dertig cent per kwartaal bleef de abonnementsprijs aan de veilige, eerder lage dan hoge, kant en met prijsverhogingen was Herberts in zijn eerste jaren in Eist voorzichtig. Toen De Betuwe in 1976 van eigendom veranderde en tegelijkertijd van een nieuwsblad op abonnementenbasis werd omgezet in een gratis huis-aan-huis verspreide krant, liet de redactie weten, zich steeds ingespannen te hebben 'als klankbord te fungeren van alles wat werkt en leeft in deze mooie streek'. Daartoe werd de medewerking gevraagd 'van alle instanties, verenigingen en personen in ons gebied, ons ook in de toekomst in dit streven te blijven steunen'.17 In de tweede aflevering van dit artikel over een eeuw De Betuwe wordt de tweeledige vraag gesteld, of en hoe de krant tussen 1891 en 1976 de streek en de mensen in het verspreidingsgebied ten goede heeft gefunctioneerd. Joan Hemels* Noten * Prof. dr. Joan Hemels is hoogleraar communicatiewetenschap, in het bijzonder communicatiegeschiedenis, aan de Universiteit van Amsterdam. De tekst is gebaseerd op een voordracht die de auteur op 26 september 1990 in Eist heeft gehouden op uitnodiging van de Historische Vereniging Marithaime. Ik draag dit artikel graag op aan de nagedachtenis van mijn schoonvader, Henk Meijs, (1912-1978), geboren en getogen in Eist. 1.
De oprichter van De Betuwe, Hendrik van Gortei, in het eerste proefnummer van 14 december 1889. De marktverkenning in de vorm van proefnummers ging vooraf aan de eerste, genummerde, uitgave.
2.
Sinds 1989 is Het Nederlands Persmuseum gevestigd op een nieuw adres: Cruquiusweg 31,1019 AT Amsterdam, tel. 020-6685866. Conservator is mevr. drs. M. Wolf.
3. M. Tofani, "Een Over-Betuwsche Historie'. Een onderzoek naarde functies die het nieuwsblad "De Betuwe" vervulde in de Betuwe in de periode 1891-1975. Doctoraalscriptie Vakgroep Communicatiewetenschap, Universtiteit van Amsterdam, 1989.
4.
Over de toekenning van deze onderscheiding leest men onder meer in: W. Mulder en L. Preusting, Familie Herberts onlosmakelijk verbonden aan 100-jarige Betuwe. In: Nieuwsblad Nieuws, 44/1990, nr. 2, pp. 10-11. H.W.H. Herberts
5. 6.
7.
8. 9.
10. 11.
12. 13.
14. 15. 16.
17.
was na de Tweede Wereldoorlog één van de oprichters van de Vereniging De Nederlandse Nieuwsbladpers. Onder redactie van de Afdeling Centrale Catalogi van de Koninklijke Bibliotheek uitgegeven door Swets & Zeitlinger BV, Amsterdam/Lisse. Zie voor de totstandkoming van dit hulpmiddel voorde beoefening van de persgeschiedenis het voorwoord van A.W. Willemsen in dl. 1, pp. VII-IX. Ibidem, p. 53.
J.M.H.J. Hemels, De Nederlandse pers voor en na de afschaffing van het dagbladzegel in 1869, Assen 1969; de titel van de handelseditie van dit op 23 mei 1969 aan de Katholieke Universiteit Nijmegen verdedigde proefschrift luidt: Op de bres voor de pers. De strijd voor de klassieke persvrijheid, Assen 1969. Tegelijkertijd verscheen van dezelfde auteur als achtste deel in de reeks historische werken over Rotterdam, uitgegeven onder auspiciën van het Historisch Genootschap Roterodamum, de gelegenheidsuitgave Het Dagbladzegel in de rariteitenkamer, 1869-1969, Rotterdam/'s-Gravenhage 1969. Vgl. in dit verband J. Hemels, De drukpers als middel tot misdrijf of machtsmisbruik? Drukpersdelicten tussen ancien régime en parlementaire democratie. In: H. Franke en B. Berghuis (red.), Politieke misdaad, themanummer van het 'Tijdschrift voor Criminologie', 31/1989, nr. 4, pp. 287-304. Zie hiervoor uitgebreider: J. Hemels, Kranten in het spanningsveld van de tijd en de samenleving. In: H.G. Andriese, A.A. Herpers en G.P.J. Schouten (red.), De Nederlandse mediagids, Deventer 1985-1990, deel 1, hoofdstuk C.1 'Kranten', pp. (C.1.1) 1-36. Vgl. M. Stephens, Geschiedenis van het nieuws. Van de tamtam tot de satelliet, Utrecht 1989. Impressies rond een eeuw weekblad "De Betuwe". In: speciale uitgave d.d. 14 maart 1990 van het Weekblad De Betuwe 1890-1990 ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan, samengesteld door Dik Herberts, p. 22-23. De meeste gegevens over het begin van de krant en de familie Herberts zijn aan dit laatste artikel in deze speciale uitgave ontleend. Hemels, De Nederlandse pers, pp. 484 en 499. Idem, pp. 557-558; t.a.p. vindt men ook gegevens over de Wageningsche Courant tussen 1856 en 1869, alsmede het Wageningsche Weekblad, 'Gewijd aan de belangen van Veluwe en Betuwe', tussen 1873 en 1887. Dit blad ruilde de belangen van Veluwe en Betuwe omstreeks 1880 in voor die van "Staat en Kerk'! Speciale uitgave 1990, p. 2. Hemels, De Nederlandse pers, p. 412. Hemels, De Nederlandse pers, p. 522. Dr. J. Brouwer te Eist ben ik erkentelijk voor de gegevens met betrekking tot de inhoud van De Post, alsmede voor de mededeling dat de leggers uit de jaren 1883-1895 worden bewaard in de Universiteitsbibliotheek van de Katholieke Universiteit te Nijmegen (signatuur: Tz a 189). Belangrijke mededelingen aan onze lezers! in De Betuwe van 26 maart 1976, gereproduceerd in de speciale uitgave 1990, p. 23.
15
Per omnibus van Zetten naar Eist Toen in de vorige eeuw de stoom als energiebron zijn intrede deed, veranderde er zo het een en ander in onze samenleving. In 1816 zagen de Betuwnaren voor 't eerst een stoomboot over de Waal varen. Later plaatste men stoomwerktuigen in fabrieken. En in 1839 liep de eerste stoomtrein in Holland van Amsterdam naar Haarlem en weer
terug. We hebben in de Betuwe nog veel jaren moeten wachten, voordat er hier ook sprake was van het vervoer per stoomtrein.
Volgens het boek van Jonckers-Nieboer over de geschiedenis van de Nederlandse Spoorwegen, werd in 1845 het Rijnspoor, de verbinding tussen Amsterdam, Utrecht en Arnhem aangelegd. Dat was al een hele vooruitgang! Sommige mensen uit Zetten liepen daarna via het Lexkes-
veer naar Wageningen en gingen dan met de postkoets naar Ede en stapten daar op de trein. In 1879 werden er over de Rijn en de Waal spoorbruggen gebouwd. Toen was ook Nijmegen met de spoortrein te bereiken. Heel belangrijk voor de Betuwe was dat er in Eist een station kwam. Nu waren er in de gemeente Valburg velen, die ver van het Eister station woonden. Maar de stalhouder G.J.D. Cochius uit Zetten had er wat op gevonden.
In het archief van de gemeente Valburg te Andelst vond ik enige jaren geleden een aan het gemeentebestuur gericht verzoekschrift van genoemde heer Cochius. Hij vroeg toestemming om met een omnibus van het dorp Zetten naar het station in Eist te mogen rijden; "te volgen den Hemmenschen Zandweg tot het dorp Andelst, vandaar naar Herveld en over Valburg door de Tielsche straat naar het station te Eist. De rijtuigen tot de dienst bestemd zullen omnibussen zijn, bestaande uit minstens
16
acht zitplaatsen, bespannen met één of twee paarden. De uren van vertrek zullen worden geregeld naar het aankomen en vertrekken der treinen." (20 mei 1879). Het Reglement van Politie op de omnibusdienst tussen Zetten en Eist meldde dat de dienst inging op 5 juni 1879. De prijs van het personenvervoer was vastgesteld op: 80 cents van Zetten naar Eist, evenzo van Eist naar Zetten. 60 cents van Zetten naar Valburg, evenzo van Valburg naar Zetten. 40 cents van Zetten naar Herveld, evenzo van Herveld naar Zetten. 30 cents van Zetten naar Andelst, evenzo van Andelst naar Zetten. 40 cents van Valburg naar Eist, evenzo van Eist naar Valburg. 60 cents van Herveld naar Eist, evenzo van Eist naar Herveld. De omnibussen hebben vermoedelijk niet lang dienst gedaan. Toen de nieuwe spoorlijn Geldermalsen-Kesteren-Elst op 1 november 1882 was geopend, waren er geen omnibussen meer nodig. J.S.M. Tornga
Vertrekkende stoomtrein uit Hemmen-Dodewaard, richting Opheusden. Eigen opname 1947.
17
Gegevens over r.k. Heteren-lndoornik in het stadsarchief van Wageningen Met aanvullingen
In Tabula Batavorum, 13e jaargang, nummer 2, september 1981, heeft Ir. W. van de Westeringn een aantal interessante bijzonderheden uit de geschiedenis van r.k. Heteren bij elkaar gezet. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van het registerboek der parochie van Indoornik.1 Deze parochie, in 1855 kerkrechterlijk opgericht, is een voortzetting van de statie (zendingspost) Heteren-lndoornik, ontstaan in 1729 door afscheiding van het Betuwse gedeelte van de uitgebreide statie Wageningen-Renkum.2 De eerste pastoor werd Joannes Everardus Lippitz (Lippis, Lippits), geboren omstreeks 1696 in Kleef (West-Duitsland) en na zijn studie, in 1721 te Doornik (!) in België tot priester gewijd.3 In hetzelfde jaar werd hij door de kerkelijke overheid naar Wageningen-Renkum gezonden als assistent van de hoogbejaarde missionaris-pastoor Philip Tuchscheer (Doekscheerder), afkomstig uit Emmerik. Hij woonde op kasteel Grunsfport bij Renkum. Lippitz werd belast met de zielzorg in het Betuwse deel van de statie. Het lag dus voor de hand dat hij in 1729 pastoor werd van het afgesplitste gedeelte. Hij kreeg de zorg voor ± 300 communicanten.33 Blijkens het registerboek schijnt hij gewoond te hebben bij familie op de Lange Weert. De Langen- of Lippussenweerd was zuidelijk van de Rijn gelegen onder Randwijk en was aan de oostzijde begrensd door een bezitting van Derk Lippus.4 Was het bij deze familie dat de pastoor woonde? In 1677 trouwde in Randwijk een Dirck Lippitz met Wandina Heyendaal5(zie aanvulling nr. 1 en 5 en W. van de Westeringh). J.E. Lippitz moet tot 1741 bij zijn familie te Lakemond gewoond hebben. Op Kerstdag 1740 werd tijdens een watersnood6 het huis door ijsgang vernietigd. "Na deze vernietiging heeft hij zich te Indoornik gevestigd en is de stichter geworden der kerk en pastorie te Indoornik", memoreert het registerboek. Het huis op de Lange Weert moet in de buurschap Lakemond gestaan hebben. Van 1539 tot 1817 viel Lakemond onder de jurisdictie van de stad Wageningen, maar had een eigengeërfde organisatie met buurmeesters. Er is een kaart van de Heerlijkheid Lakemond, in 1809 opgemeten door de landmeter Van Diggelen op last van de Commissie van de Verponding. Wellicht is hierop de Lange Weert terug te vinden.7 Een bewijs, dat pastoor Lippitz in Lakemond woonde, vond ik in het stadsarchief van Wageningen.8 Als inleiding het volgende. Zoals bekend vaardigden de Staten van Gelderland in de 17e en 18e eeuw een aantal plakkaten uit, waarin de uitoefening van de r.k. godsdienst of aan banden werd gelegd of onder allerlei beperkende maatregelen werd toegestaan.9 Het plakkaat van 19 oktober 1731 gaf in een tiental bepalingen onder andere instructies over het verblijf van r.k. priesters in Gelderland. Deze priesters mochten geen kloosterlingen of Jezuïeten zijn, maar "Wereldlijcke Roomsche Priesters". In het afschrift van dit plakkaat in het stadsarchief ontbreekt artikel 2, waarin de bepaling staat dat de priesters in Gelderland geboren moesten zijn. Zodra een priester zich in een statie vestigde (of in 1731 al aanwezig was), moest hij zich melden bij de burgerlijke overheid. In Wageningen dus bij de magistraat. Ten overstaan van deze heren moest hij op zijn priester-
18
woord beloven, dat hij zich aan het plakkaat van 1731 zou houden. Op 21 november 1731 legde "Johannes Everhardus Lippis, Priester van de Roomse Kerck tot Lackenmondt, jurisdictie deser stadt" de verklaring af ten overstaan van 2 schepenen.
Indoornik (Betuwe) - Katholieke kerk en school, (vooroorlogse toestand).
Was er in Lakemond een kerkgelegenheid? Dat is niet onmogelijk. Een kleine 50 jaar terug, 22 juni 1683, vaardigde de magistraat van Wageningen een resolutie uit, waarin Jacob van Cruchten,"veerman, Bart van Eijmeren en Reijer Jacobsen (zie aanvulling 6), verboden werd met hun aak mensen over te zetten, die in "Lackemondt of elders in ons schependom den godsdienst des Roomsgezinden" wilden bijwonen. En wel op straffe van 10 Heerenponden en die zich liet overzetten op straffe van 4 pond. Deze bijeenkomsten zullen in particuliere woningen hebben plaatsgevonden (zie aanvulling 2). Lippitz was in 1731 35 jaar oud. Zijn Wageningse collega, Henricus Johannes Graes, geboren in Terborg en 36 jaar oud, legde de verklaring af op 5 december 1731. Zij betaalden aan admissie- of toelatingsgeld, ook wel "de knipoog naar de geldbuidel" genoemd, f 3.18,-, waarvan de burgemeester, 2 schepenen, de secretaris en de bode van wageningen ieder een deel ontvingen12 (zie aanvulling 3). In 1742 bedankte pastoor Lippitz en verliet de statie Heteren-lndoornik "bij manquement van onderhoudt" d.w.z. vanwege gebrek aan financiën."Hij ging naar Harderwijken in 1751 naar Joure (Friesland) waar hij op 3 januari 1778 op hoge leeftijd overleed. Uit zijn Friese periode is nog een preek bewaard.14 Merkwaardig is dat de Wageningse magistraat geen bezwaar had gemaakt dat Lippitz niet in Gelderland, maar in Kleef was geboren. Als opvolger zond de kerkelijke overheid Henricus Otters, geboren te
19
Emmerik. Over zijn aanstelling zijn een aantal brieven in het stadsarchief voorhanden.15 Hoewel Otters niet in Lakemond woonde, schreef hij aan de magistraat een brief. Waarom? Zijn voorganger bediende immers ook Lakemond, dat onder de jurisdictie van Wageningen viel en waar hij tot 1741 woonde. Wilde Otters moeilijkheden voorkomen? Hij verzocht om toestemming in Lakemond te mogen werken. Voor zijn zending door de overheid, de nuntius in Brussel, verwees hij naar de bijgevoegde brief van 19 juli 1742 van Petrus van Erpen, aartspriester van Emmerik-Kleef. Die brief was gericht aan de Heer van Doeyenburgh in Lakemond, die katholiek was. Uit deze brief blijkt dat de heren elkaar kenden en voorheen vrienden waren. De Van Doeyenburghs hadden familierelaties in het Land van Kleef. Van Erpen schreef dat hij aanvankelijk een andere priester naar HeterenIndoornik wilde zenden, maar deze had de benoeming vanwege de weinig rooskleurige financiële toestand van de statie, niet geaccepteerd. Otters was geen Geldersman van geboorte, maar volgens oude contracten tussen de hertogen van Kleef en Gelderland genoten de inboorlingen van Emmerik dezelfde privileges als die van het graafschap Zutphen. Vervolgens somde de aartspriester een aantal gevallen op, waaruit bleek dat diverse priesters uit het Kleefse toch werkzaam mochten zijn in het Gelderse. Als bewijs voegde hij een afschrift van een akte van aanstelling in Terborg van een geboren Kleeflander bij. Van de zijde van de Wageningse magistraat ondervond pastoor Otters in ieder geval geen enkele tegenwerking. Tot 1766 werkte hij ongestoord in het Lakemondse deel van de statie Heteren-indoornik. In hetzelfde jaar volgde zijn promotie tot pastoor van Eist (Over-Betuwe).16 Over zijn verblijf in Heterenindoornik zou nog het één en ander te memoreren zijn, doch dat valt buiten de opzet van dit verhaal. Tot slot een enkele notitie over de Heer van Doeyenburgh. Bekend is dat in het buurschap Lakemond het slot Lakemond stond, ook wel Dooijenof Doeyenburg geheten. Op de plaats van het kasteel staat nu een boerderij.17 In 1750 woonde op "de bouwerij", die daar toen stond, de Heer Van Doeyenburgh, die gehuwd was met Maria Buijninck (zie aanvulling 4). Het echtpaar had toen in ieder geval 2 kinderen boven de 12 jaar. 6 meiden en knechts waren er in dienst. De Heer van Doeyenburgh beschikte over 9 paarden! HM werd aangeslagen voor 6 haardsteden en betaalde hiervoor f 96.12,-.1* A.G. Steenbergen
Bronnenlijst: 1.
Aanwezig in het parochiearchief, pastorie te Indoornik. Hoewel zonder omslag verkeert het manuscript in vrij goede staat. Dit registerboek bevat een schat aan gegevens over het rooms-katholieke leven in deze streek. Het zou de moeite waard zijn dit register, aangevuld met archiefgegevens van elders en uit literatuur, te bewerken en uit te geven. 2. Verslagen door de kerkelijke overheid ten jare 1741 ingediend bij de Nuntiatuur te Brussel; door A. van Lommei S.J., in: Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom (A.A.U.) Utrecht, 1875 deel, 1, blz. 66. In dit verslag staat 'Heteren en Lakemont'. J.H. Hofman, Renkum, in: A.A.U. 1906, 31e deel, blz. 35.
Aantekeningen van J.H. Hofman, destijds aanwezig in de bibliotheek van het Groot-Seminairie te Rijsenburg. De collectie Hofman is thans aanwezig in het Rijksarchief te Utrecht. Schrijver dezes heeft van een deel van deze aantekeningen een fotokopie. 3. J.P. Vregt. Het Apostolisch-vicarisschap van Joannes van Bijlevelt, in: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem, 1894, 2e deel. Bijlage 1721, blz. 344 en 357.
20
3a. Lijsten van priesters aanwezig in de Hollandse Zending ten jare 1726; door A. van Lommei S.J., in: A.A.U. 1882, blz. 35.
4. Register op de Leenaktenboeken van het Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen; door J.J.S. baron Sloet en J.S. van Veen. Het kwartier van Nijmegen. Arnhem, 1924, blz. 165,63 C 10. 5. Stamreeks der Hoornse familie Lippits (Lippitz) (R.K.); door Mr. P.C. Avis, in: Gens nostra 12 (1957) nr. 7, juli. blz. 131-133.
6. Zie uitgebreid over deze watersnood: Rondom de Kerk van Zetten; terugblik naar een ver verleden. Zetten 1974, blz. 16-17.
7. Geschiedkundige atlas van Nederland: de Republiek in 1795 met de Heerlijkheden, Ambachten enz. (door A.A. Beekman). 's-Gravenhage, 1913, blz. 70. 8. OAW. Inv. nr. 1160. Extract uit het plakkaat van 1731 tegen de Roomsche priesters, concerneerende de artikelen, waarop de Roomsche wereldlijke priesters aan den magistraat in plaats van de eed een verklaring moeten doen, met aanteekening van de priesters, die in 1731 deze verklaring hebben gedaan. 9. J.W. Oostveen e.p. Velua Catholica; 2e deel, 1600-1953. Eigen uitgave, 1953. 10. OAW. Inv. nr. 3. Register van resolutiën, enz., 1674-1707. Resolutie van 22 juni 1683.
11. Proeve van een genealogie Van Cruchten; door H.G.F.G. van Ditzhuyzen, in: De Navorscher, 93e jrg., 1951 1/2, blz. 33-40, zie blz. 34; zie ook aanvulling 6. 12. Zie noot 8.
13. OAW. Inv. nr. 94. Ingekomen stukken, 1741-1744. Stukken 1742. 3 brieven en afschriften betreffende de benoeming van J.H. Otters tot pastoor van Heteren-lndoornik, 1742. 14. De lijkpredikatie over Pastoor Korte (1775); meteen inleiding gepubliceerd door G.A.Wumkes, in: De Vrije Fries 21 (1913) 3/4 afl., blz. 468-471. 15. Zie noot 13.
16. J.L.L Taminiau. Geschiedenis van Eist in de Over-Betuwe en zijn r.k. Parochie vanaf het jaar O.H. 690 tot op onze dagen. Nijmegen enz., 1946. Zie blz. 171. 17. A.J. van de Aa. Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, 1836-1851.13dln. Deel 7. Lakemond, blz. 19. Lakemond telde omstreeks 1850 170 inwoners waarvan 90 r.k. 18. OAW. Inv. nr. 192. Lijst van de huizen, huisgezinnen, haardsteden enz. in Lakemond, ingevolge het plakkaat van 2 mei 1749, opgenomen in 1750. 1 katern. N.B. OAW = Oud-Archief Wageningen.
Aanvullingen 1. Nadat Dirk Lippitz weduwnaar van Wandina of Wendelina Heyendaal geworden was, hertrouwde hij in 1687 met Willemijn Vermeer uit Lakemond. Dirk Lippitz was schepen en stadhouder van de vrije Heerlijkheid Homoet. Zijn vader, eveneens Dirk Lippitz, was plaatsvervangend stadhouder van Millingen. Bij de doop (r.k.) van zijn tweede kind in 1682 trad Albertus Verheyen, ambtman van Millingen, als getuige op. Derk Lippitz en Willemijn Vermeer behoorden in 1697 tot de kopers van de 60 morgen grote bouwing het Hof te Heteren. Dit voormalige Renkumse kloostergoed werd toen door de Gedeputeerden van de Veluwe verkocht. In Randwijk en Heteren worden in die tijd diverse personen Lippitz aangetroffen. Een familie Lippitz woonde in elk geval al in de tweede helft van de 17e eeuw in de Betuwe. Een genealogisch onderzoek zou verwantschap kunnen aantonen tussen pastoor Lippitz en zijn Betuwse familie. Hun afkomst zal vermoedelijk verder stroomopwaarts langs de Rijn gezocht moeten worden (Over-Betuwe, Liemers, Duffelt). Ook enkele andere families, zoals Vermeer, Heyendaal en Veelen, uit de Midden-Betuwe, hadden relaties met die streken. In de 16e en 17e eeuw worden in de omgeving van Zevenaar verschillende personen Lippirts genoemd als leenmannen of als hulders van het grafelijk Huis Bergh. 2. In Lakemond zou weieens gekerkt kunnen zijn op het Huis Lakemond van de katholreke familie Van Doeyenburg. Hier vonden vermoedelijk ook de Lakemondse dopen van de statie Heteren-lndoornik plaats. 21
3. Ook bij de toestemming die Jpannes Gerritsen - evenals pastoor Graes van Wageningen geboortig uit Terborg - in 1783 van de Ambtman van de Over-Betuwe kreeg om als wereldlijk en ongeordend priester in Indoornik en omliggende plaatsen de funktie als pastoor te mogen waarnemen, werd aangegeven dat hij zich exact volgens de plakkaten van 19 oktober 1731 diende te gedragen. (Hij vertrok in 1797 naar Zutphen. Opm. A.G. Steenbergen). 4. Het slot Lakemond heeft, later, bijna zeker de naam Doeyenburgh gekregen, nadat er zich leden van het geslacht Doeyenburgh als nieuwe Heren van Lakemond gevestigd hadden. De Van Doeyenburghs in Lakemond waren, althans omstreeks 1700, katholiek. (In 1738 nog, want de Heer van Doeyenburgh en zijn vrouw waren op 25 november 1738 getuigen bij het r.k. kerkelijk huwelijk van Mr. Franciscus Gerardus de Rotte uit Wageningen met Vrouwe Anna Maria Magdalena Clara van Herema van Holwinde, dat gesloten werd in de r.k. kerkschuur van Indoornik. Opm. A.G. Steenbergen). De genoemde Heer van Doeyenburgh, ook wel Heer tot Lakemond, staat ook als Jonker Gerard van Doeyenburgh a Culemburgh te boek. Deze (Johan) Gerard van Doeyenburgh was in 1719 gehuwd met Maria Elisabeth (van) Buijninck, dochter van Marcellus Buijninck, Heer van Eerbeek. Hij trad in 1719 als getuige op bij de (r.k.) doop van een dochter van Johan Barthold van Hövell op het Huis Andelst; diens vrouw was familie van hem. Johan Gerard van Doeyenburgh was een zoon van Steven van Doeyenburgh tot den Ulenborgh. Hij werd als Johannes Gerardus op 27 december 1682 r.k. gedoopt op "De Uilenburgh" te Heteren. Als doopgetuigen traden op Gaspar Everardus Schrieck, pastoor te Gogh (bij Kleef) en Elisabeth Maria Eijnhuijsen ( = lnhuizen of Einhausen), weduwe van Johan Gerard Schrieck, vermoedelijk de grootmoeder van de dopeling. Hij zou dan naar zijn grootvader van moederszijde genoemd zijn. Of Lakemond een echte heerlijkheid was en de Van Doeyenburghs zich terecht Heren van Lakemond noemden, valt buiten het bestek van dit artikel. 5. In de Randwijkse Buitenpolder lag ook een "Langewaard" of "Lippits/Lippiuswaard", aan de westzijde van de, tegenwoordig geheten, Renkumse Veerweg. Op deze waard staat Steenfabriek Randwijk (vroeger: Leccius de Ridder). Hier tegenover aan de oostzijde van bovengenoemde weg in de Heterense Buitenpolder lag de "Bouwweerd" of "Bouwert". Het is niet ondenkbaar dat beide waarden oorspronkelijk één geheel vormden of tot één eigendom behoorden. In dat geval zouden de vermeldingen over de "Lippitswaard" of de "Bouwweerd" op hetzelfde duiden, (zie ook Tabula Batavorum, 13e jaargang nummer 2 van 1981, blz. 20, en 14e jaargang, nummer 1 van 1982, blz. 31, 33). Het is niet bekend, wat het verband is tussen deze "Lange- of Lippitzwaard" in Randwijk en de "Langewaard" bij Lakemond waar pastoor Lippitz gewoond zou hebben. 6. Jacob van Cruchten was waarschijnlijk de veerman van het Lexkesveer of Grote Veer. Reyer Jacobsen woonde op een boerderij aan de Rijn in het Betuwse deel van Wolfswaard en was waarschijnlijk behalve boer ook veerman van het Wolfswaardse (of Kleine) Veer. W. van de Westeringh 22
Leve de Doode Linge bij Tiel Onze mooie Betuwe wordt bedreigd. Van alle kanten doemen de gevaren op om het fraaie landschap van onze streek voorgoed de nek om te draaien. De Vierde Nota Ruimtelijke Ordening laat wat dat betreft aan duidelijkheid niets te wensen over. Nijmegen staat te popelen om de sprong over de Waal te maken, waarbij de dorpen Lent en Oosterhout dreigen op te gaan in een nieuwe, gigantische stadswijk. Voor Driel-Oost lijkt hetzelfde lot beschoren, maar daar is Arnhem de grote slokop. Het landschap bij Slijk-Ewijk zal in de toekomst worden ontsierd door de aanleg van een derde Waalbrug. Valburg en Eist mogen zich verheugen in de aanleg van een reusachtig rangeerterrein. We krijgen er nog een Betuwespoorlijn bij. Dit alles gaat niet alleen ten koste van het Betuwse landschap, maar ook archeologisch en historisch waardevolle objecten worden hierdoor bedreigd. In dit opzicht vrezen we ook het ergste voor het landschap van de Doode Linge bij Tiel. Deze gemeente heeft vergevorderde plannen om het industrieterrein De Keilen naar die zijde uit te breiden. In deze bijdrage willen beide auteurs de aandacht vestigen op de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de "Doode Linge" en op de bedreiging daarvan. De Doode Linge als levende rivier Al ver voor de Romeinse tijd stroomde in het gebied van de Doode Linge een zijtak van de Rijn. De Rijn stroomde toen nog vanaf Lobith via Pannerden, Doornenburg, Gendt, Bemmel en Eist naar Driel (Harbers en Mulder 1985). Bij Eist even ten oosten van de nieuwe wijk Brienenshpf splitste zich een belangrijke tak van de Rijn af. Hoewel het bodemkundig onderzoek naar de reconstructie van deze voorloper van de Linge nog niet is afgerond, kunnen we thans in grote lijnen aangeven, waar deze rivier heeft gestroomd vanaf ca. 700 vóór Chr. Vanaf Brienenshof te Eist stroomde de rivier via Eimeren en Herveld richting Loenen. Vandaar kronkelde de voorloper van de Linge via een reeks meanders in westelijke richting naar Tiel. Daarbij zette de rivier voornamelijk zand in haar bedding af, de Afzettingen van Gendt 1. Deze afzettingen zijn later door de jongere Waal voor een groot deel weer opgeruimd. Erosieresten van de Afzettingen van Gendt 1 hebben we onder meer teruggevonden bij Ewijk en Winssen, bij Hien en Dodewaard, bij Druten, bij Ochten en IJzendoorn, bij Beneden-Leeuwen, Echteld en Wamel en voorts op een aantal plaatsen ten noordwesten van Tiel in het huidige dal van de Doode Linge. De Waal is zoals vermeld later ontstaan, waarschijnlijk rond 100 v. Chr. (Harbers en Mulder 1985). Deze rivier splitste zich ter hoogte van Schenkenschans van de Rijn af en volgde ongeveer zijn huidige loop. Tussen Loenen en Tiel heeft de Waal in een kettingreactie de meanders van de voorloper van de Linge afgesneden en vormde een nieuwe bedding. Bij Tiel stortte de Waal zich weer in de bedding van de pré-Romeinse Linge, welk systeem zich ook na de Romeinse tijd in westelijke richting voortzette. De beddingen van de afgesneden meanders aan weerszijden van de Waal tussen Loenen en Tiel verlandden geleidelijk, terwijl de jonge Waal daartussen de oudere afzettingen opruimde. Met dat materiaal werd het stroomgebied van de Linge ten noordwesten van Tiel weer opgevuld. De rivierbedding werd als het ware verjpngd. Ten noordwesten van Tiel bochtte de Linge zich richting Zoelen uit. In de binnenbocht van de geul bezonken zand en slib. In de buitenbocht werden de oudere afzettingen opgeruimd. Op die manier ontstond 23
in de binnenbocht een enorme kronkelwaard, opgebouwd uit grillige zandbanken, al dan niet bedekt met klei. In het noordelijke deel van het gebied van de Doode Linge komt het zand nagenoeg aan de oppervlakte voor. Het wordt niet voor niets de Veluwe genoemd. Uiteindelijk werd het stroomdal van de Linge zover opgevuld met zand en slib, dat de rivier bij Tiel zich opnieuw afsplitste en in zuidwestelijke richting ging stromen. We weten nog niet, wanneer die afsplitsing heeft plaatsgevonden, mogelijk in de Karolingsche tijd of zelfs nog later. Hoe het ook zij, de Linge werd steeds onbelangrijker. De Waal zette in de monding van de Linge grote hoeveelheden zand af, waardoor deze rivier op een natuurlijke wijze werd afgedamd. Uiteindelijk hebben de Tielenaren dit karwei in het begin van de veertiende eeuw afgemaakt door de aanleg van een kunstmatige dam bij Zandwijk. Daarmee werd het lot van deze rivier definitief bezegeld, het werd een dode rivier, genaamd de Doode Linge. Na de ontginning van de kerngebieden in de Over-Betuwe in de dertiende of veertiende eeuw groef men ongeveer vanaf Doornenburg tot aan de Doode Linge een kilometers lange wetering, die ook de Linge werd genoemd. De gegraven Linge in het oosten en de natuurlijke Linge in het westen vervulden beide een hoofdrol bij de afwatering van de Over- en NederBetuwe.
"Doode Linge" op luchtfoto's van 14 januari 1945 (uit: Kaartenarchief Staring Centrum, Wageningen). De bewoning langs de "levende" en Doode Linge In het gebied van de Doode Linge woonden reeds in de Vroege Ijzertijd mensen in, weliswaar kleine, nederzettingen. Dit blijkt uit archeologische vondsten, die de leden van de Archeologische Werkgroep van de Oudheidkamer van Tiel aan het eind van de jaren zeventig ondermeer in het gebied van de Keilen hebben gedaan. Uit de opgravingen bleek voorts dat de Uzertijd-nederzetting nadien door de pré-Romeinse Linge is overstroomd. De oude bewoningsgrond werd overdekt met een laag zavel en klei, waarop zich in de Romeinse 24
tijd weer nieuwe boeren hebben gevestigd. Latere onderzoekingen hebben uitgewezen, dat niet ver daarvandaan hernieuwde overstromingen vanuit de uitbochtende Linge weer nederzettingen uit de Romeinse tijd hebben geteisterd. Henk Vroon uit Maurik deelde mij mee, dat hij langs de Dpode Linge ter hoogte van de Keilen verspeeld inheems-Romeins materiaal heeft gevonden. In de Romeinse tijd nebben ook bij Zoelen, Kerk-Avezaath en Drumpt mensen gewoond. De Linge vormde in die periode een voorname vaarweg. Bij KerkAvezaath zijn bij afgravingen in het begin van de jaren zeventig in een restbedding van de Linge de resten van een Romeins schip naar boven gekomen. Na de Romeinse tijd werden de rivieren actiever en traden frequenter buiten hun oevers. Verscheidene nederzettingen zijn daarbij door de toenmalige bewoners verlaten. Deze mensen moesten wel hun heil op de hogere gronden zoeken. Sommige woongronden zijn door de Linge aangesneden, waarbij de boerderijtjes uiteindelijk in de bedding verdwenen. Er zijn echter ook nederzettingen uit de Romeinse tijd bewoond gebleven in de Merovingische tijd en sommige zelfs ook in de Karolingische tijd, zoals ten oosten en ten zuiden van Zoelen, in de omgeving van Kerk-Avezaath en ter plaatse van Tiel. Vondsten uit die perioden zijn indertijd gedaan door de leden van de Historische Kring Kesteren e.o., de AWN en de Oudheidkamer Tiel.
Het bed van de Dpode Linge bij Tiel dat ernstig wordt bedreigd door industriële bebouwing. Foto: Jan Bouwhuis te Tiel. Ontginning en bedijking In de Karolingische tijd vestigden zich steeds meer mensen in onze streek. Ook de peverwallen van de Linge waren zeer in trek bij de bewoners als vestigingsplaatsen. Vanuit deze nederzettingen ontwikkelden zich uiteindelijk de dorpen en steden. De eerste naamsvermeldingen van de plaatsen rondom de Doode Linge dateren uit die periode (zie onderstaande tabel; Künzel et al 1990):
Tiel Kerk-Avezaath Drumpt Zand wij k
850 - 865 850 850 893
Dioli/Thiale/Theole? Auansati Thrimnithi Sandewihc
De Linge zelf wordt ook al in 893 voor het eerst vermeld als Linguini, dat het lange water zou betekenen. Echteld en Zoelen, worden voor het eerst in de 12e eeuw vermeld. 25
In die periode was de ontginning van de Betuwe reeds vergevorderd. De bewoners kapten op grote schaal bossen, die plaats maakten voor akkers en weilanden. De eerste wegen werden aangelegd. Ze verbonden de nederzettingen met elkaar. Veedriften liepen dood in de moerassige komgebieden, die later in de dertiende en veertiende eeuw werden opengelegd. De afwatering werd door het graven van weteringen en sloten verbeterd. Zowel de Waal als de Linge werden bedijkt. Dit waren bij beide rivieren aanvankelijk kaden. De Waal was de belangrijkste rivier. De dijken daarlangs moesten steeds weer worden opgehoogd opdat de bewoners zich tegen het overstromingswater konden beschermen. Vooral na de SintElizabethsvloed van 1421 kwam de Waal in zijn benedenloop steeds meer onder invloed van eb en vloed te staan. De (Doode) Linge, die bij Zandwijk was afgedamd en die dus geen Waalwater meer afvoerde, mondde nabij Gorinchem in de Waal uit. Bij stormvloeden drong het water daar naar binnen en kon tot diep in de bovenloop van de Linge de dijken bedreigen. In dit opzicht is het dus niet verwonderlijk dat de dijken langs de Linge naar het oosten toe steeds lager worden. Nabij Tiel is langs de Doode Linge nog nauwelijks sprake van dijken. Uiteindelijk ontstond een kleinschalig verkavelingspatroon aan weerszijden van de Doode Linge. De luchtfoto's van 1945 laten dit zeer fraai zien. In een betrekkelijk korte periode was de bosrijke omgeving van de Doode Linge omgevormd tot een cultuurlandschap van weilanden, boomgaarden en akkers. De hoge oeverwallen en de lage restbeddingen aan weerszijden van het kronkelende riviertje zijn duidelijk in het landschap zichtbaar. Daarbij zijn de 18e-eeuwse korenmolen "De Korenbloem", de kerk van Zoelen en de fraaie landhuizen langs de Uiterdijk in hoge mate bepalend voor het landschap van de Doode Linge; een landschap, dat onze zorg en aandacht verdient. Dat moet ook zo blijven: leve de Doode Linge. Bezwaren tegen de ingreep Een belangrijk deel van de Doode Linge is vooral in de naoorlogse jaren ingekapseld door de groei van Tiel. Achter de Lingedijk, die er zijn naam aan ontleent, was het tot voor kort een open riool en is het nu een welhaast dichtgegroeide sloot geworden. In de wijk De Hennepe is het watertje zelf met een smalle groene strook erlangs ingepast in de bebouwing. Maar vanaf de Rijksweg 15 tot aan het verenigingspunt met de Linge zelf zijn de Doode Linge en zijn brede stroom bedding intact gelaten. Het smalle riviertje stroomt daar nog door een prachtig zacht golvend en kleinschalig open landschap, dat zich bijvoorbeeld vanaf die Rijksweg 15 goed laat bekijken. Daardoor kwam het in het vizier van mensen die op zoek waren naar "zichtlocaties" voor bedrijven. Zowel in het bestemmingsplan van (het buitengebied van) de gemeente Tiel als in het streekplan Rivierengebied geldt de strook waarin de Doode Linge ligt als natuurgebied met hoge landschappelijke waarde. Daarin mag niet gebouwd worden zonder wijziging van het bestemmingsplan en het streekplan. Maar in Tiel is al een voorbereidingsbesluit genomen waardoor op die wijziging vooruitgelopen kan worden en mogelijk binnenkort al vergunningen voor het plaatsen van bedrijfsgebouwen kunnen worden afgegeven. Want er is een "schoon bedrijf" - een computerbedrijf - dat op zoek is naar een "zichtlocatie" en zich juist 26
^
Kerk
fcü^
R = Romeins M = Merovingisch K = Karolingisch
Situatieschets van de "Doode Linge".
27
daar wil vestigen. Het gaat om werkgelegenheid en Tiel zou elders geen geschikte bedrijfsterreinen meer aan te bieden hebben. De economie moet dus prevaleren boven cultuurhistorische waarden. Op een zogenaamde inspraakavond op 29 januari vertelde de verantwoordelijke wethouder dat de Tielse raad unaniem achter de geplande wijziging van het bestemmingsplan staat en dat het provinciaal bestuur op zeer korte termijn ook het streekplan zal wijzigen. In hun vooroverleg in Arnhem hebben ook de vertegenwoordigers van de zogenaamde landelijke organisaties in de provinciale planologische commissie zich met de ingreep akkoord verklaard, mits die beperkt zou blijven tot het gebied tussen de Rijksweg 15 en de Oude Kellenseweg. Dat is ongeveer een derde deel van de nog resterende stroombedding van de Doode Linge. De gemeente zou zich aan die beperking willen houden, maar uit allerlei reacties bleek dat menigeen die toezegging met een korreltje zout neemt. Enkele Tielse organisaties en particulieren hebben hun zorg en ongenoegen uitgesproken over de gang van zaken. Tegen de regels en alle verkiezingsbeloften in gaf de gemeente pas mogelijkheid tot inspraak nadat de politiek had beslist en de zaak ook in Arnhem zodanig was "voorgekookt", dat vragen om een nadere belangenafweging daar geen zin meer had. Betreurd werd dat het gemeentebestuur nu "hoogwaardige werkgelegenheid" tegenover cultuurhistorische waarden zet, terwijl er in het jongste verleden grote terreinen zijn uitgegeven aan bedrijven die veel grond nodig hadden voor enkele arbeidsplaatsen en aan een bedrijf voor verwerking van slachtafval dat elders weg moest door de milieu-overlast die het veroorzaakte. Gewezen werd op verschillende andere braakliggende terreinen. De "insprekers" vonden dat de gemeente maar met een "vol is vol" moest reageren, als er werkelijk geen andere terreinen beschikbaar zouden zijn. Met plezier werd door de "opposanten" geconstateerd dat de grond waarom het gaat, nog toebehoort aan een landbouwer, die duidelijk maakte dat hij er geen meter van zou verkopen. Een deel van de "bezwaarden" kondigde aan tot aan de Kroon in beroep te zullen gaan tegen aantasting van het stroomdal van de Doode Linge.
J.R. Mulder
H. van Heiningen
Literatuur Beekman, A.A., 1948. De wateren van Nederland. Aardrijkskundig en geschiedkundig beschreven. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff.
Harbers, P. en Mulder, J.R., 1985. De wordings- en bewoningsgeschiedenis van het oostelijk rivierengebied. Tabula Batavorum 3. nr. 1: 2-8 en nr. 2: 6-13.
Jager, J.J., 1985. De loop van de Waal in de Romeinse tijd. Tabula Batavorum 3-3: 6-14. Künzel, R.E., Blok, D.P. en Verhoeff, J.M.. 1989. Lexicon van Nederlandse loponiemen tot 1200. Amsterdam.
28
G rijsoord In het vijfde artikel over de oordnamen in Tabula VIII-2 plaatste John Mulder nog enige vraagtekens bij Grijsoord, ten noordwesten van Arnhem. Ik heb hem toen toegezegd ter plekke poolshoogte te zullen nemen en wat literatuur en oude kaarten te zullen raadplegen. Hieronder volgt het resultaat. Ligging Het huis Grijsoord stond ten westen van de Koningsweg op ruim 1 km ten noorden van motel West-End, (dit motel staat aan de Amsterdamsestraatweg tussen Arnhem en Ede). Huidige situatie De situatieopname leidde niet tot een opwekkend resultaat. Nog erger dan bij de Noordberg (zie mijn reactie in Tabula VII-2) had de verkeersmoloch hier zijn tol geëist: huis en landgoed Grijsoord zijn volledig "platgeslagen" door de aansluiting van de A 50 op de A 12. Het aansluitpunt van deze beide snelwegen staat -hoe cynisch- op de kaart als "knooppunt Grijsoord" vermeld. Historie Over de historie van Grijsoord volgen in het kort enige gegevens, die zijn ontleend aan Hofman (1983) en aan enige kaarten uit de vorige eeuw. Hofman vermeldde in zijn artikel over de ontginning van heidevelden in de gemeente Arnhem in de 19e eeuw dat in de jaren 1850-1875 de gronden ten westen en ten noorden van de Koningsweg in ontginning werden genomen. Hiertoe werden langs deze weg enige ontginningsboerderijen, waaronder Hiedepol, Rijsenburg en ons Grijsoord. Later is Grijsoord waarschijnlijk omstreeks 1920 - verbouwd tot vakantiekolonie en daarna tot particulier landhuis. De laatste bewoonster was freule Lamberts, die verwant was aan de Van Heeckerens.
Grijsoord in 1898
Grijsoord in 1928
Grijsoord in 1985
29
De naamsafleiding van Grijsoord En nu dan het belangrijkste in het kader van deze artikelenreeks: waar komt de naam "grijsoord" vandaan? Als we naar de hoogtelijnen op de topografische kaart kijken, dan zouden we met zeer veel fantasie Grijsoord kunnen situeren pp een punt van twee samenkomende "stroomdalen". De hoogteverschillen zijn echter nergens groter dan 5 a 7,5 m en tengevolge van de zeer flauwe helling nauwelijks waarneembaar in het terrein. Bovendien zijn het zg. droge dalen, d.w.z. er stromen geen beken doorheen. De naam Grijsoord komt voor het eerst voor op de topografische kaart van 1876; op oudere kaarten was daar ter plaatse slechts "de grote stille heide", bekend onder de naam Papendalsche Veld. In het eerste artikel (Tabula VII-1) noemt John Mulder in zijn inleiding de heerlijkheid Grijsoord (nu Oude- en Nieuwe Tonge) op Overflakkee. Zou het zo'n gekke theorie zijn om te veronderstellen dat het Gelderse Grijsoord hieraan zijn naam te danken heeft? De heerlijkheid Grijsoord was in 1741 gezamenlijk eigendom van zes heren, waaronder een baron Van Brakel tot den Brakel, Gelderse adel dus. Mogelijk was er verwantschap met de stichters van Grijsoord bij Arnhem en hebben ze de naam "meegenomen". Het meenemen van namen is iets dat zeer zeker niet ongewoon is en vaak voor verrassende historische informatie zorgt. Voorlopig houd ik het, bij gebrek aan een andere plausibele verklaring, op deze theorie.
Arie C.J. Bijpost
Literatuur Hofman, J., 1983
Bijdragen en Mededelingen, deel LXXIV (1983) van de Vereniging Gelre.
30
Plaats- en perceelsnamen in het rivierengebied met het bestanddeel "oord" Reacties (6) Noord berg Kobus van Ingen uit Opheusden kwam met een aanvulling op de naam Noordberg te Renkum. Uit een stamfiche* van de burgerlijke gemeente van Wageningen uit 1810 blijkt namelijk, dat ene Emmerentia Noortbergh uit Wageningen, dochter van Jan Noortbergh, op de 23e van de wintermaand in het huwelijk is getreden met Johan Peter Henrich Von Rosenthal. Emmerentia werd geboren in Gouda (Z.H.). De stamfiche vermeldt wel, dat ze in 1775 is gedoopt, maar niet waar en ook niet wanneer ze naar Wageningen verhuisde. Dat is voor ons onderzoek echter van weinig belang, maar meer voor genealogen. In ieder geval lijkt het er op, dat het toponiem Den Oordberg is overgegaan als familienaam. Verder blijkt, dat de samentrekking tot Noordberg al vóór 1810 of mogelijk zelfs al vóór 1775 heeft plaatsgevonden.
* Inventarisnummer 1672/73, pagina 66/67, volgnr. 3.
Bergoord Van Ingen vond in Kesteren een perceel "Bergoord" aan de zuidzijde van de Nedereindsestraat, even vóór de Schaapsteeg, die de grens met de gemeente Lienden vormt. Hij merkt er bij op, dat deze straat in een oude rivierbedding ligt! Bergoord hadden we nog niet en dus dank aan Kobus van Ingen. We hebben de perceelsnamenkaart van de dorpspolder Kesteren (afb. 35) erop nageslagen en Bergoord staat inderdaad vermeld. Het betreft twee strookvormige percelen, die vanuit de Nedereindsestraat zuidwaarts opstrekken. De Nedereindsestraat is, zoals reeds opgemerkt, voor een groot deel, blijkens de boringen die we in het najaar van 1990 hebben verricht in het kader van de voorbereiding van de toekomstige landinrichting Ochten-Opheusden, aangelegd in een oude rivierbedding. Uit het bodemkundige onderzoek blijkt ook, dat het gebied ten noorden van de Nedereindsestraat deel uitmaakt van het stroomgebied van de Romeinse Rijn (Afzettingen van Gendt 1). Het gebied ten zuiden van de Nedereindsestraat is veel ouder (Afzettingen van Gendt 0). Echter bij hoge waterstanden van de Romeinse Rijn trad de rivier buiten zijn oevers, waardoor over het "oude land" een oeverwal, bestaande uit zavel en klei, werd gevormd (Afzettingen van Gendt 1). Deze oeverwal is op een aantal plaatsen langs de Nedereindsestraat in de Romeinse tijd bewoond geweest. De Nedereindsestraat was in die tijd al een dode arm van de Rijn. Deze rivier stroomde in die periode noordelijker, ergens in de huidige Marspolder. Voorlopig plaatsen we Bergoord in groep 1.
31
Afb. 35: Fragment van de perceelsnamenkaart van de Dorpspolder Kesteren met daarop Bergoord. Oranje Nassau's Oord Hoewel Oranje Nassau's Oord te Renkum niet in groep 1 thuishoort, willen we de lezer er op attenderen, dat hierover een aardig boekje is verschenen (Heijers 1990). Het behandelt de geschiedenis van het landgoed Grunsfoort tot 1881. Daarna werd het landgoed een koninklijk domein en veranderde koning Willem III de naam in het Koninklijk Particulier Domein Oranje Nassau's Oord. In 1898 besloot Koningin-moeder Emma, na de inhuldiging van haar dochter Wilhelmina tot Koningin der Nederlanden, om het landgoed te bestemmen als sanatorium voor tuberculeuze patiënten. Nadien werd in 1964 het hoofdgebouw van Oranje Nassau's Oord een psychiatrisch ziekenhuis voor bejaarden. Thans is het een verpleeghuis.
Kouwenoord Wim van de Westeringh zond ons een artikel over de toponymische elementen koud en warm (Maas 1989). In dit artikel komt Koudenoord te Opheusden ter sprake. In het algemeen geldt dat met het voorvoegsel "koude" een natte, en dus "late" grond wordt bedoeld. Dit zou voor ons Koudenoord ook kunnen gelden. De naam Kondenoord komt in de 17e eeuw ook voor. De naam slaat op hetzelfde perceel (zie ook Tabula VII-1-1989 en VII-21989). Het is derhalve nog niet duidelijk, welke betekenis we aan het voorvoegsel moeten toekennen. 32
G rijsoord Wat betreft de naam Grijsoord verwijzen wij naar de interessante bijdrage van Arie Bijpost, die aan dit artikel voorafgaat. Zijn veronderstelling, dat Grijsoord een migratienaam zou kunnen zijn, onderschrijven wij. Daarmee verdwijnt Grijsoord uit groep 1 van oordnamen. Nieuwenoord Op de topografische kaart van 1887 vonden we ten noorden van KapelAvezaath een boerderij Nieuwenoord (afb. 36). Op de topografische kaart van 1850 komt deze boerderij niet voor, evenmin het betreffende toponiem. We nemen aan, dat Nieuwenoord een jonge naam is en thuishoort in groep 2.
Afb. 36: Fragment van de Topografische kaart, schaal 1 : 25.000 (1887) met daarop Nieuwenoord.
Uit de onderstaande tabel blijkt, dat er ondanks de vele plussen en minnen nog heel wat speurwerk verricht moet worden om alle vraagtekens op te lossen. Met uw hulp kunnen we wellicht in de toekomst de meeste ervan wegwerken. In de volgende Tabula komen wij hier meer uitgebreid op terug.
33
klei/
zavel
zand
rest-
geul
hoek
opwas binnen
dijks
ligging
bekend
Op't oord (Hedel) + ? - ? ? ? + Slijk Oord (Dalem) + + + + + Den Oord (Culemborg) + +?+ + 4Ganzenoord (Beusichem) + + + -+ + Lange Oord (Buren) + + + Oert (Zoel mond) + ? - ? ? ? ? ? KI. en Gr. Oord + ? +?+ +/(Lienden) Den Oord (Kesteren) + + + + -/+ + Bergoord (Kesteren) + + - - + + Kouwenoord (Opheusd.) + +? +? +? -? + /Groenoord (Opheusd.) + _ _ _ _ + + De Noord (Hien) + +? + + + Cortenoord + ? - ? ? ? ? ? (Andelst?) Scheerort (SI. Ewijk) + + + + + Oordhoek (Herveld) + ? ? + + Op ten Oord (Herveld) + ? - ? ? ? + Edenoord (Druten) +' - ' + + Den Oord (Ooy) + ? + ? - ? + + + Oortjeshekken? (Ooy) + + + + + 't Oordje (Bemmel) + + +?+ + 't Oort en 't Lange Oort (Kleef) +? -? +? +? +? + Salmoord (Lobith) ++ + + + Langenoord (Angerlo) + ? - ? ? ? ? ? Geldersoord (Duiven) + ? - ? ? ? + + l Jsseloord (Westen/.) +? - ? + ? ? + + Grote Oord (Arnhem) + ? - ? + +?+ + Kleine Oord (Arnhem) + ? - ? + +?+ + Heyenoord/Voorste _ + _?_ + + Heidenoord (Arnhem) G r . Heidenoord ( " ) + -?+ + Boxoord? (Oosterb.) + ? - ? + + Kwadenoord (Renkum) ++ + + + + Noordberg (Doorwerth) + + -+ + Diepenoord (Wagenin.) _ + _ + + Oorden/Kortenoord + _ _ _ _ + + (Wageningen) Oordhoeve (Wagenin.) ? ? ? ? + J.R. Mulder
Literatuur Heijers, K., 1990. Oranje Nassau's Oord als koninklijke residentie, sanatorium voor longlijders, psychiatrisch ziekenhuis, verpleeghuis voor psycho-geriatrische bewoners. Maas, Loes H., 1989. De toponymische elementen koud en warm. In: Naamkunde 21, 1-4: 15-46. Mededelingen van het instituut voor naamkunde te Leuven en van het P.J. Meertensinstituut te Amsterdam, afdeling naamkunde.
34
Grütvoaders klok De aawe Joanus Goedbloed zal un vijf en tachentig joar gewest zijn toe die na un bar gelukkig huweluk van ruim zestig joar zun vrouw verloor. Same hadde ze vijf keinder groot gebroch, woarvan de oudste, ok un Joanus, al was overleeje, mar wel un kleine Joanuske ha nageloate. De aawe Joanus zat mit zun vier keinder, zun schondochter en de kleine Joanuske na de begrafenis nog wa na te proate, toe inins de oudste dochter zeej: "Voader, ik wil ut linnegoed van moeder." Efkes was ut stil en toe zeej de aandere dochter: "Voader, ik wil moeders sieroaje." En de zoon zeej: "Voader, ik wil de aawe kas hebbe." De aandere zoon zeej toe: "Voader, de kas ha'k ok wel gewild mar ik zij tevreeje mit de aawe klok." Verdrietig schudde de aawe Joanus zun hen. "Keinder, besefte gullie da'k nog lef?" Toe wier ut aarug stil en toe men de troane over de wang van voader zag lope, kroop kleine Joanuske bij grütvoader op schoot, en sloeg de aarme um zun nek. Hoe klein die ok was, terdege beseftenie da grütvoader verdriet ha. Grütvoader keek een vur een zun keinder oan en zeej: "Keinder, vur mijn dood zal ik alles eerluk regulle en nie een die iets tekort zal komme. Dur is echter een ding da me oan ut hart goa. Da's de klok. Oan deze klok zit un groot geheim verbonde. Zes uur na mun dood zal hij blijve stoan." Verschrik keke de keinder mekoar oan. En de klok tikte wijer. "De klok wit onderscheid te make tusse liefde en hebzuch. En alleen as de geen die um kreg deze eigeschappe hè zal tie blijve lope." Un bietje ongeleuvig keke de keinder de voader oan. "He iemand nog wa te vrage?" Neeje, der was ter gineen en ze gonge weg. Alleen de kleine Joanuske bleef bij zun grütvoader. Droevig stoarde de aawe mins nür de deur wqar de keinder ware gegoan. Hij besefte dattie zonder vrouw wijer moes. Ète koke kon die nie, al hattie altijd de erpel gescheld en de gruunte op ut laand gehold. Wa hulpeloos streek tie de kleine jong dur de hoare. O, wa hiel tie van da jungkse, dat de geslachsnaam wijer zou drage. "Grütvoader", zeej de kleine jong," goa mar mee bij ons ète, dan zitte niet zó alleen." En Goedbloed gong mee, elke dag. Hij leerde de jong de gewichte van de klok optrekke. Ok leerdenie um de klok te smère mit un gaanzevèr en deej um veur wa tie oan de klok moes doen as tie stil stond. En die jong leerde alles van de klok. Ure zat tie der oan te prutse, mar hij kreeg um oan ut lope. Op ut les in een minuut. Op un maarge bleve de blijnde van grütvoaders boederij geslote en un paniek makte zich van de kleine jong meester. Hij bulkte de hele bürt bijmekoar en ze vonde de aawe mins dood in zun bed. Joanuske was niet tot bedoare te krijge. Na de begrafenis name de keinder durrek hun porsie. Ok de klok wier dur de jongste zoon meegenome. Voader ha toch wel gelijk gehad. Toe ze smaarges kwame stond de klok stil. Mar wa tie jong dur ok oan deej, hij kreeg gin léve in de klok. Zo bleef de klok zes moande bij die jong oan de muur hange. Tot tie joarig was, want dan kwame ze allemoal, ok kleine Joanus. Ut gesprek kwam ok op de klok. "Gin mins is tur die um oan de gang kreg", zeej de ome van Januske. "Ikke wel", riep de kleine jong. Hij klom op un stoel, pürkte wa oan de klok, rukte oan de slinger en de klok liep. Ok na un uur nog. "Dan hè Joanuske rech op de klok", zeeje de aandere bruur en zusters. En toe pakte de jongste de klok van de muur en zeej: "Voader hè ut zo gewild, hier Joanuske de klok is vur jouw." Kleine Joanuske was al un hele aawe kjal toe tie oan mijn zun verhoal vertelde. En droevig zeej tie dur bij: "Meneer, d'r is gin aarfgenaam en zo zal de klok op un keer stil blijve stoan, vurgoed." H.K. Budding 35
Agenda 11 maart
Historische Kring Kesteren en Omstreken Lezing door prof. W.J.G. van Mourik. "Historische stijlen in de Nederlandse architectuur". 20.00 uur, Dorpshuis, Nedereindsestraat 27a te Kesteren.
11 maart
Vereniging Oudheidkamer voor Tiel en Omstreken Lezing door drs. A. Both-de Brauw. "De vaders van de -ismen: Henri M.R. de Toulouse Lautrec (1864-1901) - Art Nouveau". 20.00 uur, Streekmuseum, Plein 48 te Tiel.
17 maart
Vereniging Oudheidkamer voor Tiel en Omstreken Muziek in het museum. 15.00 uur, Streekmuseum, Plein 48 te Tiel.
19 maart
Vereniging Oudheidkamer voor Tiel en Omstreken Lezing door drs. M.C. Plomp. "17e-eeuwse tekenkunst". 20.00 uur, Streekmuseum, Plein 48 te Tiel.
27 maart
Stichting Historische Kring Gente. Lezing door mevr. drs. L.H. Maas. "De betekenis van veldnamen in Gendt", aangevuld met het veldwerk in Gendt door C. van Meekeren. 20.00 uur, De Herberg, Nijmeegsestraat 6 te Gendt.
8 april
Vereniging Oudheidkamer voor Tiel en Omstreken Algemene Ledenvergadering. 20.00 uur, Streekmuseum, Plein 48 te Tiel.
10 april
Historische Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk e.o. Vertoning van authentieke films uit de Tweede Wereldoorlog over de luchtlandingen en gevechtshandelingen in de omgeving van Nijmegen. Verzorgd door: Stichting Nijmegen blijft in beeld.
13 april
Vereniging Oudheidkamer voor Tiel en Omstreken Excursie naar Haarlem, o.a. Tylers Museum.
24 april
Stichting Historische Kring Gente Avond, verzorgd door G. Visser en W. Otemann. "Een greep uit de historie van Gendt" en "Een stukje tastbare Gendtse historie". 20.00 uur, De Herberg, Nijmeegsestraat 6 te Gendt.
Inleveren kopij voor het juni-nummer: uiterlijk 30 april 1991. 36
De Tabula Batavorum is een gezamenlijke uitgave van:
Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, Afdeling 15, West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard. Contactadres: John Mulder, Warmoesstraat 4, 6678 BC Oosterhout. Tel. 08818 -1503. Historische Kring Kesteren en Omstreken. Postbus 62, 4040 DB Kesteren. Tel. 08886 - 2205 Historische Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk en Omstreken. Sec r.: Mevr. A. Janssen, Stationsstraat 2, 6678 AB Oosterhout. Tel. 08818 -1610. Historische Vereniging Marithaime. Secr.: Mevr. R.M.J.L Schattenberg, Oosterhoutsedijk 9, 6663 KS Lent. Tel. 080 - 238651. Stichting Geschiedenis Gelders Rivierengebied (S.G.G.R.). Secr. Mevr. Mr. Y.C. Swartling, Oudegracht 401 b.e., 3511 PH Utrecht. Tel. 030 - 310070. Stichting Historische Kring Gente. Secr.: Mevr. D. van den Bergh- Pensen, Markt 2, 6691 BK Gendt. Tel. 08812 -1519. Vereniging "Oudheidkamer voor Tiel en Omstreken". Secr.: Mevr. A.T.M, van der Nat- Ruygt, Burg. van Altenastraat 22, 4001 VC Tiel. Tel. 03440 -10736.
Dit blad is een uitgave van de Stichting Tabula Batavorum.
Secretariaat: Annet Warmerdam- Meijer, Schiltmanshof 7, 4012 DJ Kerk-Avezaath. Tel. 03448 - 2331.
Redactie: John Mulder, Warmoesstraat 4, 6678 BC Oosterhout. Tel. 08818 - 1503 AWN Afd. 15. Peter Schipper, Simon van Haarlemstraat 14, 4003 XG Tiel. Tel. 03440 - 15852. Ver. „Oudheidkamer voor Tiel e.o."
Geert Visser, Kardinaal de Jongstraat 2, 6687 LG Angeren. Tel. 085 - 256718 Stichting Historische Kring Gente.
Annet Warmerdam- Meijer, Schiltmanshof 7, 4012 DJ Kerk-Avezaath. Tel. 03448 - 2331 Hist. Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk e.o. Jan Wessel Jansen, Mussenbergstraat 3, 6661 NN Eist. Tel. 08883 - 1230. Hist. Ver. Marithaime.
Sijtze van der Zee, Grotebrugse Grintweg 40, 4005 AJ Tiel. Tel. 03440 - 13590. S.G.G.R.
Eindredactie: Ton van Drunen, Radboudweg 30, 3911 BE Rhenen. Tel. 08376 - 17038. Hist. Kring Kesteren e.o.
Voor kopij gaarne contact opnemen met een van de bovenstaande redacteuren. Het overnemen van artikelen en illustraties is alleen toegestaan met toestemming van de redactie.
8H
TABULA BATAVORUM Jaargang 9
juni 1991
nummer 2
Inhoud
37
Een eeuw De Betuwe in Eist II Krant in het spanningsveld van plaats en regio Joan Hemels
38
Een schepenverkiezing in Tiel E.C. Kraaikamp
49
Over beddingen en stroomgeulen Kobus van Ingen
53
Boekbespreking John Mulder
55
Vereniging Oudheidkamer voor Tiel en Omstreken 90 jaar. Peter Schipper
56
l.S.S.N. 0166 - 4034
Losse nummers f 4,50
37
Een eeuw De Betuwe in Eist II Krant in het spanningsveld van plaats en regio 'Eerlijk en objectief, rustig, zonder sensatie, ieder gevende waarop hij bij tijd en wijle recht heeft, zetten wij onze uitgave voort, een uitgave waarvan de redactie zich ook en vooral ook gebonden weet in de Christelijke moraal, zooals deze tot loutering van geweten en ziel door de Ordeningen Gods voorgehouden wordt.18 De krant als bruidsschat? In De Betuwe van 18 april 1891 verscheen een advertentie die een helder licht werpt op het begin van Jan Herberts als kleine zelfstandige in Eist. Achter het toentertijd op de advertentiepagina's zo vertrouwde handje met de gestrekte wijsvinger in de richting van het begin van de tekst staat te lezen: 'Ondergeteekende bericht door deze aan de geachte ingezetenen van Eist en omstreken, dat hij in het begin van Mei a.s. aldaar zal openen een BOEK-, KANTOOR- en PAPIERHANDEL, in het huis A 221, naast den heer Van Holten, op de Markt. Hij beveelt zich beleefd aan voor de levering van alles wat tot dit vak behoort, zullende hij niets onbeproefd laten, om zich het vertrouwen waardig te maken. Onder minzame aanbeveling hoogachtend, UEd. Dw. Dienaar, J. HERBERTS'. De geciteerde tekst staat in een omlijsting van teksten die de andere diensten van Herberts onder de aandacht brengen. Het gaat om de levering van alle soorten druk- en bindwerk; voor de uitvoering van deze opdrachten zal Herberts een beroep hebben gedaan op zijn leermeester in Wageningen, de drukker-uitgever Hendrik van Gortel. Hiermee hangt samen dat de advertentie wordt afgesloten met de mededeling: Bureau van het Nieuws- en Advertentieblad "De Betuwe". Herberts begon in Eist ook een advertentiebureau, hoe klein ook. Door de toegenomen behoefte aan adverteren gingen boekhandels en postbeambten er in de loop van de negentiende eeuw steeds meer toe over, werk te maken van het bemiddelen tussen adverteerders en uitgevers bij de plaatsing van advertenties. Uit deze zogenaamde 'advertentiekruierij', waarbij het voordeel voor de bemiddelaar bestond uit een vrij hoog percentage van de prijs (commissieloon), ontstonden de moderne reclameadviesbureaus van de twintigste eeuw. Behalve 'Plaatsing van advertentiën in alle Binnen- en Buitenlandsche Couranten' bood Herberts ook de 'Levering van Dag- en Weekbladen' als dienst aan. Tegen een rabat (korting op de prijs) als beloning bemiddelden boekhandelaren en postdirecteuren eveneens tussen uitgevers en potentiële abonnees voor het afsluiten van abonnementen en het innen van de abonnementsgelden. In 1890 werden de postdirecteuren van hun hieruit voortvloeiende emolumenten (extra beloning) beroofd, zodat de levering van kranten voor de boekhandel des te interessanter werd. Omdat de mensen van de posterijen er geen persoonlijk voordeel meer van genoten, verloren ze de belangstelling voor beide nevenactiviteiten op het gebied van de pers.19 Herberts moet van deze ontwikkeling weet hebben gehad.
Op 30 april 1891 trad Herberts in het huwelijk met Dirkje van Laar. Een lange huwelijksreis zal er niet ingezeten hebben, want de bruidegom nam per 1 mei de uitgave van De Betuwe over van Van Gortel die de krant wel bleef zetten en drukken. Op de voorpagina van het nummer van 2 mei 1891 verscheen de 38
volgende mededeling: 'Bericht. Vanaf heden is het Bureau van dit blad verplaatst naar Eist (Betuwe). Alle berichten, ingezonden stukken, advertentiën, enz. gelieve men dus in het vervolg in plaats van naar Wageningen, te zenden naar Eist, aan den heer J. Herberts (...).' Gortel zal de echtgenote van zijn oogappel Herberts de uitgaverechten niet bij wijze van bruidsschat hebben geschonken. Hij gaf echter niet alleen het recht van uitgave, maar ook de zorg voor De Betuwe uit handen, terwijl hij de inkomsten uit de drukorder behield. Kortom: als zakelijke transactie kan de overeenkomst goed doordacht zijn.
De buren van De Betuwe Marianna Tofani stelt in haar scriptie vast, dat de redactie van De Betuwe er altijd op uit is geweest, het belang van de streek en de bewoners te dienen, neutrale en eerlijke journalistiek te bedrijven met respect voor de verschillende opvattingen en geloofsovertuigingen die in de gemeenschap leefden.20 Door uitsluitend aandacht te schenken aan De Betuwe zou de gedachte kunnen opkomen, dat dit blad met zijn prijzenswaardige redactionele geloofsbelijdenis een onbedreigde alleenheerschappij kon genieten. Bij wijze van momentopname geef ik een indruk van de persorganen die aan de grenzen van het verspreidingsgebied van De Betuwe opereerden en daar misschien ook nog concurreerden met de krant uit Eist. Want ook zonder het nieuws- en advertentieblad De Betuwe was de aarde in onze streek wat de pers betreft in de afgelopen eeuw niet geheel verwoest en ledig. In de jaren twintig telde De Betuwe ongeveer 2.600 abonnees, een aantal dat in de jaren dertig nog zou stijgen tot zo'n zesduizend.21 In een nummer uit 1925 van Het Advertentie Bureau, het 'Officieel orgaan van de Vereeniging van Erkende Advertentie Bureaux in Nederland'22, staat op de voorpagina een opvallend grote advertentie van De Gelderlander te Nijmegen; dit dagblad wordt aangeprezen als het 'hoofdorgaan der provincie met hare gecontroleerde oplage, die grooter is dan die van alle in Gelderland verschijnende dagbladen te samen'. Als oplage wordt genoemd 28.000 exemplaren.
39
In hetzelfde nummer23 van het verenigingsorgaan van de houders van erkende advertentiebureaus staat een eveneens tamelijk opvallende advertentie van "De Betuwe", het 'wekelijksch nieuws- en advertentieblad voor Over- en Neder-Betuwe'. Als oplage wordt 'circa 5000 ex.' opgegeven; opmerkelijk is dat onder de 33 plaatsen waar de krant wordt verspreid, ook Arnhem en Nijmegen worden genoemd. De opsomming eindigt met de vet gedrukte conclusie 'Dus het Blad voor de geheele Over- en Neder-Betuwe. Het is in deze streek de eenige Courant, welke algemeen door ieder gelezen wordt en waarin ieder adverteert'. De Arnhemsche Courant staat met een veel kleinere advertentie in het nummer van Het Advertentie Bureau uit 1925.24 Een oplagecijfer wordt niet genoemd; de krant in de Koningstraat prijst zich aan als het "Oudste, meest bekende, tevens goedkoopste dagblad ter plaatse, met de meeste lezers in alle kringen. Voor Arnhem en omgeving het meest doeltreffende blad'. Voor hetzelfde gebied verscheen ook de Nieuwe Arnhemsche Courant die zich positioneert als 'Hét dagblad met de grootste oplage ter plaatse dus hét dagblad waarin Uw advertentie het meeste nuttig effect geeft.'25 Voor katholieken verscheen bij de Firma Van Mastrigt en Verhoeven tussen 1923 en 1929 het Dagblad van Arnhem met als kopblad het Geldersch Dagblad. Hoofdredacteur was de later in katholieke kring zo bekend geworden letterkundige Bernard Verhoeven. Het eerste nummer van 29 september 1923 had een oplage van 5.500 exemplaren. Toen voortzetting van het Dagblad van Arnhem als zelfstandige uitgave in 1929 commercieel niet langer haalbaar bleek, werd de krant een kopblad van Het Centrum.26 De Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant van de uitgevers C.A. Vieweg & Zoon, opgericht in 1800, laat de vermelding van de oplage achterwege. Het dagblad wordt, volgens de tekst van de advertentie, 'om de degelijke publiciteit, welke hare advertentie-kolommen bieden, in alle, doch speciaal in de koopkrachtige kringen van Nijmegen e.o. ten zeerste in de belangstelling aanbevolen'. Bij Drukkerij en Boekhandel St. Maarten in Tiel verscheen, volgens een advertentie op dezelfde pagina, De Waalbode als 'het eenigst R.-K. Orgaan dat door alle standen in Tiel en in het Land van Maas en Waal gelezen wordt'. De aanprijzing vervolgt: 'De verspreiding onder de Landbouwbevolking is algemeen. Vraagt onze speciale Handelstarieven'. In het westen grensde het verspreidingsgebied van De Betuwe aan dat van de Tielsche Courant, het nieuws- en advertentieblad voor Tiel, Zaltbommel, Tieler- en Bommelerwaard, Neder- en Over-Betuwe en Maas en Waal.27 De Tielsche Courant van de uitgevers Gebr. Campagne verscheen drie keer per week: op maandag, woensdag en vrijdag. Naar de oplage moet men raden. Dat geldt ook voor de katholieke De Waalbode in Tiel, met als kopblad De Nieuwe Maas- en Waler.28 De door Van Gortel opgerichte Wageningsche Courant. Nieuws- en Advertentieblad, werd in 1925 uitgegeven door de Wageningsche Boek-, Courant- en Handelsdrukkerij Firma J. van Slooten in Wageningen. Een oplagecijfer wordt niet vermeld.29 Nog afgezien van het lezen van landelijke dagbladen in Eist en omgeving blijkt uit deze 'tour d'horizon' in het weidse perslandschap van het gebied tussen Rijn en Waal, dat De Betuwe op de thuismarkt van nieuwsbladen wél, maar op de persmarkt in ruimere zin geen monopoliepositie had. Door de goede verbindingen konden met name de dagbladen uit Arnhem en Nijmegen gemakkelijk en tijdig in Eist en omstreken verspreid worden. Verder moet men constateren, dat het nieuws- en advertentieblad voor de Be40
tuwe de verschijningsfrequentie niet heeft opgevoerd tot bijvoorbeeld drie keer per week. Juist in de jaren na de Eerste Wereldoorlog, in de jaren twintig vooral, probeerden nogal wat nieuwsbladuitgevers hun weekbladen tot vaker verschijnende kranten te laten evolueren. Ook werd een enkele keer een meermalen per week verschijnend nieuwsblad omgezet in een dagblad, althans een minstens zes keer per week verschijnende krant. Voor het overige vertoont het interbellum, mede door de crisisperiode van de jaren dertig, een beeld van stabilisatie van de pers.30 De uitgever van De Betuwe heeft zich bepaald niet aan avonturen gewaagd. Wel is geïnvesteerd in een handelsdrukkerij, sinds Jan Herberts junior, zoon van de oprichter, zich in 1915 voor het drukkersvak had bekwaamd. De activiteiten in verband met De Betuwe, de boekhandel en de drukkerij werden in 1920 samengevoegd in de 'firma J. Herberts'. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de krant tot de verkoop van 1976 van de eigen pers.
De journalistieke prestatie onderzocht Drs. Marianna Tofani heeft voor haar scriptie een probleemstelling geformuleerd, die ik samenvat en reduceer tot de vraag naar de journalistieke prestatie van De Betuwe ten dienste van een zich ontwikkelende plaats en regio.31 De commerciële functie, dat wil zeggen: het nieuwsblad als advertentiemedium, laat ik onbesproken. Voor vijf perioden tussen 1890 en 1976, zolang De Betuwe dus een krant op abonnementenbasis was, is de journalistieke prestatie gesplitst naar zeven dimensies van effecten die door middel van de redactionele inhoud bij de lezers bewerkstelligd kunnen worden. In dit verband wordt het begrip functies gehanteerd. Voor de historische persanalyse van De Betuwe is de volgende functieindeling gehanteerd: - de informatie-functie: een krant beoogt, rekening houdend met de bladformule, de nieuwsvoorziening in een bepaald gebied te verzorgen en zij verschaft bovendien informatie van algemene aard (verslagen van vergaderingen, weerberichten, marktberichten en dergelijke); - de voorlichtingsfunctie: een krant kan zich toeleggen op het verstrekken van thematische informatie met de intentie de lezers daarmee te adviseren en te helpen; men kan hierbij denken aan land- en tuinbouwvoorlichting, voedingsadviezen en dergelijke; - de opiniëringsfunctie: een krant kan meningen ten beste geven in commentaren, kritieken en vergelijkbare rubrieken, met de bedoeling dat de lezer zich een bepaalde mening vormt; - de integratiefunctie: juist aan lokale media -een categorie waaronder ook het streekblad valt- wordt het vermogen toegeschreven, dat zij de band van de lezers met elkaar en in relatie tot hun woongebied kunnen versterken; een redactie kan er op uit zijn, veel aandacht te schenken aan het verenigingsleven, de sportbeoefening, de streekgeschiedenis, het bevorderen van de gemeenschapszin enzovoort; - de expressiefunctie: een krant biedt lezers de mogelijkheid in interviews en anderszins hun zegje te doen, ingezonden brieven te schrijven enzovoort, zodat zij zich kunnen uiten, bijvoorbeeld met de bedoeling om een debat op gang te brengen; -- de verstrooiingsfunctie: een krant kan bij de keuze van de leesstof en illustraties inspelen op de behoefte van de lezers aan ontspanning, verstrooiing;
41
- de mobilisatiefunctie: een krant kan worden ingezet om mensen aan te zetten tot een bepaald collectief en individueel gedrag of om de lezers te winnen voor bepaalde politieke en religieuze overtuigingen. Via de advertentiepagina's worden de lezers beïnvloed in hun koopgedrag, hetgeen ook een mobilisatiefunctie is. Om een nog sterkere greep op het weerbarstige bronnenmateriaal van de leggers te krijgen, heeft mevrouw Tofani de periode van onderzoek op grond van bepaalde criteria in vijf tijdvakken opgedeeld. Voor elk van deze perioden geef ik de belangrijkste resultaten van haar zowel kwantitatieve als kwalitatieve pershistorische analyse weer. Het overvloedige cijfermateriaal in de scriptie laat ik daarbij buiten beschouwing. Met het oog op de beperkte omvang van dit artikel kan ik jammer genoeg ook geen keuze maken uit de vele treffende citaten waarmee mevrouw Tofani haar betoog heeft onderbouwd. Juist door deze uit het leven gegrepen teksten uit de leggers van De Betuwe komt de krant in relatie tot historische figuren en situaties tot leven. Men leze daarvoor de scriptie van mevrouw Tofani.
De officiële opening van het stoomtramwegnet van de Betuwsche Stoomtramweg Maatschappij" (BSM) vond op 30 augustus 1909 plaats met een feestrit, redevoeringen in café "De Vereeniging" en volksfeesten op het terrein "De Laak". De tram met genodigden, onder wie de minister van Waterstaat mr.
L H. W. Regout, enige Tweede Kamerleden, het Gelderse College van Gedeputeerde Staten en initiatiefnemer burgemeester G.W.A.W. baron Van der Feltz (1852-1910), werd in de Dorpsstraat enthousiast verwelkomd door leerlingen
van de twee hoogste klassen van de lagere scholen en een deputatie van gymnastiekvereniging "Eendracht Maakt Macht" (EMM). Langs verslaggever C.B. Herberts (1876-1960) is de in 1908 in gebruik genomen rooms-katholieke kerk zichtbaar.
42
In de eerste periode, van 1891 tot 1920, was De Betuwe vooral een informatiebron, gericht op ontwikkelingen in de streek. Inhoudelijk blijkt dit uit de veelheid aan marktberichten, prijsnoteringen, veilingberichten, alsmede dienstregelingen van trein en boot. Naarmate de deelname aan het politieke leven toenam, kwamen er ook meer verslagen van gemeenteraadsvergaderingen uit de verschillende gemeenten in het verspreidingsgebied in de krant. Wat betreft de nieuwsvoorziening die tot op de dag van vandaag de belangrijkste redactionele functie is gebleven, valt een verschuiving waar te nemen. Werd er vóór de eeuwwisseling veel landelijk en internationaal nieuws in de kolommen van De Betuwe afgedrukt, in de twintigste eeuw kwam hierin verandering. Het nieuws uit de eigen woonplaats en streek verdrong het nieuws van 'verder weg'. Streekjournalistiek werd de kracht van de krant die daarmee capituleerde voor de dagbladen met meer en actueler binnen- en buitenlands nieuws. In de eerste periode was de voorlichtingsfunctie van De Betuwe ook al van belang, vooral op het gebied van overheidsmededelingen. De integratiefunctie is te herkennen in onderdelen die de lezer oriënteren op het gemeenschapsleven, zowel kerkelijk als maatschappelijk. Rubrieken betreffende de burgerlijke stand en de predikbeurten vallen daarbij eveneens in het oog. Verslagen van evenementen duiden op dezelfde betrokkenheid en zijn tegelijkertijd een signaal van een toeneming van activiteiten op sociaal-cultureel gebied. In 1920 werden verslagen van sportevenementen een vast onderdeel van de krant. Eist en de Betuwe ontkwamen niet aan het verzuilingsproces dat zich tot in de jaren twintig in het hele land voltrok. Levensbeschouwelijke en/of politieke verschillen tussen bevolkingsgroepen kwamen tot uitdrukking in het oprichten van afzonderlijke organisaties, scholen en dergelijke. Katholieken, protestantschristelijken en socialisten, nolens volens gevolgd door een burgerlijk-liberale groep, gaven kleur aan een palet van verenigingen en instellingen op levensbeschouwelijke en/of politieke grondslag. Voor het nieuwsblad De Betuwe betekende de verzuiling een profilering van de expressiefunctie: de verschillende opvattingen in het leven van de gemeenschap komen tot uiting. Mevrouw Tofani plaatst in dit verband de volgende kanttekening: 'Hoewel de krant zich hierbij neutraal opstelt en zich aan de verzuiling tracht te onttrekken, klinkt de mening van de redactie hier en daar voorzichtig door'. In de tweede periode, de jaren twintig en dertig, wordt de verbondenheid van De Betuwe met haar verschijningsgebied nog duidelijker en wel speciaal in de vorm van maatschappelijke betrokkenheid. Henk Herberts, de zoon van de oprichter, was als redacteur aangetreden. Hij was zeer actief in het maatschappelijk leven en gaf daarmee aan de integratiefunctie van De Betuwe een nieuwe impuls. De verschaffing van zakelijke informatie stond in het interbellum veel minder op de voorgrond dan in de eerste periode het geval was. Wat betreft de mobilisatiefunctie kan worden gewezen op de aandacht voor de versterking van de positie van de middenstand in Eist; lezers worden aangespoord hun inkopen te doen bij de adverteerders van hun nieuwsblad dat ook niet wars is van 'free publicity'. Daarbij werd de lezer in redactionele tekst geattendeerd op voortreffelijkheden van plaatselijke neringdoenden of van bepaalde produkten of diensten. Het plaatselijk belang als a-politieke vorm van belangenbehartiging kreeg eveneens een speciaal accent. Inhoudelijk betekent een en ander dat de krant in de jaren twintig en dertig veel aandacht besteedde aan verslagen en aankondigingen van evenementen, aan lief en leed van mensen in de eigen omgeving en aan het nieuwe aan43
dachtsgebied van de streekgeschiedenis. Door de connecties van Herberts met de Vereeniging Het Geldersch Paardenstamboek was de krant in de tweede periode het officiële orgaan van deze vereniging en dat is aan de inhoud te merken. Herberts was bij verschillende sportverenigingen betrokken; de sportverslaggeving kreeg onder zijn leiding meer reliëf in De Betuwe. Ook andere kranten begonnen in het interbellum de elck wat wils-formule in de journalistiek te accentueren. De krant werd een typisch gezinsmedium dat ook voor de huisvrouw en de kinderen interessant moest zijn. De Betuwe kreeg de rubriek 'Voor de Vrouw', met veel huishoudelijke tips en encyclopedische informatie ('weetjes').32 De informatie in het blad nam niet alleen toe, maar kreeg ook een veelkleuriger karakter. Landbouw-voorlichting bleef echter de meeste ruimte opeisen. In de sfeer van verstrooiing maakte De Betuwe voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een opvallende ontwikkeling door. Feuilletons en de kinderrubriek met de strip 'Dikke Dorus' deden hun intrede. In verband met de duidelijker geprofileerde expressiefunctie constateert mevrouw Tofani een andere ontwikkeling. Door de invoering van de rubriek 'Voor de Zondag', waarin hervormde en gereformeerde dominees uit het verspreidingsgebied hun overwegingen konden publiceren, durfden sommige lezers de neutraliteit van De Betuwe in twijfel trekken. Zij plakten haar een protestants etiketje op. De redactie, aldus mevrouw Tofani, verantwoordde de omstreden rubriek in het herdenkingsartikel bij het vijfjarig bestaan van De Betuwe, maar ze vindt wel, dat de krant zich lange tijd - ook via de predikbeurten - en kwantitatief meer op de protestantse lezerskring richtte. Ik zou hierbij een kanttekening vvülen maken, namelijk dat de pastoors niet altijd even scheutig waren met hun kerkberichten. Zij boden die bij voorkeur exclusief aan een katholiek dagblad aan. En kerkrechtelijk was een krant pas katholiek, als de bisschop een geestelijke als censor had aangesteld.
In de derde periode, die van de bezettingstijd, werd De Betuwe geconfronteerd met de eisen van de bezetters. Hun perspolitiek liet al spoedig nauwelijks enige ruimte voor vrije journalistiek. Overheidsmededelingen, berichten over de voedseldistributie, teksten van door de bezettingsmacht uitgevaardigde verordeningen en reglementen accentueerden de voorlichtingsfunctie. Mevrouw Tofani rept van 'vormen van voorzichtig verzet' en 'van het steeds duidelijker en koppiger vasthouden aan die vormen van verzet' van de kant van de redactie. Bij de eerste persreorganisatie van 1 oktober 1941 viel voor De Betuwe het doek. Achteraf hoeft men er niet rouwig om te zijn: de speelruimte voor vrije journalistiek was tot een uiterst smalle richel samengeperst. Daar had geen goeds meer van kunnen komen. In de vierde periode, van 1946 tot 1960, speelde De Betuwe een eigen rol in het verwerkingsproces van de gevolgen van de oorlog. Opvallend is, hoe de opiniëringsfunctie, die vóór de Tweede Wereldoorlog van ondergeschikt belang was, zich duidelijker begon te manifesteren. Wat onder de mensen in de Betuwe leefde aan onvrede over de gevolgen van de oorlog, over nieuwe oorlogsdreiging in de wereld en over onderwerpen van morele aard, dit alles werd verwoord in een wekelijkse rubriek van Henk Herberts. Overigens maakte Dik Herberts sinds 1951 ook deel uit van de redactie, zodat zijn belangstelling en voorkeuren de inhoud van toen af aan medebepaalden. In de sfeer van de voorlichting vallen, behalve de landbouwvoorlichting, ook 44
de voorlichting op het gebied van gezondheid, voeding, opvoeding en - in bescheiden mate - van nieuwe produkten op. Bovendien blijkt de overheid steeds vaker een boodschap voor de burgers te hebben. Het nieuws over de vorderingen van de wederopbouw kreeg een aanvulling in de sfeer van de integratiefunctie, omdat de wederopleving van het sociale leven veel aandacht vergde. Dit geldt ook voor de sportbeoefening. In historische overzichtsartikelen betrok De Betuwe haar lezers onder meer bij de oorlogsgebeurtenissen die voor velen een gemeenschappelijke ervaring hadden betekend. In 1958 werd met een speciaal nummer de voltooiing van de wederopbouw gemarkeerd. Aan de oorlog herinneren nog de in De Betuwe bij wijze van verstrooiing afgedrukte 'Flüsterwitze', grapjes over de Duitsers en hun handlangers die goede vaderlanders elkaar heimelijk hadden doorverteld. De "human interest" bijdragen duiden er eveneens op, dat de boog wat de redactie betreft niet altijd gespannen hoefde te zijn. Ten aanzien van de expressiefunctie valt op te merken, dat de 'Pauselijke maandintentie' naast het protestantse woord voor de zondag een plaats kreeg. Ook werden elke week de kerkberichten uit het katholieke parochieleven afgedrukt. De mobilisatiefunctie bleef in het teken van de behartiging van de belangen van de plaatselijke middenstand staan. Pleidooien voor beter gedrag hadden betrekking op bijvoorbeeld de omgang van mensen met elkaar in het verkeer. In de vijfde periode, die is onderzocht en die loopt van 1965 tot 1975, nam de voorlichtingsfunctie af en de integratiefunctie duidelijk toe. Nieuwe bewoners in het verspreidingsgebied lieten de redactie niet onberoerd. In plaats van de gezamenlijke betrokkenheid op dezelfde economische activiteiten werd de woon- en leefomgeving de bindende factor voor de lezers van De Betuwe. Met het oog op de integratie van de nieuwkomers in de al langer in het gebied woonachtige bevolking stond de krant voor de opgave, het integratieproces te bevorderen. Omdat de redactie er niet op uit was, twist en tweedracht te zaaien, maar juist volgens het harmoniemodel opereerde, is de integratiefunctie in de jaren zestig en zeventig duidelijk herkenbaar. Het aantal mensen dat in de agrarische sector werkzaam was, nam sterk af. De rubriek landbouwvoorlichting in De Betuwe onderging hetzelfde lot. De voor vrijetijdsbesteding beschikbare tijd nam sterk toe; de redactie speelde daarop in door het verenigingsleven in het algemeen en de sportverenigingen in het bijzonder veel plaatsruimte te gunnen. De plaatselijke overheden ontdekten het recht van de burger op informatie en inspraak bij belangrijke beslissingen. De overheidsvoorlichting in De Betuwe nam dan ook duidelijk toe. De zakelijke verslaggeving van de gemeenteraadsvergaderingen werd vervangen door een modernere vorm van journalistiek, waarbij allerlei agendapunten worden uitgediept en toegelicht. Door humanitaire acties te ondersteunen bleef De Betuwe trouw aan de mobilisatiefunctie in een moderne versie. In dit verband is het ook tekenend, dat in nogal wat artikelen het belangenconflict tussen de eisen van het milieu en die van de economie aan de orde worden gesteld.
45
N. Y. Electriciteits-Maatschappij wEiLfcST. • Een petroleumlamp vam 20 N, K. lichtiterkte verbruikt nar 1/8 L. petroleum, dus per jaar (1200 brandnren) 150 liter petroleum ad. 9 cent per liter is. . . |f 13.50. Een metaaldraadlamp van 25 N. K. lichtsterkte verbruikt per jaar (1200 branduren) aan elactriichen stroom f 6.—. Meter huur per jaar „ 3.60, Voor vernieuwing lampen, ruim genomen . . . . „ 1.50. Totaal f 11.10. Besparing, ondanks meer licht en ruime onkosten, nog „ 2.40. Vraagt tarieven aan, zoowel voor stroom, als voor koatenloozeen huur-installatiën. Tot besluit Samenvattend kan men stellen, dat De Betuwe door de jaren heen journalistieke vormen heeft gevonden en benut, die speciaal tot versterking van haar integratiefunctie hebben bijgedragen.
Daarmee heeft de redactie consequent gekozen voor een veiliger koers die de commerciële belangen van het blad niet schaadden, maar eerder ondersteunden. Aan deze keuze liggen, zo is mijn stellige indruk, niet louter opportunistische overwegingen ten grondslag. De van tijd tot tijd geformuleerde beginselverklaringen in combinatie met de resultaten van het door mevrouw Tofani verrichte onderzoek wijzen de weg
naar een moeilijk te weerleggen conclusie. Deze luidt, dat de drie elkaar opvolgende generaties Herberts hun nieuwsblad primair de mensen in Eist en omgeving ten goede hebben laten functioneren. Dit sluit niet uit, dat hiermee
tevens een rendabele en misschien wel profitabele exploitatie van het nieuwsblad als commerciële onderneming het best gediend was. Het wankele evenwicht tussen het publieke belang en het particuliere belang is niet verstoord door een tomeloos winststreven waaraan de journalistieke inhoud ondergeschikt is gemaakt.
De keuze voor de nieuwe uitgeefformule van 1976 hield onder meer in dat voor het eerst in de 86 jaar van het bestaan geen abonnees geworven hoefden te worden. De inhoud zou zo interessant moeten zijn, dat de ontvangers bereid 46
waren, leestijd aan de journalistieke en advertentionele inhoud van het blad te besteden. Dat De Betuwe werd gekocht door een dochteronderneming van het toen nog zelfstandige AUDET-concern, waartoe ondermeer De Gelderlander in Nijmegen behoorde, zal zijn oorzaken hebben gehad. Ik ken ze echter niet. Het lijkt mij echter zeer waarschijnlijk, dat ook vanuit Arnhem belangstelling voor de exploitatierechten van het weekblad is getoond. De omzetting van nieuwsbladen in huis-aan-huisbladen heeft de Nederlandse nieuwsbladpers in de laatste twintig tot dertig jaar in snel tempo doen afkalven. Een laakbare commercialiseringstendens, die typerend is voor nogal wat gratis verspreide kranten, kan men De Betuwe wat de journalistieke inhoud betreft niet verwijten. De belangrijkste reden hiervan lijkt mij te zijn, dat de redactie tot op de dag van vandaag op de oude voet kon voortgaan. De streekjournalistiek van De Betuwe levert sinds de gratis verspreiding iedere inwoner in het verspreidingsgebied kosteloze leesstof en - zo mag men wensen - ook gespreksstof. Door de gratis verspreiding onderging de oplage meer dan een verdubbeling tegenover het hoogste aantal abonnees van bijna tienduizend dat in de jaren zestig was bereikt. In het najaar van 1990 is de oplage zonder combinatie met de Malburger Koerier 23.795 exemplaren. In de jaren zestig kwam ongeveer 30 procent van de inkomsten uit de verkoop van abonnementen en 70 procent uit de verkoop van advertentieruimte.33 Sinds 1 april 1976 moeten de kosten geheel worden gedekt door de advertentieinkomsten. Deze moeten bovendien voor de winst zorgen. Welke ontwikkeling het huidige huis-aan-huisblad De Betuwe zal doormaken, als Dik Herberts zijn pen neerlegt, waag ik niet te voorspellen. Men mag echter hopen, dat een door onafhankelijke journalistiek gesierd weekblad De Betuwe de belangen van de bewoners van Eist en wijde omgeving zal blijven behartigen. De uiteindelijke eigenaresse van de krant, het VNU-concern, houdt in Haarlem kantoor. Dat is ver weg. Nijmegen, de plaats van vestiging van de dochteronderneming Gelderlander Weekbladpers BV die De Betuwe thans exploiteert, is dichterbij. In het samenspel tussen de beleidsverantwoordelijken in die beide steden zal de garantie gevonden moeten worden om de professionaliteit van de redactie en de daarmee samenhangende redactionele kwaliteit voor de toekomst te garanderen. In het proefnummer van De Betuwe dat Hendrik van Gortel op 14 december 1889 het licht deed zien, maakt hij melding van het beoogde verspreidingsgebied als 'een bloeiende streek, waarop overal in ons vaderland naijverige blikken worden geslagen'. Bij de verandering van eigendom in 1976 liet de redactie in het nummer van 26 maart 1976 de lezers weten, zich steeds ingespannen te hebben 'als klankbord te fungeren van alles wat werkt en leeft in deze mooie streek'. Moge dat zo blijven, óók als het gaat om de kwaliteit van de streekjournalistiek in de Betuwe en De Betuwe, als gebied en als krant. Joan Hemels
47
Noten 18. Uit het jubileumnummer van De Betuwe, d.d. 28 juni 1940, verschenen bij gelegenheid van het vijftigjarig
bestaan van het weekblad. 19. Vgl. J.M.H.J. Hemels, Op de bres voor de pers. De strijd voor de klassieke persvrijheid, Assen 1969, pp. 215-224.
20. M. Tofani, 'Een Over-Betuwsche Historie'. Een onderzoek naar de functies die het nieuwsblad "De Betuwe" vervulde in de Betuwe in de periode 1891-1975. Doctoraalscriptie Vakgroep Communicatiewetenschap, Universiteit van Amsterdam, 1989, p. 16. Idem, p. 15 Het Advertentie Bureau. 8/1925, nr. 12 (januari 1925). Idem, p. 306. Idem, p. 331. Idem, p. 318. M. van Meerdervoort (pseudoniem van J.H. Matla), Het bolwerk van den blinden pionier, Hilversum 1936, p. 61. 27 Het Advertentie Bureau, t.a.p., p. 320. 28. Van Meerdervoort, a.w. p. 87. 21. 22. 23. 24. 25. 26.
29. Ibidem. 30. Vgl. M. Schneider in samenwerking met J. Hemels, De Nederlandse Krant 1618-1978. Van 'nieuwstydinghe' tot dagblad, Baarn, 1979, vierde druk, pp. 260-287. De vijfde druk verschijnt in 1991.
31. Deze paragraaf berust op de resultaten van de genoemde doctoraalscriptie van mevr. drs. M. Tofani. 32. Vgl. in dit verband C. Schuit en J. Hemels, Recepten en rolpatronen. Nederlandse kranten en hun vrouwelijke lezers, 1888-1988, Utrecht, 1988. 33. Tofani, a.w., p. 15.
In de redactionele map kwamen wij een sonnet tegen van een van onze amateur-archeologen. Wij vonden deze ontboezeming te aardig om aan de vergetelheid prijs te geven en laten hem daarom hieronder volgen:
Schervengericht Wat bezielt die grijze heren, Die wekelijks een akker keren, Zoekend op laarzen van de Bata Naar scherven terra sigillata? Waartoe verlaat men huis en haard Om in een modderige waard Van Tiel op weg naar Wadenoyen Zijn laatste jaren te vergooien? Een laaiend vuur brandt in hun borsten En doet hun polsslag sneller gaan, Wijl zij, een hartinfarct trotserend, Van dit adagium uitgaan: "De toekomst ligt de dag van heden Voor óns vooral in het verleden." Anonymus
48
Een schepenverkiezing in Tiel Moord In het jaar 1761 werd de burgerij van "Thiel" opgeschrikt door de moord op jonkheer Dirk Louis van Braekell tot den Braekell door zijn schoonzoon J.L. van Delen tot Schoonenburg. Een moord en nog wel in die kringen, gaf maandenlang stof tot gesprek. Niet lang daarna, in 1762, stierf jonkheer Willem Hendrik Pieck van Zoelen, sinds 1749 schepen en/of burgemeester van Tiel. Een gezien hoogwaardigheidsbekleder, wiens overlijden bij de Tielse burgerij volop in de belangstelling stond. Vooral toen bleek dat de opvolging van Willem Hendrik Pieck niet zo verliep als de gegadigden wensten.
Volgens het Nederlandsche Jaerboek van October M D C C L X l l dat vrijwel geheel over de schepenbenoeming gaat, waren er twee "Mededingeren naer de Waerdigheid; namelijk den Heer Marcus Verkerk, die Schepen van deze Stad is geweest van den jare 1737 tot in den jare 1749, en Jongheer Jakob Derk Baron van Brakell, Lid van de Ridderschap des Kwartiers van Nijmegen". Bestuurders Het proces dat naar aanleiding van deze verkiezing is gevoerd tussen beide gegadigden, is volledig met bijbehorende stukken in het oktobernummer van genoemd jaarboek opgenomen. Om tot een juist begrip te komen van hetgeen er aan de hand was, volgen hier de namen van de toenmalige stadsbestuurders. Burgemeesters: Carel Lodewijk de Pagniet Arnoldus van Leeuwen Schepenen: Bernard Cock Mr. Jacob Nicolaas van den Steen Mr. Hendrik Jan Bartens Mr. Willem Albert van Lidth de Jeude Matheus Lambertus Schuil Jonkh. Willem Hendrik Pieck Herman Dijckmeester, die op 2 november afstand deed en in wiens plaats zijn zoon, Hermanus Dijckmeester, kwam. Secretaris: Mr. Otto van Eek Adjunct-secr.: Mr. Cornelis Christiaan van Lidth de Jeude Voor de overleden schepen W.H. Pieck moest een opvolger komen. De heer Van Brakell meende dat de verkiezing van de heer Verkerk regelrecht zou "aanlopen tegens het Reglement, op de Keure van deze Stad, zoals in den jare 1709" was vastgesteld. Een dochter van een zuster van de heer Verkerk was gehuwd met de heer Mattheus Lambertus Schuil, die eveneens schepen van Tiel was. Ingevolge het Reglement van 6 augustus 1709, artikel 4 was het uitdrukkelijk verboden dat oom en neef tegelijk in het stadsbestuur zaten. De stemming Terwijl "de Gecommitteerden van de Magistraet, de Capiteinen van de Burgerije en de Dekenen van de Gilden" nog met het opnemen van de stemmen bezig waren, stuurde Van Brakell een schriftelijk protest aan het Stadsbestuur. Dit protest staat woordelijk in het "Jaerboek".
49
Dit protest hielp de heer Van Brakell niet. Na telling van de stemmen, bevond men dat hij 64 en de heer Verkerk 205 stemmen had gekregen. Beide kandidaten waren door de "Magistraet" van Tiel op het stadhuis ontboden, teneinde hun de uitslag van de stemming mee te delen. De magistraat verklaarde dat de uitslag aan de "Ed.Mog. Heeren Staten van de provincie" zou worden gezonden, met het advies, tot schepen aan te stellen diegene voor wie de burgers de grootste neiging hadden getoond. De heer Van Brakell protesteerde ook mondeling, doch tevergeefs. De burgers die in grote getale waren samengekomen in de voorzaal van het stadhuis, verzetten zich heftig tegen Van Brakell. De magistraat, die bang was voor opschudding of andere ongelukken, ging er toe over om de schepen-eed aan de heer Verkerk te doen voorlezen en hem te beëdigen. De heer Verkerk verzette zich herhaaldelijk tegen de menigte en zei dat hij die eed niet kon afleggen, alvorens zijn verkiezing door de Heeren Staten was goedgekeurd. Onder aandrang van de verzamelde burgers gebeurde dat echter toch.
In beroep Doch de heer Van Brakell liet het hier niet bij zitten. Hij oordeelde dat noch de magistraat, noch de burgerij, bevoegde rechters waren in deze zaak. Daarom wendde hij zich met een verzoekschrift tot de "Ed.Mog. Heeren Staten van deze provincie". Hij wilde dat alles betreffende de aanstelling en beëdiging van de heer Verkerk ongedaan zou worden gemaakt en de heer Verkerk onbevoegd zou worden verklaard om de openstaande schepenplaats te vervullen. Dit verzoekschrift staat in extenso in het "Jaerboek" vermeld. In het verzoekschrift schrijft Van Brakell het reglement van 1709 in zijn geheel over. In artikel 4 laatste alinea staat: "Nochtans zullen Personen verkozen mogen worden, in de volgende graden malkander bestaende, als Vader en Zoon, Stiefvader en Stiefzoon, twee Broeders of Swaegers, Oomen en Neven, malkander zoo in den Bloede, als ook in Swaegerschap, bestaande". In dit jaarboek staat dus het gehele Reglement van Orde voor de vroedschap beschreven. Dit reglement is ondertekend door het toenmalige stadsbestuur, de dekens van de gilden en een aantal burgers. Eveneens schrijft Van Brakell aan de Staten hoe de familieverhouding is tussen Verkerk en Schuil, welke hij in de doopboeken en kerkelijke trouwboeken heeft opgezocht. Het totale rekest is 31 bladzijden druks. Nadat de Staten van Gelderland het verzoekschrift van Van Brakell hadden gelezen en bestudeerd, besloten de heren het in handen te stellen van de heer Verkerk, met verzoek om commentaar. Getuigen Vooral het afnemen van de eed door de burgemeester, terwijl nog geen goedkeuring van de Staten was ontvangen, zat de heren dwars. Ondanks aandrang van de burgerij in de voorzaal van het stadhuis, had dit nooit mogen gebeuren. Teneinde goed te worden ingelicht, lieten de Staten een aantal getuigen voorkomen. Hoewel niet alle getuigenverklaringen gelijkluidend waren, bleek wel dat de beëdiging van Marcus Verkerk onder pressie van de burgerij had plaatsgevonden. Misschien mogen we uit het voorgaande afleiden dat baron Van Brakell minder geliefd was bij de burgerij dan Marcus Verkerk. De burgerij wist wat ze aan Ver50
kerk had, omdat deze al geruime tijd schepen was geweest. Mogelijk is ook dat de moord op die andere Van Brakell in het voorgaande jaar door diens schoonzoon, geen goed gedaan heeft aan het aanzien dat de familie Van Brakell voordien toch wel genoot. Vooral de nasleep en de houding van Mevrouw Van Brakell na de moord heeft veel stof doen opwaaien. Rekest Ondertussen zat de heer Verkerk niet stil. Hij stelde, ter voldoening aan het verzoek van de "Meeren Staten", een verweerschrift op. Ook dit bericht is onverkort in het jaarboek opgenomen. Dit geschrift telt bijna 48 bladzijden druks. In dit rekest schrijft Verkerk dat zijn vrouw inderdaad een zuster is van de moeder van Mevrouw Schuil. Hij vindt echter dat de meerderheid van de stemmen, 205 op hem, 64 op Van Brakel en 1 stem op Anne Frans Willem Pieck, genoegzaam aantonen wie de voorkeur van de burgerij heeft. Hij wijst er voorts op dat volgens de "Land- en Stad-Rechten en het Reglement op de Regeringe", een aangetrouwde neef wel mag worden verkozen. Hij geeft dit met enkele voorbeelden aan. Bovendien, zo schrijft hij, heeft Van Brakell op allerhande wijzen getracht de "Borgeren en Gildebroederen" te beïnvloeden. Bij het verweerschrift is een verzoek ingesloten van 265 Tielse burgers die Verkerk als schepen willen hebben. Alle ondertekenaars zijn in het bedoelde boek met name vermeld, sommigen zelfs met hun beroep. De naam Pitlo komt zes keer voor. Een andere ondertekenaar is Jan Brenkman, "Deeken van het Smitse Gilt". Dan te weten dat Geurt Jan Brenkman, smid te Lienden, één van de oprichters is van de Oudheidkamer in Tiel. In die tijd bleven beroepen vaak generaties lang in dezelfde familie. Uitspraak Op 27 oktober 1762 deden de Staten van de Provincie uitspraak in het geschil. Deze luidde als volgt: "De Ed.Mog. Heeren Staten van deze Provincie in staat gesteld om grondig over het geschil te oordelen, hadden zwarigheid om het verzoek van den Heere Van Brakell in te willigen. Zij keurde de verkiezing van den Heere Verkerk als Schepen goed". Daarna volgt een aantal overwegingen, waarom de Staten tot deze beslissing zijn gekomen. Eén hiervan is, dat door de "Ed.Mog. Heeren" in 1652 een reglement op de "Keure en Bestellingen" van de regering van voornoemde stad (Thiel) aan de magistraat is verleend en verzonden, waarin de Graden van Naverwantschap zijn bepaald. In een resolutie van 13 juni 1754 van de "Ed.Mog." wordt genoemd keur bevestigd. Aan dit reglement is bij de verkiezing voldaan. Het reglement van 6 augustus 1709 artikel 4 van de stad Tiel had geen zeggingskracht. Het hele verhaal over deze "Schepen-Verkiezinge in Thiel" omvat 103 bladzijden drukwerk. In genoemd jaarboek verschenen ieder jaar de "MERKWAERDIGSTE GESCHIEDENISSEN, die dagelijks voorvallen binnen den omtrek der VEREENIGDE PROVINTIËN".
51
Hieronder vindt u een fotocopie van bladzijde 972 van het oktobernummer 1762 van het "Nederlandsche Jaerboek". Hierin wordt nog eens vermeld wat in de vorige 103 bladzijden uitvoerig is beschreven.
972
NEDERLANDSCHE J A E R B O E K E N , oaobcr,i-?62. f. T
VER/JNDERINGENONDEKDEHOOGE EN'LAGE AMTENARENj ENZ./ ' VERAN- .'"rtniEL. Den 6 van deze Wyriniaend hebben de DERING •*- Kd. Aclnh. Heeren van den Magiflraet dezer ON o KR Stad fchikking ginnaekt over de Commifiie in dé DEUOOl E EN L A G E
AMTEKAF.KS,
EiVZ.
Vcrgadcringc van de Hoog Mog. Heeren Staten Gencrael der Vereenigde Nederlanden, welkeopen-
gevallen was door hec overlyden van den Heere Picck,Heervan Brakel en Zoden, en daer toe aengefteld den Wel Ed. Geftr. Heer KarelLode-wyk de 'Pc.gnlct, lieer van Karmeitein , Preïïdent Burgemecfter van deze Stad, voor den tyd van één jaer, beginnende den l van de volgende Sla^tmaend; en
voor de overige anderhalfjaren den Heer Bernard Cock, Schepen en Raed van deze Stad.
Voortsis,
by gelegenheid dat de Heer Herman Dykmeffter, die Schepen en Raed van deze Stad is gewcefb fedevt den jarc 173^, verkozen hecfc om afttand té doen van zyne Waerdiehcid, als Lid van deRegeringede* zer Stad, en de daer aen verknochte Commiflkn, tot buitengewoon Gedeputeerde ter Vcrgaderinge van hunne l loog Mo;r benoemd de Heer Mr. Willem Albert vaij7JtbfIt!jFi'ude,Sc\'\e'pen en Raed van dezeStadl Hoc , in de vac-ïnte plaeifen van den Meere Pieck en den Heere Dykmeefter, als nieuwe Ledeii van <3en Mapjiftrner, verkozen zyn de Meeren Marcus Verkerk en Herman Dykmeefter , Zoon van den boven^ctioemden lleere, hebben wy te voren ver-. haeldC). • :": ^ ZUTPHKN. Den 26 van de nu afgeloöpenHerfftniaend is alhier, aen cene kwade Borft en'daer órJ gevolgde Watcr/,ugt 7 inhct, zescnderti^flejaerzyn* 'ouder'doms, overleden de Wel Ed. Geftr. Heer Mr.
C'Srhard jFati Cou/cmaa, R ned- Secretaris des Graeffchaps Zutphen en Secretaris van deze Stad.
GKOKNLO. Den 4 van de jongde Oegftmaend fs," in plaetfe van wylen den Meere Mr. Johan van Es-, fen, (*) Zie hier voren bladz. 948. , E.C. van Kraaikamp 52
Over beddingen en stroomgeulen "Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan". Aldus een bekende dichter uit de eerste helft van deze eeuw. En zo is het nog steeds, al zijn sedert de bedijking in de 13e en 14e eeuw onze grote stromen aan banden gelegd en gedwongen om door een afgebakende bedding de weg naar zee te vervolgen. Natuurlijk ging dat in het verre verleden niet zo eenvoudig. Vele malen konden de aanvankelijke dijkjes en kaden de watertoevloed niet aan. Niet enkel de extreem hoge waterstand, maar meer nog dit verschijnsel bij ijsgang in de rivieren, was de oorzaak van vele treurniswekkende rampen. Voordat echter met de bedijking van ons Betuws gebied werd aangevangen, was ook hier gewoon sprake van bewoning. De vroegste sporen die thans nog aan de oppervlakte komen kunnen we voorzichtig dateren in de Late Steentijd (ca. 2000 v. Chr.). De daarop volgende tijdvakken, Bronstijd en Ijzertijd (afb. 1), verraden echter al véél omvangrijker bewoningen in de Betuwe. Vloardmgen-culluur
V_/
stond voet bek ere u (tuur
bronstijd
Hiiversum-cultuur
\3
Drokenstem-cultuur
W
urnenveldenculluu-
ijzertijd romeinse-tijd
middeleeuwen
Mame-culiuur
<^"^>
«g * VJ 0 Oo„.
_.*£&'$_ <^ \v^--(tf-S*
afb. 1: Tijdbalk van het beschreven tijdvak.
In dit opstel echter wil ik niet nader op de bewoningssporen ingaan omdat velen mij hierin reeds zijn voorgegaan. De bedoeling is om het landschappelijk aspect eens wat nader onder de loep te nemen, want de aanhef luidt immers "Over beddingen en stroomgeulen"? Voordat de mens de mogelijkheden bezat de loop van de rivieren te beïnvloeden, meanderden (slingerden) deze naar de zee. De aangevoerde en steeds wisselende hoeveelheid water (mede een gevolg van de zich wijzigende klimatologische omstandigheden) sleep geulen uit en zette zand en kleideeltjes (sediment) op de oevers af. Welke oevers natuurlijk bij tijd en wijle overspoelden, waardoor zich weer een nieuwe stroomgeul kon vormen. Het kwam ook voor dat de beddingen door afnemende stroomsnelheid of verlegging van het stroombed gingen verlanden en daardoor op den duur geheel droog kwamen te liggen. Deze voormalige geulen zijn op bodemkundige kaarten natuurlijk goed te herkennen, maar ook in het landschap vinden we de sporen terug. In de eerste plaats in het stratenplan van de woonoorden en het wegennet in onze streek. De oudste wegen in ons gebied liggen veelal in de oude beddingen. De zandige ondergrond maakte deze al in de vroegste tijden hiervoor uitermate geschikt. En juist die straten welke in de loop der eeuwen niet extra veel verhardingen (en dus ophogingen) hebben gehad, liggen ook nu nog relatief laag ten opzichte van de omliggende grond. De volgende straten wil ik onder de aandacht brengen: 1. De Nedereindsestraat te Kesteren, waarbij met name het tracé vanaf de Joost v.d. Vondelstraat naar het westen tot ongeveer de Schaapsteeg. 2. De Hamsestraat te Opheusden, vanaf het voormalig Snellenburgterrein tot even voorbij het "Heerenland". 53
3. De Baron van Brakellweg te Lienden (Buurtschap Meerten), vanaf de Vogelenzangseweg in westelijke richting (zie afb. 2).
afb. 2: De Baron van Brakellweg te Lienden, gezien vanuit het zuidwesten. Aan weerszijden van deze straat zijn de oude stroomruggen nog goed zichtbaar. (Collectie A.I.C. nr. 3981). Het best bewaarde voorbeeld vinden we in Echteld, waar in de buurtschap Medel de Stapelschestraat en de daarop aansluitende Bredesteeg, prachtig door een bedding gaan (zie afb. 3) Voor al deze straten is kenmerkend dat de percelen vrijwel nooit over de straat doorlopen, wat aangeeft dat de straat ouder is dan de verkaveling. Dit gaat ook op voor de oude watergangen, de weteringen en sloten, welke vaak nog fossiele, maar meestal vergraven overblijfselen zijn van afgesneden stroomgeulen. In Opheusden zijn hiervan goede voorbeelden, de zogenoemde "Heusegraaf" tussen Lakemond en het perceel de Toorenburg aan de Tielsestraat en de wetering ten zuiden van de Hamsestraat. Op de grens van de Marspolder en Oudewaard bij Kesteren vinden we aan het einde van de Ambtseweg aan de oostzijde nog de diepe geul van de oude Rijn, gelegen tussen relatief hoge ruggen. Tenslotte wederom terugkerend in Echteld vinden we in het verloop van de Ooyse Wetering nog heel duidelijk een voormalige stroomgeul (zie afb. 3). In de nabijheid van deze straten en watergangen vinden we soms nog kenmerkende perceelsnamen waarin de oude situatie tot uitdrukking komt. Bijvoorbeeld "Pas" (oversteek), "Dries" (drassig), en "Bies" (oeverbegroeïng). Bij nader inzien bleek heel herkenbaar de perceelsnaam "de Reth" welke ik onder Echteld vond. Reth zal dialect zijn voor het (tegenwoordig nogal ordinair klinkende) woord reet, hetgeen scheur, barst, spleet, of inham betekent. Bezien we wederom afbeelding 3, dan is de reden voor deze benaming ongetwijfeld duidelijk. De naam van de bij Eist gelegen buurtschap Reeth kan ook hierin zijn herkomst hebben. afb. 3: Detail uit de perceelsZoals ik u in het kort heb trachten uiteen te namenkaart dorpspolder zetten, verraadt het landschap in de BetuEchteld. we nog veel sporen uit de tijd dat de eerste bewoners zich hier vestigden. Gaat u het zelf eens bekijken? Kobus van Ingen
54
Bronnen Afbeelding 1, overgenomen uit "Van scherven en schrifturen" uitgave H.K.K. en O. te Kesteren, 2e druk 1987. Hettema, H., De Nederlandse wateren en plaatsen in de Romeinse tijd, 's-Gravenhage 1951. Havinga, A.J. en Hof A. op 't, Mededelingen Landbouwhogeschool Wageningen, 83-8 1983.
Boekbespreking Begin dit jaar verscheen een "echt Betuws" boekje, geschreven door Riem van den Berg uit Andelst, getiteld: Bètuwse Brökskes. Het boekje bevat 13 verhalen in Betuws dialect, ten westen van de taalgrens. Zo liggen de dorpen Slijk-Ewijk, Valburg en Driel ten oosten van de taalgrens en "duume ze voor u" als u 't moeilijk heeft; echter, in Herveld, Andelst, Heteren en Randwijk "duimen ze voor u", aldus de schrijver in zijn voorwoord.
..„liu_- -s&timi^r --
"Dat zou je eigenlijk moeten opschrijven!". Hoe vaak horen we dit zinnetje niet, wanneer iemand tijdens een verjaardag in de huiskamer of aan de stamtafel van het plaatselijk café, smeuïge verhalen van vroeger vertelt. Meestal komt het daar niet van. Riem van den Berg heeft de daad bij het woord gevoegd en wat brökskes uit zijn herinneringen vastgelegd. Titels als Ut Verrike, Aon gruzzelementen, Kraeij schiete en Geleuf en bijgeleuf verraden reeds de sfeer, waarin dit alleraardigste boekje is geschreven. Of Van den Berg erin is geslaagd om het Betuws dialect, ten westen van de taalgrens op juiste wijze weer te geven, laat ik graag ter beoordeling aan de kenners over.
Klarien Verbeek-Verboom heeft Bètuwse Brökskes van leuke illustraties voorzien. Het boekje is uitgegeven door B.O.S. Boek- en kantoorvakhandel in Zetten. De prijs bedraagt f 14,90. John Mulder 55
Vereniging Oudheidkamer voor Tiel en Omstreken 90 jaar. Op 24 en 25 mei j.l. werd er tijdens een feestelijke bijeenkomst in het Streek-
museum te Tiel bij stilgestaan, dat 90 jaar geleden de Vereniging Oudheidkamer voor Tiel en Omstreken werd opgericht. Begonnen in 1901 in het huis "De Appelenburg" kwam de vereniging in 1905
in een pand naast de gasfabriek aan de Westluidenschestraat terecht. Hier werden de archeologische vondsten en andere museale objecten geëxposeerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte de Vereniging na diverse be-
schietingen van Tiel alles kwijt, zodat na 1945 een nieuwe start gemaakt moest worden. In 1955 was er weer een bestuur en in 1962 kon een nieuwe
oudheidkamer in een oude school aan de St. Agnietenstraat worden geopend. In 1976 volgde tenslotte de laatste verhuizing, namelijk naar de Groote Sociëteit aan het Plein. De geschiedenis van de Oudheidkamer wordt uitgebreid verhaald in het prachtige jubileumboek "Tussen Toverlantaarn en Teletekst ", waarvan het eerste exemplaar op 24 mei aan de burgemeester van Tiel werd aangeboden. Andere onderwerpen die aan bod komen zijn: een biografie van Karel August Lebbink, die vorig jaar door middel van een legaat een groot bedrag aan de Oudheidkamer naliet; over ambachten, zoals de koperslagerij van P. de Weijer, de metaalindustrie met illustere namen als Daalderop, Metawa en Kurz en de klompenmakerij, staan eveneens vele wetenswaardigheden te lezen. Veel aandacht krijgt de geschiedenis van het onderwijs in Tiel, de gezondheidszorg en het religieuze leven. Voor alle onderwerpen geldt, dat ze alleen de afgelopen 90 jaar belichten, een periode waaraan iedereen wel herinneringen heeft. Voorts zijn er de kleinere hoofstukken, over het fruitcorso, de kermis, de evacuatie in '40 - '45, het AmsterdamRijnkanaal en 90 jaar bouwen in Tiel. Heel aardig en een belofte voor de toekomst is het begin van een kalendarium over de laatste 90 jaar. Tenslotte mag niet onvermeld blijven, dat het jubileumboek ook aandacht schenkt aan enkele dorpen uit de omgeving^- met name Kerk- en KapelAvezaath, Drumpt, Wadenoyen, Zoelen en Erichem. Het boek is het eerste produkt van de onlangs opgerichte Historische Werkgroep Tiel, die onder leiding staat van dr. E.J.Th.A.M.A. Smit. Leden van de Vereniging die voor 1 mei j.l. genoteerd waren, kregen het boek als jubileumgeschenk. Andere belangstellenden kunnen het in de boekhandel aanschaffen. Peter Schipper
Inleveren kopij voor het oktobernummer: uiterlijk 31 augustus 1991 56
De Tabula Batavorum is een gezamenlijke uitgave van:
Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, Afdeling 15, West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard. Contactadres: John Mulder, Warmoesstraat 4, 6678 BC Oosterhout. Tel. 08818 - 1503. Historische Kring Kesteren en Omstreken. Postbus 62, 4040 DB Kesteren. Tel. 08886 - 2205
Historische Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk en Omstreken. Sec r.: Mevr. A. Janssen, Stationsstraat 2, 6678 AB Oosterhout. Tel. 08818 -1610. Historische Vereniging Marithaime. Secr.: Mevr. R.M.J.L Schattenberg, Oosterhoutsedijk 9, 6663 KS Lent. Tel. 080 - 238651. Stichting Geschiedenis Gelders Rivierengebied (S.G.G.R.). Secr. Mevr. Mr. Y.C. Swartling, Oudegracht 401 b.e., 3511 PH Utrecht. Tel. 030 - 310070. Stichting Historische Kring Gente. Secr.: Mevr. D. van den Bergh- Rensen, Markt 2, 6691 BK Gendt. Tel. 08812 -1519. Vereniging "Oudheidkamer voor Tlel en Omstreken". Secr.: Mevr. A.T.M, van der Nat- Ruygt, Burg. van Altenastraat 22, 4001 VC Tiel. Tel. 03440 -10736.
Dit blad is een uitgave van de Stichting Tabula Batavorum. Secretariaat: Annet Warmerdam- Meijer, Schiltmanshof 7, 4012 DJ Kerk-Avezaath. Tel. 03448 - 2331.
Redactie: John Mulder, Warmoesstraat 4, 6678 BC Oosterhout. Tel. 08818 - 1503 AWN Afd. 15. Peter Schipper, Simon van Haarlemstraat 14, 4003 XG Tiel. Tel. 03440 - 15852. Ver. „Oudheidkamer voor Tiel e.o." Geert Visser, Kardinaal de Jongstraat 2, 6687 LG Stichting Historische Kring Gente.
Angeren. Tel. 085 - 256718
Annet Warmerdam- Meijer, Schiltmanshof 7, 4012 DJ Kerk-Avezaath. Tel. 03448 - 2331 Hist. Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk e.o. Jan Wessel Jansen, Mussenbergstraat 3, 6661 NN Hist. Ver. Marithaime.
Eist. Tel. 08883 -1230.
Sijtze van der Zee, Grotebrugse Grintweg 40, 4005 AJ Tiel. Tel. 03440 - 13590. S.G.G.R.
Eindredactie: Ton van Drunen, Radboudweg 30, 3911 BE Rhenen. Tel. 08376 -17038. Hist. Kring Kesteren e.o. Voor kopij gaarne contact opnemen met een van de bovenstaande redacteuren. Het overnemen van artikelen en illustraties is alleen toegestaan met toestemming van de redactie.
1
TABULA BATAVORUM Jaargang 9
nummer 3
november 1991
Inhoud
57
Een joodse bruidegom te Gendt in 1793 Yvonne de Boer-Ravestein
58
Twee bronzen bolknopnaalden uit Oosterhout Frans Spaan en John Mulder
66
Mogelijke oplossingen voor geografische puzzels in Romeins Nederland Thijs van Woerkom
70
Een bezoek aan het deltagebied van de "Oude Rhein" J. van Dullemen
79
l.S.S.N. 0166 - 4034
Losse nummers f 4,50
57
§4
Een joodse bruidegom te Gendt in 1793. In het archief van de Hoge Heerlijkheid Gent1 bevindt zich een stuk met de intrigerende titel "huwelijken van joden". Deze titel wekt in zoverre al de interesse, omdat er weinig over het joodse leven in de Over-Betuwe bekend is en trouwens weinig over joodse genealogie in zijn algemeenheid. De betreffende gegevens zouden misschien een tipje van de sluier kunnen oplichten. Helaas blijkt meteen al dat de naamgeving van het dossier "huwelijken", dus de meervoudsvorm, meer belooft dan het waarmaakt. De inhoud betreft slechts het huwelijk van Nehemia Salomons met Hanna Jacobs in 1793, dus het bevat maar één echtverbintenis. Nu kunnen er verschillende verklaringen zijn voor het feit, dat er slechts één joods huwelijk in de Hoge Heerlijkheid Gent geregistreerd is: - er woonden weinig joden voor een vrij beperkte periode in Gendt en in deze tijd is er maar één ervan in het huwelijk getreden. - het is slechts een bepaalde, korte tijd gebruikelijk geweest om joodse huwelijken in de Hoge Heerlijkheid Gent officieel te registreren. - er zijn meer joodse huwelijken beschreven, maar de stukken zijn in de loop der tijd verdwenen. Het zou mij niet verwonderen als er sprake is geweest van een combinatie van de drie bovengenoemde faktoren, maar dit zal waarschijnlijk wel nooit helemaal duidelijk worden. Wel bekend is, dat er rond de eeuwwisseling (18e/19e eeuw) een gering aantal joden in Gendt gewoond heeft, maar dat er toch enkele huwelijken moeten hebben plaatsgevonden. Nadere bestudering van de in het dossier vermelde joodse mensen kan ons misschien iets meer van hun leven aan het eind van de 18e eeuw vertellen. Het hele dossier bestaat uit 4 stukken2: 1. Allereerst een officiële verklaring van de vader van de bruid, Jacob Hartog, gedateerd Ootmarsum, 25 december 1792 en ondertekend door twee getuigen, n.l. Joachim Hartog en Andris van Weesel, dat zijn dochter Hanna Jacobs, op dat moment in Doesburg wonende, in het huwelijk mag treden met de koopman Nehemia Salomons, wonende te Gendt. 2. Voorts verklaart de moeder van de bruidegom, Judick3 Nehemiaas, weduwe van Salomon Jacobs, in een door de Gendtse "scholtus" (schout) E.H. Mantz d.d. 24 januari 1793 opgesteld geschrift, dat haar zoon, de al eerder genoemde Nehemia Salomons, van haar toestemming heeft te trouwen met Johanna Jacobs, die wordt omschreven als een "meerderjarige jonge dogter", d.w.z. een meerderjarige vrouw die nog niet eerder gehuwd is geweest4. Zij ondertekent dit stuk met een ingenieus kruisje, hetgeen duidelijk maakt, dat zij de schrijfkunst niet meester is. Het is overigens in die tijd en nog lange tijd erna heel gebruikelijk geweest, dat (joodse) vrouwen weinig onderwijs genoten5. (Afb. 1) 3. Verder getuigt de reeds eerder genoemde schout E.H. Mantz op 11 februari 1793, dat het voorgenomen huwelijk van Nehemia Salomons, hier omschreven als weduwnaar van Ester Salomons en in Doornenburg geboren, met de "jonge dogter" Hanna Jacobs, het "laatst gewoond hebbende te Doesborg, geboortig van Ootmarssum" onverhinderd is geproclameerd op 27 januari en 3 en 10 februari. (Afb. 2)
58
$4. s .~-e.c..^_c,_^£i_ ' .d- t ƒ/S Xi
''ty-'-jf--
y
a^/
./ •<- - c^-^iiXI ~j<>>V-£''''-G--i"-L ' ««tf.
T'QL f-
y
^_ o-e--'•
•
fL-- c/v^J e x-t *_>.,! ,r
>-> a if^f
rx.--'
(2^ /
'%
f/\7al f£^f
'^a.-terJS
.
' /i*^~/-Jti-til"
^ ' /-11^,',-£/•<-''''
feè.-V ^^^-.
y£U
^/(^'~
,^^-öh**-^,^ ~JS
Afbeelding 1 4. Tenslotte verklaart ook de secretaris van de stad Doesburg H.W. Herson op 19 februari 1793, dat zij hun drie huwelijksproclamaties op 3, 10 en 17 februari gehad hebben zonder wettige verhindering, waardoor niets een huwelijk meer in de weg staat. We kunnen er gevoegelijk van uitgaan, dat de joodse huwelijksvoltrekking door een rabbi kort daarop heeft plaatsgevonden. Een joods huwelijk bestaat uit een kidoesjiem (wijding, bestemming), die man en vrouw verbindt en een nissoeiem (wegdragen), het eigenlijke huwelijk. In eerste instantie waren het twee plechtigheden, die later tot één versmolten zijn. Ook bij het joodse huwelijk moesten 2 getuigen aanwezig zijn en werd een gouden ring door de bruidegom aan de wijsvinger van de bruid geschoven. Als we de stukken bekijken, moeten we toch constateren, dat de ambtelijke raderen in die tijd best vlug werkten. Het huwelijk werd binnen 2 maanden geregeld en de langste tijd, 1 maand, zit nog tussen de toestemming van de vader 59
,RSP |1f
t** •>tt^!»^*^j:*"jJ.5?^vv^*s:-^--^.'-?:.-^ J*-'--,:--;^ v ^~-'b- ~-oV_ ' //^ /"'' 'i i •// 'f
'r //./ ///jf.-/,s
^
A-' •p-4s-l^n
"> £>&*. £ s* ^ f f f ' A £-s^^ ±.-c-/
W*.*./'
ji^..J^'y.^~-
/U-fyi^yft%
'i
SjAd»<,**/
^^>^^/i
Jt.
'-/i$*-r~
'J?-és'-^
6sf>,*L*Ljt-
&*&£, f^'^
<~"*-~ :\
/^/^yfarh z-^fru-f]
i
'
/z~
£^:^
3 i
'/^^. y^/S ^&' /——• --f'^C j /-
^
--/-
C,#L
VV'^
://^^
é~^£(^^^
^
//U^-
'U
/
S?*——/' tf^frfr'i^j'
f
ff-frlJ".<>-r^/
/'
^^
^
-'
**•
7 -~&~&,-" ^* ^-') ^^/? ^r ,i- ^vè:
r>.^
i/-„ ,1(1 " A i ' • • - i - v
•£^&-lL&, &
iff^^c^fLn^
£J- fr Gu^S<^>\
&srr-j r
-i>i~>
^^ /' y/ ,/ f/
/"•"
£x
"
xJ
';
^/;
/ ^ «/T • / • ,, t.;.....,~'&J'^ , a „,J'/,ia,, J* _ ~ - * X ; - J / " " " " ' /'~N . ,,g /; /
4
>r*vt
^. r . •'' x
^ ^
, /.
V1"" ^" ^'^^ !
V^/x^^^l--^^^'^-
i
""X>' '^
-•• ^::0.,,^^^X '
'l '' '' " ", ''• - '' '- ^ " ' ' ^' xx /(^' ^ //>•.,^\,^?^^-^^^ : •
J
;>;^^^y>^7^..^^.L; %;:^:
W""
\^£22^:
Afbeelding 2
van de bruid en die van de moeder van de bruidegom. Niet verwonderlijk als je bedenkt dat die toestemming helemaal uit Ootmarsum moest komen, dat in die tijd toch wel in een moeilijk bereikbare uithoek van Overijssel gelegen moet hebben. Rond 1800 waren n.l. alleen de vaarwegen het grootste deel van het jaar als verkeerswegen beschikbaar, behalve natuurlijk bij ijsgang. 60
De normale wegen van zand of klei waren meestal zomerwegen en niet geschikt om in de winter bereden te worden, 's Winters waren ze onbegaanbaar. Over de Over-Betuwe wordt geschreven, dat de wegen "zijn meest alleen binnenwegen, lopende van het ene dorp naar het andere, eenige weinige derzelven als die van Hemmen, Valburg en Bemmel zijn begrind en mogen voor zeer bruikbare en nuttige wegen gehouden worden, de anderen zijn genoegzaam alle kleiwegen en in den winter bijna inpracticabel"6. De beperkte communicatiemiddelen van die tijd in ogenschouw genomen, is het huwelijk vlot geregeld. Alleen al qua huwelijksaangifte bevonden de joden zich in een uitzonderingspositie. In een tijd waarin de Kerk dé instantie was die de huwelijken officieel registreerde, konden zij wegens hun geloof niet in een gewone kerk trouwen, zoals de protestanten en katholieken, om zodoende hun huwelijk te bevestigen. Pas in 1795 wordt aan het kerkelijk huwelijk iedere civielrechtelijke waarde ontnomen en dan geldt voor iedereen dat alleen het burgerlijk huwelijk als rechtsgeldig erkend wordt7, dus eerst twee jaar later in dit geval. In hoeverre verschilde dit joodse huwelijk nu van een kerkelijke verbintenis in die tijd? Laten we daarvoor eens een vergelijkbaar huwelijk nemen, dat volgens het trouwboek van de R.K.-kerk te Hulhuizen in februari 1793 heeft plaatsgevonden8. Daarin wordt vermeld: Den 26 January zijn Burgert IJsveld Weduwenaer van Maria Rademaker, en Christina Frederiks J.D. bijde te Gent woonende ingeschreven, en naer hunne 3 onverhinderde Sondaegs Proclamatie alhier den 10 Febr. getrouwt". (Afb. 3)
|
J7£2
|
.-:--•-
.',..,. .....c:^7> .. ,•
' '^'J • l'• J f « . JL 6 Jam^ttiifti v lat) t-»>-&-ltlsr , e-H-
iyTL
i/^urrrjiA-t
/~firilit}nf^>
1/rfv<-&>
'2ve$)u-MsvnaJU- VM/Hc///ii
t/',42c/r-vft.'i \ir* J-*- hjd*- "^
U t/rJ UftrzrUJ**.
7
m q o t A*tn.rt:,Tv-, e )- 7z^*< AM.™nt.-^J, G-Ti \r<.y~n.(Jh_óL
l)c ^JlO i ƒ'<£•<• i'
ovZrfU-'-'C //
'• • '
~-
• ~ '
• . - - - . :
-
Afbeelding 3 Een opvallend verschil is het ontbreken van expliciete vermelding van de toestemming van de ouders. In sommige gevallen wordt in het trouwboek wel de toestemming van de ouders vermeld, maar dit lijkt slechts bij minderjarigheid van één of beide partners noodzakelijk te zijn geweest. Toestemming van wederzijdse ouders is dus blijkbaar wel een wettige vereiste in geval van een joods huwelijk, ook als beide partners meerderjarig waren zoals in het onderhavige geval. Misschien is zelfs meerderjarigheid wel een voorwaarde geweest voor de huwelijkssluiting. Verder lijkt in ons land de joden weinig in de weg gelegd te zijn als zij wilden huwen, vooral als je de huwelijkswetgeving voor joden in andere landen bekijkt. In de Elzas was bijvoorbeeld sinds 1784 ieder joods huwelijk afhankelijk van toestemming van de koning, terwijl in Zwitserland (voor eens en altijd een natie die op de centjes paste) een jood eerst moest bewijzen dat hij financieel vermogen bezat voordat hij mocht trouwen.9
61
Onder de Franse overheersing gold gedurende enige decennia ook voor de joden in Europa het motto "vrijheid, gelijkheid en broederschap". De joden in Amsterdam die al in het bezit waren van het poorterschap, kregen bij de gelijkstelling van de kerkelijke gezindten in 1796 ook toegang tot allerlei ambachten en zij mochten zelfs openbare ambten gaan vervullen, een vrij unieke situatie voor die tijd10. Voorheen konden bepaalde steden weigeren joden op te nemen, zoals Utrecht en Deventer ook gedaan hadden; nu, in 1796 niet meer.11 Toch werden de joodse verworvenheden vooral in de Duitssprekende landen na korte tijd al weer teruggedraaid. In enkele steden mochten voortaan nog slechts joden trouwen die op een lijst van officieel geregistreerde joodse families stonden en soms dan nog alleen maar de oudste zoon ervan. Op andere plaatsen mochten alleen meerderjarige joden of joden met een bepaald vermogen in het huwelijk treden. Dit had als consequentie dat er veel illegale huwelijken gesloten werden. Zelfs het kindertal werd soms aan banden gelegd. Vaak was het eerste kind nog onbelast, maar moest voor een tweede of derde kind steeds dieper in de buidel worden getast; inplaats van kinderbijslag dus een soort kinderbelasting. Alle maatregelen hadden slechts tot doel om het aantal joden zo beperkt mogelijk te houden. Overigens stonden er ook in Nederland strenge straffen op iedere sexuele of echtelijke relatie tussen een joodse man en een christelijke vrouw (vreemd genoeg niet andersom).12 Tegelijkertijd mochten de joden vanuit hun eigen geloofsovertuiging ook alleen met geloofsgenoten trouwen. Het was hun zelfs niet toegestaan om door "heidenen" bereide spijzen en dranken te nuttigen, tenzij zij voordien drie dagen gevast hadden. Dit om te voorkomen dat een reiziger onderweg van honger zou omkomen.13 Al met al konden huwbare joden dus alleen op de joodse huwelijksmarkt terecht, die voor de Over-Betuwe al vrij beperkt moet zijn geweest. Dat blijkt wel uit diverse bevolkingslijsten die rond 1810 opgesteld werden en dan voor het eerst de leden van de verschillende kerkgenootschappen registreren. In die tijd woonden er in ieder geval in Nehemia's geboortedorp Doornenburg geen joden meer. In Gendt verbleven op een totaal van ca. 900 inwoners nog 8 a 9 joden, terwijl Bemmel met ca. 20 joden nog de grootste joodse gemeente in de Over-Betuwe was. Overigens telde Nijmegen met ca. 310 joden helgrootste aantal in deze contreien en had ook Doesburg, de stad waar Salomons' tweede vrouw Hanna woonde, het respectabele aantal van 30 a 40 joden.14 We kunnen slechts gissen waar zijn eerste vrouw Ester van afkomstig was en hoe hij met Hanna Jacobs kennis heeft gemaakt. Misschien was er gebrek aan huwbare vrouwen in deze buurt of wellicht had Nehemia van beroepswege wel contacten in de stad Doesburg. Opvallend is, dat op de lijst van de Gendtse volkstelling uit 1795 (de eerste volkstelling), een lijst waarop alle Gendtse gezinshoofden met naam en toenaam vermeld worden, evenals de grootte van het huisgezin en het aantal meerderjarige manspersonen daarvan, de naam Nehemia Salomons niet voorkomt.15 Daar kunnen enkele redenen voor aangevoerd worden: a. hij maakte met zijn vrouw deel uit van een ander huisgezin. Dit lijkt niet zo waarschijnlijk, omdat er geen echte joodse namen op de lijst lijken te staan. David Stabel is de enige met een joods aandoende (voor)naam. Zijn gezin bestond uit 4 mensen, waarvan 3 meerderjarige mannen. Wel ko62
men we de in de vergelijking van de huwelijksaangifte al genoemde Burgert IJsveld tegen met een gezin van 5 personen, waarvan 1 meerderjarige man. b. niet alle in Gendt wonende personen zijn ook op de lijst vermeld. Dit lijkt alleszins waarschijnlijk, omdat de lijst een totaal aantal inwoners in 1795 voor Gendt noemt van 697 en voor Bemmel overigens van 834. Slechts bijna 15 jaar later wordt door Gendt echter al een aantal van 896 tot 907 inwoners vermeld en voor Bemmel varieert dit van 1172 tot 1329. Een dergelijke groei in zo'n korte tijd lijkt zeer onwaarschijnlijk, dus in 1795 is misschien niet iedereen geregistreerd. c. kort na zijn 2e huwelijk is Nehemia Salomons uit Gendt vertrokken. Dit lijkt niet op te gaan, omdat bij naspeuringen is gebleken, dat een zekere Nehemia Salomon Cohen op 28 november 1817 te Gendt overleden is.17 (Afb. 4) Bij boMhikktng TUI de Arrondiaam. jnts Roohtb*r.k Ie Arnhem, vin twmlf Juli negentienhonderd een en vijftig, ia de ftanvulling gfcUnt vu da regtrten run d« burgerlijke tUuxl der gemeente Gondt, In tiler voegt., dj»t ia het rogtator r»u orerl^den
•Janog wordt Ingenuhn'"
l, dat op ^t*rfti'»t- .^4*t.Ji->*-i^ +y-tst**rt*-£vi, MhtUonhondonl
to
••£-£--/
in d° fwroecnUr <-?,/+f i-titf
&tdi*rv'l
f
.
minuten U or*rfod«n
f
4-y^jLrm^a^ Jt^t.tj-t&'n/,
oud listwn-m k&*&j J-*-** , * '
££sw/-fa nrv-if *v; '
4**wn4£f*S.
oor St^t^t
•^Lt/~l'r?K
£t*n
beroiip -&r»y, rr-***--f
«r w«ttoi *éJ,
<7*<>
Tftn:. is.ï^vJ.'rfj^nj&
^i-f,<^c-i^-i-^-
By dexo beschikking u tcveo* bepaald, (Ut dexe «AiivuUing i&J gekten tegi-navnr oen iedor.
WWUTKI aJrt* op brden -stuttt Cr*-/'-#4^'is oegenÜenhowlflTd «en en TÏjfÜg. De AmbUTiur v*n d* burgerlyka «t*nd rui Qcndt,
Afbeelding 4 Het gebruik van vaste familienamen kwam in bepaalde streken van ons land pas laat op gang; zo te zien ook in Gendt. Pas tijdens de Franse overheersing werd een officiële registratie van geslachtsnamen opgezet. Dat maakt het de (amateur)historicus er wel iets makkelijker op, want tot die tijd bemoeilijken de diverse patroniemen het zoekwerk aanzienlijk. Voor het opzoeken van Nehemia Salomons en zijn familie in de diverse registers van de burgerlijke stand komen bijv. al een aantal achternamen in aanmerking: Nehemiaas, Salomons, Jacobs (naar zijn vrouw en zijn vader) en Hartog (zijn vrouws meisjesnaam). Het is dan uiteindelijk aan een gelukkig toeval te danken als je hem toch nog onder de naam Cohen tegenkomt, een achternaam die hij waarschijnlijk in de Franse tijd gekozen zal hebben. Dat wij hier de juiste persoon te pakken hebben, kunnen we wel aannemen, omdat de voornamen en het beroep overeenkomen. Ook de leeftijd, zevenenzestig jaar, lijkt te kloppen. Hij moet dan rond 1750 geboren zijn en ten tijde van zijn 2e huwelijk ongeveer 43 zijn geweest. Dit blijkt meer voorgekomen te zijn, omdat de al eerder genoemde Burgert IJsveld op 27 december 1750 te Doornenburg geboren is en dus ten tijde van diens 2e huwelijk 42 was. Alleen verwonderlijk is, dat als zijn echtgenote Betjen Isak genoemd wordt. We 63
moeten dan wel aannemen, dat Hanna Jacobs inmiddels overleden was en hij opnieuw en wel voor de derde keer getrouwd is. Omdat trouwaktes en registers van overlijden pas vanaf 1811 vrij goed bijgehouden worden, was dit niet te achterhalen. Overigens vond ik wel in "Een Nijmeegs besnijdenisregistertje, 1782-1816"19 dat op 16-2-1798 te Hulhuizen besneden is: Salomon, zoon van Nehemia en op 7-1-1807 te Pannerden: Simon, zoon van Nehemia. Salomon zou dan eventueel een zoon van Hanna Jacobs en Simon een zoon van zijn derde vrouw Betje kunnen zijn geweest. Tevens blijkt op de lijst van inwoners van 20 tot 40 jaar, die in aanmerking kwamen voor inlijving bij de Franse Nationale Garde nog een Cohen voor te komen en wel een Jacob Nehemia Cohen, geboren 23 januari 1787, vrijgezel en van beroep koopman. Zijn vader en moeder zijn dan (rond 1816) nog in leven en hij is inderdaad voor de dienst opgeroepen met als aantekening "Des. no. 18, tres nécessaire"20. Wellicht hebben we hier een zoon uit het eerste huwelijk. Van dochters wordt nergens melding gemaakt, hetgeen niet inhoudt dat ze er niet geweest zijn. Verder blijft onze Nehemia Salomons in veel opzichten een ongrijpbaar figuur. Hij wordt omschreven als koopman, maar de aard van zijn handel wordt verder niet duidelijk. Voorts lijkt noch Nehemia, noch overigens een van zijn andere Over-Betuwse geloofsgenoten zich te hebben ingeschreven bij hun genootschap te Zwolle, dat in 1813 een overzicht van namen met joden in verschillende Gelderse steden aanlegde.21 Het praktiseren van het joodse geloof in de Over-Betuwe zal trouwens een wat moeilijke zaak zijn geweest, omdat hier geen gebedshuis voor joden gestaan lijkt te hebben.22 Nu moesten er voor het houden van een joodse eredienst al tenminste 10 joodse mannen aanwezig zijn; een aantal dat zeker in Gendt in de verste verte niet gehaald kon worden. Doesburg, dat volgens de statistieke beschrijving in 1809 40 joodse zielen telde, had zelfs geen rabbijnen maar wel 2 ouderlingen en er stond wel een synagoge, hoewel het geen riant gebouw lijkt te zijn geweest. Er wordt immers gemeld, dat de joden daar een godshuis hadden gekocht, dat echter door een storm was ingewaaid en dat zij weer tot een kerk trachtten op te bouwen.23 Er wordt verder bij verteld, dat de joden het er financieel moeilijk hadden, omdat zij ook arme passanten moesten onderhouden en dikwijls uit eigen zak moesten "verzenden", hetgeen wel in zal houden dat zij hun geld en voedsel voor onderweg meegaven.24 Het schijnen vooral de arme joden te zijn geweest, die een onderkomen op het platteland hadden gevonden; de meer welgestelde joden waren in Amsterdam te vinden.25 Ook Nehemia Salomons zal wel niet rijk zijn geweest. Zijn naam duikt ook niet op tussen de boedelinventarissen van 1817-1818 (voor zover die bewaard zijn). Wanneer hij bij zijn overlijden waardevolle bezittingen nagelaten zou hebben, zouden ze in deze boedelinventarissen voor de successierechten vermeld kunnen zijn. Had hij have en goed bezeten, dan was zijn naam en toebehoren misschien wel op meer plaatsen overgeleverd geweest. Zoals nu, wordt hij alleen in die ene trouwakte en in het overlijdensregister vermeld, totdat misschien nog eens andere bronnen opduiken. Yvonne de Boer-Ravestein
64
Noten: 1. De Hoge Heerlijkheid Gent bestond sinds 1506, toen Hertog Karel van Gelre Gendt in leen gaf aan Hendrik van Gendt.
Het was een soort staatje in de staat met een eigen gericht en een eigen dijksteel (G.J. Mentink, J. v. Os, Over-Betuwe, geschiedenis van een polderland, 1327-1977). Het archief van de Hoge Heerlijkheid Gent, dat deels van 1559-1798 bewaard is, bevindt zich in het Rijksarchief te Arnhem, R.A.G., inventarisnr. 152. 2. "Huwelijken van Joden", R.A.G. nr. 74 van het O.R.A. Hoge Heerlijkheid Gent (152). 3. We zouden geneigd zijn hier Judith van te maken, maar de naam Judic of Judick komt in die tijd meer voor.
4. Een vrouw werd met 20 en een man met 25 jaar als volwassen beschouwd volgens S. Schama, Overvloed en Onbehagen, De Nederlandse Cultuur in de Gouden Eeuw, Amsterdam 1988, p. 439. 5. Louis de Leeuw meldt in De Nederlandsche Jood, zoo als hij thans is, zijne godsdienst, zeden en gebruiken, Amersfoort 1864,
dat de joodse vrouwen zeer gebrekkig de Hebreeuwse taal lezen. "Hare domheid is vergaande", p. 71. 6. "Statistieke beschrijving des ambts van Overbfetuwe", inv. nr 2710 van het Bat.Fr. Archief. 1795-1813 R.A.G. dateert van rond 1808-1809. 7. Alg. Geschiedenis der Nederlanden, deel 5, Nieuwe Tijd, Bussum, 1980, p. 113. 8. Het Trouwboek R.K.-kerk Hulhuizen loopt van 1772 tot 1805. R.A.G., R.B.S. 770-771, p. 36. Een ander exemplaar van de R.K.-kerk te Hulhuizen, R.B.S. 775.2 vermeldt op pag. 160 hetzelfde huwelijk van "Beusgardius IJsvelt ex Doornenburg met Christina Frederikx ex Eist". 9. E.e.a. wordt vermeldt in het Judisches Lexicon, Band II, Berlin 1968, p. 1528-30. 10. Zie S. Schama, Overvloed en Onbehagen, op. cit. (zie noot 4), p. 588. 11. Zie De Grote Winkler Prins encyclopedie onder de kop "Joden". 12. Zie S. Schama, op. cit. (zie noot 4), p. 589.
13. Zie L. de Leeuw, op. cit. (zie noot 5), p. 20. 14. Een aantal lijsten is niet gedateerd, maar uit de context blijken ze wel rond 1810 opgesteld te zijn. De Statistieke beschrijving der stad en jurisdictie van Doesborg, R.A.G., Bat.Fr. Archief, inv. nr. 2687, geeft een aantal van 40 joodse zielen in Doesburg op. Inv. nr. 2857, Aantal leden per Kerkgenootschap, Kwartier van Zutphen, geeft een aantal van 31 Duitse joden voor Doesburg en inv. nr. 2889, Staa* van het aantal Zielen, geeft een aantal van 29 joden (zonder de
bij Doesburg horende gehuchten).
15. 16. 17. 18. 19. 20.
21. 22. 23. 24.
Inv. nr. 3002, Staat v.d. joodse gezindheid in de gemeente Doesborg noemt ook 29 joden, geen rabbijnen en 2 ouderlingen. De statistieke beschrijving des ambts van Overbetuwe, inv. nr. 2710 geeft voor Gendt 9 joden op een totaal van 907 inwoners en Bemmel met 21 joden. Inv. nr. 2858, Aantal leden per Kerkgenootschap, Kwartier van Tiel noemt in Gendt 8 joden en in Bemmel 20. Inv. nr. 2889, Staat van het aantal zielen, geeft voor Bemmel 21 joden op een totaal van 1329 inwoners en voor Gendt maar 3 op een totaal van 1332 è 1400 inwoners van Gendt, Erlekom, Hulhuizen en Doornenburg samen. Inv. nr. 3171, Aantal zielen per kerkgenootschap, geeft informatie over het jaar 1811, inv. nr. 3135 geeft de Bevolking naar Kerkgenootschap voor de stad Doesburg en inv. nr. 3157 Bevolking naar Kerkgenootschap voor de Over-Betuwe. De statistieke beschrijving van het kwartier van Nijmegen, uit 1E09, noemt Bemmel met 1172 zielen, waarvan 20 joden; Gendt met 896 inwoners, waarvan 8 joden, Nijmegen met 312 joden (inv. nr. 2728). Volkstelling Gendt, 1795, R.A.G. Bat.Fr. Archief,',iqv nr. 233. Zie punt 14 en 15. Overlijdensregister Gendt (vanaf 1811), R.A.G., Deel 5 nr. 57, Microfiches nr. 176. Doopboek R.K.-kerk Hulhuizen, R.A.G., R.B.S. 772.2, p. 102 vermeldt de geboorte van Burcgardus IJsveld op 27 december 1750. N.A. Hamers, Een Nijmeegs besnijdenisregistertje 1782-1816, R.A.G., R.B.S. 1230.1 noemt onder nr. 46: 16-2-1798 te Hulhuizen besneden Salomon, zn. van Nehemia en onder nr. 114: 7-1-1807 te Pannerden besneden Simon, zn. van Nehemia. De "Liste des Inhabitans de 20 a 40 ans de la commune de Gent qui doevent concourir a la formation de la garde nationale dans Ie departement de l'IJsel Superieur", R.A.G., Bat.Fr. Archief, inv. nr. 5776 geeft als nr. 29: Cohen, Jacob Nehemia. In hoeverre de aantekening "tres nécessaire" de mening van de commandant aangeeft, dat Jacob heel bruikbaar voor het leger was of zijn eigen wil om in dienst te treden, is mij niet bekend. L. ten Cate, Gegevens betreffende de joodse bevolking van Gelderland in het jaar 1813, 1943 (R.A.G.) In de "statistieke beschrijving." (zie noot 6) worden wel kath. en prot. kerken in de Over-Betuwe, maar geen joodse genoemd. Zie R.A.G., Bat.Fr. Archief, inv. nr. 2727, Statistieke beschrijving kwartier van Zutphen. Zie R.A.G., Bat.Fr. Archief, inv. nr. 2687, Statistieke beschrijving der stad Doesborg.
25. In het midden van de 17e eeuw vestigden zich veel Hoogduitse en Oosteuropese joden op het Nederlandse platteland. Zij waren over het algemeen arm. In vroeger tijden hadden zich veel rijke Spaanse en Portugese joden in Amsterdam gevestigd. In 1673 waren er in Amsterdam ongeveer 200.000 inwoners, waarvan 7.500 joden. Hoewel zij dus maar 3,75% van de bevolking uitmaakten, vormden zij wel 13% van de depositohouders van de Amsterdamse bank. De joden in Gendt waren allen Duits van origine. (S. Schama. op. cit. (zie noot 4), p. 587).
65
Twee bronzen bolknopnaalden uit Oosterhout Bij een archeologische verkenning aan de noordzijde van de Verburgtskolk te Oosterhout zagen we in augustus 1984 iets puntigs boven het maaiveld uitsteken. Het was op dezelfde plek, waar we eerder een speerpunt uit de MiddenBronstijd hadden gevonden. Door de langdurige droogte was het waterpeil van de kolk aanzienlijk gezakt en daar, op het drooggevallen deel aan de noordoostzijde van de kolk, bleek een grote kledingspeld in de grond te zitten. We wisten aanvankelijk niet met wat voor voorwerp we te maken hadden, trouwens de overige leden van de werkgroep Bodem en Archeologie van de Historische Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk evenmin. Het boek Verleden Land (Bloemers, Louwe Kooijmans en Sarfatij 1981) bood uitkomst. Een soortgelijk exemplaar staat namelijk afgebeeld op blz. 55, nr. 6 en wordt omschreven als een kledingspeld, gevonden te Heerde (Veluwe) en daterend uit de Late Bronstijd. Deze vondst bleek een vrij zeldzame te zijn, aldus Provinciaal Archeoloog R. Hulst. Op zijn verzoek verhuisde onze kledingspeld voorlopig naar de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) voor nader onderzoek. Daar heeft Lucie Wassink zich over de speld ontfermd, hetgeen uiteindelijk leidde tot een publikatie in het Duits in de Berichten van de ROB (Wassink 1986). Daarin spreekt zij van een bronzen "Bombenkopfnadel". Merkwaardigerwijs kwam in de zomer van 1986 op dezelfde plaats aan de Verburgtskolk nog een "bombenknopnadel" uit de modder te voorschijn. Dit exemplaar is echter aanzienlijk kleiner (afb. 1). Het plan om ook de Tabula-lezers van de vondsten op de hoogte te stellen, brengen wij eindelijk ten uitvoer. Hieronder volgt een samenvatting van het bewuste artikel van Lucie Wassink en een korte beschrijving van de kleine naald. Tot slot beschrijven we het gebied, waar onze "bolknopnaalden" zijn gevonden.
/ ni
'
' ^ ^ Afb. 1: t - 38> Verburgtskolk met de vindplaats
De grote bronzen bolknopnaald De grote bronzen naald uit Oosterhout dateert uit de Late Bronstijd (ca. 750-650 v. Chr). Hij bestaat uit twee delen: de bolknop en de naald (afb. 2). De knop is rond en hol met een diameter van 5,8 cm en bevat vier gaten, die bij het gieten zijn gemaakt. In de boven- en onderkant van de bolknop zijn openingen gemaakt, waar de naald doorheen gestoken werd. Om de openingen zijn manchetten aangebracht. De knop is zoals vermeld gegoten. De kern en de mantel hebben waarschijnlijk uit klei bestaan. De gaten in de knop zullen in eerste instantie voor verankering van de kern hebben gediend. De naald zelf is rond, maar is van de onderste manchet aan twee zijden afgeplat. Hij is verder niet versierd. De onderkant van de naald is spits en daardoor vlijmscherp. De totale lengte is 52,2 cm (Wassink 1986).
De kleine bronzen bolknopnaald Van de kleine bronzen naald uit Oosterhout ontbreekt een uitvoerige beschrijving. De vondst is destijds gemeld aan de ROB. Archeoloog R. Hulst heeft hem gedetermineerd (16-3-1987) en meldde ons het volgende: De bronzen kugelkopfnadel is compleet en dateert uit de Midden- tot Late Bronstijd. De naald is 95 mm lang en met kop 105 mm lang. De diameter van de kop bedraagt 15 mm. Andere bolknopnaalden In Gelderland zijn drie andere bolknopnaalden gevonden die erg op die van Oosterhout lijken, nl. in de Waal bij Nijmegen, in Rhenen (afb. 2) en in Heerde. Die van Oosterhout is de grootste. Verder zijn in Nederland nog twee kleinere bolknopnaalden gevonden. De éne komt eveneens uit Heerde, de andere is een baggervondst uit de Maas. (Noord-Brabant). Het is mogelijk dat de Gelderse voorwerpen in onze streek zijn vervaardigd. Zekerheid daarover bestaat er niet; ze kunnen ook ingevoerd zijn. In het buitenland en vooral in Duitsland zijn dergelijke bolknopnaalden gevonden, zoals in Ockstadt (Hessen), welk exemplaar het eerst is beschreven. Sindsdien spreekt men van "bombenknopfnadeln" van het type Ockstadt. (Wassink 1987).
) (•<
) f-O
Afb. 2: Bolknopnaalden van het type Ockstadt uit: 1. Oosterhout 2. De Waal bij Nijmegen 3. Rhenen Bron: Wassink (1987)
67
Het is niet geheel duidelijk welke functie de naalden hadden. Te denken valt aan een mantel- of kledingspeld, hoewel het risico om daarmee gestoken te worden zowel voor de drager als voor de omstanders groot was. Gezien de afmetingen zullen ze niet als haarspeld zijn gebruikt. Wellicht heeft de bolknopnaald als wapen gefungeerd, gezien de vlijmscherpe punt, maar hij zal er niet voor zijn gemaakt. Een ander mogelijkheid is dat de naald werd gedragen als status-symbool (Wassink 1987). De vindplaats Op de plek van de Verburgtskolk bevond zich de Woerd, een oude bewoningsplaats, die zeker sinds de Romeinse tijd tot ver in de Late Middeleeuwen bewoond is geweest. Van daaruit ontwikkelde zich in de tiende/elfde eeuw het dorp Oosterhout. Direct langs de Woerd, aan de westzijde ervan, bevond zich een dode rivierarm, die waarschijnlijk ten tijde of nog voor de Bronstijd actief was. De rivier kwam uit de richting van Nijmegen en draaide even voor Oosterhout met een grote meander naar het noorden om ca. 500 m verder naar het westen af te buigen richting Slijk-Ewijk (Spaan en Van der Staaij 1989). De bedding van deze rivier is nagenoeg geheel verland. In de laagte is tijdens of na de ontginning een wetering gegraven, die bij de Oosterhouters bekend is als de Rietgraaf. Het gebied van het oorspronkelijke dijkdorp Oosterhout is in de zestiende en zeventiende eeuw herhaaldelijk geteisterd door dijkdoorbraken, waarbij onder andere de voorloper van de Verburgtskolk werd gevormd. De doorbraak van 1820 gaf de Woerd de nekslag. De kolk breidde zich uit ten koste van de Woerd. Wat er nog van over was, kwam door de dijkverlegging buitendijks te liggen. Het resterende deel van de Woerd is bedekt met overslagmateriaal en uiterwaardklei. Ook het deel van de restbedding langs de Woerd is opgegaan in de Verburgtskolk. Het dijkdorp Oosterhout werd definitief van de aardbodem weggevaagd. Er ontwikkelde zich een nieuwe nederzetting, maar nu haaks op de Waalbandijk, het huidige Oosterhout.
Afb. 3: De bolknopnaalden en de speerpunt uit Oosterhout. 68
Conclusie Op de scheiding van de Verburgtskolk en de restbedding, niet ver van de Woerd (althans wat er nog van over is) hebben we twee bolknopnaalden gevonden, een grote en een kleine, en een bronzen speerpunt uit de 12e eeuw v. Chr. (afb. 3). Bovendien hebben we op die plaats voorwerpen en aardewerkscherven uit de Ijzertijd en Romeinse tijd gevonden (Spaans en Van der Staaij 1989). Daaruit kunnen we in ieder geval afleiden, dat deze omgeving sinds de Midden-Bronstijd bewoond is geweest. Of de vindplaats zélf een continue bewoning heeft gehad, betwijfelen we. De combinatie restbedding, spreiding, ouderdom en situering van de vondsten en de ligging van de kolk pleit voor een depotvondst of voor verspoeling van materiaal. Frans Spaan en John Mulder
Literatuur Bloemers, J.H.R, L.P. Louwe Kooijmans en H. Sarfatij, 1981. Verleden Land. Archeologische opgravingen in Nederland. Meulenhoff Informatief. Amsterdam. Spaan, F. en J. van der Staay, 1989. Oosterhout voor 1100. In: Ruyten E.C.W.M. (red.) 1989. Van Ostrehoit tot Oosterhout. Uitgave: Historische Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk en omstreken, Oosterhout.
Wassink, L., 1987. Einen bronzene "Bombenknopfnadel" vom typus Ockstadt aus Oosterhout, Provinz Gelderland. Berichten van de ROB.
69
Mogelijke oplossingen voor geografische puzzels in Romeins Nederland. Vanaf omstreeks 50 v. Chr. probeerden de Romeinen zoveel mogelijk land te veroveren in de Rijn- en Maasdelta's. Van daaruit zou met een enorm grote vloot ook Noord-Germanië aangevallen kunnen worden. Tot 47 na Chr. werden er enkele forten gebouwd, die als aanvalsbasis dienst konden doen. Daarna echter werd besloten de Rijn als noordgrens van het Romeinse rijk te consolideren en werden er langs de Rijn en Waal en nieuw gegraven kanalen alleen nog maar defensieve forten gebouwd. Tijdens de grote opstand van de Bataven en andere Germaanse stammen in 69 na Chr. werden de forten geplunderd en in brand gestoken onder leiding van Julius Civilis. Kort daarna werden ze herbouwd. Ruim een eeuw later, in 175 na Chr., werden er weer forten verwoest bij een opstand van de Chauken. Een aantal forten werd toen in steen herbouwd. De stenen werden met schepen vanuit Duitsland aangevoerd. Deze schepen waren ongeveer 20 tot 35 meter lang en 3 tot 4.5 meter breed. Het waren platbodems met zijwanden van ca. 1 meter hoog, waarmee geroeid en gezeild werd; stroomopwaarts werden ze dikwijls ook getrokken aan een touw dat aan de mast werd bevestigd. Na het midden van de derde eeuw werden vele forten bij Frankische invallen verwoest en maar een kleiner aantal werd weer opgebouwd.
Castella Een castellum was een versterkte legerplaats of fort, altijd gelegen op een strategische plaats bij de splitsing van water- of landwegen, zo mogelijk op een heuvel of berg. Op Nederlands grondgebied was alleen in Nijmegen een legerbasis voor minstens een heel legioen (ca. 6000 man): Batavodorum op de Hunerberg. De andere forten waren kleiner en bestemd voor één cohors (480 man). Acht soldaten bewoonden daar een tweekamerappartement in een van de lange barakken. De onderofficieren woonden daar ook, in een grotere ruimte. De officieren hadden een royale woning ter beschikking en de commandant had een grote villa (praetorium), die zo groot was als vier barakken met 250 man. Het hoofdkwartier (principia) huisvestte het administratieve centrum, vaandelheiligdom (sacellum) en de geldkluis. Het geheel was gegroepeerd om twee elkaar loodrecht kruisende hoofdwegen, omgeven door een muur met een of meer grachtengordels. Bijna alle castella hadden deze rechthoekige ordelijke opzet. Dikwijls waren de hoeken van het fort afgerond.
Vicus, woerden en boerderijen Direct buiten de muren van elk castellum ontstonden vanaf de tweede eeuw burgerlijke nederzettingen of wijken (wijk=vicus). Romeinse veteranen en inheemse bewoners zagen, als startende ondernemers, hier kansen zich als winkeliers, herbergiers en ambachtslieden te vestigen. Het land in de wijde omtrek was militair eigendom en werd geëxploiteerd voor de voedselvoorziening van de militairen en hun paarden en andere dieren. In het rivierengebied werden op gunstig gelegen plaatsen verhoogde woerden aangelegd door soldaten en slaven voor de burgers en veteranen. Voor de ontwatering en watertoevoer werden, meestal haaks op de rivieren, ook sloten en kanaaltjes gegraven. Voor het grondverzet gebruikte men ook rijdende laadschoppen die door ossen werden voortbewogen. 70
~r,J'
Afb. 1: Reconstructie van een Gallo/Romeinse maaimachine aan de hand van relieffragmenten uit Buzenol en Trier. De machine bestaat uit een brede bak met tanden, waardoor de aren worden afgebroken en in de bak vallen. Een paard dat, of een os die achter de bak gespannen kan worden, duwt het geheel. De man achter het trekdier kan de maaihoogte regelen, de man ervoor schuift de aren in de bak. Een gelijksoortige machine kon ook gebruikt worden als laadschop bij het graven van kanalen en het maken van verhoogde bewoningsplaatsen (woerden). Geploegde of losgehakte grond kan op deze laadschop worden geschoven en op de bestemde plaats gedeponeerd.
Tabu la Peutingeriana In het museum Kam te Nijmegen wordt uitvoerig aandacht besteed aan een kopie van een laat-Romeinse kaart. Deze is gebaseerd opeen wereldkaart, die tijdens de regering van keizer Augustus (27 voor - 14 na Chr.) werd vervaardigd. De kaart was bestemd om te Rome in een zuilengang te worden aangebracht. Ondanks dat de afstanden tussen de vermelde legerplaatsen zijn aangegeven, wordt nu na ongeveer 2000 jaar gegist naar de juiste ligging, met name in de deltagebieden van Rijn en Maas. Een van de oorzaken van dit gegis is dat twee lengtematen voor de mijl werden gebruikt. Op aanvraag van de samenstellers van de kaart in Rome, verstrekte een Gallisch legerondeel de afstanden tussen de castella in zijn district in Gallische mijlen: mile leugae (m.l.). Maar de andere legeronderdelen gebruikten de Romeinse lengtemaat: de mile passuum (m.p.) of duizend schreden (1500 meter). De mile leuga was anderhalve mile passuum, dus ca. 2250 meter. Met opzet waren deze verschillende legeronderdelen wisselend naast elkaar langs de Rijngrens gelegerd. Kanalen of grachten Een andere oorzaak van het verkeerd of nauwkeurig interpreteren van niet alleen de kaart van Peutinger, maar ook de reiskaart (Itinerarium provinciarium) van Antoninus Augustus (ca. 325 n. Chr), is de onbekendheid die men nu heeft met enige lang verdwenen Romeinse verbindingskanalen. Onder leiding van veldheer Drusus werd + 12 v. Chr. een verbinding gegraven vanaf de omgeving van Maurik aan de Rijn naar de Flevomeren. Tot Breukelen waren de aanwezige kreken en veenstromen te bochtig en onvoldoende bevaarbaar voor het leger. Bij Vechten ten z.o. van Utrecht kwam een vlootbasis met aansluiting naar de huidige Oude Rijn richting Leiden en Katwijk aan Zee. Veldheer Gnaues Domitius Corbulo (41 - 68) liet een kanaal graven vanaf de Rijn bij Leiden (Roomburg) via Valkenburg Z.H., Leidschendam, Voorburg en Rijswijk Z.H. naar de Waal-Maasarm bij Naaldwijk.
71
Carvium Wanneer we het militair-strategische belang en bovendien het doelmatige beleid in het Romeinse Rijk in aanmerking nemen, dan is het ondenkbaar dat Nijmegen als grote legioensvesting met burgerlijke nederzetting, niet aan, of vlakbij, de doorgaande waterweg naar de rechter Rijntak heeft gelegen. Daarom lijkt het erg logisch dat toen een verbinding is gegraven, dicht voor of stroomafwaarts van Nijmegen tussen de Waal en de Nederrijn. De bodemkaart toont hiervoor meerdere mogelijkheden, wat betreft voormalige stroomgordels die voor dit doel gegraven kunnen zijn. Aangezien de kaart van Peutinger en het Itinerarium Antonini beide, maar voor verschillende locaties, in de Over-Betuwe de plaatsnaam CARVONE aanduiden, zou dit kanaal mogelijk de naam CARVIUM hebben gehad. Ook een bij Herwen opgebaggerde grafsteen heeft de plaatsbepaling CARVIO ad molem (= bolwerk, b.v. schepdam). Ontleend aan kerving of carve (Eng.) als insnijding in het Bataafse land. Ook verwant met gracht, graaf, grift en gavia (Spaans: sloot).
'
••'.
- • ' • ' , -
v '-fc
Ji^Aw?. 1 fJisfffet" : ? -t~t.-.. •-•
Afb. 2: De beroemde grafsteen van Herwen (De Bijland), waarvan de vindplaats vermoedelijk niet de plaats van de schepdam is. Het opschrift moet worden gelezen: Marcus MALLIUS / Marci Filius GALER (ia tribu) GENVA/MILEs LEGionis l (centuriae) RUSONIS / ANNOrum XXXV STIPendiorum XVI / CARVIO AD MOLEM / i SEPULTUS EST EX TESTamento / HEREW^t )|Y\l;DES DUO Faciendum Curaverunt: %i'(PY\ 'l "Marcus Mallius, zoon van Marcus, van *S^> j/fy v .J! de stam Qa/en'a uit Genua, soldaat van Mtóir H j\j\^/7er 1e legioen van het regiment van Ruj'l^'yso, 35 jaar met 16 dienstjaren, ligtbegra?$'•' -ven bij (de) Carvium bij de schepdam. * '*** Volgens zijn wil hebben twee erfgenamen dit opgericht." (Hoeft niet bij het graf, maar, kan elders, b.v. te Xanten zijn geplaatst)
Driel-Qualburg Om meerdere redenen is het traject Driel - Qualburg bij Kleef voor een Romeins kanaal erg aannemelijk. De bodemkaart toont een stroomgordel in bijna rechte lijn van Driel via Eist naar Bemmel, die door de stroming wat geringe bochten heeft gekregen. Evenals tussen Driel, Eist en Bemmel (de Pas), zijn de afstanden in de Ooypolder tussen Bemmel, Ooy, Leuth, Mehr, Donsbrüggen en Qualburg/Riswick nagenoeg gelijk. Ook de profilering van het landschap in de Ooy en de Duffel maken een verdwenen Romeinse gracht aannemelijk. Hierdoor kunnen ook de aanzienlijke archeologische vondsten van Driel, Eist, Bemmel, Donsbrüggen en Qualburg nog beter verklaard worden. Aan de splitsing van de Rijn en Carviumgracht kan Driel zijn genoemd CarviO aD RHEnus Llmes: CODRHELI of later DRELI. Het Itinerarium Antonini vermeldt m.p. XXII (33 km) vanaf Mannaricium (Rijswijk Gld.) tot Carvone (Driel) en vandaar dezelfde afstand tot Harenatio (Qualburg/Riswick). Qualburg of Quadriburgium kan zjip,oorsprong hebben uit de aanduiding Carvio
72
AD Rlgo. Rigo (lat.) = een vloeistof ergens heen leiden, een beter synoniem dan moles voor schepdam. Een verklaring voor de grafsteen, opgebaggerd tussen de Herwense dijk en de oude Waal, met het opschrift: "...begraven te Carvium bij het schephoofd..." kan zijn dat in 1758 ter bescherming van de bedreigde schaardijk bij Herwen puin werd gebruikt, afkomstig van de Romeinse begraafplaats in Xanten. Dit puin, waar mogelijk ook wat ijzerafval tussen gezeten kan hebben, bleek niet voldoende, want in 1758 verzonk deze Herwense schaardijk, toen gelegen in een Kleefse enclave. Daardoor belandde dit Romeinse puin op de ca 11 meter diepe bodem van de kolk die toen ontstond. Een castellum is daar dus nooit geweest en had ook geen aanwijsbaar strategisch nut door het ontbreken van een water- of wegsplitsing/kruising. Meer grachten De historie van de 17e/18e-eeuwse Grift tussen Lent en Elden toont de problemen van verzandingen in een kanaal in de Betuwe door steeds meer wisselende waterstanden en kwelwater. De bodemkaart doet vermoeden dat het traject vanaf de Pas bij Bemmel, langs de Woerd in Ressen naar Merm het eerst verzandde, waardoor parallel en ten oosten hiervan bij Bemmel een nieuw kanaal werd gegraven, aansluitend aan de stroomgordel komend vanaf Haalderen en Baal. Een nieuwe poging tijdens het ± 300-jarig verblijf van de Romeinen kan de verbinding van Lijnden bij Eist via Homoet naar Randwijk zijn. Andere mogelijk gegraven verbindingen hebben haakse aansluitingen op de natuurlijke stroomgordels naar de Waal, vanaf Elst-Eijmeren en Oosterhout Slijk-Ewijk. En wel met uitmondingen in de Rijn bij Randwijk en de Nijburg, mogelijk de twee 7e-eeuwse Rothems, via Herveld en Andelst, met een aftakking langs Zetten en Hemmen.
Afb. 3: iiiiiiini vermoedelijke Romeinse Rijn en Waal; xxxxx Carvium-gracht Driel - Qualburg oooo jongere of oudere gracht Opheusden - Lent.
73
In tegenstelling tot het gebied ten oosten van Nijmegen, vertoont de Waal ten westen van Nijmegen tot Hien nauwelijks meanders. Opmerkelijk is dat de N.H. kerken van Lent, (oud)Oosterhout, Slijk-Ewijk, Herveld en Andelst in een rechte lijn liggen, met een flauwe bocht bij Slijk-Ewijk. Dit kunnen Romeins-inheemse offerplaatsen langs een gegraven gracht zijn geweest, die later plaatsen werden voor de Christelijke eredienst. Ook de Ósenvoren of Lose Voren moet een waterloop zijn geweest en vormde grotendeels de grens tussen de Over- en Nederbetuwse polderambten. Wely, de Wuurdjes (Hien), Zandvoort en het vergraven gebied van de Spanjaardsdijk tot Opheusden hebben ook de nodige archeologische souvenirs opgeleverd. De Rijn en Waal De Rijn moet vanaf de splitsing bij Qualburg/Riswick gestroomd hebben via Griethausen, Spijk, Lobith, Herwen, Aerdt, Angeren, Huissen, Elden, Driel, Heteren en verder. De Waal kronkelde toen langs Kleef, Rindern, Millingen, Kekerdom, Gendt, Ooy, Doornik, Lent (Visveld), Waaijenstein (Oosterhout), Weurt, Beuningen en Ewijk. Bij Wolferen met aansluiting van de stroomgordels uit Elst/Eijmeren en Oosterhout/SIjk-Ewijk en vervolgens richting Winssen, Hien, Dodewaard en verder. Een aftakking van het Carviumkanaal tussen Bemmel en Ressen kan via Doornik, de Steltsestraat Lent en de Nijmeegse haven zijn gegraven naar de Waal of een nieuw kanaal Oosterhout/Wolferen. De soldaten van de legioensplaatsen in Nijmegen en Xanten zaten in vredestijd geen duimen te draaien, maar werden ingezet bij de verbetering van de plaatselijke infrastructuur. Met een paar duizend man konden binnen een redelijk korte tijd nieuwe waterwegen worden gegraven, die niet breder hoefden te zijn dan ongeveer 20 meter. Met het vertrek van de Romeinen uit de Nederlandse kolonie in de vierde eeuw, verdwenen ook de schepdammen, waardoor de rivieren hun oude loop hernamen en ook wel nieuwe wegen zochten.
Meinerswijk - Oude Ussel Om de Nederrijn beter bevaarbaar te houden en bovendien het gebied van de Liemers en lJsselstreek te ontsluiten, werd ook daar een waterloopkundig plan uitgevoerd. Van de Rijn bij Meinerswijk (Castra Herculis) werd een rechte verbinding gegraven naar Doesburg, waar de Oude Ussel met een overlaat werd afgedamd, of waar met een schepdam het water werd verdeeld. Het verval op dit traject was zo gering, dat later na wegruiming van genoemde versperring bij Doesburg, het Rijnwater bij voldoende waterstand andersom van Westervoort naar Doesburg kon stromen. De noordelijke weg Aan de hand van deze gegevens kan de kaart van Peutinger getoetst worden, samen met de reiskaart van Antoninus. LUGDUNO: met vignet van twee torentjes niet ver van de kust tussen twee rivieren gelegen. Boven FLENIO (zie: zuidelijke weg) ligt op XII m.p. FORO ADRIANI (Forum Hadriani). Tussen LUGDUNO en FORO ADRIANI wordt geen afstand aangegeven. Conclusie: beide plaatsen zijn identiek. Ook de geograaf Ptolemaeus (ca. 85 -161 n. Chr.) noemt LUGDUNO met bijhorende lengte- en breedtegraden. Getoetst aan andere bekende plaatsen en rivieren in deze regio moet ook volgens hem LUGDUNO vlak bij het huidige Den Haag gelegen hebben. 74
Afb. 4: Plaatsen vermeld op Romeinse reiskaarten: 1. LUGDUNO (Lugdunum Batavorum: Ptolemeus) + FORO ADRIANI: Voorburg. 2. "Brittenburg" in zee bij Katwijk Z.H. (niet vermeld); 3. PRETORIA AGRIPPINNE: Valkenburg Z.H.; 4. MATILONE: Leiden/Roomburg; 5. ALBANIANA/ALBANIANIS: Alphen; 6. NIGRO PULLO: Zwammerdam; 7. LAURI: Woerden; 8. TRAIECTO: Utrecht; 9. FECTIONE: Vechten; 10. MANNARICIO: Rijswijk G/d.; 11. LEVEFANO: Maurik; 12. CARVONE: Grebbeberg; 13. CARVONE (Itinerarium Antonini.): Dr/e/; 14. CASTRA HERCULIS: Meinerswijk; 15. NOVIOMAGI (Batavodorum: Ptolemeus): Nijmegen; 16. ARENATIO: Riswick/Qualburg; 17. BURGINATIO: Monreberg/Kalkar; 18. COLO TRIAANA: Xanten + VETERIBUS: Xanten/Fürstenberg; 19. Rheinberg; 20. ASCIBURGIO: Meurs/Asberg; 21. GELDUBA: Krefeld/Gellep; 22. NOVESIO: Neuss. 2b. FLENIO: Vlaardingen/Schiedam; 3b. TABLIS: Dordrecht; 4b. CASPINGIO: Gorinchem; 5b. GRINNIBUS: Rossum; 6b. AD DUODECIMEN (VADA): Tiel. la.CEVELUM: Cuijk; 2a. CEVELUM Cuijk; 3a. BLARIACO: Blerick/Venlo.
Antoninus noemt LUGDUNO "Caput Germaniarium": de hoofdstad van Germanië. Zo werd het andere LUGDUNO: Lyon, de hoofdstad van Gallië genoemd. Ptolemeus noemt "ons" Lugduno: LUGDUNUM BATAVORUM. FORO ADRIANI - LUGDUNO het "Municipium Cananafatium" moet Arentsburg (gem. Voorburg) zijn, waar men de belangrijkste nederzetting in WestNederland heeft aangetroffen. PRETORIA AGRIPPINE (Praetorium Agrippinae), II m.l. verwijderd van Lugduno, moet Valkenburg Z.H. zijn, waar een klein castellum is geweest. Het is onwaarschijnlijk dat Lugduno "Brittenburg" aan de Rijnmond bij Katwijk aan Zee 75
zou zijn, gezien de situering op de kaart van Peutinger tussen de twee rivieren ten zuiden van Valkenburg Z.H. MATILONE ligt III m.l. (6.5 km) verder. Dit is Roomburg in de gemeente Leiden, strategisch gelegen aan de mond van de gracht van de gemeente Corbulo. ALBANIANA (ALBANIANIS) is V m.l. (11 km) verder gelegen. Alphen, bij de zijriviertjes de Gouwe en de Aar. Op het Itinerarium Antonini staat de afstand van Lugduno naar Albanianis met m.p. X foutief vermeld. Dit moet m.l. X zijn. NIGRO PULLO (NIGRUM PULLUM) of Zwarte Kip ligt II m.l. (4.4 km) verder. Dit is het castellum Hoge Burcht bij Zwammerdam, bij het zijriviertje de Meije. LAURI (LAURUM) ligt V m.l. (11 km) verder: Den Berg/Bekenes bij Woerden, met de zijriviertjes de Grecht en de Vlist. FLETIONE (op een altaarsteen aangeduid als FECTIONE). Beide een verbastering van Flecto = ombuiging/aftakking (van de Drususgracht naar de Oude Rijn). Dit is Vechten dat XII m.p. (18 km) verder ligt, via de Meern. Het is de rijkste vindplaats na Nijmegen van Romeinse oudheden in Nederland. LEVEFANUM (fanum is heiligdom) ligt XVI m.p. stroomopwaarts via de Drususgracht bij Maurik. Dit deel van genoemde gracht is nu stroomgebied van de Kromme Rijn. Bij Wijk bij Duurstede (Dorestade) loopt hij met een bocht naar Maurik aan de Rijn. Ptolemeus situeert een ander Levefano in NoordDuitsland: waarschijnlijk Flensburg. Het Itinerarium Antonini vermeldt m.p. XVII, dit moet zijn m.l. XVII (41,8 km) tussen ALBANIANIS en TRAIECTO (Utrecht, castellum Domplein). Van TRAIECTO naar MANNARICIO (Rijswijk bij Wijk bij Duurstede) m.p. XV (22,5 km). Suetonius noteerde tussen 122 en 140 n. Chr. in "Claudius l", dat de Drususgracht nog altijd "fossa(e) Drusiana" genoemd wordt. Daarvan is afgeleid: Durestade, Dorestade en Dorestat. In het Middel-Nederlands is droes o.m. reus, krijgsheld en duivel. CARVONE ligt VIII m.p. (12 km) verder via Ingen, Ommeren, Lienden en Kesteren. Dit moet de walburcht of Hunerschans op de 50 meter hoge Grebbeberg zijn. Strategisch té ideaal gelegen om niet als bruggehoofd/uitkijkpost te gebruiken. Mogelijk lag deze uitkijkpost tegenover een Rijn-Waalverbinding van Opheusden langs Boelenham, Andelst tot Wolferen (7e eeuw: Coadulfaveris = Coetus of Carvio ad Vulfara; in dezelfde eeuw ook aangeduid als Vulfara con capella). Op dit punt bestond mogelijk een aansluiting met de Waal en/of een kanaal naar Nijmegen en de riviertjes vanaf Elst-Eijmeren en Oosterhout-Slijk-Ewijk. Het CARVONE van het Itineriarium Antonini zou als hiervoor beschreven Driel zijn. CASTRA HERCULIS ligt in Meinerswijk XIII m.p. (19,5 km) vanaf de Grebbeberg (Carvone). De v wordt door Iberiërs en Galliërs uitgesproken als b. Dit jongst ontdekte castellum lag aan de splitsing van de Rijn en het kanaal naar Doesburg. NOVIOMAGI ligt volgens de kaart van Peutinger VIII m.p. (12 km) verder. Hieruit blijkt dat de grens van Nijmegen toen ter hoogte van de huidige Lentse N.H. kerk lag en gevormd werd door een havenaansluiting vanaf Nijmegen-West via de Steltsestraat naar het Carviumkanaal. Sporen van een Romeins gebouw in Lent wijzen op een brug aansluitend op een weg naar Meinerswijk via Ressen, Aam en Rijkerswoerd. ARENATIO ligt X m.l. (22 km) verder. Arena (lat.: zand) doet denken aan verzandingen of een zandvoort bij de Rijn-Waal-Carviurn-afsplitsing bij Riswick/Qualburg. Dit is de exacte afstand vanaf de Nijmeegse haven met aansluiting aan het Carvium vanaf Driel bij de Oude Waal. (Ooypolder). Moge76
lijk ook met een aangrenzende damweg. BURGINATIO ligt op de kaart van Peutinger VI m.l. (13 km) verder. Op die plek ligt de Monreberg ten z.o. van Kalkar. Het Itinerarium Antonini vermeldt foutief m.p. VI i.p.v. m.l. VI. COLO TRAIANA (Ulpia Traiana) ligt op de kaart van Peutinger V m.l. (11 km) verder. Dit is Xanten aan de Rijnhaven. Ook hier gebruikt het Itinerarium Antonini weer de verkeerde lengtemaat m.p. VETERIBUS (VETERA) ligt xl = 1 m.l. of 2,2 km verder. Het Itinerarium Antonini geeft deze afstand aan met m.p. oo (gekantelde 8). Dit is Birten op de Fürstenberg bij Xanten met een dubbel stenen kamp als legioensvesting, tegenover de Rijn-Lippe-splitsing. Ook de verdere castella langs de Rijn zijn bijna allemaal exact bekend. De zuidelijke west-oostroute van LUGDUNUM naar BATAVORUM FLENIO ligt XII m.p. (18 km) vanaf LUGDUNO, ter plekke van Vlaardingen/Schiedam aan de Waal-Maas met overzetveer. TABLIS ligt XVIII m.p. (27 km) verder. Nu Dordrecht (Thuredriht) bij het voormalige meer Alblas; aan de splitsing van de Waal/Maas en het Striene (Strijen-)kanaal en vaarweg naar de Schelde bij Tholen. CASPINGIO ligt XII m.p. (18 km) verder CAStra PIINGIO : Gorinchem, waaraan de Linge haar naam ontleent, aan de splitsing Linge (Romeinse Waal tot Tiel) en de Waal-Maas. GRINNIBUS (GRINNES) ligt XVIII m.p. (27 km) stroomopwaarts: Rossum aan
de door de Romeinen gegraven verbinding vanaf Tiel naar de Maas. AD DUODECIMEN: Vahalis ad Duodecima = de Waal bij de 12e mijlmaal, afgekort: VADA. Nu Tiel VI m.p. (9 km) verder gelegen aan de Waal en kanaalsplitsing naar de Maas bij Rossum. Bij de 12e m.l. paal (27 km) vanaf NOVIOMAGI, XVIII m.p. (27 km) verder gelegen. Verklaring: bij de naamgeving AD DUODECIMEN was in Nijmegen een Gallisch legioen gevestigd en bij de samenstelling van de kaart van Peutinger een Romeins legioen. Conclusie: De afstanden tussen de castella van Voorburg tot Woerden staan op de kaart van Peutinger vermeld in Gallische mijlen. Van Woerden tot Nijmegen zijn dit Romeinse mijlen, van Nijmegen tot Moers (en mogelijk verder) in Gallische mijlen. De zuidelijke route van Voorburg naar Nijmegen in Romeinse mijlen. De zuidelijke Limburgse route (hier niet nader gespecificeerd) van Nijmegen naar Tongeren in Gallische mijlen en van Tongeren naar Keulen (idem) in Romeinse mijlen.. Om taktische redenen werden er dus geen legioenen afkomstig uit dezelfde rijksdelen naast elkaar gelegerd. Dit om opstandige samenspanningen te voorkomen en te bemoeilijken. Op het Itinerarium Antonini is dus foutief, waarschijnlijk bij latere copiëringen voor alle afstanden m.p. (mile passuum) geplaatst. Overige bevindingen Bij nauwkeurige verificatie van de plaatsbepalingen van de Griekse geograaf Claudius Ptolemeus (ca. 85-161 n. Chr.) blijkt dat TECELIA geen Tessel, maar het Waddeneiland Sylt in Duitsland was en dat het castellum FLEVUM bij de Vlie en Vlieland aan de monding van de Flevomeren lag. De mond van de Eems (AMISIAE) lag bij Ameland, waardoor deze rivier door Noord-Groningen en de Lauwerszee heeft gestroomd. MARNAMANIS PORTUS was een havenplaats op Tessel bij het Marsdiep. 77
De rivier de VIDRI stroomde langs Wieringen ten zuiden van Den Helder naar de Noordzee. NAVALIA was niet alleen Alkmaar, maar ook de daar langs stromende rivier de Rekere, uitmondend in de Zijpe, als oostelijke Rijnmond aangeduid. Dus in het meer neutrale Friese territorium werd de vrede gesloten tussen de opstandige Julius Civilis en Ceriales, de Romeinse bevelhebber. Bij Muiden lag de middelste en bij Katwijk de westelijke Rijnmond. Een MaasWaalmond lag tussen Den Briel en Naaldwijk en de andere Maas-Waalmond was het HELINIUM (met o.a. Hellevoet), nu het Haringvliet. LUGDUNUM BATAVORUM was Voorburg en BATAVODORUM de Nijmeegse legioensvesting op de Hunerberg met daarnaast op de Kopse Hof tot A.D. 69 het geallieerde Bataafse legerkorps in het fort OPPIDUM BATAVORUM. Thijs van Woerkom
Literatuur: Antoninus Augustus: Itinerarium provinciarium.
Beelen Marie-José: Een palynologisch onderzoek aan een klei- en veenprofiel in het Giesbeeksche Broek. Bloemers L.H.F., Kooijmans L.R, Sarfatij H.: Verleden Land. Bogaers J.E.: Westerheem XXX-5-1981. Cornell Tim en Matttiews John: Atlas van het Romeinse Rijk. Delahaye Albert: Holle Boomstammen. Dragt G.I.W.: Schepen bij Nigrum Pullum. Evers Roei: Het Bataafs Vuur. Gerhartl-Witteveen A.M. en Stuart R: De Tabula Peutingeriana. Gibbon Eduard: Der Untergang des Römischen Weltreiches. Gorissen R: Stede-Atlas van Nijmegen. Hardenberg H.: De Rijnverdeling in den Romeinschen tijd en in de vroege middeleeuwen. Hettema Jr. H.: De Ned. wateren en plaatsen in den Romeinschen tijd. Mentink G.J. en Van Os Joh.: Over-Betuwe.
Montijn J. en Vroom H.: Latijns-Nederlands woordenboek. Lambooij Herman: Getekend Land (Nieuwe beelden van Hollands Noorderkwartier). Poelman J.N.B.: Westerheem XXX-5-1981. Pörtner Rudolf: De Romeinen op weg naar de lage landen. Ptolemeus Claudius: Geographiae.
Rijks Geologische Dienst: diverse geologische kaarten van Nederland met toelichting. (Met dank aan J. v.d. Staay). R.O.B.: Archeologie in Nederland.
Sarfatij H.: Verborgen Steden. Stolte B.H.: De Nederlandse plaatsnamen uit de Romeinse tijd. Teunissen D.: Westerheem XXX-5-1981. Willems W.J.H.: Westerheem XXX-5-1981. Willems W.J.H.: Romans and Batavians.
Wijk van N.: Etymologisch woordenboek.
Naschrift van de redactie De redactie heeft gemeend het in eigen kring omstreden artikel van de heer Thijs van Woerkom te moeten plaatsen. Naar wij verwachten zullen de bespiegelingen van de heer Van Woerkom aanleiding geven tot reacties van geïnteresseerden in de Provinciaal-Romeinse archeologie en historie.
78
Een bezoek aan het deltagebied van de "Oude Rhein" In dit artikel willen wij iets schrijven over het gebied genaamd "Driel Oost" of "Boven-Driel". Een gebied van landschappelijke, maar ook historische waarde; een licht glooiend terrein. De laagten wijzen ons de oude rivierbeddingen aan, de hoogten zijn de oeverwallen, opgeworpen door de snelstromende riviertjes; een gebied met oude perceelsnamen en perceelsvormen. En op die hoogte de vroege tot zeer vroege bewoningsresten van bevolkingsgroepen die het latere Driel tot hun woonplaats hadden gekozen. De Vogelenzangsestraat (voorheen Molenstraat) Wanneer wij vanuit het tegenwoordige dorp Driel de Vogelenzangsestraat inwandelen, betreden we een historisch uniek gebied. Direct is al opmerkelijk dat we op korte afstand tot vier maal toe de perceelsbenaming "Kamp" passeren. Aan onze rechterhand de "Hazenkamp", wat verderop links van de weg de "Meerskamp", na een scherpe bocht in de weg de "Munninkskamp", dan na een flauwe bocht komen we bij de "Baarskamp". De naam "kamp" kan ons wijzen op vroegere legerkampen, maar ook op een afgepaald gebied dat in de tijd van de ontginningen bewoond werd. Grootgrondbezitters in de vroege Middeleeuwen waren graven, hertogen en vooral ook bisschoppen. Wat verder in de Middeleeuwen werd door deze bezitters grond uitgegeven voor ontginningen. Wie een stuk grond kreeg toegewezen werd "leenman" en moest na ontginning en bebouwing vaak één tiende van de opbrengst afstaan aan de eigenaar, de "leenheer". De bochten in dit gedeelte Vogelenzangsestraat kunnen verband houden met die ontginningsperiode. Werd een stuk grond ontgonnen, dan werd een provisorische weg vanuit het bewoningscentrum aangelegd. Werd door een volgende leenman een stuk grond ontgonnen, dan werd deze weg doorgetrokken, waarbij vaak bochten ontstonden omdat men aanstuurde op een stuk goede hooggelegen grond. In veel gevallen is de weg wat lager gelegen, omdat men deze om de goede of hogere gronden heen liet lopen. Tenslotte geeft de perceelsvorm vaak aan of de betreffende grond vroeg in cultuur is gebracht. Vaak hebben deze oudste kavels een grillige, hoekige vorm en zijn hoger in het landschap gelegen. De later in cultuur genomen percelen zijn veel meer rechthoekig van vorm, maar ook van mindere kwaliteit en lager gelegen. In het eerste gedeelte van de Vogelenzangsestraat vinden we dus: oude perceelsnamen als "Kamp" hoger gelegen percelen met grillige vormen bochtige weggedeelten die soms lager gelegen zijn. De wegenloop kan verband houden met het in cultuur nemen van percelen. Deze waarnemingen tezamen kunnen wijzen op een bewoning vanaf de vroege Middeleeuwen van dit gedeelte van de Vogelenzangsestraat. Een oeverwal Als wij vanaf de "Baarskamp" wat verder oostwaarts wandelen, dan loopt de weg flauw op tot we bij een drietal woningen het hoogste punt bereiken. We zijn gekomen op een oeverwal die opgeworpen is door de "Oude Rhein", waarvan wij de verlande stroombedding naderen. Deze oeverwal heeft een dikke laag oude cultuurgrond. Vooral op de plaats 79
waar nu de kassen staan van een tuinbouwbedrijf is tot op een kleine meter diepte de grond rijk aan Bataafse en Romeinse resten van gebruiksvoorwerpen en versieringen. Bataven en Romeinen hebben hier zo'n 2000 jaar geleden samen vertoefd. Alleen al de vondst van een munt met de beeltenis van Keizer Augustus, die regeerde aan het begin van onze jaartelling, duidt hierop. Amateur-archeoloog H. Gerritsen schreef in "de Drie Burchten" dat aardewerkvondsten zijn gedaan uit de midden- en late ijzertijd (300 voor Chr.) De oeverwal van de "Oude Rhein" zou tot in de derde eeuw na Chr. een intensieve bewoning hebben gekend. Daarna stopt de bewoning en pas in de late Middeleeuwen worden weer bewoningsactiviteiten waargenomen. We moeten bewoningen van Driel in de tussenliggende perioden ten westen van het dorp op de Oldenhof zoeken, en wel in de "duistere tijd" (400-600 na Chr), maar vooral in de Frankische tijd. De Bataven hebben hier naar hartelust kunnen vissen en jagen, wat vooral blijkt als we onze weg straks vervolgen. De Romeinen zullen hier hun legerplaats met versterking hebben gehad. Driel vormde mede de noordgrens van het Romeinse Rijk, dat liep tot aan de Rijn. De Romeinen hadden langs de rivier versterkingen; resten van zo'n versterking zijn gevonden in de polder Meinerswijk, waarschijnlijk "Castra Herculis" genaamd. De vele vondsten op de oeverwal waar wij ons bevinden wekten het vermoeden dat ook Driel een castellum (versterking) heeft gekend. Men dacht aan een houten wachttoren of een klein castellum. Begin jaren '90 waren het de amateur-archeologen H.A. Gerritsen uit Driel en H.J. Gerritsen uit Heteren die, tijdens de bouw van een kas, ter plaatse een grote hoeveelheid tufsteen vonden, alsook opnieuw resten van Romeinse gebruiksvoorwerpen, versieringen enz. Dit leidde tot de conclusie dat vanaf de vroeg-Romeinse tijd op dit terrein een Romeinse versterking heeft gelegen waarbij tufsteen voor de bouw is gebruikt. Op een afstand van hemelsbreed drie kilometer, van het castellum in de polder Meinerswijk, kende het latere Driel dus eveneens een castellum, gelegen op de oeverwal van de "Oude Rhein". "De Oude Rhein" We verlaten nu de oeverwal en trekken verder oostwaarts naar de "Oude Rhein". Langs deze oeverwal bevond zich reeds een aftakking van de rivier. In de latere jaren heeft men op deze verlande aftakking een kerkpad naar 't Vlot gelegd. Het Vlot is een buurtschap van Eist dat ook nu nog op Driel is georiënteerd. Tijdens de ruilverkaveling in de jaren 70, is dit pad een 100 meter oostwaarts verplaatst. Na deze aftakking van de "Oude Rhein" komen we op een terrein waar men plaatselijk op 50 cm. diepte Middeleeuwse resten van gebruiksvoorwerpen vindt. Mogelijk is toen de "Oude Rhein", waarheen wij op weg zijn, al gaan verlanden en smaller geworden, waardoor de mensen dichter bij de rivier zijn gaan wonen. De weg vervolgen naar de rivier was ongeveer 60 jaar terug nog niet mogelijk; de toenmalige Molenstraat stopte bij het juist genoemde oude kerkpad. Pas in de jaren '30 is de Molenstraat doorgetrokken naar de aansluiting Vogelenzangsestraat-Schutgraafseweg. De bedding en omgeving van de "Oude Rhein" was toen nog vaak zeer drassig en bewoners van Boven-Driel en Schutgraaf hebben dus zeer lang alleen via de dijk hun dorp kunnen bereiken. Wel deed de schooljeugd het vaak anders. In die dagen was in Driel de benaming "Oude Rhein" nog in gebruik. 80
Overzicht van het deltagebied van de "Oude Rhein"; de voormalige loop van de rivier en haar zijtakken. (Uit 2e rassenlijst voor het rivierkleigebied. Uitg. Nederlandse Fruittelers Organisatie). Het deltagebied Onze weg vervolgend komen we aan de "Oude Rhein"; een zeer duidelijke verlaging van het wegdek geeft de ligging van de voormalige stroombedding nog aan. In de jaren 1981 en 1985 volgden de bodemonderzoekers R Harbers en J.R. Mulder, van de Stichting Bodemkartering te Wageningen, de loop van deze rivier. Zij volgden de oude rivierloop die vanaf Oud-Zevenaar, via Pannerden, Haalderen en Eist liep om vervolgens via 't Vlot Driel binnen te komen. 81
Vrijwel alle woningen van 't Vlot staan op het veenpakket van de verlande "Oude Rhein". Hier komt men op enkele plaatsen pas op zes tot acht meter diepte vaste grond tegen. Op het Drielse grondgebied zijn verschillende zijtakken ontstaan die door het landschap slingeren; vaak zijn de watergangen (sloten) met riet begroeid, de laatste overblijfselen van deze riviertakken. De hoofdader de "Oude Rhein" kwam juist ten oosten van café "Dunozicht" in de tegenwoordige Rijn. De rivier met haar zijtakken vormde het "Oude Rhein"deltagebied. Harbers en Mulder zijn ook op zoek geweest naar de "Drususgracht", een kanaal dat de Romeinse veldheer Drusus heeft laten graven tussen 12 en 9 voor Christus. Zij kwamen tot de conclusie dat deze gracht waarschijnlijk het stuk Rijn moet zijn dat ongeveer vanaf café "Dunozicht" tot Meinerswijk loopt en aansloot op het vroegere stroomgebied van de Ussel. Dit houdt dan in dat onze "Oude Rhein" de hoofdrivier is geweest en er tussen Driel en Arnhem oorspronkelijk geen rivier was zoals wij die nu kennen. Omdat de "Oude Rhein" op diverse plaatsen ging verlanden en moeilijk bevaarbaar werd, zou deze gracht gegraven zijn. Ook wordt wel verhaald dat de natuurstenen voor de Romeinse tempels, waarvan de resten zich onder de kerk van Eist bevinden, via de "Oude Rhein" vanuit Duitsland zijn aangevoerd. Staande op het verlaagde gedeelte van de Vogelenzangsestraat hebben we zowel links als rechts van de weg een prachtig gezicht op de vroegere loop van de rivier door het Drielse landschap. Het stuk land rechts van de weg heeft eeuwenlang de naam "Armen onland" gedragen; tijdens de ruilverkaveling in de jaren 70 is het perceel wat geëgaliseerd en zijn aan beide zijden flinke sloten gegraven waarin thans riet groeit. Groeiden voorheen biezen en allerlei andere waterplanten op de verlande rivierstrook, na de verkaveling is gras ingezaaid. Gelukkig is hier de "Oude Rhein" duidelijk herkenbaar gebleven door de lagere ligging in het landschap. Bevinden zich aan de westzijde van de "Oude Rhein" flinke oeverwallen, aan de oostzijde is dat op Driels grondgebied veel minder. Het oostelijke gedeelte van Boven-Driel is n.l. samen met een groot gedeelte van Elderveld een groot moerasgebied geweest, dat bestond uit gedeelten met moerasputten waarin zich veen vormde en gebieden waar de rivier nog kleideeltjes deponeerde die "onderwaterafzettingen" genoemd worden. In de praktijk kan men dit als slappe modder terugvinden. Evenals trouwens de verlande bodem van de "Oude Rhein" is dit moerasgebied te vergelijken geweest met onze tegenwoordige Biesbos. Hoe dik de veenvorming plaatselijk in dit gebied is, werd duidelijk toen b.v. in 1943 in de Koetsepas aan de Schutgraafseweg een legervliegtuig neerstortte; na enkele minuten was er een groot gat vol water ontstaan, maar er was geen vliegtuig te zien; alleen een afgeknapte vleugel lag naast het gat. In 1989 is dit toestel uit de grond gehaald; de diepte was ongeveer acht meter. Bij de aanleg van de spoordijk voor de brugoprit, die in 1879 gereed kwam, zijn volgens overleveringen in de beginperiode ernstige verzakkingen opgetreden tengevolge van de venige ondergrond. Opgemerkt dient te worden dat na de veenvorming in dit gebied een laag klei op het veen is afgezet, waardoor een zwaardere bovengrond ontstond. 82
Mogelijk duidt de naam Rietveldsestraat, een zijwegje van de Schutgraafseweg, nog op sterke rietgroei in dit moerasgebied. Rivier en moerasgebied vormden een prachtig vis- en jachtgebied voor de Bataven. Vervolgen wij vanaf de "Oude Rhein" de Vogelenzangsestraat in de richting van de Rijndijk. Als we de Schutgraafseweg rechts laten liggen, zien we een 100 meter verder links van de weg een aantal rondlopende akkers. De natuurlijke landschapsvorm van een bochtige rivier is hier in de perceelsvormen opgenomen. Oorspronkelijk hadden deze rondlopende percelen veel greppels en bolliggende akkers, doordat deze gronden wat minder waterdoorlatend waren. Toch duidt ook deze perceelsvorm op een vroeg cultuurgebruik van de grond. Wat verder staat rechts van de weg een hofstede, enigszins op een terp. Juist voorbij de hofstede weer een scherpe verlaging van het wegdek; we passeren hier een zijtak van de "Oude Rhein". De bewoning van deze terp zal vanaf het laat-Middeleeuwse tijdperk zijn; bodemvondsten duiden op gebruiksvoorwerpen uit 1400-1500. De hofstede draagt de naam "Hamse boomgaard"; de naam "Ham" komt meerdere malen voor in de Betuwe en duidt op zware lage kleigronden. Ook hier bestaat de bovengrond uit vrij zware klei, de ondergrond zal zware komgrond zijn en mogelijk pok veenlagen. Resten van oude funderingen zouden wijzen op bewoning dicht aan deze rijrivier van de "Oude Rhein"; of mogelijk op een aanlegplaats voor schepen. De verlande stroombedding die we hier passeren zal het overtollige water van het grote moerasgebied rond de spoordijk hebben afgevoerd naar de "Oude Rhein".
„Tafereel aan een rivierloop". Mogelijk nabij het Ooievaarsnest. Op de achtergrond de kerk te Driel? Pentekening door C.C. Mallinchrodt, omstreeks 1840. 83
Aan het begin van ons verhaal noemden wij de hofstede "Meerskamp"; mogelijk is deze naam afgeleid van een meertje dat zich ten noorden van deze hofstede bevond. Een rijke rietgroei in de sloten geeft de plaats nog aan. De verlande rivierbedding die wij bij de "Hamse boomgaard" passeren, mondde uit in dit meertje, evenals meerdere voormalige stroompjes. Vanuit dit meertje heeft het water verder de weg vervolgd naar de "Oude Rhein" en vervolgens naar de Rijn ten posten van café "Dunozicht". Gaan we langs de boerderij "Vogelenzang" naar de dijk en vervolgens via de dijk richting "Dunozicht", dan passeren we nog de plaats waar in het verleden het kasteeltje "de Grote Nevel" heeft gestaan, waarschijnlijk middeleeuws, reeds genoemd eind 13e eeuw. "De Grote Nevel" is mogelijk een grafelijk hof geweest. Alleen het nog bewoonde koetshuis is bewaard gebleven. Aan de Baltussenweg moeten we nog even een kijkje nemen bij de boerderij "Het Ooievaarsnest", reeds vermeld begin 17e eeuw. Hier zien we kort langs de Baltussenweg nog een fraaie verlande rivierbedding, eveneens een zijtak van de "Oude Rhein". Een sloot geeft nog duidelijk de richting aan. Wij hebben in dit artikel het deltagebied van de "Oude Rhein" willen beschrijven. Mogelijk leidt dit er toe dat de toerist meer aandacht aan dit fraaie landschap gaat besteden. Dit oostelijke gebied van Driel is een stukje Betuwse grond met een rijk verleden: het deltagebied, oude perceelsnamen, perceelsvormen en de bochtige Vogelenzangsestraat bewijzen dit. Gelukkig is het niet al teveel aangetast door de ruilverkaveling van de jaren 70. Om dit gebied in deze vorm voor het nageslacht te bewaren, verdient aanwijzing tot "beschermd landschapsgebied" sterke aanbeveling. Teveel historische landschappen zijn reeds onder het zand bedolven. J. van Dullemen
Inleveren kopij voor het februari-nummer: uiterlijk 2 januari 1992.
84
De Tabula Batavorum is een gezamenlijke uitgave van:
Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, Afdeling 15, West- en Midden-Betuwe en Bommelerwaard. Contactadres: John Mulder, Warmoesstraat 4, 6678 BC Oosterhout. Tel. 08818 -1503. Historische Kring Kesteren en Omstreken. Postbus 62, 4040 DB Kesteren. Tel. 08886 - 2205
Historische Kring Oosterhout, Slijk-Ewijk en Omstreken. Secr.: Mevr. A. Janssen, Stationsstraat 2, 6678 AB Oosterhout. Tel. 08818 -1610. Historische Vereniging Marlthalme. Secr.: Mevr. R.M.J.L. Schattenberg, Oosterhoutsedijk 9, 6663 KS Lent. Tel. 080 - 238651. Stichting Geschiedenis Gelders Rivierengebied (S.G.G.R.). Secr. Mevr. Mr. Y.C. Swartling, Oudegracht 401 b.e., 3511 PH Utrecht. Tel. 030 - 310070. Stichting Historische Kring Gente. Secr.: Mevr. D. van den Bergh- Rensen, Markt 2, 6691 BK Gendt. Tel. 08812 -1519. Vereniging "Oudheidkamer voor Tlel en Omstreken". Secr.: Mevr. A.T.M, van der Nat- Ruygt, Burg. van Altenastraat 22, 4001 VC Tiel. Tel. 03440 -10736.