38784 1 juni 2001
Aanvulling MER Glastuinbouw Bommelerwaard
Eindrapport
opdrachtgever
Provincie Oel&dand
Vat-
Zuid
Bouhvddwq 21 Pootbur 525 5201 AM 'r-Hwtog.nborch TJ.foon (073) 687 41 11 Fax 1073) d12 07 76 E-NY nhw.Qlw~.nl
ûocurnennit~
Coon document
Aanvulling MER Glastuinbouw Bommelerwaard Eindrapport
I
l juni 2001
Opdrachtgevw Rovkick Gddmland Verantwoorddijk bij opdrachtgevw mw. dn. M.A. Firet Projectleider drs. H.C.N. van dw Putten Mede autwrs Adviesgroep
ir. R.A.E. Knoben en ir. A.J. Otte Water en Ruimte
Hoofd adviesgroep ir. J.W.P.M. van Poppel
IWACO heeft zijn werkzaamhedm geïdentificeerd als processen. Deze worden b.haard en gemonitocwd en in rdevante stadia worden òeoorddingen uitgevoerd. De processen s t w n beschreven in het IWACO kwditeitssvrteom dat voor certificering periodiek beoordeeld wordt door certificwendû installingen. Dit zijn: de w e r k z e s ~ n h r r i c h t i n g e nvan de totale organisatie (adviesdiensten, Milieulaòoratorium en Miliautechnische Dienst) v d w s ISO-9001; de wrrichtingan van het M i l i w l ~ a t o r i u mvdgens ISO-17025 (STERLAB). accreditatimummer L51; - de veiligheid-, gezondheid- en milliw-aspecten van de Milieutechnische Dienst volgens VCA*; - do werkzaamheden in het kader van het Bûuwstoffenbesluit vdgens het procescsnificaat monstrrneming B o u w s t o f f ~ e s l u i tresp. volgens APO4 (analyses); - de werkzaamhaden in het kader van bodemonderzoek volgens de VKB-protocollen. IWACO is lid van de Vereniging Kwalitritsborging Bodemondrrzwk (VKB).
-
Het eigendom inzake de informatie en kennis vervat in dit rapport berust bij IWACO. Het is dan ook niet toegestaan deze informatie w, kennis aan dorden ter beschikking te stellen/op een andere wijze toe te passen dan waaraan in de overeenkomst toertemming wordt verleend.
ìaten w e In november 2000 heeft & Commissie voor de m.c.r. aan het bevoegd ten aanvullende informatie nodig te hebben om tot een goed advies voor het MER Glastuinbouw Bommelerwaard te kunnen komen. Het verzoek van de commissii kom enerzijds voort uit geconstateerde leemtes en hangt andenijds s ~ m nmet de Isetburheid van het rapport. De commissie baseert zich reacties. De commissie heeft haar vragen in een initiatiefnemeren bevoegd gezag tocgelich onderdelen van het MER gereageerd. Tijdens nog enkele zaken arui toegevoegd. Het doel wrn deze aanvullaide notitie geven aan & geconstateerde leemres en gesignalcerdc o n d u i d e ~ ~ ~
Dcze aanvulling zal tezamen met Reg sprekers hierover hun mening kunnen geven
In deze Aanvulling op het MER Glastuinbouw Bommelerwaard stam de dewerpen centraal: Uit de nadere beschouwing van het nulalternatief mingsplannen relatief veel mimte overlaten voor uitbreiding van bestaande bedrijven van g verwachting zal dit ten (sterk) negatieve natuur, de waterkwaliteit, externe veilig Om de landschappelijke gevolgen van& voorgenomen uitbreiding beter in b i d .; . te brengen. zijn de randlengtes vui de verschillende locatiealtematieven bcmkcnd. De resultaten zijn weergegeven in de tabellen 5.1 en 5.2. Uit dit overzicht blijkt dat model 2 verreweg gunstiger scoort dan de overige modellen. De effecten op de waterkwaliteit door het gebruik van bestrijdingsmiddelen zijn vrij fors. Naar verwachting zal de concentratie aan opgeloste stoffen in vergelijking met de autonome ontwikkeling gemiddeld met circa 35% toenemen. Deze hoeveelheid kan per bemalinggebied sterk verschillen (zie tabel B2.16, bijlage 2). Doordat een groot deel van de stoffen via de lucht in het oppervlaktewater terecht komt, lijken maatregelen in de sfeer van hydrologische isolatie op het niveau van een projectgebied weinig soelaas te bieden. Hierbij wordt verondersteld dat & ga emitteerde stoffen zich over een groter gebied verspreiden. Nader onderzoek in . het .. kader van het Regionaal Plan Bommelerwaard moet uitwijzen hoe gmot dit verspreidingrgebied is en welke vorm van isolatie dan het moest effectief uitwedti. b het MER zijn de effecten op de waterkwaliteit onderschat. De beschrevenanalyse laat zien dat de marginaal negatieve scores voor bodem en waterhui&&%n~ (Pc * ook tabel 10.1 van het MER) afhankelijk van het benikte scenario moeten worden , + i r . - --. 5: gewijzigd in een ernstig negatieve (-) dan wel negatieve (-) score. Vraag is verder "-' of het in dit kader mogelijk is om een nader onderscheid aan te brengen tussen de verschillende modellen. In de modellen 1 en 2 worden de stoffen voornamelijk verspreid over twee bemalinggebieden en bij model 3 over één. Dit laatste kan van voordeel zijn als er een betaalbare, technische oplossing bestaat waarmee de gevolgen van de stoffenemissie beheersbaar zijn, bijvoorbeeld locale zuivering van het oppervlaktewater voordat het op de Afgedamde Maas wordt geloosd. De verspreiding van de bestrijdingsmiddelen over meerdere bemalinggebieden werkt dan contraproductief. Overigens mag hierbij niet uit het oog worden verloren dat de...-...*u situatie in het bemalinggebied Van Dam Van Brakel ook na realisatie van het voornemen de hoogste concentraties aan verontreinigingen laat zien. In het kader van het MMA zijn de voordelen beschreven van de ligging van nieuwe vestigingslocaties bij reeds bestemde concentratiegebieden en van de integratie van plastuinbouwbedrijven en paddestoelenteelt. .d-?
.
t
C.
z
p = . G‘
*.nvuYng
MER G~stuhbouwBomimkrwaaid
Eindrapoml
I
l luni 2001
WACO B.V.
I
v-Y
Als aanvulling op de gevoeligheidsanalyse is een locatievariant op model 3 in beschouwing genomen waarbij is uitgegaan van een aaneengesloten projectgebied ten oosten van de A2. Uit de vergelijking met model 3 blijkt dat deze variant gunstiger scoort ten opzichte van de aspecten landschap, cultuurhistorie, archeologie .",i. en natuur. ,
..
,p
Op basis van de resultaten beschreven in deze aanvullende notitie zijn de in beschouwing genomen alternatieven met elkaar vergeleken. Door een rangorde aan te brengen in de toegekende effcctscons per hoofdaspcct wordt duidelijk welke variant de meest gunstige milieuscore laat zien. Deze rangorde komt als volgt tot stand: de meest gunstige score per hoofdaspect krijgt een 1; de mest ongunstige een 4; .'.=, .T r meerdere gelijkwaardige scores krijgen dezelfde rangorde.
-
.-, < !. ,
Toegekende rangorde op basis van bovenvermelde effectscores (zie tabel 9.1 1. Vergelijking van de in beschouwing genomen modellen en varianten, . . . . ., r r .inclusief mitigerende maatregelen.
-
x
Ruimtegebruik Landschap Natuur Cultuurhistorie Archeologie Bodem en waterhuishouding Drinkweteminning Infrastructuur Geluidhinder Lichthinder Luchtkwaliteit Externe veiligheid Colkctivitdt Ligging t.o.v. intensiveringgebieden Rioleringssituatie
Conclusie
Gelet op de aangegeven rangorde per hwfdaspect wordt duidelijk dat de locatievariant van model 3 het meest gunstig scoort in vergelijking met de overige in beschouwing genomen modellen en in deze overeenkomt met het Meest milieuvriendelijk alternatief. Hierbij moeten wel als kanttekening worden geplaatst dat een deel van het hier beoogde gebied niet voldoet aan de eisen van bodemgeschiktheid zoals aangegeven door de STUBO.In de overige modellen heeft dit criterium een nadrukkelijke rol gespeeld in de aanwijzing van deelgebieden. Omdat hier in de concentratievariant bewust van is afgeweken, resteert de vraag of nu nog sprake is van een reëel alternatief.
Aanvuiikq MER Gustuinbouw ñonmwkrwaaid
L '
. b,
, 0.
C
-.
.
-l
Inhoud
--w
1
Inleiding
1
2
Waarom een MER?
3
3
De ontwikkelingsmodellen
3
4
Het nulalternatief
7
5
Effectbeschrijving
11
5.1
Landschap
5.2
Water
5.2.1
Inlelding
5.2.2 5.2.3
Uitgangspunten effectbeschdjving Effectbeachdjving
5.2.4
Evaluatie
6
De effectbeoordeling
18
7
Mitigerende maatregelen
20
8
Gevoeligheidsanalyse: grootschalige concentratie
22
9
Evaluatie: het Meest milieuvriendelijk alternatief
26
Bijlagen 1.
Vragen commirsk mor: schrihelijke reactie en mondelnge 28 novambor 2000
2.
Effecten oppewIaktewaterkwaliteH
3.
Voorbeelden inparring glaatulnbouw
Figuren 1.
Autonome ontwikkeling glastuinbouw
1. Autonome ontwikkeling champignonteelt
1 Inleiding In het streekplan Gelderland 1996 zijn voor de glastuinbouw in Gelderland twee vestigingsgebieden aangewezen, te weten de Bommekrwaard en het Knooppunt ArnhemNijmegen. Daarbuiten is nieuwvestiging van glastuinbouw uitgeslotai. In het streek- - - plan is voor de Bommelerwaard een opdracht tot een streekplanuitwerkinggefonnular& 'voor de complexvorming van glastuinbouw en paddestoelentalt, de aanpak van Itefbaarheidproblemen en de ontwikkeling van stedelijke en recreatieve functies zal in overleg met de streek een regionaal plan wordai opgesteld en door middel van w . streekplanuitwerkingworden vastgelegd in het mimteiijk beleid. Hierin zal odc ruime aandacht aan milieu- en wateraspecten worden geschonken'. Het Regionaal Plan - ' Bommelerwaard is een integraal plan voor het buitengebied. Voor & glastuinbouw ai T paddestoelenteelt is niimte voor nieuwvestiging, verplaatsing en herstructurering aan . de orde.
." i-
' -;
d-
Op 25 november 1999 heeft de stuurgroep Regionaal Plan ~ o m m 1 m u ; dna tatie van de politieke achterban de volgende besluiten genomen: Het aantal hectare ontwikkelingsruimteover 15jaar voorshands te beperken tot 500 hecuire. Binnen de huidige (vigerende) bestemmingsplannen is nog 250 hectare uitgeefbaar. Aan nieuwe ontwikkelingsniimte dient dan nog 250 hectare te worden toegevoegd. Overloop is zeker niet gewenst; uitgangspunt bij de verdere ontwikkeling dient te zijn de autonome ontwikkeling van de glastuinbouw. Er wordt een ijkmoment ingebouwd in 2005. Tot dit ijkmoment wordt een nieuwe ontwikkelingsruimte geboden van 100 hectare.
a
.
.
Aangezien het Regionaal Plan het eerste ruimtelijke plan is waarin concmt sprake is van meer dan 100 ha glastuinbouw dient conform het Besluit Milieueffectrappomge 1994, gewijzigd bij besluit van 7 mei 1999, een milieu-effectprocedure te worden doorlopen. De genoemde besluiten van de stuurgroep vormen het vertrekpunt voor de MER.In het najaar van 2000 is duidelijk geworden dat het plan als gevolg van de wij- - , : '. ziging van de Wet Ruimtelijke Ordening van 3 april 2000, de status van streekplanher- . ;- 5ziening zal krijgen.
-
,
T -$F
.
...
Procedure De stuurgroep Regionaal Plan Bommelerwaard heeft als initiatiefnemer een startnotitie voor het MER opgesteld. In februari 2000 heeft de startnotitie ter inzage gelegen en hebben de wettelijk adviseurs, zijnde de Commissie voor de milieueffectrapportage. de Inspectie milieuhygiëne en de Inspectie ruimtelijke ordening en het ministerie van LNV,mede aan de hand van de inspraakreacties een advies uitgebracht. Met inachtneming van dat advies hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland als bevoegd gezag op 9 mei 2000 de richtlijnen vastgesteld. Vervolgens heeft de initiatiefnemer, Stuurgroep Regionaal Plan Bommelerwaard het milieueffectrapport (MER) opgesteld. In het MER is gebruik gemaakt van gegevens die per 1 januari 2000 beschikbaar waren.
Op 3 oktober 2000 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland als bevoegd gezag vastgesteld dat het MER aan de richtlijnen voldoet en het rappon van 9 oktober tot 2 december ter visie gelegd. Tevens heeft het bevoegd gezag aan de wettelijke adviseurs verzocht om vóór 6 januari 2001 advies over het MER uit te brengen. De wettelijke adviseurs toetsen het rapport aan de hand van de richtlijnen.
38784
Aanvuüinp MER Gistuinbouw I)ommeleiwiiid EindiaDpMt
I
1 1un1 2001
.,
; -S
. t .
-"""
-
IWACO I.V.
2
I
vesUg(10h0zuid
. . - ..
.
, . ...,..: - .- . .;.-+ . . . - !.L... ..*.w .,i, . . . . . . . . .'..@gjj$ .-. ,.<.
Aanvullende notitie In november 2000 heefl de Commissie voor de m.e.r. aan het bevoegd gezag laten weten aanvullende informatie nodig te hebben om tot een goed advies te kunnen komen. Het verzoek van de commissie komt enerzijds voort uit geconstateerde leemtes en hangt anderzijds samen met de leesbaarheid van het rapport. De commissie baseert zich mede op de binnengekomen inspraakreacties. De commissie heeft haar vragen in een memo verwoord en in een gesprek met initiatiehemer en bevoegd gezag toegelicht. In dit memo wordt op acht onderdelen van het MER g e m g e e d Tijdens het overleg met de commissie zijn hier nog enkele zaken aan toegevoegd. Het doel van dete aanvullende notitie is invulling te geven aan de geconstateerde leemtes en gesipleerde onduidelijkheden toe te lichten. ......
:
. '
<
. . -:
-. .Lr
L...
.-~~.ji.~~.~+'.i.~.~.~" .. - . .s
J.
-2 ,
-,.i. a,:.
. &t. <:
.Ac,L
.
:?Y
.?..
.
...
- i: :*:.s r. . Deze aanvulling zal tezamen met Regionaal Plan ter visie worden gelegd zodat de in-. . :. .. ;;;7,L%$-lri : .... . .. . .. a. .. FF.Pw. .- .. . . . ....:.....+*.;-$.t&..j. - -. i'. sprekers hierover hun mening kunnen geven - :.xz.,,:!t$
L
i(-..?,'
.........
Leeswijzer . . . :,c In de navolgende hoofdstukken komen achtereenvolgens de onderwerpen van de Commissie voor de m.e.r. aan de orde. Hierbij is zoveel mogelijk de inhoudsopgave van het MER gevolgd. Waar nodig wordt verwezen naar het commentaar van de Commissie. De schriftelijke en mondelinge reactie van de Commissie voor de m.e.r. is opgenomen is bijlage 1.
,
.T. ,.
,
'-3 .
2
,
-:q1 Y?
c ..+.r-;&iyLp;,?,+-., .... +.,.;q:= ; : : , -y e. . ,
'
,
.
i : A I
-
. ..
,v.
'f
; % . ..~'
*.*.,K
..
.
.,,..,
...,y.5: :L.;
-
.;
'lL . ;':b'L'
;
*$.%i.T*#?+;?*;;$$.-
:
. .... .. ,! ... . . :. .... ,. -. . . .: . : .,., -:. .... ..p.
a
,,
+- 'q; ,,
;i
. .b>Als eerste wordt ingegaan op de opmerking dat in het MER niet duidelijk wordt aange.. ... . . .>l, . . . z 1 , ,. ,>:.. -2 ..,: .... ,..,+-f. . geven voor welk besluit het rapport is opgesteld (zie hoofdstuk 2). In het hoofdstuk . . . . . . . . ...... daarna is beschreven hoe de ontwikkelingsmodellen tot stand zijn gekomen. De mo." r . dellen zelf staan beschreven op pagina 10 van het MER. In deze aanvulling wordt toe. , .. . gelicht op welke wijze ze zijn samengesteld en wie de verschillende modellen heeft " aangedragen (zie hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 is ingegaan op het nulaltematief. Dit is zoals in het MER te lezen staat geen reëel alternatief maar de verwachte toestand in de . i .:l. Bommelerwaard na tien jaar autonome ontwikkeling. De Commissie voor de m.e.r. vraagt in het MER meer aandacht voor de groeimogelijkheden van de glastuinbouw en . , . paddestoelenteelt volgens de vigerende bestemmingsplannen. In hoofdstuk 5 zijn en:.... ., . ..%,+;-, . ' . . - , ' ;,:.. ::i: kele kwantitatief onderbouwende aanvullingen gegeven op de effectbeschxijvingvan ' '2:- ......... ;. .,*+ +.!-:w-:;-*$, .. ,>. . . de deelaspecten landschap en water. Met name is nog eens goed gekeken naar het ge: ~:~g-:;.$~i;
,
, LZ-T.2..
'
;
,
:
+,
.L
,
,
i
,
A..,*
, , ~ ,
<,,.
'
-l.
,
'2:; ..v
, !
1i
Aanvulling MER Glastuinbouw Bommokwiaid
1
Eindrapport
.
1 luni 2001 --r.-
---..v*
2 Waarom een MER? De Commissie voor de m.e.r. vindt dat in het MER niet duidelijk naar voren komt in welk procedureel kader een besluit wordt genomen over de uitbreiding van de glastuinbouw in de Bommelerwaard. In de paragrafen 1.3 en 1.4 van het MER is ingegaan op de relatie tussen het MER en het Regionaal Plan Bomrnelerwaard, een uitwerking van het Strekplan 19%. b de betreffende paragrafen is onder meer vermeld dat het MER nodig is omdat het RegioL: . naal Plan het eerst aangewezen plan is waarin het besluit over de uitbreiding van de .+ .k _ glastuinbouw met een oppervlakte van meer dan 100 hectare wordt genomen. Verder g' staat in dit hoofdstuk beschreven dat de Stuurgroep Glastuinbouw Bommelerwaard als c .bL.," " -' - ' initiatiefnemer fungeert en in die zin verantwoordelijk is voor de inhoud van het opge' stelde MER en dat Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland ais bevoegd gezag verantwoordelijk is voor het op te stellen Regionaal Plan Bommeluwufd. @-m*,,. latie tussen de te doorlopen m.e.r en w.r.0. procedures is te vinden in bijlage 4. Daar de voorgenomen uitbreiding van de glastuinbouw sterk leeft onder de bevolking van de Bomrnelerwaard en daardoor een politiek gevoelig item is, zijn beide producten (MER en Voorontwerp Regionaal Plan) niet tegelijk in procedure gebracht. Gtdepucarde .--, = Staten van de provincie Gelderland wilde eerst de inspraakreacties op het MER afwachten en deze op een verantwoorde wijze in de streekplanuitwerking meenemm. Het MER is Cén van de bouwstenen van het Regionaal Plan Bomrnelerwaard en vormt ' . als zodanig een advies voor de besluitvorming inzake de uitbreidingsmogelijkheden van de glastuinbouw en paddestoelenteelt het komend decennium. b
J
'-
-
I +
,L a
F
r
F
3 De ontwikkelingsmodellen De initiatiefnemer heeft in de startnotitie drie ontwikkelingsmodellen gepresenteerd waarin de zoekruimte voor de glastuinbouw en paddestoelenteelt is vastgelegd. Vervolgens is in het MER aan de hand van drie sets van criteria (uitsluitende, negatief en -. . positief sturende criteria) de zoekruimte per model ingeperkt tot circa 250 hectare. De :;c - --. , zo verkregen locatiealtematieven zijn vervolgens met elkaar vergeleken op basis van -. milieueffecten. * * " -. ', .,-. Het hierbij gehanteerde werkproces roept bij de Commissie voor de m.e.r. een aantal . - . vragen op. Onder meer is onduidelijk hoe de ontwikkelingsmodellen zoals gepresen. teerd in hoofdstuk 3 van het MER tot stand zijn gekomen. Meer concreet vraagt de Commissie voor de m.e.r. zich af hoe binnen dit proces is omgegaan met het criterium bodemgeschiktheid (zie bijlage 1, opmerking 1 en 2). %
,
De totstandkoming van de modellen Voor alle ontwikkelingsmodellen geldt dat zij voortkomen uit overlegsituatieswaarin verschillende partijen participeren. Zo zijn de modellen l en 3 min of meer onafhankelijk van elkaar vastgesteld en is model 2 het resultaat van het overleg binnen de projectgroep Regionaal Plan Bommelerwaard waaraan alle betrokken partijen deelnemen. Dit heeft ervoor gezorgd dat de systematiek die aan de modellen ten grondslag ligt sterk van elkaar verschilt en voor twee van de drie modellen niet eenduidig reproduceerbaar is. Onder meer is geen rapportage beschikbaar waarin het een en ander is vastgelegd.
+ .
--
mrco B.V.
I De volgende groepen zijn bij de samenstelling van de ontwikkelingsmodellen betrokken: De STüBO heeft de gegevens aangeleverd voor de opzet van model 1 "Verspreide clustering". Ten behoeve van dit model is overleg gevoerd met een groot aantal exploitanten van glastuinbouwbedrijven in de Bommelerwaard. ,. ... ,,.--... De Projectgroep Regionaal Plan Bommelerwaard heeft model 2 "Noordelijke oeverwal en oostelijke concentratie" samengesteld. Aan dit overleg hebben de vol- . -,*. gende partijen deelgenomen: de gemeentes Zaltbommel en Maasdriel, het Zuivc- , Q ; ringsschap Rivierenland, de STUBO, W,GLTO Gelderland, de provincie Gel- I .. , -- ? derland. het Polderdisaict Groot Maas en Waal, de Historische Kring en het Wa. - - f' terbedrijf Gelderland, Natuurwacht Bommelerwaard. Intergemeentelijk Orgaan - . r-d.: Rivierenland en de ministeries van VROM en W . .-:-:,T ?:. ;. . ' : ... -, , e In de samenstelling van Model 3 "Grootschalige concentratie" is uitgegaan van de wens van de rijksoverheid om naar de mogelijkheden van één grootschalige pro- -.ee -- ;.; jectlocatie te zoeken. In model 3 is voortgeborduurd op de resultaten van een studie uitgevoerd door H+N+S & VEK Adviesgroep (1998). Omdat de discussie o v e i ~ . " o P c". deze studie ook een rol heeft gespeeld bij de samenstelling van de overige t w a : -; - - :i y -..- $'i modellen is in onderstaande toelichting eerst ingegaan op de totstandkoming van : model 3. ,--f : ,.f*$;'. ,z% -.. , . , q.
9
,
I)
2.
g - 'i
"8
.
a
7;
1
i, - r .
"
-v
L
_
Model 3: Grootschalige concentratie
Ten behoeve van de discussie in de Stuurgroep Regionaal Plan Bommelerwaard is een onderzoek uitgevoerd naar de uitbreidingsmogelijkheden van de glastuinbouw en paddestoelenteelt in de Bommelerwaard. De resultaten van dit onderzoek hebben bijgedragen aan de discussie over gewenste mate van concentratie, de mogelijkheden voor een duurzame ontwikkeling van de glastuinbouw en de landschappelijke knelpunten. Naast ruimtelijke aspecten is ook aandacht besteed aan bedrijfseconomische zaken. In onderstaand kader zijn de opzet en de resultaten van dit onderzoek kort samengevat.
: a 6 4
k ,
"*.
--
-r
-
2.- ,
Simenvatting In de aanloop naar het Regionaal Plan zijn de uitbreidingmogelijkhedenvan de glastuinbouw en p d k stoelenteelt in de Bommelerwaard nader onderzocht (H+N+S & VEK 1998). Het onderzak heeft een tweeledig doel: Het verkennen van de bedrijfseconomische, milieuhygiënische en ruimtelijke perspectieven van de diverse vestigingsvomn: concentratiegebieden met vrije vestiging of projectvestiging (me2 of wnder collectieve voorzieningen). Het schetsen van landschappelijkeinpassing van uitbreidingsmogelijkhedenin twee wnes, te weten de noordrand tussen Zaltbommel en Brakel en het gebied tussen de A2 en de Veilingweg.
.-i
.-
.
.Ya:k-.,
.-
.
*.
..
'Q. .
... -.i
-
... . -
Aanwäing MER Gimtuinbouw Ibmnnkrwaard
.
..
. .
Ten aanzien van de inzet van collectieve voorziening concludeert de studie dat vestiging van glastuinbouwbedrijven in clusters geen economische winst oplevert ten opzicht van individuele vestiging, dit zou eerder geld kosten. De doelstellingen ten aanzien van duunaamheid zijn vooral te behalen door het efficiënt gebruik van ruimte. Om meer grip te krijgen op het laatst genoemde aspect zijn de perspactieven van de verschillende vestigingsvormen onderzocht in een oplopende reeks van concentratie: van individuele bedrijfsvestiging. via kleinschalige vormen van concentratie naar één grote centrale projectvestiging. Deze vestigingsvormen zijn geconfronteerd met de verschillende landschappelijke kenmerken van de Bommelerwaard. Deze confrontatie resulteert in drie ontwikkelingsstrategieën: Kleinschalig mozaïek: geen clustering I individuele ontwikkeling. Verglazing oeverwallen: clustering van 2 tot 10 bedrijven. 0 Centrale projectvestiging: grote projectvestiging van minimaal 100 hectare.
.
J
b4
4 I
-
E~nór.ppûf~J 1 juni 2001
?i
i j
. . I.,, ... .* < . ... .. . -
.. ~
-
.
+-'.
Vervolgens is nagegaan of en zo ja in welke mate binnen deze strategieën sprake is van duurume glsrtuinbouw gelet op: het economische perspectief; de miliaihygiënischeconsequenties; ... , . efficiënt mimtegebniik.
(m
Wat betreft het economisch perspectief blijk dat a door dc dominantie van dirywatarrsclt wi ha huidige ursrl) in & Bommehaard een daurie ksuudie uidas is dan in & fat vui NedaLnd. Zo is elk oppervlaktewaterover het aigemeai een bnakbire bron wn>t de baaditk#via pcimia is ha energiegebruikspatromzodanig &t a pa bedrijf warmte overblijft. V 4 mibwinri b p 8 te kbrlea wanner teelten worden gestimuleerd waarvan k t a#gicgebniik compkmeatrir is w & mde dirysantenteelt (bijvoorbeeld paprika). Bij de huidige tecltvom is a geen winst te khrlaiuit colkciicve ;t voorzieningen.
Er is met name milieuwinst te behalen door k introduaie van gcïntegr#rdesyEtemca voorQ afvalwaterbehandelingen een goede menging van glasteelten d i compkmenîair zijn W bannaiagiegebmik (bloemen groenten). Een bescheiden milieuwinst blijkt mogelijk bij #n bedri;jf%hiftaias . +% van minimaal 25 ha. . -*
-
Omdat in de Bommelerwaard geen economisch voordeel kan worden gehaald uit de toepassing v811 collectieve voorzieningen en de milieuwinst daarvan bescheiden is. komt er een zwaar -t te liop het creëren van niimteiijke duurzaamheid.
Op basis van de resultaten van deze studie is binnen de Stuurgroep Regionaal Plan Bommelerwaard afgesproken dat binnen elke nieuw te ontwikkelen locatie bedrijfsclusters van 25 hectare moeten ontstaan en dat één van de in beschouwing te nemen MER-modellen gebaseerd zal zijn op de uitgangspunten van grootschaligeconcentratie. Uit de HNS-studie blijkt dat alleen het gebied ten oosten van de A2 geschikt is voor een dergelijke vestiging. Wel is in de HNS-studie uitgegaan van een scenario waarin de gehele glastuinbouw en paddestoelenteelt, zowel bestaand als nieuw in één regio geconcentreerd wordt ondergebracht. .-..k .' '.-Tz
Model 1. Verspreide clustering De opzet van model 1 is aangereikt door de STUBO en heeft de voorkeur van de tuinders uit de Bommelerwaard. De verschillende deelgebieden zijn geselecteerd op basis van gebiedskennis aanwezig binnen de STUBO en de ervaring van locale tuinders;'Het door de STUBO uitgewerkte voorstel is in zijn conceptfase twee keer aan tuinders in de Bommelerwaard gepresenteerd en op basis van hun commentaar aangepast.
F-
.
'
De aangewezen zoeklocaties zijn op basis van de volgende criteria geselecteerd: de bodemgeschiktheid van het gebied in verband met de overwegend grondgebonden teelt en de hoge plantdichtheid (chrysant en fresia); de verwerfbaarheid van de geschikte kavels op basis van eigendommen, huidige bedrijfsvoering en de aanwezigheid van natuurlijke opvolging; de kavelbreedte en vorm van beschikbare percelen en de uitbreidingsmogelijkheden op termijn; .... . aansluiting bij bestaande concentratiegebieden zodat tevens de bestaande tuinbouw een ontwikkelingsimpuls krijgt; sociale aspecten: het zwaartepunt van de gewenste uitbreidingen ligt in het noorden en noordwesten van de Bommelerwaard, bij voorkeur in aansluiting op de aanwezige woonkernen;
. A
-3 .$ * . .s
P-
.
r
'-
-.
'
.- ' " -2, A .
,
-.
,
d-
q
behoud van openheid die naar mening van de STüBO vooral bevorderd wordt door kleinschalige uitbreidingen. Model 2. Noordelijke oeverwal en oostelijke concentratie
De opzet van model 2 is ontwikkeld door de Projectgroep Regionaal Plan Bommcler-
-v
waard als voorbeteiding op de samenstelling van het Regionaal Plan. Er is gediscussieerd op basis van beschikbare en nieuw verworven informatie ten aanzien van land-
.' ... ,. *,.,;.;ri,-.-
schap, cultuurhistorie, grondwater (drinkwaterwinning) natuur en landbouw. Hierbij is als uitgangspunt gehanteerd &t een geconcentreerde vernieuwing van de glastuinbouw en paddestoelenteelt maximale kansen biedt voor het zorgvuldig omgaan met mimtc, milieu, water en energie en dat in de keuze van de nieuwe concentratiegebieden een zwaar accent ligt op het creëten van mimteiijke duurzaamheid.
:
,i
&. .
.
*.
l'
i
--
%
I..
-
-
.c. ,-z
*:j
t
-x-
I
.
.h
,,
9
r.
' I
. * . .
1i
.P
-
" a:.
P
In de locatiekeuze van dit model spelen de volgende criteria een belangrijke rol: geschikte bodemkwaliteit voor grondgebonden kassenteelt; aansluiting bij gdbieden waar het huidige economisch zwaartepunt in de glastuin-: bouw, paddestoelenteelt en overige bedrijvigheid ligt (de oeverwal tussen Zaltbommel - Brakel en de zone Hedel - Kerkdriel); uitsluiting van gebieden met karakteristieke landschappelijke (openheid kommegebied) en natuurlijke kenmerken; in achtneming van cultuurhistorischewaarden onder meer: oeverwallen, kastelen, een aantal beschermde randen van woonkernen, de Hollandse Waterlinie, oude kaden, etc.; aansluiting bij bestaande glastuinbouw- en champignongebieden.
-.
,.,+r
;-f.,
b
.
7, .r..
'
* "
1
%
d-
.
-,>..
* * i y i , B w-, r ,
._ -.Cr
.
.
1
.
.
, 4
r
*
J;
" 'j
In tabel 3.1 is een overzicht gepresenteerd van de meest relevante criteria die bij het vaststellen van de zoekruimte voor de verschillende ontwikkelingsmodellen zijn gebruikt.
.
fabel 3.1 De kenmerken van d e in beschouwing genomen modellen, i.c. d e zoekruimtes voor de te ontwikkelen alternatieven.
C .g> ,gr ,t %.
Model 1: Venpreide clustering
Aansluiting bij bestaande glastuinbouwbedrijven
Aansluiting bij beModel 2: staande glastuinNoordelijk oeverwal en bouwbedrijven en oostelijke gebieden met de lconcentratie Igrootste economische potentie n.v.t. Model 3: Grootschalige concentratie
Infristnictuw
Geschiktheid
Aantasting kkinscha- Ontsluiting via Bodemkwaliteit en grondverwervingoplig landschap oever- N322 ties wallen; behoud openheid kommengebied Aantasting kleinschs- Aansluiting op lig landschap oever- A 2 en N322 wallen; behoud openheid kommengebied
. , 1
"
]
I
.
*
+
*J
J
$
*
*J-
*&y'cf;
,a--
w..
\
,.
.--.-
Clwtedng van *rzes beddjven, omvang minimaal 2 5 b .
. .+ .-=e
,
.,"'n?<.r,."~r
-
> q : -
'
' 4
collectlve voorzieningen mogelijk
waarden Aantasting openheid Aansluiting op Gunstige uitgangs- Clustering van minipunten voor ruimte- maal twintig bedrijkommengebied; k- A2 ven, omvang minilijke inpassing houd kleinschalige maal 100ha. accent structuur oeverwallen op collectieve voorzieningen
.-,B.
-.:g$ &,s& .' &: - ,
cobdvwt
Bodemkwaliteit en Clustering van vierzes bedrijven, omsituering buiten ecologische, land- vang minimaal 25ha, schappelijke en lcollectieve voorzie1cult.historische ningen mogelijk
..:q,
.
%; t+
>
.
b
hndrchrp
r!
I :r4
*
Ruimtegebfuik
8
;
.
- .@ - .kt ib w
I .
...
--
"
,
Gelet op de gebieden waaraan deze criteria zijn toegekend, zijn er grote ovenenkom sten tussen de verschillende zoekmodellen. Bepaalde gebieden worden in alle modellen uitgesloten. Deze worden blijkbaar door alle partijen als te kwetsbaar gezien. Bij de indikking in het MER naar locatiealtematieven wordt deze "uitsluiting a-priori" min of meer bevestigd omdat dit buitengesloten gebied voor een belangrijk deel door de uitsluitende criteria wordt afgedekt. Hierdoor maar ook als gevolg van het indikkingproces op basis van de sturende criteria zijn bij voorbaat de extreme verschillen uit de zoekmodellen gehaald. Dit verklaart voor een deel waarom de effectscores vaak zo dicht bij elkaar liggen (zie ook hoofdstuk 6).
-
b
"
,
-
" -'
De Commissie voor de m.e.r. vindt dat de autonome ontwikkeling k globaal is uitgewerkt. Met name wordt gewezen op de reeds bestemde ontwikkelingen in de glrstuin- .+ bouw en de mogelijke consequenties daarvan. Hierdoor is het referentiekader voor de effectbeoordeling onvoldoende helder. . TT-.
*
-
--
. v . $
-
.T..-
c;.*
-"-
.<
:,
De huidige situatie en de autonome ontwikkeling zijn per aspect beschreven in hoofd- e stuk 6 van het MER.Het betreft alle aspecten, omgevingsfactoren en inrichtingsfactoren. die van belang zijn voor de locatiekeuze. De Commissie voor de m.e.r. vindt dat dit referentiekader te weinig expliciet in de effectbeschrijvingen naar voren komt (zie bijlage 8). Hieronder wordt derhalve per aspect toegelicht op welke wijze het nulalternatief van invloed is geweest op de effectscore. Meer nadmkkeiijk dan in het MER is hierbij ingegaan op de mogelijk negatieve consequenties van de groeimogelijkheden van glastuinbouw en paddestoelenteelt buiten de daartoe bestemde concenmtiegebieden.
,.-...
-y-.
''-L
- , --:v1
-1 :-
r..
y
I;
.
.
, ' -..._ . Autonome ontwikkeling glastuinbouw en paddestoelentwlt Voor de glastuinbouw en paddestoelenteelt betekent de autonome ontwikkeling dat re- ' kening moet worden gehouden met de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen zowel in de huidige intensiveringgebieden als daarbuiten. :.< r *ii-$ ' .,."
. -.
. 22.k-
y
2
In aanvulling op het MER zijn in de bijgevoegde figuren 1 en 2 de relevante bestem rningen voor glastuinbouw en paddestoelenteelt weergegeven. Buiten de huidige Uitensiveringgebieden liggen verspreid over de hele Bornmelerwaard nog circa vijftig'@- -,+:$ tuinbouwbedrijven en ongeveer 250 champignonbedrijven. . 'r I.__
: .T
Verder blijkt dat de vigerende bestemmingsplannen ook nieuwe vestigingen van deze bedrijfstakken toestaan in deelgebieden buiten de aangewezen intensiveringgebieden. Afhankelijk van de locatie zijn er grenzen gesteld aan de omvang van het bedrijf en wordt de vestigingsaanvraag getoetst aan landschappelijke enlof aanvullende milieucriteria. Voor bestaande bedrijven geldt over het algemeen de restrictie dat deze mogen uitbreiden binnen de aangewezen bouwkavels. Nieuwbouw buiten deze bouwblokken wordt niet toegestaan.
-
, C s:. ;
;Y-
L
-
.
......e
De gemeentes stellen zich op het standpunt dat de aangegeven mogelijkheden voor nieuwbouw alleen gelden voor bedrijven die reeds in dit buitengebied zijn gevestigd en een vergunning voor uitbreiding aanvragen. Bedrijven die zich nieuw willen vestigen of een bouwvergunning aanvragen voor opstallen die buiten de aangewezen bouwkavels liggen, worden sowieso naar de bestaande intensiveringzones doorverwezen.
W A C û B.V.
8
Overigens beamen ze ook dat de vigerende bestemmingen onduidelijk zijn en dat deze in de nieuw op te stellen bestemmingsplannen moeten worden herzien in het licht van huidige voornemen. De gemeente Maasdriel heeft voor de tussenperiode een voorbereidingsbesluit genomen dat hierin voorziet. Mede doordat het huidige beleid de verspreide nieuwvestiging en doorgroei van bestaande bedrijven niet echt in de weg staat, is er mogelijk een te geringe stimulans voor ondernemers om zich binnen de conantratiegebieden te vestigen. Autonome ontwikkeling overig ruimtegebruik In de Bommelerwaard is de land- en tuinbouw de belangrijkste vorm van grondgebruik. De glastuinbouw heeft op de oeverwallen een gestage groei van binnenuit gekend waarbij zich een langgerekte zone aan de noordzijde van de Bommelerwaard heeft gevormd. Bedrijven in en grenzend aan dorpskernen hebben gezien de ontwikkeling van andere functies weinig perspectief evenals enkele verouderde glasgebieden. De paddestoelenteelt heeft een moeilijke tijd gehad, maar biedt nu weer perspectief. Schaalvergroting en uitbreiding van het aantal bedrijven in de concentratiegebicden -, ,, ,: ...I,,> I.. .. gaat ten koste van de overige agrarische functies: fruitteelt, veeteelt en akkerbouw , (veelal maïs). Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met uitbreiding van bestaande glastuinbouw en champignonbedrijven buiten de intensiveringgebieden en de mogelijke nieuwvestiging daarvan (zie bovenstaande tekst). Dit laatste gaat eveneens ten koste van het huidig agrarisch grondgebruik en de recreatieve functie van het open gebied.
De overige bestemde veranderingen in grondgebruik hebben zo'n geringe omvang (uitbreiding woongebieden en bedrijfsterreinen) dat deze niet in figuur 1 en 2 zijn opgenomen. In het MER zijn deze ontwikkelingen op de kaart van de uitsluitende criteria aangegeven (zie figuur 3 van het MER). Ten aanzien van bedrijfsteminen is de laatste jaren de ontwikkeling langs de A2 en spoorlijn opmerkelijk. Vanaf knooppunt Deil tot de kruising met de N322 is een corridor van bedrijven ontstaan, deels afgeschermd door geluidsschermen. Vanaf afslag Hedel naar het zuiden toe strekken zich wederom bedrijfsterreinen en over de Maas de bebouwing van Den Bosch uit. Het achterliggende landschap is onzichtbaar. De vigerende bestemmingsplannen laten tussen de kruising met de N322 en de afslag Hedel geen verdere bedrijfsontwikkelingof woningbouw toe, waardoor hier vanaf de A2 en de spoorlijn zicht op het open landschap blijft bestaan. Autonome ontwikkeling landschap De bedreigingen van de herkenbaarheid van het landschap van de Bommelerwaard hangen grotendeels samen met de mogelijke uitbreiding van de agrarische bebouwing zoals kassenbouw en champignonkwekerijen bij een voortzetting van de huidige spreiding in het gebied en de schaalvergroting van het individuele bedrijf. De stroommggen zijn van oudsher de bewoonde en meest intensief gebruikte delen. De ouderwetse kleinschaligheid van akkerbouw, boerderijen, erven en fruitteelt is hier en daar nog te vinden. Doordat de traditionele vormen van landbouw worden vervangen door glastuinbouw verdwijnt dit kleinschalige karakter en verliezen de oeverwallen een deel van hun landschappelijke betekenis. Door de verspreide vestiging van met name de paddestoelenteelt treedt er een verkleining van de open ruimte in de komgebieden op. Dit is reeds goed zichtbaar aan de oostkant van de Bommelerwaard, onder meer in de Drielsche Broek en Hurwenensche Broek. Zonder beperkende maatregelen zou een dergelijke ontwikkeling ook meer naar het westen (Munnikenland en Lange Beving) kunnen plaatsvinden. De autonome ontwikkeling leidt dus tot versnippering en nivellering van het landschap waardoor de oorspronkelijke hoofdstructuur van oeverwallen en komgronden onherkenbaar wordt. 1
.,-v*
A a n v d n g MER Ghatuinbouw I)ommObwa.rd
Eindrapport ( l
juni
. C .
38784
2001
-
r,.
<.
L ..
. . n + "
.,
r
Autonome ontwikkeling cultuurhistorie en archeologie
De belangrijkste autonome ontwikkeling op cultuurhistorisch en archeologisch vlak is het toenemende belang van ons erfgoed in het nationaal en regionaal mimteiijk beleid. In de effectbeschnjvingen is rekening gehouden met de resultaten van het archeologisch onderzoek (juli 2000). waarin per alternatief voor elke deellocatie de archeologische verwachtingswaarden zijn aangegeven (RAAP2000).
,
Autonome ontwikkeling natuur . .. '.- f ..C.,=% In de effectbeschrijving is rekening gehouden met de realisatie van de Ecologische , -. Hoofdstructuur (EHS)en de potentiële betekenis van weidevogelgebieden. In de efge . fectbeschrijving zijn deze waarden meegenomen als onderdal van de verschillende ;&i beoordelingscriteria: vernietiging, versnippering, verstoring, verdroging en eutrofiaing .? -9 * van natuurwaarden. .
r
' i
i
..
%v$
i
,-
A
1
v
;L ,-
.
I
r
S-
7
L-
De uitbreidingsmogelijkhedenvan de glastuinbouw en paddestoelenteelt volgens de vigerende bestemmingsplannen kan door de relatief mime mate van Epreiding tca koste gaan van de aanwezige natuurwaarden. Dat wil zeggen een deel van de natuurgebieden
..+%
-
-
ligt binnen (de invloedssfeer van) de aangewezen uitbreidingsgebieden. Dit geldt ondes rneer voor de Eendenkade, het Capreton, De wielen langs de Nieuwendijk en de Meiz dijkse wielen. Bovendien reduceren de beperkte groeimogelijkheden van de individu- $;Yele bedrijven en de niet clustermatige ontwikkeling de kans op verder rijkende, milieu- : renderende investeringen. Met name de ecologische waterkwaliteit heeft hiervan te lij- den. .-i 1
i
,
AA :--
.I
Autonome ontwikkeling water Voor het aspect water is rekening gehouden met het Lozingenbesluit Glastuinbouw en de afspraken volgens de verschillende convenanten (zie ook hoofdstuk 5). Onder meer . moet dit leiden tot een geringer gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen, extra voorzieningen voor de afvoer van condens- en afvalwater en technische maatregelen . . waarmee de uitspoeling van stoffen naar het grondwater tot een acceptabel niveau worden teruggebracht. Op den duur moet dit tot een verbetering van de waterkwaliteit leiden met stoffenconcentraties beneden het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR)voor . . -<--.a de korte termijn en het Venvaarloosbaar Risico (VR) voor de lange termijn (zie 4e _.. . -_ . - F= Nota Waterhuishouding).
.
I
J
,
.
r
r
,-9
k
i i
Concreet houdt dit in dat ten aanzien van de glastuinbouw rekening wordt gehouden met een teruggang in de emissie van bestrijdingsmiddelen naar alle milieucompOknten .ZY&(zie bijlage 2, tabel B2.13). Hierdoor zullen de negatieve effecten op de kwaliteit van bodem en water in vergelijking met de huidige situatie afnemen (zie tabel B2.15). Het toxisch niveau van de in gebruik zijnde bestrijdingsmiddelen is echter dermate groot dat ondanks alle goede voornemens in 2015 nog niet voor alle stoffen de gestelde MTR waarden worden behaald. Ondanks het feit dat de bestemde uitbreidingen ten koste gaan van andere agrarische activiteiten die eveneens gepaard gaan met hoge emissies aan bestrijdingsmiddelen (fruitteelt) en meststoffen (maïs). L.
Autonome ontwikkeling infrastructuur Ten aanzien van het aantal vervoerbewegingen is in de effectscore rekening gehouden met de autonome ontwikkeling (zie onder meer tabel 10, bijlage 8 van het MER).Naar verwachting zal een deel van de mogelijke uitbreidingen van glastuinbouw en paddestoelenteelt buiten de concentratiegebieden liggen. Hierdoor neemt ook het aantal transponbewegingen buiten de centrale vervoersassen (A2 en N 322) toe. Dit zal vooral het geval zijn op de kleine wegen binnen de gekleurde vlakken van figuren 1 en 2.
A i n v u w MER Olirluinbouw B o m ~ w i i r d Eindr~ppwt ( l Junk 2001
~
- .
+-.
i
De mate waarin dat zal gebeuren is moeilijk te voorspellen aangezien vrij onduidelijk is in hoeverre er ook daadwerkelijk buiten de concentratiegebieden groei zal optreden. Enerzijds zal de overheid deze ontwikkeling proberen af te remmen anderzijds is er sprake van een vrije marktsituatie.
.. <.u'-* .,
1 :
. .
Autonome ontwikkeling geluidhinder Hiervoor geldt hetzelfde als voor het aspect infrastmctuur (zie tabel 14, bijlage 8 van het MER).in het overzicht is echter geen rekening gehouden met de mogelijke t m a _ me van hinder door de groei van de glastuinbouw en paddestoelenteelt buiten de inten,- -- ., '2 + siveringgebieden. Naar verwachting zal deze licht toenemen als gevolg van groten - -. -verkeersstromen. . '. > -
.:
'
b
>.
9
.
2-Pn ,
-
.2'..
>
A
t
:
C
-J.
A
f,
<
2;
:a.
Autonome ontwikkeling lichthinder .. , , .-. Ten aanzien van lichthinder is rekening gehouden met een geringe toename in lichtvcr~.. , ' , s -1 -" '-. .-?@A ,- ,='- v. strooiing na autonome ontwikkeling. Door het in werking treden van de Algemene :T$ Maatregel van Bestuur "Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt, wet milieube-riei&~~;i.??p " --T heer" zijn de glastuinbouwbedrijven verplicht om lichtschermen te gebruiken (zowel -.i ' zij- als dakafscherming). De gemeente Zaltbommel heeft aanvullend op de AmvB een notitie opgesteld waarin nadere richtlijnen zijn opgenomen voor de toepassing van as- similatiebelichting in bestaande bedrijven. Dit voorgenomen beleid is onder meer ge-, baseerd op een rapport van het Proefstation voor Bloemisterijen Glasgroente 'Belichten onder gesloten bovenscherm" (proef 22 13.02). Dit onderzoek toont aan dat een bo, venscherm met een lichtreductie van 95% teelttechnisch geen overkomelijke bezwaren oplevert maar financieel wel zwaar weegt, met name voor de bestaande bedrijven. In het MER is uitgegaan van een goede naleving van deze voorschriften in beide gemeenten. r
.
- ..
%
' t
r
+
,-,i
>
A
L
O
.
.
j_
s.
Autonome ontwikkeling luchtkwaliteit De haveelheid bestrijdingsmiddelen die via de lucht wordt verspreid is aanzienlijk. In de studie van Alterra (1 999) is deze vorm van emissie op basis van verbrnikscijfers ingeschat op circa 550 kg werkzame stof voor de hele Bommelerwaard. De mate waarin een stof emitteert is sterk gerelateerd aan de dampdrnk van de stof en de techniek waarmee de stof wordt toegediend. In de praktijk betekent dit dat met name de ruimte-" behandeling hier debet aan is (zie ook hoofdstuk 5). In tabel B2.5 is voor tien stoffen de omvang van de emissie naar de lucht berekend. Hieruit blijkt dat dichloorvos een belangrijk aandeel levert in de geschatte hoeveelheden. Een deel van de emissie komt in het oppervlaktewater van de Bommelerwaard terecht (zie bijlage 2) De rest verspreid zich verder naar buiten.
.
_
-.P k'
- -d.
%
-
=*
:A
v$
-
.
. i
x ; *ei.A ---.e
.'.* .
ss
A a n v u h g MER Olartuinbouw bnuneiuwaaid
,.
-.
.
% .Z.,:,
L;
-c.
1
.L -
In het kader van de effectbeschrijving is rekening gehouden met de reductiedoelstellingen zoals afgesproken in het kader van het Meejarenprogramma Glastuinbouw (MJPG 1991) en het Convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI 1997). In de tabel B2.12 staan de streefwaarden voor de Bommelerwaard (zie bijlage 2). Autonome ontwikkeling externe veiligheid De autonome ontwikkeling in de glastuinbouw en paddestoelenteelt brengt met zich mee dat het transport en opslag van kunstmeststoffen (nitraatgehalte) en bestrijdings- . . middelen toeneemt. Het transport vindt plaats via de A2 gevolgd door de provinciale wegen N322, N38 1 en N382 en tenslotte de locale infrastmctuur. Naar verwachting leidt de verkeerstoenarne op de A2 en provinciale wegen als gevolg van de groeiende vraag naar deze gevaarlijke stoffen niet tot een verhoogd risico gezien het geringe aandeel van dit transport in de totale verkeersstroom.
-
.. ..--
. -
, Y
2
Autonomen ontwikkeling collectiviteit Het vollopen van de intensiveringgebiedenmet nieuw glas en paddestoelkwekerijen zal een positieve uitwerking hebben op de rioleringssituatie en mogelijk ook kleinschalige vormen van gemeenschappelijkewater- en energievoorziening en landschappelijke inpassing stimuleren. Er is echter geen sprake van een projectmatige ontwikkeling zodat ,,',, . , deze v o m n van samenwerking meer op toevalligheid benisten dan daadwerlrelijkgepland zijn. De ontwikkeling van de bedrijven buiten deze gebieden v o m gezien de = . . ovenvegend solitaire ligging gcm optie voo~follectievevoorzieningen. Bovendien , hebben deze ondernemers in veel gevallen maar een beperkte doorgroeimogelijkheid, , '' Y' ' zodat er waarschijnlijk ook economisch gezien beperkingen zijn om milieugcrkhte , ;i.'@'': -.-g* voorzieningen te treffen. . -, . * ..
....
d.
A
L
';-
<
"a?
I
. - t -
Effectbeschrijving ..
. ..=
.
.
De Commissie voor de m.e.r. vindt dat meer aandacht moet worden besteed aan de ef- $.:.,.* .. .: fecten op water en landschap (zie bijlage 1, aandachtspunten 7 en 8). In onderstaande ..::!F::.:? ....-.-.I;".. . . -1.; beschrijving zijn als aanvulling op het MER de effecten op deze aspecten gekwantifl- $Ki&!.. ceerd. ,,.
Landschap ' In het kader van het nulalternatief (zie hoofdstuk 4) is reeds beschreven dat het vigerend beleid nog te weinig nadruk legt op de geconcentreerde ontwikkeling van de glastuinbouw en paddestoelenteelt. Het Regionaal Plan moet hier verandering in brengen. Als vervolg op de hierin uitgewerkte voorstellen zullen de gemeentes via het beS+, stemmingsplan paal en perk stellen aan de nieuwvestiging van deze bedrijfstakken. In ' Cconcreto betekent dit dat de bestaande bedrijven die buiten de intensiveringgebieden $Z ,.; .e. - . liggen nog mogen uitbreiden tot de omvang van de aangewezen bouwkavel maar dat -9 ...'X. . nieuwe vestigingen buiten deze gebieden onmogelijk wordt gemaakt. Deze meer ge-- = stuurde ontwikkeling heeft een positieve uitwerking op het landschap, dat wil zeggen dat op deze wijze een halt wordt toegeroepen aan de verden nivellering van het luid- .J$$@?:$$ 9, ." -.s :-, schapsbeeld. .... .." .-*'; 'j;& 'v, ;-.:;*2
i
-
L"'' ;
+-L-
a
"
.
-
Om de "mate van concentratie" van de verschillende modellen beter in beeld te bren- & +., . .. .r:. ,'I gen, zijn de randlengtes van de verschillende locatiealternatieven berekend. De mul- e.,.fl taten zijn weergegeven in de tabellen 5.1 en 5.2. Uit het overzicht in tabel 5.1 blijkt dat-,. 9 i .de omtrek van model 2 het kleinst is: circa 14.6 kilometer. De overige modellen heb- .- . ben een totale randlengte van respectievelijk 20.5 (model I ) en 18.5 (model 3) km. ,.L
-
-8
.
x
- .
AanvuYip MER Qhrtuinbouw üommeiarwaard
Emdrrppon
I
1 juni 2001
Tabel 5.1 De randlengte per deellocatie. Deze zijn per model gesommeerd.
13: Grootschalige concentratie
lûe .
Bulken
I
I
I
291
I
31441
I
Tabel 6.2 De randlengte van de verschillende modellen inclusief de aanliggende en overige intensiveringgebieden. De in beschouwing genomen uitbreidingen' zijn cursief weergegeven.
&akellLew.Vdd Afgedamde Maas EkakellKooiweg
U#tw/Zrri9Rchwn ùdwijmn-West
IlkkuwuVG~).~~ Kerkwijk-Wast Zaltbommel-West
KOfk*90st
Rossum Kerkdriel-Noord
Verschil In randlangte
Aanvulling MER Qimrtuinbouw Bomnnkirraard
Wanneer ook rekening wordt gehouden met de omtrek van de bestaande intensiveringgebieden en deze waar mogelijk samen te voegen met de geplande uitbreiding w d t het verschil in randlengte nog pregnanter. Uit het overzicht in tabel 5.2 blijla dat de huidige intensiveringgebiedeneen gezamenlijke omtrek hebben van circa 66 kilometer. Model 2 voegt daar ongeveer vier kilometer aan toe en de modelkn 1 en 3 circa elf kilometer.
. < . , P
. r
-
r
. -
De Commissie voor de m.e.r. heeft de suggestie gedaan om de openheid van het W . schap nader te beoordelen door de verandering in zichtafstand tot de verschillendelussengebicden in beeld te brengen rekening houdend met de dichtheid van de neds aanwezige beplanting en bebouwing. Deze suggestie wordt niet overgenomen. De hkrtoe benodigde gegevens ontbreken en zijn alleen met aanvullende veldwerk te genemm. Tijdens de verdere planvorming kan dit onderdeel worden meegenomen in hei kridc - s,,a van de landschappelijke inpassing. . h:;
*
r
... -
-+*
L
.?:g$$
?-
In het kader van het nulaltematief is de reeds gewezen op de aanwezige v d k h h g .. van bebouwing langs de A2 en de spoorlijn. De ontwikkeling van glastuinbouw en paddestoelenteelt volgens model 3 zou betekenen dat de resterende open ruimte h 2 & $ ~ - - G ~ .' . ~g *a." .X deze infrastmctuur meer verdicht zou worden dan bij rnodel 1 en model 2. ,. F"?; ' S-9 - -- .-4;4-3 -L.. -5 . .*-Zk ,. Conclusie . ;C3
.
-w
$ i : *
4
J
&,
i-
-..
De eindscore voor de effecten op het landschap waarbij model 2 (negatief) gunstiger scoort dan de overige twee modellen (ernstig negatief) blijft ongewijzigd. .,
Water Inleiding
i"
r.l
- -< . S
: :,. 1 ." 1 .... - :,
..
=I J
$.; :.,, ,G<
.-*y+.
.C. .:.t, ;, :*; ;!:: 2.:' . .. , . ? L. ..'7 ~ i+? :.<;?-.:$ <.@ h r..,i J@& , +~:* . ..-... . i _ _-_.-> .:
_
Als voorbereiding op een goede onderbouwing van de mogelijke effecten v& .. tuinbouw op de waterkwaliteit is enkele keren overleg gevoerd met Rijkswaterstaat di- ;i:$&>+.'' rectie Zuid-Holland. de Drinkwatermaatschappij Zuid-Holland en het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA) en het Zuivering- $j$<+j&& schap Rivierenland. Dit overleg heeft tot een uitgebreide aanvulling op het onderdeel : = :&;.$i i: L. ; . .: .-f%;, water geleid. Deze rapportage is integraal opgenomen in bijlage 2. Hierna volgt eerst - ... ...... ., ,:.:a'. 4i. een samenvatting van de gehanteerde uitgangspunten en de gevolgde berekeningswijze . . .:-. (zie 5.2.2.). In de daarop volgende paragraaf zijn de verwachte gevolgen beschreven van zowel de autonome ontwikkeling als van de in beschouwing genomen alternatieven. In 5.2.4. volgt een nadere beschouwing van de verkregen resultaten en de beteke.- , I. inis hiervan voor het MER.
',*--E 7'
-,
,.:-
.c
A
C r
Uitgangspunten effectbeschrijving Verbruik en emissies In de Bommelerwaard werd in 1995 4660 kg werkzame stof aan bestrijdingsmiddelen gebruikt. 24% hiervan was dichloorvos, 16% diaminozide en 13%etridiazool. De berekende emissies van deze stoffen zijn ook het hoogst.
Aamuñhg MER GiirNhbouw Bommoluwaard Eindrapport
I
1 juni 2001
WACO B.V.
14
1
v-w
Uit ecn studie van Alterra (1999) blijkt, dat in totaal naar schatting 15,8 kg werkzame stof direct naar het oppervlaktewater emitteert. 550 kg werkzame stof emitteert naar de lucht. Van de emissie naar het oppervlaktewater komt volgens de studie van Altesra lozing van condenswater. Deze lozingen zijn wetvoor 89% voor rekening van di,. telijk verboden en dus illegaal.
---y
+.L *. a -y
--.>d
... .:.. .
.- .,
.
V-,
,
.. ,...\;. '
. :.:-, . *. Concentraties in het oppervlaktewater .. -- -. . - .. .,.,. ,. . . s:>..'x.= Van de stoffen met de hoogste emissies worden alleen dichloorvos, rnethiocarb, tolclo- -. .V'-..' . .- ..r!':+; .,-:-.G> . . i: 1 fos-methyl, chloortalonil en parathionethyl gemeten. Er zijn metingen van verschil.:, -- -, ." *.:r,?b3k lende punten in de Bommelerwaard, in de Maas en in de Afgedamde Maas.De meet- y-.. y ~~-'.".I,'*. :,:,~;;-,::~~$..c: G:.&;:,:$I C frequenties en de analysepakketten verschillen sterk tussen de punten, zodat een even- . . e.. . ,a... . ..,A.;,G -.: ..$g<:-.x:-S.. .. .. ... wichtige vergelijking niet goed mogelijk is. , ...$h:.'.<-', s. . ,* ..::...- . ,c,*: .;c . . .. .. . . . ...2:\*u<&y,{z::;y;kg$. '.;i, ..;- ,.: . Van de probleemstoffen zijn voorai concentraties van dichlamos, mvinfos, pinmi- '+'>f=. ..r. onethyl en sirnazin hoog. Enkele stoffen die in hoge concentraties in de Afgedamde W& . *+k?-% -. Maas voorkomen zijn voornamelijk afkomstig uit de Maas. De concenrmia in hei op--- .;;;i,,. . . .. pervlaktewater van de bemalinggebieden Van Dam Van Brakel en De Baanbreker lij- . ;,.35:'&::. . . -; .-T..- -. ,.... ken op basis van de beschikbare gegevens de aanname te bevestigen dat de emissie per . -.4--; . ..,:i. ,: . .,~': .'.%-..w; *+P .++: . hectare in alle bemalinggebieden bij benadering gelijk zal zijn. Het percentage opper: '. . vlak glastuinbouw lijkt derhalve sturend te zijn voor de gemeten concentraties in het :. ..,- : -.- . .. .. . . .. . -l . .. oppervlaktewater. ... . ... c
. k
;
< :.;
,
.Ld,$
> .,.
'
'
,
-,:
L
.i.
-A. Y :
T..
,
,
.
.
,
. o~T.;~G;2~~k~ -., ,c.. ;,
,
t
..3
,
,
C
,
,J
:t..
!-
..+*--. I
,
..I:
i
.-,l
L.....G
L.
,
'--.r tJ. -y Relatie tussen emissie en maximale concentratie in het oppervlaktewater Vanwege het gebrek aan gegevens over achterliggende processen bij de relatie tussen emissies en concentraties in het oppervlaktewater wordt gekozen voor een black-box benadering. Hierbij worden emissies van bestrijdingsmiddelen en het relatieve opper, ' vlak glastuinbouw in een bemalinggebied als invoer gegevens gekozen en de maximale -. concentratie in het oppervlaktewater van een stof als uitvoer. Hierbij wordt uitgegaan L - - . .f - - . . . .:: van gemeten concentraties. Tussen de emissie van een stof per hectare binnen een be.. . malinggebied en de gemeten maximale concentratie in het oppervlaktewater is een li_.( neaire relatie gevonden. Deze relatie is onze black-box en zal worden gebruikt voor de + - q -. . J : -3. berekening van de maximale concentratie van em stof in het oppervlaktewaterin toe- -+:z__$. ;i $,, komstige situaties. . ,$. , . ---.%.:.. .; +-.. +,'
*I
A
a
L
3.
C
.
Reductiedoelstellingen In de glastuinbouw in de Bommelerwaard is in 1995 een reductie in het gebruik van 84 - 87% gehaald ten opzichte van de ijkjaren 1984 - 1988. Dit is bijna de doelstelling voor 2010. Naar verwachting kan het verbruik niet verder gereduceerd worden. Door het ontbreken van emissie gegevens van de referentieperiode (1984 - 1988) is het niet mogelijk om te bepalen in hoeverre de emissiereductiedoelstellingenvan GLAMI reeds zijn gehaald.
I_
.-h
r I?
4
-
-'
' -
.. ..--.r-
Black-box model Vanwege het gebrek aan gegevens over achterliggende processen bij de relatie tussen emissies en concentraties in het oppervlaktewater wordt gekozen voor een black-box benadering. Hierbij worden emissies of gebruik van bestrijdingsmiddelenen het relatieve oppervlak glastuinbouw in een bemalinggebied als invoer gegevens gekozen en - - --- -*-.de maximale concentratie in het oppe~laktewatervan een stof als uitvoer. Hierbij wordt uitgegaan van gemeten concentraties. Tussen de emissie van een stof per hectare binnen een bemalinggebied en de gemeten maximale concentratie in het oppervlaktewater is een lineaire relatie gevonden. Deze relatie is onze black-box en zal worden gebruikt voor de berekening van de maximale concentratie van een stof in het oppervlaktewater in toekomstige situaties.
c
+:.* .;',". FC
5.
----
-
Effectbeschrijving Hierna is een overzicht gegeven van de verwachte concentraties aan beshijdingsmiddelen in het oppervlaktewater na autonome ontwikkeling en bij de drie ontwikkelings-modellen. Hierbij is de aanname gedaan dat het condenswater op een milieuhygibisch - +is.ui'L'*irr*?r d verantwoorde wijze wordt afgevoerd. Andere aannames ten aanzien van beperkingen ., . in gebruik of emissie zijn gebaseerd op de volgende overwegingen: in een studie van het Expenisecentnim LNV wordt geschat dat & emissie naar & ','. lucht met zo'n 608 ten opzichte van 1995g d u c a r d uni Lum.w o h (U#- .'-1-4 .' w fijn et. al, 2000). In de effectbenkeningen is derhalve rekening gehoudon met een ,:. * * % y : bandbreedte in de emissie naar de lucht gtbaxerd op deze 60% reductiemogelijk@?$ e>;*, ...,x . heid. .-t*:; 1. Hoewel dichloorvos op korte termijn volledig uit de handel zal worden genomen, ,i; -.. . .s. . is de verwachting dat deze stof zal worden vervangen door een andere stof (of stof fen) met dezelfde uitwerking. in de Bommelerwaard worden immers voaaunslijk 2, sierbloemen voor de export geteeld waaraan hoge eisen worden gesteld tas iMWca, - *<-,s$? van insectenbesbijding. Telers geven zelf aan, dat biologische beshijding nooit 4 i voldoende kan zijn om aan deze eisen te voldoen. Vervangende stoffen zullen on- w - ++ya . . geveer dezelfde werking moeten hebben ais dichloorvos met waarschijnlijk de zelf-$.^%$-. F de vergelijkbare effecten op het (aquatisch) ecosysteem. De verwachting is derhd--,° .i$. ve, dat de milieubelasting van deze vervangende stoffen vergelijkbaar blijft aan die $ Y,<$>::: van dichloorvos. Bij het effectberekeningen is derhalve dichloorvos in beide scaia-s "'A '%. *.rio's als milieubelastende stof gehandhaafd. - 3 --".. . r a > ,
z
-
L
>
y?
* A
*fY a<-.
c
; f
-
%
.>
Oppervlakten glastuinbouw Tabel 5.3 geeft de oppervlakten glastuinbouw per bemalinggebied en het totale oppervlak in de gehele Bommelerwaard in 1995, bij de autonome ontwikkeling en in de 3 ontwikkelingsmodellen.
-. .
.
v
y.
ir
u
,..,C.., J*
. t
-:
;
.T.
Tabel 5.3 Oppervlakten glastuinbouw per bemalinggebied en totaal in hectaren.
.
.
*h
-*i
- n .t. r"#- .$k
-
h
Totaal
v. Dam v. Bmkoi
HC do Jongh
D. Rktrchoof
D.
1995:
250
85
126
4
Autonoom:
385
121
113
5 5
.nved*fr ----s+
2.
1 4-.8 ..*,?q238 -wt;
Model 1 :
520
121
157
Model 2:
520
121
173
5
222
Model 3:
520
121
1 30
5
265
-
Effecten autonome ontwikkeling Middels het besproken black-box model zijn de concentraties van de 10 meest gebruikte bestrijdingsmiddelen in de glastuinbouw berekend voor 1995 en de autonome ontwikkeling. De resultaten van de berekeningen staan in bijlage 2, tabel B2.14. Figuur 5.1 laat de relatieve veranderingen van de totale emissie in de Bommelerwaard zien ten opzichte van 1995 (emissie 1995 = 100)voor de autonome ontwikkeling en de ontwikkelingsmodellen. Omdat het totale oppervlak glastuinbouw bijna met eenderde toeneemt bij de autonome ontwikkeling, is ook de totale emissie bij het scenario zonder reductie van de emissie naar de lucht bijna eenderde hoger. Dit ondanks de vermindering van de directe emissie naar het water door het opvangen van condenswater.
q . +
-
2.
..-
i
_L,
IWACO B.V.
I
v-Y
.
-i
De emissie naar de lucht is vele malen groter dan de emissie naar het water, waardoor de opvang van condenswater een relatief kleine invloed heeft op de totale ernissie. Omdat de toename van het areaai aan glastuinbouw in elk bemalinggebied anders is, zullen ook de geschatte toekomstige concentraties in het oppervlaktewater verschillen. In Van Dam van Brakel en vooral in de Baanbreker zullen de concentraties van de getoonde bestrijdingsmiddelen fors toenemen.
... :.. .
In het scenario met 6û% d u c t i e van de emissie naar de lucht zal de totale emissie 40% afnemen ten opzichte van 1995. De maximale concentraties in de bemalinggebieden verschillen sterk per gebied (zie bijlage 3). In De Baanbreker nemen de maximale concentraties ieis toe ten opzichte van 1995, terwijl deze afnemen in de overige bemalinggebieden.
1
..
. ....-.-- .-r....... .-,. ii ...\ ..:.. ,
-.:
I
.i
.
.
/
.
V
.
.
P
' : .
. ,.F. .....: . ...... . . . . . . . . . , .:
1- .
.
. ..Ga%. .c- , .i- .-=",.,x: , .r 2 . . . -T; v'" 'K'. '..Y , . 2:
.- "
'
.... --:;p .....&%.t: .AZ..,.r :?.::>::q.;j.%.&. -. x,::, ,. r.,,. :$?:b, , :.?p;:-.- . .,*d&r
.
.-
k;.:.
.
Mnimial
(iMddan
Figuur 5.1 Relatieve veranderingen van de totale emissie (1995 = 100).
.-
Effecten voornemen
Bijlage 2, tabel B2.16 laat de resultaten van de berekeningen zien voor de drie ontwikkelingsmodellen. Bij de drie ontwikkelingsmodellen neemt de emissie met iets meer dan 35% toe ten opzichte van de autonome ontwikkeling. De toenames vinden plaats in HC de Jongh en De Baanbreker, omdat hier de uitbreidingen plaatsvinden. De hoogste maximale concentraties komen voor in De Baanbreker bij model 3. Ten opzichte van 1995 is in dit bemalinggebied zelfs sprake van een stijging van 200 65û96. Hier staat tegenover dat in dit model de maximale concentraties in HC de Jongh gebied niet toenemen.
-
In het scenario met 60% reductie van de emissie naar de lucht is sprake van eenzelfde percentuele stijging (35%)ten opzichte van de autonome ontwikkeling; de hoeveelheid werkzame stoffen die vrijkomt, is echter veel geringer: 120 (bij 60% reductie) versus 299 (zonder reductie) kg ws. Aanvuliin~MER Glirtuinbouw Bomnwlrwawd
.
P...+.
Afgedamâe Maas
Vanwege het ontbreken van voldoende gegevens is het niet mogelijk om een voorspelling te doen van de maximale concentraties van bestrijdingsmiddelen in de Afgedamde
.
Maas.
.
Evaluatie *r
- .
Uit bovenbeschreven analyse blijkt dat de effecten op de waterkwaliteit door b i gebmik van bestrijdingsmiddelen M j fors zijn. Naar verwachting zal de comxnü'aîie ma opgeloste stoffen in vergelijking met de autonome ontwikkeling gemiddeld met circa .+ . - .' 2 35% toenemen. Deze hoeveelheid kan per bemalinggebied sterk verschillen (zie iabel , +. B2.16, bijlage 2). Zo is in het bemalinggebicd van de Baanbreker bij de ontwiIdce1'mg .-, van model 1 sprake van een concentratietoename van 61% ,in model 2 is deze toena- me S M en in model 3 zelfs 8û%. In de overige bemalinggebiden blijft & situatie on- " veranderd of is de stijging minder fors (54%voor HC de Jongh in geval van -1). ., , Bij de ontwikkeling van model 2 wordt de extra last verdeeld over twee bemalinggebieden: HC de Jongh en De Baanbreker met een respectievelijke stijging van 54 en z
. _
C
c-
>
1
'
.--.
50%.
In hoeverre kan hier door middel van mitigerende maatregelen nog iets aan worden gedaan. Reeds eerder is gewezen op de mogelijkheden van hydrologische isolatie. Gezien het feit echter dat een groot deel van de stoffen via de lucht in het oppervlaktewater terechtkomt lijkt een dergelijke isolatie op het niveau van een projectgebied niet direct soelaas te bieden. Hierbij wordt verondersteld dat de geëmitteerde stoffen zich over een groter gebied verspreiden. Nader onderzoek in het kader van het Regionaal Plan Bommelerwaard moet uitwijzen hoe groot dit verspreidingsgebied is en welke vorm :- . van isolatie dan het meest effectief uitwerkt.
s
.
.s-
In dit kader kan ook worden overwogen of er geen betaalbare technische oplossingen . z. " ' zijn in de sfeer van luchtzuivering. Dit houdt in dat de verontreinigde lucht via ventila, ,,a -'. tiekanalen wordt weggezogen en door een filter wordt geleid. .i q; In het MER zijn de effecten op de waterkwaliteit onderschat. De hiervoor beschreven ;g,'-@ r -R analyse laat zien dat de marginaal negatieve score voor bodem en waterhuishouding : 57$f(zie ook tabel 10.1 van het MER) afhankelijk van het bereikte scenario moet worden - : gewijzigd in een ernstig negatieve (--) dan wel negatieve (-) score. Vraag is verder of , = , het in dit kader mogelijk is om een nader onderscheid aan te brengen tussen de ver- , -,4. '.schillende modellen. In de modellen 1 en 2 worden de stoffen voornamelijk verspreid over twee bemalinggebieden en bij model 3 over #n. Dit laatste kan van voordeel zijn als er een betaalbare, technische oplossing bestaat waarmee de gevolgen van de stoffenemissie beheersbaar zijn, bijvoorbeeld locale zuivering van het oppervlaktewater voordat het op de Afgedamde Maas wordt geloosd. De verspreiding van de bestrijdingsmiddelen over meerdere bemalinggebieden werkt dan contraproductief. Ovengens mag hierbij niet uit het oog worden verloren dat de situatie in het bemalinggebied Van Dam Van Brakel ook na realisatie van het voornemen de hoogste concentraties aan verontreinigingen laat zien. +
-$
i
*
.
=-;z 7;.
--
i -
De toename van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater van de Bommelerwaard heeft een negatieve invloed op de waterkwaliteit van de Afgedamde Maas. Op basis van beschikbare gegevens is echter niet mogelijk om hier een kwantitatieve voorspelling van te maken.
-
.A
NACO B.V.
I
v-w
Aangezien de totale emissie van bestrijdingsmiddelen naar de lucht fors toeneemt (ca 35%) is tevens sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. De periodes waarin deze stoffen naar buiten komen duren over het algemeen vrij kon. Bovendien treedt er in de buitenlucht een sterke verdunning op zodat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn. Al met al zijn de effecten op de luchtkwaliteit als negatief (-)beoordeeld zonder hierin een nader onderscheid N S m de verschillende modellen te kunnen maken.
,
.,- . ,.,,. ....
, ,
t
-.
,
'
h
.; 2,; . - --w - -- . < * ..$.L<$&> . -,*
6 De effectbeoordeling
+G
,
*
L 3
y'
3-
,A
-g& ?..$' .
.
7.--+$:
Om de verschillende alternatieven met elkaar te kunnen vergelijken zijn de beschreven t .. ,J. -. milieugevolgen (MERbijlage 8) omgezet in effectscores. De Commissie voor de me.r. &?j +.t". > I II i ,, -. g;:%.. ,-. vraagt om een nadere toelichting op de volgende onderwerpen (zie bijlage 1, opmr- ="_ .i.-.?d17;~~;$$; king3): de interpretatie van de effectbeschrijvingen naar deelscores; de aggregatie van deelxores naar een eindscore per hoofdaspect. De deelscore De werkwijze die bij de effectbeschrijving is gehanteerd, staat beschreven in hoofdstuk 8, pagina 60 van het MER. De betekenis van de scores worden uitgelegd in bijlage 8, pagina l. Omdat hier niet gesproken wordt over de betekenis van de scores W-en Jdie toch regelmatig zijn gebruikt, zullen deze hieronder kon worden toegelicht.
t
Tabel 6.1 Meest voorkomende effectscores (zie bijlage 8, pagina 1 van het MER). Score
++
+
O
Omachrijving
Zeer positief
Positief
Nihil
'7
.Negatief
Ernstig negatief . ,.x
'*
P1' ... .:..'.K.. z ..........7.: z.:' ;;;:S.. - L*:,j% ... .:.,..: . . ,. . ..!.. . . . . . - .,. . +LI
Wanneer een glastuinbouwlocatievoor een bepaald beoordelingscriteria wel een effect . :.. heeft, maar dit niet direct als negatief bestempeld kan worden is de score W-(margi- .:. .naal negatief effect) gehanteerd. De score -l-- geldt voor situaties waarin weliswaar . .. . . .. _ . . .. . sprake is van ernstige effecten maar de meest negatieve beoordeling (-) toch niet als .,& , , -,.. terecht wordt ervaren. Het is dus een soort tussenscore die het midden houdt tussen ne- "-"r:?n:'7y.3 ,.-'. . .> . r>..& .. .. .. .. . . . . :...._ gatief en ernstig negatief. .. '.-,;i, .
<:-
T
,
L
I
'
,
:.
,
I,
'
'
"
:
.x?--
-/
'
De toegekende scores worden over het algemeen in bijlage 8 per deelaspect toegelicht.
"
. . .i .
Zoveel mogelijk is deze beoordeling onderbouwd met een kwantitatieve effectbeschrijving en anders is volstaan met een kwalitatieve aanduiding (zie tabel 8.1, pagina 61 en bijlage 8). De maatstaven die hierbij zijn gehanteerd, worden over het algemeen wel beschreven (kwalitatief) maar zijn niet zo concreet dat er bijvoorbeeld onder- en bovengrenzen worden genoemd. Het achteraf toekennen van zo'n kwantitatieve maatstaf is mogelijk maar zou ook een vrij gekunstelde indruk maken. Derhalve is dat niet uitgevoerd. .._.........._ In tabel 8.1 staan overigens bij het aspect Landschap per abuis onjuiste beoordelingscriteria genoemd ("beïnvloeding identiteit landschap", "aantasting landschappelijke structuur"); de wel toegepaste criteria zijn: " invloed model op landschapsontwikkehg", "mate van concentratie glastuinbouw", "invloed deellocatie op aanwezige locale landschappelijke elementen 1 kwaliteiten" (zie onder meer tabel 8.3 en in bijlage 8, pagina 3 van het MER). AanwMng MER Ghshilnbouw Ibmnw*i*ra.rd
...... .- . 2 .' ' . ., . a. ... . ... A.?.
I
. . . .
-.l*.i+
De eindscore De gedachtegang achter de aggregatie van deelscores is in het MER per hoofdaspect toegelicht (zie bijlage 8 van het MER).Bij de toekenning van de eindscore spelen de volgende overwegingen: D een negatieve declscore (-)dmkt zwaarder op de eindscore dan enkele maginaal ,+.i,,,, . . . negatieve scores (O/-) tezamen; e een vergelijkbare afweging geldt voor ernstig negatief en negatief; .. ...- -.,,> , e er zijn geen weegfactoren toegepast dat wil zeggen bij een gelijke score kvetea . .. :L,...:;. ;I.. alk deelaspecten (subcriteria)een gelijkelijk aandeel in het eindbeoordeling. :: ~$:;+$-~L~~~da i?$* -.2>. -.,- .k--G&e,..; f y +.%i. L* +. De Commissie voor de m.e.r. constateert dat de stap van de deelscores in tabel 8.3 nsli" . ,i!:-;y;:;. de totaalscores in tabel 10.1 mor de aspecten landschap, natuur, lichthinderen collec- 3'fi%&T1 ... ,,... . , tiviteit niet één op één te maken is. Indien wordt uitgegaan van een met mathemati- +a sche sommatie van deelscores is deze consmcring juist. In het licht van bo&:;: -..-..>2*: I *;, :: & . ?p: redenering geldt echter het volgende: ' ' a w . Model 3 scoort voor landschap ernstig negatief (-J omdat de invloed van-'dit'#i%= ".i.ig : . 3: del op de landschapsontwikkelingals ernstig negatief is beoordeeld waar mode! 2i&;....:< .d,:. - _C; Z: .&r-,-+, ". een minder ernstige c.q. negatieve score heen. ;::;:.JJj. .:i: Model 3 scoort voor natuur negatief (-) omdat er in dit model sprake is van een :..::q$ - :. :. . . -.toename van versnippering v& waardevolle gebieden voor de fauna, waar modcl2 marginaal negatief scoort;eenzelfde &nering geldt voor model 1 ten aanzien vui +: i- -<. de deelscore voor de "verstoring van bestaande natuurwaarden". Wat betreft collectiviteit hebben alle modellen een gelijke eindscore, namelijk po- l,: .u sitief (+). De modellen l en 2 scoren weliswaar voor twee van de vijf subcriteria marginaal positief (O/+) waar model 3 positief scoort, maar hebben gezien de overige positieve deelscores in het licht van bovenstaande overweging toch de eindscore positief gekregen. Wat betreft lichthinder ligt de situatie anders. Model 3 scoort gelet op het sub&&- _ , ._, ,. .,G. ,.. rium "toename lichtemissie buitengebied" gunstiger dan de overige modellen ." - .' '? doordat er minder woningen binnen de voorgestelde hinderzone van 500 meter lig- - , gen (elf in plaats van 18 bij model 2 en 25 bij model 1). Dit laatste komt ten on..?.. - -irechte niet in de eindscore tot uitdrukking. De effectscore voor lichthinder wordt -., -als volgt aangepast: model I en 2 krijgen alsnog een negatieve score (-), m& - :.*G&+ " w J'y:yip5 ' blijft marginaal negatief (W-). - -.-.e:+?!@$;.;.;.;P
, ,
n
c
Ts : .
c.J ,
...,<
,:
+->W
;
-,
:&
, * % . .
,
i.
.,
: :
,
*?h' .,'-G
T
Z
,
i
t
9
h:T
+,
, .* :.. .-
.'-' :.'
.
;;.
.
h n v u m g MER Chstulnbouw B o m ~ w a a f d Etndrbppoit
1
1 (uni 2001
h
..
-*-.i
' -
.,.,-
.- .
,-,..,
-
38784
..T - ._ .
,-d
-2
-7
-r-.'
.
.L..?.: ' : 2 ' .-j . . . 3..%?. .. .. ,.a.-- w .-. ,... :.*-:w . , :, F '. j,.,; . : .,r ' . * . .,. , 'P?.,
7
. -.-
y:
.--
$L;
7 Mitigerende maatregelen In hoofdstuk 9 van het MER is per deelaspect een overzicht gegeven van relevante mi- .b " . ... . tigerende en compenserende maatregelen. Bij een optimale toepassing van deze mogelijkheden wordt het voornemen milieuvriendelijker en verandert de eindscore voor de . . ... . .. . . verschillende deelaspecten. Dit laatste is in hoofdstuk 9 per deelaspect toegelicht en .. . -. . . , .. samengevat weergegeven in tabel 10.1. Op basis van deze resultaten is in 10.3. l. een . .-.!-..,;,T..J T . . . . . . .> ;r+'.. toelichting gegeven op het Meest Milieuvriendelijk Alternatief. ......<;~; - .c ..,: . . .;.*.. . . . .' .., .: .,, . De Commissie voor de m.c.r. vindt dat in de beschrijving van mitigerende maatregelen - .., * :;:f. ' ~:,.. ;-Y&;-: .,-!:r. /,~,>.:~-,'?;..i, te weinig is ingegaan op enkele inrichtingszaken die eveneens van invloed kunnen zijn op de locatiekeuze. Aanvullend moet aandacht worden geschonken aan de mogelijkheden van landschappelijke inpassing. de ligging van de beschouwde deellocaties ten o p ' . ' : ' .. zichte van bestemde intensiveringgebieden, de rioleringssituatie ter plekke van de potentiële deellocaties en de voordelen van de integratie van glastuinbouw- en padden..:. . ,.--:.t.-:, . ..*- - .- . . . . ,-.; .i .- . . . . . . .. . .:. stoelenbedrijven. Hieronder zijn deze zaken nader uitgewerkt. . .. . . . -. ..--.,. . ....:?..:<.r .., .. . Ruimtelijke inpassing en inrichting .:. =,:r:. I...c.,, . , In het MEE is niet ontwerpend ingegaan op de ruimtelijke inpassing en milieuvriende. .. . . . . . . T . . lijke inrichting van de verschillende deellocaties. Het MER geeft wel een opsomming van mogelijkheden. In de HNS studie (1999) zijn daarentegen reeds enkele schetsvoorbeelden uitgewerkt hoe via een geclusterde ontwikkeling van de glastuinbouw kan worden omgegaan met landschappelijke inpassing en collectieve voorzieningen in de sfeer van sproeiwater. Deze worden hier aanvullend getoond (zie bijlage 2). In het Re. . . . . .*- i: gionaal Plan Bommelerwaard zal een aanzet worden geleverd voor het programma van eisen voor de inrichting van de nieuwe glastuinbouwgebieden. Daarnaast zullen in het .... :., " . kader van het Regionaal Plan op korte termijn enkele voorbeeldprojecten landschappe.......... ., ..w :. . : - . lijke inpassing bij bestaande bedrijven worden gestart. Deze initiatieven vormen een ::- ,p..!- . -. onderdeel van het uitvoeringsconvenant dat tussen de verschillende partijen zal worden . . . afgesloten. . ,. . , ^ .......e.
7-2
S'.?.',
..F>
>.
'
1 "
"A
;'
.'S
c.
, .,,
- :'
.y
,
;',Z:*-':.,
.
.
.
.
I
.
.
%*
.
_,-
,
,
,
r,
,
:c.
X-
"
A
,
,,.
,
V
'
>
,
I
e----
..%?-L''&-r-&. , ;,
'* ;.%g- e,.,, 4 Rioleringsshuatie - -, . +, --I, In overeenstemming met het Lozingenbesluit glastuinbouw zal elke, nieuw te ontwik" kelen locatie voor glastuinbouw enlof paddestoelenteelt worden aangesloten op het af,--W-=.dv~&~~&, valwaterriool. Ook voor de bestaande gebieden geldt de verplichting dat er voor 2005 --.J..1,$ -r een milieuhygiënische oplossing moet worden gevonden voor het afvalwater in het -'*-:-f? - .r,-"a.-$;S: r.T ;:; i * buitengebied hetzij in de zin van aansluiting op het afvalwatemool of in de sfeer van "-j . ,y$ k".+s/ een goed functionerende lokale zuivering (IBA). Kijkend naar de rioleringssituatie in _. de Bommelerwaard blijkt dat geen van in beschouwing genomen deellocaties op het afvalwatersysteemis aangesloten. De afstand tot de meest nabij gelegen afvoerleiding varieert sterk (10-50 meter bij Zuilichem, 750-1000 meter bij Nieuwaal, 100-200 meter bij AUZaltbommel). Daarbij is het de vraag of de aanwezige persleidingen voldoende capaciteit hebben voor nieuwe aansluitingen. In de effectbeoordeling wordt deze situatie voor alle modellen als negatief (-) beoordeeld: dat wil zeggen in alle deelgebieden moet de rioleringssituatie worden aangepast; de mate waarin is onbekend. . . *-..... ..... -.-w. A
,-T
$A,
;w
z
F
-S+.
--i4
,.b
d
Ligging t.o.v. intensiveringsgebieden In alle modellen grenzen de aangewezen locaties aan bestaande intensiveringgebieden. In hoofdstuk 5 is hier reeds op gewezen namelijk bij de berekening van de toename in randlengte waarbij niet alleen gekeken is naar de omtrek van de afzonderlijke deellocaties afzonderlijk maar ook naar de omtrek van deze deelgebieden inclusief de aangrenzende reeds bestemde intensiveringgebieden. Aanvulhg MER Gkrtuinbouw Bomnnkmaard Eindrappon
I
1 juni 2001 -..--..r..
Aansluiting bij de bestaande concentratiegebieden is een expliciet uitgangspunt voor de geselecteerde zoekruimte bij de modellen 1 en 2. De deelgebieden van rodel 3 grenzen min of meer aan het concentratiegebied de HoevendVelddriel waar overigens nog geen glastuinbouw of paddestoelenteelt voorkomt. In het licht van onderstaande ndenering zou dit als een nadeel kunnen worden opgevat aangezien bij de realisering van ---T dit model de minste kans bestaat dat reeds bestaande bedrijven meeprofitem van nieuwe ontwikkelingen.
-
"
Het samenvoegen van reeds bestaande glastuinbouw met nieuw te ontwikkelen locaties a ; - * heeft een aantal voordekn: .-L, De inrichting van de nieuw te ontwikkelen glastuinbouwgebiedenen de daarin toa ;T::,+-p --:-K gepaste technieken hebben naar verwachting een voorbeeldfunctie voor & r#ds G+: b *", bestemde gebieden. De reeds gevestigde tuinders worden hierdoor mogelijk gestiP-&+ ,k .muleerd om hun teeltwijze op een milieuvriendelijke manier aan te passen (colkctief gebruik van regenwaterbassins, btsproeiingstechnieken,dosering van bestdj&$43-i4'dingsmiddelen en dergelijke). Daamaast mag worden verwacht dat & vestiging v m a ,. , nieuwe bedrijven voor een economische impuls zorgt waar ook de reeds besîaandc .i; ...<'. - -+bedrijven van kunnen profiteren. +.LIn de planvorming voor de inrichting van de nieuwe locaties kan rekening worden +,-pk gehouden met de revitalisering van de bestaande gebieden. Maatregelen die voor & i.' ', nieuw in te richten gebieden moeten worden getroffen kunnen tegen relatief lage - . .- kosten naar de bestaande gebieden worden doorgetrokken. Denk hierbij onaer meer aan nieuw aan te leggen infrastructuur ten behoeve van de ontsluiting, de afvoer van afvalwater en voonieningen in de sfeer van sproeiwater en andere collectieve zaken. Bij de ontwikkeling van nieuwe locaties wordt ruimte gereserveerd voor landschappelijke en ecologische inpassing en maatregelen in de sfeer van hydrologische , isolatie. Het ligt voor de hand dat mogelijke knelpunten in de omgeving bij deze planvorming worden betrokken. v-
, 1
f
-
:-$T.
- , :g
A
-
1
- 3 .
-
S..
a"
I,
De in beschouwing genomen deelgebieden tussen Zuilichem en Nieuwaal (model l en 2) grenzen aan reeds bestemde intensiveringgebieden die dringend herstructurering be-&S*..., hoeven. De glastuinbouw heeft hier een hoge bezettingsgraad en vooralsnog zijn er weinig initiatieven ontplooid in de sfeer van collectieve voorzieningen, landschappelij. m ke inpassing of hydrologische isolatie. De meerwaarde van geïntegreerde planvorming -%$.2-;.,q .g* is hier vrij groot. Binnen andere reeds bestaande intensiveringgebieden zoals Kerkwijk E c" (model 1), de Hoevens (model l), Velddriel (model 2). Op de Steeg {model 3) ised bezettingsgraad nog zo laag zodat voor deze gebieden de beoogde meerwaarde vrij $5; ring is. Daar staat wel tegenover dat juist gezien de lage bezettingsgraad in &ze gc,., ;.z2LF, : i i den nog ruime mogelijkheden voor een meer projectmatige ontwikkeling liggen en om , -7, L.C>- + I-- :I..'die reden de planvorming voor deze gebieden goed te combineren valt met die van de s ,nieuwe locaties. Al met al sluit model 1 het meeste aan bij reeds bestemde gebieden, maar zal met model 2 niet veel ontlopen in invloed. In de effectscore is die naar voren gebracht door de modellen 1 en 2 in dit opzicht als positief (+) te beoordelen en model 3 als marginaal positief (+/O). II
-. L,
..h,
I.
Glastuinbouw en paddestoelenteelt In het MER vormt de paddestoelenteelt een integraal onderdeel van het voo-mernen. De vijftig hectare uitbreidingsgebied liggen verspreid over alle deellocaties. In de effectbeschrijving is waarnodig afzonderlijk op dit onderdeel ingegaan onder meer bij de inrichtinpsaspecten geluidhinder en luchtkwaliteit. De ruimtelijke integratie van glas en paddestoelenteelt in de concentratiegebieden werkt voor beide bedrijfstakken positief onder andere ten aanzien van de aspecten landschap (inpassinp), infrastructuur, watervoorziening en energie-uitwisseling (zie ook bijlage 7, pagina 3). 38784
AanvuUng MER Girtuinbouw Bommoluwiaid
-?=t,
m m B.V.
I
v-M
Indien de paddestoelenteelt in één of twee deelgebieden wordt geconcentreerd zal dit naar verwachting vooral landschappelijke consequenties hebben. Omdat eventuele groenvoorzieningen vanwege het infectiegevaar op enige afstand van de kweekcellen moeten staan (10-20 meter), zijn de uitgangspunten voor landschappelijke inpassing minder gunstig. Daarnaast zijn de opstallen in vergelijking met kassen minder transparant en daardoor duidelijker zichtbaar (visuele hinder). De randen van het open gebied lijken hiervoor het meest kwetsbaar: bijvoorbeeld de noordrand van Ammenoden. Kerkwijk en Velddnel en de zuidrand van het deelgebied AZ/Zaltbommel.
De beschikbare ruimte wordt bij een eenzijdige invulling weinig efficiënt benut doordat tussen de afzonderlijke bedrijven een minimale afstand van honderd meter in acht moet worden genomen. De netto bmto oppervlakteverhouding is dus vrij groot. Bij een makimale bedrijfsgrootte van twee hectare betekent dit bijvoorbeeld dat binnen vijftig hectare ~itbkidin~sgebied slechts mimte is voor de vestiging van circa vijf bedrijven en bij een doorgroeimogelijkheid naar drie hectare wordt dit aancal zelfs teruggebracht naar drie bedrijven. Een dergelijke ontwikkeling is vanuit duurzaam mimte- **.w-To, gebruik ongewenst.
-
-
..*, >
,
d .y
-. -.-
q-
,-
.-A
-
8 Gevoeligheidsanalyse: grootschalige concentratie Inleiding
Een van de in beschouwing genomen locatiealtematieven is het model 3: Grootschalige concentratie. De Commissie voor de m.e.r. merkt op dat door toepassing van het positief sturend criterium "bodemgeschiktheid" het basisconcept van de modellen van verspreid (model 1) tot sterk geconcentreerd (model 3) verloren is gegaan. Want bij model . .,. . 3 is niet meer sprake van één aaneengesloten gebied maar van meerdere deelgebieden - die in vergelijking met de overige alternatieven een iets meer geconcentreerde verspreiding hebben. Met deze opsplitsing vervallen de mogelijke milieuvoordelen van aaneengeslotenheid: efficiënt grondgebruik, collectiviteit, landschap e.d.. Een "goede" bodemgeschiktheid is als positief sturend criterium gebruikt omdat het van groot belang is voor de meest toepaste teeltvormen in de Bommelerwaard. De informatie hierover is aangedragen door de STUBO. Bij minder geschikte bodems moet tijdens de inrichting rekening worden gehouden met extra kosten voor grondbewerking en een verminderde gewasopbrengst gedurende de eerste exploitatiejaren (mondelinge mededeling STUBO).In het MER is het kenmerk bodemgeschiktheid echter niet als uitsluitend criterium opgevat en ook niet negatief sturend. Niet uitsluitend omdat hierin alleen subcriteria zijn genomen die voortkomen uit vaststaand beleid. Niet negatief sturend omdat de bodemkwaliteit waar het hier omgaat in principe kan worden aangepast. Zoals afgesproken met de Commissie voor de m.e.r. wordt hier als onderdeel van de gevoeligheidsanalyse (zie paragraaf 10.4 van het MER)een variant van model 3 beschouwd. Om deze effecten in beeld te brengen zijn als variant enkele deelgebieden van model 3 samengevoegd en met aangrenzende percelen uitgebreid tot een omvang van 250 hectare. De effecten van deze variant zijn hierna beschreven.
.. .
Analyse In het hier beschreven voorbeeld is uitgegaan van de zuidelijke deelgebieden van mo-
del 3 (Op de Steeg. de BulkenfA2 en De Adels) uitgebreid met brede strook grond langs de A2 (circa 150 hectare) ten noorden van deze terreinen. Het betreft een gebiedsdeel dat onderdeel uitmaakt van het oorspronkelijke zoekgebied en pas na toepassing van de positief sturend criterium (bodemgeschiktheid) is afgevallen (zie figuur 6 van het MER).
f
.i
>
-15: g?< *,*.
L
-
-<'
t
.
b
p.,
.. :2. *--
%
. . :-.-, - . s
i
-
-
2
=m
..
Deze gebiedsvariant is ten opzichte van model 3 niet onderscheidend voor de omgevingsaspecten ruimtegebruik, bodem- en waterhuishouding en drinkwaterwinning. Hetzelfde geldt voor de inrichtingsaspecten geluidhinder, lichthinder, luchtkwditeit en externe veiligheid. Er treden wel duidelijke verschilpunten op ten aanzien vrui land- * schap, cultuurhistorie, archeologie en natuur. Deze zaken zijn hieronder nader toegelicht. De effectscores zijn in eerste instantie vergeleken met die van model 3 (zie tabel 4). Tenslotte is ook nagegaan hoe een dergelijke variant op model 3 zich verhoudt tot de overige in beschouwing genomen modellen.
LandschaD:
.
-. ..
.
.
i,. - >
,
Grootschalige concentratie in één aaneengesloten gebied heeft regionaal gezien als voordeel dat andere, mogelijk meer kwetsbare landschapsdelen van de Bommelawaard worden ontzien. Door de aaneengeslotenheid van het projectgeb'kd neemt het randeffect af: voor model 3 berekend op circa 20 kilometer en voor de hier in ba schouwing genomen variant 13.4 kilometer. . .* s,.... ..,+w
t -.
g-: *-
-r
k b**-
-
,
Indien daarnaast rekening wordt gehouden met de ligging van het reeds bestemde concentratiegebied is sprake van een toename van circa negen kilometer. Min of meer vergelijkbaar met model 1 maar toch nog twee keer zo veel als bij model 2. ,
?
.I
.
..
,f+ , _-v-
De ontwikkeling van glastuinbouw en paddestoelenteelt volgens de variant zou betekenen dat de resterende open ruimte langs A2 en spoorlijn meer verdicht zou worden dan bij model 1 en model 2. Tegen deze achtergrond is het geheel aan landschappelijke effecten als negatief (-) beoordeeld. Natuur: Doordat het deelgebied AUZaltbommel in de concentratievariantontbreekt, vervallen enkele negatieve effecten op de natuur die sterk bepalend zijn voor de beoordeling van model 3. Dit geldt onder meer voor: vernietiging van gebieden met actuele en potentiële waarde voor weidevogels; vernietiging van waardevol foerageergebied voor ganzen; versnippering door het optreden van zichthinder tussen Hurwenensche uiterwaar- ,. den en het waardevolle weidevogelgebied De Vliert. . .-
i
y .,
.
5.
k
.,q-
A
,:r
-,
,- L Z .
A
Hier staat tegenover dat de grootschalige variant zoals hier voorgesteld versnipperend werkt op de "aaneengeslotenheid" van de weidevogelgebieden aan weerszijde v-an'de ' :'2n;.';: A2. Daarnaast zal sprake zijn van lichthinder ten opzichte van het weidevogelgebied de Vlien. Wat betreft de overige ecologische effecten is de uitwerking vergelijkbaar met die van model 3. Gelet op de totale beïnvloeding is de effectscore voor natuur als marginaal negatief (O/-) beoordeelt. Cultuurhistorie: In deze variant vindt geen aantasting plaats van cultuurhistorische lijnelementen en stadsgezichten zoals het geval in model 3 (doorsnijding van oude gemeentegrenzen en . . dorpskaden door de ligging van het deelgebied AUZaltbommel). De effecten op de cultuurhistorie zijn als marginaal negatief (O/-) beoordeeld omdat wel nog sprake is van een minimale aantasting van cultuurhistorisch waardevol gebied in de omgeving van de deelgebieden de Bulken/AZ en Op de steeg.
r;:
j
AHL.
mux, B.V.
24
1
"--I
Archeolonie; In de zone langs de A2 is de archeologische verwachtingswaardevoornamelijk middelmatig tot laag. Er is 1 RAAP-vindplaats in dit gebied aanwezig. De totale effectscore voor archeologie zal in het geheel genomen gunstiger uitvallen dan die van inodel3 en wordt als marginaal negatief beoordeeld (W-). Collectiviteit in zijn algemeenheid geldt dat collectieve voorzieningen in de sfeer van water en ene gie beter zijn te benutten wanneer de glastuinbouwbedrijven en champignontelersdic bij elkaar zitten. Vraag is echter of het te behalen milieuvoordeel groter is naarmate deze bedrijven meer geconcentreerd in één aaneengesloten, grootschalig gebied voorkomen.
+
.,._._.s,,
.
., .
De mogelijke collectieve voorzieningen zijn weergegeven in tabel 24 van bijlage 8 (pagina 40). Uit het MER blijkt dat deze voorzieningen in principe alle toepasbaar zijn in de beschouwde alternatieven. Hierbij wordt de volgende kanttekening geplaatst. Uit de HNS-studie (1998) blijkt dat de extra milieuwinst uit collectieve voorzieningen bij grootschalige clustering tegenvalt gezien de geringe diffenntiatie in teeltwijzen in de . Bommelerwaard. Een hoog milieurendement is volgens dit onderzoek alleen te bereiken indien sprake is van een projectmatige ontwikkeling met bovendien een sterke sturing op het type bedrijven dat zich zal mogen vestigen.
Naar verwachting zullen voorzieningen in de sfeer van hydrologische isolatie, riolering en transport (infrastructuur)in een grootschalige clustering makkelijker realiseerbaar zijn omdat de kosten per bedrijf naarmate er meer bedrijven meedoen relatief geringer zijn. Hierbij zijn de verschillen tussen een terrein van 25 (5-8 glastuinbouwbedrijven) en 100 (20-30 bedrijven) hectare evident. Vraag is of dit voordeel ook nog sterk doorspeelt bij teminen groter dan 100 hectare. Enerzijds gaat het dan om investeringen met een langere afschrijvingstermijn zonder dat daar directe inkomsten tegenover staan, anderzijds. Gezien de marginale verschillen tussen beide varianten is wat betreft collectiviteit de hier beschouwde concentratievariantgelijk beoordeelt als model 3, namelijk als positief (+).
..
.
.
.
.
~
.,
g
.. ..
.
t"
,
b.,,
.
.
.
..,
. . .. -. .
,
-
':'
.
..
. .. :.. -... . -.; ._.. . ..-...- . :: +<-'.
Y . !
.:.:
z
.7
q
6
.
...
-
.
.
.
,
.
.
.
_ . .
e
- - =. ,. .. - '. . U
b. .
C
.+-
-
,
Aansluitinn bii bestaande intensiverinns~ebieden ''.*an*r%b*& * , ,. . - e*i.-. -.-.--De modellen 1 en 2 hebben als voordeel dat de hierin aangewezen deelgebieden alle aansluiten op bestaand glas. b deze kunnen de nieuwe uitbreiding een sterk stimulerend effect hebben op de ontwikkeling van (collectieve) voorzieningen in samenhang met deze reeds bestaande gebieden. Voor model 3 en de hier beschouwde variant geldt dit in mindere mate: het daaraan grenzende concentratiegebied moet nog volledig worden ontwikkeld. Om deze reden zijn de effecten van de aansluiting van de concentratievariant op een bestaand intensiveringgebied als nihil (0) ingeschat. +
Riolerinnssituatie Binnen het te ontwikkelen gebied van de concentratievariant liggen nog geen aansluitingen op het riool. Deze situatie is derhalve als negatief (-) beoordeeld. . .. .. ., .. ... . . .-,,. ..r-+.
-
..
.;
'y;.,. $ab
Tabel 8.1 Vergelijking van de grootschalige locatievariant met model 3. Hoofdaspoeton Omgrving Ruimtegebruik Landschap Natuur Cultuurhistorie Archeologie Bodem en waterhuishouding Drinkwaterwinning Infrastructuur Geluidhinder Lichthinder Luchtkwaliteit Externe veiligheid Collectiviteit Ligging t.o.v. intensiveringsgebieden Rioleringssituatie
Conclusie
Uit het overzicht van tabel 8.1 blijkt dat de voorgestelde grootschalige concentratieva.- --- ..- .. riant in vergelijking met model 3 gunstiger scoort ten opzichte van landschap, natuur, . ', archeologie en cultuurhistorie. Wat betreft de overige aspecten is er geen onderscheid. :2":ai . . Dit betekent dus dat de verschillen gelet op de inxichtingscriteria (geluid, licht, veilig- :I;- , y.?*-. heid, collectiviteit e.d.) niet zo opvallend zijn als verondenteld. -. - .--.. . ;. . .- . t
v
$t
y>
-"
'?r
: .. . . .-x?.. . .,-i:. :+ ;.; q &=@3 i,*;:
,.
.i
4
-
..'z.
*.:.c
..J.....
,
T
:.
Aanvulling MER Glastuinbouw Bommelerwaard Eindrapporl
1
1 juni 2001
.'. . , .-
, -?
.
. -;..';..q ,a .. .... .... ... ..- .. .. .\_..:
..:-
:
-
L - ,: : . ;
.
,
. '-.
k,'
i
.
,-
,
'
IWACO I.V.
26
1
v1-
9 Evaluatie: h e t Meest milieuvriendelijk alternatief De Commissie voor de m.e.r. vindt dat met name voor de ontwikkeling van het Meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) de inrichtingsaspecten zoals genoemd in het MER geluid/lichthinder etc. en de in deze notitie genoemde aanvullende criteria als mogelijkheden voor aansluiting op de riolering, ligging t.o.v. intensiveringgebieden (zie hoofdstuk 7) van essentieel belang. Zij betreurt het derhalve &t in de toewijzing van het MMA deze criteria een minder zwaarwegende rol spelen dan de in het MER beschreven "ruimtelijke aspecten": natuur, landschap, water etc. Hierna volgt een nadere beschouwing van het MMA waarin niet alleen rekening is gehouden met dit standpunt maar ook met de deels herziene effectbeschrijving (landschap, water) en beoordeling (lichthinder) zoals in voorgaande hoofdstukken verwoord. De hiervoor besproken variant op model 3 is eveneens in deze evaluatie betrokken.
p,.
..- T
Tabel 9.1 Vergelijking van de in beschouwing genomen modellen en varianten, inclusief mitigerende maatregelen. Indien de scores voor de modellen zonder toepassing van mitigerende maatregelen afwijken zijn deze tussen haakjes vermeld (zie ook tabel 10.1 van het MER). Model 1
Hoofdirpecten
Model 2
Model 3
y
Locatievariant
Landschap Natuur
18odern en waterhuishouding
Geluidhinder
Luchtkwaliteit Externe veiligheid Collectiviteit Ligging t.o.v. intensiveringgebieden Rioleringssituatie
Overwegingen
De iiiitiatiefneiiier is Iiet niet de Co~iitnissievoor de 1ii.e.r eens dat de verscliillen tussen de effecten van de locatiealtematieven 2 en 3 inarginaal zijn. Het toch toekennen van een MMA-status aan model 2 is daarotii ook met nodige slagen om de arm gepresenteerd (zie 10.3.1 van Iiet MER).
Aanvulling MER Glastuinbouw Bornmeluwaaid E~~drappoit ( 1 luni 2001
-.
**"s-,.,
-....,... *w
-.
> -,
*.j -
.
(De initiatiefnemer heeft hiermee willen aangeven dat zij bij de locatiekeuze een zwaarder gewicht toekent aan de effecten op ruimtegebruik, landschap, natuur, cultuurhistoric/anheologie, bodemwaterhuishouding, drinkwaterwinning, infnistrucaiut dan aan de effecten op lichthinder. luchtkwaliteit, externe veiligheid en colkctiviteit. Als alle criteria even zwaar worden gewogen dan scoren de modellen 2 en 3 nagenoeg gelijk.)
_
,v
i
e
-
De kwantitatieve beschrijving van de effecten op het landschap (i.c. berekening van de . . . . randlengte) bevestigt de meer gunstige score van model 2 ten opzichte van model 3. ,.j,- . . -
;
::.
..
." ..
.
,
/
.
,
A .:.,
_ . _ r . l <,
..
t;
Gelet op de gevolgen voor de (drink)waterkwaliteit van de Afgedamde Maas zijn de $&$%;J~ - -aangegeven verschillen minder pregnant zodat het onderscheid in de beoordeling h& 'PI..Y' "'Y'$ ,c:-' .. . -..,..e2i~i -. - sen model l en de overige modellen komt te vervallen. Daar staat echter tegenover dai ... -: ..$ .i .::, .... de effecten van het voornemen op de waterkwaliteit als geheel negatiever zijn dan in . i; .,;>:,i het MER is beschreven. Miy ook dat is niet ondedeidend de m e l b . ' ~ : ~ f + i $ ~ ~ ~ ~ ~ ~ $ t ; ~ : : r .a
L.;
i
.--,--,G:
m-, Het onderscheid in de effecten ten aanzien van lichthinder valt weg als rekening waidt .:::c .,--.. .:.,s:; gehouden met de wettelijke verplichting om lichtschermen te gebmiken. -
?.
.
......
rC:ViiR.,*
4
%*.
.
.-.;'--.'y..
.:
-q&::: ., .&$..$.~.~~2- ,
..
4
.-
A :.
*I.:
'!.&f ..;,
-
.-.C,
..
-
De ligging ten opzicht van de intensiveringgebieden maakt duidelijk dat de rnodelkn 1..... :$i$?. - ..*. i,:c. -___ en 2 gunstiger scoren dan de varianten van model 3. . . . . ..
Door een rangorde aan te brengen in bovenstaande effectscores per hoofdaspect wordt duidelijk welke variant de meest gunstige milieuscore laat zien. Deze rangorde komt als volgt tot stand: e de meest gunstige score per hoofdaspect krijgt een 1; de meest ongunstige een 4; meerdere gelijkwaardige scores krijgen dezelfde rangorde. .
-a
Aannnhg MER Ghrh*ibouw Boinmekrwabrd Eindripwrt
1
1 juni 2001
,
.-
:b.
,
38784
.
,*
,
.
.xz.. . -<
I.
-
-1
I
., n -i.I..
Tabel 9.2 Toegekende rangorde op basis van bovenvermelde effectscores (zie tabel 9.1). Vergelijking van de in beschouwing genomen modellen en varianten, inclusief mitigerende maatregelen.
1~od.men waterhuishoudin.
Ooiuiditinder Lichthinder Luchtkwaliteit Extern veiligheid Collectiviteit Liging t.o.v. intensiveringgebieden Riolering8situatie
Conclusie Gelet op de aangegeven rangorde per hoofdaspect wordt duidelijk dat de locatievariant van model 3 het meest gunstig scoort in vergelijking met de overige in beschouwing genomen modellen en in deze overeenkomt met het Meest milieuvriendelijk alternatief. Hierbij moeten wel als kanttekening worden geplaatst dat een deel van het hier beoogde gebied niet voldoet aan de eisen van bodemgeschiktheid zoals aangegeven door & STUBO. In de overige modellen heeft dit criterium een nadrukkelijke rol gespeeld in de aanwijzing van deelgebieden. Omdat hier in de concentratievariantbewust van is afgeweken, resteert de vraag of nu nog sprake is van een reëel alternatief.
AanvuYng MER Glastuinbouw Bomnnlrrrurd Eindram
I I
38784
1 juni 2001 .
.'.."&P ' . %"s&".+.'.
i
Vragen commissie mer: schriftelijke r linge 28 november 2000
Aanvuiüng MER Giastuinbouw Bommdwwaard Eindrapgort
I
1 junt 2001
. ..
-
Bijlage 1 I
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Commissie voor de m.c.r. van 28 november 2000 (zie bijgaand memo)hebben initiatiefnemer en bevoegd gezag een tweetal gesprekken met de commissie gevoerd. De commissie hoeft daarin e n toelichting -en deels aanvulling - op haar schriftelijke opmerkingen gegeven. In het algemeen vindt de commissie het MER te weinig toetsbaar. Hieronder wordt de mondelinge toelichting kon verwoord. Tussen haakjes wordt verwezen naar de punten van de schriftelijker e actie van de commissie op de vorige bladzijde. Inleidend vraagt de commissie verduidelijking over het procedurele kader waarin een ', besluit over de uitbreiding van de glastuinbouw in de Bommelerwaard. . .- - w?- . d: * L
,
*
". -
2;
Cxr-~~ , J--
Wat betreft de altematievenontwikkeling: & commissie vindt onvoldoende duidelijk ;' hoe de drie modellen uit de startnotitietot sîand zijn gekomen (ad l). Verder blijkt (d ;.p&$-,.,I en 2) dat de commissie bezwaar heeft dat door toepassing van het positief stunnde , criterium bodemgeschiktheid, er geen aaneengesloten concentratiemodel overûiijk . &i2:Met de commissie wordt afgesproken dat als onderdeel van de gevoeligheidsanalyse . . a-h-een aaneengesloten variant van model 3 wordt uitgewerkt. *k>,. ,P -
-..
+
-v*; C
i*.? i
.r
2
.
---+s
- -
-; Ten aanzien van de effectbeoordeiing vindt de commissie de overwegingen bij hei t& 7 kennen van eindscores en bij de aggregatie van deelscores niet inzichtelijk (ad 3). Zo is :*A3' ' het onduidelijk wanneer de scores -, -,0, + en ++, en vooral de tussenliggende scores i --- . . O/- en -l--zijn toegekend. De commissie constateert bij de aggregatie van de deelscores van landschap, natuur, lichthinder en collectiviteit ongerijmdheden. De commissie vindt onvoldoende duidelijk of in de effectbeoordeling rekening is gehouden met de autonome ontwikkeling. De autonome ontwikkeling van de glastuinbouw en champignonteelt is te onduidelijk aangegeven en te weinig kwantitatief (b.v. kaartje met bestemde gebieden opnemen en oppervlakte bestemde gebieden). -,,c -,, .-.--.< . :;d;;
f
De effecten van de champignonteelt zijn onvoldoende in beeld gebracht. (ad 5). Het gaat vooral om de landschappelijke effecten en de voor- en nadelen van menging van glastuinbouw- en champignonbedrijven.
.J.
.,
-
r
.L. .r
?f+ De relatie tussen reeds bestemde gebieden (of beter gezegd: de d s bebouw& gla **.*:'.i-'yq'd !y- ,- :-+ra tuinbouwgebieden) en de nieuwe gebieden is te mager uitgewerkt (ad 6). Het gaat vooral om inrichtingsaspecten zoals landschappelijke inpassing, hydrologische isoli +, .o. .-F' * * -: lichthinder, riolering, infrastmctuur. Het resulterende positieve of negatieve effect zou u - --.-.... als criterium meegenomen moeten worden in de beoordeling. <. - --- .- .i, ' . De effectbeschrijving voor waterkwaliteit is onvoldoende (ad 7). Het moet mogelijk - ; * . zijn de eindscore, ondanks de beperkte gegevens, kwantitatief te onderbouwen. -rr
d * < .
I--1-
-r
De effectbeschrijving voor landschap is onvoldoende (ad 8). Ook hier wordt een kwantitatieve onderbouwing gemist. Tevens wordt gemist hoe we het landschap gaan beleven als reiziger. De suggestie wordt gedaan om randlengten van de modellen te berekenen en om de open mimtes te kwantificeren.
Arnni*ng MER Ghstuinbouw Bomim*rwirid Eindrapport
I
1 juni 2001
IWACO B.V.
2
1 "--
Bijlage 1
MEMO Van AM Daîum Onckmerp Ketmerk
: : : : :
Bauk Rademaker provincie Gelderland en de werkgroep Commissie m.e.r. 27-11-00 Punten voor Deskundigenoverleg dinsdag 28 november 1077-75
De werkgroep is unaniem van mening dat er sprake is van een aantal essentiële tekortkomingen in het MER.Tijdens het deskundigenovcdeg zal de werkgroep haar standpunt nader toelichten. .. Ten behoeve van het deskundigenoverleg zal ik de belangrijkste op een rijtje zetten, voor zover ik de= heb weten te destilleren uit de werkgroepvergadering. 1. Bij de altematievenontwikkeling blijft het onduidelijk hoe de zoekgebieden binnen de drie modellen tot stand zijn gekomen. In de richtlijnen is om een specifieke onderbouwing gcvraagd, die in het MER echter niet gegeven wordt. Dit is met name van belang omdat er verschillende concepten ten grondslag liggen aan de modellen (van grootschalig geconcentreerd tot verspreid liggende clusters) die echter tijdens het toepassen van de verschillende criteria in het MER op de modellen verdwijnen. Er is uiteindelijk geen alternatief meegenomen waarin sprake is van grootschalige concentratie. Omdat het erop lijkt dat men uiteindelijk tot drie modellen komt die nauwelijks meer fundamenteel van elkaar verschillen, zou het zinvoller zijn geweest om de modellen los te laten en alle locaties op 1 kaart te zetten om vervolgens op basis van de uitsluitende en sturende criteria tot een optimaal modevalternatief te komen. 2. Het feit dat de verschillende concepten van de modellen (m.n. model 3) verloren gaan door de toepassing van de criteria, geeft aan dat de ontwikkeling van deze drie basismodellen onvoldoende onderbouwd heeft plaatsgevonden. Er is een aantal belangrijke criteria die te laat in de afweging wordt opgevoerd, bijvoorbeeld door het criterium bodemgeschiktheid al in de eerste stap mee te nemen, was duidelijk geworden dat model 3 geen mogelijkheid voor grootschalige concentratiegebiedenbiedt. 3. De altematievenvergelijking: doordat de toekenning van eindscores niet inzichtelijk en reproduceerbaar heeft plaatsgevonden, is er geen sprake van een objectieve altematievenvergelijking. De tabel op pag. 72 en pag. 62/63 zijn dan ook niet overtuigend. Zo komt model 2 volgens het MER als beste uit de verf, terwijl de werkgroep van mening is dat op basis van de gepresenteerde gegevens 2 en 3 vrijwel gelijk scoren. 4. In het MER worden inrichtingsaspectenbuiten beschouwing gehouden bij de locatiekeuze, terwijl een aantal inrichtingsaspectenjuist van essentieel belang zijn bij de locatieafweging. Bijvoorbeeld geluidflichthinder,de mogelijkheden voor aansluiting op riolering, etc. zijn onderscheidend voor de verschillende locatiemodellen en alternatieven. Met name ten behoeve van de ontwikkeling van een mma hadden alle criteria voor deze aspecten meegewogen moeten worden. De redenering op p.73, paragraaf 10.3.1 is onnavolgbaar. De werk- . groep is van mening dat in een aanvulling ten behoeve van het mma optimalisatie plaats dient te vinden op basis van innchtings- en overige aspecten. L
Bijlage 1 1 n
.
Het wordt niet duidelijk in het MER in hoeverre de effecten van de champignonteelt worden meegewogen. Wat zijn de effecten van de champignonteelt (b.v. afval en geur) ten opzichte van de glastuinbouw en in hoeverre heeft dit invloed op de locatickeuze en inrichting? In hoeverre is er sprake van een positieve of negatieve effecten als glastuinbouw en champignonteelt in hetzelfde cluster plaatsvinden? Vraag aan het bevoegde gezag: Worden ,_,,-- -, in het streekplan aparte gebieden aangewezen voor champignonteelt of krijgen & gebieden bestemming glastuinbouw/champignonteelt? in de richtlijnen is gevraagd duidelijk aan te geven in hoeverre de locatie van nieuw te be- stemmen gebieden de d s bestemde gebieden positief kan beïnvloeden. De werlcgroep is g;.*. y ' -: van mening dat dit een essentieel punt is, met name ook in relatie tot de ontwikkeling van ,.; :.:-s+ * ; l het m m . in een aanvulling moet de vraag beantwoord worden hoe positief invloed uitges. oefend kan worden op bestaande en reeds bestemde gebieden. In een beschouwing voorafh. gaande aan de alternatievenontwikkelingmoet men voor de verschillende modellen aan ge- I L%;,,u, .* + , . ven of en h a er winst behalen valt voor de reeds bestemde gebieden. indien uit &ze be- &-g&;-schouwing blijkt dat er winst te behalen valt, dan moet dit als criterium meegenomen . + -.y , wor-.- , ' , ' +.r, . den bij de locatiekeuze/alternatievenvergelijking. . ;""-.;C4 3.2De effectbeschrijving voor water is onvoldoende: er is geen kwantitatieve onderbouwing ; += 5%~. -,-i G " -.; ' van de uiteindelijke score "0" (zie tabel p. 62). Het water van de Bommelerwaard wordt via ,_ --. 2- -het gemaal in de Andelse Maas geloosd. in de Andelse Maas worden teveel bestrij.-g. ?/p..' dingsmiddelen aangetroffen om het water in de duinen toe te laten. De werkgroep vindt het - : onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de voorgenomen activiteit geen effecten zal hebben ''.2 . - - - + op deze situatie. De effectbeschrijving voor landschap is eveneens onvoldoende. In de startnotitie en de richtlijnen werden landschappelijke effecten als prioritair aandachtspunt gepresenteerd. In het MER worden bij de beschrijving van de drie ruimtelijke modellen niet de landschappclijke voor- en nadelen uitgewerkt. De beschrijving van de bestaande milieutoestand en auC tonorne ontwikkeling voldoet niet aan de richtlijnen. Het wordt niet duidelijk uit het MER c . in hoeverre landschappelijke knelpunten door de verschillende alternatieven worden weggenomen, wijzigen of verergeren. .. Waarschijnlijk biedt deze notitie voldoende aanknopingspunten voor de vergadering van a.s. .I ., . ,,34. dinsdag 28 november (morgen!). a
r
'
.
\-A.
*
*y23-a%' s
C
b- : .
. . S
A
'"
h
L
"L
s
L
--
a
Met vriendelijke groet, Bauk Rademaker
c:-& +';
5 '
-P p$/
i
-* a
-.
-
.-..-
-
v-
*'
B-e--+i"v
, I_
+ .
..
-,
.. .
a
.
.
Waterkwaliteit huidige situatie
-;,
.Y%&.'
L
Het gebruik van bostrijdingsmiddekn h 1995 De emissie van bostiijdingun#d.kn in 1995 De gemeten concentratks in hot opp.daktewator van d.Bornmokmaatd De gemeten concentratks in de Afgedamdo Maas en de Maas
2. Relatie tussen emissie en concentratie
- *' : 8,... .
_ .- - ,
- -
' S -
- -
-
3. Reductiedoelstellingen glastuinbouw -
-
4. Effectbeschrijving
- .
-.. .
5. Evaluatie .P
6.
Literatuur
Aanvulhg MER Glistuinbouw I)omim(nwwd
Eindiappoit
1
1 lun8 2001
--L"
Bijlage 2
I
Waterkwaliteit huidige situatie
Het nebmik van bestriidinnsmiddelen in 1995
1. l .
-
Het areaal glastuinbouw in de Bommelerwaard bedraagt in 1995 mim 250 ha (Altma, 1999). De teelt van bloemen onder glas is vemweg de belangrijkste talt. Tabel B2.1 geeft ten overzicht van de kasteelten met het grootste areaal.
-. . . - - . "GS*';-p '%+"?C. " J-
.y-
,f.:
*,
-L.
b
Tabel B2.1 Overzicht van de gewassen die in 1995 in de Bommctlerw~rdonder g k r ., t.b . :kF.:: zijn geteeld. weergegeven zijn de 1 0 gewassen met het grooiste a d in ,< 4% -.1995 (Bron: Alterra, 1999). -7&. a
>?Cx@
. Gowu
A m u l (%l
Areaal (hal
-#-
92
35
Diverse bloemkwekerijgewassen
52
20
Fresia
30
12
Diverse snijbloemen
16
6
4
2
11
4
268
100
Chrysant
*
#:**%x
T*$,
P.-$é
+-..-;*z
,-+$pt--:
.. *
2-
6..
.
- P.., ,p l-
4 ,,
-
-
.
-
.h,.' 3
.4 $.t z' ;
I
,.
Y -,
Aardbeien Rozen
Potplanten voor de bloei Overige gewassen Totaal
.
g+? -
- - ..
< ': P 2.
-.
I
:
:+ ,., i>
.
"..h
".-
I
Wanneer het gebruik per werkzame stof over de gewasrn wordt gesommeerd, krijgt men een beeld van het verbruik per werkzame stof binnen de glastuinbouw. Het totale '?j 71 verbruik aan werkzame stoffen in de glastuinbouw van de Bornmelerwaard wordt voor 1995 geschat op 4.600 kg werkzame stof. Dit is 15% van het totale agrarische gebmik . . -:C .* in de Bornmelerwaard (Alterra, 1999). Tabel B2.2 geeft de 10 stoffen die de grootste bijdrage leveren aan het verbruik in de glastuinbouw. . p-- -.. ' -.C--.* Si.,i,
v
e
- 7 - 7
9-
T
<
.
'
Tabel B2.2 Het berekende gebruik per werkzame stof gesommeerd over alle glastuinbouwgewassen in de Bommelerwaard in 1995. Weergegeven zijn de 1 0 stoffen met het hoogste berekende verbruik (Bron: Alterra, 1999). Stof groep
Stof
Verbruik
Verbruik (kg wsi
Dichloorvos
(insecticide
Diaminozide
Overige middelen
Etridiazool
Fungicide
Methiocarb
I
1140
24
179
4
Insecticide fungicide
Chloorthalonil
/fungicide
AanvuYing MER Glirtuhbouw Ibmm.lriwaaid Eindrapport
1
1 )uni 2001
r.
-
-2 -
. ?
Y
v.,;
.
IWACO a.v.
2
I
Bijlage v-Y 2
Ikg wsi
Parathion-ethyl
Insecticide
166
4
71
2
Fungicide Fungicide Insecticida
Mothomfl
....
. . ..
, . . .: -.y.: -- . - . : c,!.zp*,: , *-; ,, ;.T?- :@g.. . a .
T
4660
W
100 ;,
-
,
.,
\
,*.-..d&&
,,-:,r-7
,-
:c::
:,r
$pw&$ Zoals uit de tabel blijkt, zijn het voornamelijk insecticiden en fungiciden die in & : - ";'+ .-. ?t::t... -..P",z ,.-. -q.... glastuinbouw worden toegepast. Met bijna een kwart van het totale gebmik in kastcel- .:i ten voen dichloorvos de stoflijst aan. Deze stof is in het recente verleden in vrijwel alle . L , . +,.~ei, ,!%y- k 5*.?;..,.a%-L*: . ... :.-. L gewassen toegepast om kassen voorafgaand aan een nieuwe teeltronde te ontsmetten, , .. ..+-., . . . . < q . maar is momenteel niet meer toegelaten. De stof dichloorvos is momenteel slechts op - . -.5, ., . ..; ,,:sp,.." . . . , recept verkrijgbaar. Voor de stof parathioncthyl bestaat het voornemen om de toela.. . . , 6...-, .. . ting op korte termijn te beperken. Met uitzondering van mancozeb worden de genarn: . -. ,,.. , . . : .. de stoffen worden in de Bommelerwaard uitsluitend in de glastuinbouw gebniikt (Al- '. ,!., - ., .. . . . ,. . *j.,s. :->dL.c terra, 1999). ,;ps + . :::. 'C. , >,
,
.~$;i'~~~;$$$~,\
C
'.
x"
:*'A,:.
4
,-:
3
a.
,.:-
<.
-,
'
t.,..;.z.-,..-.
..
,. t...:
-
'
; .n
,
.
1.2
De emissie van bestriidinasmiddelen in 1995
De emissieroutes Uit de glastuinbouw treedt emissie van bestrijdingsmiddelen naar het oppervlaktewater op. Voornamelijk zaken als toedieningstechniek, gwas(hoogte) en teeltsysteem spelen een rol bij de mate van emissie. In onderstaande tekst worden deze routes besproken. Ook worden enkele getallen genoemd waarmee de emissie uit kassen in 1995 is berekend (Altena, 1999).
Directe afvoer van condenswater Door temperatuurverxhillen binnen en buiten de kas zal vooral aan de binnenzijde van het glasdek condensvorming optreden. In dit water kunnen zich bestrijdingsmiddelen bevinden die bij eerdere toepassing op het glasdek zijn terechtgekomen en in het condenswater zijn opgelost. Dit water wordt middels condensgootjesnaar een centraal punt gevoerd. Vanaf dit punt wordt het water in de meeste gevallen afgevoerd naar een speciaal opvangbassin, het voedingswater bassin of naar de grond. In enkele gevallen wordt geloosd op het riool. Dit water kan bij een riooloverstort echter alsnog in het o p ' pervlaktewater terecht komen. Verondersteld wordt, dat echter nog zo'n 5% van de bedrijven dit water direct op het oppervlaktewater loost (Alterra, 1999). Dit is een ruwe schatting, gebaseerd op landelijke gegevens. Kwantitatieve regionale cijfers voor de Bommelerwaard zijn niet beschikbaar'. Directe afvoer van spuiwater Afvoer van spuiwater gebeurt vooral bij teelt op substraat. In de Bommelerwaard worden verreweg de meeste gewassen echter geteeld in de grond.
In de Bommelerwaard is het aandeel van relatief recent gebouwde kassen vrij groot. Dit betekent dat een direct lozingspercentage van 5 te hoog kan zijn. Aanvuäing MER Gistuinbouw üomnn(rwaaid
, .
-
2.
'
:
:. ?., ..<. 7- ,
.r
,.*?.. ,
.
-I
.-
./
5...
I ,
- . ... I
,
Bijlage 2
1
3 r
* *
Uitspoeling Het proces van uitspoelen vanuit kasgronden is vergelijkbaar met dat in de vollegrond, maar er zijn enkele verschillen. Er is berekend dai de emissie ongeveer 0,146 van hei verbruik bedraagt (Alterra, 1999). maar dit kan voor enkele stoffen een onderschatting zijn. Bij sommige bedrijven wordt drainagewater gerecirculeerd, zodat & emissie be- ,, perkt blijft. Bij nieuwe bedrijven zal dit zeker het geval zijn. Een deel van het uitgespoelde water verdwijnt naar het grondwater. Hoeveel dit is, is niet bekend en valt buiten het kader van deze sîudie.
.
h , .
e .
Restwater reinigen glasdak Op gezette tijden wordt het glasdak aan de binnenkant gereinigd om een te sterltc aangroei van onder andere algen te voorkomen. Aan ha glasdek zijn ook ksüijdingsmid-. delen geabsorbeerd, afkomstig van eerdere toepassingen. Een decl van deze bestrij- . . dingsmiddelen zal oplossen in het reinigingswater. Dit water wordt niet opgevangen, .,I@ ,='t \F*'"r? maar komt op geconcentreerde punten op de bodem terecht, zoals onder kapoverhanah.*r gen of langs zijwanden. Vanaf deze punten kan een versnelde emissie naar het opper- -+. vlaktewater optreden. Berekend is dat zo'n 0.002% van de dosering uiteindelijk het Z:' -.y+. '. + . oppervlaktewater bereikt (Altena, 1999). ,F; . t : . - Yy%:J3 :. ?, . . .??f. . r& Restwater beregeningsleidingen L.-*-In de grondteelten worden bestrijdingsmiddelen in beperkte mate ook via de berega ningsleidingen toegediend. Na het stopzetten van een beregening blijft een hoeveelheid . water achter in het leidingennet. Dit water wordt afgetapt en afgevoerd. De emissie . ....-,van bestrijdingsmiddelen naar het open water via van deze route is voor alle stoffen gesteld op 7,2% van het verbruik (Altena, 1999). Emissie via deze route kan alleen o p treden als een voorziening voor de opvang van dit water ontbreekt. Dit areaal is voor alle gewassen geschat op 0,196 (Alterra, 1999). .- _ e ' .
:
- : r ; + i 4 % . 5
:%.*-4
. 7
L
Y .
---C
I
Restanten verpokkingen, spuitvloeistof en spoelwater spuitapparatuur Voor en na toepassing kunnen bestrijdingsmiddelen door onprofessioneel handelen onbedoeld in het oppervlaktewater belanden. Het gaat dan vaak omhandelingen die niet * zozeer een directe relatie hebben met de toepassing zelf, maar meer op de voor- en nazorg van verpakking, spuitvloeistof en apparatuur. Aan geen van deze routes is echt onderzoek verricht. In de literatuur wordt melding gemaakt van een totaal emissiepercentage voor al deze routes naar het oppervlaktewater van 0,0015% (Alterra, 1999). .L .
W
C
A
:;
L
" ' .J ..T'
,
?,,,$t&-. -.
-4 "
Ax;:b--
-
- . i
.L
--
Emissie naar de lucht . . Vanuit kassen is er niet alleen sprake van directe emissie naar het oppervlaktewater. Uit diverse metingen in oppervlakte- en regenwater in kasgebieden is bekend dat een (belangrijk) deel van de emissie naar oppervlaktewater via de lucht gaat. De emissie naar de lucht is echter moeilijk te kwantificeren. De mate waarin een stof emitteert naar de lucht is sterk gerelateerd aan de dampdwk van de stof en de techniek waarmee de stof wordt toegediend. In de praktijk betekent dit dat met name de mimtebehandelingen zullen leiden tot veel emissie naar de lucht.2 ,A,i.+.
-
-
*
.
a
.-z
-i
.
De berekende emissies in 1995 De hoeveelheid bestrijdingsmiddelen die vanuit kassen naar het oppervlaktewater -.. ,.-..
Uit de glastuinbouw komen geluiden dat foggen steeds minder wordt toegepast. Dit is echter niet met cijfers te onderbouwen. Arnvuling MER Glistulnbouw Bommokrwrrnl Eindrappoct
I
1 jun1 2001
VnyrZrY
Bijlage 2
I
z
Dichloorvos is op dit moment slechts op recept verkrijgbaar en het verbruik van de stof parathionethyl wordt beperkt. Dit betekent overigens niet automatisch dat de emissie uit kassen wordt gereduceerd. Bij gebrek aan goede alternatieven voor dichloorvos is het onduidelijk wat er in gebniik en emissie zal veranderen: het is mogelijk dat een verschuiving zal optreden in gebruik van middelen, maar ook overstap naar andere ' ' teelt behoort tot de opties. Naast de directe emissie van bestrijdingsmiddelen naar op '. pervlaktewater treedt er vanuit kassen ook een indirecte vorm van emissie op via de lucht. De hoeveelheid besbijdingsmiddelen die vrmuit kassen naar de lucht emitteert ",.g+% wordt voor de Bommelerwaard aan de hand van de verbrnikscijfers uit 1995 geschat op :c ,-'-4:. 550 kg werkzame stof. De stoffen die vanuit kassen naar de lucht emitteren zijn weer- ' el gegeven in tabel B2.5. !R&&% +a
t
c
z-
Tabel B2.5 De berekende omvang van de emissie naar de lucht uit kassen in de B a melerwaard in 1995. Weergegeven zijn d e 10 stoffen met het grootste . aandeel. -,- -%w-. W e f k z 8 1 ~stof
Dichloorvos
Emissie
AMd..l
Ikg wsi
(%j
210
n
ze;3yIij
-"*r. -
38
a
..
. . . .'. .,
Methiocarb Tolclofos-methyl Chloortalonil Parathion-ethyl Mancozeb Dodemoif Methomyl
Totul L;
.-
.. .
De in tabel B2.5 genoemde stoffen leveren een bijdrage van meer dan 85% aan de c , emissie van bestrijdingsmiddelen naar de lucht vanuit kassen. Met een aandeel van .ah. ; . 38% is het ook hier dichloorvos die de boventoon voert. Als gevolg van het beperken , of verbieden van toelatingen, mag worden verwacht dat de emissie naar de lucht zal afnemen.
-,aa
a
-.
Samen varring De in deze paragraaf gegeven berekeningen van emissies zijn omgeven door enkele onzekerheden en aannamen en zijn daardoor indicatief. Bij gebrek aan andere gegevens zullen zij echter als uitgangspunt worden gebruikt. Met name emissie naar de lucht is moeilijk te kwantificeren, maar ook de emissie naar het water kan in werkelijkheid groter of kleiner zijn. In de Bommelerwaard werd in 1995 4660 kg werkzame stof aan bestrijdingsmiddelen gebruikt. 24% hiervan was dichloorvos, 16%diarninozide en 13%etridiazool. De berekende emissies van deze stoffen zijn ook het hoogst. In totaal emitteen naar schatting 15.8 kg werkzame stof direct naar het oppervìaktewater. 550 kg werkzame stof emitteert naar de lucht. Van de emissie naar het oppervlaktewater komt 89% voor rekening van directe lozing van condenswater. & -q-.
38784
Aanvulling MER Gistuinbouw Bomm*kwaaid Etndraf~~ort ( 1 juni ZQOI
i
'i.
I
it.
I W M O B.V.
6
Bijlage 2
.. Door gebrek aan gegevens is het niet mogelijk een inschatting te maken van de emissies in 2000 en is het ook niet mogelijk om in te schatten in h a v e m n e d s genomen maatregelen effectief zijn geweest.
Het Zuiveringsschap Rivierenland heeft op 1 1 locaties in de Bommelerwaard in de pcnode 1995 - 2000 bestríjdingsrniddelenconcentratiesin het oppervlaktewater gemcten. Tabel B2.6 geeft een overzicht van de rneetpunten.
' ,
.
I
I
Tabel 62.6 Overzicht van de meetpunten in de Bomrnelerwaard waar bestrijdingsmiddelen zijn gemeten (bron: Zuiveringsschap Rivierenland).
MBW0009
Drielse Wet. - D r i d w weg - Velddrisl Wellse Wetering - Walderweg - Kerkwijk Capreton - Maas-Waalweg - Aalst
MBWW10
A-watergang - Hoekse weg - Poederoijen
M W O 0 12
Middelwetering Uilkerweg Nieuwaal
MBW0014
Spellewaardsestr. nabij huisnr. 45, Zak
Veilingweg Bwchem 1 ~ ~ 0 0 0 (A-watergang 3 MW0004 MBW0005
-
4 2 2 . 8 5 1 ~de~ Jongh
I I 4 2 4 . 0 2 1 ~de~ Jongh
423.10 v. Dam v. Brakel
-
423.65 HC de Jongh
I I 4 2 3 . 4 0 1 ~de~ Jongh
423.31 HC de Jongh 423.46 HC de Jongh 140.051 Gltb: punt ligt in gl~sniinbouwgebied
Uit tabel B2.6 blijkt, dat er geen meetpunten zijn in het bemalinggebied van de Rietschoof en dat Van Dam Van Brakel ondervertegenwoordigd is met slechts 1 meetpunt. Bijlage 1 geeft een volledig overzicht van de maximale concentraties van alle gemeten stoffen per rneetpunt en per jaar. De maximale concentraties worden als maatgevend beschouwd, omdat de meeste bestrijdingsmiddelen periodiek worden gebruikt en juist deze pieken de grootste invloed op het waterleven hebben.
:
v
Tabel B2.7 geeft een overzicht van de probleemstoffen in de Bomrnelerwaard. Als probleemstoffen zijn gedefinieerd die stoffen, waarvan de concentratie in deze periode de MTR overschrijden. Opvallend is, dat de in de glastuinbouw meest gebruikte stoffen weinig gemeten zijn.
A i n v u l i n ~MER Ghrtuhbouw Bomnwkiwiird Eindripport
I
l jun1 2001
38784
,.
_,_ . -
- .
Tabel B2.7 Probleemstoffen in de Bommelerwaard en maximale concentratie8 @gRI per locatie in de periode 1995 2000 (bron: Zuiveringsschap Rhrkmnland).
-
vDvB
Bunbnkr
MTR
MBW
MBW
MûW
M W
M W
MûW
MBW
-,*.
J@
ooo3
m ooos
W16
0010
0009
0012
. ..
0.002 CO.01
<0.05 CO.01
...,. . . ;.
<0.01 co.01
Chloorfenvinfos'
0.0002
0.01 co.01 <0.01
co.01
Chloorpyrifos'
0.0003
0.01 c0.01 c0.02
<0.01 0.7
0.4
c0.03 C.,'
: .
0.04
.-. .
< 0.02
Dichlaowos' Disulfoton
co.1
Fenthion'
co.01 co.01
Parathion-ethyl'
vox
0.002
5
c 0.01
0.01 C0.02 CO.O1 1
ia
c1
2
c1
2
* Dectectiegrens i s hoger dan de MTR
Opvallend zijn de zeer hoge concentraties van dichloorvos op punten PBW0040en PBW0041. Op deze punten zijn ook de concentraties van mevinfos en parathion-ethyl zeer hoog.
. . -,
7- ..
q-
'
+&
Door gaten in de dataset is het niet vast te stellen of er een dalende of stijgende trend is , ..% in de gemeten concentraties in de periode 1995 tot 2000. &A:
.-%d;," .+- &f$ .;"i:
%T<.
,
Voor enkele stoffen is de detectiegrens hoger dan de MTR. Dit wil zeggen, dat als de ->=,k'T - w . concentratie beneden de detectiegrens ligt, niet is vast te stellen of de deze de MTR .$ -s . overschrijdt. - ' r-Vooral voor dichloorvos zijn de MTR-overschrijdingen fors (tot maximaal 8570 keer f T.:
z*-,
&
"9
1.4
De gemeten concentraties in de Afgedamde Maas en de Maas
Het Duinwaterbedrijf Zuid-Holland heeft bestrijdingsmiddelen gemeten in de Afgedamde Maas en de afvoerkanalen van enkele gemalen. Tabel B2.8 geeft enkele gegevens van de meetpunten.
-,-.-4=
pp-
,.'
!T
WACO B.V.
1
Bijlage 2 v1-
Tabel 82.8 Meetpunten van DZH in de Afgedamde Maas en de Maas (bron: Duinwaterbedrijf Zuid-Holland). Code
P..
MAAS-KEI Monsterpunt in de Maas bij Keizenveer. DZH beschouwt dit punt d8 representatief voor hot ingelaten Maarwater in de Afgedamde Maas : ,.. - . .FJ . -< AM-241 Afgeáamde Maas km 241 : Dit punt ligt ongeveer 2 km stroomopwaarts van het inlaatpunt.
. ' . . . , .:; . ;. ; .- - ., :.. . :. :..c:. .,
OER-AVK
Asnvoerkanaal Gemaal Dam van Brakel
GWAVK
Aanvoerkansal Gemaal da üaanbmker
L~.&"<
,'t.
-
L m r u k Pompstation bakel Influent : Di is het inname punt van DZH.
.
.
.
,,
,.
LpBA-INF
.
.. <... . ..>
Omschrijving
...e
.
m
Ook van de metingen in de Afgedamde Maas zijn per jaar de maximale concentraties van de gemeten bestrijdingsmiddelen genomen. Het resultaat staat in bijlage 2.
.'
.5*F:*~?:~.~Z&!&?k.~ . - . . . " .:G=& f. i -. . . .
:. . ...
Tabel B2.9 laat de probleemstoffen zien en de maximale gemeten concentraties op elk .
van de meetpunten. Probleemstoffen zijn in dit geval niet alleen stoffen met concentraties boven de MTR, maar ook stoffen met concentratiesdie niet voldoen aan de drinkwaternorm. Er zijn grote verschillen tussen de punten onderling. maar ook tussen de verschillende jaren op een punt. De verschillen tussen de jaren hangen samen met het al dan niet voorkomen van piekbelastingen voor een meting of met de meteorologische omstandigheden (nat of droog jaar). De concentraties van bestrijdingsmiddelen in o p pervlaktewater laten een grillig verloop zien. De verschillen tussen de punten hangen samen met de verschillende herkomst van het water. Er is geen dalende of stijgende trend in concentraties waargenomen.
-
,
. . -' .= & .:.:'? ' *9 . - y i ..,.<x$.''.-* ,:k ' 9 3 $,..S. .i' 7 .. - . , . :. ..: ... ::e, T. ?; :
.
-- . . : ..~-:ic~Y:i.-~ r-4& -F .-,: :. .
l
;L:.$i
z
.z
.,
1
1 juni 2001 , ,
.
.
.. . -,, ,.
....,*.",:
. ! .Ld
L
De concentraties van chloorfenvinfos, aldrin, dichloorvos, ETU, mevinfos, parathionethyl en parathion-methyl komen overal boven de MTR met concentraties variërend van 6 tot 57 1 keer de MTR. De hoogste overschrijdingen worden gemeten in het afvoerkanaal van het gemaal Van Dam Van Brakel. Een aantal stoffen lijkt vooral van de Maas afkomstig te zijn. In de rivier worden hoge concentraties van 3,4dichlooraniline, diuron en aminomethylfosfonzuurgemeten. De concentratie van dichloorvos is overal hoog, maar het hoogst bij het gemaal van Dam van Brakel. Ook aldrin, diuron, methomyl, metoxuron, parathionethyl, parathion-methyl en simazin worden er in hoge concentraties gemeten. In het water bij gemaal de Baanbreker zijn minder stoffen geanalyseerd. Vooral ETU springt eruit. In de Afgedamde Maas zelf springen glyfosaat, mevinfos en simazin eruit.
Eindrappon
'
.. - -..
.. ... <. ?
.-
.$_ .+ :z
.'
,>.,
9
.,:,. .,.
,
Aanvukg MER Gllrtuinbouw ~ k r w a a i d
<
_.-I
. . .
'.
-- . -
: - -r- ..i .
. , : i s
..a
.
r
V-..-
- .
q .b
.
r
...
J".'
s.
a.
‘
,.'
-$-:>;i
--
38784
.
1
" - ~
Bijlage 2
Tabel 62.9 Maximale concentraties (in pgn) van probleemstoffen afkomstig uit de glastuinbouw in de Afgedamde Maas en de Maas in de periode 1995 2000 (bron: Duinwaterbedrijf Zuid-Hdland). .
-
..t>,
....v-
_.
.,.
-.. , I .
-.s
.
MTR
Stof
~n
AM241
Man
IUX
Calbofwan
910
3ichloowos
0.0007
Glflosaat
0.08 0.67
0.08
Methomyl
..
0.5
1.13 0.4 0.08 0.13 0.01 5
0.002
0.12
Parathiinathyl
0.002
0.04
0.28
0.5
<0.05 0.39
0.01
0.14
Simazin
:2$$-&.*:,: .-.:i. -:+;,
LPBR-INF
MAAS-KEI
;~~~y.:~;,,~,~~;;,L;
.
.-
.
.
NI
Hevinfos
Propoxur
'.,
-.o
.-. ..... .* .- .
w . .
Afprdwnd. Mau QBR-AVK QBBAVK
.
&.+&.~-~..K
.i. *i
0.11
...
- .
0.01
. . -.,.
..y,:-
. ;
..... + -. ... .;,.... .- ; . .. Het is moeilijk om een vergelijking te maken tussen de verschillende meetpunten in en , . . r.',;' buiten de Bommelerwaard, omdat de tijdstippen van monstername en de analysepakketten van elkaar verschillen. Zo is dichloorvos in 1995 bijvoorùeeld in het uitgeslagen water van Van Dam Van Brakel 13 keer gemeten en in het water op punt MBW0009 . . -. slechts 3 keer. Als voorbeeld zal de concentratie van dichloorvos in 1995 nader worden -j; :.'.':i:;' .p: belicht. Tabel B2.10 geeft een vergelijking van gemiddelde en maximak concentraties, . , ......-1 -.... in 1995 van dichloorvos. In tabel B2.11 staan de oppervlakten glastuinbouw per bema- . 1i. : -'<, ; : . . .. linggebied en de totale berekende emissie van dichloorvos in 1995. . . ,:z;;s:. .:$. .-:- .,. i, . . . ... * MTR is lager dan & detectiegruis.
.-,.,:,d$ .
-..T-
e.3 $V.
',
"
-'
,
,.
.,-;c:;.
'
-..,i
,,t...,
,
L
.......
'
,
* -.:=:
.: ,-.+y ,<>*,.-
Tabel 62.10
T,..;
J
.'-P. ' '
.:,
"*
,: ,,;*;,p.+'"i
.i -:
-
w ,--s .:-! -v.i.
Vergelijking van gemiddelde en maximale concentraties (in pgnl van -:~$~&g$$ , dichloorvos in de Bommelerwaard, de Afgedamde Maas en de Maas h ..:W- S.- r,..-..- . 2 ; , & J ' + : " . ; , 1995. ..4:$&.JL~ -%P?-f:, ,'.&,$,&. ::;:.:. . . ;c -... . . . . . ... . ... . - <.?~.?yy=-: -, L ,.q,.'-
!r
w..b.%
,
&
er.
y
:r, .,.-. . ."r:
...
.1:
.,_."_ .+ ,-2 ;- = ,. :z:i ,$1 T, ... , 3' .... 2
-s
1..
S-,.::
......
.. .';. . . . ;.'-i.-:z:. . i:y,..1z . ' . c,,:' ,. 'sa;
-
, - ... . .-P- . .
I-
-
,.:K
'.,. - ..
..
;*
,
'*.
....-.., -.-."..r....+
AanvuYng MER Cbrwlnbouw Bomimkwaard
-,-,--
. .
.
:
. . U . . . . , -
.
.
-
.
--
. . . . ., .
9 . .
- .
-
p 'l"
'..,'
.-s.
.<'
71'"'.s."-7r, ,
'
-
""
."'f
I
t
I
WACO B.V.
10
Tabel B2.11
Bijlage "-* 2
Berekende emissies in kg werkzame stof naar lucht en water van dichloorvos in 1995 per bemalinggebied op basis van gegevens en aannamen van Alterra (1999).
j
-.
0pP.rvl.k t
w
(ha)
Van D m Van Brakel
0Pp.nikL glrrsuinbouw (ha)
0pp.nil.k glDrMnbouw (%I
3293
86
2.6
486
128
2.6
Ik Rirtr~hoof
1579
4.2
Ik Bmnbfoker
6646
63
O.3 1 .O
HC d.Jongh
water
m
-
=.:O-'*'+:** .: . <.. _ > : . - . .
.
/
, . ..
'
:
(ka1
In het bemalinggebied Van Dam Van Brakel ligt slechts 1 rneetpunt van ZSR, maar 1995 is hier geen dichloorvos gemeten. DZH heeft gemeten in het water dat door h gemaal wordt uitgeslagen. In de Baanbreker zijn drie mtpunten van ZSR. De centraties liggen in de zelfde orde van grootte, maar de maximale concentratie in MBWOOS is drie keer zo hoog als in MBW003. Helaas is er in 1995 geen dichl gemeten in het water in het aanvoerkanaal bij het gemaal. Er zijn grote ruimtcl schillen in de concentraties van dichloorvos. De gemiddelde concentratie in h slagen water bij Van Dam Van Brakel is tussen 2 en 3 keer zo hoog als de ge concentratie op de punten in het bemalinggebied De Baanbreker. Dit is in overeenstemming met het verschil in percentage glastuinbouw van het totale oppervlak.
:.
- .. .
.
..
-
.. .
In het bemalinggebied Van Dam Van Brakel is 2.6% van het oppervlak bedekt met glastuinbouw, in het bemalinggebied De Baanbreker is dit 1,O%. Dit is in overeenstemming met de aanname, dat de emissie per hectare in alle bemalinggebieden bij benadering gelijk zal zijn. Het percentage oppervlak glastuinbouw lijkt derhalve sturend te zijn voor de gemeten concentraties in het 0ppe~laktewater.
'
.. .
.b:'
.
,;.,:'. :! '
.
..
8
: .
., ,
...
'..
... c-!f,..
I
.--.
s.
,;." ); , ?
-.. . .-,. '
r
<
s-...:
., i&-'$ 'z-:?:. - .,- , 4.: >;-:<' .,*. '--, .. .*.. . .*..-, s >, ,, . ; $., .. -.,-, . . -... ' ;<*y.,"'i. .'- , :..',, j
Y-
-
:
Mogelijkheden voorspellingen concentratiewijzigingen .:y, . . .r..:~-2:-.. Om voorspellingen te kunnen doen over de te verwachten concentraties in de Afge- . -;T+, ;:.*:;;; damde Maas in toekomstige situaties, is het nodig een sluitende waterbalans te kunnen .n..?w,_.-2-:, . 2 "*':a'%"" . .. -..%;-t . ' : opstellen om de verschillende waterstromen mt hun concentraties van stoffen in kaart , ,y. ; .-> te kunnen brengen. Met de gegevens die nu voorhanden zijn is dit onmogelijk. De . . . ,- .. - ,.. . . . ,., ... ... . grote gaten in de dichtheid aan data, zowel in tijd als in plaats maken deze exercitie . ' : , . . ... onmogelijk. . - .-..- .. . ... . .Y.
..
., - - q
-.,
4
.?_
,
.,,,c
""
'd,
->
:.
Samenvatting
,.,J.
In de Maas en de Afgedamde Maas worden hoge concentraties van bestrijdingsmiddelen gemeten. Van de stoffen met de hoogste emissies worden alleen dichloorvos, methiocarb, tolclofos-methyl, chloortalonil en parathionethyl gemeten. Enkele stoffen die in hoge concentraties in de Afgedamde Maas voorkomen zijn voornamelijk afkomstig , , .. .. uit de Maas. Er is geen trend in de gemeten concentraties in de periode 1995 - 2000. De concentraties in het oppervlaktewater van de bemalinggebieden Van Dam Van Brakel en De Baanbreker lijken op basis van de beschikbare gegevens de aanname te bevestigen dat de emissie per hectare in alle bemalinggebieden bij benadering gelijk zal zijn. Het percentage oppervlak glastuinbouw lijkt derhalve sturend te zijn voor de ' ' - - ~ " ~ ~ 7 . - 4 gemeten concentraties in het oppervlaktewater. ,
Door gebrek aan gegevens is het niet mogelijk om een water- en stoffenbalans op te stellen voor de Afgedamde Maas. Hierdoor zijn geen voorspellingen te geven over de toekomstige concentraties.
Aanvulling MER Giastuinbouw Bommdwwaaid Eindrappon ( 1 juni 2001 . .,. .#.':U.-L..
.
Relatie tussen emissies en concentraties
Om schattingen te kunnen maken van toekomstige concentraties van bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater, is het van belang relaties te vinden tussen het opperviakte ._, , glastuinbouw in een gebied. het gebruik of de emissie en de concentratie in het water. &,,, In deze studie wordt aangenomn dat de emissie naar lucht en water dimt verband houdt met het oppervlak glastuinbouw. Dat wil zeggen dat elke hectare glastuinbouw gemiddeld dezelfde emissie veroorzaakt. De vertaling van emissie naar concentratie ia +f:^ **F het oppervlaktewater is ingewikkeld. Directe emissies naar het oppnlikowatcr kun- -i -4'+"k nen lokaal voor zeer hoge concentraties zorgen, maar door verdunning mt fcgenwatc en oppervlaktewater vindt al snel een h a m e van de concentratieplaats. Bovendien zijn de emissies zoals die in dit rapport worden gepnsenteetd de totale emissies van 1995. Deze emissie vindt niet in één keer plaats, maar verspreid over de tijd en ruimte. Bovendien zal het verloop van de emissie per stof anders zijn. Het in kaart brengen van al deze processen voor het voorspellen van (piek)concentraties is om deze radenen in het kader van deze studie niet goed mogelijk. In deze studie is daarom gekom voor een 'black-box' benadering. Deze benadering gaat uit van bekende gegevens en laat de achterliggende processen en routes buiten beschouwing omdat wordt aangenomen dat deze in de toekomst dezelfde zullen zijn. Sturende parameters in deze benadering zijn de oppervlakten glastuinbouw per bemalinggebied en het gebruik van stoffen. Resul,K taat is een schatting van de maximale concentratie in het oppervlaktewater. Een schep ma van de benadering is in figuur B2.1 weergegeven. l
z$
'
'
v .
u Emissie per
I
concentratie in oppenrlaktewatcn
Relatieve oppervlak glastuinbouw per
Figuur 82.1 Schematische weergave van de black-box benadering.
?.
7
Black-box benadering
De black-box bestaat uit de relatie tussen de emissie per hectare en de gemeten maximale concentratie in het oppervlaktewater. Om deze af te leiden is gezocht naar een relatie tussen die twee variabelen. In drie bemalinggebieden zijn metingen gedaan van concentraties van bestrijdingsmiddelen. Uit deze metingen bleek al een grote variatie in concentraties in plaats en tijd. Om een relatie te leggen tussen emissies en concentraties is het nodig dat de stoffen waarvan de emissies bekend zijn ook (voldoende vaak) in het oppervlaktewater gemeten zijn. Dit is slechts voor &n jaar (1995), twee stoffen (dichloorvos en parathion-ethyl) en twee bemalinggebieden (Van Dam van Brakel en De Baanbreker) het geval. Van deze stoffen is de totale emissie per hectare (dat wil zeggen de totale emissie naar lucht en water in het bemalinggebied gedeeld door het totale oppervlakte van het bemalinggebied) berekend en afgezet tegen de maximale gemeten concentratie in dat bemalinggebied. N784
AanvuYlng
MER Ghrtuinbouw Bomrnm*rwawd
Eindrapport
1
1 iuor 2001
I
IWACO B.V.
12
1
Bijlage 2
Voor het bemalinggebied Van Dam Van Brakel is dat het punt GBR-AVK en voor De Baanbreker is dat de maximale concentratie van de punten MBW0003, MBWOOW, en MBW0005. Op het punt in bemalinggebied HC de Jongh is alleen in 1995 gemeten. Alle metingen van dichloorvos en parathionethyl zijn echter onder de detectielimiet. Om deze reden is besloten dit punt buiten beschouwing te laten. Het resultaat is te zien in figuur B2.2. In deze figuur is tevens de best passende regressielijn getekend, alsmb de de regressievergelijking. Uit figuur B2.2 blijkt, dat er voor de twee genoemde stoffen een lineaire relatie is uissen de emissie per hectare en de maximale concentratie in het oppervlaktewater. Van deze relatie kan gebruik gemaakt worden voor het voorspellen van concentraties in toekomstige situaties. Dit kan uiteraard alleen als de stoffen waarvoor de be~kening. wordt gedaan alleen in de glastuinbouw worden gebruikt. Dit is voor alle stoffen die genoemd zijn in tabellen B2.4 en B2.S het geval, met uitzondering van mancozeb (Alterra, 1999).
,:.
"'
6.
.....
-c ri.5 .7 --.. T,-;&-z+s,$ h
Figuur B2.2 Emissies per hectare en maximale gemeten concentraties van dichlooivoa en parathion-ethyl in bemalinggebieden De Baanbreker en Van Dam Van Brakel. Weergegeven is de best passende regressielijn met de regressievergelijkingen r de Ra. -.+-
7
a
*A -,
--s
L
jy,sk-q2--~f
*ws&,2!k-.r. -3y.mpA J
De resultaten van de toepassing van het Black-box model zijn helaas niet te valideren met metingen, omdat alle beschikbare en geschikte gegevens zijn gebruikt voor de afleiding van de relatie. Samenvatting Vanwege het gebrek aan gegevens over achterliggende processen bij de relatie tussen emissies en concentraties in het oppervlaktewater wordt gekozen voor een black-box benadering. Hierbij worden emissies of gebmik van bestrijdingsmiddelenen het relatieve oppervlak glastuinbouw in een bemalinggebied als invoer gegevens gekozen en de maximale concentratie in het oppervlaktewater van een stof als uitvoer. Hierbij wordt uitgegaan van gemeten concentraties. Tussen de emissie van een stof per hectare binnen een bemalinggebied en de gemeten maximale concentratie in het oppervlaktewater is een lineaire relatie gevonden. Deze relatie is onze black-box en zal worden gebruikt voor de berekening van de maximale concentratie van een stof in het oppervlaktewater in toekomstige situaties. A~nvullingMER C41sstuinbwwBonnm*rwaaid
-_. .,:-%s *M&&.
-
*
.+.
-F' 'A.;'~-F-%&& . *L .*&, :-.> . -- ;
z:
#
,
--
i
*
,
.--'s.
Reductiedoelstellingen glastuinbouw Verbruik
In het WP-G (1991) zijn reductiedoelstellingen afgesproken voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor enkele ijkjaren ten opzichte van de refmntieperiodc , ...._ 1984 - 1988. Het referentieverùruik in de glasgroente en bloemisterij bedroeg respec. tievelijk 137.8 en 1 12 kg wsh'jaar (tabel BZ. 12). De beoogde MJP-G en GLAMI (1997) reductiedoelstelling voor beide sectoren zijn uitgesplitst naar middelengrap a. A%&PnJr-. bedragen in totaal resp. S0 en 47% voor 1995en 32 en 21% voor 2 W . Hei beoogde Mverbruik (per individuele ondernemer)in 2000 bedraagt dus resp. W en 89 J U T en in 2010 3 1 resp. 17 kghdjaar.
-,
-,
k-..
Tabel B2.12
-.l
Verbruik en reductiedoelen j
Bk.mi8triY
Okrqromte
WP4
verbruik
84-88 d. boogd d. dool 2000 dooi 2010 kglhaljiar % kglhafi % kglh.l/r kglh./liur 8488
Grondontsmetting
62
34
Fungiciden
23
19
Insecticiden I scanciden kasontsmetting grondbehandeling
6
15
%
kg-
%
34
86
45
19
10 6.6
9
6.4
14
33
12
29 1
11
5
10
1.9
heibiciden
1
c1
1
0.3
l
groeiregulatoren
1
c1
1
0.3 < l
1
l
Totaal
112
c1
t
21
89
138 32
31
-**:-+
-+g-
A
,
3 . O
<
-
::-"u.
,
.
.
+?. ,
m*
kgmi&
. -
-
l 72
-
6
8
bloembehandeling
. . :"-..j$
d. b.oogd d. koogd Dorl 2000 dor( 2010 48
8
, -
OUMI
W P 4
V -
OUMI
* q p r c w u r ~ ~ . .
94
u
O
4 t . :
c
!.;t+-
& ^r +wqy
'
,
08 l 7 1
,<j.& r ,
Het actuele verbruik in Bommelerwaard in 1995 in glastuinbouw bedmg 4660 kg op ' ":b-%!'->, 258 hectare (Alterra, 1999). Dit komt overeen met 18 kg wdhaljaar. Dit betekent dat in..-."".~yr*~, -,Z h. de Bommelerwaard in 1995 al een reductie in verbruik van 84 - 87 % is behaald. Om- i dat in de Bommelerwaard 90% van de teelt uit bloemen bestaat, is dit meer dan de ?,,J,. k,. doelstelling voor 2010. De verwachting is, dat de glastuinders het gebruik niet verder reduceren (in kg/ha.jaar) dan afgesproken. v :,.
Emissie De emissiereductiedoelstellingen van GLAMI staan vermeld in tabel B2.13. Tabel BZ. 13
Emissiereductiedoelstellingen GLAMI in %
50 - 47
Lucht
2010
2000
1995
Compartiment
Z
..
65 - 64
88
- 72
Bodem
40
a 75
r 75
Grondwater
45
2
75
r 75
a 90
95
Oppervlaktewater
I
> 70
J
r " + , * " . -
+
IWACO D.V.
Bijlage 2
-
Door het ontbreken van emissie gegevens van de referentiepenode (1984 1988) is het niet mogelijk om te bepalen in hoeverre de emissiereductiedoelstellingen van GLAMI reeds zijn gehaald. .
"
--..$".'.
De totale emissie direct naar het oppervlaktewater bedraagt in 1995 naar schatting 15.8
.
.
,. c.
kg ws, waarvan 14.0 kg ws (89%) door lozing van het condenswater (Alterra, 1999).
.
..
Deze afvoer is door Altemi berekend aan de hand van de aanname dat 5% van de aanwezige bedrijven het condenswater op het oppervlaktewater loost. Dit getal is gebaseerd op een landelijke studie. Het is niet bekend in hoeverre dit percentage ook voor de Bommelerwaard geldt.
-
Omdat het opvangen en afvoeren van condenswater wemlijk verplicht is, zijn de 5% waar in de studie van Alterra van wordt uitgegaan, zijn dus illegale lozingen. Vanwege de wettelijke verplichting en omdat condenswater gemakkelijk is op te vangen en af te voeren, wordt er in de &R vanuit gegaan dat in 2010 alle condenswater wordt afge--*? voerd. Ook voor de emissie naar de lucht is niet bekend in hoeverre reductiedoelstellingen zijn gehaald. Een zeer groot deel van de luchtemissie is het gevolg van zogenaamde ruimtebehandelingen. Hierbij wordt met behulp van technieken alsfoggen de gehele inhoud van de kas gevuld met een aërosol. Doel van deze behandeling is dat ziekte- en plaagorganismen op het hele gewas, maar ook in alle hoeken en gaten van de kas worden gedood. Na een expositieduur van enkele uren wordt vervolgens de kas geventileerd voordat de kas opnieuw kan worden betreden. Bij dit ventileren komen de bestrijdingsmiddelen vrij in de buitenlucht. Het ziet er niet naar uit dat deze techniek kan worden vervangen door een andere, even effectieve techniek. Vermindering van emissie naar de lucht zal derhalve zeer moeilijk zijn. Om deze reden wordt niet gerekend met een vermindering van de emissie naar de lucht. Volgens RIZA (mond. meded.) geven geluiden uit de sector aan, dat er anno 2000 nauwelijks meer aanvullende maatregelen uit te voeren zijn om tot verdergaande reductie van gebruik te komen. Wellicht dat biologische bestrijding het gebruik van parathion kan verminderen, maar deze techniek bevindt zich nog in het teststadium (Hoekstra et. al, 2001). Er zijn nog wel mogelijkheden voor het terugdringen van de emissie. Dit geldt met name voor het recirculeren van het drainwater en het wegspoelen via de bodem. Voor de situatie in 2010 wordt met een reductie van 89% van de directe emissie op het oppervlaktewater ten opzichte van 1995 gerekend. Voor de emissie naar de lucht wordt met een bandbreedte gewerkt: de maximale emissie bij geen verdergaande reductie en de minimale emissie bij een reductie van emissie naar de lucht met 60% ten opzichte van de emissie in 1995 (Lieffijn et. al, 2000).
.
,i .
t
,
I
l juni 2001
,z
.
4my
+-$+i
.- - -c.,-.:..C* ;I+ , &. &.. . . - --!.=-*, A :,*;. F'*'
i
,.
:F
-
J
8
L
,-
\.%-h+.
*I._
38784
.,
.
P
: : i'
_
?. *.;
.
In de glastuinbouw in de Bommelerwaard is in 1995 een reductie in het verbruik van 84 - 89% gehaald ten opzichte van de ijkjaren l984 - 1988. Dit is bijna de doelstelling voor 2010. Naar verwachting kan het verbruik niet verder gereduceerd worden. Door het ontbreken van emissie gegevens van de referentieperiode (1984 - 1988) is het niet mogelijk om te bepalen in hoeverre de ernissiereductiedoelstellingenvan GLAMI reeds zijn gehaald. Voor de berekeningen van toekomstige emissies wordt ervan uitge-,. . gaan dat in 201O alle condenswater wordt opgevangen en afgevoerd. Dit reduceert de directe emissie naar het oppervlaktewater met 89%. De emissie naar de lucht kan nog maximaal met 60% teruggedrongen worden, maar in hoeverre dit echt mogelijk is, is onduidelijk.
Etndiaworî
%
.
.
1
.
L
-... --.-. C,^,
Samenvatting
Aanvulling MER Glirtuhbouw E o ~ w a a r d
-
CU.
.
. . ..
-.d.a
.-
Bijlage 2
I
Effectbeschrijving
Hierna is een overzicht gegeven van de verwachte concentraties aan besuijdingsmiddelen in het oppervlaktewater na autonome ontwikkeling en bij de drie ontwikkelingsmodellen. Hierbij is de aanname gedaan dat het condenswater op een milieuhygiënisch- -Tw..verantwoorde wijze wordt afgevoerd. In de effectberekeningen is rekening gehouden met een minimale en maximale ernissi naar de lucht. Hoewel dichlamos op korte termijn volledig uit de handel zal worden genomen, is de verwachting dat deze stof zal worden vervangen door een andere stof (of stoffen) met dezelfde uitwerking. In de Bommelerwaard worden immers voornamelijk sierbloemen voor de export geteeld waaraan hoge eisen worden gesteld ten W zien van insectenbestrijding. Telers geven zelf aan, dat biologische bestrijding nooit voldoende kan zijn om aan deze eisen te voldoen. Vervangende stoffen zullen ongeveer dezelfde werking moeten hebben als dichloorvos met waarschijnlijk dezelfde gelijkbare effecten op het (aquatisch)ecosysteem. De verwachting is derhalve, dat milieubelasting van deze vervangende stoffen vergelijkbaar blijft aan die van dicU vos. Bij het effectberekeningen is derhalve dichloorvos in beide scenario's als belastende stof gehandhaafd.
.*.. .
-.FC
& : .
b
Oppervlakten glastuinbouw Tabel B2.14 geeft de oppervlakten glastuinbouw per bemalinggebied en het totale op* pervlak in de gehele Bommelerwaard in 1995, bij de autonome ontwikkeling en in de 5 ontwikkelingsmodellen. Oppervlakten glastuinbouw per bemalinggebied en totaal in hectaren.
Tabel 82.14
v. Dam v. Brakel
Totaal
1995:
250
85
5201
121
HC de Jongh
126
D.B.anbmkw
thfhtrchoof
'x
,
-
- ...
- .-
---
.
".P' .:s-
'
4
(Model 2: Model 3:
4.1
Effecten autonome ontwikkeling
- --2.., .
Middels het in hoofdstuk 2 van deze bijlage besproken black-box model zijn de concentraties van de 10 meest gebruikte bestrijdingsmiddelen in de glastuinbouw berekend voor 1995 en de autonome ontwikkeling. Hierbij is uitgegaan van een reductie van de emissie direct naar het oppervlaktewater van 89%. Er is bij de autonome ontwikkeling en de uitbreidingsmodellen gerekend met een bandbreedte: de minimale emissie bij . . 60% reductie van de emissie naar de lucht en de maximale emissie zonder afname van ' emissie naar de lucht. De resultaten van de berekeningen staan in tabel B2.15. Figuur B2.3 laat de relatieve veranderingen van de totale emissie in de Bommelerwaard zien ten opzichte van 1995 (emissie 1995 = 100) voor de autonome ontwikkeling en de ontwikkelingsmodellen. r
.-
Omdat het totale oppervlak glastuinbouw bijna met eenderde toeneemt bij de autonome ontwikkeling, is ook de totale emissie bij het scenario zonder reductie van de emissie naar de lucht bijna eenderde hoger. Dit ondanks de vennindering van de directe ernissie naar het water door het opvangen van condenswater. 38784
Ainvuäing MER Ghatukbouw Bomnnlnwiivd
?"
-
.'
IWACO B.V.
Vm4Ih-d
l6
Bijlage 2
Tabel 62.15
Emissies en berekende maximale concentraties in het oppewbktewatw bij autonome ontwikkeling.
Getoond worden de tien meest voorkomende bestrijdingsmiddelen in de glastuinbouw in 1995.
Dirrct
Dichicmor
5.8
Lucht
210
. ...
b..p.
Totul
216.8
v. Dam v. Bmkd
HC d.Jongh
0.39
0.39
e<
I
I
M a x n u k concentratb#gñ
€mbde kg ws
1896
... b,
I
*
D. Rknchoot
i--.,'. +d -g# * o,m' % G .. . .q-* ,
ûa k a n h k ~
0.04
" -5
'i
r
Diamhozide
2.8
75
77.8
0.14
0.14
0.01
Eh#i.tool
2.3
62
64.3
0.12
0.12
0.01
0.99
28
28.99
0.05
0.05
0.01
Mothiocarb Tolcbfor-methyl
0.74
20
20.74
0.04
0.04
0.004
-
0.03
f
-
o.oz 9 SI$$ --
F%*-
t
.
0.01 &;i7 -0.01 *T
7
+v+-
Chkoriakmil
0.67
19
19.67
0.04
0.04
0.004
0.01
Parathknathyl
0.61
17
17.61
0.03
0.03
0.003
0.01
+
^' 'i
,
d
-:.. .
t.
Dod.m~rf
0.26
8.9
9.16
0.02
0.002
0.003
Mdhomyl
O.25
7.1
7.36
0.01
0.01
0.001
0.003
Totul
15.8
SM)
565.8
1 .O2
1 .O2
0.10
0.20
ûichioowos
0.98
0.08
0,141 0,05
0.13
0.47
2301 47
0.021
Diaminozide
129 46
0,006
0,05
Etridiazool
0,39
38
39
0,06
0,04
0,005
Methiocarb
0.17 0.13
17 12
17 12
0.03 0,02
0.02 0,01
0,002 0,002
0,04 0,02 0.01
O,II 0.10 0.04 0,04
12
12
0,02'
O,OI
0,002
O,OI
10 5
1l
0,02
0.01
6
0,Ol
0,006
0,001 0,001
0,Ol .. 0,006
4
4
0.01
0,005
0,0006
0,004
1.7
339
341
0,56
0.36
0.04
Chhxwtalonil Panthiinathyl Dodemorf Methomyl Totul
0,221
I
Autonoom, geen ruiuctk
,
0.34 -.
0,12
0,04 0.02
0,33 0,12
0,lO
0.01
0,lO
0,07
0,05
0.01
om
0,05
0,03
om
0,03
29
0.05
0,03
0,03
26
26
0,04
0.03
0,004 0,003
0.04
14
14
0,02
0,Ol
0,002 - -
0.04
11
11
0.02
0,Ol
0.001
0,011
0.89
0.11
0.85
Dichloorvos
0,98
324
324
0.54
0.34
Diaminozide
0.47
116
116
Etridiazool
0.39
96
96
0,19 0.16
Methiocarb
0,17
43
43
Tolclofos-methyl
0,13
31
31
Chloortalonil
0,11
29
Parathion-ethyl
0.10
Dodemorf Methomyl Totaal
1.7
847
849
1.40
,
I
I
Autonoom, 60% reductie
Tolclofos-methyl
0.02
0,03
- - 0,014
Resultaten mmcozeb worden niet getoond. omdat deze stof ook in andere reeltvomen worden gebruikt
AinvuiNng MER Gliituinbouw B o m m d ~ w m r d
38784
""
h
.
.-
IWACO I . V .
Bijlage 2
18
Bijlage
82.16 Emissies en
berekende maximale bij verschillende modellen
concentraties in het oppervlaktewater
in de -glastuinbouw Getoond worden de tien meest voorkomende bestriidin~smiddelen - in 1995 bij de drie ontwikkelingsmodellen. M a x n u k concrnmtk mA
Embrk kg ws
Mmt
Lucht
Totul
v. Dam v. Bnkd
W% d u c t k van rmluk n r r d.lucht -1 Dkhbonms
1.33
175
176
0.22
0.19
Diaminozide
0.64
62
63
0,08
0.07
0.01
0.08
Etridirzool
033
52
52
0.06
0.06
0,O1
0.06
Mothiocarb
0,23
23
24
0,03
0.03
0.00
0,03
0.02
0,21
Tolclofos-methyl
0.1 7
17
17
0.02
0,02
0,00
0.02
Chloortalonil
0,15
l6
16
0.02
0,02
0.00
0,02
Parathwn-ethyl
0.14
14
14
0,02
0.02
0.00 1
0,02
Mancozeb
0.13
12
13
Dodemorf
0.06
7
7
0,Ol
0.01
0,001
0,009
Methomyl
0,06
6
6
0.01
0.01
0,001
0,007
Totul
3.62
458
461
0.56
0.50
0.06
0.55
. . . .. ...s. .. ..,.v .. , . .. Ii .,v.. . ; . . ' . - . ,. -.. -.-;' , , .,.' . .,,. -.;;g, . . . - .2-.. . . . .. . .:c< ..,. .. : . .
_ .
...-
i ; . &
~
Modd 2 Dichloowos
1,33
175
176
0,22
0.21
0,02
0,2C
Diaminozide
0,64
62
63
0,08
0,08
0,006
0,07
Etridiazool
033
52
52
0.06
0,06
0,005
0,06
Mlthbcarb
0.23
23
24
0,03
0.03
0,002
0,03
Tolclofos-methyl
0,17
17
17
0,02
0,02
0,002
0,01
CMoortalonil
0.15
16
16
0,02
0,02
0,002
0.02
Paratthwn-ethyl
0.14
14
14
0,02
0,02
0.001
Mancozeb
0,13
12
13
Dodmorf
0,06
7
7
0.01
0.01
0,001
0,bbC
Methomyl
0.06
6
6
0,Ol
0.01
0,0006
0,OOi
Totul
3.62
458
461
0.56
0.55
0.05
OS1
Dichloorvos
1.33
175
176
0,22
0,16
0,02
0,2:
Diaminozide
0,64
62
63
0,08
0,06
0,006
0.01
Etridiazool
0,53
52
52
0,06
0.05
0,005
0,O:
Methiocarb
0,23
23
24
0.03
0.02
0,002
0,O:
Tolclofos-methyl
0,17
17
17
0,02
0.02
0,002
0,O:
Chloortalonil
0,15
16
16
0.02
0,ol
0.002
0,O:
Parathion-ethyl
0.14
14
14
0.02
0.01
0,001
0.0:
0.03
.
Model 3
Aanvuiiing MER Gkrtuinbouw Bornmdwwawá Eindrapport
I
-_ :-
1 juni 2001
,
I .
7 -
I
Bijlage 2 .
Pd.;t
. , .. I
, s,
..
.
.
i
Emiuk kg wr
Mmt
Maxlmik conwntnrk pg/l
Totaal
Lucht
v. D u n v. Bnkd
HC d.Jongh Do RI.ttchoof
[k Bunkrlur 8
- .
-
-3 0.13
12
13
Dodemort
0,06
7
7
0,Ol
0.01
0,001
0,010
M.thomyl
O m
6
6
0,Ol
0,Ol
0~0006
0.008
Mancomb
: t
'"t
..:_ .-!$&y -- . -L
4Sû
3.62
Towl
461
OS6
0,41
0.06
0,02
.-
Direct
Lucht
& i : .
k4.
- --C - "
a+%2-
M u h r k comentntk pgñ
Totaal
v. Dam v.
.i.
,-..s
."V
;\c*=
. .4
Emirdo kg wr
f
HC do Jocrgh D. Rbtrchoof D. h b k w
.
-'
- .1 .-x?-? ..,-'j.2, . -. ' --
Bmkd
c!-.
G..n reàuctb omissie naar do lucht
' L A
A
M&
l n
Dichloo~os
1.33
437
438
0.54
0,47
0.04
0,52
Diarninozide
0.64
t56
157
0,19
0.17
0.02
0.19
Etridiazool
0.53
129
130
0.16
0,14
0.01
0.16
-,si- * a
.+
-41
r
dk
-
-
Methiocarb
0.23
58
58
0.07
0,06
0.01
0,07
Tolclofos-methyl
0.17
42
42
0.05
0,05
0.00
0.05
Chloortalonil
0,15
40
40
0.05
0.04
0.00
0,OS
0.04
0.04
0,003
0.04
0,02
0,02
0,002
0,022
o,0l8 -&i*?
Parathion-ethyl
0,14
35
36
Mancozeb
0.13
31
31
Dodernorf
0,06
19
19
Methomyl
0,06
15
15
Totaal
3.62
1146
1,33
437
0,02
0,02
0,001
1148
l Al
1,24
0,ll
438
0,54
0,52
0,04
0,49 -.u? r--
-
_.-_
C
0,17=--
0,19
0.19
0.02
Etridiazool
0.53
129
130
0,16
0.15
0.01
0.14
Methiocarb
0,23
58
58
0,07
0.07
0.01
0.07
Tolclofos-methyl
0.1 7
42
42
0.05
0,05
0,05
Chloortalonil
0.15
40
40
0,05
0,05
0,w 0,004
Parathion-ethyl
0.14
35
36
0.04
0,04
0,003
0.04
Mancozeb
0.13
31
31
Dodemorf
0,06
19
19
0.02
0.02
0,002
0,021
Methomyl
0,06
15
15
0,02
0,02
0.001
0.017
T otral
332
1145
1148
1.41
1-37
0.11
1,28
1 pni 2001
,.
.,..
157
1
C*
:& z;
156
Eindirpporl
:-
l37
0,64
Aanwuung MER Glrstukbouw Bommekwaard
z
o;b-.,w .
Diarninozide
-
.
a"-.
Modd 2 ~ichioo~os
x?.: ' c--
0,04
u
w
0
-
IWACO a.v.
20
1
Bijlage v-w 2
M8xknrk concontntk pg/l
Emkrk kg w8 Dhoct
Lucht
Tot881
v. Dam v. Brak01
HC do Jongh D. Rktrchoof D.
L r r.
Modd 3
-r ,,w.-
-
'n
.A..-
Evaluatie
Uit bovenbeschreven analyse blijkt dat de effecten op de waterkwaliteit door het gebruik van bestrijdingsmiddelen vrij fors zijn. Naar verwachting zal de concentratie aan opgeloste stoffen in vergelijking met de autonome ontwikkeling gemiddeld met circa 35% toenemen. Deze hoeveelheid kan per bemalinggebied sterk verschillen (zie tabel B2.16, bijlage 2). Zo is in het bemalinggebied van de Baanbreker bij de ontwikkeling van model l sprake van een concentratietoename van 6 1% ,in model 2 is deze toename 50% en in model 3 zelfs 80%. In de overige bemalinggebieden blijft de situatie onveranderd of is de stijging minder fors (54% voor HC de Jongh in geval van model 1). Bij de ontwikkeling van model 2 wordt de extra last verdeeld over twee bemalinggebieden: HC de Jongh en De Baanbreker met een respectievelijke stijging van 54 en 50%.
c*
.,. ., .:" . .i&,.-: _ a
, T
.
-?Y-
.
'
7 .
In het MER zijn de effecten op de waterkwaliteit onderschat. De hiervoor beschreven analyse laat zien dat de marginaal negatieve score voor bodem en waterhuishouding (zie ook tabel 10.1 van het MER)afhankelijk van het bereikte scenario moet worden gewijzigd in een ernstig negatieve (--) dan wel negatieve (-) score.
Aanvulling MER Gliatuinbouw ûamnnkfwiard
b
a.
L
n ..1
.
I
q
*
x
i
.
6
-'.p%
. --..i
.' L
"..-;-
In hoeverre kan hier door middel van mitigerende maatregelen nog iets aan ~ordenge:~:?: dam. Reeds eerder is gewezen op de mogelijkheden van hydrologische isolatie. Gezien het feit echter dat een groot deel van de stoffen via de lucht in het oppervlaktewater terechtkomt lijkt een dergelijke isolatie op het niveau van een projectgebied niet direct soelaas te bieden. Hierbij wordt verondersteld dat de geëmitteerde stoffen zich over een groter gebied verspreiden. Nader onderzoek in het kader van het Regionaal Plan Bommelerwaard moet uitwijzen hoe groot dit verspreidingsgebied is en welke vorm van isolatie dan het meest effectief uitwerkt. In dit kader kan ook worden overwogen of er geen betaalbare technische oplossingen zijn in de sfeer van luchtzuivering. Dit houdt in dat de verontreinigde lucht via ventila. .... tiekanalen wordt weggezogen en door een filter wordt geleid.
.
_. ... ' ' - - ' -.. "t'
#
-..
,....,.*C
v
-v
au
Bijlage 2
I
B.V. '
-m
21
Vraag is verder of het in dit kader mogelijk is om een nader onderscheid aan te brengen tussen de verschillende modellen. In de modellen l en 2 worden & stoffen voomarnelijk verspreid over twee bemalinggebieden en bij model 3 over één. Dit laatste kan van voordeel zijn als er een betaalbare, technische oplossing bestaat waarmee de gevolgen van de stoffenemissie beheersbaar zijn. bijvoorbeeld locale zuivering van hei opper- vlaktewater voordat het op de Afgedamde Maas wordt geloosd. De verspreiding van de bestrijdingsmiddelen over meerdere bemalinggebieden werkt dan contraproductief. Overigens mag hierbij niet uit het oog worden verloren dat de situatie in het bemalinggebied Van Dam Van Brakel ook na realisatie van het voornemen de hoogste concentraties aan verontminigingen laat zien.
-
,
,-a
"
x
-
.I-T
-,
L
-.. z - De toename van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater van de Bommelerwaard heeft een negatieve invloed op de waterkwaliteit van de Afgedamde Maas.Op basis . . ,. _ , van beschikbare gegevens is echter niet mogelijk om hier een kwantitatieve voorspel- -4 . ling van te maken. . >*' -',+ Aangezien de totale emissie van bestrijdingsmiddelen naar de lucht fors toeneemt (ca. . - , 35%) is tevens sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. De periodes waarin. deze stoffen naar buiten komen duren over het algemeen vrij kort. Bovendien medt a in de buitenlucht een sterke verdunning op zodat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn. Al met al zijn de effecten op de luchtkwaliteit als negatief (-) beoordeeld zonder hierin een nader onderscheid tussen de verschillende modellen te kunnen maken. L
J.-
r.
i
=-=G.
.in
J
I
.
Literatuur
-* .
-
i s , .
Alterra (1 999) -- . Belasting van de Afgedamde Maas door bestrijdingsmiddelen en meststoffen. Een ., &. w inventarisatie van probleemstoffen. Rappon 676. 4, Duinwaterbedrijf Zuid-Holland (2001) . Meetgegevens in de Maas en de Afgedamde Maas (digitaal bestand). .,,.J$ - - ,?c Z GLAMI (1997) ,.-.G Convenant Glastuinbouw en Milieu. . . - - -, Hoekstra, J.R., S.H.J.F. Seegers & F.C. van der Schans (2001) Zuiver water uit de Bommelerwaard. Perspectieven voor een convenant tussen het ,+k* Duinwaterbedrijf Zuid-Holland en agrariërs in de Bommelerwaard. Centrum voor -ym;" Landbouw en Milieu, Utrecht. Lieffijn, H., J. Deneer & M. Leistra (2000) Schatting van de emissie van bestrijdingsmiddelen uit de glastuinbouw. Een nulmeting (1997) ten behoeve van het Milieuconvenant Glastuinbouw en Milieu. Expertisecentrum LNV,onderdeel Landbouw. Ede, oktober 2000. Zuiveringsschap Rivierenland (2001) Meetgegevens in de Bommelerwaard (digitaal bestand). 1
r.. -4
%,
. A
-.F-
-A
I C . .
T. 4
AinvuWng MER Qli#tuhbouw BommeInwaard E8ndrippMt
I
1 pJni 2001
.
Bijlage 3 Voorbeelden inpassing glastuinbouw
i e fase \
flauwe, natuurlijke omr
glastuinbouw, geconcentreerd \
75 a I Nmeter bmd
glastuinbouw op o e v e d
Figuren
i".
- -- .-