’s-Hertogenbosch, 11 september 2012
Fonds Podiumkunsten T.a.v. de heer G. Lawson Postbus 85974 2508 CR Den Haag Uw brief: 31 juli 2012 Dossiernummer: 2001754 Kenmerk: 2001754/AFW/31-7-2012
Geachte meneer Lawson, beste George, Hierbij dienen wij formeel bezwaar in tegen het besluit dat we per brief van 31 juli 2012 ontvingen. Het advies bevat feitelijke onjuistheden en we kunnen ons niet vinden in de argumenten voor de beoordeling, de beoordeling per criterium en de rangorde die daarmee ontstaat zowel op de A als de B lijst. In het hierna volgende lichten we onze bezwaren toe. Feitelijke onjuistheden: Theaterfestival Boulevard is niet een 10 daags maar een 11 daags festival. Al in 2011 kozen we ervoor om het festival een dag langer te laten duren. Dat deden we vooral om de verhouding tussen kosten en baten te verbeteren. De kosten van programma, organisatie en infrastructuur worden per dag lager, de kans op extra kaartverkoop inkomsten en horeca omzet groter, hetgeen niet is meegenomen in de beoordeling. Had dit feit niet in positieve zin moeten bijdragen aan het oordeel van het Fonds over ons ondernemerschap? In de adviestekst wordt opgemerkt dat we voor het eerst een kinderprogramma opnemen in ons festival. Dat gebeurt echter al jaren. Uit de programmakranten en op de website is te zien dat ook al in de edities 2009, 2010, 2011 en 2012 meerdere voorstellingen en activiteiten voor kinderen onderdeel waren van onze programmering. In de aanvraag hebben we aangegeven dat we onze kinderprogrammering verder ontwikkelen onder de noemer Kinderboulevard. Dat de commissie dat ziet als een nieuwe activiteit is feitelijk onjuist. Een discrepantie in het advies zien we waar het Fonds vermeldt dat onze programmalijn 2 voor de periode 2013-2016 gaat over: “jonge makers die voor het eerst voor publiek staan”. In de beoordeling spreekt het Fonds echter over “ook vindt de commissie het een sterke keuze niet meer zozeer nieuwe makers te presenteren, veelal zonder ervaring, maar bewust te kiezen voor jonge makers die al wat verder zijn in hun ontwikkeling”. Artistieke kwaliteit: We merken op dat het bezoek van Fonds adviseurs de laatste jaren geen hoge frequentie heeft gehad. We vragen ons af of, in de periode 2009-2012, de meeste voorstellingen in het hoofdprogramma door meerdere fondsadviseurs zijn gezien. We vragen de bezwaarschriften commissie te toetsen of het Fonds een voldoende onderbouwd oordeel heeft kunnen vellen over de aard en omvang van onze programmering. De samenvatting van het Fonds van ons plan in de inleiding van het advies geeft een te eenzijdig beeld van onze activiteiten in de periode 2009-2012 en van hetgeen in ons aanvraag 2013-2016 wordt beschreven. De commissie blikt in zijn advies vooral terug en doet dat selectief. De commissie geeft bijvoorbeeld geen oordeel over de selectie van makers/gezelschappen die in ons plan in het e e voorwoord en in de paragrafen over de 1 en de 2 programmalijn worden genoemd. Evenmin wordt in het advies aandacht besteed aan onze educatieparagraaf. Ook wordt er in ons advies geen inhoudelijk oordeel uitgesproken over ons initiatief t.b.v. een nieuwe samenwerking met BIS gezelschappen.
1
Bij de beoordeling van de artistieke kwaliteit van de programmering en de keuzes die door de programmeur worden gemaakt focust het advies sterk op het aandeel jonge makers, maar Theaterfestival Boulevard doet veel meer. De programmering van jonge makers (programmalijn 2) omvat gemiddeld zo’n 25% - 30% van onze totale programmering. De commissie maakt onvoldoende duidelijk waar het oordeel over onze artistieke kwaliteit concreet aan wordt ontleend. Gaat dat oordeel over de totale programmering, of over onze hoofdprogrammering, of over de programmering op het festivalplein, over het verleden of over onze samenwerking met de makers en gezelschappen in de periode 2009-2012 en/of met die voor de periode 2013-2016? Waar de programmering in onze programmalijn 3 - bijvoorbeeld - vergelijkbaar is met de paspoortroute van Oerol, met de containers van Over het IJ en Noorderzon, met de programmering op het Neude tijdens Tweetakt, vragen we ons af of het oordeel van de commissie over een te wisselende kwaliteit met name op dat deel van onze programmering is gebaseerd? De kwaliteit van onze activiteiten in programmalijn 3 is immers vergelijkbaar met de hiervoor genoemde activiteiten van collega festivals. Bovendien merkt de commissie zelf op dat er “een goede wisselwerking is tussen het kwaliteitsaanbod in theaters en op locatie en het laagdrempeliger straat- en tentjestheater op het festivalplein. De commissie spreekt geen oordeel uit over onze Theaterroutes, noch over de hechte samenwerking met Fontys Hogeschool voor de Kunsten, Avans Hogeschool en het Koning Willem I College. Waar het gaat om talentontwikkeling en publieksverbreding zouden voornoemde samenwerkingen en de methodes die we daarvoor ontwikkelen het oordeel over onze artistieke kwaliteit en over onze betekenis als vak-en publieksfestival toch positief hebben moeten beïnvloeden? De commissie beoordeelt de artistieke kwaliteit van onze programmering als ruim voldoende. Waar de commissie kritisch is betreft het volgens haar de wisselende kwaliteit van de producties van jonge makers. Ja, we boden ruim baan aan makers en gezelschappen die onder meer onder de vlag van het Productiehuis Brabant en van de Stichting Bosse Nova onderdeel waren van onze programmering. Voor juist die producties geldt dat bij premières van jonge makers het resultaat niet bij voorbaat vast staat. Kwaliteitsverschillen zijn immers inherent aan het bieden van kansen aan jonge makers. Is Theaterfestival Boulevard daarmee, naar het oordeel van de commissie, een uitzondering ten opzichte van collega festivals? En voor zover producties van jonge makers mogelijk tegenvielen werd dat dan niet ruimschoots gecompenseerd door de kwaliteit van ons hoofdprogramma? Er van uitgaande dat het artistieke oordeel van de commissie vooral is gebaseerd op onze programmalijnen 1 en 2 zijn we verbaasd over de opvattingen van de commissie. Immers zowel in het verleden als voor de komende periode programmeren we juist de makers/gezelschappen die voor eerdere producties subsidies van het Fonds ontvingen, juist vanwege hun bijzondere kwaliteit. Op Theaterfestival Boulevard waren de laatste jaren, meestal in een seriebespeling, veel premières van deze makers/gezelschappen te zien. Voor de periode 2013-2016 gaat het bijvoorbeeld om Dries Verhoeven, Schweigman&, Wunderbaum, de Warme Winkel, MATZER Theaterproducties, Theater Artemis, Het Zuidelijk Toneel, TG Oostpool/Boogaerdt&vdSchoot, Stella Den Haag (nu Nationaal Toneel Jong), TG Max (nu MAAS Theater), Beumer&Drost e.a. Zij hebben juist nu meerjarige ondersteuning van het Fonds hebben gekregen of zijn opgenomen in de BIS. Waarom vindt de commissie dan dat de kwaliteit van ons programma te wisselend is? Uit de evaluatieverslagen die naar het Fonds zijn gestuurd mag als bekend worden verondersteld dat elk jaar 20-25 premières onderdeel zijn van onze programmering. Met die premières kiezen we bewust voor het avontuur. Is het bezien vanuit dat première perspectief niet vreemd dat de commissie onze artistieke kwaliteit slechts als ruim voldoende heeft beoordeeld? Heeft de commissie meegewogen dat we jaarlijks zoveel positieve reacties en recensies krijgen van de landelijke (vak)pers en van vakgenoten uit de
2
culturele sector? Heeft de commissie die vele goede reacties, voor een groot deel vermeld op onze website en in onze evaluatieverslagen 2009, 2010 en 2011 gezien en als dat zo is waarom wijkt het oordeel van de commissie zo af van dat van de pers- en de vakgenoten? De commissie zegt dat de programmering van Theaterfestival Boulevard te breed en te veel is en dat we artistiek scherper moeten kiezen. Die uitspraken worden niet inhoudelijk onderbouwd. Daarbij merken we op dat onze hoofdprogrammering niet talrijker is dan die van vergelijkbare collega festivals. Uit onze programma kranten is af te leiden dat onze hoofdprogrammering in de periode 2009-2012 gemiddeld uit ± 30 producties bestaat, d.w.z. in 2009 waren er 30 producties, in 2010 presenteerden we 33 producties, in 2011 toonden we 30 producties, in 2012 waren er 26 producties (zie evaluatieverslag 2011 voor de kwantitatieve gegevens t/m 2011, zie onze website voor de programmering in 2012). De commissie is niet overtuigd van het aandeel Vlaamse voorstellingen, tegelijkertijd merkt ze op dat de kwaliteit van de Vlaamse voorstellingen buiten kijf staat. Gaat de commissie daarmee voorbij aan onze artistieke keuze om juist interessant en vernieuwend Vlaams aanbod, dat bovendien nog maar mondjesmaat in Nederland wordt getoond en niet vaak op locatie speelt substantieel, op te nemen in onze programmering? De commissie merkt verder op dat de programmering van dit Vlaamse kwaliteitsaanbod in schril contract staat met de ontwikkelingen van de jonge makers in het festivalprogramma. We begrijpen niet zo goed wat dat contrast is. Net zo goed zou toch gesteld kunnen worden dat die jonge makers zich juist op kunnen trekken aan de confrontatie met dat Vlaamse kwaliteitsaanbod? NB: in de beoordeling van onze aanvraag 2011 voor het project Ginds tussen de netels van NT Gent zegt het Fonds nog: “De commissie is overtuigd van de kwaliteit van het voorliggende plan. Er is in de aanvraag een duidelijke keuze gemaakt voor de programmering van een bijzondere internationale voorstelling. De commissie vindt de samenwerking tussen NTGent, FC Bergman, Dimitri Verhulst en les ballets C de la B, waarbij jonge makers samenwerken met ervaren rotten in het vak, interessant en vertrouwenwekkend” Daarnaast geldt dat we geen specifiek jonge makers festival willen zijn. We tonen juist werk van jonge makers naast dat van meer ervaren makers. De samenstelling van ons publiek vraagt om een goede mix tussen werk van aanstormend talent en van bewezen nationaal en Vlaams kwaliteitsaanbod. De commissie zegt dat de programmeur van Boulevard scherper moet kiezen voor makers en voorstellingen die binnen het profiel passen. Die stelling wordt niet nader onderbouwd. In de programmalijnen 1 en 2 worden toch duidelijke keuzes gemaakt d.w.z. programmeren we precies wat we in die lijnen als ons profiel benoemen? D.w.z. voorstellingen zonder tekst, montageproducties, theatervoorstellingen op basis van nieuwe toneelteksten of tekstbewerkingen, nieuwe choreografieën en eigentijdse muziek of muziektheater op basis van nieuwe composities. Waarom is de commissie een andere mening toegedaan c.q. waar wijken we volgens de commissie af van dit profiel? Heeft de commissie zo niet te eenzijdig geoordeeld? Hadden we op grond van een bredere en beter onderbouwde beoordeling op het punt van artistieke kwaliteit niet minstens goed moeten scoren?
Bijdrage aan de ontwikkeling podiumkunsten: Waar de commissie zich afvraagt hoe we jonge makers ondersteunen c.q. begeleiden, had de commissie dat kunnen herleiden uit onze evaluatieverslagen 2009, 2010 en 2011. In deze evaluaties is verwoord dat we hen vooral productioneel en financieel ondersteunen. Makers hebben in de verschillende evaluatieverslagen ook zelf via korte quotes de samenwerking met Theaterfestival Boulevard benoemd en geroemd. Onze begeleiding is er vooral op gericht jonge makers te ondersteunen zelfstandig te worden. We voeren het hele jaar door - en dat gedurende meerdere jaren - gesprekken met hen over hun plannen en de uitvoering daarvan. Dat doen we zowel artistiek inhoudelijk, financieel/zakelijk en productioneel. Ons netwerk zetten we in om hen – waar nodig – in contact te brengen met makers, gezelschappen
3
en andere deskundigen (regisseurs, dramaturgen, schrijvers, choreografen, componisten etc.). We werken daarbij nauw samen met het Productiehuis Brabant, met MATZER Theaterproducties, met November Music en met Fontys Hogeschool voor de Kunsten. Directie en staf van Theaterfestival Boulevard helpen jonge makers verder bij de uitvoering van hun administratie, bij het maken van begrotingen en subsidieaanvragen, bij de productionele en pr aspecten rondom hun voorstellingen. Het is de commissie hopelijk niet ontgaan dat producties van jonge makers die vanuit het festival zo werden ondersteund bovengemiddeld goed hebben gescoord, zie de verschenen recensies en publieksreacties, zoals onder meer vermeld in de evaluatieverslagen. We noemen bijvoorbeeld: Hertog Zout (Waterziend 2009 / Sluitertijd 2010), De Bloem van de Natie (Knoxville Girl 2010), LisenImke (Bij ons gebeurt dat niet 2009 / In het diepe 2011), Michelle van Daalhof (Diep, diep in het bos 2010) en Miss Molly en Me (2010,2011). Recent waren we betrokken bij succesvolle producties van Hertog Zout (Vast 2012), De Bloem van de Natie (De Jaarcijfers 2012) en Studio Gebroed (Hendrik 2012). Voornoemde resultaten bevestigen toch het positieve effect van onze begeleidingsaanpak? Had dat samen met de bij het Fonds beschikbare informatie niet tot een minder kritisch oordeel van de commissie moeten leiden? Zou onze score op het onderdeel bijdrage aan de ontwikkeling van de podiumkunsten niet minstens tot het oordeel goed hebben moeten leiden? Ondernemerschap: De commissie merkt op dat we te sterk leunen op overheidssteun door de bijdragen van de stichting Jheronimus Bosch 500 en 2018Eindhoven. Allereerst is in de jaren waarover de commissie oordeelt (2013 en 2014) sprake van een bescheiden bijdrage. In 2013 totaal € 225.000 op de ingediende begroting van € 2.308.123,- d.w.z. 9% en in 2104 in totaal € 325.000 op een begroting van € 2.459.696,- d.w.z. 13%. Ten tweede is geen sprake van overheidssubsidies. Beide stichtingen zijn private instellingen die specifieke programma opdrachten verstrekken aan derden, zoals Theaterfestival Boulevard. Voor de beoordeling van de aanvraag van Theaterfestival Boulevard moeten de genoemde bijdragen dan ook gezien worden als directe programma inkomsten. De opmerking van de commissie over het tijdelijke karakter van deze bijdragen klopt, maar die moet wel bezien worden binnen een tijdsbestek van 2013 t/m 2020. Is de commissie dit wetende dan niet met ons van mening dat, waar overheidsbijdragen nu maximaal tot en met 2016 gelden, de samenwerking met JB500 en 2018Eindhoven gedurende een veel langere periode zekerheid biedt? De commissie noemt in het advies een eigen inkomstenpercentage in 2011 van 46%. We melden als nieuwe informatie dat het percentage eigen inkomsten (recettes, merchandising, vrienden inkomsten, horeca inkomsten, bijdragen van sponsors en van particuliere fondsen in 2012 al 67,5% bedraagt. Onder meer door dat we in dat jaar, al minder subsidie ontvingen, een andere horeca exploitatie invoerden en veel meer kaarten verkochten. Op basis van de cijfers van 2012 kunnen we ons voorstellen dat de commissie haar vraagtekens bij de hardheid van onze ambities om de eigen inkomsten te verhogen tot 63% opgeeft. In 2012 hebben we dat percentage al meer dan gehaald en dat zonder substantiële bijdragen van JB500 en 2018Eindhoven. Marketing: In het advies staat: “De commissie is van mening dat het plan zeer ondernemend oogt, maar mist daarbij op veel plaatsen een onderbouwing of uitwerking. Zo meldt Boulevard dat het veel samenwerkingsvormen heeft, wat de commissie positief vindt, maar vermeldt daar niet bij hoe die een voordeel voor het festival opleveren. De commissie zou juist met die steun verwachten dat het festival de publieksinkomsten sterker weet te vergroten, zeker met de sterke nadruk die het festival legt op ‘bestaand publiek’ als belangrijkste doelgroep en de constatering dat 80% van de bezoekers uit Brabant komt. Dat zou volgens de commissie tot ofwel de conclusie moeten leiden dat daar dus kennelijk de doelgroep ligt en dat die moet worden overgehaald om meer aan het festival zelf te besteden, of dat er elders in Nederland nog veel te werven valt. In plaats daarvan wordt, volgens de commissie, aangegeven dat de marketing op het buitenland wordt gericht”.
4
De commissie interpreteert niet juist, want in de aanvraag staat letterlijk: Het festival wordt bezocht door Bosschenaren, Brabanders, Nederlanders en Vlamingen, als nieuwe uitdaging willen we meer bezoekers uit andere landen trekken en meer kaartjes verkopen. Die toename wordt gerealiseerd door extra nationale en internationale promotie in de aanloop en tijdens het Boschjaar 2016 en door de nieuwe projecten Bosch Cities Network, Boulevard Carrousel, Boulevard Street-Art, Boulevard Droomboom en Boulevard TV Soap. e
In de aanvraag is ook vermeld dat we onze marketing in 1 instantie richten op herhalings- en extra bezoek door de huidige bezoekers en daarnaast op nieuwe bezoekers. We geven aan dat we verder werken aan landelijke zichtbaarheid door samenwerking te zoeken met landelijke mediapartners en dat er wordt geïnvesteerd in gerichte advertentie- , station- en abricampagnes. Dat we meer bezoekers uit andere landen gaan trekken moet bezien worden vanuit het perspectief JB500 (2016) en 2018Eindhoven. We verwachten dat, binnen de promotie die onderdeel uit zal maken van het Jeroen Bosch 500 jaar en van 2018Eindhoven, we als partner van beide projecten in 2016 en 2018 meer buitenlandse bezoekers zullen trekken. Promotionele inspanningen daarvoor zullen echter vooral onderdeel zijn van de campagnes van beide projecten en dus niet autonoom van Theaterfestival Boulevard. De commissie vindt dat ze een op specifieke doelgroepen gerichte uitwerking van onze marketinginspanningen mist. In eerdere evaluatieverslagen is steeds aangegeven welke marketing activiteiten we hebben uitgevoerd. In de aanvraag 2013-2016 hebben we op hoofdlijnen aangegeven dat we meerdere doelgroepen onderscheiden en welke middelen we inzetten ten behoeve van onze marketing, zie paragraaf 5.8. We hebben ook aangegeven in paragraaf 5.6: Het festival analyseert de kaartverkoopgegevens, de websitestatistieken en de resultaten van het publieksonderzoek. Bezoekers van Theaterfestival Boulevard worden gesegmenteerd op basis van wanneer men besluit kaartjes te kopen om naar het festival te gaan en sociaal demografische gegevens. We onderscheiden: early birds, early adapters, late adapters, walk-ins en professionals. We maken jaarlijks een specifiek marketingplan onder meer op basis van twee jaarlijks onafhankelijk publieksonderzoek. Het bevreemd ons is dat de commissie vraagt naar een nadere uitwerking per doelgroep, immers het beperkte format van de aanvraag stond zo’n gedetailleerde uitwerking niet toe en indien de commissie daar behoefte aan had, had ze dan niet het uitgewerkte marketingplan 2012 kunnen opvragen? Tot slot merken we op dat de commissie voorbijgaat aan het feit dat Theaterfestival Boulevard bijzonder goed zichtbaar is in de landelijke en Vlaamse media. De Volkskrant, Trouw, NRC, Algemeen Dagblad, Telegraaf, Het Brabants Dagblad, De Knack en de Standaard besteden tijdens het festival ruime aandacht aan het programma. Een groot deel van de Boulevard premières wordt gerecenseerd. Gezamenlijk zorgden de dagbladen in 2011 voor een mediawaarde van € 960.000. Daarnaast hebben Omroep Brabant, RTL4, NOS Radio 1, Kunststof en Opium elk jaar aandacht besteed aan Theaterfestival Boulevard. We verwijzen voor de persoverzichten naar de evaluatieverslagen 2009, 2010 en 2011 die in bezit zijn van het Fonds. De commissie stelt vast dat we slechts € 2,50 per bezoeker incasseren. Dat is te kort door de bocht. Had de commissie niet de verschillende soorten bezoekers en daaraan gekoppelde inkomsten moeten onderscheiden?
1. de bezoekers die de voorstellingen op de locaties en in de podia bezoeken en daar kaartjes voor kopen. 2. de bezoekers die de voorstellingen en concerten op het festivalplein bezoeken en daar kaartjes
5
voor kopen. 3. de bezoekers die de gratis toegankelijke activiteiten bezoeken, die geen kaartjes kopen, maar die voor de sfeer op het festivalplein komen en zorgen voor horeca omzet. Uit de evaluaties van de achterliggende jaren had de commissie kunnen opmaken dat, bijvoorbeeld in 2011, 23.928 kaartjes werden verkocht voor de voorstellingen op de locaties en in de podia en 26.093 voor de voorstellingen en concerten op het festivalplein. Zo’n 90.000 bezoekers kwamen toen daarnaast voor de sfeer en het gratis toegankelijke programma. Er zijn volgens ons vier manieren om naar de inkomsten per bezoeker te kijken d.w.z. 1. De recettes voor de voorstellingen op de locaties en de podia kunnen gerelateerd worden aan die 23.928 verkochte kaartjes (in 2011 € 300.800), d.w.z. dat per bezoek € 12,57 wordt ontvangen. NB; de aanvullende bijdrage van het FPK geldt voor dat deel van de programmering en bedraagt dus in 2011 zo’n € 6,29 = 33% 2. De recette inkomsten voor de voorstellingen in de tentjes op het festivalplein (in 2011 26.093 kaartjes) gaan voor het grootste deel naar de bespelers van die tentjes. De entreeprijzen bedragen gemiddeld zo’n € 5,00 per bezoeker, totaal in 2011 ± € 130.465. 3. De totale recette inkomsten 2011 bedragen € 300.800 + € 130.465 = € 431.265. Dat afgezet tegen 50.021 kaartjes incasseren we dan per bezoek in 2011 gemiddeld € 8,62. 4. De berekening per bezoekers kan ook gerelateerd worden aan alle publieksinkomsten in 2011 (entrees € 431.265 + bruto horeca inkomsten € 420.000 + merchandising € 8.300 + overige directe inkomsten € 58.000 = totaal € 917.565. 140.000 bezoekers zorgen dan in 2011 voor € 6,55 per bezoeker. Verder merken we op dat de in ons plan genoemde uitbreiding van de staf met een artistiek leider direct gekoppeld is aan de nieuwe activiteiten die we samen met JB500 en 2018Brabant gaan ontwikkelen. Er is meer inhoudelijke expertise en menskracht nodig om de extra projecten, waarover de commissie positief oordeelt, te ontwikkelen en uit te voeren. De personeelskosten daarvan worden direct ten laste gebracht van de bijdragen die we ontvangen van JB500 en 2018Eindhoven. De opmerking over de hoogte van onze beheerlasten wordt vanuit een te beperkt perspectief gemaakt. Theaterfestival Boulevard kiest voor continuïteit d.w.z. voor een kleine vaste staf en een beperkt aantal freelancers. We nemen aan dat voor een goede vergelijking met andere festivals de kosten van vast en tijdelijk personeel bij elkaar worden opgeteld. Waarom vind de commissie kijkend naar collega festivals dat ons personeelsbestand onevenredig groot is? De commissie merkt op dat de vele samenwerkingsvormen die we hebben niet leidt tot extra inkomsten. Ons netwerk bestaat vooral uit makers/gezelschappen, culturele instellingen (podia en festivals), sponsoren, leveranciers, vrijwilligers, de lokale overheid, politie en brandweer. Die samenwerkingen leveren voordelen op in de vorm van niet gekapitaliseerde bijdragen. Makers/gezelschappen nemen a.h.w. eigen geld mee (producties kosten meer dan het festival als uitkoopsom kan betalen), culturele instellingen, de lokale overheid, politie en brandweer, leveranciers en vrijwilligers verlenen diensten om niet, geven kortingen op leveranties en verstrekken sponsorbijdragen. Zo’n netwerk heeft geen directe relatie met het verwerven van meer publieksinkomsten, wel heeft zo’n netwerk positieve effecten op de financiële huishouding van het festival. Overigens merken we dat we
6
nu al flinke stappen qua recettes-, horeca- en andere directe inkomsten hebben gezet, de nieuwe cijfers 2012 geven t.o.v. 2011 en daarvoor een flinke stijging weer, d.w.z. naar 60.000 verkochte kaartjes, ± € 478.782 recette, ± € 494.000 horecaomzet, ± € 298.889 sponsoring en merchandising, € 397.000 bijdragen van particuliere fondsen, d.w.z. naar 67,5% eigen inkomsten. Wordt het oordeel van de commissie over ons ondernemerschap door wat we hiervoor hebben aangedragen niet aanmerkelijk positiever d.w.z. minstens goed of zelfs zeer goed? Bijdrage aan de pluriformiteit: De commissie merkt op dat we één van de vele zomerfestivals zijn die Nederland rijk is en volgens de commissie zijn we niet uniek. In het advies staat dat veel voorstellingen die op Theaterfestival Boulevard speelden ook elders te zien waren. Het Fonds koppelt daar een minder positief oordeel aan. Is de commissie van mening dat uniek zijn te maken heeft met of makers/gezelschappen uitsluitend op één festival spelen? Makers als Dries Verhoeven, Lotte van den Berg, Boukje Schweigman, Boogaerdt&vdSchoot en anderen, hebben het Fonds meerdere malen duidelijk gemaakt dat het Fonds het spelen op meerdere festivals en/of op meerdere podia juist zou moeten stimuleren en dat het Fonds minder zwaarte zou moeten geven aan uniciteit. In het verleden verstrekte het Fonds e juist om die reden subsidie aan zomertheaterfestivals die samenwerkten onder de naam het 4 Kwartaal. Daarnaast valt ons op dat bijvoorbeeld in het advies over Oerol de commissie juist positief is over de verbinding tussen het spelen op locatie en de doorwerking daarvan naar de zalen. Waarom is het oordeel van de commissie over onze inspanningen in deze, terwijl wij ook juist die verbinding aanbrengen, daarover minder positief? Waarom wordt de betekenis van onze aanpak voor het vak door de commissie niet gezien? We voegen als bijlage bij dit bezwaarschrift een overzicht toe van de producties die in 2009, 2010, 2011, 2012 op ons festival speelden. Het overzicht geeft ook aan waar die voorstellingen elders waren te zien. Bijna altijd gold dat de betreffende makers/gezelschappen er nadrukkelijk voor kozen om juist op Theaterfestival Boulevard in première te gaan. Dit vanuit de wetenschap dat hun productie zo extra zichtbaar werd bij professionals en publiek, onder meer omdat ze zo kans maakten op substantiële publieksaantallen, op een recensie in één van de landelijke dagbladen en dat ze in een serie bespeling op Theaterfestival Boulevard hun voorstelling konden vervolmaken. Wat het uniek zijn verder betreft, er zijn inderdaad meerdere zomertheaterfestivals in Nederland, maar er is geen ander zomertheaterfestival in het Zuiden dat letterlijk en figuurlijk door de stad reist en daarmee een geheel eigen locatie theaterconcept hanteert. Bovendien zijn wij het enige zomertheaterfestival in Zuid Nederland dat veel ruimte biedt aan autonome nieuwe locatieproducties van door het Fonds zelf, door PBF, SNS Reaal Fonds en het VSB Fonds en soms ook door de Provincie Noord-Brabant gesubsidieerde makers/gezelschappen. Met dat concept hebben we toch zeker niet minder dan collega festivals bijgedragen aan de ontwikkeling van het locatietheater en het locatiebewustzijn van makers? De nieuwe generatie makers/gezelschappen zoals die in het verleden steun van het Fonds ontvingen en waarvan een aantal nu meerjarige toekenningen ontvangen zijn gedurende meerdere achtereenvolgende jaren op Theaterfestival Boulevard te zien geweest. We verwijzen naar de makers/gezelschappen die we in het voorwoord bij onze aanvraag noemden d.w.z. Het ViervleugelPaviljoen (2004) van Dré Wapenaar werd gemaakt voor Theaterfestival Boulevard. Boukje Schweigman startte haar locatietheater carrière met Ruim (2004) op Theaterfestival Boulevard en was de jaren daarna op het festival en elders te zien met Dreef (2006), Wiek (2009), Zweep (2010) en Spiegel (2012). Dries Verhoeven en Roos van Geffen waren met Hartstocht (2003) als eerste in Nederland op Theaterfestival Boulevard te zien. Dries Verhoeven was daarna op het festival met Uw Koninkrijk Kome (2004) maakte i.s.m. Theaterfestival Boulevard de Grote Beweging (2006) en was verder te zien met U Bevindt zich hier (2007), Life Streaming (2010) en Donkere Kamer ( 2012) .
7
Roos van Geffen’s Vangst (2011) ging in Theaterfestival Boulevard in première. Boogaerdt/VdSchoot ontdekten het werken op locatie theater in het project Tsjechov bij de bushalte (2007) dat in première ging op Theaterfestival Boulevard en in 2008 een reprise beleefde. Ze waren verder op het festival te zien met Dans je de hele nacht met mij (2009) en met Tweede Natuur (2011). Lotte van den Berg speelde Braakland (2005) het eerst op Theaterfestival Boulevard, de voorstelling kreeg daarna een tournee door Europa. Lotte van den Berg was verder op het festival te zien met Het Gerucht (2007) en met Les Spectateurs (2011). March (2010) van Jelena Kostic was als locatieproductie op het festival te zien en kreeg daarna een tournee in de vlakke vloertheaters in binnen en buitenland. Locatieproducties van Theater Artemis, Stella Den Haag, TG Max, Het Zuidelijk Toneel, Danshuis Station Zuid, MATZER Theaterproducties, Hotel Witlox, Afslag Eindhoven, Toneelgroep Cargo, De Zon schijnt niet in uw TV/Anna van de Kruis, United–C, LisenImke, Hertog Zout, Bloem van de Natie, Joost van Balkom/Bert Vogels beleefden op Theaterfestival Boulevard hun Nederlandse première. Nieuwe producties van Eastman (Sidi Larbi Cherkaoui), Toneelhuis/Wayn Traub, les ballets C de la B, Cie Cecilia, Laika, Studio Orka, Peeping Tom, NTGent, Bad van Marie, Cie KAiET, Circo Ripopolo, Theater Tol waren de laatste jaren voor het eerst en vaak alleen op Theaterfestival Boulevard te zien. Waar Oerol terecht wordt geprezen voor zijn bijdrage aan de ontwikkeling van het landschapstheater, zou ons minstens eenzelfde oordeel ten deel moeten vallen waar het gaat over de verbinding van locatietheater met het zalencircuit. Waar bijvoorbeeld Over het IJ een specifieke taak vervuld t.b.v. jonge makers, waar Festival aan de Werf sterk is in onderzoeksprojecten, Tweetakt bijdraagt aan de ontwikkeling van het jeugdtheater en Noorderzon internationaal aanbod in Nederland introduceert, kan ons toch niet worden ontzegd dat we makers gedurende meerdere jaren zichtbaar maker bij een groter publiek en zeker ook bij pers en vakgenoten? In het advies over Oerol merkt de commissie op: “De aandacht voor het stimuleren van Nederlandse makers om grootschalig(er) locatiewerk te ontwikkelen vindt de commissie belangrijk. Primair vanwege de inhoudelijke ontwikkeling die dit tot gevolg kan hebben, maar zeker ook doordat de productie hierdoor aan een groot publiek per voorstelling kan worden gepresenteerd.” Theaterfestival Boulevard initieerde samen met Oerol de pilot met de Bis gezelschappen. e Het 1 idee kwam van ons, is het dan niet verwonderlijk dat in onze beoordeling op het onderdeel bijdrage aan de pluriformiteit dat initiatief niet wordt genoemd c.q. daarop wordt gescoord? Het advies gaat verder voorbij aan het feit dat Theaterfestival Boulevard vaak als eerste een inhoudelijk en financieel commitment aan gaat met makers. Beschikt het Fonds niet over informatie van makers als Boogaerdt&vd Schoot, Hanna Jansen, Schweigman&, Dries Verhoeven, Omsk, W&L, Theater Artemis, TG Ilay, TG Max, Stella den Haag, De Bloem van de Natie, Hertog Zout, LisenImke, Wunderbaum en Hotel Witlox over hoe de financiering van hun producties tot stand kwam en welke rol Theaterfestival Boulevard daar in speelde? Theaterfestival Boulevard wordt door makers geroemd om hoe we productioneel en financieel met hen omgaan. Waarom heeft de commissie Theaterfestival Boulevard op het punt van het leveren van een bijdrage aan de pluriformiteit niet net als vergelijkbare collega festivals als zeer goed beoordeeld ? Geografische spreiding: De score op het criterium bijdrage aan de geografische spreiding komt ons vreemd voor. Waar het Fonds in ons advies 2009-2013 nog tot de conclusie kwam dat we een regionale functie vervullen wordt die functie qua geografische spreiding nu ineens versmald tot de stad ’sHertogenbosch. Het Fonds weet dat er in de stad en in de nabije omgeving geen ander theaterfestival is dat op steeds wisselende locaties in en om de stad programmeert. Het dichtstbijzijnde theaterfestival dat ook, maar anders, op locatie werkt was Festival aan de Werf in Utrecht. Zeeland Nazomer Festival en Cultura Nova op ruime afstand van ’s-Hertogenbosch hebben een ander programma- en locatie theaterconcept. In de stad en ook verder in het Zuiden is er geen vergelijkbaar festival. Bovendien merken we op dat er inderdaad in ’s-Hertogenbosch en verder in
8
Noord Brabant nog festivals in andere disciplines zijn, dat klopt. Echter voor de periode 2013-2016 heeft het Fonds vooral kleinere muziekfestivals in Noord Brabant gehonoreerd. Binnen de theaterdiscipline zijn Festival Cement en Theaterfestival Boulevard voor de komende periode niet door het Fonds gehonoreerd, waarmee hun voortbestaan er niet makkelijker op wordt c.q. in de nieuwe beleidsperiode juist in het Zuiden een enorme verschraling op theatergebied zal ontstaan. De door het Fonds gehanteerde argumentatie van de veelheid van activiteiten is daarom in ieder geval voor de theaterdiscipline in Noord Brabant toch niet hard te maken? Hadden we mede daardoor op dit criterium niet minstens goed moeten scoren? Samenvattend maken we bezwaar tegen het uitgebrachte advies en verzoeken we het Fonds tot een ander oordeel te komen c.q. onze scores aan te passen. We verzoeken het Fonds alsnog een bijdrage van € 250.000 per jaar voor de periode 2013-2016 toe te kennen.
Met vriendelijke groet, mede namens het bestuur van Stichting Theaterfestival Boulevard,
Geert Overdam, directeur
9